I
Robert en ik: hij was zestien, ik zeventien en ook nog hevig verliefd. Op het mooiste meisje van de klas. Toen ik de krampen in mijn buik niet langer kon verdragen brommerde ik op een avond naar Roberts huis in de villawijk waar ik tot dan toe niet eerder was geweest. Ik had hem op pure intuïtie uitgekozen om raad. Zijn fragiele moeder leidde me naar zijn kamer op zolder waar hij, tegen een decor van in statieven gevatte gitaren, in lotushouding op een bedbank onder het schuine dak naar muziek luisterde. Hij leek niet verrast of blij om me zo onverwacht te zien. ‘Ga lekker zitten en luister.’ Hij wees naar een kussen op een Perzisch kleed dat, schuin tegenover hem, de muur met de vloer verbond. Toen het nummer was afgelopen, tilde hij voorzichtig de arm van de platenspeler omhoog. ‘Beetje opgefokt?’ Ik knikte en zei: ‘Ik moest met iemand praten en jij bent het geworden. Ik weet niet waarom, maar ik ben gek van verliefdheid en 1
het gaat maar niet over.’ ‘Ken ik haar?’ ‘Ja’, zei ik en noemde haar naam. ‘Klote man, dan ben je niet de enige.’ De knopen in mijn maag werden nog eens harder aangetrokken. Robert leunde voorover en schoof een waterpijp naar zich toe. ‘Eerst wat roken. Dat geeft rust.’ Hij stak een kaars aan en ik zag dwarrelende lichtjes in zijn ronde brillenglazen reflecteren. Hij brokkelde voorzichtig wat Libanese hasj in de pijpenkop en even later zogen we de helende rook naar binnen. ‘En dan…’, hij haalde een langspeelplaat uit een hoes, ‘dit…’ En Robert raakte met John Mayall’s “My Blues for Jenny” de strakgespannen snaren van mijn hormonen. Toen de gitaarakkoorden in de stilte waren opgelost, vroeg hij: ‘Zit jij nog steeds in Paranova?’ Ik knikte. ‘Veel optredens?’ ‘Zo’n drie keer per maand, denk ik.’ ‘Dan neem ik haar een keer mee; meisjes vallen altijd op de drummer van de band.’ En het werkte: ik trommelde me in de armen van Barbara en ontdekte de liefde op alle fronten. Robert en ik: we werden een onafscheidelijk stel. We deelden de brommer, het spaarzame geld, onze frustraties en verdriet, een bijzonder gevoel voor humor, de drank en uiteindelijk ook Barbara. 2
Een jaar later zouden we gedrieën onze middelbare schooldiploma’s gaan vieren met een heuse vliegvakantie naar Ibiza, waarvoor de middelen uit vakantiewerk moesten komen. Robert haalde, dag in-dag uit, stoïcijns komkommers en tomaten uit hete kassen terwijl ik strandstoelen verhuurde aan het openluchtzwembad. Barbara kon maar niets vinden. Dat was niet helemaal waar, want op een mooie zomerdag kwam ze me, in gezelschap van onze leraar Nederlands, Frans van Ravesloot, op mijn werk opzoeken. Ze gaf me een lauwe kus en leek een beetje aangeschoten toen ze sliste: ‘Frans heeft een fles sherry in de auto.’ ‘Dat vindt Barbara lekker… na dé daad’, knipoogde Frans. ‘Een sigaretje en een glaasje op een deken in het bos. “Déjeuner sur l’herbe”, maar dan anders.’ Hij lachte ondeugend en vervolgde: ‘Vanavond is het feest in huize van Ravesloot. Er komt van alles en nog wat op af. Komen Robert en jij ook?’ Ik versteende en voelde een koude rilling over mijn blote, warme rug trekken. Ik blikte van de een naar de ander en stamelde: ‘Oké, ik zal het… doorgeven.’ ‘Dan zijn we er weer weg van! Gegroet, de ballen en tot later!’ Die taal kwam vanonder de besnorde lip van onze leraar Nederlands. Toen ze van me wegliepen zag ik de lach op hun ruggen. Die avond liet Robert er geen gras over groeien. Hij beende direct op Frans af en beet hem toe: 3
‘Zo, van Ravesloot of… zal ik je beter van Rakestóót noemen? Je bent een vies mannetje en dat mag iedereen weten!’ ‘Kalm, Robert, ik dacht toch…eh, Barbara vertelde dat jullie er ruimdenkende opvattingen op nahouden. Wij, mijn vrouw en ik, bewonderen dat en zij heeft verlangend naar jullie komst uitgekeken, dus als je zin… ’ ‘Barbara?!’, schreeuwde Robert en we zagen hoe ons meisje zich uit een groepje vrienden losmaakte. Toen ze hem dicht genoeg genaderd was haalde hij uit met zijn maat zesenveertig die haar vol op de knieschijf raakte. Schreeuwend van pijn stortte ze op de plankenvloer. ‘Jij hebt voor ons afgedaan, snol!’ En zo verloren de drie musketiers hun onschuld. Barbara vertrok vrijwel direct na onze breuk naar Engeland om psychologie te gaan studeren met de rijk gevulde beurs van een Engelse tante onder dier strikte voorwaarde dat de studie aan een Engelse universiteit zou worden genoten. Ons Ibizageld werd voor een deel omgezet in de aanschaf van een besteleend voor een reis naar zonnige oorden. Al in de Noord-Franse heuvels zakte de motor op het asfalt en we moesten onze soepel geveerde trots met de meeste bagage bij een dorpsgaragist achterlaten. We liftten om onduidelijke redenen naar de Normandische kust waar we een kamer huurden bij een weduwe die al snel haar moederlijke gevoelens omzette in twee dagelijkse maaltijden. Drinken deden we, eindeloos kaartend, op een zonnig terras en ondanks dat we een deel van de bonnetjes, die de garçon trouw onder een knijpertje klemde, van tijd tot tijd aan de wind toevertrouwden, 4
waren we al na vier dagen door ons budget heen. ‘Dat was het dan’, vatte ik onze vakantie samen. ‘Hoezo? We beginnen nog maar net’, zei Robert opgewekt, ‘we hebben toch wel gekkere dingen meegemaakt?’ Dat het nog gekker kon, bleek de volgende middag toen we langs een vergeten D-weg, in de brandend hete zon, een lift probeerden te krijgen die ons verder naar het zuiden zou kunnen brengen. ‘Laat maar, Robert’, verzuchtte ik moedeloos toen we in de verte de contouren van een Rolls Royce dan wel een Bentley ontwaarden. Maar Robert stak stoer-balorig, bijna gebiedend, zijn hand op en tot onze verbazing hield de monumentale limousine enkele meters voor ons stil. Het rechter voorportier zwaaide open en we keken in de gebruinde kop van een helblonde jongen van onze leeftijd. ‘Hop in, guys, it’s far too hot to stay outside.’ De achterklep zwaaide omhoog en enigszins aarzelend lieten we Roberts gitaarkoffer en onze rugzakken in de gapende ruimte verdwijnen. Even later gleden we op koel, wit leer door het Franse land. Onze chauffeur draaide zijn hoofd even naar ons toe en vertelde: ‘Hi, ik heet Lars, kom uit Zweden en ik strandde hier twee weken geleden nadat al mijn spullen waren gejat. Ik stond, net als jullie, op een lift te wachten toen ik door deze slee werd opgepikt. De chauffeur schoof me op de achterbank naast een al wat oudere, chique dame aan wie ik desgevraagd mijn verhaal kwijt kon. Ze nodigde me uit 5
voor een bad en een maaltijd in haar enorme landhuis en toen ik ’s avonds met haar op het terras zat, vertelde ze me dat haar echtgenoot haar twee jaar eerder was ontvallen. Ze is Engelse maar de liefde had haar ooit naar dit Normandische kasteel gebracht. Ze sprak de hoop uit dat ik haar wat langer gezelschap zou willen houden in ruil voor onderdak, eten en drinken, een zwembad van Olympische afmetingen en genoeg geld om me helemaal in het nieuw te kunnen steken. Plus… deze Silver Shadow, met of zonder chauffeur. Maar dat was niet alles, wacht…’ Lars liet de Rolls in een parkeerhaven langs de weg aanmeren en vervolgde zijn verhaal: ‘Er hing wel een prijskaartje aan al dit moois. En daar stond op dat ik haar tenminste twee keer daags moest verwennen. In bed, bedoel ik dan. Ze is een volbloed nymfomane. Ze kan er geen genoeg van krijgen en dat begint me op te breken. I need a break, desperately, en jullie kunnen me daarbij helpen. “Neem gerust wat vrienden mee, Lars”, riep ze me laatst nog na. Ik weet niet wat jullie plannen zijn maar… zouden jullie mijn vrienden willen worden? In ruil voor een geheel verzorgde vakantie in een Frans droomkasteel?’ Robert liet wat opgespaarde lucht ontsnappen, keek me aan, en vroeg: ‘Wat denk jij?’ ‘Ik denk dat we hem moeten vertrouwen en daarbij komt ook nog, eh… veel keus hebben we niet.’ Ondanks haar handicap bleek onze gastvrouw echt aardig. Ze heette Blanche en bevond zich in de gelukkige omstandigheid dat ze haar verslaving op beschaafde wij6
ze kon onderhouden. Lars was opgelucht dat we de werkdruk gelijkelijk konden verdelen en er kon ook nog bij gelachen worden. Op een warme dag deden we op haar verzoek een trio en ik kreeg een slappe van de lach toen ik recht in Roberts dichtbeslagen brillenglazen keek toen hij zich vanuit haar kruis oprichtte voor een adempauze. Het werd inderdaad een droomvakantie: het copieuze ontbijt verwerkten we met een spelletje frisbee op het uitgestrekte gazon achter het kasteel. Daarna speelden we polo in het zwembad totdat de kok ons riep voor de warme lunch waarna we, indien Blanche’s mate van behoefte het toeliet, een siësta hielden. ’s Avonds lieten we ons vaak door de chauffeur naar een discotheek aan de kust rijden. We kregen dan voldoende geld mee onder de voorwaarde dat we niet al ons kruit op leeftijdgenoten zouden verschieten. Toen we op een zonnige namiddag gevieren op het terras aan de borrel zaten vertelde ik het relaas van onze vakantie vóór onze aankomst ten kastele. Blanche luisterde ernaar met de bezorgde blik van een moeder en stelde direct voor om de garage waar onze auto en bagage waren gestald te bellen en de garagehouder te vragen om de eend weer rijklaar te maken voor onze thuisreis. Ze had ons lang aan zich kunnen binden maar het werd inderdaad weer eens tijd om naar huis te gaan. De rek was er een beetje uit en we kregen last van eeltvorming. Robert en ik hadden inmiddels al haar boeken van Iris Murdoch verslonden en binnen enkele weken werd hij verwacht op 7
het conservatorium waar hij was aangenomen. We lieten ons nog eens bijschenken terwijl Robert zijn gitaar haalde en ons vergastte op een stuk van Manuel de Falla dat hij ook voor de toelatingscommissie had gespeeld. Wij deden er ontroerd het zwijgen toe. We werden studenten en als we niet studeerden maakten we muziek in een vijfmansband met een bijzonder handelsmerk: we speelden de hele Top-40 van onderen naar boven en de toegift bestond uit een potpourri van populaire reclamejingles. We stonden ieder weekend wel in een buurtdisco, een beatkelder dan wel in een nog naar zuur zweet ruikende gymzaal van een middelbare school en twee avonden per week repeteerden we de nieuwe hits. We zongen alle vijf en Robert en ik deden samen het niet van de hitparade af te branden duet “Je t’aime… moi non plus”. Hij bromde Serge Gainsbourg, ik fluisterteemde Jane Birkin en zo herdachten we, met enige weemoed, onze rijke, geile Blanche. Aan die onbezorgde jaren kwam een einde toen ik aan het werk ging in de hoofdstad. Ik kende er nog niemand en sleet lange eenzame avonden in een vochtige kelderwoning. Trommelen deed ik alleen nog op de keukentafel om de ratten op afstand te houden terwijl mijn gedachten steeds vaker teruggingen naar de warmte van het studentenleven van weleer. Op de toppen van mijn zelfmedelijden rolden er zelfs dikke tranen over mijn wangen toen Dalida mij haar “Gigi L’Amoroso” toezong. Hoeveel dieper kon ik nog zinken? Op een vrije zaterdag – vrije dagen duurden toen marte8
lend langer dan werkdagen – plukte ik een aan mij geadresseerde envelop uit het stapeltje reclamefolders dat ik al bijna in de vuilnisbak had gegooid. Ik herkende Roberts handschrift. De inhoud bestond uit een paar volgeschreven blocnotevellen. Op het bovenste las ik “De Poes” en daaronder ontrolde zich een verhaal dat mij recht in het hart raakte. Toen ik alles had gelezen fouilleerde ik de envelop nog eens vergeefs op een mogelijke toelichting. Robert had een kort, maar wondermooi verhaal geschreven en hij zou me later zeker om een reactie vragen. *** Het is er nooit meer van gekomen en ik weet niet waarom. Zoals ik ook niet weet waar de velletjes gebleven zijn; ze zitten in mijn hoofd en Robert is alweer jaren aan het hemelen. Op tweeënvijftigjarige leeftijd waren zijn lever en slokdarm niet langer berekend op een uitbundig leven in de nationale rockscene. “Als ze je ooit vragen waaraan ik ben bezweken, zeg dan maar aan… Foie Gras du Rock ’n Roll!”, grapte hij ooit. Toen kon ik daar nog om lachen. Robert zou natuurlijk nooit doodgaan. En zo is het eigenlijk ook: hij leeft door in zijn verhaal dat ik zal afmaken. Ogenschijnlijk is het een verhaal van niks dat zich in een paar zinnen laat samenvatten: in de riante keuken van een moderne woning in een chique villawijk peuzelt een jonge, frisgeschoren man, in de ochtendstilte, staande van 9
zijn ontbijt. Hij maakt zich op voor de werkdag. Zijn colbert ligt klaar op een attachékoffer. Hij verlaat het huis en loopt over de oprijlaan naar de garage in de tuin. Boven de nog gesloten deuren ligt een poes die hem vanaf het dak indringend aanstaart. Als de man vertrokken is komt het dier overeind, springt soepel op een overhangende tak en vandaar op het platte dak van een uitbouw van het huis. Dan volgt nog een reuzensprong naar het balkon waar zij zich opmaakt voor de finale: een openstaand raam van de eerste verdieping. Met haar kop en lijf duwt zij de vitrage wat opzij en landt geruisloos op de hoge polen van het slaapkamervloertapijt. Met een laatste sprong belandt zij op het bedsatijn dat een vrouw bedekt en wekt haar zo uit haar slaap. De poes kiest een plek op haar onderbuik en laat zich dan de trage strelingen van haar onzichtbare hand welgevallen. De vrouw staart naar het plafond. Haar linkerarm wijd uitgestrekt op het matras. Onder haar hand een schetsboek en een pen. Ik weet niet of Robert had bedoeld om het hierbij te laten, maar wat mij betreft was het verhaal af: een wonderschoon inkijkje in de entourage van een pre-yuppiaans koppel. Net als Rembrandt had Robert met slechts enkele krassen de man neergeëtst als een angstwekkende robot in een lichte, modern-vormgegeven keuken. Ik zag hoe zijn gebronsde, zorgvuldig gemanicuurde hand de cracker tussen de smalle lippen liet verdwijnen en hoe, boven de strakgetrokken wangen, de kaken werktuigelijk maalden. 10