Responsenota ontwerpbestemmingsplan “Bruchem” (artikel 23 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening) (afdeling 3.4 Algemene wet bestuursrecht)
Bestemmingsplan : “Bruchem” Datum vaststelling raad : 28 februari 2008 Behorend bij raadsbesluit : Ja
Inleiding Aan de orde is het ontwerpbestemmingsplan “Bruchem”. Het ontwerpbestemmingsplan is in het kader van de ‘inhaalslag actualisering/harmonisering bestemmingsplannen’ van alle bebouwde kommen opgesteld. In 2003 heeft de gemeenteraad besloten tot deze actualisering/harmonisering. Hierbij is vastgesteld dat aan de bestemmingsplannen een sterk beheerskarakter zou worden geven, als gevolg waarvan het als het ware een ‘inhaalslag’ zou betreffen. Het doel van het bestemmingsplan is te komen tot een actuele en eenduidige bestemmingsregeling, ter vervanging van de vigerende bestemmingsplannen. De actualisatieplannen zijn consoliderend van aard en bieden een actueel, uitvoerbaar en handhaafbaar planologisch-juridisch beleidskader voor het plangebied. Concrete nieuwe ontwikkelingen, waarbij er sprake is van een nieuwe bestemming vallen derhalve in beginsel buiten de inhaalslag. Hiervoor zal een aparte procedure moeten worden gevolgd. Slechts voor de reeds bestaande functies cafetaria ’t Caf en basisschool De Bron is in het ontwerpbestemmingsplan “Bruchem” een beperkte en aanvaardbare uitbreiding van de bouwmogelijkheden opgenomen. Proces Voorontwerp Met ingang van vrijdag 6 juli 2007 heeft gedurende 14 dagen een voorontwerpbestemmingsplan voor een ieder ter inzage gelegen. Gedurende de terinzagelegging is er één inspraakreactie ingediend. In een eindverslag is deze reactie samengevat en beantwoord. Vervolgens is door het college van burgemeester en wethouders het ontwerpbestemmingsplan opgesteld en ter inzage gelegd. Ontwerp Met ingang van vrijdag 12 oktober 2007 heeft gedurende zes weken het ontwerpbestemmingsplan “Bruchem” voor een ieder ter inzage gelegen. Een ieder kon gedurende de termijn van terinzage legging een zienswijze indienen. Er zijn tijdens de terinzagelegging in totaal zes zienswijzen kenbaar gemaakt. In de voorliggende responsenota zijn alle zienswijzen samengevat en beantwoord. Naast de genoemde zienswijzen is er vanuit Waterschap Rivierenland nog een artikel 10 Bro-reactie kenbaar gemaakt. Een en ander is verwerkt in deze responsenota. Deze responsenota maakt onderdeel uit van de motivering van het definitieve besluit van de gemeenteraad over de vaststelling van het bestemmingsplan “Bruchem”, (artikel 25 van de Wet op de Ruimtelijke Ordening).
Zienswijzen 1. C. Groen, Peperstraat 41, 5314 AM in Bruchem. Samenvatting Reclamant is van mening dat: a. de dubbelbestemming “Archeologisch waardevol gebied”, welke is toegekend aan de gronden rondom het woonperceel Peperstraat 41, de gebruiksmogelijkheden onnodig beperkt. Beantwoording a. Wonen, werken, recreatie, natuur en transport leidt tot een groot beslag op de ruimte in Nederland. Er vallen veel besluiten die het bodemarchief kunnen vernietigen. Het Verdrag van Malta stelt daarom dat het heel belangrijk is om in de ruimtelijke ordening rekening te houden met belang van de archeologie. In de nieuwe wetgeving gebeurt dit vooral met de artikelen 3 en 3a Ontgrondingswet, 34 a, 38 t/m 41 Monumentenwet en artikel III Wet op de archeologische monumentenzorg. Deze artikelen bepalen dat gemeenten bij de vaststelling van nieuwe bestemmingsplannen aan moeten geven welke archeologische waarden en verwachtingen zich in de bodem bevinden en hoe de gemeente met die kennis omgaat. In de uitvoering bij bouw-, aanleg en sloopvergunningen kunnen gemeenten dan archeologische eisen stellen aan de aanvragers. Op de IKAW (de archeologische waarden kaart) zijn de gronden rondom Peperstraat 41 gekarteerd met een “hoge trefkans”, (Archis II ROB, d.d. 15-09-2003). Met inachtneming van het bovenstaande zijn wij als gemeente verplicht de gronden een passende (dubbel)bestemming te geven. De in het geding zijnde gronden zijn op juiste wijze bestemd als “Landelijk groen” met als dubbelbestemming “Archeologisch waardevol gebied”. Als gevolg van de dubbelbestemming zijn de gebruiksmogelijkheden niet onnodig beperkt. Via een vrijstellingsbevoegdheid en een aanlegvergunningenstelsel worden de archeologische waarden beschermd maar wordt het hoofdgebruik niet onevenredig beperkt. Zaken als een paardenbak met bijbehorende voorzieningen behoren tot de mogelijkheden mits de archeologische waarden kunnen worden gerespecteerd. Resumé De zienswijze geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan. 2. Stichting Behoud Dorpsgezicht Bruchem-Dorp, Peperstraat 34, 5314 AP, Bruchem. Samenvatting Reclamant stelt: a. In het ontwerpbestemmingsplan “Bruchem” weldegelijk uitspraken kunnen/moeten worden gedaan over mogelijke (toekomstige) ruimtelijke ontwikkelingen aan de noordzijde van de Krangstraat (bijvoorbeeld de verplaatsing van landbouwmechanisatiebedrijf Den Otter V.o.f.). De in het geding zijnde gronden, gelegen aan de noordzijde van de Krangstraat, vallen buiten het plangebied van het ontwerpbestemmingsplan “Bruchem”. Echter, doordat de Krangstraat en Molenstraat (als infrastructuur) zelf wel binnen het onderhavige ontwerpbestemmingsplan vallen, is reclamant van mening dat de mogelijke ruimtelijke ontwikkelingen wel moeten worden getoetst aan het ontwerpbestemmingsplan “Bruchem” voor wat betreft de verkeersbewegingen en problemen aan de Krangstraat. Door reclamant worden verscheidene argumenten uiteengezet tegen de verplaatsing van landbouwmechanisatiebedrijf Den Otter V.o.f. b. In de plantoelichting wordt niets geschreven over mogelijke ontwikkelingen rondom het perceel Kerkstraat 1 (fruitteler C. Looijen) of het pand ‘Gemeentewerf’. Er wordt dan ook vanuit gegaan dat er op dit moment geen ontwikkelingen zijn. Althans, de stichting is niet in de gelegenheid hier een inhoudelijke reactie op te geven. Voor wat betreft de locatie Kerkstraat geldt in ieder geval onverkort dat ernstig rekening dient te worden gehouden met de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten.
c. In de plantoelichting wordt gesproken over de ‘loodsen WAMAZO’ als locatie met uitstekende kansen voor seniorenwoningen/appartementen (drie lagen). Echter, drie woonlagen staat niet in verhouding tot de directe omgeving. De eventuele ontsluiting van deze locatie is onduidelijk. Bepaalde alternatieven voor een ontsluiting zijn op voorhand ongewenst (via wandelfietspad, doorgaand autoverkeer) omdat het gebied van grote waard is. Beantwoording a. De Krangstraat en Molenstraat vallen (als infrastructuur) zelf wel binnen het plangebied van het onderhavige ontwerpbestemmingsplan. Echter, doordat er voor het gebied ten noorden van deze straten geen ontwikkelingsmogelijkheden zijn opgenomen en dit gebied bovenal buiten het plangebied (plankaart) van dit bestemmingsplan valt, kunnen/behoren hier thans geen inhoudelijke uitspraken over worden gedaan. Een dergelijke ‘argumentatie’ of ‘discussie’ dient plaats te vinden in het kader van een planologische maatregel die op een later moment specifiek voor de verplaatsing van het bedrijf Den Otter V.o.f. zal worden getroffen. Als dan, kunnen zienswijzen kenbaar worden gemaakt en zal tot een gewogen eindoordeel worden gekomen. b. en c. In de voorliggende actualisatie van het bestemmingsplan zijn geen ontwikkelingsmogelijkheden opgenomen voor de genoemde locaties. De globale uitspraken die zijn gedaan omtrent eventuele toekomstige ontwikkelingsmogelijkheden, zijn ontleend aan de in 2003 vastgestelde Visie op Wonen en Werken. Van de opmerking dat rekening dient te worden gehouden met de landschappelijke en cultuurhistorische kwaliteiten, wordt met instemming kennisgenomen. Mocht er op enig in de toekomst moment sprake zijn van ontwikkelingen dan zal telkens een met rechtswaarborgen omkleedde procedure worden doorlopen. Als dan, kan de stichting de plannen op de eigen merites beoordelen. Resumé De zienswijze geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan. 3. N.W.H. van Rheen, Peperstraat 39, 5314 AM, Bruchem. Samenvatting Reclamant is van mening dat de wijziging van de bestemming (ten opzichte van het vigerende bestemmingsplan) van woningbouw in landelijk groen ter hoogte van Peperstraat 39 onjuist is en nadelig is voor de door reclamant ingediende aanvraag om incidentele woningbouw op de betreffende grond. Beantwoording In het vigerende bestemmingsplan “Bruchem-Dorp 1994” is het gehele perceel bestemd als “Woningbouw”. In het ontwerpbestemmingsplan “Bruchem” is de bestemming “Woondoeleinden” teruggebracht tot het perceelsgedeelte dat in werkelijkheid moet worden toegerekend aan het feitelijke woonperceel zoals dat op basis van recente luchtfoto’s duidelijk kan worden onderscheiden. De huidige wet- en regelgeving vereist dat realistisch wordt bestemd. (Voorheen werden bestemmingen vrij ruim opgenomen, hetgeen tegenwoordig niet langer aanvaardbaar wordt geacht). Het is niet reëel om het gehele perceel voor woondoeleinden te bestemmen omdat het niet als zodanig in gebruik is. De gekozen bestemming “Landelijk groen” voor het perceelsgedeelte dat niet voor woondoeleinden in gebruik is, is derhalve juist gekozen. Een en ander wordt bevestigd door de aanvraag om bouwvergunning van reclamant voor een paardenstal met rijbak. De bestemming “Landelijk groen” voorziet in de mogelijkheid om dergelijke voorzieningen op te richten. De bestemming “Landelijk groen” in het ontwerpbestemmingsplan is niet per definitie nadelig voor de door reclamant ingediende aanvraag om incidentele woningbouw op de betreffende grond. De bestemming “Woningbouw” uit het vigerende bestemmingsplan “Bruchem-Dorp 1994” voorziet niet in de door reclamant beoogde woningbouw. Immers, woningbouw is alleen toegestaan in het geval sprake is van een bouwvlak.
Ter plaatse is alleen een bouwvlak ingetekend ter hoogte van de bestaande woning. De nieuwe bestemming “Landelijk groen” zal geen zelfstandige formele grond vormen om het verzoek om incidentele woningbouw eventueel af te wijzen. Dit zou anders zijn indien bijvoorbeeld had moeten worden geconcludeerd dat de bestemming “Natuur” zou moeten worden toegekend. Een dergelijke bestemming verdraagt in beginsel geen inbreuk. Het verzoek om incidentele woningbouw zal op eigen merites worden beoordeeld. Indien het verlenen van medewerking aan het verzoek te zijner tijd (na onderzoek) wenselijk blijkt te zijn, zal de bestemming “Landelijk groen” niet in weg staan aan de mogelijkheid om vrijstelling te verlenen. Resumé De zienswijze geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan. 4. A.P.J. van der Burg, Peperstraat 13, 5314 AL, Bruchem. Samenvatting Reclamant is van mening dat: a. de status van zijn bijgebouwen (doordat deze tezamen meer dan 100 m² bedragen) onzeker is als gevolg van de bepalingen in het ontwerpbestemmingsplan welke het toegestane oppervlak aan bijmassa maximeren op 100 m²; (hoe luidt de regeling voor het geval deze bouwwerken in de toekomst aan vervanging toe zijn?); b. het ontwerpbestemmingsplan, in tegenstelling tot het vigerende bestemmingsplan, geen mogelijkheden meer kent om de bestaande woning uit te breiden, dit terwijl reclamant plannen heeft de woning met nog ca. 50 m² uit te breiden. Reclamant verzoekt: c. aan het perceel Peperstraat 13 een bedrijfsbestemming toe te kennen zodat deze wellicht in de toekomst zijn bedrijf aan huis zal kunnen uitoefenen. Beantwoording a. De aanwezigheid van meer bijmassa dan de toegelaten 100 m² betreft een bekend fenomeen en heeft dan ook de politieke aandacht gehad. In de oorspronkelijke actualisatieplannen viel het surplus (> 100 m²) aan bijmassa onder het overgangsrecht voor bebouwing, op basis waarvan slechts gedeeltelijke vernieuwing/verandering mogelijk was. (In geval van calamiteit zoals brand en storm mag overigens volledig worden herbouwd). Uiteindelijk heeft de gemeenteraad besloten om het maximum van 100 m² te handhaven maar voor het surplus een positieve bestemming op te nemen. Artikel 21 (Afwijkingsbepalingen) van het ontwerpbestemmingsplan “Bruchem” bepaalt dan ook dat bouwwerken die bestaan op het tijdstip van het ter inzage leggen van het ontwerp van dit plan, dan wel mogen worden gebouwd krachtens een voor dat tijdstip aangevraagde bouwvergunning en die afwijken van de bebouwingsregelingen, worden geacht te voldoen aan dit plan. De ‘surplus’ bouwwerken mogen geheel worden vernieuwd, gerenoveerd, verbouwd en veranderd, mits geheel vallend binnen de bestaande vorm en maatvoeringen (massa) en geheel vallend binnen de bestaande specifieke lokatie/situering van het betreffende bouwwerk. Uiteraard geldt deze afwijkingsbepaling niet voor bebouwing die is opgericht zonder bouwvergunning/melding. Kortom, de status van de in het geding zijnde bebouwing is veilig gesteld zonder de gewenste beleidslijn van 100 m² te verlaten. b. In de vigerende bestemmingsplannen wordt zonder vrijstelling hooguit 60 m² aan bijgebouwen toegelaten. Tot voor kort gold er voor wat betreft de huidige actualisatieplannen voor de kernen een contingent bijmassa bij woningen van 70 m². Er is indertijd voor 70 m² bijmassa gekozen, omdat het overkoepelende artikel 19, lid 3 WRO-beleid van april 2000 in totaal 100 m² toestaat, maar sinds september 2002 (onder bepaalde voorwaarden) 30 m² vergunningsvrij is geworden, (100 - 30 = 70). Vergunningsvrije bebouwing wordt niet getoetst aan het bestemmingsplan of het verruimende artikel 19, lid 3 WRO beleid en wordt dus als ‘extra’ gekwalificeerd.
Aangezien het artikel 19, lid 3 WRO-beleid na ruim 4 jaar niet heeft geleid tot onacceptabele situaties is er voor gekozen om de 100 m² rechtstreeks in actualisatieplannen toe te laten, zo ook in ontwerpbestemmingsplan “Bruchem”. Bij veel woningen zal de 100 m² bijmassa nooit aan de orde zijn doordat er een bebouwingspercentage van (maximaal) 50% geldt voor het bouwvlak bijmassa. Door dit bebouwingspercentage (geldend voor het bouwvlak bijmassa) kan er sowieso nooit sprake zijn van het ‘volbouwen’ van achterpercelen. Het bebouwingspercentage van 50% komt overigens overal terug: in geldende bestemmingsplannen, in het artikel 19, lid 3 WRO beleid en het geldt zelfs voor vergunningsvrije gebouwen. Het opnemen van een maximum oppervlakte voor (bij)gebouwen is van groot belang en dit blijkt onder andere uit het feit dat juist ook formele wetgeving (Wet op de Ruimtelijke Ordening/Woningwet) de omvang van bouwwerken maximeert. Een en ander heeft uiteraard van doen met leefbaarheid en de beoogde stedebouwkundige kwaliteit. De door Gemeente Zaltbommel gehanteerde 100 m² is ruim en wordt zonder meer toereikend geacht voor woonbebouwing. c. Aan het perceel Peperstraat 13 kan niet terloops een bedrijfsbestemming worden toegekend. Dit vereist een goede ruimtelijke onderbouwing en een daartoe geëigende procedure waarvoor leges verschuldigd zijn. Reclamant kan -op het moment dat de plannen concreet worden- een goed onderbouwd principeverzoek of een formeel verzoek om vrijstelling of bestemmingsplanherziening indienen. Als dan, zal worden getoetst in hoeverre een dergelijke ontwikkeling wenselijk en aanvaardbaar is. Resumé De zienswijze geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan. 5. J.M. Quivooij, Kershof 7, 5314 BW, Bruchem. Samenvatting Reclamant is van mening dat: a. de bestemming “Landelijk groen”, zoals deze is toegekend aan de gronden ten zuidwesten van de Ottersdam, een intensivering van het gebied zal opleveren (qua gebruik en bebouwing) als gevolg waarvan reclamant ernstig in zijn woongenot zal worden benadeeld; b. de bestemming “Landelijk groen” tot planschade zal leiden doordat nagenoeg grenzend aan de achtertuin zaken als een paardenbak en/of speelterreinen (met bijbehorende bouwwerken) kunnen worden gerealiseerd. Op basis van het vigerende bestemmingsplan behoeft niet te worden gerekend op uitzicht belemmerende bebouwing. c. Verzocht wordt de bestemming “Landelijk groen” niet te handhaven. Beantwoording a. Aan de in het geding zijnde gronden wordt in het vigerende bestemmingsplan “Bruchem-Dorp 1994” de bestemming “Agrarisch kernrandgebied” toegekend. Deze bestemming hebben de gronden in het verleden gekregen primair vanwege de relatie met een agrarische bedrijfsuitoefening. Deze relatie is hier, maar ook elders, veelal in het geheel niet meer aanwezig. De huidige wet- en regelgeving vereist dat realistisch wordt bestemd. Met inachtneming hiervan is voor deze situaties gezocht naar een bestemming die overeenstemt met de feitelijke toestand. De bestemming “Landelijk groen” zoals opgenomen in het ontwerpbestemmingsplan “Bruchem” voorziet hierin. Deze bestemming doet recht aan het karakter van het gebied en legt niet langer de link met een (intensieve) agrarische bedrijfsvoering. Gelet op de praktijkervaring met de bestemming “Landelijk groen” (opgedaan met andere actualisatieplannen) komt de vrees van reclamant voor een ernstige inbreuk in het woongenot niet logisch voor. Bovendien geldt dat aan de gronden de dubbelbestemming “Archeologisch waardevol gebied” is toegekend. Eventuele bouwmogelijkheden kunnen worden geëffectueerd mits de archeologische waarden worden gerespecteerd.
b. Voor wat betreft planschade geldt dat uit moet worden gegaan van een vergelijking van de maximale invulling van het oude (vigerende) en het nieuwe bestemmingsplan. Op basis van het vigerende bestemmingsplan konden buiten het bouwperceel “andere bouwwerken” met een hoogte van 2 meter worden gebouwd. Gedacht kan worden aan erfafscheidingen. Op basis van artikel 19 van het vigerende bestemmingsplan kan voorts een gebouw van openbaar nut worden opgericht van 50 m³ met een bouwhoogte van 4 meter. Op basis van het nieuwe bestemmingsplan mag de hoogte van erfafscheidingen maximaal 1.50 meter bedragen. In dit op zicht is sprake van een planologische verbetering voor reclamant. De nieuwe planologie laat ook bouwwerken (geen gebouw zijnde zoals vlaggenmasten) van 4 meter hoog. (Verlichtingsmasten zijn niet toegestaan). Deze nieuwe bepaling gaat dus niet zo ver als de vigerende welke zelfs een gebouw met die hoogte toelaat. Voor wat betreft bebouwing is sprake van een wezenlijke planologische verbetering. Voor wat betreft gebruik geldt dat het vigerende bestemmingsplan de uitoefening van een agrarisch bedrijf toelaat. Bedrijvigheid wordt in het nieuwe bestemmingsplan niet langer toegelaten. Met inachtneming hiervan wordt een verzoek om planschadevergoeding niet opportuun geacht. c. Met inachtneming van de antwoorden onder a. en b. kan het verzoek niet worden ingewilligd. Resumé De zienswijze geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan. 6. J. den Otter, Kershof 5, 5314 BW, Bruchem. Samenvatting Reclamant is van mening dat: a. de bestemming “Landelijk groen”, zoals deze is toegekend aan de gronden ten zuidwesten van de Ottersdam, een intensivering van het gebied zal opleveren (qua gebruik en bebouwing) als gevolg waarvan reclamant ernstig in zijn woongenot zal worden benadeeld; b. de bestemming “Landelijk groen” tot planschade zal leiden doordat nagenoeg grenzend aan de achtertuin zaken als een paardenbak en/of speelterreinen (met bijbehorende bouwwerken) kunnen worden gerealiseerd. Op basis van het vigerende bestemmingsplan behoeft niet te worden gerekend op uitzicht belemmerende bebouwing. c. Verzocht wordt de bestemming “Landelijk groen” niet te handhaven. d. Verzocht wordt om voor wat betreft de woning Kerkhof 5 het bouwvlak ‘hoofdmassa’ aan te passen aan de werkelijkheid door de uitbreiding (4 x 9 m), welke 1 meter achter de voorgevel is gerealiseerd ten zuidoosten van de woning, hieraan toe te voegen. De uitbreiding wordt in het ontwerpbestemmingsplan deels bestemd als bijmassa en deels bestemd als tuin, hetgeen een beperking van de bouwmogelijkheden inhoudt. e. Bouwen onder peil is alleen toegestaan binnen het bouwvlak hoofdmassa. Zaken als een zwembad in de achtertuin of een kelder onder bijmassa is derhalve niet toegestaan. Deze beperking wordt onnodig geacht. f. De criteria voor het verlenen van vrijstelling voor een aan huis gebonden bedrijf worden te vaag geacht. In overweging wordt gegeven om de maximale milieucategorie 1 toe te passen. g. In meerdere artikelen worden bouwvoorschriften gegeven voor bouwwerken welke vergunningvrij zijn. h. Artikel 15, lid 3 van de planvoorschriften lijkt een vrijstellingsmogelijkheid te zijn van hetgeen in artikel 15, lid 2 reeds rechtstreeks wordt toegelaten.
i. Het zonder meer toekennen van een bedrijfswoning op percelen met een bedrijfsbestemming kan leiden tot zeer onlogische situering van een dergelijke woning. De betreffende bouwvlakken liggen soms op grote afstand tot de openbare weg. j. Akkerstraat 7 betreft een dienstwoning. Beantwoording a., b. en c. Zie beantwoording a., b. en c. bij reclamant 5. d. Terecht wordt geconstateerd dat de uitbreiding (4 x 9 m) deels is bestemd als bijmassa en deels is bestemd als tuin. Gelet op de bestemmingsplanmethodiek zou de uitbreiding binnen het bouwvlak bijmassa moeten vallen. Het ontwerpbestemmingsplan moet hierop worden aangepast. Gelet op het ondergeschikte karakter van de massa kan deze niet (zoals door reclamant omwille van bouwmogelijkheden gewenst) worden gekwalificeerd als hoofdmassa. e. De mogelijkheid om de hoofdmassa te onderkelderen, blijkt in de praktijk zonder meer toereikend. Beleidsmatig bestaat daarnaast het streven om te voorkomen dat naast het reguliere woonoppervlak een enorme ondergrondse gebruiksruimte zou kunnen ontstaan. Het rechtstreeks toestaan van zaken als een zwembad in de achtertuin wordt niet wenselijk geacht. De impact van een dergelijke (privé)voorziening op de omgeving kan groot zijn. Gemeente Zaltbommel staat tot nog door middel van vrijstelling slechts incidenteel zwembaden toe. Van geval tot geval wordt bezien of van een wenselijke situatie kan worden gesproken. f. De criteria voor het verlenen van vrijstelling voor een aan huis gebonden bedrijf zijn deels abstract maar niet vaag. Het concrete maximum oppervlak van 30 m² betreft een duidelijke objectieve restrictie voor het toelaten van aan huis gebonden bedrijvigheid. De overige criteria vragen weliswaar om een interpretatie van geval tot geval, maar hebben echter allen onverkort tot doel de woonomgeving te beschermen. Deze criteria bieden ruim voldoende mogelijkheden om ongewenste situaties te voorkomen. De criteria wijken niet af van wat in den lande gebruikelijk is. Een koppeling aan milieucategorieën is, gelet op de beperkte omvang van het toegestane gebruiksoppervlak, mogelijk onnodig beperkend. g. Een AMvB (Algemene Maatregel van Bestuur) bepaalt of bouwwerken vergunningvrij zijn. Deze AMvB wordt van tijd tot tijd gewijzigd. Een bestemmingsplan heeft een vrij lange planperiode van 10 jaar. Het kan voorkomen dat bepaalde bouwwerken die aanvankelijk bouwvergunningvrij zijn, later wel aan een vergunningvereiste worden onderworpen. Voor dergelijke situaties is het noodzakelijk dat een bestemmingsplan voorziet in een regelgeving voor deze bouwwerken. h. Artikel 15, lid 2 van de planvoorschriften bepaalt/bevestigd dat -behoudens de dubbelbestemmingde onderliggende bestemming ook van toepassing is. Artikel 15, lid 3 van de planvoorschriften bepaalt dat gebruikmaking van de onderliggende bestemmingsplanvoorschriften (na vrijstelling) mogelijk is mits de archeologische waarden worden gerespecteerd. Bij nader inzien volgt uit artikel 15, lid 2 van de planvoorschriften onvoldoende duidelijk dat de bouwmogelijkheden van de onderliggende bestemming pas zijn toegelaten na (eventuele) vrijstelling. Het ontwerpbestemmingsplan moet hierop worden aangepast. i. Terecht wordt opgemerkt dat het zonder meer toekennen van een bedrijfswoning op percelen met een bedrijfsbestemming kan leiden tot ongewenste situaties. Geconstateerd is dat voor wat betreft de bedrijfsbestemmingen ter hoogte van Akkerstraat 7 en Dorpstraat 14 abusievelijk de nadere aanduiding ‘dienstwoning’ is opgenomen, terwijl feitelijk geen dienstwoning aanwezig is. j. Akkerstraat 7 betreft een burgerwoning en is als zodanig geïnventariseerd.
Resumé De zienswijze geeft aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan. De door reclamant genoemde uitbreiding (4 x 9 m) zal geheel worden bestemd als bijmassa. Hiertoe wordt het bouwvlak bijmassa vergroot. Voorts geldt dat artikel 15, lid 2 van de planvoorschriften zal worden aangepast opdat duidelijker wordt dat de bouwmogelijkheden van de onderliggende bestemming pas zijn toegelaten na vrijstelling als bedoeld in lid 3. De nadere aanduiding ‘dienstwoning’ ter hoogte van de bedrijfsbestemmingen van Akkerstraat 7 en Dorpstraat 14 wordt geamoveerd. Waterschap Rivierenland, Postbus 599, 4000 AN, Tiel. Samenvatting Het Waterschap is van mening dat het onnodig en ongewenst is om voor water twee verschillende bestemmingen op te nemen. Verzocht wordt om al het oppervlaktewater te bestemmen als ‘Water’. De dubbelbestemming “A-watergang” kan van de plankaart en uit de voorschriften worden gehaald. Beantwoording Voor zover binnen het plangebied water zichtbaar is, heeft het op de kaart de bestemming “Water” gekregen. Dit met de bestemming water op de kaart aangeduide water is gedeeltelijk A-watergang. Daarnaast is de A-watergang gedeeltelijk ondergronds gelegen. Om de A-watergang te beschermen is conform verzoek van het Waterschap d.d. 4 augustus 2004 en aanvullende overleg voor de gehele A-watergang een dubbelbestemming opgenomen. De voorbeeld-voorschriften van het Waterschap zijn daarbij zoveel mogelijk afgestemd op de gehanteerde standaardvoorschriften van “Op dezelfde leest”. Deze bestemming “A-watergang” heeft tot gevolg dat ter plaatse alleen kleine bouwwerken ten dienst van deze bestemming mogen worden gebouwd. Via vrijstelling kan (indien aanvaardbaar) ten behoeve van de onderliggende bestemming worden gebouwd. Een aanlegvergunningstelsel is niet opgenomen, omdat de Keur van het waterschap al voldoende bescherming biedt. Voorts geldt dat wordt gestreefd naar consistentie in de planvoorschriften van alle komplannen. Ambtshalve is wel geconstateerd dat in artikel 17, lid 3 van de planvoorschriften een onvolkomenheid staat. Er dient te worden verwezen naar (“het bepaalde”) artikel 17, lid 2. Deze onvolkomenheid zal worden gecorrigeerd. Resumé De zienswijze geeft geen aanleiding tot aanpassing van het bestemmingsplan. Ambtshalve wordt wel een correctie doorgevoerd. Conclusie Met inachtneming van de beantwoording van de zienswijzen kan worden geconcludeerd dat het ontwerpbestemmingsplan op een aantal punten dient te worden aangepast, te weten: - Kerhof 5, het bouwvlak bijmassa wordt vergroot opdat de reeds gerealiseerde uitbreiding van 4 x 9 m hier binnen valt; - artikel 15, lid 2 van de planvoorschriften zal worden aangepast opdat duidelijker wordt dat de bouwmogelijkheden van de onderliggende bestemming pas zijn toegelaten na vrijstelling als bedoeld in lid 3; - Akkerstraat 7 en Dorpstraat 14, de nadere aanduiding ‘dienstwoning’ ter hoogte van de bedrijfsbestemmingen wordt geamoveerd; - artikel 17, lid 3 van de planvoorschriften zal verwijzen naar artikel 17, lid 2. De gemeenteraad zal het bestemmingsplan met inachtneming van het bovenstaande gewijzigd kunnen vaststellen.
Behoort bij besluit van de raad van de gemeente Zaltbommel in zijn vergadering van donderdag 28 februari 2008. De raad voornoemd, de raadsgriffier,
Mw. M. Muurling
de voorzitter,
A. van den Bosch