Bart Peters Gijs Kurstjens
Rijn in beeld Natuurontwikkeling langs de grote rivieren
Deel 1 DE WAAL Weurtse Plaat Beuningse Uiterwaarden Leeuwense Waard Stiftse Uiterwaarden Gamerensche Waarden Breemwaard Brakelse benedenwaarden Loevestein
Bart Peters Gijs Kurstjens
Rijn in beeld Natuurontwikkeling langs de grote rivieren
Deel 1 DE WAAL Weurtse Plaat Beuningse Uiterwaarden Leeuwense Waard Stiftse Uiterwaarden Gamerensche Waarden Breemwaard Brakelse benedenwaarden Loevestein
© Peters, B. & G. Kurstjens, 2011. Rijn in Beeld, Natuurontwikkeling langs de grote rivieren; Deel 1 De Waal. Bureau Drift / Kurstjens Ecol. Adviesbureau, Berg en Dal / Beek‐Ubbergen.
G. Kurstjens & B. Peters
3. LEEUWENSE WAARD & KALIWAAL Riviertraject: Provincie: Gemeente: Dorp: Start natuurontwikkeling: Eigendom: Oppervlakte: Toegankelijkheid:
Waal Gelderland Druten Beneden‐ en Boven‐Leeuwen Sinds 1994 Dekker van de Kamp ca. 115 ha (incl. zandplas) Deels vrij toegankelijk (westelijk deel), ontgronding (oostelijk deel) afgesloten
Soortgroep
Voor natuurontwikkeling Aantal (bijzondere) soorten
Flora Broedvogels
waarvan op Rode Lijst
18
Dagvlinders *
Na natuurontwikkeling Aantal (bijzondere) soorten
Waarvan op Rode Lijst
32‐41
10
5
Beoordeling ontwikkeling
expert judgement
17
1
?
Libellen *
18
0
18
2
Sprinkhanen *
7
0
10‐11
1
Bijzondere soorten: * = alle soorten
Rijn in Beeld: Leeuwense Waard pagina 3
Figuur 1. Overzichtskaart van de Leeuwense Waard met toponiemen.
1.1
GEBIEDSBESCHRIJVING
De Leeuwense Waard is strikt genomen alleen het meest westelijk deel van het onderzoeksgebied. De rest van de uiterwaard met de grote Kaliwaalplas behoort van oorsprong tot het westelijk deel van de Drutensche Waarden (figuur 1). De Drutensche Waarden wandelen als het ware gedurende tijd langzaam stroomafwaarts; hij brokkelt af aan de stroomopwaartse kant en groeit aan de benedenkant: aan de stroomafwaartse kant is zo de Leeuwense Waard ontstaan. De Leeuwense Waard is nooit bekaad geweest en bestond in 1776 uit een kleine plaat die door een strang van de winterdijk was gescheiden (figuur 2; Litjens 1995). Deze plaat is in figuur 3 zichtbaar als schiereiland met open grasland. Onder invloed van twee aangebrachte lange kribben in het begin van de 19 e eeuw was er in 1831 een nieuwe plaat ontwikkeld naast de oude plaat. Deze bestond vooral uit wilgengriend/ooibos (figuur 3). Tussen de platen lag een lange geul die benedenstrooms in open verbinding stond met de rivier. Op de kaart van 1869‐1872 (figuur 4) is te zien dat de Leeuwense Waard verder is aangegroeid aan de westzijde. Bovendien is de rivierbedding vastgelegd met een regelmatige serie dwarskribben in het kader van de normalisatiewerken aan de Waal. Vanaf eind 19 e eeuw zijn de meeste grienden omgevormd naar grasland. De kribvakken en veel geulen zijn intussen (deels) opgevuld met sediment en dit proces loopt nog steeds. In tegenstelling tot de dynamische Leeuwense Waard zijn de Drutensche Waarden al ruim 2 eeuwen bekaad. Bijzonder is de dubbele zomerkade in het westelijk deel (figuur 3). Op de plek waar nu de Kaliwaal ligt lag een aparte zomerpolder met de boerderij Vincentshoef op een oeverwal. Binnen deze polder lag een grote restgeul van de Waal en het gebied werd via een apart sluisje ontwaterd. De smalle strook tussen de rivier en de zomerkade bestond in de 19 e eeuw uit grienden, oeverwallen en restgeultjes (figuur 3). Verder valt het op dat er aan weerskanten van de zomerkaden een flink aantal doorbraakkolkjes ligt, waarvan er momenteel nog twee in de Drutensche Waarden aanwezig zijn.
pagina 4 Rijn in Beeld: Leeuwense Waard
Figuur 2. Kaart uit 1772‐1776 van de uiterwaarden van Leeuwen en Druten. De Leeuwense Waard bestaat alleen nog maar uit één zandplaat tussen twee nevengeulen (Geldersch Archief).
Figuur 3. Rivierkaart uit 1831 van de Leeuwense Waard en de Drutensche Waarden. De oudste zandplaat van de Leeuwense Waard (zie rode contour) is intussen zo hoog opgeslibd dat hij in gebruik is als grasland, terwijl de jongere platen als wilgengriend wordt benut. Ook de dubbele zomerkade in de Drutensche Warden is goed zichtbaar. Figuur 4. Kaart rond 1869‐1872. Aan de westzijde is de Leeuwense Waard verder aangegroeid.
Rijn in Beeld: Leeuwense Waard pagina 5
Figuur 5. Topografische kaart uit 1957: kleiwinning in de Drutensche Waarden. Figuur 6. Topografische kaart 1974: contouren zandplas Kaliwaal compleet. In de Leeuwense Waard zijn vrijwel alle geulen dichtgeslibt met uitzondering van de strang onderlangs de winterdijk. Delfstofwinning
In de tweede helft van de 19 e eeuw verrezen er diverse steenfabrieken op de oeverwal van het oostelijk deel van de Drutensche Waarden (figuur 4). De kleiwinning concentreerde zich in deze bekade uiterwaard (figuur 5); in de dynamische Leeuwense Waard was tot voor kort nauwelijks klei gewonnen. Pas in de jaren 80 van de 20 e eeuw is daarmee begonnen. Tussen 1957 en 1968 is de hele aparte zomerpolder met boerderij Vincentshoef diep vergraven t.b.v. zandwinning (figuur 6). De zomerkade aan de noordkant is daarbij afgegraven en voor de afvoer van het zand is een open verbinding met de Waal gemaakt. Tussen de rivier en de nieuwe plas, die de naam Kaliwaal kreeg, resteerde een smalle onvergraven strook. Door zandsedimentatie is hier een oeverwal ontstaan die nu bekend staat als Kaliwaalduin. De zomerkade aan de zuidzijde vormde de grens van de zandwinning. Aanleg eerste nevengeul In 1994 is door samenwerking tussen Delgromij en Wereld Natuur Fonds de eerste meestromende nevengeul van Nederland aangelegd in de Leeuwense Waard (figuur 1). De bestaande eenzijdig aangetakte strang is toen via een kleiput verbonden met de plas Kaliwaal, die in open verbinding staat met de
pagina 6 Rijn in Beeld: Leeuwense Waard
Waal. Onder de toegangsweg van de uiterwaard is een duiker aangebracht. Kenmerkend zijn de relatief steile oevers van de geul en het daardoor vrijwel ontbreken van brede zones met droogvallende zand‐ en kleibanken. De afvoer van de nevengeul bedraagt maximaal 0,5 % van de afvoer van de Rijn. Gedurende de periode 1996‐1998 bedroeg de stroomsnelheid over het gehele traject van de nevengeul 0 tot 0,3 m/s en bij de duiker max. 1,5 m/s (Simons e.a., 2001). Instroom van de nevengeul via twee duikerbuizen onder de toegangsweg van de Leeuwense Waard (foto Gijs Kurstjens).
Waaier van Geulen In januari 1995 werd de ontwikkelingsvisie ’Waaier van Geulen’ gepresenteerd door Delgromij en WNF. Daarin is een toekomstbeeld geschetst van een aaneengesloten natuurgebied van ca. 290 ha dat bestaat uit de Leeuwense Waard, Kaliwaal en de westelijke Drutensche Waard. Belangrijke ingrediënten van deze visie zijn een natuurgerichte oplevering van kleiwinningen in de Leeuwense Waard en specieberging in de Kaliwaal. Mede in het kader van de Deltawet Grote Rivieren is tussen 1995 en begin 1997 natuurgerichte speciewinning ten behoeve van dijkverbetering op het traject Afferden‐Dreumel uitgevoerd (Grontmij, 1995). Een groot deel van het gebied dat nog niet vergraven was, is toen reliëfvolgend ontkleid. Daarbij is een extra meestromende geul aangelegd in het oostelijk deel en een eenzijdig aangetakte geul in het westelijk deel van de Leeuwense Waard (zie ook figuur 1). Onvermarktbare specie is lokaal verwerkt bij de herinrichting en er liggen ook nog enkele kleine gronddepots in het terrein. Overigens zijn nog niet alle onderdelen van dit plan uitgevoerd; zo is het centrale deel van het gebied nog niet ontgrond.
Rijn in Beeld: Leeuwense Waard pagina 7
Specieberging Een tweede belangrijke pijler van het plan Waaier van Geulen is het grotendeels met baggerspecie opvullen van de zandwinput Kaliwaal en het daarna in te richten als natuurgebied met nevengeulen, strangen, eilandvormige platen, moeras en ooibos (Grontmij, 1996). Het project Kaliwaal levert op deze manier een belangrijke bijdrage aan het oplossen van het probleem van de op grote schaal in het rivierengebied vrijkomende baggerspecie. Bovendien wordt via het project geld gegenereerd om het plangebied beter in te richten als natuurgebied. Na een uitvoerige discussie en langdurig vergunningtraject is in december 2003 gestart met het project. De eerste vulfase heeft een looptijd tot en met 2015 en eindigt met het afsluiten van de verbinding tussen de plas en de rivier. Zie kader aan het eind.
Specieberging op de Kaliwaal (foto Gijs Kurstjens). 1.2 INRICHTING
● Tussen 1994 en 1997 is in fasen via kleiwinning een complex van nevengeulen gegraven in de Leeuwense Waard. ● Vanaf 1994 is het terrein in fasen ingericht voor integrale jaarrondbegrazing. ● Eind 2003 is gestart met de eerste vulfase van de plas Kaliwaal. Ter voorbereiding hiervan is onder meer de invaartopening verdiept. ● In 2003 is aan de noordoostzijde van de Kaliwaal – daar waar een overlaat lag met daarachter een groot complex van zandplaten – een tijdelijke kade aangelegd (Grontmij, 1996). Op termijn dient deze verwijderd te worden. Deze kade is recent opnieuw ingezaaid met een natuurlijk gras/bloemenmengsel met o.a. Knoopkruid, Margriet, Rode klaver en zeldzaamheden als Kleine ratelaar en Ruige weegbree. Als rivierkundige compensatie is een groot deel van de zone tussen de oeverwal en de oude zomerkade verlaagd. ● In 2008 is via kleiwinning begonnen met de aanleg van de toekomstige grote nevengeul rondom de Kaliwaal in de westelijke Drutensche Waarden. De kade langs de zuidzijde van de Kaliwaal is doorgetrokken tot aan de Leeuwense
pagina 8 Rijn in Beeld: Leeuwense Waard
Waard om de stroming door deze nevengeul ook bij hoge afvoeren te kunnen scheiden van de Kaliwaal (Grontmij, 1996). Tevens is een begin gemaakt met de aanleg van een nieuwe polderkade aan de dijkzijde van de grote nevengeul. Tijdens de afwerkingsfase zal de huidige kade rond de plas Kaliwaal verdwijnen. 1.3
BEHEER
• In 1994 is gestart met begrazing in de Leeuwense Waard. In dit jaar en in 1995 hebben er 6‐10 Konikpaarden gelopen. In 1996 was geen begrazing mogelijk vanwege intensieve graafwerkzaamheden. In mei 1997 is vervolgens weer gestart met begrazing met een kudde koniks. Door terreinuitbreiding tot ca. 40 ha zijn er in september 1997 ook Gallowayrunderen bijgekomen. Bij een beperkte overstroming van de Waal rond kerstmis 1997 kon voor het eerst het Kaliwaalduin worden benut als hoogwatervluchtplaats. • Tussen mei 2002 en eind januari 2006 is het Kaliwaalduin begraasd door een kleine groep Salerrunderen; voorheen was hier sprake van seizoensbeweiding met jongvee. • Vanaf 2006 is er via de zomerkade een verbinding tot stand gekomen tussen het Kaliwaalduin en de Leeuwense Waard. Daarbij zijn de Salers vervangen door Rode geuzen. Begrazing met Brandrode runderen en Koniks (foto’s Bart Peters).
Rijn in Beeld: Leeuwense Waard pagina 9
1.4
RESULTATEN
1.4.1 Flora Situatie voor natuurontwikkeling (tot 1994) Er zijn geen historische vegetatieopnamen bekend uit de Leeuwense Waard (voor 1970). In 1981 zijn er door de Provincie Gelderland de nodige vegetatieopnamen gemaakt rondom de Kaliwaal. Hieruit komt een redelijk beeld naar voren van de vegetatie en soortensamenstelling van de uiterwaard voor de start van het natuurontwikkelingsproject (zie tabel 1). Onderzoek door de Universiteit Nijmegen gedurende de periode 1972‐1981 liet zien dat het aantal plantensoorten sterk daalde tussen 1974 en 1981: van 274 naar 119 soorten. Dit had te maken met het vastleggen van de oeverwal en het intensiveren van het beheer (Grontmij, 1996). Op de Waaloevers van de Leeuwense Waard groeiden soorten als Engelse alant en Graskers. Op de zomerkade van de Drutensche Waarden worden stroomdalsoorten als Goudhaver, Zachte haver, Kattendoorn en Sikkelklaver gemeld. In aangrenzende hooilanden kwam lokaal veel Veldgerst voor. Bij de voormalige veerstoep stond Muurleeuwenbek. Van het Kaliwaalduin wordt een groeiplaats van Rapunzelklokje vermeld, maar deze is later niet meer terug gevonden. Bij de verbinding tussen de Kaliwaal en de rivier is Slijkgroen opgegeven. Op de dam aan de zuidzijde van de plas groeide Beklierde kogeldistel. Geconcludeerd kan worden dat meer bijzondere plantensoorten beperkt waren tot de oeverwal en de oude zomerkade in de Drutensche Waarden. De Leeuwense Waard en overige delen waren grotendeels intensief in gebruik als weiland. Sinds natuurontwikkeling (vanaf 1994) Periode 1994‐2003 Uit deze periode zijn gegevens bekend van FLORON en de provincie Gelderland (enkele opnamen van de rivieroever met Engelse alant en van kleiplassen in 1999 en 2003 met enkele pioniers zoals Bruin cypergras, Slijkgroen en Riviertandzaad). De Meetkundige Dienst van Rijkswaterstaat heeft de Leeuwense Waard in 1995 gekarteerd via vegetatieopnamen en een luchtfoto, met als eindresultaat een vegetatiekaart (Koppejan & Duinker, 1996). Daarnaast zijn enkele losse vondsten gedaan tijdens een veldbezoek op het Kaliwaalduin op 11 augustus 1994 (o.a. Gele kamille, Graskers, Postelein en Druifkruid) (eigen archief). In tabel 1 wordt een overzicht gegeven van de bijzondere soorten. Opvallend is de grote toename van bijzondere soorten (figuur 7). Veel soorten hebben profijt gehad van de sterke rivierdynamiek tijdens de overstromingen van dec. 1993 en jan. 1995 in combinatie met de extensivering van het beheer van het Kaliwaalduin (o.a. Bieslook, Gevlekte scheerling, Grijskruid, Hertsmunt, IJzerhard, Knolribzaad, Langstekelige distel, Wede en Weidekervel). Daarnaast hebben in de Leeuwense Waard dankzij de inrichting vooral pioniers nieuw biotoop gevonden (naast bovengenoemde soorten ook Fraai duizendguldenkruid).
pagina 10 Rijn in Beeld: Leeuwense Waard
Bijzondere plantensoorten Leeuwense Waard
verdw enen
40
nieuw ook in voorgaande periode
aantal
30
20
10
0 19751993
19942003
20042009
-10 periode
2010
Figuur 7. Voorkomen van bijzondere plantensoorten in de Leeuwense Waard gedurende vier tijdsperioden.
Tijdens de kleiwinning en inrichting van de Leeuwense Waard in 1997 domineerde Zwarte mosterd de vegetatie. Het daaropvolgende jaar was de jonge wilgenopslag rondom de opengelegde (neven)geulen opvallend. Er heeft zich in 1998 Watergentiaan gevestigd in een stilstaande plas (kleiput) ten noorden van de nevengeul. Op en rond de oude zomerkade zijn Goudhaver, Zachte haver en Veldgerst na 1994 niet meer aangetroffen, waarschijnlijk door intensivering van het landbouwkundig gebruik.
Periode 2004‐2009 Bronnen voor de data gedurende deze periode zijn het FLORON‐bestand, een inventarisatie in de zomer van 2008 (Linnartz‐Nieuwdorp, 2009) en waarneming.nl (2008). Hieruit komt naar voren dat een groot deel van de eerder aangetroffen soorten zich heeft gehandhaafd (figuur 7). Zes soorten zijn niet meer teruggevonden (Dubbelkelk, Gele kamille, Gevlekte scheerling, Graskers, Langstekelige distel en Schijnraket). Daar staat tegenover dat er tien nieuwe soorten zijn gemeld waaronder Peperkers, Pijpbloem, Rode ogentroost, Stinkende ballote en Wilde marjolein). 2010 Het Rijn in Beeld onderzoek in 2010 laat ten opzichte van de voorgaande 6 jaar zien dat het aantal bijzondere soorten nog wat verder is toegenomen (figuur 7). Hierbij is rekening gehouden met het feit dat enkele pioniersoorten door de relatief hoge waterstanden in de zomer van 2010 met vrij grote zekerheid zijn gemist (Bruin cypergras, Fraai duizendguldenkruid en Riviertandzaad). Vrijwel alle nieuwe soorten zijn aangetroffen op en rond het Kaliwaalduin waaronder bedreigde soorten als Brede ereprijs, Kleine ruit en Kruisbladwalstro, maar bijv. ook Gewone ossentong (figuur 8). Op de verstevigde kade bij de instroom van de Kaliwaalplas zijn door inzaai bijzonderheden als Kleine ratelaar en Ruige weegbree opgedoken naast soorten als Gewone margriet, Knoopkruid, Muskuskaasjeskruid, Rode klaver etc. Aan de westkant van de Leeuwense Waard groeide enkele exemplaren Grote pimpernel, een zeer zeldzame soort langs de Rijntakken. Met ca. 40 bijzondere soorten herbergt het gebied een onverwacht hoge soortenrijkdom en deze is geconcentreerd rondom het zandige Kaliwaalduin en de oude zomerkade. In de Leeuwense Waard en de dam rondom de Kaliwaal plas is het aantal bijzondere soorten juist opvallend laag.
Rijn in Beeld: Leeuwense Waard pagina 11
Figuur 8a. Verspreiding van ruigte‐ en zoomsoorten in de Leeuwense Waard in 2010.
Figuur 8b. Verspreiding van Watergentiaan en graslandplanten in de Leeuwense Waard in 2010. Figuur 8c. Verspreiding van pioniers rondom de Kaliwaal in 2010.
pagina 12 Rijn in Beeld: Leeuwense Waard
Figuur 8d. Verspreiding van zandsoorten in de Leeuwense Waard in 2010.
Figuur 8e. Verspreiding van stroomdalsoorten in de Leeuwense Waard in 2010. Kleine ruit is in 2010 nieuw aangetroffen op het Kaliwaalduin (foto Gijs Kurstjens).
Rijn in Beeld: Leeuwense Waard pagina 13
Tabel 1. Voorkomen van bijzondere plantensoorten gedurende verschillende tijdsperioden in de Leeuwense Waard. Soort 1975-1993 1994-2003 Aardbeiklaver * Beklierde kogeldistel * * Bieslook * Blaassilene * Brede ereprijs (RL) Bruin cypergras * Dubbelkelk * Druifkruid * Echt duizendguldenkruid * Engelse alant * * Fraai duizendguldenkruid * Gele kamille * Geoorde zuring * * Gevlekte scheerling * Gewone ossentong Goudhaver (RL) * Graskers (RL) * * Grijskruid * Grote pimpernel Hertsmunt * Hopwarkruid * *? IJzerhard * Kattendoorn (RL) * * Kleine ratelaar (RL) Kleine ruit (RL) Klein glaskruid * * Knolribzaad * Korenbloem (RL) Kruisbladwalstro (RL) Langstekelige distel * Mierik * Muurleeuwenbek * Peperkers Pijpbloem Postelein * Rapunzelklokje (RL) * Riviertandzaad (RL) * Rode ogentroost (RL) Ruige weegbree (RL) Schijnraket * * Sikkelklaver * * Slijkgroen * * Smalle aster Springzaadveldkers Stinkende ballote Veldgerst (RL) * Viltganzerik Watergentiaan * Wede * Weidekervel (RL) * Welriekende ganzenvoet Wilde marjolein Wit vetkruid * * Zachte haver * Zacht vetkruid * * Zomerfijnstraal * Totaal 18 34 (5 RL) (4 RL)
2004-2009 * * * *
2010 *? *
*
* *?
* ? * *
* * * *?
*
* *
* *? * * *
* *? *
* * * * * * * * * * *
*?
*
* * *
* * *
* *
*? * *
* * * *
* * * * *
* * * *? * * *
* * * * * * *
* * 36 (5 RL)
* * 42 (10RL)
pagina 14 Rijn in Beeld: Leeuwense Waard
Brede ereprijs is in 2010 voor het eerst in het gebied gevonden (foto Gijs Kurstjens).
Postelein op het Waalstrand (foto Gijs Kurstjens). Stinkende ballote op het Kaliwaalduin (foto Bart Peters).
Rijn in Beeld: Leeuwense Waard pagina 15
1.5
VOGELS
1.5.1 Situatie 1970‐1992 (terugblik) Begin jaren zeventig wordt de broedvogelbevolking van de Leeuwense Waard/ Kaliwaal gekenmerkt door open weiland/ hooiland, diep open water en een beperkte oppervlakte aan rietmoeras rondom de strang in het westelijk deel van de Drutensche Waarden (Van den Bergh, 1970). De graslanden waren beroemd vanwege hun grote aantallen Kwartelkoning en Grauwe Gors (beide ca. 8 territoria in 1972). Ook weidevogels als Grutto, Kievit, Slobeend, Zomertaling, Graspieper en Gele kwikstaart waren talrijk. Op het Kaliwaalduin huisde een kleine kolonie Visdieven met ca. 10 paar in 1972. Ook andere pioniers waren toen aanwezig: Kleine plevier (2) en Oeverzwaluw (10). In het moeras werden territoria vastgesteld van o.a. Dodaars (1), Woudaapje (1), Roerdomp (1), Waterral (1), Grote karekiet (2) en Rietzanger (Van den Bergh e.a., 1979). In 1992 is het gebied (ca. 300 ha) opnieuw onderzocht, door de Provincie Gelderland (Diermen, van e.a., 1992). Vooral weidevogels waren nog steeds goed vertegenwoordigd waaronder Grutto, Tureluur en Veldleeuwerik (zie tabel 2). Grauwe Gors en Kwartelkoning werden in 1992 niet gehoord. Pioniers als Bergeend (4), Kleine plevier (6) en Visdief (kolonie van 27) zaten vooral rond de noord(oost)zijde van de zandplas. Moerasvogels bleken intussen vrijwel geheel verdwenen: alleen werd nog één territoriale Rietzanger vastgesteld. De Blauwborst was intussen wel met vier zangposten aanwezig, maar deze soort hield zich vooral op in ruigte in plaats van rietmoeras. 1.5.2 Situatie 1994‐nu Vanaf 1994 t/m 2010 is regelmatig uitgebreid broedvogelonderzoek uitgevoerd, gedurende de periode 1994‐2000 jaarlijks (Verbeek e.a., 1994/1995; Verbeek, 2001) en vanaf 2004 om de twee jaar door SOVON Vogelonderzoek (Deuzeman, 2011). Voor een uitvoerig en gedetailleerd overzicht van de telgegevens wordt verwezen naar dit laatste rapport. De lange termijn ontwikkelingen gedurende deze periode zijn voor veel soorten vrij scherp. Pioniers als Bergeend (8 in 2010) en Kleine plevier (10 in 2010) profiteren van de diverse graafwerkzaamheden, eerst rondom de nevengeul in de Leeuwense Waard, later ook rondom de geulen in de westelijke Drutensche Waarden. Oeverlopers hadden een territorium in 2004, 2006 en 2008. Oeverzwaluwen broeden vrijwel jaarlijks in klein aantal in een natuurlijke steilwand van een van de nevengeulen en soms in een kleidepot (o.a. in 160 in 2000). Gedurende de periode 1994‐2000 heeft er een kolonie Visdieven gehuisd op het Kaliwaalduin met maximaal 62 territoria in 1996. Mede door de komst van de Vos is de kolonie sinds 2004 verhuisd naar een nabijgelegen strekdam in de Waal (11 nesten in 2008, 0 in 2010). Incidenteel zijn er ook broedpogingen langs de nevengeulen. IJsvogels zijn sinds 2004 regelmatig vastgesteld als broedvogel met in 2008 zelfs 4 territoria. De groep pioniervogels handhaaft zich vooralsnog goed en doet het beter dan in de voorgaande periode (1970‐1992). Watervogels vertonen over vrijwel de gehele linie een positieve trend. Vooral het aantal Grauwe Ganzen (incl. Soepganzen en onderlinge kruisingen met andere soorten) is spectaculair gegroeid in de 21 e eeuw van 8 territoria in 1994, via ca. 100 in 1998 tot bijna 700 territoria in 2006. Mede door de vestiging van de Vos op het Kaliwaalduin is het aantal territoria de afgelopen jaren wat teruggelopen tot ca. 500 territoria. Recent nemen ook de aantallen Canadese Gans (10 in 2010) en Brandgans (max. 36 in 2006) toe. Ondanks de recente
pagina 16 Rijn in Beeld: Leeuwense Waard
afname herbergt het gebied hiermee een van de hoogste dichtheden aan “zomerganzen” van het rivierengebied. Ook andere watervogels zoals Krakeend en Kuifeend vertonen conform de landelijke trend een stijgende lijn. Recentelijk vertoont de Fuut een duidelijk herstel na een dip in de tweede helft van de jaren 90. Incidenteel is een territorium van Dodaars aangetroffen (2000 en 2008). Een andere viseter, de Blauwe reiger, vestigde zich vanaf 2000 in het moerasbos rond de strang in de westelijke Drutensche Waarden. In 2010 was de kolonie gegroeid tot 15 nesten. Moerasvogels zijn sinds de tweede helft van de jaren 90 zo goed als verdwenen. Alleen in 1994 zijn nog twee Waterrallen en een Watersnip vastgesteld. Goed ontwikkeld rietmoeras komt momenteel niet meer voor in het gebied. In het begrazingsgebied is de hoeveelheid Riet afgenomen door vraat maar ook door vegetatiesuccessie. De meeste weidevogels vertonen conform de landelijke trend een scherpe achteruitgang, vooral sinds de tweede helft van de jaren 90. De laatste Grauwe Gors is in 1995 gehoord. Grutto en Patrijs zijn al enkele jaren geheel verdwenen en van Veldleeuwerik resteert nog een territorium (tegenover 28 in 1995!). Ook Kievit en Gele kwikstaart hebben een flinke veer moeten laten. Scholekster (15 in 2010) en Tureluur (9 in 2010) handhaven zich vooralsnog vrij goed dankzij pionierbiotoop in de vorm van kleiputten. De aantalsontwikkeling van de Graspieper (met 38 zangposten in 2010 tegenover 20‐25 medio jaren negentig) vormt een positieve uitzondering op de negatieve trends van de graslandvogels. Vogels van ruigte en struweel vertonen doorgaans een positieve trend. Tot deze categorie behoren o.a. Grasmus, Putter en Spotvogel. Door voortschrijdende successie van vochtige ruigten richting zachthoutooibos vertonen sommige soorten na een aanvankelijke toename inmiddels een achteruitgang (Bosrietzanger, Kleine karekiet en Rietgors). De Blauwborst die zich begin jaren 90 had gevestigd verdween in 1999 om vanaf 2004 weer present te zijn rondom nieuwe kleiafgravingen. Roodborsttapuit en Sprinkhaanzanger zijn nog opvallend schaars in het gebied met slechts incidenteel een territorium. Roepende Kwartelkoningen (1‐max. 4) zijn periodiek opgedoken; tussen 1994 en 2000 regelmatig in de vochtige ruigten van de Leeuwense Waard. Vervolgens lange tijd niet meer, maar in 2008 waren er plotseling weer drie territoria in een ruig weiland in de westelijke Drutensche Waarden. Broedvogels van ooibos laten over de periode 1994‐2010 een duidelijk stijgende lijn zien. Roofvogels (Havik, Sperwer en Buizerd) en spechten nemen toe evenals holenbroeders als Matkop. 1.6
LIBELLEN
Voor natuurontwikkeling (voor 1994) Uit het EIS‐archief zijn geen gegevens bekend van voor 1994. Sinds natuurontwikkeling (1994‐2010) Gedurende deze periode is in 1994 en 1995 (Verbeek e.a. 1995), 1997 (Verbeek & Krekels, 1997), 2007/2008 (Linnartz‐Nieuwdorp, 2009) en in 2010 (Rijn in Beeld) gericht onderzoek gedaan aan libellen. Het onderzoek in 2010 is zeker niet compleet omdat bij de vier bezoeken niet alle deelgebieden telkens bezocht zijn en de weersomstandigheden (deels) niet optimaal waren. Daarnaast zijn losse waarnemingen bekend uit 1999 en vanaf 2006 (EIS‐archief/ waarneming.nl). De resultaten staan in tabel 2.
Rijn in Beeld: Leeuwense Waard pagina 17
Vergelijken we de soortensamenstelling van de periode 1994‐1997 met die van 2007‐2010 dan valt op dat het aantal soorten wat achteruit is gegaan (22 naar 18). Nieuw waargenomen soorten sinds 2007 zijn onder meer Rivierrombout, Vroege glazenmaker en Vuurlibel. Zwervers als Geelvlekheidelibel, Gewone pantserjuffer, Metaalglanslibel, Zuidelijke glazenmaker, Zwarte en Zwervende heidelibel zijn daarentegen alleen in 1994‐1997 vastgesteld. In vergelijking met andere uiterwaarden van de Rijntakken scoort de Leeuwense Waard matig qua soortenrijkdom (figuur 9). Vooral soorten die kenmerkend zijn voor laagdynamische wateren met goed ontwikkelde waterplantvegetaties ontbreken (o.a. Glassnijder, Smaragdlibel en Variabele waterjuffer). Ook klimaatprofiteurs die vooral van ondiepe, droogvallende wateren houden, zijn schaars. Voor rheofiele soorten scoort het terrein beter met o.a. Rivierrombout langs de Waal en – in sommige jaren – een kleine populatie Weidebeekjuffers langs de nevengeul. Tijdens het meerjarige macrofauna onderzoek in het gebied is tweemaal een larve van de Weidebeekjuffer gevangen in de nevengeul; in 2002 en 2010 (Klink, 2011). Tabel 2. Libellen in de Leeuwense Waard gedurende drie tijdsperioden. Aantalsindex: * = 1-2, ** = 3-9, *** = 10-49, **** = 50-100 en ***** =>10 Nederlandse naam Wetenschappelijke naam 199420071997 2008 Azuurwaterjuffer Coenagrion puella X ***
20092010 ***
Blauwe breedscheenjuffer
Platycnemis pennipes
X
Blauwe glazenmaker
Aeshna cyanea
X
Bloedrode heidelibel
Sympetrum sanguineum
X
Bruine glazenmaker
Aeshna grandis
X
*
?
Bruinrode heidelibel
Sympetrum striolatum
X
*
*
Geelvlekheidelibel
Sympetrum flaveolum
X
Gewone oeverlibel
Orthetrum cancellatum
X
**
*
Gewone pantserjuffer
Lestes sponsa
X
Grote keizerlibel
Anax imperator
X
?
*
Grote roodoogjuffer
Eryhtromma najas
X
*
?
Houtpantserjuffer
Lestes viridis
X
?
*
Kleine roodoogjuffer
Erythromma viridulum
X
*
?
Lantaarntje
Ischnura elegans
X
***
**
Metaalglanslibel
Somatochlora metallica
X
Paardenbijter
Aeshna mixta
X
*
*
Platbuik
Libellula depressa
X
*
*
Rivierrombout (RL)
Gomphus flavipes
Steenrode heidelibel
Sympetrum vulgatum
Vroege glazenmaker (RL)
Aeshna isoceles
Vuurlibel
Crocothemis eryhtraea
Weidebeekjuffer
Calopteryx splendens
X
Zuidelijke glazenmaker
Aeshna affinis
X
Zwarte heidelibel
Sympetrum danae
X
Zwervende heidelibel
Sympetrum fonscolombii
X
Totaal aantal soorten
* *
*
** X
** * *
22
**
*
15-17
>11
pagina 18 Rijn in Beeld: Leeuwense Waard
Libellen Waal en Leeuw ense Waard 45
Klimaatsoorten Rodelijstsoorten
40
Overige soorten 35
aantal
30 25 20 15 10 5 0
Figuur 9. Overzicht van het aantal soorten libellen op het traject van de Waal en in de Leeuwense Waard gedurende verschillende tijdsperioden. 1.7 DAGVLINDERS
Voor natuurontwikkeling (voor 1994) Eventuele historische gegevens over dagvlinders waren niet beschikbaar van deze uiterwaard.
Sinds natuurontwikkeling (1994‐2010) Gedurende deze periode is alleen in 2007/2008 (Linnartz‐Nieuwdorp, 2009) en 2010 (Rijn in Beeld) gericht onderzoek gedaan aan dagvlinders. Daarnaast zijn losse waarnemingenbekend vanaf 2007 (waarneming.nl). In 2007‐2008 en 2009‐2010 zijn 15 resp. 16 soorten dagvlinders waargenomen. In vergelijking met andere uiterwaarden van de Rijntakken scoort de Leeuwense Waard matig qua soortenrijkdom (figuur 10). voor 1970- 1990- 19981994- 2007Een analyse op basis van ecologische groepen laat 1970 1989 1997 2009 1997 2010 zien dat zoomsoorten vrijwel ontbreken. Ook graslandvlinders zijn vrij matig vertegenwoordigd en doorgaans algemene soorten als Bruin zandoogje (afgezien van een zwerver in 2008) en Zwartsprietdikkopje ontbreken. Wel komen Argusvlinder, Bruin blauwtje en Koninginnenpage in klein aantal voor.
In sommige jaren zoals in 2009 komt de Distelvlinder massaal voor (foto Gijs Kurstjens).
Rijn in Beeld: Leeuwense Waard pagina 19
Tabel 3. Dagvlinders van de Leeuwense Waard gedurende drie tijdsperioden. Legenda: * = 1-2, ** = 3-9 en *** = 10-49. Nederlandse naam Wetenschappelijke 1994- 2007- 2009naam 2006 2008 2010 Lasiommata megera
X
*
Atalanta
Vanessa atalanta
X
*
Bont zandoogje
Pararge aegeria
X
*
Boomblauwtje
Celastrina argiolus
X
*
Bruin blauwtje (RL)
Plebeius agestis
X
*
Bruin zandoogje
Maniola jurtina
X
Dagpauwoog
Inachis io
X
**
Distelvlinder
Vanessa cardui
X
*
Gehakkelde aurelia
Polygonia c-album
X
*
Gele luzernevlinder
Colias hyale
Groot koolwitje
Pieris brassicae
X
*
Icarusblauwtje
Polyommatus icarus
X
***
Klein geaderd witje
Pieris napi
X
*
Klein koolwitje
Pieris rapae
X
***
Kleine vos
Aglais urticae
Kleine vuurvlinder
Lycaena phlaeas
X
*
Koninginnenpage
Papilio machaon
X
*
Oranje luzernevlinder
Colias croceus
*
**
**
Totaal
?
1.8
15
16
Figuur 10. Overzicht van het aantal soorten dagvlinders langs de Waaluiterwaarden en in de Leeuwense Waard gedurende de tijd. D agvlinders Waal en Leeuwense Waard
aantal
Argusvlinder
Rodelijstsoort en
30 25 20 15
Overige soorten
10 5 0 voor 1981 1981-1994 1995-2003
2007-2008 2009-2010
periode/jaar
SPRINKHANEN
Voor natuurontwikkeling (tot 1994) Uit het EIS‐archief zijn 7 algemene soorten waaronder Bramensprinkhaan, Gewoon spitskopje en Kustsprinkhaan bekend van een inventarisatie uit augustus 1992. Sinds natuurontwikkeling (vanaf 1994) Gedurende deze lange periode zijn data verzameld in 1994 door Natuurbalans, 2008 (Linnartz‐Nieuwdorp, 2009) en in 2010 (Rijn in Beeld). Daarnaast zijn uit enkele recente jaren losse waarnemingen bekend (waarneming.nl). Nieuw aangetroffen soorten zijn Gouden sprinkhaan (al in 1994, de eerste vondst in het rivierengebied!) (Kleukers e.a. 1997), Greppelsprinkhaan (voor het eerst in 2004) en Zuidelijk spitskopje (in 2008). In 2010 zijn er net ten westen van de Leeuwense Waard en bij Druten Boomkrekels gehoord (losse waarnemingen); de kans is groot dat deze klimaatsoort onder meer op het – niet vrij toegankelijke ‐ Kaliwaalduin voorkomt. Alle eerder gevonden soorten zijn recentelijk opnieuw vastgesteld. Daarmee komt het aantal sprinkhanen uit op 10‐11 soorten. De vondst van de Gouden sprinkhaan houdt waarschijnlijk verband met het extreme hoogwater van december 1993. De eieren van deze klimaatprofiteur worden afgezet in dorre plantenstengels die door het rivierwater worden getransporteerd. 1.9
AMFIBIEEN
Voor natuurontwikkeling (tot 1994) Voor 1980 kwam de Rugstreeppad voor in deze uiterwaard. Uit de jaren 90 is de aanwezigheid van Kamsalamander bekend uit de Drutensche Waarden (Creemers, 1991).
pagina 20 Rijn in Beeld: Leeuwense Waard
Sinds natuurontwikkeling (vanaf 1994) In 2006 is de omgeving van de Kaliwaal onderzocht op het voorkomen van amfibieën (de Jong, 2006). In de kolk bij de zomerkade in de Drutense Waarden zijn toen drie algemene soorten aangetroffen (Gewone pad, Bastaardkikker en Kleine watersalamander). Rugstreeppad en Kamsalamander zijn niet aangetroffen. Kamsalamander komt wel voor in de strangen en kolken van de Drutensche Waarden, die buiten het onderzoeksgebied vallen (Rademakers, 2006). In 2010 (Rijn in Beeld) is een koor van ca. 30 Bastaardkikkers gehoord in een poel in de Leeuwense Waard. 1.10
VISSEN
Vlak voor aanleg en één jaar na aanleg van de nevengeul in 1994 is een visstandonderzoek uitgevoerd. Hiermee konden de eerste ontwikkelingen in de visstand vastgesteld worden. In 1994 (Verbeek & Krekels, 1994) zijn 13 soorten aangetroffen en 21 in 1995 (Verbeek, e.a., 1995). Vooral de duidelijke toename in het aandeel en het aantal stromingsminnende soorten in 1995 was opvallend en betrof naar alle waarschijnlijkheid een positief gevolg van de ingrepen in het gebied. De Rivierdonderpad nam echter drastisch in aantal af, van 111 in 1994 tot 1 in 1995. In het najaar van 2002 is de visstand van de geul weer bemonsterd (AquaSense, 2003). Bij dit onderzoek zijn 20 soorten gevangen en de visstand was goed vergelijkbaar met die van 1994 en 1995. De presentie van 9 soorten stroomminnende vissen lijkt consistent. De meeste rheofiele soorten zijn aangetroffen op de locaties met wat breder stromend water en een overwegend harde zandige bodem. In 2009 is wederom visstandonderzoek uitgevoerd in de nevengeul (Dorenbosch, e.a., 2011). Er zijn minder stromingsminnende soorten aangetroffen, mogelijk als gevolg van het uitvoeren van het onderzoek op een eerder tijdstip in het jaar (figuur 11). De Rivierdonderpad lijkt te zijn verdwenen, mogelijk zelfs uit de hele Rijn en Waal. Ook de Alver lijkt in aantallen achteruit te zijn gegaan. De stromingsminnende soorten Winde en Roofblei, een exoot, zijn daarentegen enorm toegenomen in de nevengeul en maken nu respectievelijk meer dan 50% en 25% van het totaal aantal vissen uit. Zoals in het hele stroomgebied van de Rijn zijn ook hier enkele exotische vissoorten, zoals de Kesslers grondel en de Witvingrondel in opkomst.
winde roofblei
Figuur 11. Soorten‐ samenstelling van de visfauna van de nevengeul in de Leeuwense Waard in 2009.
baars snoekbaars blankvoorn brasem witvingrondel Kesslers grondel overig
Rijn in Beeld: Leeuwense Waard pagina 21
1.11
ZOOGDIEREN
In de zomer van 2010 is gedurende enkele weken een Bever aanwezig geweest in de Leeuwense Waard met een hol in een steiloever van de nevengeul (pers. med. Jos Cornelissen/ FREE). Nadien zijn echter geen sporen meer gevonden. 1.12
MACROFAUNA
Zowel voor als na de start van het bergen van baggerspecie op de Kaliwaal in 2003 is uitgebreid onderzoek gedaan naar macrofauna. Bij deze (jaarlijkse) monitoring worden ook de nevengeul en enkele geïsoleerde wateren in de Leeuwense Waard meegenomen (Klink, 2011). De belangrijkste conclusies van dit onderzoek zijn: ‐ de macrofauna van de nevengeul wordt zowel in het voorjaar als de zomer gekarakteriseerd als sterk verstoord. ‐ In de plas Kaliwaal worden in 2010 drie monsters op de diepe bodem als matig en een als sterk verstoord aangemerkt, maar deze beoordeling is in ieder geval niet slechter dan voor de stort in 2000. Toen waren twee van de vier monsters geanalyseerd als sterk verstoord. ‐ Het aantal benthische Chironomidae (op de bodemlevende muggenlarven) in de nevengeul varieert tussen de 15 en 25 soorten. Vooral soorten van schuivend zand ontbreken en dit laat zien dat de dynamiek beperkter is dan de nevengeulen van de Gamerense Waard (33 soorten), maar ook in de kribvakken van het huidige zomerbed. Deze soortgroep wordt onderzocht omdat er een goed beeld is van de historische situatie van het zomerbed van de Rijn (39 soorten).
Zanddynamiek op agrarische enclave langs de rivieroever van de Leeuwense Waard (foto Gijs Kurstjens).
pagina 22 Rijn in Beeld: Leeuwense Waard
1.13
WERKING VAN NATUURLIJKE PROCESSEN
1.13.1 Hydromorfologische processen Vooral op het Kaliwaalduin, d.w.z. de oeverwal tussen de oude veerstoep en de invaart van de Kaliwaalplas, wordt tijdens hoogwater zand gedeponeerd. Inmiddels is de oeverwal al zo hoog dat er alleen bij extreme hoogwaters nog zand op wordt afgezet. Bijzonder is de grote zandwaaier/ plaat in de Kaliwaalplas, deze is sterk vergroot na de twee grote overstromingen van 1993 en 1995. Ook ontstonden er toen hoogwaterpoelen waarin bijzondere macrofauna aanwezig was. Momenteel is de morfodynamiek van deze plaat sterk beperkt door de aanwezigheid van een tijdelijke scheidingskade. Het is van groot belang dat deze op termijn verlaagd wordt. In de Leeuwense Waard vindt er op beperkte schaal zandsedimentatie plaats in het meest oostelijk deel van de rivieroever nabij de invaart van de plas. Grote delen van de rivieroevers liggen echter geheel vast met breuksteen. Waalstrandjes ontbreken daar. Tussen de Kaliwaal plas en het nevengeulencomplex liggen er twee relatief hoge dwarsdammen (voormalige zomerkade en dam met toegangsweg, zie figuur 12). Hierdoor is er tijdens hoogwater sprake van forse slibsedimentatie in het door kleiwinning verlaagde gebied met de nevengeulen. De geulen in het westelijk deel van de Leeuwense Waard stromen zelden mee; dit kan verbeteren als de instroom verlaagd wordt. Door de aanleg van de nevengeul in 1994 is er in beperkte mate meer ruimte gekomen voor hydrodynamiek in de Leeuwense Waard. De stroomsnelheid in de geul is echter laag en door golfslag van de scheepvaart stroomt het water soms tegen de stroomrichting in. Dit vormt momenteel een beperkende factor voor de vestiging van rheofiele macrofauna.
Figuur 12. Hoogtekaart van de Leeuwense waard (bron: www.ahn.nl).
1.13.2 Begrazing Er is sprake van gemengde begrazing en het proces loopt goed. Een aandachtspunt is het ontbreken van een hoogwatervluchtplaats.
Rijn in Beeld: Leeuwense Waard pagina 23
1.13.3 Kwel De factor (rivier)kwel speelt een te verwaarlozen rol in het gebied. Procesbarometer Leeuwense Waard proces
ruimte voor processen
Morfodynamiek Hydromorfodynamiek Begrazing Kwel 1.14
CONCLUSIES
1.14.1 Natuurwaarden Bij het bespreken van de ontwikkeling van natuurwaarden van het gebied, is het nuttig om onderscheid te maken tussen de eigenlijke Leeuwense Waard ten westen van de plas Kaliwaal en het oostelijk deel met het Kaliwaalduin en de oude zomerkade van de westelijke Drutensche Waarden. Vooral in het oostelijk deel is de variatie aan bijzondere plantensoorten sinds 1994 flink toegenomen: anno 2010 is er sprake van een verdubbeling. Mede dankzij de zanddynamiek en de extensivering van het beheer komt hier intussen een bijzondere stroomdalflora voor met o.a. Brede ereprijs, Kleine ruit en Wilde marjolein. Het nevengeulencomplex van de Leeuwense waard – met overwegend voedselrijke kleibodems – is arm aan bijzondere soorten; wel hebben slikpioniers profijt gehad van de kleiwinning (Fraai duizendguldenkruid, Slijkgroen en Riviertandzaad). Verder groeien langs de rivieroever (deels nog buiten het huidige natuurgebied) enkele interessante soorten als Bieslook, Engelse alant en Pijpbloem. Broedvogelontwikkelingen vormen een goede illustratie van de grote landschappelijke veranderingen sinds begin jaren 90. Waar moerasvogels en soorten van extensief agrarisch cultuurland doorgaans sterk zijn afgenomen, zien we dat veel pioniers en broedvogels van ruigte, struweel en ooibos toenemen. IJsvogel, Kleine plevier, Bergeend en Tureluur profiteren van de jonge ontgrondingen. De steeds ouder wordende bossen herbergen intussen roofvogels, spechten en een kolonie Blauwe reigers. Door een combinatie van factoren (voedselrijke agrarische enclaves, predatorvrije eilanden en slaap‐ en ruiplaats) herbergt het terrein een van de hoogste dichtheden van broedende ganzen in het rivierengebied (ca. 500 territoria in 2010). Recent is dit aantal wat teruggelopen o.a. door de vestiging van de Vos in het gebied. In vergelijking met andere uiterwaarden van de Rijntakken scoort het gebied voor libellen matig qua soortenrijkdom. Vooral soorten die kenmerkend zijn voor laagdynamische wateren met goed ontwikkelde waterplantvegetaties ontbreken. In de nevengeul ontbreken met uitzondering van enkele Weidebeekjuffers in sommige jaren ook rheofiele soorten, waarschijnlijk door de lage stroomsnelheid in de geul. Het aantal soorten dagvlinders ligt niet bijzonder hoog, wel komen er enkele meer bijzondere soorten voor zoals Bruin blauwtje en Koninginnenpage. Vooral het ontbreken van veel grasland‐ en zoomvlinders valt op. De variatie aan sprinkhanen is groter, deze soortgroep profiteert vooral ook van het ruige karakter van delen van het terrein.
pagina 24 Rijn in Beeld: Leeuwense Waard
Kleiput in westelijk deel van de Drutensche Waarden die later onderdeel gaat uitmaken van lange nevengeul (foto Bart Peters).
De aanleg van nevengeulencomplex in de Leeuwense Waard heeft zoals verwacht inderdaad geleid tot de vestiging van rheofiele vissoorten. Deze soortgroep komt nog steeds voor maar momenteel wijzigt de soortensamenstelling van vissen in de Rijn sterk en zijn ook in dit gebied exoten als Roofblei en diverse nieuwe soorten grondels sterk in opmars; soms ten koste van inheemse soorten als Rivierdonderpad. Geconcludeerd kan worden dat het Kaliwaalduin zich sinds 1994 heeft ontwikkeld tot een soortenrijk natuurgebied met veel bijzondere stroomdalplanten. Ook voor (bijzondere) dagvlinders en sprinkhanen is dit de meest waardevolle locatie. Het nevengeulencomplex valt qua soortenrijkdom nog tegen, vooral doordat het aantal kenmerkende rheofiele soorten beperkt blijft (qua libellen en macrofauna). Alleen in het seizoen na een stevig winterhoogwater vormt het gebied een belangrijk refugium voor stroomminnende fauna. 1.14.2 Ideeën en aanbevelingen • Via de voorziene lange termijn inrichting (zie kader) worden veel zaken die nu nog niet optimaal zijn, verbeterd; het gaat daarbij om het omvormen van agrarische enclaves (hetgeen ook een reductie van het aantal zomerganzen tot gevolg heeft), het vergroten van de doorstroomcapaciteit en
Rijn in Beeld: Leeuwense Waard pagina 25
•
•
•
• •
stroomsnelheid van de nevengeul, het verbinden van de rivieroever van de Leeuwense Waard met het Kaliwaalduin door het dichten van de invaartopening van de plas etc. Versnelde omvorming van de agrarische enclaves in de Leeuwense Waard in natuurgebied zal leiden tot een kleinere broedpopulatie Grauwe ganzen doordat opgroeiende jongen hun voedselbron (eiwitrijk gras in de nabijheid) gaan verliezen. Aandachtspunt voor de toekomstige nevengeul is de detailafwerking. Grote delen van de geulen zijn niet in het zand maar in de klei aangelegd, Daarnaast bestaan delen van de geulen uit kleiputten met steile oevers. Aanbevolen wordt om zoveel mogelijk zandige geuloevers met een flauw oplopend talud te creëren. De uiterste westpunt van het terrein bestaat momenteel uit een vrijwel ondoordringbare ruigte op voedselrijke, overbemeste grond. Hier kan door kleiwinning tot op het zand een betere uitgangssituatie voor natuurontwikkeling worden gecreëerd. Als er geen winbare specie meer zit, kan de toplaag wellicht worden afgegraven en in de oever van de plas Kaliwaal worden verwerkt. Verwijderen van stortsteen uit de rivieroeverzone van de Leeuwense Waard om erosie‐ en afzettingsprocessen te stimuleren. Verwijderen van enkele depots met voedselrijke roofgrond in de Leeuwense Waard. Ze vormen tevens een belemmering van de doorstroming.
Kader: van zandplas naar waaier van geulen in vier fasen Figuur 12 geeft een beeld van de situatie aan het eind van de eerste vulfase in 2015. De Leeuwense Waard is dan geheel ingericht als natuurgebied (door ontkleiing van enkele restpercelen). Daarbij hoort ook de aanleg van het benedenstroomse deel van een toekomstige hoogwatergeul. De tweede fase van de specieberging start met het dichten van de invaaropening tussen de Waal en de Kaliwaal (figuur 12). Ter plaatse van de invaaropening wordt een transportvoorziening geplaatst van waaruit de laatste specie in de plas gestort kan worden. Tijdens deze fase wordt een taludafdichting aangebracht langs de bovenrand van het depot om lekkage van verontreinigingen naar het grondwater te voorkomen en om het opzetten van water op het depot mogelijk te maken (Grontmij, 1996). In de westelijke Drutensche Waarden is intussen de toekomstige nevengeul volledig uitgegraven met een nieuwe verbinding met de Waal nabij de oude veerstoep. Tevens is de nieuwe zomerkade aan de zuidzijde van de nieuwe geul gereed ten behoeve van de resterende landbouw in de uiterwaard (figuur 13). Tijdens de afwerkingsfase (figuur 14) wordt een afdeklaag van schoner materiaal aangebracht op de baggerspecie. Dit materiaal komt o.a. vrij bij het verlagen van kades rondom de Kaliwaal en het verder verbreden van het doorstroomprofiel van de nevengeul in de westelijke Drutensche Waarden en de bestaande geulen in de Leeuwense Waard (Grontmij, 1996). De duikers zullen worden vervangen door een brug. Momenteel wordt gewerkt aan een geactualiseerd eindbeeld rekening houdend met o.a. Stroomlijn en Ruimte voor de Rivier. Figuur 15 geeft een voorlopig beeld van de nieuwe eindsituatie (Bron Dekker van de Kamp).
pagina 26 Rijn in Beeld: Leeuwense Waard
Figuur 12. Eerste vulfase.
Figuur 13. Tweede vulfase.
Rijn in Beeld: Leeuwense Waard pagina 27
Figuur 14. Afwerkingsfase.
Figuur 15. Eindfase (concept eind 2010, Dekker van de Kamp).
pagina 28 Rijn in Beeld: Leeuwense Waard
Literatuur AquaSense. 2003. Monitoring visstand Nevengeul en Kaliwaal Beneden Leeuwen. Najaar 2002. In opdracht van Delgromij. Van den Bergh, L.M.J., 1970. De Drutense Waarden als vogelgebied. De Levende Natuur 73 (7‐8): 170‐173. Van den Bergh, L.M.J., W.G. Gerritse, W.H.A. Hekking, P.G.M.J. Keij & F. Kuyk. 1979. Vogels van de Grote Rivieren. Het Spectrum, Utrecht/ Antwerpen. de Jong, T. 2006. Amfibieën in de Lunenburgerwaard en de Drutensche Waarden. Bureau Viridis, Culemborg. Creemers, R.C.M. 1991. Amfibieën in uiterwaarden. Een voorbereidende literatuurstudie. Deuzeman, S. 2011. Broedvogels in de Leeuwense en Westelijke Drutensche Waarden in 2010. SOVON‐inventarisatierapport 2011/01. Onderzoek in opdracht van Dekker vd Kamp bv. Diermen, J. van, J. Schoppers & M. van Dongen. 1992. Broedvogel‐inventarisatie Gelderland 1992. Tussenrapportage Rivierenland, IJssel‐Noord en Oldebroek. Provincie Gelderland. Dorenbosch, M., N. van Kessel, J. Kranenbarg, F. Spikmans, W. Verberk & R. Leuven 2011. Nevengeulen in uiterwaarden als kraamkamer voor riviervissen. Nederlands Centrum voor Natuuronderzoek: Stichting RAVON, Stichting Bargerveen, Radboud Universiteit Nijmegen en Natuurbalans – Limes Divergens, Nijmegen. Grontmij, 1995. Waaier van Geulen. Deelplan Leeuwense Waard. In opdracht van Provincie Gelderland, Arnhem. Grontmij, 1996. Inrichtingsplan Waaier van Geulen. In opdracht van Delgromij B.V., Arnhem. Klink, A. 2011. Monitoring aquatische macrofauna in de Kaliwaal en Leeuwense Waard (2010). Hydrobiologisch Adviesburo Klink. In opdracht van Kaliwaal bv. Koppejan, E. & R. Duiker. 1996. Toelichting bij de vegetatiekaart Leeuwense Waard op basis vanb false‐colour luchtfoto’s 1995. Rijkswaterstaat Meetkundige Dienst, Delft. Linnartz‐Nieuwdorp, E. 2009. Leeuwense Waard. Flora en fauna, inventarisatie 2008. In opdracht van FREE. Litjens, G. 1995. Rapportage Historische Morfologie van de Leeuwense en Drutensche Waard. Bureau Stroming, Arnhem. Rademakers, J. 2006. Natuurtoets Kaliwaal Druten. In opdracht van Delgromij, Oosterhout. Simons, J.H.E.J., C. Bakker, M.H.I. Schropp, L.H. Jans, F.R. Kok & R.E. Grift. 2001. Man‐made secondary channels along the river Rhine (The Netherlands); results of post‐project monitoring. Regulated Rivers: Research & Management 17: 473‐ 491. Verbeek, P.J.M. & R.F.M. Krekels, 1994. Monitoring nevengeul Beneden Leeuwen en monitoring amfibieën Druten. Bijlagen. Natuurbalans – Limes Divergens, Nijmegen. Verbeek, P.J.M., R.F.M. Krekels & G. Hoogerwerf. 1995. Monitoring nevengeul Beneden‐Leeuwen 1994/1995. Bureau Natuurbalans & Limes Divergens, Nijmegen. Verbeek, P.J.M. & R.F.M. Krekels. 1997. Monitoring nevengeul Beneden‐ Leeuwen. Overwinterende watervogels (1995‐1996) en broedvogels en libellen (1997). Bureau Natuurbalans‐Limes Divergens. In opdracht van RIZA, directie Gelderland.
Rijn in Beeld: Leeuwense Waard pagina 29
Verbeek, P.J.M. 2001. Broedvogels in de uiterwaard Beneden‐Leeuwen. In opdracht van Delgromij. Bureau Natuurbalans‐Limes Divergens. Bronnen Het biologische monitoringsprogramma van Rijkswaterstaat Waterdienst, welk een onderdeel is van het “Monitoring Waterstaatkundige Toestand des Lands (MWTL)” programma (Mervyn Roos). Provincie Gelderland (Jan van Diermen, Marti Rijken) Vegetatiedatabank Alterra Dankwoord Richard van den Berg, Iwan Reerink en Wim Vermeule (Dekker van de Kamp), Jos Rademakers, Alexander Klink, Willem Overmars (historisch kaartmateriaal) en Nils van Kessel en Peter Verbeek (Natuurbalans). Dynamische oeverzone langs de Waal ter hoogte van oude zomerkade (foto Bart Peters).
pagina 30 Rijn in Beeld: Leeuwense Waard