XII
Richtlijn voor diagnostiek en behandeling van het carcinoom van de neusholte, neusbijholten en het vestibulum nasi
Algemeen Epidemiologie
568 568
1.
Screening
568
2. 2.1 2.2 2.3 2.4
Diagnostiek Anamnese Fysische diagnostiek Beeldvormend onderzoek Biopsie
568 568 568 569 569
3. 3.1 3.2 3.3
Classificatie Sinus maxillaris carcinoom Ethmoïd carcinoom Vestibulum nasi carcinoom
569 569 569 569
4. 4.1 4.2
Behandeling Sinus maxillaris en ethmoïd carcinoom Vestibulum nasi carcinoom
570 570 570
5.
Follow-up
571
567
Augustus 2002
[naar hoofdmenu] [naar inhoudsopgave richtlijn]
u en
n a ar
ho
ofd m
u en
n a ar
ho
ofd m
Richtlijn voor diagnostiek en behandeling van het carcinoom van de neusholte, neusbijholten en het vestibulum nasi ICDO-0: C31.0,1
Algemeen Zie “Inleiding bij richtlijnen voor diagnostiek en behandeling van hoofd-halstumoren“ (pag. 515). Tumoren kunnen voorkomen in de neusholte, de sinus maxillaris, het ethmoïd en de overige bijholten. De incidentie is in de neusholte het hoogst en neemt vervolgens, voor de sinus maxillaris, het ethmoïd en de overige bijholten af. De meest voorkomende tumoren in de neus en de bijholten zijn planocellulaire carcinomen en adenocarcinomen. Epidemiologie Op basis van de Nederlandse Kankerregistratie is de incidentie van maligniteiten van de neus- en de neusbijholten voor mannen 1.2 en voor vrouwen 0.5. Het totale aantal neus- en neusbijholtentumoren is op jaarbasis in Nederland 110 en in de IKN-regio ongeveer 15. Carcinomen van de neus- en neusbijholten komen vooral boven de leeftijd van 45 jaar voor, met een piek tussen 60 en 74 jaar. In de neus- en neusbijholten komen zowel plaveiselcarcinomen als adenocarcinomen voor. Hardhout- en leerbewerkers hebben een verhoogd risico op het ontstaan van met name adenocarcinomen.
1.
Screening
2.
Diagnostiek
2.1 Anamnese Tumoren van de neus- en neusbijholten manifesteren zich vaak als een enkelzijdige neusobstructie, sinusitis of epistaxis. Tumoren van de sinus maxillaris kunnen ook in de mondholte, middenoor en orbita verschijnselen veroorzaken. In de mondholte kunnen gebitselementen gaan losstaan of past een gebitsprothese niet meer. Dubbelbeelden, protrusio bulbi en verminderde beweeglijkheid van de bulbus kunnen wijzen op ingroei in de orbita. Enkelzijdige slechthorendheid op basis van otitis media met effusie (Glueear) op oudere leeftijd kan wijzen op tumor geïnduceerde tubadysfunctie. 2.2 Fysische diagnostiek Volledig en adequaat onderzoek van het hoofd-halsgebied, met name: de mondholte, oropharynx, hypopharynx, nasopharynx, larynx, trommelvliesbeeld, huid en hals.
568
Augustus 2002
[naar hoofdmenu] [naar inhoudsopgave richtlijn]
2.4 –
– –
Biopsie extra voorzichtigheid bij het kiezen van de toegangsweg voor het nemen van het biopt om tumor contaminatie van de wond te voorkomen. Bij voorkeur biopten via de neus. De buccogingivale route vermijden! (geen Caldwell-Luc); in principe tijdens poliklinisch bezoek; of revisie PA van elders.
3.
Classificatie
Stadiëring: TNM classificatie (UICC 1997) 3.1 Sinus maxillaris carcinoom T Primaire tumor Tx Classificatie kan niet worden toegekend. T0 Geen aanwijzing voor primaire tumor. Tis Carcinoma in situ. T1 Tumor alleen in antrum mucosa. T2 Tumor met botaantasting in middelste neusgang en harde palatum, uitgezonderd de sinus maxillaris achterwand. T3 Tumor groeit in weke delen wang, benige orbita wand, ethmoïd, pterygoïd aanhechting, fossa infratemporalis of sinus maxillaris achterwand. T4 Tumor groeit in orbita inhoud, door lamina cribrosa, in sinus frontalis, sphenoïd, nasopharynx of schedelbasis. 3.2 T Tx T0 Tis
Ethmoïd carcinoom Primaire tumor Classificatie kan niet worden toegekend. Geen aanwijzing voor primaire tumor. Carcinoma in situ.
569
Augustus 2002
[naar hoofdmenu] [naar inhoudsopgave richtlijn]
u en
n a ar
ho
2.3 Beeldvormend onderzoek Bij tumoren van het vestibulum nasi is aanvullend beeldvormend onderzoek (CT-scan, MRI) bij verdenking op ingroei van het kraakbenig skelet geïndiceerd. – neus-, neusbijholtescopie; – röntgendiagnostiek: – CT neus-, neusbijholten en hals om omvang en uitbreiding van de tumor te bepalen en eventuele halskliermetastasen te detecteren; – orthopantomogram; – X-thorax; – echografie van de hals met zo nodig echogeleide punctie wanneer geen CT hals wordt gemaakt of op basis van bevindingen op de CT; – bij verdenking op intracraniële uitbreiding is MRI gewenst; – bij tumoren van het vestibulum nasi is aanvullend onderzoek (MRI) bij verdenking op ingroei van het kraakbenig skelet geïndiceerd.
ofd m
u en
n a ar
ho
ofd m
T1 T2 T3 T4
Tumor in ethmoïd met of zonder botaantasting. Tumor met uitbreiding in de middelste neusgang. Tumor groeit in anterieure orbita inhoud en/of sinus maxillaris. Tumor groeit in posterieure orbita inhoud, intracranieel, in sinus frontalis, sphenoïd en/of de huid.
3.3 T Tx T0 Tis T1 T2 T3 T4
Vestibulum nasi carcinoom (stageren als huidcarcinoom) Primaire tumor classificatie geen verwijzing voor primaire tumor carcinoom in situ tumor = 2 cm tumor >2 = 5 cm tumor > 5 cm Tumor infiltreert in diepe extra dermale structuren (bv: kraakbeen, spieren, of bot)
N Nx N0 N1 N2a
Regionale lymfklieren in de hals Classificatie kan niet worden toegekend. Geen regionale lymfkliermetastasen. Eén ipsilaterale lymfkliermetastase met maximale afmeting van ≤ 3 cm. Eén ipsilaterale lymfkliermetastase met maximale afmeting van > 3 cm en ≤ 6 cm. Multiple ipsilaterale lymfkliermetastasen met maximale afmeting van ≤ 6 cm. Bilaterale of contralaterale lymfkliermetastasen met maximale afmeting van ≤ 6 cm. Lymfkliermetastasen met maximale afmeting van > 6 cm.
N2b N2c N3
Opmerking Mediaan gelegen lymfkliermetastasen worden tot de ipsilaterale metastasen gerekend. M Mx M0 M1
Metastasen op afstand Classificatie kan niet worden toegekend. Geen metastasen op afstand. Metastasen op afstand.
4.
Behandeling
4.1 Sinus maxillaris en ethmoïd carcinoom T1N0 – lokale radicale resectie4. T2-3N0 – radicale resectie1; – postoperatief radiotherapie. 570
Augustus 2002
[naar hoofdmenu] [naar inhoudsopgave richtlijn]
– N1 – N2-3 – M1 –
radicale resectie met eventueel exenteratio orbitae, eventueel craniofaciale of fossa infratemporalis benadering2; postoperatief radiotherapie. hals curatief behandelen (level I-V)3, alleen indien primaire tumor curatief te behandelen is. curatieve behandeling meestal niet mogelijk, behandeling op individuele indicatie. geen curatie mogelijk; palliatie.
4.2 Vestibulum nasi carcinoom ≤ 2 cm – zonder kraakbeen- of botaantasting: radiotherapie; – met kraakbeen- of botaantasting: radicale resectie (reconstructie pas na definitieve PA). ≥ 2 cm – radicale resectie (reconstructie pas na definitieve PA); – postoperatieve radiotherapie; – electieve behandeling lymfklieren (moustache veld).
5.
Follow-up
Na volledige genezing wordt de patiënt in de follow-up gezien: – 1 keer per 3 maanden gedurende het eerste en tweede jaar; – 1 keer per 6 maanden gedurende het derde, vierde en vijfde jaar. Om onnodig reizen voor de patiënt te voorkomen, kan de controle om en om plaatsvinden met de radiotherapeut en/of de verwijzend specialist, indien de patiënt ook daar behandeld is. Tijdens de follow-up worden de volgende items geëvalueerd: – tumorstatus van primaire lokalisatie (nasendoscopie) / halsklieren; – overig slijmvlies van bovenste adem-/luchtweg; – X-thorax op indicatie. 1 2
Exenteratio orbitae alleen indien periorbita niet gespaard kan worden. Inoperabiliteit bij ingroei in: – contralaterale orbita; – middelste schedelgroeve; – rotsbeen, foramen jugulare; – spatium parapharyngeale (uitval hersenzenuwen VII t/m XII); – nasopharynx; 571
Augustus 2002
[naar hoofdmenu] [naar inhoudsopgave richtlijn]
u en
n a ar
ho
T4N0 –
ofd m
u en
n a ar
ho
ofd m
– –
3 4
fossa of canalis pterygopalatina; uitgebreid in weke delen van de wang. Bij inoperabiliteit indien mogelijk debulkende operatie voor radiotherapie. Indien mogelijk sparen n. accessorius, v. jugularis int., m. sternocleido. Indien er een oro-anterale fistel kan ontstaan dan moet een resectieprothese of plastisch-chirurgische reconstructie worden voorbereid.
572
Augustus 2002
[naar hoofdmenu] [naar inhoudsopgave richtlijn]