Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen
RESULTATEN PATRIMONIUMENQUÊTE Energetische doorlichting van het sociale woningenbestand
Op weg naar 2020
RESULTATEN PATRIMONIUMENQUÊTE
1 INLEIDING
3
2 PATRIMONIUM-ENQUÊTE
3
2.1 VORM VAN DE ENQUÊTE 2.2 VERWERKING VAN DE GEGEVENS
3 4
3 SAMENSTELLING VAN HET GEBOUWPATRIMONIUM
5
4 GLOBALE RESULTATEN
6
4.1 OVERZICHT VOLLEDIG GEBOUWPATRIMONIUM 4.2 VENDIAGRAMVOORSTELLING VOLLEDIG GEBOUWPATRIMONIUM 4.3 RESULTATEN PER PROVINCIE
6 6 8
5 DEELRESULTATEN
10
5.1 5.2 5.3 5.4 5.5 5.6
10 12 14 16 18 20
BEGLAZING DAKISOLATIE GEVELISOLATIE VERWARMING EPC AANTAL GEBREKEN
6 RENOVATIE-INTENTIES SHM’S
21
6.1 6.2 6.3 6.4
21 22 23 23
KOPPELING TUSSEN AANTAL EN AARD VAN DE GEBREKEN EN DE VOORZIENE ACTIES VOORZIENE ACTIES VOLGENS BOUWPERIODE AANTAL WONINGEN PER VOORZIENE ACTIE BENODIGD INVESTERINGSVOLUME VOOR DE VOORZIENE ACTIES
7 CONCLUSIE
24
Inleiding | Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen
2/24
RESULTATEN PATRIMONIUMENQUÊTE
1
INLEIDING
De Vlaamse overheid heeft een urgentieprogramma opgesteld om tegen 2020 geen woningen meer te hebben met enkele beglazing, zonder dakisolatie of met weinig energiezuinige verwarmingsystemen. Deze strategische doelstelling wordt kortweg het Vlaams Energierenovatieprogramma 2020 (ERP2020) genoemd. Om de impact van deze doelstelling op het patrimonium sociale woningen in te schatten, werd - op vraag van de Minister voor Wonen - in 2010 aan alle SHM„s een aantal energetische kenmerken van hun woonwijken opgevraagd. Tevens werd de SHM‟s gevraagd een inschatting te maken van de korte en middellange termijnplanning voor renovatie of vervanging van hun patrimonium. De eisen van het ERP2020 kunnen een vergaande aanpassing noodzaken van deze planning, zowel in tijd als in middelen.
2
PATRIMONIUM-ENQUÊTE
2.1
Vorm van de enquête
n.v.t. < 2 jaar 2-5 jaar 5-10 jaar >10 jaar
< 5.000 euro 5-15.000 euro 15-30.000 euro 30-60.000 euro > 60.000 euro
SPEC. GEBREKEN
EPC - GEMIDDELD
VENTILATIE
VERWARMING
GEVELISOLATIE
volle muur-niet-geïsol. CV/indiv-gas geen voorzieningen niet beschikbaar spouw-niet-geisol. CV/indiv-gas-HR systeem-A (=raamroosters) < 100 kwh/m2/jaar spouw-geisoleerd CV/indiv-gas/cond. systeem-C/D (=mechanisch) 100-200 kwh/m2/jaar buitengevelisolatie CV/coll-gas 200-300 kwh/m2/jaar binnenisolatie CV/coll-gas/cond. 300-400 kwh/m2/jaar CV-stookolie 400-500 kwh/m2/jaar kachels-andere 500-600 kwh/m2/jaar kachels-gas 600-800 kwh/m2/jaar elektrisch > 800 kwh/m2/jaar geen/door huurder
BEGROTING / WON
geen isolatie < 6 cm 6-10 cm > 10 cm dikte onbek.
PLANNING
TE VOORZIENE ACTIE
enkel - overwegend hellend dubbel - overwegend plat (<15°) HR-glas-overwegend combinatie gemengd-enkel+dubbel gemengd-dubbel + HR
niet noodzakelijk onderhoud&herstel deelrenovatie(-s) totaalrenovatie vervangingsbouw verkoop
DAKISOLATIE
DAKTYPE
BEGLAZING
Iedere SHM ontving een gepersonaliseerde oplijsting van haar gebouwpatrimonium met de vraag per woninggroep 8 technische kenmerken te specificeren met name beglazing, daktype en -isolatie, gevelisolatie, verwarmingsinstallatie, ventilatiesysteem, evt. specifieke gebreken en desgevallend beschikbare EPC-gegevens. Telkens werd gewerkt met een voorgedefinieerde en beperkte keuzelijst om tot een uniforme respons te komen. Om de gevolgen op de planning en programmering voor de komende jaren enigszins in te schatten, werden drie bijkomende vragen gesteld inzake de te voorziene acties, een benaderende planning en een eerste rudimentaire inschaling m.b.t. de grootteorde van de vereiste investeringen.
geen specifieke schimmelvorming vochtproblemen woonoppervlakte uitrustingsniveau veiligheid stabiliteit combinatie
In februari 2011 kon de enquête afgerond worden (100% respons). De resultaten omvatten nu alle 92 SHM„s, goed voor 6327 woninggroepen met een totaal van 141.588 wooneenheden. Elke SHM kreeg feedback met gepersonaliseerde scores en vendiagrammen zodat ze zich kunnen positioneren t.o.v. de gemiddelden voor Vlaanderen. Verder werd in de projectlijst elke gebouwgroep ingekleurd volgens de te nemen maatregelen.
Inleiding | Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen
3/24
RESULTATEN PATRIMONIUMENQUÊTE
2.2
Verwerking van de gegevens
BEGLAZING
DAKISOLATIE ENKEL
geen isolatie
gemengd-enkel+dubbel
ENKEL
dubbel - overwegend
DUBBEL
gemengd-dubbel + HR
DUBBEL
HR-gl a s -overwegend
HR-GLAS
di kte onbek.
enkel - overwegend
VERWARMING
GEEN DAKISOLATIE
CV/i ndi v-ga s
CV
< 6 cm
DAKISOLATIE < 6 CM
CV/col l -ga s
CV
6-10 cm
DAKISOLATIE 6-10 CM
CV-s tookol i e
> 10 cm
DAKISOLATIE > 10 CM
CV/i ndi v-ga s -HR
CV HR
CV/i ndi v-ga s /cond.
CV HR
CV/col l -ga s /cond.
CV HR
DIKTE ONBEKEND
CV
kachels-gas
GEEN CV
kachels-andere
GEEN CV
geen/door huurder
GEEN CV
elektrisch
ELEKTRISCH
De gegevens van de patrimoniumenquête werden verder vereenvoudigd tot een aantal deelcategorieën om de resultaten op een overzichtelijke manier voor te stellen (zie tabellen hierboven):
Projecten met een gemengd aandeel van enkel/dubbele of dubbele/HR-beglazing werden ingedeeld bij het slechts presterende glastype. De categorie “ENKEL” staat dus voor zowel projecten met overwegend enkele beglazing als projecten met enkel en dubbel glas gemengd. Analoog voor dubbele beglazing aangeduid als “DUBBEL”. Let wel: het aandeel gemengde beglazing enkel-dubbel is van eenzelfde grootorde als enkel glas (respectievelijk 8% en 11% van het totaal gebouwenbestand), terwijl de mix dubbel-HR beglazing beduidend kleiner is dan de groep overwegend dubbele beglazing (respectievelijk 2% en 61% van het totaal gebouwenbestand)
Voor dakisolatie werd de indeling volgens de dikte van de isolatie behouden. Waar nodig wordt de categorie dikte onbekend ingeschaald bij de groep dakisolatie < 6 cm. Bij verwarming werden de verschillende systemen ingedeeld in 4 groepen: o CV: centrale verwarming (stookolie, gas individueel of collectief) o CV-HR: centrale verwarming met hoogrendement- of condensatieketels o Geen CV: geen centrale verwarming omvat zowel plaatselijke verwarming met kachels als gevallen waarin geen verwarmingssysteem voorzien is door de SHM (te voorzien door huurder). o Elektrisch: voornamelijk gemengde systemen met accumulatiekachels en convectoren.
De categorieën die in kader van het ERP2020 als energetisch ondermaats zullen bestempeld worden, werden telkens in het rood aangegeven. Deze inschatting werd gemaakt op basis van de huidige (en nog voorlopige) voorstellen in het stakeholderoverleg rond ERP2020. Om een effectieve balans op te maken moet men echter de finale versie van dit actieplan afwachten.
Beglazing: Enkele beglazing wordt niet meer aanvaard. Dubbele beglazing – ongeacht het type - daarentegen is wel conform. Dakisolatie: Daken zonder isolatie zijn niet meer toegelaten. Een dikte van 6 cm zou wel voldoen. Voor de groep met een beperkte dakisolatie (0-6cm) is een meer gedetailleerde berekening nodig (berekeningswijze nog nader te specificeren bij de verdere uitwerking van ERP2020). Deze groep werd in deze doorlichting niet meegenomen als ondermaats, maar kan in de finale versie alsnog opgenomen worden als ‘te renoveren’. Verwarming: voor elk verwarmingssysteem zal een minimumrendement vastgelegd worden. Voorlopig werden vooral de plaatselijke systemen ingeschat als verouderd. Daarnaast werd ook elektrische verwarming ingekleurd omdat men voor deze energiebron sowieso zal werken met het systeem van uitwisselbaarheid. Hierbij wordt de energiescore van de woning vergeleken met die van een referentiewoning verwarmd door een gasketel met standaardrendement.
Patrimonium-enquête | Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen
4/24
RESULTATEN PATRIMONIUMENQUÊTE
3
SAMENSTELLING VAN HET GEBOUWPATRIMONIUM
Bovenstaande grafiek geeft een overzicht van het aantal sociale (huur)woningen volgens bouwperiode of periode van grondige renovatie. Hieruit blijkt dat quasi de helft van de projecten dateert uit de periode 1965 - 1985. Vooral bij de eengezinswoningen (huizen) is er een duidelijke piek in de periode 1975-1984, goed voor 37% van alle woningen. Na 1985 daarenten is er een duidelijke afname in aantallen: het aantal woningen uit de periode 1985-1994 bedraagt slecht een kwart van de periode ervoor. Midden jaren negentig werd wel weer een verdubbeling gerealiseerd, waarvan 2/3de appartementen. Begin jaren 80 werden voor de eerste maal aan nieuwe ontwerpen isolatie-eisen opgelegd onder de vorm van een K70-eis. Bijgevolg zijn projecten opgeleverd vanaf +- 1985 voor het merendeel voorzien van dubbel glas, dakisolatie en een minimale gevel- en vloerisolatie. Op enkele uitzonderingen na werden deze woningen ook voorzien van een hoog rendement centrale verwarming. Deze kentering qua energiemaatregelen valt ongeveer samen met de breuk in het aantal woningen gerealiseerd per decennium. Daarom wordt het patrimonium opgedeeld in de periode vóór en na 1985. Bij de woningen van vóór 1985 situeren zich de meeste gebreken op energetisch vlak: enkel glas, geen dakisolatie en/of verouderde verwarming. Deze groep bestaat uit 101.917 woningen (of 72% van het patrimonium)! De 39.671 woningen (of 28% van het patrimonium) gebouwd na 1985 voldoen grotendeels wel aan de ERP2020 eisen.
Samenstelling van het gebouwpatrimonium | Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen
5/24
RESULTATEN PATRIMONIUMENQUÊTE
4
GLOBALE RESULTATEN
4.1
Overzicht volledig gebouwpatrimonium
De globale resultaten voor het volledige (huur)patrimonium van de sociale huisvesting in Vlaanderen – goed voor 141.588 wooneenheden - zijn samengevat in onderstaande tabel:
HUURPATRIMONIUM
#WON
#HUIZEN
#APP
DUBBEL GLAS / DAKISOLATIE / CV
52%
44%
60%
EEN OF MEERDERE KNELPUNTEN
48%
56%
40%
ENKELE BEGLAZING
23%
27%
18%
GEEN DAKISOLATIE
28%
38%
16%
GEEN CV / ELEKTRISCH
20%
21%
19%
100%
100%
100%
TOTAAL 100% Conclusies:
4.2
48% van het patrimonium voldoet niet aan één of meerdere eisen van het ERP2020.
Voor elk van de 3 maatregelen apart voldoet ongeveer een kwart van het woningenbestand niet aan de vooropgestelde minimumeisen.
Appartementen scoren globaal beter dan eengezinswoningen.
Vooral dakisolatie bij eengezinswoningen scoort merkelijk slechter: 38% van het totale patrimonium heeft nog geen dakisolatie.
Vendiagramvoorstelling volledig gebouwpatrimonium
De meest aangewezen vorm om de resultaten voor te stellen is een vendiagram. Hiermee kan men in één beeld de verschillende maatregelen en hun onderlinge samenhang weergeven. Zo vermijdt men bovendien dat projecten dubbel geteld worden door elke maatregel apart in te rekenen. De buitenzones verzamelen de projecten gekenmerkt door slechts 1 actiepunt. In de verschillende doorsneden komen de projecten met een gecombineerd probleem. In de centrale middenzone bevinden zich projecten die op 3 fronten aangepakt moeten worden.
Globale Resultaten | Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen
6/24
RESULTATEN PATRIMONIUMENQUÊTE
4.2.1
Eengezinswoningen
Conclusies:
4.2.2
Bij 7% van de eengezinswoningen (4937) is aan geen van de 3 eisen voldaan. Bijkomend is bij 10% noch isolerende beglazing, noch dakisolatie aanwezig. In totaal hebben 27% van de huizen nog enkel glas. Voor dakisolatie loopt het aandeel te renoveren woningen op tot 38%. Appartementen
Conclusies:
Appartementen presteren globaal beter. Vooral het aandeel appartementen uitgerust met elektrische verwarming (12%) maar
Globale Resultaten | Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen
7/24
RESULTATEN PATRIMONIUMENQUÊTE
zonder andere gebreken ligt opvallend hoger dan bij eengezinswoningen.
4.3 4.3.1
Resultaten per provincie Volledig patrimonium
HUURPATRIMONIUM
ANT
LIMB
O-VL
VL-BR
W-VL
VL-GW
DUBBEL GLAS / DAKISOLATIE / CV
58%
58%
46%
57%
40%
52%
EEN OF MEERDERE KNELPUNTEN
42%
42%
54%
43%
60%
48%
ENKELE BEGLAZING
24%
22%
25%
13%
23%
23%
GEEN DAKISOLATIE
22%
10%
38%
27%
37%
28%
GEEN CV / ELEKTRISCH
14%
16%
24%
16%
30%
20%
Bovenstaande tabel spitst de globale resultaten uit per provincie. Algemeen stellen we vast dat de provincies Antwerpen, Limburg en Vlaams-Brabant beter presteren dan het Vlaams gemiddelde. 43% van de sociale woningen in deze provincies heeft een of meerdere knelpunten tov 48% voor gans Vlaanderen. Dit uit zich verder ook in een lager percentage woningen zonder dakisolatie of met een verouderde of elektrische verwarming. Oost- en West-Vlaanderen daarentegen hebben aanzienlijk meer woningen met problemen: het percentage woningen dat op minstens 1 van de 3 prioriteiten ondermaats scoort, loopt op tot 54% en zelfs 60%. Vooral het ontbreken van dakisolatie en elektrische verwarming zijn hier de oorzaak van.
ONBEKEND
TOTAAL AANTAL
RAMEN + DAK + VERW
RAMEN + VERW
DAK + VERW
ANTWERPEN LIMBURG OOST-VLAANDEREN VLAAMS-BRABANT WEST-VLAANDEREN
27.177 10.441 15.943 9.051 10.761
5.644 3.337 1.805 491 1.125
3.418 931 4.852 2.571 3.336
Eindtotaal
73.373 12.402 15.108 12.704 10.810 6.813 2.499 6.354 1.525 141.588
VERW
DAK
46.483 17.850 34.334 15.835 27.086
RAMEN
520 35 118 208 644
GEEN
RAMEN + DAK
Het is echter nodig deze cijfers ook in absolute aantallen te bekijken (zie tabel hieronder). Daaruit blijkt dat de provincies met een groter patrimonium ook een grotere last dragen in het geheel. Zowel Antwerpen, Oost- en West-Vlaanderen kijken aan tegen een 16 à 19.000 woningen die nood hebben aan een energetische renovatie. De provincies met een kleiner aanbod sociale woningen – Limburg en Vlaams-Brabant – hebben telkens een 7.000 tal woningen te renoveren.
2.348 3.051 1.645 778 1.902 2.018 214 411 314 149 2.519 3.510 2.476 894 2.217 1.687 928 258 160 481 4.132 3.107 2.023 353 1.605
Globale Resultaten | Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen
8/24
RESULTATEN PATRIMONIUMENQUÊTE
4.3.2
Eengezinswoningen
70%
HUIZEN
60% 50% 40%
VL GEW
ANT LIMB O VL VL BRAB W VL
VL GEW
ANT LIMB O VL VL BRAB W VL
VL GEW
ANT LIMB O VL VL BRAB W VL
10%
VL GEW
20%
ANT LIMB O VL VL BRAB W VL
30%
0% een of meerdere knelpunten
4.3.3
enkele beglazing
geen dakisolatie
geen cv / elektrisch
Qua regionale verschillen valt op dat vooral Oost en West-Vlaanderen globaal minder goed presteren. Bij de eengezinswoningen vereist vooral dakisolatie bijkomende inspanningen. Detailanalyse geeft voor beide provincies aan dat bij deze woningen vaak ook andere maatregelen ondermaats scoren. Het gaat vooral om de combinatie dak-glas en dak-verwarming. Antwerpen scoort op alle vlakken net iets beter dan het Vlaamse gemiddelde Limburg scoort opvallend beter, vooral qua dakisolatie. De vervanging van enkel glas blijft een aandachtspunt. Vlaams-Brabant presteert globaal goed, maar heeft nog werk op vlak van dakisolatie. Appartementen
West-Vlaanderen scoort merkelijk slechter. De provincie kampt enerzijds met verouderde appartementen waarbij de 3 maatregelen samen ondermaats zijn. Anderzijds zijn veel gebouwen elektrisch verwarmd. Antwerpen en Oost-Vlaanderen scoren gemiddeld. Door het grote aantal appartementen vertegenwoordigt de provincie Antwerpen echter meer dan 60% van het totaal aantal appartementen waar enkel glas dient vervangen te worden. OostVlaanderen daarentegen vertegenwoordigt ongeveer 50% van het totaal aantal appartementen waar enkel de dakisolatie nog aangepast moet worden. Limburg en Vlaams-Brabant presteren globaal beter. Enkel complexen met elektrische verwarming duiken op in de cijfers.
Globale Resultaten | Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen
9/24
RESULTATEN PATRIMONIUMENQUÊTE
5
DEELRESULTATEN
In onderstaande paragrafen wordt per kenmerk de relatieve verdeling over het totale patrimonium in detail weergegeven. Verder worden de cijfers uitgesplitst in eengezinswoningen en appartementen vóór/na 1985. Telkens worden de resultaten ook weergegeven per bouwperiode wat de invloed van de ouderdom van de woningen toont.
5.1 5.1.1
Beglazing Spreiding type beglazing – volledig patrimonium & huizen/app vóór en na 1985
Het overgrote deel van het totale woningenbestand is voorzien van dubbele beglazing. Slechts 16% is ondertussen voorzien van hoogrendementbeglazing (U-waarde glas < 1.4 W/m²K). In het kader van de evaluatie volgens het EPR2020 tellen de categorien met overwegend enkele beglazing en deels enkele en dubbele beglazing samen. Ze vertegenwoordigen zo‟n 23% van het patrimonium.
BEGLAZING enkel - overwegend gemengd-enkel+dubbel dubbel - overwegend gemengd-dubbel + HR HR-glas-overwegend lege cellen
HUIZEN < 1985 % 22% 11% 53% 1% 11% 2%
HUIZEN > 1985 % 1% 2% 77% 1% 19% 1%
APP < 1985 % 17% 10% 59% 3% 10% 1%
APP > 1985 % 0% 0% 73% 2% 24% 1%
Bekijken we de cijfers meer in detail, dan loopt het percentage enkel glas bij eengezinswoningen vóór 1985 op tot 34%. Na 1985 daarentegen heeft daarentegen 97% minstens dubbele beglazing, waarvan 19 % hoogrendementglas. Voor de appartementen vóór 1985 heeft 27% nog enkele beglazing, terwijl in de groep na 1985 quasi 99% voorzien is van dubbele beglazing, waarvan 24% hoogrendementglas.
Deelresultaten | Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen
10/24
RESULTATEN PATRIMONIUMENQUÊTE
5.1.2
Spreiding type beglazing volgens bouwperiode
Uit de opdeling van de verschillende glastypes per bouwperiode leiden we af dat enkel glas vrij wijd verspreid is onder alle woningen tot 1985. Telkens neemt het aandeel enkel glas ongeveer 30% in beslag. Dubbel glas vertoont eveneens een constant verloop tot 1985 (goed voor 60%). In het decennium nadien werd echter quasi alleen dubbel glas geplaatst. Vanaf 1995 vindt hoogrendementsbeglazing zijn ingang en het neemt de overhand vanaf 2005. Het hoogrendementsglas dat voorkomt bij gebouwen van vóór 1985 betreft gerenoveerde woningen waarbij het glas vervangen werd. 5.1.3
Evolutie vervanging enkel glas periode 2002-2010
Uit cijfermateriaal van 2002 blijkt dat de verhouding enkel-dubbel glas ongeveer 35/65 % bedroeg. Vandaag ligt deze verhouding op 23/73 %. Dit betekent dat op ongeveer 8 jaar bij 1 op 8 woningen het glas veranderd werd. Als in de komende jaren hetzelfde tempo aangehouden wordt voor het vervangen van buitenschrijnwerk, zal het resterende enkel glas in 2020 nog steeds niet weggewerkt zijn. Een versnelling is dus noodzakelijk.
Deelresultaten | Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen
11/24
RESULTATEN PATRIMONIUMENQUÊTE
5.2 5.2.1
Dakisolatie Spreiding dikte dakisolatie – volledig patrimonium & huizen/app vóór en na 1985
Beschouwen we enkel de woningen “geen dakisolatie”, dan voldoet een kwart van het patrimonium niet. Breiden we deze groep verder uit met de categorieen “dikte onbekend”, “< 6 cm” en de lege cellen, dan loopt het aandeel verder op tot 50%. Slechts een vijfde van de woningen beschikt over een dakisolatie > 10 cm wat vandaag als de standaard aanzien wordt.
DAKISOLATIE geen isolatie < 6 cm 6-10 cm > 10 cm dikte onbek. lege cellen
HUIZEN < 1985 % 41% 15% 20% 10% 7% 7%
HUIZEN > 1985 % 6% 9% 30% 38% 12% 5%
APP < 1985 % 23% 26% 24% 11% 13% 2%
APP > 1985 % 2% 9% 39% 35% 13% 2%
Specifiek voor eengezinswoningen < 1985 loopt het aandeel woningen zonder dakisolatie sterk op, namelijk tot 41%. Campagnes en/of acties mbt het naïsoleren van daken dienen zich dan ook vooral te richten op deze groep om een grote effectiviteit te hebben. Na 1985 werden de woningen wel systematisch geïsoleerd, 89% beschikt over een zekere dakisolatie. Voor 68% van deze woningen gaat het zelfs over een dikte > 6 cm. Voor appartementen zijn de resultaten gunstiger, al zijn de cijfers enigszins vertekend. Per gebouwgroep werd immers het totaal aantal appartementen in rekening gebracht en niet enkel de appartementen rechtstreeks onder het dak. Op de relatieve cijfers middelt dit verschil zich uit. In praktijk zal het echter zeer rendabel zijn om een groot appartementsgebouw met een beperkte dakoppervlakte prioritair te isoleren. Voor 23% van de appartementsblokken voor 1985 is er nog geen naïsolatie van het dak gebeurd. Appartementsblokken na 1985 daarentegen zijn voor 96% geïsoleerd en 74% heeft een dikte van meer dan 6 cm.
Deelresultaten | Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen
12/24
RESULTATEN PATRIMONIUMENQUÊTE
5.2.2
Spreiding dikte dakisolatie volgens bouwperiode
Uit de grafiek met isolatiediktes in hellende daken leiden we af dat de groep niet geïsoleerde daken dateert uit de periode vóór 1985 met een piek in de jaren 60. In deze groep woningen heeft meer dan 60% geen dakisolatie! Bij jongere gebouwen neemt het aandeel niet geïsoleerde daken steeds verder af en krijgen we meer woningen met dikkere isolatiepakketten. Vanaf midden jaren 90 wordt er meestal meer dan 10 cm geplaatst wat vandaag de standaard is. Dat het aandeel niet geïsoleerde daken ook bij oudere woningen afneemt, wijst erop dat bij deze woningen de daken intussen nageïsoleerd werden.
Deelresultaten | Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen
13/24
RESULTATEN PATRIMONIUMENQUÊTE
5.3 5.3.1
Gevelisolatie Spreiding type gevelisolatie – volledig patrimonium & huizen/app voor en na 1985
Het overgrote deel van het woningenbestand (78%) werd opgetrokken met een spouwmuur. Hiervan werd echter meer dan de helft nog niet voorzien van isolatie. Beschouwen we deze groep samen met de woningen met massieve muren dan heeft 55% geen gevelisolatie. Buiten- en binnenisolatie worden minder courant toegepast.
GEVELISOLATIE volle muur-niet-geïsol. spouw-niet-geisol. binnenisolatie spouw-geisoleerd buitengevelisolatie lege cellen
HUIZEN < 1985 % 8% 71% 1% 11% 2% 7%
HUIZEN > 1985 % 3% 13% 0% 78% 2% 4%
APP < 1985 % 17% 43% 2% 18% 18% 2%
APP > 1985 % 4% 6% 0% 85% 4% 2%
Uit de opsplitsing van de cijfers in de periode voor en na 1985, blijkt nogmaals dat het invoeren van de K70-norm een scharnierpunt betekende. Voor zowel eengezinswoningen als appartementen werd er voor 1985 zelden gevelisolatie toegepast zodat nu nog steeds respectievelijk 80% en 60% van de projecten niet geïsoleerd is ter hoogte van de gevel. Na 1985 heeft het merendeel van de gebouwen wel gevelisolatie (respectievelijk 80% en 89%). Buitengevelisolatie komt in het algemeen frequenter voor bij appartementen dan bij eengezinswoningen.
Deelresultaten | Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen
14/24
RESULTATEN PATRIMONIUMENQUÊTE
5.3.2
Spreiding type gevelisolatie volgens bouwperiode
In bovenstaande grafiek zien we hoe verschillende bouwmethodes elkaar opvolgden. Aanvankelijk werd het merendeel van de woningen opgetrokken met massieve muren. Vanaf de jaren 50 werd er gekozen voor een spouwmuur met luchtspouw. Vanaf midden jaren 80 stapt men over naar de geïsoleerde spouwmuur. Dit blijft tot op vandaag de meest gebruikte bouwmethode. Binnen en buitenisolatie worden vooral bij renovaties gebruikt en vindt men dus vooral terug bij woningen van oudere datum.
Deelresultaten | Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen
15/24
RESULTATEN PATRIMONIUMENQUÊTE
5.4 5.4.1
Verwarming Spreiding type verwarming – volledig patrimonium & huizen/app voor en na 1985
Binnen het brede gamma van verwarmingssystemen nemen de centrale systemen op gas het grootste aandeel voor hun rekening (76%). Daarnaast verwarmt slechts 2% van de woningen zich nog met stookolie. Bestempelen we de 3 overige categorieen – elektrische verwarming, kachels en door de huurder voorziene systemen – als energetisch minder kwalitatief, dan voldoet 19% van het patrimonium niet.
VERWARMING CV/coll-gas CV/coll-gas/cond. CV/indiv-gas CV/indiv-gas-HR CV/indiv-gas/cond. CV-stookolie elektrisch kachels geen/door huurder lege cellen
HUIZEN < 1985 % 0% 1% 40% 18% 10% 4% 2% 12% 10% 3%
HUIZEN > 1985 % 1% 1% 43% 33% 11% 2% 6% 1% 0% 1%
APP < 1985 % 19% 19% 20% 13% 6% 1% 10% 3% 5% 3%
APP > 1985 % 5% 4% 27% 33% 11% 1% 17% 0% 0% 3%
Bij de eengezinswoningen van vóór 1985 heeft 22% plaatselijke en 2% elektrische verwarming. Na 1985 is 91% van de woningen voorzien van centrale verwarming, waarvan 33% met een hoogrendementsketel en 12% met een condenserende ketel. Voor appartementen ligt de verdeling anders doordat elektrische verwarming een belangrijk aandeel inneemt. Zo heeft 10% van de gebouwen voor 1985 elektrische verwarming, 8 % nog kachels. Na 1985 neemt het percentage elektrische verwarming zelfs verder toe tot 17%! De overige 80% van de appartementsblokken is voorzien van centrale verwarming: 33% met een hoogrendements- en 14% met een condensatieketel. Bij de groep appartementen uitgerust met elektrische verwarming stellen we dus vast dat de doelstellingen van het ERP2020 ook recentere gebouwen treft. Tot midden jaren 90 werd elektrische verwarming immers toegepast bij appartementscomplexen.
Deelresultaten | Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen
16/24
RESULTATEN PATRIMONIUMENQUÊTE
5.4.2
Spreiding type verwarming volgens bouwperiode
Gebouwen zonder centrale verwarming (kachels en voorzieningen door de huurder) stammen vooral uit de periode vóór 1970. Nadien wordt het merendeel van de woningen voorzien van een centraal verwarmingstoestel. De verbeterde keteltypes (hoogrendement en condensatie) komen in alle periodes voor wat wijst op een continue vervanging van bestaande installaties over het volledige patrimonium. Ook in nieuwbouwprojecten is centrale verwarming met een hoog rendement vandaag de standaard. Elektrische verwarming kende een opmars in de jaren 80. In de jaren 90 werd het bij 20% van de projecten toegepast. Zelfs in recente projecten komt elektrische verwarming nog voor.
Deelresultaten | Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen
17/24
RESULTATEN PATRIMONIUMENQUÊTE
5.5 5.5.1
EPC Spreiding EPC kengetal – volledig patrimonium & huizen/app vóór en na 1985
Het EPC-kengetal kan beschouwd worden als de samenvatting van alle voorgaande eigenschappen. Deze indicator geeft immers weer hoeveel kWh/m²jaar door de woning in kwestie verbruikt wordt. Hierbij wordt zowel het effect van isolatie op de warmteverliezen van de woning als het rendement van de verwarmingsinstallatie in juiste proportie ten opzichte van elkaar ingeschaald. Het EPC-certificaat is echter recent ingevoerd voor de verkoop en verhuur van residentiele gebouwen. Het is vandaag dan ook maar voor een beperkt aantal woningen beschikbaar. In de patrimonium-enquete werd gevraagd het gemiddelde kengetal op te geven van zodra er een EPC voor één van de woningen in de gebouwgroep beschikbaar was. Onderstaande cijfers geven een overzicht van de behaalde energieniveaus in de sociale huisvesting, waarbij de prestatie van (veelal) één EPC over de volledige gebouwgroep geextrapoleerd werd. De resultaten zijn met andere woorden slechts richtinggevend en niet te interpreteren als uniek opgestelde EPC‟s. Voor een totaal van 55.191 woningen of 39% van het patrimonium werd een EPC-kengetal opgegeven. Voor de overige projecten werd de waarde niet ingevuld of aangeduid als niet beschikbaar. Binnen de gerapporteerde woninggroepen zien we een vrij evenredige verdeling. 11% van de woningen behaalt een EPC-kengetal > 500 kWh/m²jaar wat we bestempelen als energieverslindend.
De opdeling van het patrimonium volgens type en voor/na 1985 (zie onderstaande tabel) bevestigt de algemene tendensen. Zo zijn bouwprojecten na 1985 duidelijk energiezuiniger dan voor 1985. Bovendien vertonen appartementen in het algemeen een betere energieprestatie dan eengezinswoningen.
Deelresultaten | Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen
18/24
RESULTATEN PATRIMONIUMENQUÊTE
EPC-GEMIDDELD lege cellen niet beschikbaar < 100 kwh/m2/jaar 100-200 kwh/m2/jaar 200-300 kwh/m2/jaar 300-400 kwh/m2/jaar 400-500 kwh/m2/jaar 500-600 kwh/m2/jaar 600-800 kwh/m2/jaar > 800 kwh/m2/jaar 5.5.2
HUIZEN < 1985 % 15% 43% 0% 1% 9% 11% 12% 6% 4% 0%
HUIZEN > 1985 % 13% 52% 1% 7% 17% 6% 2% 1% 1% 0%
APP < 1985 % 47% 19% 0% 7% 12% 9% 5% 1% 0% 0%
APP > 1985 % 25% 31% 1% 24% 12% 6% 1% 0% 0% 0%
Spreiding EPC kengetal volgens bouwperiode
In elke bouwperiode zien we dat de spreiding op het EPC-kengetal normaal verdeeld is. Pas vanaf de jaren negentig nemen woningen met betere energieprestaties het voortouw. De nieuwbouwprojecten vanaf 2000 doen nog een stapje beter.
Deelresultaten | Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen
19/24
RESULTATEN PATRIMONIUMENQUÊTE
5.6 5.6.1
Aantal gebreken Verdeling aantal gebreken – volledig patrimonium
Bovenstaande grafiek vat de resultaten samen volgens het aantal gebreken per bouwproject. Waar globaal gezien 48% een of meerdere gebreken vertoont, kunnen we dit verder opsplitsen als volgt: 28% van het patrimonium vereist één ingreep, 14% vereist een dubbele actie en 5% van de wonigen moet op 3 fronten verbeterd worden. 5.6.2
Aantal gebreken volgens bouwperiode
Vergelijken we het aantal gebreken met de bouwperiode van de woningen, dan komt logischerwijs naar voren dat de oudste woningen de meeste gebreken vertonen. Naarmate de woningen jonger zijn, vragen ze minder aanpassingen. Zo verschuift het zwaartepunt van 3 over 2 gebreken naar tenslotte 1 gebrek eind jaren 70. Het merendeel van de woningen gebouwd na 1985 heeft geen gebreken.
Deelresultaten | Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen
20/24
RESULTATEN PATRIMONIUMENQUÊTE
6
RENOVATIE-INTENTIES SHM’S
Naast de technische kenmerken van de gebouwgroepen werd de SHM ‟s gevraagd hun renovatie-intenties zowel naar type renovatie als de beoogde timing en budget op te geven. In volgende paragrafen worden deze intenties afgetoetst aan de doorlichting volgens de 3 prioriteiten van het ERP2020. Projecten die slechts op 1 maatregel ondermaats scoren kunnen door een beperkte renovatie op relatief korte termijn en met een beperkt budget conform gemaakt worden. Projecten met meerdere tekortkomingen vragen echter meer inspanning. Men zal voor dergelijke woningen eerder opteren over te stappen naar een grondigere renovatie met een grotere financiële impact.
6.1
Koppeling tussen aantal en aard van de gebreken en de voorziene acties
Voor woningen met meerdere gebreken kiest men meestal voor een totaalrenovatie of vervangingsbouw. Naarmate het aantal gebreken afneemt opteert men meer voor een aanpak met deelrenovaties. Voor woningen zonder gebreken zijn ingrepen minder noodzakelijk. Het is echter opvallend dat men voor een aanzienlijk deel van de woningen met gebreken aangeeft dat actie "niet noodzakelijk” is.
Per prioriteit zijn er verschillen in aanpak. Zo opteert men meestal voor een deelrenovatie om enkel glas of het ontbreken van dakisolatie op te lossen. Voor de renovatie van wonigen zonder verwarming of met gaskachels lijkt een totaalrenovatie of vervangingsbouw vaak aan de orde. Elektrische verwarming erkent men veelal niet als een probleem zodat hier vaak geen ingreep noodzakelijk geacht wordt. Opnieuw zien we dat in 15% van de gevallen met duidelijke gebreken (zoals enkel glas of geen dakisolatie) toch geen verdere acties nodig geacht worden.
Renovatie-intenties SHM‟s | Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen
21/24
RESULTATEN PATRIMONIUMENQUÊTE
6.2
Voorziene acties volgens bouwperiode
Als we de verdeling van het aantal gebreken volgens bouwperiode en de logische renovatiestrategie in functie van het aantal gebreken aan elkaar koppelen, bekomen we bovenstaande grafiek. Zo is vervanginsbouw en totaalrenovatie vooral aan de orde bij oudere gebouwen. Voor de grote groep woningen van middelbare leeftijd komen deelrenovaties het meeste voor. Voor de jongere woningen zijn geen acties voorzien.
Renovatie-intenties SHM‟s | Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen
22/24
RESULTATEN PATRIMONIUMENQUÊTE
6.3
Aantal woningen per voorziene actie
Bovenstaande grafiek geeft een beeld van het absolute aantal woningen opgedeeld volgens de mogelijke renovatiestrategieën en het aantal gebreken. Hieruit blijkt dat de grootste massa ingenomen wordt door deelrenovaties op woningen met een beperkt aantal gebreken.
6.4
Benodigd investeringsvolume voor de voorziene acties
Op basis van de vorige grafiek met het aantal woningen en een geschat investeringsbedrag per type actie komt men tot het nodige investeringsvolume. Daarbij zijn de totaalrenovaties dure ingrepen die ook met een beperkt aantal projecten zwaar doorwegen in het totaalbudget. Verder nemen deelrenovaties door hun grote aantal –zelfs bij woningen zonder gebreken – eveneens een grote hap uit het totaal benodigd investeringsbudget. Een eerste inschatting van het totale investeringsvolume (zie onderstaande tabel) geeft 2.9 miljard euro aan. Dit omvat echter ook het budget voor ingrepen aan woningen zonder gebreken. Splitsen we deze woningen af, dan komen we tot een budget van 2.0 miljard euro specifiek gelinkt aan het upgraden van het woningenbestand volgens de prioriteiten van het Energierenovatieprogramma 2020.
Renovatie-intenties SHM‟s | Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen
23/24
RESULTATEN PATRIMONIUMENQUÊTE
7
#WON
%
BUDGET / WONING
BEGROTING
%
40.376
29%
€ 1.000
€ 40.376.000
1%
15.506
11%
€ 2.500
€ 38.765.000
1%
9.989
7%
€ 7.500
€ 74.917.500
3%
16.145
11%
€ 10.000
€ 161.450.000
6%
13.143
9%
€ 22.500
€ 295.717.500
10%
9.187
6%
€ 45.000
€ 413.415.000
14%
17.172
12%
€ 75.000
€ 1.287.900.000
44%
6.880
5%
€ 90.000
€ 619.200.000
21%
13.190
9%
TOTAAL INVESTERING
€ 2.931.741.000
CONCLUSIE
In dit rapport werden de resultaten van de patrimoniumenquête vanuit meerdere invalshoeken voorgesteld. Daarbij lag de focus vooral op het in kaart van het aantal niet conforme woningen. Globaal kunnen we stellen dat ongeveer van de helft van de woningen één of meerdere ingrepen zal moeten ondergaan om te voldoen aan de doelstellingen van het Energierenovatieprogramma 2020. Als het ambitieniveau in dit actieplan hoger gesteld wordt dan het vervangen van enkele beglazing, het naïsoleren van niet geïsoleerde daken en het vernieuwen van oudere verwarmingsinstallaties met een beperkt rendement, dan zullen de cijfers nog verder toenemen. Ongeacht de uiteindelijk gehanteerde conformiteiteisen, is het nu al duidelijk dat het energetisch upgraden van het sociale woningenbestand een grote uitdaging is. Niet alleen het aantal woningen maar ook de beperkte tijdshorizon vragen om een duidelijk kader waarin de ideale omstandigheden op zowel financieel, organisatorisch als technisch vlak gecreëerd worden om versnelde renovatie mogelijk te maken.
Conclusie | Vlaamse Maatschappij voor Sociaal Wonen
24/24