II
Religiositeit en kledingstijl bij bekeerde moslima’s in Nederland
Janneke Breur Studentnummer:0424005 Begeleider: Dr. R.L.A. van Leeuwen Tweede lezer: Prof. Dr. G.A. Wiegers Master Religiestudies, traject: Islam in de moderne wereld. 31-07-2012
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave
p. 2
Transcriptietabel
p. 5
Inleiding
p. 6
Hoofdstuk 1: Kleding en islam. Casestudy Egypte
p. 11
1.1 Wat zegt de islam over de kleding van de vrouw?
p. 11
1.2 Kledingstijl van moslima’s in Egypte
p. 13
1.2.1 De periode van ontsluiering
p. 13
1.2.2 De voorbodes van de terugkomst van de sluier in het straatbeeld van Egypte 1.2.3 De opkomst van een nieuwe islamitische kledingstijl
p. 17 p. 19
1.2.4 De redenen van vrouwen om een hoofddoek te gaan dragen
p. 24
1.3 Conclusie
p. 30
Hoofdstuk 2: De hoofddoek in Nederland
p. 32
2.1 De hoofddoek in de Nederlandse samenleving
p. 32
2.2 De kledingstijl van salafisten in Nederland
p. 35
2.3 Niqābdraagsters in Nederland
p. 37
2.4 De redenen voor het dragen van een niqāb
p. 41
2.5 Maatschappelijk en politiek debat in Nederland betreffende de hoofddoek en de gezichtssluier
p. 43
2.5.1 Scheiding van kerk en staat, vrijheid van godsdienst en regelgeving omtrent religieuze symbolen
p. 43
2.5.2 Het maatschappelijke en politieke debat omtrent religieuze symboliek
p. 45
2.5.3 Het verbod op gezichtsbedekkende kleding
p. 50
2.6 Conclusie
p. 59
Hoofdstuk 3: Is er een verband tussen de mate van religiositeit en de kledingstijl van bekeerde moslima’s?
p. 60
3.1 Werkwijze
p. 60
3.2 De achtergrond van de deelneemsters
p. 61
3.3 De religiositeit van de deelneemsters
p. 62 2
3.3.1 De shahāda
p. 62
3.3.1.1 Bekeringsverhalen van de deelneemsters
p. 63
3.3.1.1.1 Groep 1
p. 63
3.3.1.1.2 Groep 2a
p. 65
3.3.1.1.3 Groep 2b
p. 66
3.3.1.1.4 Groep 3
p. 67
3.3.2 Kledingstijl van de deelneemsters
p. 68
3.3.2.1 Groep 1
p. 68
3.3.2.2 Groep 2a
p. 74
3.3.2.3 Groep 2b
p. 77
3.3.2.4 Groep 3
p. 79
3.3.3 De salāt
p. 81
3.3.3.1 Groep 1
p. 81
3.3.3.2 Groep 2a
p. 83
3.3.3.3 Groep 2b
p. 83
3.3.3.4 Groep 3
p. 84
3.3.4 De zakāt
p. 84
3.3.5 Sawm
p. 85
3.3.5.1 Groep 1
p. 85
3.3.5.2 De overige groepen
p. 86
3.3.6 De hadj
p. 86
3.3.7 De moskee
p. 86
3.3.7.1 Groep 1
p. 86
3.3.7.2 Groep 2a
p. 87
3.3.7.3 Groep 2b
p. 88
3.3.7.4 Groep 3
p. 88
3.3.8 De Koran en andere boeken over de islam
p. 88
3.3.9 Ḥalāl eten
p. 89
3.3.9.1 Groep 1
p. 89
3.3.9.2 De overige groepen
p. 90
3.3.10 Niet-religieuze muziek
p. 90
3.3.11 Afbeeldingen van levende wezens
p. 91
3.3.12 Seksesegregatie
p. 92
3.3.13 Stemmen in de Nederlandse politiek
p. 93
3.3.14 Alcohol
p. 93 3
3.3.15 Niet-islamitische feestdagen
p. 94
3.3.16 Vriendschappen met niet-moslims
p. 94
3.3.17 Handen schudden
p. 95
3.3.18 Emigreren naar een moslimland
p. 96
3.3.19 Islam in Nederland
p. 96
3.3.19.1 Groep 1
p. 96
3.3.19.2 Groep 2a
p. 97
3.3.19.3 Groep 2b
p. 98
3.3.19.4 Groep 3
p. 98
3.3.20 Het ‘boerkaverbod’
p. 98
3.3.20.1 Groep 1
p. 98
3.3.20.2 Groep 2a
p. 99
3.3.20.3 Groep 2b
p.100
3.3.20.4 Groep 3
p.100
Conclusie
p.101
Samenvatting
p.108
Summary
p.109
Noten
p.110
Literatuurlijst
p.113
Bijlage 1: Het interviewschema
p.118
4
Fonetisch transcript van het Arabische alfabet dat ik heb gebruikt in de transcripties:
ا
ā
ظ
ẓ
ب
b
ع
‘
ث
th
غ
Gh
ج
j, dj
ف
F
ح
ḥ
ق
Q
خ
kh
ك
K
د
d
ل
L
ذ
dh
م
M
ر
r
ن
N
ز
z
ه
H
س
s
و
w, ū
ش
sh
ي
y, ī
ص
ṣ
-----------------------
ض
ḍ
ﻋ
`
ط
ṭ
ة
a, at
5
Inleiding
D
e hoofddoek vormt al jaren aanleiding tot veel discussie in Nederland. Recentelijk komt ook de gezichtssluier veel ter sprake in de media en de politiek. Er wordt gesproken over de wenselijkheid van dergelijke religieuze
symbolen in het openbaar, en over eventuele verboden hierop. De vrouwen die deze religieuze symbolen dragen, komen echter zelden aan het woord in deze debatten. In deze scriptie komt de leef- en denkwereld van moslima’s die een hoofddoek of gezichtssluier dragen aan bod. Er is al veel onderzoek gedaan naar kleding die door moslima’s gedragen wordt. Zo onderzocht Leila Ahmed welke factoren er een rol speelden bij het veranderen van de kledingstijl van moslima’s in Egypte gedurende het einde van de negentiende en de twintigste eeuw. Voor haar onderzoek gebruikte zij onderzoekgegevens van onder andere El Guindi, Macleod en Zuhur die allen onderzoek hebben gedaan naar de meningen van Egyptische vrouwen over de hoofddoek. In deze onderzoeken, en ook in andere onderzoeken naar de redenen voor het dragen van een hoofddoek, bijvoorbeeld die van het Nederlandse onderzoeksbureau Motivaction, viel mij op dat er vaak niet-religieuze redenen werden gegeven voor het dragen van een hoofddoek. Voor het dragen van een gezichtssluier werd echter wel vaak een religieuze reden gegeven. Annelies Moors deed hier onderzoek naar in Nederland. Opvallend in deze onderzoeken is dat de religiositeit van de moslima’s onderbelicht blijft. Mijn onderzoek moet hierop een aanvulling worden. De centrale onderzoeksvraag van mijn onderzoek is: Zijn bekeerde moslima’s die zich meer bedekken door het dragen van een hoofddoek of gezichtssluier, religieuzer dan hun geloofsgenoten die zich minder bedekken? Om deze vraag te beantwoorden verricht ik zowel een literatuuronderzoek als een kwalitatief onderzoek, waarvoor ik twintig bekeerde moslima’s zal interviewen. Het literatuuronderzoek omvat twee aandachtsvelden: a) welke factoren speelden een rol in de kledingkeuze van moslima’s in Egypte gedurende eind negentiende en de twintigste eeuw? En b) wat zijn de leefen denkwerelden van draagsters van de hoofddoek en de gezichtssluier en van salafisten in Nederland en wat is de reden voor hun kledingkeuze?
6
Het kwalitatieve onderzoek gaat over de leef- en denkwereld van bekeerde moslima’s in Nederland tussen de zestien en 34 jaar oud. Door het afnemen van interviews hoop ik een goed beeld te krijgen van hun beeld over de islam. Religiositeit is een abstract begrip, wat moeilijk meetbaar is. Saba Mahmood beschrijft in haar boek Politics of piety: the Islamic revival and the feminist subject dat de vrouwen die zij interviewde het begrip religiositeit breed invullen: niet alleen gaat het erom dat men de religieuze verplichtingen nakomt, het gevoel en de intentie erbij is voor hen ook van groot belang. Het is volgens hen niet voldoende om te bidden of om de hoofddoek te dragen omdat dit een gewoonte is, maar men moet dit echt willen uit liefde voor God. De wil om te bidden moet net zo groot zijn als de wil om bijvoorbeeld te eten. Omdat gevoelens en intenties bij religieuze handelingen moeilijk te meten en te vergelijken zijn, heb ik ervoor gekozen om andere criteria te hanteren om de religiositeit van de bekeerde moslima’s vast te stellen. Voor mijn onderzoek heb ik vijf geloofsprofielen samengesteld, naar het voorbeeld van Jean Tillie in zijn onderzoek naar salafisme in Nederlandi. Deze profielen verschillen van elkaar in de mate van religieusheid, waarbij het eerste profiel het religieust is en het laatste profiel het minst religieus. Om de bekeerde moslima’s in één van deze vijf profielen in te delen kijk ik naar vier criteria: 1) houden zij zich aan de religieuze plichten? 2) In hoeverre speelt de islam een rol in hun dagelijks leven? 3) In hoeverre speelt de islam een rol bij de keuzes die zij maken? 4) Verrichten zij extra religieuze handelingen? De vijf geloofsprofielen zijn als volgt: 1) Vrome moslima. Het dagelijks leven van deze bekeerde moslima’s staat in het teken van de islam en het praktiseren van hun islamitische geloofsbeleving. Zij houden zich aan de religieuze plichten en vinden het praktiseren van de soennaii erg belangrijk. Sommigen praktiseren het naar eigen zeggen nog niet voldoende, maar streven ernaar om in de toekomst de soenna compleet na te leven. De islam speelt een beslissende factor bij het maken van keuzes. Als het onduidelijk is of iets is toegestaan in de islam, doen zij het liever niet. 2) Moslima in opleiding. Deze moslima’s zijn, net zoals de vrome moslima’s, erg strikt in hun geloofsinterpretatie. Zij houden zich aan de belangrijkste religieuze plichten, zoals het gebed, maar verrichten daarnaast niet veel extra religieuze handelingen. Zij 7
streven er wel naar om meer te handelen conform de soenna. De islam speelt een rol in hun dagelijks leven, maar iets minder prominent als bij de vrome moslima. De moslima in opleiding ziet haar religiositeit in een progressieve lijn: zij wenst zich aan steeds meer gedragshandelingen te houden, zoals het stoppen van handen schudden met niet-maḥram mannen, en het luisteren naar niet-religieuze muziek. De islam speelt een belangrijke factor bij het maken van keuzes, maar vormt niet altijd de beslissende factor omdat zij ook belang hecht aan wereldse zaken, zoals werk en school. 3) Vrome pragmaticus. De moslima’s in deze groep houden zich aan de religieuze plichten en proberen conform de religieuze voorschriften te leven. Hun religiebeleving speelt een grote rol als zij beslissingen nemen. Zij doen zo veel mogelijk zaken die soenna zijn en conform de religieuze bronnen. Ook proberen zij zoveel mogelijk tradities te vermijden die bid’a zijn. Zij vinden de religieuze voorschriften erg belangrijk, maar staan wel pragmatisch en kritisch tegenover bepaalde zaken in de islam. Ook vinden zij dat niet alle gedragsopvattingen conform de soenna altijd even wenselijk zijn in een westerse maatschappij. Zij betwijfelen bijvoorbeeld of het dragen van een niqāb of het weigeren om handen te schudden met mensen van het andere geslacht ten goede komt aan de positie van de islam in Nederland. 4) Criticus. De moslima’s uit deze groep houden zich niet altijd aan alle religieuze verplichtingen en verrichten weinig of geen extra religieuze handelingen. Zij zijn niet elke dag met het geloof bezig. Zij kennen periodes waarin de islam een grote rol speelt in hun leven, en periodes waarin de islam geen, of een kleine rol speelt in hun leven. Zij hebben een sterke eigen mening over de islam, en laten zich minder leiden door islamitische geleerden dan de eerste drie groepen. Zij bekritiseren daarnaast sommige opvattingen en uitingen van andere moslims. Zo vinden zij bepaalde gedragsregels en uitingen moeilijk verenigbaar met de Nederlandse maatschappij en vinden daarom sommige zaken onwenselijk, zoals het dragen van een niqāb. De critici maken een onderscheid tussen een religieuze context en de maatschappelijke context. Religie is voor hen vooral een privézaak: alles draait om de intentie en je persoonlijke relatie met God. De islam is één van de vele factoren die een rol spelen bij beslissingen die zij nemen. Zij stellen de islam dan ook niet centraal bij het maken van dagelijkse keuzes. 8
Ze vinden dat naleving van alle regels niet altijd mogelijk is en ook in sommige gevallen onwenselijk in de Nederlandse context. 5) Twijfelaar. Deze moslima’s hebben zich bekeerd tot de islam, maar niet uit volle overtuiging. Zij hebben twijfels over de islam en houden zich over het algemeen niet aan de religieuze voorschriften. Ook verrichten zij geen extra religieuze handelingen. Hun dagelijks leven staat niet in het teken van de islam, en dit vormt ook geen factor in het nemen van beslissingen. Zij willen meer kennis opdoen over de islam, in de hoop sterker achter hun geloofskeuze te staan. Zij vinden, net zoals de criticus en vrome pragmaticus, sommige geloofsuitingen niet passen in de Nederlandse context, zoals het dragen van een niqāb. Het literatuuronderzoek Hoofdstuk één en twee omvatten het literatuuronderzoek. In hoofdstuk één onderzoek ik hoe de kledingvoorschriften van de islam zijn geïnterpreteerd in de negentiende en twintigste eeuw in een land met een moslimmeerderheid, namelijk Egypte. Dit land is in de twintigste eeuw aan veel veranderingen onderhevig geweest. Ook de kledingstijl van moslima’s veranderde aanzienlijk in deze periode. In dit hoofdstuk komt naar voren in hoeverre religieuze en niet-religieuze factoren een rol in dit proces hebben gespeeld. In hoofdstuk twee behandel ik het thema kleding en islam in Nederland. Ik zal enkele bestaande onderzoeken naar voren brengen. Deze brengen de leef- en denkwereld van hoofddoekdraagsters, salafisten, en vrouwen die een gezichtssluier dragen naar voren. In dit hoofdstuk bespreek ik aan welke kledingvoorschriften zij zich willen houden en waarom zij dit belangrijk vinden. Ook besteed ik aandacht aan de maatschappelijke en politieke discussies over de hoofddoek en de gezichtssluier in Nederland. Principes als de scheiding van kerk en staat en vrijheid van godsdienst komen hier aan bod. Wat is er in de wet vastgelegd omtrent religieuze symbolen? En wat zijn de voor- en tegenargumenten voor het dragen van religieuze symbolen in het openbaar?
9
Het kwalitatieve onderzoek In hoofdstuk drie komt mijn eigen onderzoek aan bod, dat werd geleid door de volgende onderzoeksvraag: Zijn bekeerde moslima’s die zich meer bedekken door het dragen van een hoofddoek of gezichtssluier, religieuzer dan hun geloofsgenoten die zich minder bedekken? Om deze vraag te beantwoorden heb ik twintig bekeerde moslima’s in de leeftijd van zestien tot en met 34 jaar geïnterviewd: tien van hen dragen geen hoofddoek, acht dragen een hoofddoek en twee een gezichtssluier. In dit hoofdstuk bespreek ik de meningsverschillen tussen deze verschillende groepen, en of er verschil zit in de rol die de islam inneemt in hun dagelijks leven.
10
HOOFDSTUK 1: KLEDING EN ISLAM. CASESTUDY EGYPTE
D
e kledingvoorschriften voor de vrouw in de islam zijn niet eenduidig; hierdoor bestaat er in de islamitische gemeenschap geen consensus over wat de correcte manier van kleden voor de vrouw is. Deze meningsverschillen
hangen niet alleen van de islamitische bronnen af (de Koran, ḥadīthiii en de soennaiv), maar ook aan de locatie en tijd waarin men leeft. De betekenis van kleding is namelijk ook contextgebonden. Dit geldt voor zowel islamitische als niet-islamitische kleding. Het dragen van een korte rok is tegenwoordig in Nederland algemeen geaccepteerd, terwijl dit een eeuw geleden niet gepast was. En zo zijn ook islamitische kledingstijlen aan verandering onderhevig. Zo wordt de ‘abāya (een lange losvallende jurk die men over de kleding draagt en die alles
bedekt behalve het hoofd en handen) in Nederland gezien als een kledingstuk dat vroomheid uitstraalt, terwijl in Jemen vrome moslims dit kledingstuk over het algemeen afkeuren omdat het de lichaamsvormen te veel zou benadrukken. Hun voorkeur gaat uit naar het dragen van lange khimārs (een lange sluier over het hoofd die tot aan de heup, knie of tot de enkels valt). Dit laatste kledingstuk valt vanaf het hoofd over de schouders heen en verhult zo de lichaamsvormen van de vrouwen meer.v Behalve de locatie waar men woont, is ook de tijd waarin men leeft van invloed op de kleding die men draagt. Dit zal ik illustreren aan de hand van de kledingstijl van moslima’s in Egypte gedurende het einde van de negentiende tot aan het einde van de twintigste eeuw. 1.1 Wat zegt de islam over de kleding van de vrouw? In de Koran staan twee verzen waarin iets gezegd wordt over de gelovige vrouwen en kleding. De eerste is Koranvers 33:59: O profeet! Zeg tot jouw echtgenotes, jouw dochters en de vrouwen van de gelovigen iets van haar overkleding over zich heen naar beneden te laten hangen. Dat bevordert het best dat men haar herkent en niet lastig valt. En God is vergevend en barmhartig.vi
11
Het tweede vers is Koranvers 24:31: En zeg tot de gelovige vrouwen dat zij hun ogen neerslaan en hun schaamstreek kuis bewaren en dat zij hun sieraad niet openlijk tonen, behalve wat gewoon al zichtbaar is. En zij moeten sluiers over hun boezem dragen en hun sieraad niet openlijk tonen, behalve aan hun echtgenoten of hun vaders of de vaders van hun echtgenoten of hun zonen of de zonen van hun echtgenoten of hun broers of de zonen van hun broers of de zonen van hun zusters of hun vrouwen of slavinnen over wie zij beschikken of mannelijke volgelingen die geen geslachtsdrift meer hebben of de kinderen die nog niet op de schaamdelen van de vrouwen letten. En zij moeten niet met hun voeten stampen zodat men weet wat zij voor verborgen sieraad dragen. En wendt jullie berouwvol tot God, o gelovigen; misschien zal het jullie welgaan.vii In deze twee verzen wordt niet duidelijk aangegeven welke lichaamsdelen van de vrouw zichtbaar mogen zijn in het openbaar. Zo staat er niet letterlijk dat men het haar of gezicht moet bedekken. Een verklaring hiervoor kan zijn dat de kleding van de vrouw in de zevende eeuw in ieder geval uit hoofdbedekking bestond, waardoor dit niet expliciet genoemd hoefde te worden. Een andere reden kan zijn dat het niet verplicht is in de islam om het haar te bedekken.viii Koranvers 33:59 wijst moslima’s erop om overkleding te dragen over de normale kleding heen. Zo zou men zich onderscheiden van niet-moslims en dit zou ervoor moeten zorgen dat men niet lastig gevallen wordt.ix Er zijn ook een aantal aḥādithx die over de kleding van vrouwen gaan. Zo is er door Aishaxi overgeleverdxii nadat Koranvers 24:31 werd geopenbaard: ‘The women of the first emigrants to Medina took their waist-cloths and tore them up to make yashmaks [gezichtssluier] out of them.’xiii Het feit dat deze vrouwen hun kleding voor hun gezicht hielden, hoeft niet te betekenen dat dit verplicht is in de islam. Het is alleen een getuigenis dat ons inzicht geeft in hoe vrouwen in die tijd reageerden op dit Koranvers. Een andere ḥadīth die ook afkomstig is van Aisha gaat als volgt: ‘A woman who goes on pilgrimage to the hallowed ground of Mecca should not veil herself with a lithām [een sluier dat het onderste gedeelte van het gezicht tot aan de ogen bedekt] nor with 12
a burquʿ [een lang kledingstuk dat het gehele lichaam bedekt behalve de ogen]. And she is not to wear any garment that is scented.’”xiv Hieruit kan men concluderen dat het volgens haar niet toegestaan is om je gezicht, of een gedeelte hiervan, te bedekken tijdens de bedevaart naar Mekka. Aangezien het niet is toegestaan om je gezicht te bedekken tijdens rituele plichten, kan men zich afvragen waarom het wel verplicht of aanbevolen zou zijn om je gezicht buiten deze rituele plichten om wel te bedekken. In andere aḥādith die over het uiterlijk gaan, wordt duidelijk gemaakt dat vrouwen zich niet mogen epileren, geen vals haar mogen dragen en geen tatoeages mogen zetten bij zichzelf of bij anderen.xv Op islamitische websites kan men nog een hele reeks aan aḥādith lezen waarin bijvoorbeeld staat dat de kleding van de vrouw wijd, ongeparfumeerd, ondoorschijnend, en dik van stof moet zijn. De aḥādith van deze websites komen echter niet altijd uit de verzamelingen van al-Bukhāri en Muslim (zij staan bekend als de Ṣaḥīḥain, de verzamelaars van authentieke overleveringen van de Profeet), waardoor de authenticiteit van deze overleveringen door sommige moslims betwijfeld wordt. Onder moslims wordt er veel gedebatteerd over welke lichaamsdelen de vrouw zou moeten bedekken. Sommige zijn van mening dat de vrouw haar hele lichaam moet bedekken behalve haar gezicht, handen en voeten. Maar er zijn ook moslims die vinden dat het gezicht, handen en voeten ook onder het sieraad van de vrouw vallen, en dus bedekt moeten zijn voor niet-maḥramxvi mannen. Zij zijn dan ook voorstander van de gezichtssluier. En tot slot zijn er ook islamitische denkers en moslims die van mening zijn dat het haar, de handen en voeten niet bedekt hoeven te zijn.xvii 1.2 Kledingstijl van moslima’s in Egypte 1.2.1 De periode van ontsluiering In de prekoloniale tijd was het in Egypte de gewoonte dat vrouwen, ongeacht hun religie, een hoofddoekxviii en bedekte kleding droegen in het openbaar. Het vroegste signaal van verandering in de Egyptische kledingstijl komt uit een brief van de oriëntalist Edward W. Lane. In deze brief, die dateert uit 1840, klaagt hij dat Cairo te geëuropeaniseerd was geworden. De ambtenaren droegen Europese kleding en ook op andere gebieden probeerden de Egyptenaren Europa te imiteren. Vooral de hogere 13
klasse imiteerde de Europese stijl, en richtte bijvoorbeeld hun huizen naar Europees model in. Niet alle Egyptenaren waren echter blij met deze navolging van Europa.xix Aan het einde van de negentiende eeuw schreef de Egyptische advocaat Qasim Amin het boek Taḥrīr al mar’a, (De bevrijding van de vrouw). Hierin beweert hij dat moslimgemeenschappen gekwalificeerd kunnen worden als vooruitstrevend of achtergesteld door te kijken in hoeverre zij hun traditionele gewoontes hebben ingeruild voor de gewoontes van de in Amin’s ogen, superieure Europa. De sluier zag hij als het symbool voor traditie en achtergesteldheid en hij drong er dan ook op aan dat vrouwen zich zouden ontsluieren. Zijn boek zorgde voor veel commotie en debat. De voor- en tegenstanders kan men onderscheiden als diegene die net als Amin proEuropees waren, en diegene die anti-Brits en tegen de bezetting van Egypte waren. Nationalisten en panislamisten waren niet blij met dit boek. Zij beargumenteerden dat het blind imiteren van Europa hun maatschappij geen vooruitgang zou brengen. Juist door terug te gaan naar de oorspronkelijke islamitische waarden en slechts enkele westerse gewoontes over te nemen zouden zij een opbloei van Egypte kunnen bewerkstelligen. Zij waren het zeker niet eens met de oproep aan vrouwen om zich te ontsluieren. Onder de tegenstanders van ontsluiering zaten aanvankelijk ook veel vrouwen, sommige van hen waren verbonden met de pan-islamitische beweging, maar er waren ook vrouwelijke tegenstanders die spraken vanuit een feministische positie. Het feit dat een man de vrouw opdroeg hoe zij zich zou moeten kleden, was genoeg om zich hier tegen te keren en tegen ontsluiering te zijn.xx In de eerste helft van de twintigste eeuw voltrok zich een proces waarin steeds meer vrouwen zich ontsluierden. Zij kwamen voornamelijk uit de middenklasse. De redenen hiervoor waren van persoonlijke aard en hadden te maken met hun visie op mode en hoe men zich netjes en mooi moest kleden. Tot die tijd werd de hoofddoek gezien als fatsoenlijke kleding voor alle vrouwen ongeacht de religie. Dus zowel de joodse, christelijke als de islamitische vrouwen droegen een sluier. Een belangrijk verschil met vandaag is dat de sluier tot dan toe meer werd gezien als een culturele norm dan als een religieus symbool. Het dragen van een hoofddoek werd dan ook niet geassocieerd met de islam of met moslima’s. Pas toen Europeanen het dragen van een hoofddoek associeerden met de islam, werd het sluieren geïdentificeerd als een islamitisch gebruik.xxi 14
Naarmate Egypte bekender werd met de nieuwe technologieën uit Europa, zoals elektriciteit en de telefoon, nam het verlangen van het volk toe om zich te kleden en te leven zoals de Europeanen. Zij wilden Europeanen imiteren, in de hoop een wederopleving van Egypte te bewerkstelligen en van dezelfde welvaart te kunnen genieten. Ook de politieke ideologieën van Europa uit de laatste decennia van de negentiende eeuw, democratie, gelijkheid en meritocratiexxii, kregen veel aanhang in Egypte, een land dat op dat moment alleen bekend was met autocratie, klassenscheiding en etnische privileges (bijvoorbeeld van de Britten over de Egyptenaren). De wens om Egypte te veranderen in een democratie waar gelijkheid en meritocratie heersten was groot onder het volk.xxiii Aan het einde van de negentiende en aan het begin van de twintigste eeuw veranderde Egypte op een aantal punten. Zo woonden er veel Europese vrouwen in Egypte die onafhankelijk waren van hun man en hun eigen geld verdienden, bijvoorbeeld als lerares. Deze vrouwen gingen ongesluierd over straat. Door deze vrouwen werd het op een gegeven moment ook normaal voor Egyptische vrouwen om meer naar buiten te gaan en om bijvoorbeeld samen te gaan winkelen. Voorheen deed de man dit voor haar of liet zij, indien zij voldoende economische middelen tot haar beschikking had, goederen naar haar huis sturen van waaruit zij de spullen koos die zij wilde hebben. Er was dus sprake van een sterke toename van Egyptische vrouwen in het straatbeeld. Ook het uiterlijk van de Egyptische vrouwen veranderde snel. Hun hoofddoeken werden steeds kleiner, totdat deze helemaal verdween uit het straatbeeld. In diezelfde periode nam ook de deelname van meisjes aan het onderwijs toe. Dit werd gestimuleerd door de Britten. Sommige scholen van missionarissen verboden het dragen van een hoofddoek.xxiv Dat vrouwen veel bezig waren met de vraag of zij de hoofddoek af moesten doen of niet, blijkt wel uit het aantal vrouwen dat de recent opgerichte dagbladen voor vrouwen aanschreef over deze kwestie. De vraag naar ontsluiering ging samen met het verlangen naar moderniteit, de mogelijkheid van gelijke rechten voor man en vrouw om onderwijs te volgen en om te werken en voor gelijke kansen voor iedereen in plaats van privileges gebaseerd op klasse of ras. Ontsluiering stond voor zowel de vrouw als de man in die tijd symbool voor de hoop op moderniteit en een nieuwe sociale en politieke orde.xxv 15
Een verslag van een Palestijnse vrouw uit 1910 toont aan dat de ontsluiering in Egypte een feit was. Zij schreef dat zij erg enthousiast was om te zien dat zoveel vrouwen ongesluierd rondliepen. Volgens haar waren de Egyptenaren meer geëmancipeerd dan de Palestijnen omdat zij voorliepen met het ontsluieren.xxvi Maar er waren ook vrouwen die tegen de ontsluiering waren. Zij zagen de hoofddoek en de islam niet als oorzaak van alle maatschappelijke problemen en zagen ontsluiering niet als de weg naar moderniteit. En ook de `ulamā’xxvii waren tegen de trend om zich te ontsluieren. In 1914 verzochten zij de regering om vrouwen zonder hoofddoek een gevangenisstraf op te leggen of om een boete uit te schrijven. Maar het was al te laat om de ontsluiering een halt toe te roepen.xxviii In 1927 kregen de vrouwen toestemming om te studeren aan de Universiteit van Cairo. In de jaren veertig van de twintigste eeuw droegen vrome en minder vrome vrouwen over het algemeen geen hoofddoek. Zij werden gezien als moderne en vooruitstrevende moslims. Het feit dat zij geen hoofddoek droegen betekende niet dat zij minder religieus waren dan hun gesluierde voorgangers of dat zij seculier waren. De assumptie dat moderniteit en secularisatie en het niet dragen van een hoofddoek en secularisatie samen gaat, stamt uit latere tijd.xxix In korte tijd was de positie van de vrouw dus erg veranderd. Eerst was zij gesluierd en voornamelijk aan huis gebonden. Er was geen sprake van gelijkheid tussen man en vrouw en tussen de verschillende klassen en rassen. Vanaf 1900 tot 1920 trad de vrouw veel vaker in het openbaar, eerst met een kleinere hoofddoek en later steeds vaker ongesluierd en vanaf 1920 tot 1960 werd de ontsluiering de norm. Zij kregen het recht op onderwijs en ook werkten vrouwen steeds vaker buitenshuis.xxx De ontsluiering en de verandering van de positie van de vrouw vond niet alleen plaats in Egypte. Atatürk riep in 1925 de vrouwen in Turkije op om de hoofddoek af te doen en in 1930 volgde de sjah van Iran. Hij riep op om de hoofddoek niet meer te dragen en gaf de politie het bevel om bij een gesluierde vrouw de hoofddoek van haar hoofd te verwijderen. De ontsluiering was het gevolg van het contact met het moderne Westen waar de vrouw ongesluierd was. Doordat men het idee had dat het Westen voorliep, en zijzelf achterliepen, werd alles wat Westers was gezien als superieur, zo ook hun gedachtegoed en kledingstijl. Westerse ideeën verspreidden zich al snel, en 16
zo ook het idee dat de hoofddoek het teken is van de inferioriteit van de islam en van de moslimgemeenschappen.xxxi 1.2.2 De voorbodes van de terugkomst van de hoofddoek in het straatbeeld van Egypte Vanaf de jaren zeventig van de vorige eeuw verscheen de hoofddoek weer in het straatbeeld van Egypte. Eerst waren het de universitaire studenten die de hoofddoek gingen dragen en al snel verspreidde het gebruik van de hoofddoek zich onder de hele samenleving. Binnen een aantal decennia werd de hoofddoek weer de norm in Egypte en gingen vrouwen die zich nog nooit hadden gesluierd zich alsnog sluieren.xxxii De ontsluiering van de jaren daarvoor voltrok zich niet overal. In kleine dorpjes bijvoorbeeld, bleven de vrouwen een hoofddoek dragen. Zij werkten op het land en droegen vaak lange zwarte jurken met een losse zwarte hoofddoek. En in de jaren veertig en vroege jaren vijftig waren er ook vrouwen in de armere gedeeltes van Cairo die een hoofddoek droegen. Zij droegen een milaya laff, een zwarte doek over het hoofd die zij over hun kleding droegen als zij naar buiten gingen. Soms trokken zij een gedeelte van deze doek over het onderste gedeelte van hun gezicht, vooral wanneer zij in direct contact met een man waren. Deze stijl van bedekken was anders dan de sluierstijl uit de tweede helft van de negentiende eeuw. Toen bestond de hoofddoek uit erg licht materiaal dat strak rond het hoofd werd geslagen zodat het niet doorscheen. Sommige vrouwen bedekten ook het onderste gedeelte van hun gezicht met een luchtige witte hoofddoek als zij naar buiten gingen. Daarnaast bleef het tot de jaren vijftig ook tijdens begrafenissen normaal om een hoofddoek te dragen. Dit was vaak een doorzichtige zwarte hoofddoek die strak rond het hoofd werd gedragen. De rest van de kleding uit die tijd bestond uit conservatieve Westerse kleding: lange mouwen met een rok. Vrouwen droegen in die tijd geen broek. De rok viel vaak halverwege de kuit, en de mouwen vielen ergens tot de elleboog of de pols.xxxiii In 1928 werd in Egypte de Moslimbroederschap opgericht. Deze groepering zag de hoofddoek als een religieuze verplichting voor moslima’s. De vrouwelijke aanhangers van deze partij droegen dan ook de hoofddoek. De Moslimbroederschap zette zich af tegen de Britse bezetting en tegen de verwestering van Egypte. De vrouwelijke aanhangers hadden een andere kledingsstijl dan de rest van het Egyptische volk. Zij droegen moderne hoofddoeken in voornamelijk neutrale kleuren die hun hoofd en 17
nek geheel bedekten en combineerden dit met moderne islamitische kleding in plaats van de conservatieve Westerse kleding die andere Egyptische vrouwen droegen. Hiermee scheidden zij zich aanzienlijk meer af van de rest van de maatschappij dan de vrouwen die nog wel een hoofddoek droegen maar dit combineerden met conservatieve westerse kleding. De laatsten kwamen pro-westers over, maar de eerstgenoemden gaven met hun kleding een signaal af dat zij zich tegen het Westen en tegen de maatschappij afzetten. De Broederschap verwierf in de jaren dertig en veertig al snel meer aanhang. Dit kwam omdat zij zich inzetten voor het volk en goede daden verrichtten. Ook stichtten zij veel scholen, moskeeën, ziekenhuizen en verzorgden ambulancediensten, allemaal met een betere dienstverlening dan die van de overheid. Ook streden zij tegen sociale ongelijkheid. Maar ook al groeide zij al snel uit tot een grote partij, zij bleven een relatief klein percentage uitmaken van de Egyptische bevolking.xxxiv President Nasser, die vanaf 1952 aan de macht was in Egypte, was een voorstander van gelijke rechten voor de vrouw. In 1956 kregen de vrouwen stemrecht en er werden vrouwen aangenomen in de regering. Deze vrouwen droegen allemaal geen hoofddoek en droegen bij aan het beeld dat vrouwen zonder hoofddoek heel gewoon waren. Een toespraak van Nasser uit 1962 illustreert dat het in die tijd normaal was dat de vrouw geen hoofddoek droeg. Een toeschouwer vroeg aan Nasser of hij de hoofddoek niet verplicht kon maken voor de vrouw, waarop hij antwoordde dat hij geen ruzie wilde maken met de 25 miljoen mensen (het geschatte aantal inwoners van Egypte toentertijd) of in ieder geval met de helft daarvan. Een dergelijk antwoord kon hij alleen maar geven als de meerderheid van de vrouwen geen hoofddoek droeg en als de meeste mannen het daarmee eens waren. Daarnaast is er ook fotomateriaal beschikbaar waarop te zien is dat het niet dragen van de hoofddoek de norm was.xxxv Nadat Israel in 1967 de Arabische troepen, waaronder het leger van Egypte, erg snel had verslagen, verloor Nasser de steun van het Egyptische volk. Zij had geen vertrouwen meer in hem en zijn regering, geloofde zijn beloftes niet meer en was niet langer voorstander van zijn seculiere ideologieën. De mensen keerden zich tot hun religie om antwoorden te zoeken op hun levensvragen. De zichtbaarheid van religie in het openbare leven nam toe, zo werden er bijvoorbeeld weer Koranlezingen georganiseerd. Conservatieve moslims uit Egypte maar ook uit Saoedi-Arabië, zagen de nederlaag van het Egyptische leger als een straf van God. Omdat Egypte en andere 18
Arabische landen meer geloofden in het Arabische nationalisme dan in de islam, stond God niet langer meer aan de kant van de moslims, maar aan de kant van Israel, zo was hun gedachte. Om het land weer vooruit te kunnen brengen was het volgens hen noodzakelijk om zich af te keren tegen alle ideologieën die bedacht waren door de mensen en zich te richten op de religie. De regering van Nasser speelde in op de toenemende rol van religie in het dagelijks leven van de bevolking. Zo bezochten enkele hoge regeringsleiders al snel na de nederlaag tegen Israel samen de moskee. Daarnaast liet Nasser enkele Moslimbroeders uit de gevangenis vrij. Hiermee hoopte hij weer het volk achter zich te krijgen.xxxvi In de jaren vijftig verscheen Saoedi-Arabië in beeld als nieuwe economische macht in de regio door exploitatie van de olievoorraden. Dit land streefde naar politieke en economische macht over de regio en wilde haar eigen ideologieën verspreiden, inclusief hun eigen vorm van de islam, het wahhabisme. Door middel van het oprichten van internationale organisaties en bijeenkomsten hoopten zij hun macht te consolideren.xxxvii 1.2.3 De opkomst van een nieuwe islamitische kledingstijl Na de dood van Nasser in 1970 volgde Anwar Sadat hem op als president van Egypte. Hij voerde een andere politiek dan Nasser. Sadat was pro-kapitalistisch en maakte een einde aan het socialistische bewind van Nasser. Hij zocht bondgenootschap met het Westen, en vooral met de Verenigde Staten. Om kritiek op zijn nieuwe koers te voorkomen besloot hij banden met religieuze conservatieven aan te gaan en Moslimbroeders vrij te laten uit de gevangenis. Ook mochten Moslimbroeders die verbannen waren naar Saoedi-Arabië weer terug komen naar Egypte. Hij gebruikte religieus taalgebruik om zijn macht te legitimeren. Ook moedigde hij islamitische partijen aan, vooral op de universiteiten.xxxviii De Moslimbroeders mochten hun activiteiten doorzetten zolang zij zich niet met de politiek bezighielden. Zij richtten zich weer op scholing, liefdadigheid en religieus onderwijs, met als doel de maatschappij te islamiseren. Zij wilden de bevolking onderwijzen in de, in hun ogen, correcte vorm van de islam, met al zijn rituelen en plichten. Belangrijk onderdeel daarbij was de hoofddoek voor vrouwen. Door de bevolking van onderaf te hervormen zou de bevolking vanzelf geïslamiseerd worden 19
en een islamitische overheid eisen die gebaseerd zou zijn op de sharī’a. Men wilde dus niet van bovenaf een islamitische staat opleggen, maar door het juist onderwijzen van de bevolking, zou deze staat vanzelf werkelijkheid worden. Daarnaast richtten zij kinderdagverblijven, ziekenhuizen, rechtshulp, jongerencentra en moskeeën op. De dienstverlening van de Moslimbroederschap was aanzienlijk beter dan de diensten die de Egyptische overheid aanbood. Door goede daden te verrichten voor arme en hulpbehoevende moslims, konden zij op veel steun onder de bevolking rekenen.xxxix Sadat maakte een einde aan het socialisme en de hoop van de arme Egyptenaren op meer welvaart verdween al snel. De bevolking beschuldigde Sadat en zijn regering van corruptie en materialisme. De Moslimbroederschap zette zich hier openlijk tegen af. Naast de Moslimbroederschap werden er ook veel andere islamitische organisaties opgericht in de jaren zeventig. Vooral op de universiteiten werden veel islamitische studentenorganisaties opgericht. Rond 1975 hadden de islamisten de overhand in belangrijke campuscomités, waaronder het comité voor publicaties. Dit gaf hun de kans om op grote schaal islamitische pamfletten te produceren en te verspreiden tegen lage kosten. Weer een paar jaar later bekleedden de islamisten alle belangrijke functies binnen alle studentencomités.xl Sinds de jaren zestig was er een sterke toename van inschrijvingen aan de universiteiten omdat het onderwijs toen gratis was geworden. In de jaren zeventig waren alle universitaire faciliteiten, waaronder de studentenhuisvesting, collegezalen, en ook het openbare vervoer naar deze faciliteiten toe, overvol. Veel vrouwelijke studenten ervoeren het als erg vervelend dat ze zo dichtbij vreemde mannen moesten staan en zitten. Het was in die periode dat de hoofddoek en een nieuwe vorm van islamitische kledingsstijl opkwamen in Cairo en in andere Egyptische steden. De vrouwen in deze nieuwe kledingsstijl vielen toen erg op, omdat hun kleding geheel vernieuwend was en afweek van de in die tijd gangbare kleding. De meerderheid van de Egyptenaren waren gechoqueerd om te zien dat de hoofddoek in rap tempo aan terrein won en dat de nieuwe islamitische kledingstijl steeds populairder werd.xli Fadwa El Guindi, een wetenschapper die onderzoek deed naar de kledingstijl van Egyptische vrouwen, observeerde dat de opkomst van de hoofddoek begonnen was in het studentenleven. De studenten voelden zich met de hoofddoek zowel psychologisch als intellectueel afgescheiden van de rest van de bevolking. Naast de 20
hoofddoek gingen zij zich ook afscheiden door het dragen van een nieuwe kledingstijl, de zīa islāmī (islamitische kleding). Zij namen dus afstand van de westerse kledingstijl die de meerderheid van de Egyptenaren droeg. De zīa verscheen in verschillende stijlen, afhankelijk van onder andere de mate van religiositeit van de draagster. De kleding varieerde van een rok tot de enkels en het dragen van lange mouwen en een hoofddoek, tot de khimār die zij droegen met een ‘abāya. Deze kleding was vaak in sobere kleuren, zoals marineblauw, bruin of beige en van dik, ondoorschijnend materiaal. Doordat de kleding in standaard materiaal en kleuren werd gedragen, kon men geen sociale en economische verschillen tussen de draagsters zien. De islamitische kleding stond op deze manier symbool voor de twee belangrijkste ideeën van de islamitische beweging, namelijk die van de seksesegregatie en van sociale gelijkheid en rechtvaardigheid. De gesluierde studenten hielden zich aan de rituelen en voorschriften van deze nieuwe islamitische beweging. Seksesegregatie werd als een belangrijk voorschrift gezien. Door hun nieuwe kledingstijl en islamitische gedragsvormen scheidden zij zich af van de rest van de bevolking, en hierdoor kregen zij het gevoel dat zij een aparte gemeenschap binnen de maatschappij vormden. Deze nieuwe islamitische beweging organiseerden bijeenkomsten waarbij men zich hield aan seksesegregatie. Zij verlangden naar een ideale islamitische samenleving die gebaseerd zou zijn op de Koran en de soenna. Zij zagen de islam als een complete manier van leven zowel in het openbare leven als thuis, en gaven een andere invulling aan de islam dan de rest van de bevolking.xlii De zīa islāmī verschilde niet alleen van de westerse kledingstijl van hun landgenoten, maar ook van de kledingstijl die hun moeders of grootmoeders vroeger droegen. Het was echt een moderne islamitische kledingstijl. Met deze kleding gaven zij een duidelijk signaal af dat zij de islam op een andere manier praktiseerden dan de rest van hun landgenoten, die het gevoel kregen dat de draagsters van de zīa islāmī hun kleding- en levensstijl afkeurden.xliii Tegen het einde van de jaren zeventig was de zīa islāmī vooralsnog vooral een fenomeen op de universiteiten. Het ging slechts om een kleine minderheid van vrouwen die deze kledingsstijl droeg. Maar omdat zij zo opvielen had het wel degelijk effect op de rest van de bevolking. Zij vroegen zich af waar deze trend opeens 21
vandaan kwam. Ouders van dochters die de zīa islāmī droegen waren bang dat niemand met hen zou willen trouwen nu zij zich geheel bedekten met wijde kleren en een hoofddoek. Feministen en professoren op de universiteit waren ook niet blij met de opkomst van deze nieuwe kledingstijl.xliv Bij het zoeken naar een verklaring waarom sommige studenten zich opeens zo anders gingen kleden, ontstond het gerucht dat zij hiervoor betaald werden door Moslimbroeders of door conservatieven uit Saoedi-Arabië die al twee decennia lang het wahhabisme probeerden te verspreiden. Hier zou een kern van waarheid in kunnen zitten, want toen de onderzoeker John Alden William studenten interviewden over de zīa islāmī, gaf een student aan dat zij geld ontving om hoofddoeken uit te delen aan haar klasgenoten en zij kreeg nog meer geld als zij een vrouw kon overtuigen om de zīa islāmī te gaan dragen. Dit geld kwam van een Saoedische bron. Maar hij concludeerde dat de keuze voor het dragen van de zīa islāmī toch vooral van de vrouwen zelf kwam, het werd hun niet opgedragen of verplicht.xlv Het dragen van de zīa islāmī had als voordeel dat deze vrouwen niet meer werden lastiggevallen in de overvolle collegezalen en bussen omdat zij door hun kleding een morele en religieuze uitstraling hadden. Op deze wijze werkte de hoofddoek als bevrijdend voor de vrouw.xlvi De zīa islāmī was een reactie op de situatie waarin Egypte zich toen bevond. Na de nederlaag tegen Israel van 1967 gingen veel Egyptenaren, zowel man als vrouw, zich verdiepen in het geloof. Zij begonnen een afkeer te krijgen van het Westen en het imiteren hiervan, omdat dit hun niets goeds had opgeleverd. Zij begonnen zich hier tegen af te zetten en sloegen een nieuw pad in, namelijk dat van de islam. Nadat men zich had verdiept in de religie kwamen sommigen tot de conclusie dat zij hun kleding moesten aanpassen en dus kozen zij voor de zīa islāmī. Zij gaven aan dat door het dragen van de hoofddoek zij een innerlijke rust over zich heen kregen, en door kennis op te doen van de islam werd de leegte die zij voelden opgevuld.xlvii Ook de Moslimbroeders en andere islamisten speelden een rol in de toename van het aantal vrouwen dat voor de zīa islāmī koos. Na de nederlaag van 1967 kregen de islamisten een steeds grotere invloed in het land. Zij moedigden de bevolking aan om hun eigen gewoontes, gebruiken en kledingstijl te veranderen en aan te passen aan 22
die van de islamisten. Zij moesten hiervoor de bevolking overtuigen dat de islam van hun ouders en grootouders niet de juiste vorm van de islam was, en dat die van de islamisten wel de correcte manier van praktiseren was.xlviii Een andere factor die meespeelde in de toename van het aantal vrouwen dat voor de nieuwe islamitische kledingstijl koos, was de arbeidsmigratie van veel Egyptenaren naar Saoedi-Arabië vanaf de jaren zeventig. Zij grepen elke kans om daar te kunnen werken omdat de salarissen in Saoedi-Arabië aanzienlijk hoger lagen dan in Egypte. Na een periode daar gewerkt te hebben kwamen zij met veel geld terug en waren in staat om huizen en luxegoederen te kopen. Dit zorgde voor veel aanzien onder hun landgenoten. De vrouwen die in Saoedi-Arabië hadden gewerkt, hadden hun kledingstijl daar al aangepast, en eenmaal terug in Egypte bleven zij zich zo kleden. Bij deze Saoedische kledingstijl hoorde de hoofddoek. Het dragen van Saoedische kleding en de hoofddoek werd zo een teken van rijkdom, luxe en prestige, net zoals in het begin van de twintigste eeuw de westerse kleding hiervoor symbool had gestaan. Nu keek men op naar de rijke islamitische olielanden, zoals Saoedi-Arabië, in plaats van naar Europa. De welvaart van deze nieuwe rijke landen werd gezien als een beloning van God voor de moslims, en vooral voor de moslims die de striktste vorm van de islam naleefden, het wahhabisme, en die de hoofddoek droegen. Veel moslims dachten dat als zij ook deze strikte vorm van de islam gingen praktiseren, zij ook de zegeningen en beloningen van God zouden krijgen. In plaats van het imiteren van het moderne Westen, namen zij nu dus Saoedi-Arabië als model.xlix Ook de kledingstijl van mannen veranderden. Sommige lieten hun baard groeien en droegen losvallende, wijde kleding en lange T-shirts, met soms ook een djelāba (lang, losvallend gewaad met lange mouwen) erover heen. Maar de verandering in de kledingstijl van vrouwen gebeurde op veel grotere schaal en viel veel meer op omdat zij een hoofddoek gingen dragen in combinatie met islamitische kleding. Deze verandering was meer symbolisch beladen dan die van de mannen, en gaf aan hoe het islamisme aan populariteit won. Egypte was het eerste land waar de nieuwe islamitische kledingstijl werd gedragen.l
23
1.2.4 De redenen van vrouwen om een hoofddoek te gaan dragen dragen Twee onderzoeksters, Elowe Macleod en Sherifa Zuhur, deden onderzoek in Egypte naar de mening van vrouwen over de hoofddoek en de motivaties van gesluierde vrouwen om de hoofddoek te dragen. Macleod begon haar onderzoek in 1983 en eindigde in 1988 en Zuhur begon haar onderzoek in 1988. Macleod deed onderzoek naar een groep van 85 werkende vrouwen van wie 29 een hoofddoek droegen op het moment dat zij haar onderzoek begon. Toen zij haar onderzoek vijf jaar later beëindigde droegen al 69 vrouwen uit haar doelgroep de hoofddoek. Al deze vrouwen begonnen met het dragen van de hoofddoek toen zij volwassen waren en vaak als zij begonnen met werken buitenshuis.li Macload vroeg haar respondenten onder andere waarom zij dachten dat vrouwen de hoofddoek gingen dragen nadat zij hun hele leven westerse kleding droegen. Sommigen antwoordden dat ‘there was a general sense that people in their culture were turning back to a more authentic and culturally true way of life.’ Anderen wezen erop dat de mensen vroeger onnadenkend en misleid waren en dat zij zich nu realiseerden dat hun gedrag en manier van kleden toen fout waren. Een aantal respondenten gaf aan dat moslima’s over het algemeen er andere opinies op na hielden en ander gedrag vertoonden dan Westerse vrouwen, en dat daarom ook hun kleding anders was.lii Er waren ook antwoorden die betrekking hadden op de economische zware tijd waarin Egypte zich verkeerde: ‘Everyone is more religious now,’ antwoordde een vrouw. Weer een ander: ‘Everyone is realizing that life is difficult now and that we must return to the true values of our religion and way of life’.liii Maar een meerderheid van de vrouwen uit de groep van Macleod (60 procent) gaf aan dat zij niet wisten waarom de kledingstijl van vrouwen veranderde en wat ertoe geleid had dat deze trend aan populariteit won, ook al deden zij zelf mee aan deze trend. Van de respondenten gaf 56 procent aan dat het misschien om een modetrend ging. Zoals een vrouw aangaf: ‘I don’t know why fashions change in this way, no-one knows why, one day everyone wears dresses and even pants. I even wore a bathing suit when I went to the beach…then suddenly we are all wearing this on our hair!’ 24
Toen Macleod aan de gesluierde vrouwen vroeg waarom zij de hoofddoek waren gaan dragen kreeg zij vaak standaardantwoorden. Sommigen gaven aan dat zij sinds het dragen van de hoofddoek een gevoel van vrede en rust over zich heen voelden komen. Een andere vrouw zei dat zij na het dragen van de hoofddoek zich compleet anders voelde en dat zij nu wist wie zij was. Weer anderen gaven aan dat de hoofddoek hen beschermde tegen ongewenst gedrag van mannen. ‘When I wear this dress people on the street realize that I am a Muslim woman, a good woman. They leave me alone and respect me.’liv Door het volgen van de levens van de vrouwen gedurende vijf jaar kreeg Macleod een goed inzicht in de redenen van vrouwen om de hoofddoek te gaan dragen en over de specifieke omstandigheden waarin zij besloten de hoofddoek te gaan dragen. Macleod vroeg zich af of het dragen van een hoofddoek een toename in religiositeit met zich meebracht. Na vijf jaar onderzoek concludeerde zij dat dit niet het geval was. Slechts een kleine minderheid van de vrouwen, met en zonder hoofddoek, baden de vijf verplichte gebeden en beschouwden zichzelf als iemand die alle religieuze verplichtingen naleefden. Macleod zag dus geen verband tussen het gaan dragen van een hoofddoek en het meer nakomen van de religieuze verplichtingen. Wel zagen de vrouwen zichzelf als praktiserende moslims. Onder de lage middenklasse die Macleod observeerde, vormde de islam een sterke basis in hun leven. Zo baden zij bijna allemaal het vrijdaggebed, vastten zij tijdens ramadan en hoopten zij ooit de ḥadjlv te volbrengen. Ook het volksgeloof speelde een grote rol onder de vrouwen. Zo baden zij bij graftombes van heiligen.lvi Na vijf jaar van observatie concludeerde Macleod dat vrouwen zich vaak begonnen te sluieren om specifieke problemen in hun leven op te lossen. Deze hadden vaak betrekking op spanningen tussen het gezin en werk of om zich vrij te kunnen bewegen in het openbaar. Zo gaven vrouwen aan dat hun echtgenoten vaak jaloers waren als zij naar werk gingen. Zij kwamen daar in contact met andere mannen en dit bracht spanningen in het thuisfront met zich mee. Door het dragen van een hoofddoek hoopten de vrouwen een einde te maken aan deze spanningen. Met de hoofddoek gaven zij een signaal af dat zij een goede moslima, echtgenote en moeder waren en niet lastig gevallen wilden worden, en hun man hoefde zich op deze manier niet meer zoveel zorgen te maken. Het dragen van een hoofddoek zorgde er voor dat de vrouwen dus van meer bewegingsvrijheid konden genieten en hun baan konden 25
houden terwijl zij zich tegelijkertijd presenteerden als een vrouw die zich aan de conservatieve islamitische noties van de rol van de vrouw hield. De explosieve toename van het aantal vrouwen dat zich ging sluieren was volgens Macleod dus meer een antwoord op lokale en specifieke omstandigheden en relaties, dan een antwoord op grotere kwesties als de politiek of internationale betrekkingen. Macleod is dus niet van mening dat de opkomst van de hoofddoek een teken is van de islamitische wederopleving. Zij vond geen bewijs dat de vrouwen die een hoofddoek gingen dragen deel uitmaakten van een beweging gericht tegen het Westen of tegen de staat of dat zij geassocieerd waren met bewegingen van islamisten. Het ging er bij de vrouwen meer om om een goede moslima, vrouw en moeder te zijn en tegelijkertijd om de bewegingsvrijheid te hebben om zich in het openbaar te kunnen bevinden zonder problemen.lvii In het begin was het vooral de keuze van de vrouw om zich te sluieren, maar tegen het einde van Macleod’s onderzoek bleek dat mannen steeds vaker er bij hun vrouw of bij andere vrouwelijke familieleden op aandrongen om zich te sluieren. Door de sociale druk die er ontstond om zich te sluieren werd het voor vrouwen steeds moeilijker om hier niet aan mee te doen. Vrouwen die zich niet sluierden werden hierop aangesproken door bijvoorbeeld familie en collega’s. De druk nam steeds meer toe. Ook mannelijke religieuze autoriteiten drongen er bij de vrouwen op aan om zich te gaan sluieren. Verschillende respondenten gaven aan dat zij de hoofddoek gingen dragen omdat hun lokale religieuze leider hierop aandrong of omdat haar mannelijke familieleden een religieuze autoriteit citeerden in de hoop haar te overtuigen om een hoofddoek te gaan dragen. Zo werd de hoofddoektrend die begonnen was als initiatief van de vrouw, tegen het einde van de jaren tachtig een norm die opgelegd werd door de man en indirect door de gesluierde vrouwen om haar heen.lviii Het andere onderzoek, van Zuhur, ging in 1988 van start. De Egyptische vrouwen uit haar groep waren over het algemeen eerder begonnen met het dragen van de hoofddoek dan die van Macleod. Zij werden al op school beïnvloed door leraren en elkaar om de hoofddoek te gaan dragen. Aanvankelijk waren hun ouders hier niet blij mee, maar later wel, en vaak besloten de moeders zelf ook om een hoofddoek te gaan dragen.lix
26
In de jaren tachtig won het islamisme nog steeds aan terrein in Egypte. Islamitische scholen namen sterk in aantal toe en het ideeëngoed van de islamisten werd hier verspreid, onder andere over hoe men zich correct moest kleden. Ook de scholen van de overheid deden mee aan de religieuze trend om niet onder te doen voor de Moslimbroederschap en andere islamitische bewegingen. Ook liet de overheid moskeen bouwen in de hoop de steun van de bevolking te krijgen.lx Aan het einde van de jaren tachtig studeerde de eerste generatie nieuwe islamisten af aan de universiteit. Zij hadden hoge opleidingen afgemaakt, zoals medicijnen en rechten, en kregen goede banen. Dit leidde ertoe dat in de beginjaren negentig de islamisten aan de top waren bij de belangrijkste en machtigste professionele organisaties in het land.lxi Zuhur vergeleek in haar onderzoek de meningen en opvattingen van vrouwen met en zonder hoofddoek. Over de gelijkheid tussen man en vrouw vond zij geen verschillen tussen beide groepen: beide zagen man en vrouw als gelijk en als elkaar aanvullend. Beide groepen waren ook even kritisch op de overheid en op de sociale en morele situatie van het land. Maar over het oprichten van een islamitische staat waren de twee groepen het niet met elkaar eens: de vrouwen zonder hoofddoek wilden niet bestuurd worden door islamisten. Zij merkten de toenemende invloed van de islamisten op en vreesden voor de schending van hun eigen rechten als zij nog meer invloed kregen. De gesluierde vrouwen daarentegen hoopten wel dat de regering vervangen zou worden door een islamitisch staatsbestuur. Daarnaast hoopten zij dat de rest van de Egyptische vrouwen ook een hoofddoek zou gaan dragen.lxii De ongesluierde vrouwen die Zuhur interviewde waren van mening dat de hoofddoek niet verplicht is in de islam. Zij geloofden dat de opkomst van de hoofddoek kwam omdat de vrouwen hiervoor betaald werden door de Moslimbroederschap en andere islamitische groeperingen of met geld uit Saoedi-Arabië en Libië. De gesluierde vrouwen zagen de ongesluierde vrouwen als moslims die niet voldeden aan een islamitische verplichting, namelijk dat het haar van de vrouw bedekt moet zijn. Hieruit kan men concluderen dat er een duidelijk verschil bestaat tussen de redenen van vrouwen om zich te sluieren uit het vroege onderzoek van Macleod en uit het latere onderzoek van Zuhur. De vrouwen in Macleods onderzoek begonnen vaak met het dragen van een hoofddoek om persoonlijke problemen op te lossen, en zagen het 27
nog niet als een islamitische verplichting. Een paar jaar later, tijdens het onderzoek van Zuhur, blijkt dat de gesluierde vrouwen de hoofddoek wel degelijk als een islamitische verplichting zijn gaan zien.lxiii Ook Zuhur wilde onderzoeken of vrouwen die de hoofddoek zijn gaan dragen religieuzer zijn dan de vrouwen die dit niet deden. Maar net zoals Macleod concludeerde zij dat dit niet het geval was.. Wel zag zij een verschil in de manier waarop zij hun religie zagen en praktiseerden. De gesluierde vrouwen vonden het vooral belangrijk om hun geloof zichtbaar uit te oefenen en hun vroomheid en religiositeit openlijk te tonen. Op de vraag of zij zichzelf beschouwden als religieus, antwoordden zij vaak: ‘Ik draag een hoofddoek, dus natuurlijk ben ik religieus.’ De ongesluierde vrouwen definieerden religiositeit en religie anders. Zij vonden de essentie van hun religie belangrijker dan de uiterlijke verschijningsvormen ervan. Zij legden de focus meer op begrippen als ‘goede daden doen’ en ‘mensen op de juiste manier behandelen’.lxiv Zo gaf een vrouw aan dat zij zichzelf religieus vond omdat zij in God geloofde en omdat zij probeerde de medemens goed te behandelen. De meeste ongesluierde vrouwen verrichtten ook de religieuze plichten, zoals het bidden en vasten tijdens ramadan. Andere, die dit niet deden, beschouwden zichzelf echter niet als minder religieus. Een vrouw, die niet bad en ook niet vastte, legde dit als volgt uit: ‘if that’s what you mean, then I’m not religious. But Islam is a din muamalah (a religion of social association and reciprocity): religion is how you treat people, how you live your life, and in that sense I am religious.’lxv Er waren echter ook onderzoekers die andere conclusies dan Macleod en Zuhur trokken over de redenen van vrouwen om zich te sluieren. De wetenschappers die onderzoek deden naar de opkomst van het islamisme gaven aan dat de opkomst van de hoofddoek vooral gebeurde omdat de mannelijke leiders van de islamitische bewegingen de hoofddoek als een strategisch fenomeen in hun beweging zagen. Bijvoorbeeld de Franse islamdeskundige Gilles Kepel. Hij bestudeerde de islamitische bewegingen in de jaren zeventig en beginjaren tachtig, en benadrukte de belangrijke rol die islamitische bewegingen speelden in het stimuleren van het dragen van de hoofddoek en de islamitische kledingsstijl op de universiteiten. De islamitische kleding zou de waardigheid van de vrouwen moeten beschermen in de overvolle collegezalen waarin man en vrouw niet gescheiden waren. Om het samenzijn van man en vrouw in overvolle bussen tegen te gaan boden islamitische organisaties in 1977 28
apart openbaar vervoer aan speciaal voor vrouwen. Dit werd al snel erg populair onder vrouwen, waarna de islamisten besloten het dragen van islamitische kleding als vereiste te stellen om gebruik te kunnen maken van deze service. Na dit succes introduceerden de islamitische bewegingen ook de regel dat de mannen en vrouwen in verschillende rijen in de collegezalen moesten zitten. Ook dit werd erg positief ontvangen door vrouwen. Daarnaast speelden de islamitische bewegingen in op de economisch slechte tijd waarin Egypte zich bevond. Hierdoor was het voor veel studentes moeilijk om mooie, nieuwe kleding te kopen. Als antwoord hierop boden islamitische bewegingen de vrouwen de zīa islāmī aan tegen lage prijzen. Deze dienstverlening van de islamitische bewegingen betekenden een verbetering van levenskwaliteit voor de vrouwelijke studentes waardoor het islamisme onder deze groep aan populariteit won.lxvi Het islamisme bleef aan populariteit winnen. In de jaren negentig waren er gewelddadige aanslagen van militante islamisten in Egypte op intellectuelen en toeristen. De overheid wilde de invloed van de islamisten beperken. Dit moest beginnen bij de scholen. De leraren op de scholen waren veelal islamisten met een fundamentalistische agenda. Zij probeerden de leerlingen te indoctrineren met hun ideeëngoed. De meisjes werden verplicht om een hoofddoek te dragen of werden bang gemaakt voor de consequenties als zij geen hoofddoek gingen dragen. De overheid stelde nieuwe regels in voor schoolkleding, zoals een verbod op het dragen van een hoofddoek voor meisjes van groep een tot vijf en de regel dat meisjes die op de middelbare school een hoofddoek wilden dragen eerst toestemming van hun ouders moesten krijgen. Op deze manier lag het gezag bij de ouders en niet bij de leraren om over de kleding van de kinderen te beslissen. Maar het Egyptische volk was totaal niet blij met deze bemoeienis van de overheid. De leraren en scholieren protesteerden hier gezamenlijk tegen en de meisjes wilden zelf de vrijheid hebben om te beslissen of zij een hoofddoek wilden dragen.lxvii Dit wijst volgens Ahmed, op het volgende: ‘What had been, a mere twenty years earlier, the revolutionary religious practices and beliefs of Islamist activists on the margins of mainstream society had pervasively become, by the mid-1990s, the ordinary, normal practices of the majority of Egyptians.’lxviii
29
De term da’wa kreeg onder de islamisten een andere invulling. Oorspronkelijk was het bedoelt om niet-moslims te overtuigen van de islam, het programma van de islamisten was er nu echter op gericht om moslims te overtuigen van hun manier van het praktiseren van de islam. Door vriendschappen te sluiten met in hun ogen niet goed praktiserende moslims, hoopten zij gaandeweg een goede moslim van hen te maken. Bij de vrouwen was het een belangrijke component om elkaar te overtuigen om zich goed te bedekken. Wanneer ze dachten dat een vrouw daar klaar voor was, haastten zij zich om geld in te zamelen om bijvoorbeeld een khimār te kopen zodat zij die haar als cadeau konden geven en haar zo onder druk konden zetten om hem ook echt te gaan dragen. Zij probeerden vrouwen te overtuigen van deze kleding door erop te wijzen dat dit de correcte islamitische manier van kleden was.lxix En tot op de dag van vandaag is de islam van de islamisten, inclusief de hoofddoek en de islamitische kledingsstijl voor vrouwen, de vorm van de islam voor de overgrote meerderheid van moslims in Egypte. Maar de islamisten hebben zich niet alleen bezig gehouden met Egypte. Moslimbroeders en andere islamitische bewegingen hebben ook een belangrijke rol gespeeld in het opzetten van moskeeën in Europa en in Amerika, en ook in het opzetten van invloedrijke islamitische organisaties. Hierdoor spelen zij wereldwijd een rol in het verspreiden van deze conservatieve vorm van de islam.lxx 1.3 Conclusie Het voorbeeld van Egypte geeft aan dat opvattingen over kleding aan verandering onderhevig zijn. In een eeuw tijd veranderde de kledingstijl van moslima’s in Egypte en hun gedachte over kleding aanzienlijk. Bij de verandering van hun kledingstijl gedurende de negentiende en de twintigste eeuw speelden zowel maatschappelijke, als economische en politieke factoren een rol. De periode van ontsluiering ging niet samen met een afname van religiositeit onder de bevolking en ging ook niet gepaard met de secularisatie van het volk. De wederopkomst van de hoofddoek had in het begin ook geen religieuze oorzaak. Het dragen van een hoofddoek vormde in het begin vooral een oplossing voor maatschappelijke problemen. Pas later, toen het dragen van een hoofddoek de norm werd, ging men de hoofddoek dragen omdat men dit als een religieuze verplichting ging zien. 30
Behalve de verschillende opvattingen over kleding, werd ook duidelijk in dit hoofdstuk dat opvattingen over religiositeit onderhevig zijn aan verandering en dat er verschillende manieren zijn waarop moslims dit begrip definiëren. De één vindt zich religieus omdat zij de hoofddoek draagt, en de ander omdat zij goed is voor de medemens. In het volgende hoofdstuk zal duidelijk worden in hoeverre religieuze en niet-religieuze factoren een rol spelen bij de keuze om een hoofddoek of gezichtsluier te dragen bij Nederlandse moslima’s.
31
HOOFDSTUK 2: DE HOOFDDOEK IN NEDERLAND
I
n het Nederlandse straatbeeld is de hoofddoek niet meer weg te denken. De hoofddoek wordt op veel verschillende manieren gedragen en is in alle kleuren verkrijgbaar. Er zijn stijlen die alleen het haar bedekken, en andere die ook de
oren en hals bedekken. Er zit ook een verschil in de lengte van de hoofddoek, sommige dragen hem kort, tot aan het einde van hun nek, en sommige tot over hun boezem, buik of tot hun enkels. De hoofddoek wordt met allerlei kledingstijlen gedragen; de één draagt er moderne westerse kleding onder, variërend van strakke kleding tot wijde, verhullende kleding, en de ander draagt er liever een ‘abāya onder. Daarnaast zijn er ook moslima’s die besluiten om ook hun gezicht te bedekken, zij dragen de niqāb, een gelaatsbedekkende sluier, ook wel gezichtssluier genoemd. 2.1 De hoofddoek in de Nederlandse samenleving In 2011 heeft het onderzoeksbureau Motivaction het Nationaal Hoofddoek Onderzoek
uitgevoerd om inzicht te krijgen in feiten en cijfers ten aanzien van de leef- en denkwereld van hoofddoekdraagsters en van vrouwen die geen hoofddoek dragen. Voor dit onderzoek ondervroegen zij drie doelgroepen. De eerste bestond uit Nederlandse vrouwen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond in de leeftijd van vijftien tot 35 jaar. Deze groep bestond uit vrouwen met en zonder hoofddoek. Om inzicht te krijgen in de beeldvorming van vrouwelijke leeftijdsgenoten over de hoofddoek, was er ook een vragenlijst voorgelegd aan Nederlandse niet-moslima’s tussen de vijftien en 35 jaar, zij vormden de tweede doelgroep. De derde doelgroep bestond uit Nederlandse vrouwen die geen moslim zijn tussen de vijftien en 70 jaar.lxxi Uit dit onderzoek blijkt dat iets meer dan de helft (59 procent) van de Nederlandse moslima’s in de leeftijd van vijftien tot 35 jaar een hoofddoek draagt. Dat zijn ongeveer 80.000 vrouwen. De gemiddelde leeftijd waarop men een hoofddoek is gaan dragen is negentien. Zestien procent van de moslima’s is op haar dertiende of veertiende al begonnen met het dragen van een hoofddoek. De overgrote meerderheid (93 procent) draagt de hoofddoek met trots. 88 procent vindt de hoofddoek aantrekkelijk. Slechts een klein percentage, vijftien procent, geeft aan dat zij de hoofddoek draagt om haar aantrekkelijkheid te verbergen.lxxii Een opvallend laag percentage wanneer men bedenkt dat een vaak gehoorde reden voor het dragen van 32
islamitische kleding en de hoofddoek is om de aantrekkelijkheid van de vrouw te verbergen voor vreemde mannen, om zo fitnalxxiii te voorkomen. Van de hoofddoekdraagsters geeft 94 procent aan dat hun moeder ook de hoofddoek draagt. Ook geven zij vaker aan meer vriendinnen te hebben die een hoofddoek dragen dan vriendinnen die geen hoofddoek dragen (58 procent tegenover tien procent).lxxiv Bij de niet-hoofddoekdraagsters geeft 56 procent aan dat hun moeders een hoofddoek dragen. Dat een moeder een hoofddoek draagt betekent dus niet automatisch dat haar dochters de hoofddoek ook gaan dragen. Uit deze cijfers kan men wel afleiden dat dochters sneller geneigd zijn om een hoofddoek te gaan dragen wanneer hun moeder dat ook doet. Het beeld dat sommige Nederlanders hebben over de hoofddoek, namelijk dat het symbool staat voor onderdrukking en uit dwang gedragen zou worden, wordt gedeeltelijk tegengesproken wanneer men kijkt naar de onderzoeksgegevens van gezinnen die uit meerdere dochters bestaan en waarvan één de hoofddoek is gaan dragen. In meer dan de helft van deze gezinnen draagt geen enkele zus (29 procent) of niet alle zussen (24 procent) de hoofddoek. Als de hoofddoek uit dwang gedragen zou worden, zouden alle vrouwelijke gezinsleden een hoofddoek dragen.lxxv De meest genoemde reden om een hoofddoek te gaan dragen is omdat dit een verplichting is binnen de islam (66 procent). Van de Nederlandse vrouwen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond die geen hoofddoek dragen, geeft 60 procent aan dat zij in de toekomst misschien een hoofddoek gaat dragen, en veertien procent geeft aan in de toekomst zeker een hoofddoek te gaan dragen. Voor hen is het een kwestie van het juiste moment afwachten. Onder deze groep niet-hoofddoekdraagsters, bevindt zich ook een groep vrouwen die in het verleden al een hoofddoek hebben gedragen (achttien procent). Voor 55 procent van deze groep was de belangrijkste reden om een hoofddoek te gaan dragen de verplichting binnen de islam. 24 procent van hen vond het een zeer moeilijke keuze om een hoofddoek te gaan dragen. Opvallend is dat de ex-hoofddoekdraagsters vaker aangeven uit protest tegen de intolerantie tegenover moslims een hoofddoek te zijn gaan dragen (twintig procent tegenover één procent). Deze motivatie blijkt dus niet sterk genoeg te zijn om de hoofddoek te blijven dragen. Als belangrijkste reden om te stoppen met het dragen van een hoofddoek geeft 41 procent aan de kansen op een baan te willen vergroten. Ook discriminatie (negentien procent) en met meer respect behandeld te worden (elf 33
procent) waren redenen om te stoppen met het dragen van een hoofddoek. Deze vrouwen zijn dus van mening dat de hoofddoek in Nederland niet geaccepteerd en gewaardeerd wordt.lxxvi Van de Nederlandse vrouwen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond heeft 62 procent het idee dat bedrijven liever geen vrouwen met een hoofddoek in dienst nemen. Dit percentage is hoger onder hun leeftijdsgenoten die niet-moslim zijn (78 procent). Dat discriminatie ten opzichte van de hoofddoek nog steeds bestaat, blijkt uit verhalen van de geïnterviewde dames. Veel vrouwen gaven aan dat tijdens sollicitatiegesprekken gevraagd werd of zij hun hoofddoek af zouden willen doen tijdens het werk. Als zij hier niet toe bereid waren, volgde al snel een afwijzing hoewel zij bijvoorbeeld cum laude waren afgestudeerd en daarvoor telefonisch hadden doorgekregen dat het bedrijf erg enthousiast was over hun cv. Van de hoofddoekdraagsters vindt 85 procent dat in ieder beroep een hoofddoek gedragen moet kunnen worden, onder de niet-hoofddoekdraagsters is dit 58 procent. Van de niet-moslims tussen de vijftien en 70 jaar vindt 24 procent dat het in ieder beroep mogelijk moet zijn om een hoofddoek te dragen. Nederlanders vinden het over het algemeen alleen toegestaan om een hoofddoek te dragen in laaggeschoolde banen, zoals schoonmaakster (84 procent), radiopresentatrice (82 procent) en supermarktcaissière (70 procent). Uit het onderzoek blijkt dat Nederlanders er moeite mee te hebben om hoofddoekdraagsters in representatieve en goedbetaalde functies te zien. Dit terwijl het aantal hoofddoekdraagsters op universiteiten en hogescholen aanzienlijk is toegenomen. Het dragen van de hoofddoek op de universiteit is voor de hoofddoekdraagster geen probleem, het wordt pas lastig wanneer men na de studie een baan op niveau wil krijgen. Dan vormt de hoofddoek nog altijd een obstakel. Beroepen waarvan de niet-hoofddoekdraagsters vinden dat daar geen hoofddoek bij gedragen kan worden zijn: de rechterlijke macht en openbare orde (rechter 32 procent, advocate 24 procent en politieagente 26 procent) en de landelijke politiek (minister-president 22 procent en Tweede Kamerlid veertien procent).lxxvii 85 procent van de Nederlandse vrouwen met een Turkse of Marokkaanse achtergrond is niet blij met de wijze waarop de politiek op dit moment over de hoofddoek spreekt. 35 procent maakt zich hier zelfs zeer boos over. lxxviii
34
Vrouwelijke autochtone leeftijdsgenoten zijn toleranter tegenover hoofddoekdraagsters dan de Nederlandse niet-moslims in de leeftijd van vijftien tot 70 jaar. Zij geven bijvoorbeeld aan dat iedereen zich moet kunnen kleden zoals men wil. Wel denkt 30 procent van hen dat vrouwen een hoofddoek dragen omdat zij gedwongen worden door hun omgeving. 29 procent van deze groep vindt dat een hoofddoek in ieder beroep gedragen moet kunnen worden. De vrouwen die vinden dat in sommige beroepen geen hoofddoek gedragen kan worden noemen beroepen in de rechterlijke macht, openbare orde, zorg en politiek.lxxix De ondervraagde Nederlandse niet-moslims tussen de vijftien en 70 jaar zijn zoals ik eerder vermeldde, een stuk minder tolerant dan de vrouwelijke leeftijdsgenoten. Zo heeft 48 procent er geen problemen mee als vrouwen een hoofddoek dragen, terwijl 63 procent van de vrouwelijke leeftijdsgenoten geen problemen heeft met de hoofddoek. Daarnaast vindt 22 procent van de Nederlandse niet-moslims dat het dragen van de hoofddoek verboden zou moeten worden.lxxx 2.2 De kledingstijl van salafisten in Nederland De salafistische geloofsleer is gebaseerd op het ideeëngoed van een aantal islamitische denkers, onder wie Ahmed Ibn Taymiyya, Mohammed Ibn Abdul-Wahhab, Jamal alDin al-Afghani, Mohammad ‘Abduh en Rashid Rida. Op basis van hun gedachtegoed zijn er uiteenlopende geloofsrichtingen ontwikkeld. Het salafisme in Nederland is nauw verwant met het Saoedische wahhabisme. Salafi’s wijzen er echter op dat er onderlinge ideologische en politieke meningsverschillen zijn tussen deze twee stromingen.lxxxi De term salaf betekent voorouder of voorganger en verwijst naar al-salaf al-ṣāliḥ, de deugdzame voorouders van het geloof en de metgezellen van de Profeet, zij vormden de eerste generaties moslims. Daarnaast verwijst de term ook naar hun volgelingen (al-tābi’ūn) en hun volgelingen (tābi’u al-tābi’īn), kortom de eerste drie generaties moslims.lxxxii De basis van het salafisme is het streven naar een moreel sociaal herstel op basis van een terugkeer naar de Koran en de soenna. Hierbij moet de islam gezuiverd worden van alle innovaties (bid`a). Salafi’s proberen zoveel mogelijk te leven zoals de Profeet 35
Mohammed en de eerste drie generaties moslims leefden, waarbij zij de Koran en soenna als belangrijke leidraad nemen. Zij beschouwen de Koran als het woord van God, dat letterlijk gelezen en toegepast moet worden. Dit moet voorkomen dat er vernieuwingen in de religie worden aangebracht.lxxxiii Voor vrouwelijke aanhangers van het salafistische gedachtegoed zijn de salafistische kledingrichtlijnen erg belangrijk. Deze zijn op uniformiteit gericht, waardoor economische verschillen en klassenverschillen verhuld worden. Door het dragen van deze kleding tonen zij hun toewijding aan het geloof. Zij dragen de hoofddoek vooral met islamitische kleding eronder, zoals een ‘abāya. Het dragen van een khimār komt het meest voor onder salafistische vrouwen. Een enkeling draagt de niqāb. Hun kleding heeft meestal neutrale, onopvallende kleuren zoals zwart, donkergroen, grijs of donkerblauw. Binnen de salafistische kringen gelden er strenge kledingvoorschriften die gebaseerd zijn op de Koran en op overleveringen van de Profeet. Wanneer men in een ruimte is met niet-maḥram mannen houden zij de volgende kledingvoorschriften in acht: - De kleding moet het hele lichaam bedekken, behalve wat uitgezonderd is. - De kleding mag niet heel erg mooi zijn (om niet de aandacht te trekken). - De kleding moet wijd en ondoorzichtig zijn. - De kleding moet ongeparfumeerd zijn. - De kleding mag niet lijken op de kleding van mannen of op de kleding van ongelovige vrouwen. - De kleding mag geen chique galakleding zijn ( dat wil zeggen niet extravagant of overdreven duur). - De kleding mag niet versierd zijn met kruisen of beelden van levende wezens.lxxxiv Het doel van deze kledingvoorschriften is om fitna en zinā’ (ontucht en overspel) te voorkomen en om zich af te scheiden van ongelovigen. Over de eerste regel, welke lichaamsdelen van de vrouw wel zichtbaar mogen zijn, bestaan veel meningsverschillen zoals ik al eerder aangaf. Er zijn geleerden die het dragen van een niqāb aanbevolen of verplicht achten omdat bijvoorbeeld enkele vrouwen rondom de Profeet Mohammed hun gezicht en handen zouden hebben bedekt.
36
Ook bestaan er meningsverschillen over hoe men om moet gaan met het voorschrift om kleding die op ongelovige vrouwen lijkt te vermijden. Sommige vrouwen vinden alle kleding lijken op kleding van ongelovige vrouwen. Zij dragen dan wel kleding uit westerse winkels, maar letten erop dat deze wel voldoet aan de overige voorschriften, dus dat het kledingstuk bijvoorbeeld wijd is. Dat kleding niet duur mag zijn heeft te maken met het streven naar gelijkheid en broederschap onder moslims.lxxxv De salafistische kleding wordt echter niet door iedereen altijd en overal gedragen. Veel vrouwen dragen in hun dagelijks leven minder opvallende kleding met een kleinere hoofddoek, en dragen alleen op salafistische bijeenkomsten kleding volgens deze voorschriften. Deze afwisseling in kledingstijlen komt omdat zij het gevoel hebben niet geaccepteerd te worden, door praktische redenen of omdat iemand aangeeft er nog niet aan toe te zijn. Slechts een kleine groep vrouwen draagt elke dag bij iedere gelegenheid islamitische kleding volgens bovenstaande richtlijnen. Een nog kleinere groep draagt de niqāb. De vrouwen die een niqāb dragen worden door veel salafisten bewonderd en geprezen. Zij zien de niqāb als de laatste stap in het praktiseren van de ‘zuivere’ islam, als de hoogste fase van persoonlijke religieuze ontwikkeling. Er zijn echter ook salafisten die de niqāb in Nederland onwenselijk vinden omdat je hiermee de niet-moslims zou afschrikken van de islam. Zij willen niet-moslims uitnodigen tot de islam. Door het dragen van de niqāb, zouden de draagsters zich hierdoor schuldig maken aan het tegenovergestelde van da`walxxxvi doen.lxxxvii 2.3 Niqāb Niqābdraagsters ābdraagsters in Nederland Annelies Moors heeft in 2008 onderzoek gedaan naar vrouwen in Nederland die een gezichtssluier dragen. Haar doelstelling was om inzicht te krijgen in de achtergronden en redenen van vrouwen om gezichtsbedekkende kleding te dragen, waarbij zij ook de reactie van de omgeving daarop en de effecten ervan op hun deelname in de Nederlandse samenleving betrok.lxxxviii Het aantal vrouwen dat een gezichtssluier in Nederland draagt wordt vaak ergens tussen de 50 en de 400 vrouwen geschat. Omdat het om een kleine groep gaat is het moeilijk om een nauwkeurige schatting te maken. Moors schat dat rond de 100 vrouwen de gezichtssluier regelmatig dragen (de fulltimers) en dat niet meer dan 400 37
vrouwen de gezichtssluier af en toe dragen (de parttimers). Zelfs als het om 500 vrouwen zou gaan, dan is dit nog een uiterst klein percentage van de Nederlandse bevolking, namelijk 0,00003 procent. Dit komt neer op gemiddeld drie op de honderdduizend inwoners.lxxxix Draagsters van een gezichtssluier dragen de niqāb niet altijd en overal. Terwijl zij allen van mening zijn dat het dragen van een gezichtssluier in de aanwezigheid van nietmaḥram mannen verplicht of aanbevolen is, dragen zij de sluier niet altijd fulltime. Er zijn vrouwen die de gezichtssluier bijvoorbeeld afdoen in specifieke omstandigheden, zoals tijdens familiebezoek, als zij naar school gaan, of op het werk. Andere vrouwen dragen de gezichtssluier juist alleen maar tijdens specifieke omstandigheden, bijvoorbeeld wanneer zij een religieuze lezing bijwonen. Van de twintig vrouwen die Moors heeft geïnterviewd, dragen tien de gezichtssluier meestal, drie af en toe, vier vrouwen hebben de gezichtssluier gedragen maar zijn er inmiddels mee opgehouden, en drie vrouwen overwegen een gezichtssluier te gaan dragen. Van de geïnterviewden is bijna 60 procent een bekeerling en 40 procent van Marokkaanse afkomst. Zij zijn tussen de zeventien en veertig jaar oud. De helft is getrouwd, een kwart ongetrouwd, en eveneens een kwart is gescheiden. Iets meer dan de helft van alle vrouwen heeft kinderen. De meesten komen uit gezinnen waar de religie geen grote rol speelde. Zij wonen meestal in migrantenbuurten in middelgrote plaatsen en steden in en buiten de Randstad. Twee van de geïnterviewden zijn met hun echtgenoten naar Marokko verhuisd. Een derde heeft een HBO of universitaire opleiding genoten; ruim een kwart heeft VMBO of lager onderwijs gevolgd, en de rest had een opleiding op MBO niveau. Ze hebben veel verschillende banen gehad, waaronder schoonmaak- en productiewerk, administratieve banen, callcenter werk en grondstewardess. De geïnterviewden kunnen echter niet gezien worden als representatief voor de totale populatie niqābdraagsters in Nederland omdat de totale populatie onbekend is. Wel concludeert Moors dat de groep niqābdraagsters in Nederland bestaat uit een groot aantal bekeerlingen en vrouwen van Marokkaanse achtergrond die in Nederland opgegroeid zijn; dat de vrouwen vaak getrouwd zijn (geweest) en kinderen hebben; dat zij uitstekend Nederlands spreken en een breed scala aan opleidingen hebben gevolgd van uiteenlopend niveau; en dat zij verspreid over het land wonen. xc Voor draagsters van de gezichtssluier ging het verdiepen in de islam sterk samen met veranderingen in de kledingstijl, waarbij het dragen van een gezichtssluier gezien 38
werd als ‘het laatste stapje’ of ‘een stapje extra’. Naarmate de vrouwen zich meer met de islam gingen bezig houden, gingen zij zich meer bedekken. Zij begonnen met het dragen van een hoofddoek en lange, losvallende kleding die hun lichaamsvormen verhulde. Bij de bekeerlingen ging het vaak om een geleidelijk proces waarbij zij langzaam aan begonnen met het parttime dragen van een hoofddoek naar school of tijdens een dagje uit. Er zitten soms jaren tussen het moment waarop zij zichzelf als moslim zien en zij een hoofddoek gaan dragen. Wel dragen ze dan al minder strakke en langere kleding, vaak eerst tuniekjes over losser vallende broeken. Naarmate de tijd verstrijkt worden de kleuren minder fel, hun kleding minder opvallend, en de hoofddoeken groter. Sommige beginnen met het dragen van de khimār, die ook steeds langer gedragen wordt. Soms droegen ze een khimār die je ook als gezichtssluier kunt dragen door hem omhoog over het onderste gedeelte van het gezicht te trekken. Daarna wordt er als laatste stap een gezichtssluier van een of meer laagjes bijgedragen.xci Bij sommige van de geïnterviewden veranderde hun kledingstijl vrij snel. Zij gingen van het niet dragen van een hoofddoek meteen over tot het dragen van een khimār met een lange jurk eronder. Vaak gebeurde dit wanneer ze in een nieuwe omgeving terechtkwamen, bijvoorbeeld na een verhuizing of bij de start van een nieuwe opleiding. Het was dan makkelijker voor hen om deze stap te zetten omdat niemand in de nieuwe omgeving wist hoe zij zich voorheen kleedden.xcii De overgrote meerderheid van de ouders van de geïnterviewden waren niet blij toen de vrouwen lange hoofddoeken en jurken gingen dragen, en de gezichtssluier vonden veel ouders echt een stap te ver gaan. Zij verboden het hun kind en sommigen besloten dan om hem toch nog maar niet te gaan dragen, vooral wanneer zij nog thuis woonden. Getrouwde vrouwen doen hun gezichtssluier uit respect voor hun ouders vaak af als zij bij hen op bezoek gaan. Soms is de familie ook niet op de hoogte van het feit dat zij buiten het ouderlijk huis een gezichtssluier dragen. Ook vermijden ze de discussie hier soms over door, voordat zij hun ouders bezoeken, hen te bellen zodat zij kunnen informeren wie er nog meer in huis zijn. Wanneer er niet-maḥram mannen aanwezig zijn, stellen zij hun bezoek uit. Ook uit gesprekken op webfora blijkt dat veel ouders hun dochters verbieden om een hoofddoek, khimār of gezichtssluier te dragen. Zij discussiëren met elkaar hierover en over mogelijke oplossingen hiervoor. Er zijn echter ook ouders die er gemakkelijker mee omgaan. Bijvoorbeeld een Marokkaanse 39
familie, die zelf ook zeer praktiserend is en van wie de vrouwelijke familieleden ook een khimār dragen. En ook hebben sommige bekeerlingen ouders die hen steunen in hun keuze om de gezichtssluier te dragen.xciii De geïnterviewde vrouwen vinden trouwen allemaal belangrijk, omdat het huwelijk in de islam als erg positief en belangrijk wordt gezien. De helft van de vrouwen is getrouwd, soms al op jonge leeftijd, en de rest wenst zo snel mogelijk te trouwen. Degenen die gescheiden zijn gaven vaak aan dat dit was vanwege onenigheid over het praktiseren van de islam. Ook relaties tussen de Nederlandse vrouwen en moslimvriendjes gingen hierom uit. Toen zij zich in de islam gingen verdiepen, en zich uiteindelijk bekeerden, kwam er al snel een einde aan deze relaties omdat de vrouwen veel met de islam bezig waren en hun vriendjes helemaal niet. Alle geïnterviewden willen trouwen op de ‘islamitische manier’. Dat wil zeggen dat zij slechts beperkt contact per telefoon of email willen hebben of in het bijzijn van derden elkaar ontmoeten alvorens het huwelijk te sluiten. Tijdens deze beperkte contacten worden elkaars verwachtingen en wensen van het huwelijk en de toekomstbeelden van elkaar besproken. Wanneer dit in hun ogen goed bij elkaar past kan men besluiten al snel te trouwen. Sommige bekeerlingen die Moors interviewde zijn op dergelijke manier getrouwd en zijn hier erg enthousiast over. Maar het islamitisch huwelijk werkt niet voor iedereen. Vooral bij de vrouwen die op jonge leeftijd snel en impulsief trouwen wil het nog wel eens verkeerd gaan. Hun reden om snel te trouwen was vaak om snel het ouderlijk huis te kunnen verlaten zodat zij de islam meer konden praktiseren en een gezichtssluier konden gaan dragen. Vaak loopt dit echter alsnog uit op een scheiding omdat de man in kwestie vaak een vertekend beeld heeft van vrouwen die een gezichtssluier (willen) dragen. Vaak wordt gedacht dat zulke vrouwen wel onderdanig zullen zijn. Wanneer dit dan niet het geval blijkt te zijn ontstaan er problemen en volgt er soms een scheiding. Bij vrouwen die voor het sluiten van het huwelijk nog geen gezichtssluier dragen, leidt het dragen ervan in het huwelijk tot veel discussie. Sommige mannen vinden het wel goed, maar veel echtgenoten willen liever niet dat hun vrouw een gezichtssluier draagt. Zij hebben er vaak problemen mee dat hun vrouw negatieve aandacht krijgt op straat. Ook voelen zij zich vaak persoonlijk aangesproken omdat zij het gevoel hebben dat iedereen denkt dat zij hun vrouw onderdrukken en haar verplichten er zo 40
bij te lopen. En ook bij hun familie moeten zij de kledingstijl van hun vrouw vaak verdedigen. Daarnaast vinden veel mannen het ook te gevaarlijk voor hun vrouw om zo in hun eentje naar buiten te gaan. xciv Bijna alle geïnterviewden gaven aan geen carrièrewensen te hebben. Zij hechtten er meer waarde aan een goede moslima, echtgenote en moeder te zijn. Hiervoor is het volgens hen belangrijk om thuis te zijn, om voor het huishouden en gezin te zorgen en om meer kennis op te doen van de islam.xcv 2.4 De redenen voor het dragen van een niqāb niqāb De vrouwen die Moors interviewde dragen de gezichtssluier vooral uit religieuze overtuiging. Zij denken echter dat niet iedere vrouw die een niqāb draagt, het om die reden doet. Sommige zeggen dat het om een ‘pubertrend’ kan gaan, waarbij jonge meiden elkaar aansteken om een gezichtssluier te dragen. Dit gaat vaak om een hype, en deze meiden dragen de gezichtssluier dan ook voor slechts een korte periode. Enkele geïnterviewden gaven ook aan dat zij de gezichtssluier voor het eerst gingen dragen ‘voor de spanning en de lol’. Ze vonden het mooi en interessant. Maar bij de vrouwen die de niqāb altijd dragen, zijn het de religieuze overtuigingen die centraal staan. Ook zien sommigen de niqāb als een manier om uiting te geven aan hun moslimidentiteit en om te laten zien dat je met niqāb ook maatschappelijk actief kunt zijn.xcvi Voordat men de gezichtssluier ging dragen, had men een lang proces ondergaan waarin men zich steeds meer in de islam gingen verdiepen en waarin men steeds vromer gingen leven. Vaak waren belangrijke levensvragen over ‘is er leven na de dood?’ aanleiding voor het verdiepen in de religie. Dit doet men onder andere door boeken te lezen, naar bijeenkomsten en lezingen te gaan, lessen in de moskee te volgen, en islamitische webfora te bezoeken.xcvii Voor de niqābdraagsters is hun kledingstijl nauw verbonden met hun manier van geloven. Zij zien het dragen van de niqāb als een ‘daad van aanbidding’ van God en doen dit vooral als uiting van liefde voor God. Het dragen van de gezichtssluier zien zij als een manier om dichterbij God te komen. Ook versterkt de niqāb in hun ogen je gevoel van identiteit, van moslim zijn en je gevoel van eigenwaarde. Veel vrouwen 41
gaven ook aan dat het een gevoelskwestie is, en dat zij zich simpelweg ‘goed erbij voelen’, en zich beter voelen met de gezichtssluier dan zonder. xcviii Sommige geïnterviewden gaven aan dat zij zich eerst meer gingen bedekken vanwege een gevoel dat zij hadden en dat zij pas daarna leerden over de correcte manier van kleden in de islam. Hiermee wijzen zij erop dat hun gevoel dus overeenkwam met de juiste manier van kleden zonder daarvoor de kennis te beschikken. Bij anderen ging het juist andersom. Zij deden eerst kennis op over de islam, en zagen toen in dat zij hun kleding wel moesten aanpassen. Maar sommige vrouwen wijzen Moors er wel op dat men niet automatisch moet denken dat een vrouw die de niqāb draagt veel kennis over de islam heeft en vroom leeft. Vaak is dit wel het geval, maar dat hoeft niet altijd zo te zijn, aldus de geïnterviewde vrouwen.xcix De geleerden die de vrouwen respecteren vinden de gezichtssluier ofwel verplicht, ofwel aanbevolen. Moslims die van mening zijn dat de niqāb aanbevolen is, wijzen erop dat de draagster hiervoor beloond zal worden omdat het een goede daad is. Deze vrouwen zien het dragen van een gezichtssluier dan ook als een ‘stapje extra doen’. Daarnaast wijzen de vrouwen erop dat de intentie voor het dragen van de niqāb juist moet zijn. Dit houdt in dat men de gezichtssluier alleen draagt voor God, en niet vanwege sociale druk of omdat het een hype is onder vriendinnen.c Het dragen van een gezichtssluier is voor hen ook een manier om ongewenste aandacht van mannen te voorkomen. In de islam worden de vrouw en haar schoonheid als een diamant gezien. En aangezien men een diamant goed beschermt, moet men haar schoonheid ook goed beschermen. Omdat men er niet van uit kan gaan dat iedere man zich goed weet te gedragen, speelt men hierop in door de schoonheid te beschermen en een gezichtssluier te dragen. Een vrouw legt dit als volgt uit: ‘stelen mag ook niet, maar je gaat er toch niet vanuit dat niemand steelt, dus zet je jouw fiets op slot.’ De geïnterviewde vrouwen vermijden contact met nietmaḥram mannen in hun privéleven zo veel mogelijk.ci
42
2.5 Maatschappelijk en politiek debat in Nederland betreffende de hoofddoek en de gezichtssluier 2.5.1 Scheiding van kerk en staat, staat, vrijheid van godsdienst en regelgeving regelgeving omtrent religieuze symbolen In Nederland is het principe van scheiding van kerk en staat niet expliciet in de grondwet opgenomen. Toch speelt het in de praktijk een grote rol. Het houdt aan de ene kant in dat de overheid zich niet bemoeit met de organisatie, praktijk en inhoud van religies en aan de andere kant dat religies de democratische rechtstaat erkennen. De scheiding is echter niet absoluut, zo krijgen kerkgenootschappen in Nederland vaak financiële steun en geeft de overheid een bijdrage voor geestelijke verzorgers in de krijgsmacht, jeugdzorg en gevangenissen. Godsdienstvrijheid in Nederland houdt dus niet alleen in dat de overheid neutraal is en dat religies een grote vrijheid genieten, maar ook dat er sprake is van een ondersteuningsbeleid dat er op gericht is om de verschillende erkende religies gelijk te behandelen. Het toepassen van het recht op godsdienstvrijheid leidt echter vaak tot spanningen omdat het andere (grond)rechten en vrijheden kan beperken.cii Naast de wet, spelen ook de sociale omgangsvormen en religieuze voorschriften een belangrijke rol in het publieke leven. Deze kunnen overeenkomen, maar kunnen ook botsen met elkaar. Zo is de wet neutraal over het schudden van handen als begroeting, maar wordt dit als een bijna dwingend voorschrift gezien volgens de sociale omgangsvormen in Nederland, terwijl het volgens strikte interpretaties van de islamitische en joodse wet verboden is tussen mannen en vrouwen die geen familie van elkaar zijn. In zulke situaties kunnen er dus spanningen ontstaan in Nederland, waar de rol van religie de afgelopen periode is toegenomen in het publieke leven. Een vraag als: Geeft de vrijheid van religie iemand het recht om geen handen te schudden terwijl dat onacceptabel is in de branche waar deze persoon werkt?, toont aan hoe de verschillende vrijheden en rechten van burgers met elkaar kunnen conflicteren.ciii De discussie over religie in het publieke domein gaat tegenwoordig vooral over het dragen van religieuze kleding en religieuze gedragingen zoals de manier van begroeten. Vooral de hoofddoek is het symbool geworden van deze kwestie. Zo wordt er gediscussieerd of het toegestaan is voor agenten om hoofddoeken te dragen (in 43
Engeland wel, in Nederland en Frankrijk niet), of advocaten een hoofddoek mogen dragen in de rechtbank (in Nederland wel en in Frankrijk en Engeland niet) en of hoofddoeken gedragen mogen worden in openbare scholen (in Nederland en Engeland wel, in Frankrijk niet).civ Er is zeer weinig wettelijk vastgelegd over religieuze aangelegenheden op de werkvloer, terwijl juist daar regelmatig conflicten ontstaan die te maken hebben met godsdienst, zoals het dragen van religieuze kleding en het zich houden aan bepaalde religieuze gedragsvoorschriften. Wanneer er conflicten ontstaan, gaat men maar zelden naar de rechter. Eerder stapt men naar de Commissie Gelijke Behandeling (CGB).cv Als een vrouw bijvoorbeeld geen hoofddoek mag dragen op haar werk en besluit om de zaak voor te leggen aan de CGB, zal deze commissie naar een aantal factoren kijken. Allereerst of er sprake is van directe of indirecte discriminatie. Indirecte discriminatie wil zeggen dat het een neutrale regeling betreft die echter in de praktijk een bepaalde groep treft. Een werkgever mag een vrouw niet weigeren omdat zij moslima is, dit is een vorm van directe discriminatie. Als een werkgever een vrouw echter verbiedt om de hoofddoek te dragen omdat hoofddeksels verboden zijn op de werkvloer, dan is er sprake van indirecte discriminatie omdat deze regel vooral vrouwen met hoofddoeken treft. Indirecte discriminatie is alleen toegestaan wanneer er goede redenen zijn om het indirecte onderscheid te maken ( de zogenaamde objectieve rechtvaardiging), waarbij aan drie voorwaarden voldaan moet zijn: het doel moet noodzakelijk zijn en de regeling moet zowel geschikt als noodzakelijk zijn. De CGB heeft regelmatig uitspraken gedaan over hoofddoekzaken en heeft zich meerdere malen negatief uitgesproken over horeca, sportscholen en bedrijven die een hoofddekselverbod hadden ingevoerd zonder een duidelijk noodzakelijk doel. Noodzakelijke doelen die indirecte discriminatie wel rechtvaardigen zijn bijvoorbeeld veiligheid of hygiëne. Zo kan een hoofddekselverbod in chemische of medische laboratoria vooral vrouwen met een hoofddoek treffen, maar is het noodzakelijk vanwege de veiligheid of hygiëne.cvi Daarnaast moeten de regelgevingen het doel op geschikte en noodzakelijke wijze dienen. Bijvoorbeeld door bij het gebruik van machines hoofddeksels te verbieden in verband met de veiligheid. Een verbod op gezichtssluiers kan gerechtvaardigd zijn wanneer van de draagster in een bepaalde situatie wordt vereist dat zij communiceert.cvii
44
Een uitzondering op deze regelgeving is het bijzonder onderwijs. Daarbinnen is het toegestaan om selectief te zijn in de keuze van leerlingen op basis van hun geloof, of om bepaalde kleding voor te schrijven of juist te verbieden omdat dit samenhangt met het religieuze karakter van de school.cviii Een recent voorbeeld is de hoofddoekaffaire van het katholieke Don Bosco College in Volendam. Deze school verbood een leerlinge om een hoofddoek op school te dragen. Het meisje weigerde hier gehoor aan te geven en legde de zaak voor aan de CGB. Zij oordeelde dat het verbod onterecht was en dat het meisje het recht had om een hoofddoek te dragen. De school ging hier echter niet mee akkoord, besloot het verbod te handhaven en ondernam de stap naar de rechter. De rechterlijke macht gaat met 80 procent van de uitspraken van de CGB akkoord, maar in dit geval niet. De rechter oordeelde dat het verbod past in de katholieke grondslag van de school, die andere geloofsuitingen binnen de school niet aanvaardt. Van een inperking van de vrijheid van meningsuiting of van discriminatie op basis van godsdienst was volgens de rechtbank geen sprake.cix 2.5.2 Het maatschappelijke maatschappelijke en politieke debat omtrent religieuze symboliek Het debat over religieuze symbolen, zoals de hoofddoek of een kruisje, kan men opdelen in drie terreinen: religieuze symboliek bij overheidsfunctionarissen, bij leraren op openbare scholen en als laatste bij burgers. In dit debat wordt vaak ook de mogelijke betekenis van specifieke symbolen besproken: bijvoorbeeld of de hoofddoek een symbool van onderdrukking is.cx Als overheidsfunctionarissen symbolen van hun geloof dragen kan er frictie ontstaan tussen de neutraliteit van de staat, vrijheid van godsdienst en het principe van gelijke behandeling. Het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in 2004 de Nota grondrechten in een pluriforme samenleving gepubliceerd.cxi Hierin staat het volgende: Grondrechten gelden voor iedereen, dus ook voor ambtenaren. Het recht op een godsdienstige en levensbeschouwelijke overtuiging valt onder deze bescherming, ook als dat met bepaalde uiterlijke kenmerken gepaard gaat. De bijzondere rechtsverhouding van ambtenaren tot de staat doet daaraan niets af, de scheiding van kerk en staat evenmin. Hoewel het dragen van kledingstukken en/of sieraden die mogelijk uitdrukking geven aan een religieuze overtuiging in beginsel niet in de weg 45
staan aan het goed ambtenaarschap, zijn er omstandigheden waaronder dit toch het geval kan zijn. In de eerste plaats moet worden gedacht aan situaties waarin kledingstukken of sieraden het goede functioneren van de ambtenaren moeilijk of onmogelijk maken, doordat zij de communicatie en identificatie bemoeilijken. In de tweede plaats zijn er ambtenarenfuncties waarvoor een onpersoonlijke of geüniformeerde gezagsuitoefening van bijzonder belang is. Dat is het geval bij functies in bijvoorbeeld de rechterlijke macht of bij de politie. Voor de rechterlijke macht geldt daarnaast ook de onpartijdigheid die is verankerd in het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens, dat het recht op een eerlijk proces garandeert en dat zo wordt uitgelegd dat zelfs de schijn van partijdigheid dient te worden vermeden.cxii Veel voorstanders van een verbod op religieuze symboliek bij overheidsfunctionarissen leggen de nadruk op het belang van een geloofwaardige, neutrale staat. Zij zijn van mening dat wanneer overheidsfunctionarissen religieuze kleding of symbolen dragen, de schijn van een onpartijdige overheid niet meer opgehouden kan worden. Daarnaast beroepen zij zich op de scheiding van kerk en staat, die volgens hen inhoudt dat overheidsfunctionarissen vrij moeten zijn van zichtbare theologische of ideologische elementen. De voorstanders van een verbod op religieuze symboliek bij overheidsfunctionarissen achten de neutraliteit van de staat belangrijker dan het grondrecht van vrijheid van godsdienst en het verbod op discriminatie. Sommige van hen beweren zelfs dat een hoofddoekenverbod voor overheidsfunctionarissen niet gelijk is aan discriminatie op grond van godsdienst, omdat de islam nergens dwingend een hoofddoek zou voorschrijven, en omdat het dragen van een hoofddoek uiteindelijk rust op een keuze van het individu. Niet iedereen is het eens met deze redenering, omdat men zich dan mengt in het interne theologische debat van de islamitische wereld. Door de scheiding van kerk en staat mag de staat zich echter hiermee niet bemoeien. Als een vrouw oprecht gelooft dat de islam het dragen van een hoofddoek voorschrijft, dan zijn de grondwetsartikelen wel degelijk van toepassing.cxiii Hoewel iedereen het belang van een neutrale staat erkent, zijn er ook tegenstanders van het verbod op het dragen van religieuze symboliek door overheidsfunctionarissen. Zij vullen het begrip neutraliteit van de staat anders in. In plaats van alle religieuze symboliek te weren, kan de staat er ook voor kiezen om een 46
evenwichtige representatie van verschillende godsdiensten in de overheid te bewerkstelligen. Onder andere Femke Halsema is een voorstander van een dergelijke neutraliteit:cxiv Zo lang de overheid haar publieke opdracht naar behoren uitvoert en niemand op grond van ras, levensbeschouwing of sekse voortrekt, is er volgens hen geen probleem en kunnen ze zich dan ook ‘geen overheidsdienst voorstellen waar decent gedragen hoofddoekjes en keppeltjes de neutraliteit van de staat in gevaar zouden brengen’.cxv Voorstanders van religieuze symboliek bij overheidsfunctionarissen wijzen daarnaast op een bijkomend voordeel als de Nederlandse staat de levensbeschouwingen van minderheden representeert door middel van bijvoorbeeld de hoofddoek, namelijk dat het de loyaliteit van die minderheden aan de Nederlandse overheid ten goede zou komen.cxvi Een ander argument voor het toestaan van religieuze symboliek bij de rechterlijke macht is dat pluriformiteit een voorwaarde voor neutraliteit is. Wetten zijn niet vaststaand en kunnen op verschillende manieren geïnterpreteerd worden. Rechters vormen onderdeel van een interpretatiegemeenschap die erop gericht is overeenstemming te bereiken over de uitvoerbaarheid van de wetten. Hoe meer perspectieven vertegenwoordigd worden in de rechterlijke macht, hoe lastiger het aan de ene kant wordt om consensus te bereiken, maar tegelijkertijd is het wel overtuigender en neutraler ten opzichte van de verschillende opvattingen die in de samenleving heersen.cxvii Tot slot wijzen tegenstanders van een verbod op religieuze symboliek bij overheidsfunctionarissen op het feit dat de schijn van onpartijdigheid überhaupt niet consequent hooggehouden kan worden. Er zijn tal van andere uiterlijke kenmerken die twijfels kunnen oproepen over de neutraliteit van de rechtbank, bijvoorbeeld sekse of etniciteit. Waarom zou het geloof van de rechter meer invloed uitoefenen op zijn rechtspraak dan bijvoorbeeld zijn etniciteit? Daarnaast zou men ook van baarden kunnen zeggen dat het religieuze symbolen voor moslims zijn, maar een verbod op baarden in de rechtszaal is niet realistisch. De eis van de schijn van onpartijdigheid zou men zo tot het absurde kunnen doortrekken, en daarom is het volgens hen beter dat de staat zich niet bemoeit met het beoordelen van uiterlijkheden.cxviii 47
De tweede doelgroep die vaak onderwerp van debat is, bestaat uit docenten in het openbaar onderwijs. Voorstanders van een verbod op het dragen van religieuze symbolen voor leerkrachten op openbare scholen vinden dat een openbare school neutraal moet zijn en vrij van religieuze invloeden. Docenten zouden zich moeten onthouden van alles waarmee een voorkeur voor een bepaalde religie duidelijk wordt, dan pas is er volgens hen sprake van eerbiediging van iedere godsdienst en levensovertuiging.cxix Tegenstanders van een dergelijk verbod vinden dat het openbaar onderwijs juist pluriform en tolerant moet zijn tegenover verschillende religies en levensbeschouwingen. Volgens hen mogen docenten religieuze symbolen dragen. Dit standpunt roept echter veel kritiek op. Het zou onrechtvaardig zijn dat gelovigen hun eigen scholen mogen oprichten met hun eigen regels, maar dat ongelovigen geen recht hebben op hun eigen school, die hun atheïstische levensbeschouwing respecteert en religies weert. Aangezien islamitische scholen een docente zonder hoofddoek mag weigeren, zouden openbare scholen ook een docente met hoofddoek mogen weigeren volgens dezelfde redenering, namelijk dat dit in strijd is met de visie van de school.cxx Tot slot wordt er ook veel gedebatteerd over de wenselijkheid van een verbod op religieuze symboliek in de openbare ruimte. Aanleiding voor het ontstaan van een dergelijk debat kan een hoofddoekverbod elders in de wereld zijn, bijvoorbeeld toen Frankrijk in 2004 het dragen van opzichtige religieuze symbolen in het onderwijs verbood voor zowel de docenten als de leerlingen. In dit Frans model, aangeduid met de term laïcité, wordt de godsdienst teruggedrongen naar de privésferen. De staat wenst haar neutraliteit door te trekken naar de burgers, en de religie te verbannen in het publieke leven. Dit gaat dus een stuk verder dan het principe van de scheiding van kerk en staat in Nederland. Nederland kent veel voorstanders van dit Frans model. Door het weren van religie, en daarmee de religieuze symbolen, zou de neutraliteit van het land in tact blijven, en er minder botsingen en wrijvingen ontstaan in het multiculturele Nederland.cxxi In het debat omtrent het dragen van religieuze symbolen maakt men voornamelijk ophef over de hoofddoek, en meer recentelijk ook de gezichtssluier. Een van de bezwaren is dat de hoofddoek een uitgesproken politieke betekenis zou hebben: het 48
zou een wapen in de handen van extremisten zijn. De Iraanse rechtsgeleerde Afshin Ellian beweert bijvoorbeeld dat het empirisch aantoonbaar is dat de hoofddoek een politiek symbool iscxxii: Zodra de politieke islam ergens aan de macht komt – de Iraanse Revolutie, de Afghaanse Taliban – krijg je eerst kledingvoorschriften. Omgekeerd: moderniseerders – de sjah in Iran, Atatürk in Turkije, koning Amanoellah in Afghanistan – proberen vrouwen uit de duisternis te halen.cxxiii Om het gevaar van een toenemende invloed van de politieke islam een halt toe te brengen zou het volgens hem goed zijn om het Franse voorbeeld te volgen en de hoofddoek in het openbaar onderwijs te verbieden.cxxiv Een ander veelgehoord argument tegen de hoofddoek is dat het symbool staat voor de onderdrukking en vernedering van vrouwen, en voor de ongelijkheid tussen man en vrouw. Een verbod op hoofddoeken zou noodzakelijk zijn om de emancipatie van de moslima te bewerkstelligen. Volgens Ayaan Hirsi Ali liggen er twee veronderstellingen ten grondslag aan het dragen van een hoofddoek: ‘De eerste is dat de man zijn seksuele lusten niet kan beheersen. De tweede is dat de vrouw verantwoordelijk is voor de innerlijke zwakte van de man. Zij blijft dus maar thuis en bedekt haar lichaam.’cxxv Niet iedereen is het echter eens met de politieke en anti-emancipatoire betekenis van de hoofddoek. Tegenstanders van een verbod op de hoofddoek in de openbare ruimte wijzen er bijvoorbeeld op dat voor veel vrouwen de hoofddoek een uiting is van islamitisch zelfbewustzijn en dat zij de hoofddoek vrijwillig dragen.cxxvi Zij beroepen zich daarnaast op het feit dat een verbod op het dragen van religieuze tekens, zoals de hoofddoek, een schending is van de vrijheid van godsdienst. Dit grondrecht is er, net zoals de overige grondrechten, om de mens recht te geven op hun eigen domein, waarin de overheid zich niet mag bemoeien. De enige beperking die op grondrechten van toepassing mag zijn is dat de uitoefening hiervan niet anderen mag belemmeren in het genieten van hun grondrechten. Voorstanders van dit gedachtegoed vinden dat Frankrijk te ver gaat in het doorvoeren van de neutrale staat. De overheid legt te veel haar wil op aan haar burgers die hun 49
geloofsopvattingen niet meer in het publieke domein mogen uiten. Dit gedachtegoed is totalitair en in strijd met de bedoeling van de vrijheid van godsdienst en levensovertuiging.cxxvii Ook de emancipatoire reden die voorstanders van een verbod op de hoofddoek noemen is onjuist volgens de tegenstanders. Zij wijzen erop dat een dergelijk verbod dat bedoeld is om moslima’s de vrijheid te geven zich los te maken van onderdrukking, ook impliceert dat de moslima’s die uit zichzelf een hoofddoek willen dragen beperkt worden in hun vrijheid om hun geloof te praktiseren zoals zij willen.cxxviii Daarnaast geeft het dragen van een hoofddoek moslima’s vaak meer bewegingsvrijheid binnen hun eigen gemeenschap omdat zij zich hiermee ‘correct en netjes’ in de buitenwereld tonen. Tot slot zou een dergelijk verbod niet het gewenste effect hebben. Moslima’s die onderdrukt worden kunnen alleen geholpen worden als ze dat zelf gaan inzien. Het heeft geen nut om emancipatie van bovenaf op te leggen met behulp van verboden. Emancipatie moet van binnenuit plaatsvinden. Dit bewustzijnsproces kan alleen plaatsvinden wanneer de moslima in sociaaleconomisch opzicht onafhankelijker wordt van haar man en familie.cxxix Een andere belangrijke reden in dit debat is een praktisch bezwaar: het hoofddoekenverbod zou de moslimgemeenschap van de Nederlandse samenleving afzonderen en daarmee het fundamentalisme in de kaart spelen.cxxx 2.5.3 Het verbod op gezichtsbedekkende gezichtsbedekkende kleding De laatste jaren wordt er veel gedebatteerd over het zogenaamde boerkaverbod. Allereerst wil ik duidelijk maken dat de boerka zelden tot nooit wordt gedragen in Nederland. De boerka is een kledingstuk dat hoofdzakelijk in Afghanistan wordt gedragen. Het kledingstuk bestaat uit één geheel en bedekt het gehele lichaam. Voor de ogen zit een gaasje, hierdoor kan de draagster wel naar buiten kijken, maar kan men van buitenaf niet de ogen van de draagster zien. Wanneer men in Nederland een gezichtssluier draagt is dit vooral de niqāb. Dit is een losse sluier die over de kleding heen valt en het gezicht geheel bedekt. De ogen kan men vrijlaten of men kan een niqāb met een extra laagje dunne stof dragen die over de ogen heen valt.
50
Na de aanslagen van 11 september 2001 werd de islam een veel besproken onderwerp in de politiek en media. De positie van de vrouw in de islam was en is een steeds terugkerend onderwerp in deze debatten: zij zou onderdrukt worden en de hoofddoek en de gezichtssluier staan hiervoor symbool. Ook de politiek speelde in op de veronderstelde achtergestelde positie van de moslima om zo haar eigen politieke agenda gericht op moslims, moslimlanden of verboden op hoofddoeken en/ of gezichtssluiers te legitimeren. Wanneer men het over de islam had, werden foto’s van Afghaanse vrouwen in boerka’s getoond, om zo de kijker ervan te overtuigen dat de islam anders is en dat de vrouwen worden onderdrukt. Boeken over de verschrikkelijke gebeurtenissen die moslima’s in hun leven hebben meegemaakt werden bestsellers, bijvoorbeeld Caged Virgin van Ayaan Hirsi Ali. Op dergelijke wijze werd er angst gezaaid in het Westen voor de islam en werd de roep om vrouwen te redden van hun onderdrukking aangewakkerd. Dit is de achtergrond waarin de hoofddoeken en gezichtssluier politieke onderwerpen werden in het Westen. Er werden verboden ingesteld, bijvoorbeeld het eerder genoemde hoofddoekverbod op openbare scholen in Frankrijk, en een verbod in gedeeltes van Duitsland voor leraren op openbare scholen om een hoofddoek te dragen naar werk.cxxxi In 2003 werd een verbod op gezichtssluiers voor het eerst in Nederland groot nieuws. Twee Marokkaanse leerlingen van het Regionaal Opleidingscentrum (ROC) in Amsterdam droegen vanaf november 2002 een niqāb vanwege hun islamitische geloofsovertuiging. Daarop besloot het bestuur een verbod in te stellen op het dragen van gezichtsbedekkende kleding op het hele schoolcomplex. De twee leerlingen gingen hier echter niet mee akkoord en vonden het algemene verbod van de school op het dragen van de niqāb in strijd met het verbod van discriminatie op grond van godsdienst zoals in de Algemene wet gelijke behandeling (AWGB) staat geschreven. De leerlingen waren bereid om de gezichtssluier af te doen in de klas en op stage, maar wilden in de gangen van de school hun gezichtssluier dragen. Na enkele gesprekken met de schoolleiding legden de twee leerlingen de zaak voor bij de CGB. De school maakte aan de CGB duidelijk dat men het verbod nodig achtte vanwege drie redenen: De niqāb belemmert de communicatie tussen docenten en leerlingen en tussen leerlingen onderling. Daarnaast is de mogelijkheid van identificatie van diegenen die zich op het schoolcomplex bevinden in het geding, wat belangrijk is in verband met de veiligheid. En tot slot is het verbod volgens het bestuur nodig omdat de school wettelijk verplicht is om er voor te zorgen dat de opleidingen mede gericht zijn op 51
maatschappelijke behoeften en moeten bijdragen aan het maatschappelijk functioneren van de deelnemers. Één leerlinge volgde de opleiding Helpende Welzijn en de ander Sociaal Pedagogisch Werk. Deze opleidingen zijn erop gericht om de leerlingen voor te bereiden op een baan in de maatschappij. Door het dragen van de niqāb zouden de leerlingen zich zodanig van de maatschappij afwenden, dat het succes op deelname in de maatschappij en het vinden van een passende baan ernstig wordt belemmerd. De CGB stelde de school in het gelijk. Na deze zaak hebben een aantal universiteiten een verbod op gezichtsbedekkende kleding opgenomen in hun reglement.cxxxii Dit was niet de eerste keer dat de CGB een uitspraak deed over een verbod op gezichtssluiers. In 2000 oordeelde zij al over een school voor gezondheidszorg die een verbod wilde instellen voor kleding waarbij de gezichtsuitdrukking van leerlingen voor anderen niet waarneembaar was. Aanleiding voor dit voorstel was een leerling die tijdens de lessen een niqāb droeg. Zij volgde de opleiding tot apothekersassistent en de school vond het bezwaarlijk dat zij de niqāb droeg omdat het de voortgang van het leerproces zou belemmeren. De communicatie over en weer tussen docent en leerling, waarbij men ook de gezichtsexpressie kan zien, achtte men belangrijk. De Commissie gaf in dit geval de school geen gelijk. Zij vonden het onderwijskundige motief niet voldoende zwaarwegend om het verbod in te stellen. Deze uitspraak vond plaats in 2000 en ontving toen amper media-aandacht.cxxxiii Na het verbod van de ROC in 2003 op het dragen van gezichtsbedekkende kleding, barst de discussie omtrent de gezichtssluier los. Het verbod van gezichtsbedekkende kleding op scholen wordt breed gesteund: het instituut voor interculturele ontwikkeling Forum, vrijwel alle middelbare scholen in Amsterdam, Milli Görüş, de Unie van Marokkaanse Moskeeën, het Meldpunt Discriminatie en het Landelijk Bureau Bestrijding Rassendiscriminatie spreken zich allemaal uit voor een verbod op gezichtssluiers op scholen. Op 4 februari 2003 houdt de website standpunt.nl een poll met de stelling ‘De gezichtssluier moet wettelijk verboden worden op school’. De uitslag: 90 procent is voor deze stelling en slechts tien procent is tegen. Ook politiek gezien werd een dergelijk verbod op scholen breed gesteund. Veel partijen vonden het echter niet nodig om dit verbod wettelijk te regelen, het onderwijs zou zelf tot regelgeving moeten komen. Het CDA maakt nog wel duidelijk dat als het scholen niet 52
lukt om een verbod op gezichtssluiers in te stellen, er een wettelijk verbod dient te komen. De vereniging van christelijke schoolbesturen vindt dat een school kinderen moet kunnen weigeren, maar als een school er geen probleem mee heeft dan zou het dragen van een gezichtssluier moeten kunnen.cxxxiv De opeenvolgende terreuraanslagen in mei 2003 in Casablanca, in maart 2004 in Madrid en in juli 2005 in Londen scherpte het debat over de islam in Nederland verder aan. Naast deze buitenlandse aanslagen, zijn er ook een aantal binnenlandse gebeurtenissen die voor verdergaande polarisatie tussen moslims en niet-moslims hebben geleidt: In juni 2004 is er in Nederland een groot terreuralarm waarbij Samir A. werd opgepakt. Hij is veroordeeld tot negen jaar gevangenisstraf voor het voorbereiden van een terroristische aanslag. In augustus 2004 werd de film Submission van Ayaan Hirsi Ali en Theo van Gogh op televisie vertoond. Dit is een elf minuten durende korte film waarin zij kritiek geven op de islam, en de vermeende slechte positie van de vrouwen in de islam en in islamitische families wensen te benadrukken. Moslims uitten veel kritiek op deze film en Hirsi Ali en Theo van Gogh ontvingen meerdere bedreigingen aan hun adres. Drie maanden na het vertonen van de film, op 2 november 2004, werd Theo van Gogh vermoord door Mohammed B., die duidelijk maakt dat hij vanwege religieuze redenen deze daad had begaan. Acht dagen later, op 10 november 2004, wordt het Laakkwartier in Den Haag afgesloten om leden van de Hofstadgroep te arresteren. Een jaar later, op 14 oktober 2005 worden er nogmaals zeven terreurverdachten opgepakt en wordt het Binnenhof afgesloten. In krap anderhalf jaar kwam de islam door deze gebeurtenissen meerdere malen slecht in het nieuws. Er ontstonden verhitte debatten over de islam, terreur, de positie van vrouwen in de islam, en over moslims in Nederland.cxxxv De echte grote mediahype omtrent de gezichtssluier ging van start toen Geert Wilders in oktober 2005 een motie indiende in de Tweede Kamer waarin hij opriep om ‘het openbaar gebruik van de boerka in Nederland te verbieden’. Kort na de motie van Wilders onderzocht de Telegraaf hoe haar lezers over de gezichtssluier dachten: 90 procent vond dat de gezichtssluier verboden moest worden, 81 procent vond dat de gezichtssluier schrik aanjaagt, 43 procent gaf aan het een symbool van onderdrukking en minachting van de vrouw te vinden, 35 procent zag het als een teken van de fundamentalistische politieke overtuiging van de draagster, en slechts 18 procent denkt dat het voor haar religieuze overtuiging staat.cxxxvi 53
In december 2005 stemde de Tweede Kamer over de motie van Wilders. De motie werd aangenomen met steun van de CDA, VVD, LPF en de Groep Nawijn. Wilders geeft in zijn reactie aan dat hij het ziet als ‘een enorme overwinning voor de traditionele Nederlandse fatsoensnormen’. Hij vindt de gezichtssluier vrouwonvriendelijk en middeleeuws en vindt het gezien de veiligheid onacceptabel dat mensen onherkenbaar zijn. Een verbod zou bijdragen aan de integratie en een steun zijn voor gematigde moslims, aldus Wilders.cxxxvii Er ontstond echter veel kritiek op het politieke voorstel voor een algemeen verbod op gezichtssluiers. Zo sprak de NRC zich op 21 december 2005 tegen dit verbod uit. Zij noemde het symboolwetgeving, aangezien maar een kleine groep vrouwen de gezichtssluier draagt. De overheid zou zich bovendien niet mogen bezighouden met kledingvoorschriften op straat. De algemene regel achter de gezichtssluier, dat een vrouw zich voor mannen moet bedekken, noemt de NRC echter wel vrouwvijandig. In het artikel beschrijft de auteur een aantal redenen waarom moslima’s een gezichtssluier dragen: als politiek spandoek tegen de seculiere samenleving, om op heftige manier te getuigen van hun nieuwe geloof, en vanwege morele dwang door extremisten.cxxxviii Een dag later, op 22 december 2005, spreekt de Volkskrant zicht uit tegen een algemeen verbod op gezichtssluiers. De krant meent dat niet alle middelen geoorloofd zijn om vrouwen te bevrijden. In een liberale rechtsstaat als Nederland ‘past uiterste terughoudendheid bij het opleggen van regels aan gedrag en kleding.’ De krant vindt specifieke deelverboden wel toegestaan.cxxxix Diezelfde dag staat in Trouw het artikel: ‘Boerka-verbod komt in de buurt van riskante stemmingmakerij’. Zij ziet het aannemen van de motie van Wilders als het eerste politieke succes van Wilders, en vindt het jammer dat CDA en VVD ‘zich voor het karretje hebben laten spannen’. Trouw noemt het symboolpolitiek, die door de gerichtheid op een specifieke bevolkingsgroep in de buurt komt van riskante stemmingmakerij. cxl Nadat de motie werd aangenomen, moest men onderzoeken of een dergelijke wet juridisch gezien ingevoerd kan worden. Vier dagen voor de nationale verkiezingen, op 17 november 2006, maakte Verdonk, toenmalig minister voor Vreemdelingenzaken en 54
Integratie, bekend dat een dergelijk verbod juridisch gezien mogelijk is en dat ze deze zo snel mogelijk wil invoeren aangezien gelaatsbedekkende kleding onwenselijk is voor de publieke orde, veiligheid en de bescherming van burgers. Hiermee ging zij tegen het advies in van de commissie die de mogelijkheden tot het verbieden van gelaatsbedekkende kleding onderzocht. Die concludeerde namelijk dat een algemeen of specifiek boerka verbod discriminerend zou zijn, dat een algemeen verbod van gelaatsbedekkende kleding op objectieve gronden niet te rechtvaardigen was, en dat er al voldoende mogelijkheden waren om gelaatsbedekkende kleding op specifieke plaatsen te verbieden. De commissie wees er tevens op dat een dergelijk verbod moslims zou kunnen stigmatiseren en zou kunnen leiden tot een polarisatie tussen moslims en niet-moslims.cxli De Telegraaf sprak zich, in tegenstelling tot veel andere kranten, op 18 november 2006 positief uit over een algemeen verbod op gezichtsbedekkende kleding. ‘Dat sommige moslima’s worden verplicht dat kledingstuk te dragen om zich te verhullen, is denigrerend voor vrouwen. Het maakt hen anoniem en uitdrukkingsloos. Ze worden daardoor minder dan de man die zijn gezicht wel mag laten zien’. Ook wijst de Telegraaf erop dat het met het dragen van een gezichtssluier praktisch onmogelijk wordt om een baan te vinden, wat de integratie in de weg staat. Daarnaast is de gezichtssluier vanwege de veiligheid onwenselijk. De krant voegt er aan toe dat het niets met islamfobie te maken heeft omdat de ruime meerderheid van de Nederlandse moslims niets heeft met de gezichtssluier.cxlii Verdonk heeft haar plannen nooit kunnen waarmaken omdat de verkiezingen van november 2006 resulteerde in een nieuwe coalitie van CDA, PvdA en CU, die op 22 februari 2007 werd geïnstalleerd. In het coalitieakkoord stond dat het kabinet een verbod op gezichtsbedekkende kleding kan invoeren als dat noodzakelijk wordt geacht voor de publieke orde en veiligheid. Ella Vogelaar, de opvolger van Rita Verdonk, liet al snel weten dat zij haar voorkeur gaf aan specifieke regelingen en niet voor een algemeen verbod op de gezichtssluier in het openbaar.cxliii In september 2007 bracht de Raad van State een negatief advies uit over een eventueel verbod op gezichtssluiers. Dit was naar aanleiding van een verzoek van Geert Wilders, die een wetsvoorstel had ingediend om het dragen van niqābs in het openbaar te verbieden. Het dragen van een niqāb bracht volgens Wilders een veiligheidsrisico met 55
zich mee, maar dat kon hij volgens de Raad van State onvoldoende aannemelijk maken. Ook verklaarde de Raad dat er een dringende maatschappelijke noodzaak ontbrak voor een verbod. En een dergelijk verbod zou de vrijheid van godsdienst te veel beperken.cxliv Begin 2008 wordt het debat over de gezichtssluier weer aangewakkerd, wanneer in februari het kabinet een brief aan de kamer stuurt waarin het haar plannen met betrekking tot de gezichtsbedekkende kleding uiteenzet. In deze brief gaf het kabinet aan dat een algemeen verbod op gezichtsbedekkende kleding zich niet zou verdragen met de vrijheid van religie. Het wilde dan ook geen algemeen verbod invoeren. Wel kan een verbod tijdelijk worden ingesteld wanneer er sprake is van verstoring van de openbare orde. Daarnaast moet men de gezichtssluier afleggen wanneer men verplicht wordt om zich te identificeren (Wet op de Identificatieplicht). Het kabinet stelde wel een verbod op gezichtsbedekkende kleding in voor ambtenaren in Rijksdienst, en riep de gemeentes op om dit verbod over te nemen. Als reden hiervoor gaven zij aan dat door het dragen van deze kleding gelaatsuitdrukkingen worden verborgen en afstand wordt geschapen tot de collega’s en burgers. Ook achtte het kabinet een verbod op gezichtssluiers op alle onderwijsinstellingen van belang om goed onderwijs en de zorg voor leerlingen te garanderen en actief burgerschap en sociale integratie te bevorderen. Naast dat een algemeen verbod in strijd is met de vrijheid van religie, is het volgens het kabinet ook onnodig omdat er voldoende mogelijkheden zijn om de veiligheid in de openbare ruimte en het openbaar vervoer te garanderen.cxlv De Telegraaf sprak zich diezelfde maand nogmaals duidelijk uit voor een verbod op gezichtsbedekkende kleding. In de krant stond: ‘De tegenstanders van een boerkaverbod moeten zich eindelijk eens gaan realiseren dat het dragen van deze gezichtsbedekkende kleding meestal onvrijwillig gebeurt en bovendien een uiting is van de onderdrukking van de vrouw.’ Daarnaast is een dergelijk verbod belangrijk voor de veiligheid. De krant houdt weer een poll onder hun lezers over de gezichtssluier: 96 procent vond dat het kabinet een boerkaverbod moest instellen voor alle soorten verkeer en 93 procent was voor een algemeen boerkaverbod. De belangrijkste redenen waren dat de gezichtssluier niet past in de westerse samenleving en dat het verbod belangrijk is voor de bescherming van de openbare orde en veiligheid.cxlvi 56
Veel andere kranten zijn kritischer over het verbod op gezichtssluiers. Ze stellen vaak dat het om symboolwetgeving gaat. Zo gaven openbare vervoerbedrijven aan dat zij de gezichtssluier een niet-bestaand probleem vinden. De NRC vindt deelverboden in bijvoorbeeld het onderwijs en de ambtelijke dienst overbodig. De gezichtssluier is volgens hen een politiek probleem en geen reëel probleem. Daarnaast dient de staat zich niet te bemoeien met de kledingkeuze van de burger, want die valt onder de vrijheid om je te uiten en de vrijheid van godsdienst: cxlvii Kleding is een vorm van uitingsvrijheid waarbinnen schokken, kwetsen of verwarring stichten is toegestaan.’ Dat het kabinet zich specifiek richt op de islamitische gezichtssluier kan het verwijt van discriminatie oproepen, ‘er zijn immers wel meer uitdossingen die de open communicatie niet bevorderen, dan wel een gevoel van “onbehagen” oproepen bij het publiek. Eigenlijk gaat het om iets anders, ‘de positie die het orthodox islamitisch geloof in Nederland wordt toegekend.cxlviii Na de Tweede Kamerverkiezingen van 9 juni 2010, werd op 14 oktober 2010 het kabinet Rutte, met de VVD, CDA en gedoogsteun van de PVV beëdigd. In september 2011 stuurde minister Piet Hein Donner (toen minister van Binnenlandse Zaken) onder druk van gedoogpartner Wilders, een wetsvoorstel voor het verbod op gezichtssluiers naar de Raad van State. Wilders noemde het veiligheidsrisico als belangrijkste argument voor het voorgestelde verbod en Donner noemde de niqāb ‘in strijd met het karakter van het publieke verkeer en strijdig met de uitgangspunten van gelijkwaardigheid tussen mannen en vrouwen’. Op 27 januari 2012 stemde het kabinet in met een algemeen verbod op gezichtsbedekkende kleding. Bij het overtreden van dit verbod zou de draagster een geldboete kunnen krijgen van maximaal 380 euro. Demissionair vicepremier Verhagen gaf als belangrijkste redenen om in te stemmen met het verbod de openbare orde, goede zeden en bescherming van de samenleving aan. Een week voordat het kabinet instemde met het algemene verbod bracht de Raad van State hierover nog een negatief advies over uit. Het verbod is volgens hen in strijd met de vrijheid van godsdienst en is een te zwaar middel. Voordat het verbod definitief kon worden ingesteld moest de Eerste en Tweede Kamer het voorstel nog goedkeuren. Daarmee zou Nederland het derde land kunnen worden waar het dragen van een niqāb verboden is. Sinds april 2011 geld er al een algemeen verbod in Frankrijk, en België volgde in juli dat jaar met een verbod op het dragen van gezichtssluiers.cxlix 57
In de NOS uitzending van vrijdag 27 januari 2012 geeft de minister van Binnenlandse Zaken, Elizabeth Spies, een toelichting op het besluit van het kabinet om in te stemmen met het verbod op het dragen van gelaatsbedekkende kleding in het openbaar: Wij hebben heel goed gekeken naar het advies van de Raad van State maar we zijn het op onderdelen niet eens met dat advies dus wij hebben dat advies ook niet gevolgd. Wij vinden dat het dragen van gelaatsbedekkende kleding mensen niet in staat stelt om op een open manier te communiceren, om mee te doen aan de samenleving. Het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens maakt het mogelijk dat je een beperking op bijvoorbeeld een algemeen grondrecht als de vrijheid van godsdienst mogelijk maakt vanwege het belang van de openbare orde. Dat is hier in het geding dus wij denken dat wij met dit wetsvoorstel een balans hebben gevonden en een houdbaar voorstel doen om dat verbod op gelaatsbedekkende kleding ook daadwerkelijk handen en voeten te geven. [De verslaggever van de NOS:] In Nederland zijn er niet heel veel mensen met een boerka, is het niet een klein beetje symboolwetgeving? [Spies:] Het gaat om een algemeen verbod op het dragen van gelaatsbedekkende kleding daar vallen boerka’s onder en daar vallen niqābs onder maar daar vallen ook integraal helmen en bivakmutsen onder. [De verslaggever:] Wat is precies de boodschap die u wilt geven met deze wet? [Spies:] Dat mensen in de Nederlandse samenleving uitgenodigd moeten worden om mee te doen, om daar voluit in te participeren en daar hoort bij dat men elkaar op een open manier tegemoet treedt en daar past het dragen van gelaatsbedekkende kleding niet bij.cl Met het vallen van het kabinet op 21 april 2012 lijkt het verbod op gezichtsbedekkende kleding voorlopig van de baan. Elizabeth Spies gaf op 2 mei 2012 in de Volkskrant aan dat zij niet langer haar steun zou geven aan voorstellen van Wilders en niet langer voorstander is van het verbod op gezichtsbedekkende kleding. Zij gaf in het interview aan dat zij eigenlijk nooit erg enthousiast is geweest over het verbod maar ‘in de politiek moet je soms geweld doen aan je eigen standpunten omdat er dan andere zaken tegenover staan. Je hoofd zegt ja, maar je hart gaat niet vanzelf mee’.cli 58
2.6 Conclusie In dit hoofdstuk komt naar voren dat veel moslima’s die vanwege hun islamitische geloofsopvattingen een hoofddoek of gezichtssluier willen dragen dit niet doen omdat dit niet geaccepteerd wordt door de Nederlandse samenleving of, in het geval van de gezichtssluier, door hun familie of echtgenoot. Om carrièrekansen te vergroten, of om huwelijksproblemen te voorkomen, besluiten zij de hoofddoek of gezichtssluier niet te dragen. Visueel uiting geven aan hun religiositeit wordt hierdoor sterk beperkt. De politiek en media hebben hier ook een aandeel in. Door de debatten over eventuele verboden op hoofddoeken en gezichtssluiers wordt de positie van de gesluierde moslima bemoeilijkt en wordt de hoofddoek en gezichtssluier als een probleem beschouwd. Dit werkt als een katalysator in de keuze voor de moslima om ondanks haar wens om een hoofddoek of gezichtssluier te dragen, dit toch niet te doen. De redenen voor een verbod op een hoofddoek of gezichtssluier lijken ongegrond te zijn. De vrouwen uit de onderzoeken zijn allemaal geëmancipeerde moslima’s die vanuit hun eigen wil handelen en er zelf voor kiezen om wel of niet maatschappelijk actief te zijn. Een verbod op een hoofddoek of gezichtssluier zal hun (maatschappelijke) positie niet verbeteren of veranderen, men frustreert hier alleen maar de moslima mee die uiting wil geven aan haar geloof door middel van bedekking. In het volgende hoofdstuk zal duidelijk worden in hoeverre de omgeving van bekeerde moslima’s een invloed heeft op hun kledingkeuze. Bovendien zal ik ingaan op de religiositeit van de geïnterviewde moslima’s.
59
HOOFDSTUK 3: IS ER EEN VERBAND TUSSEN DE MATE VAN RELIGIOSITEIT EN DE KLEDINGSTIJL VAN BEKEERDE MOSLIMA’S?
D
it onderzoek is gebaseerd op twintig interviews die ik heb afgenomen bij bekeerde moslima’s in Nederland. Vanwege mijn onderzoeksvraag, ‘zijn bekeerde moslima’s die zich meer bedekken door het dragen van een
hoofddoek of gezichtssluier, religieuzer dan hun geloofsgenoten die zich minder bedekken?’, heb ik de deelneemsters in de volgende groepen onderverdeeld: 1) de vrouwen die geen hoofddoek dragen (totaal tien vrouwen) 2a) de vrouwen die een hoofddoek dragen (totaal zes vrouwen) 2b) de vrouwen die een kniekhimār dragen (totaal twee vrouwen) 3) de vrouwen die een gezichtssluier dragen (totaal twee vrouwen). Het interview bestaat uit twee delen. Het eerste deel gaat over de achtergrond en het leven van de deelneemster, en het tweede deel over hoe zij de islam praktiseert. Voor een overzicht van de interviewvragen verwijs ik naar de bijlage. In dit hoofdstuk zal ik allereerst de werkwijze van mijn onderzoek bespreken. Daarna komt het eerste gedeelte van het interview aan bod, namelijk de achtergrond van de geïnterviewden, gevolgd door het tweede gedeelte van het interview. Dit gedeelte zal uitgebreid besproken worden, waarbij ik onder ander in ga op hun bekeringsverhaal en of hun kledingstijl na hun bekering is veranderd. 3.1 Werkwijze De geïnterviewde vrouwen heb ik via verschillende manieren gevonden. Allereerst via de sneeuwbalmethode, waarin ik mijn oproep liet circuleren via mijn netwerk naar hun netwerken en zo weer verder. Daarnaast heb ik mijn oproep geplaatst op verschillende websites voor bekeerde moslima’s, zoals Zusters voor Zusters op Facebook. Ook heb ik mensen direct benaderd op sociale media waarneer ik het vermoeden had dat zij zich bekeerd hadden tot de islam (door hun profielfoto of naam). In totaal heb ik twintig vrouwen geïnterviewd. Ik heb hen anonimiteit beloofd, wat betekent dat ik geen namen of woonplaatsen zal noemen. Ik heb zes vrouwen bij hen 60
thuis geïnterviewd, drie bij mij thuis, drie telefonisch en acht vrouwen heb ik per email geïnterviewd. De vrouwen die ik per email geïnterviewd heb woonden bijna allemaal ver weg, waardoor het lastig was om met hen af te spreken. Één van hen woonde niet ver weg, maar wilde vanwege tijdgebrek liever het interview via email afhandelen. De interviews duurden ongeveer anderhalf uur. Na het afnemen van het interview heb ik soms nog contact gehad per email om nog wat extra vragen te stellen die bij het uitschrijven van het interview bij mij opkwamen. Bijna alle interviews zijn afgenomen zonder dat er iemand anders bij was, met uitzondering van twee. Bij één vrouw was haar baby erbij, en bij de ander haar Marokkaanse schoonmoeder die geen Nederlands verstaat. Iedereen ging ermee akkoord dat ik het gesprek opnam. 3.2 De achtergrond van de deelneemsters Alle deelneemsters zijn geboren in Nederland. Hun ouders zijn overwegend Nederlands, maar een paar dames hebben een ouder of beide ouders die uit het buitenland afkomstig zijn (namelijk Polen, Suriname, Australië, Pakistan en Libanon). Zij hebben allemaal ouders die niet-moslim zijn, en hebben op latere leeftijd zelf voor de islam gekozen. Hun etniciteit speelde hierbij geen rol, en daarom heb ik hier geen verdere onderscheid in aangebracht. De geïnterviewde dames zijn tussen de zestien en de 34 jaar oud. Tien van hen zijn tussen de twintig en 25 jaar oud, acht tussen de 26 en 29 jaar oud, één is zestien jaar oud en een ander 34 jaar oud. Acht van hen zijn op dit moment getrouwd, zes hebben een vriend, en zes zijn alleenstaand. Vijf vrouwen hebben één kind, één vrouw heeft er twee. Van deze vrouwen zijn er vier getrouwd en één alleenstaand. Drie van de geïnterviewden wonen nog in hun ouderlijk huis, vijf wonen op zichzelf, één woont samen met vriendinnen, drie wonen samen met hun vriend, en acht samen met hun man. Zij komen totaal uit zestien verschillende plaatsen. De meeste van hen wonen in steden, maar sommige wonen in dorpjes buiten de Randstad. Van de dames die nu in steden in de Randstad wonen, komen er een aantal uit kleine dorpjes buiten de Randstad. Er wonen in totaal negen dames in de provincie Noord-Holland, vijf in de provincie Utrecht, drie in Gelderland, twee in Flevoland en één in Zuid-Holland. De meerderheid van de deelneemsters zijn niet gelovig opgevoed (dertien). Vijf dames hebben het christelijk geloof een beetje van huis uit meegekregen en twee vrouwen 61
zijn zeer christelijk opgevoed. Bij hen thuis werd er voor het avondeten bijvoorbeeld gebeden, en na het eten uit de Bijbel gelezen. De twintig vrouwen komen voornamelijk uit de lagere middenklasse en vier bekeerlingen komen uit een hoger milieu. Het opleidingniveau is zeer divers: één doet nu het VMBO, twee hebben hun MBO opleiding niet afgerond, vier zijn nu bezig met een MBO opleiding of hebben deze al afgerond, negen hebben een HBO opleiding afgerond of zijn hier mee bezig, en vier volgen een WO opleiding of hebben deze al afgerond. De geïnterviewde vrouwen zijn bijna allemaal actief op de arbeidsmarkt: acht van de geïnterviewden werken 32 tot 48 uur per week. Acht vrouwen hebben een bijbaan naast hun studie, drie werken op dit moment niet maar volgen wel een studie, en één vrouw is huismoeder. Zij heeft wel verschillende MBO opleidingen gevolgd maar geen enkele afgemaakt. Voorheen heeft zij wel verschillende baantjes gehad.. 3.3 De religiositeit van de deelneemsters Ik zal beginnen met het behandelen van de vijf basisplichten van de islam, de vijf zuilen of `ibādāt. Daarnaast zal ik kijken of er nog andere zaken zijn die de bekeerde moslima’s laten of juist doen omwille hun geloof. Ook zal ik hun mening over verschillende onderwerpen vragen, bijvoorbeeld wat zij vinden van een algemeen verbod op gezichtssluiers. 3.3.1 3.3.1 De shahāda shahāda De shahāda of geloofsbelijdenis is de eerste zuil van de islam en gaat als volgt: ‘lā ilāha illā llāh wa Muḥammad rasūl Allāh’, wat ‘er is geen andere God dan god en Mohammed is de gezant van God’ betekent. De geloofsbelijdenis is een onderdeel van het verplichte gebed, de salāt. Moslims die zich aan de verplichte gebeden houden, bevestigen daarmee dagelijks hun geloof. Als iemand zich wil bekeren tot de islam, doet men dit door de shahāda uit te spreken. Wanneer zij dit met de juiste intentie uitspreken, zijn zij vanaf dat moment moslim. Bij moslims die het geloof van hun ouders meekrijgen, zijn het de ouders die de geloofsbelijdenis bij de geboorte hebben ingefluisterd.clii Ik heb de deelneemsters gevraagd naar hun bekeringsverhaal. Hoe is de interesse voor 62
de islam ontstaan? Geloofden zij daarvoor ook al in God? Wanneer besloten zij zich echt tot de islam te bekeren? En is hun kledingstijl sindsdien veranderd? 3.3.1.1 Bekeringsverhalen van de deelneemsters 3.3.1.1.1 Groep 1 In deze groep bevinden zich drie dames die al op zeer jonge leeftijd interesse voor de islam kregen door moslims uit hun omgeving. Twee geïnterviewden waren ongeveer zes jaar oud toen zij geïnteresseerd raakten in de islam omdat zij met eigen ogen zagen hoe moslims in hun omgeving het Suikerfeest en Offerfeest vierden. De andere vrouw was elf jaar oud toen haar interesse voor de islam werd gewekt. De andere zeven vrouwen zaten in de pubertijd of waren in de twintig toen zij zich gingen verdiepen in de islam. Soms ontstond hun interesse voor de islam doordat zij zagen dat moslims volgens bepaalde regels leven: ‘ik was wel heel nieuwsgierig van waarom mag dat allemaal niet? En wat mag er wel en wat allemaal niet?’ Op één dame na ontstond de interesse voor de islam door moslimvriendinnetjes of door een relatie die zij hadden of hebben met een moslim. De enige bij wie dit niet het geval was, is een vrouw van 23 die zich al op haar veertiende tot de islam had bekeerd. Zij is van alle geïnterviewde vrouwen diegene die zich op de jongste leeftijd bekeerd had. Haar interesse voor de islam ontstond na de aanslagen van 11 september. Zij wilde weten wat de islam precies inhield en ging boeken over dit geloof lezen. Toen ik haar vroeg waarom zij uiteindelijk voor de islam koos, antwoordde zij: ‘Voor mij is het gewoon een heel sterke gevoelskeuze geweest, dat er op een gegeven moment een gevoel is geweest dat ik dacht ja, en tegelijkertijd heb ik ook heel lang over veel dingen nagedacht voordat ik besloot om echt moslim te worden.’ Nadat de interesse voor de islam bij de vrouwen gewekt was, begonnen zij vaak met het lezen van boeken en websites over de islam en het praten met andere moslims over het geloof. En na het opdoen van kennis over de islam, is het uiteindelijk vooral een gevoelskwestie dat de dames er toe heeft aangezet om de shahāda uit te spreken: ‘Het was niet zo dat er opeens een knop om ging, want ik heb altijd geloofd in God dus dat was niets nieuws. Maar op den duur kom je op een punt dat je denkt, dit is toch wel het geloof dat mij het meeste aanspreekt. En ja dan geloof je gewoon maar je gelooft eigenlijk al.’ 63
Tijdens het proces van het verdiepen in de islam, kijken veel vrouwen ook nog naar andere geloven en vergelijken deze met elkaar. Uiteindelijk kozen zij voor de islam omdat het volgens hen een ‘logisch geloof is’. Vaak geven zij aan dat zij zich niet in het christendom kunnen vinden vanwege de drie-eenheid, want Jezus kan geen zoon van God zijn volgens hen. Een geïnterviewde vrouw, wiens vader predikant is, keerde zich in haar pubertijd af van het christendom: ‘Ik had wel heel erg dat ik een soort van discrepantie voelde tussen de mens die op zondag in de kerk zat en dan hoe zij zich de rest van de week gedroegen, daar had ik moeite mee. Zo van op zondag zitten we lekker in de kerk en de rest van de week doen we er niets aan. Dat deed me wel echt afwenden van de kerk, dat je beter voordoen dan je bent, daar wilde ik niets mee te maken hebben.’ Toen haar twijfels ontstonden over het christendom, nam ook haar interesses voor andere religies toe. Na het verdiepen in meerdere religies, voelde zij zich uiteindelijk sterk aangetrokken tot de islam. Een andere vrouw gaf ook aan interesse te hebben gehad voor andere geloven maar: ‘Heel veel dingen die zij zeiden dat klopte voor mijn gevoel gewoon niet, en dat had ik bij de islam wel.’ Na het afwegen van verschillende religies, voelden de vrouwen zich uiteindelijk moslim en spraken de shahāda uit. Dit deden zij thuis in het bijzijn van hun vriend, man, vriendin, schoonfamilie, of in de moskee ten overstaan van andere moslims. Toen ik een vrouw vroeg naar het moment van haar shahāda antwoordde zij: ‘Het was een bijzondere ervaring en eigenlijk één van de mooiste dagen van mijn leven. Het voelde voor mij echt alsof ik compleet was. Een soort gevoel dat nauwelijks te omschrijven is, ik voelde mijzelf alsof ik in de zevende hemel was. Mijn geluk kon niet op.’ Maar niet iedereen ervoer een dergelijk jubelmoment. Sommige gaven aan zich niet anders te voelen dan voorheen omdat zij zich al moslim voelden voor het uitspreken van de shahāda. Bij twee andere was het uitspreken van de shahāda vooral een gevolg van hun relatie met hun huidige man. Door hen waren zij in aanraking gekomen tot de islam. Ook al vinden zij beide de islam de beste religie van alle religies, toch hebben zij af en toe twijfels over de islam. Na de shahāda veranderde voor hen dan ook niet veel. Zij blijven kennis op doen over de islam om antwoorden op hun vragen te krijgen.
64
De overige achttien vrouwen zijn overtuigd moslim. Toen ik een vrouw vroeg waarom zij voor de islam gekozen heeft, antwoordde zij: ‘Omdat ik mij goed voel en alles wat in de koran beschreven staat vind ik kloppen. Alle voorspellingen van Allah, geprezen en verheven is hij, en de Profeet, vrede zij met hem, komen uit. Ik ben erg trots op mijn keuze!’
3.3.1.1.2 Groep 2a De zes vrouwen uit deze groep legden tussen hun achttiende en hun 26e de shahāda af. Ook bij hen ontstond de interesse vaak door contact met moslimvriendinnetjes of door een relatie met een moslim. Één van de vrouwen werd van huis uit niet gelovig opgevoed, maar werd door haar klasgenootjes van de basisschool wel ‘islamitisch opgevoed’. Zo kreeg zij in groep drie al te horen van haar moslim klasgenootjes: “Je moet eigenlijk bismillahcliii zeggen hoor voordat je gaat eten”, ja zo is het eigenlijk gegaan, en toen zei ik dat zonder dat ik de betekenis ervan wist. En als mijn moeder ham op mijn brood deed dan zeiden ze: “Nee dat is ḥarām, dat mag je niet eten, dat is vies want het komt van een varken.” Twee vrouwen uit deze groep waren van huis uit christelijk opgevoed. Zij gaven aan de islam een ‘logisch geloof’ te vinden. Zoals één vrouw zei: ‘De islam is veel zuiverder dan het christendom en heel logisch en duidelijk.’ De ander: ‘Ja heel veel dingen dat ik denk van ja, dat is wel zo alleen ik denk in de Koran vond ik veel meer dingen duidelijk en duidelijker uitgelegd en dat je het ook beter snapt en sommige dingen dat Jezus de zoon van God zou zijn, dat vind ik een beetje raar want hoe kan God nou kinderen hebben, dus ik voelde het gewoon kloppen, soms ook wel streng, maar daar zit wel een reden achter waarom het zo streng is.’ Één vrouw had sinds zij naar Amsterdam verhuisde om te studeren aan de universiteit, prangende levensvragen die zij allereerst probeerde te beantwoorden door zich te verdiepen in de filosofie. Dit bracht haar echter geen zinnige antwoorden. ‘Vervolgens heb ik mij ongeveer een jaar verdiept in het christendom, waarbij ik ook Bijbelstudie volgde. Daarbij sprak de saamhorigheid en overgave van de mensen mij aan, maar ik kon mij als rationeel persoon niet vinden in het aanbidden van een mens als God, de drie-eenheid en de gedachte dat Jezus voor onze zonden gestorven zou zijn 65
en dat we dus geen verantwoording zouden hoeven afleggen voor onze daden.’ Daarna verdiepte zij zich in andere religies, om uiteindelijk tot de conclusie te komen dat: ‘Alleen de islam heeft mij logische antwoorden kunnen bieden op deze vragen. Het was dan ook niet meer dan logisch voor mij dat ik me er verder in ging verdiepen. Hoe meer ik me erin verdiepte, hoe groter de herkenning was en hoe meer ik ervan overtuigd raakte dat dit de rechtvaardige verklaring van het leven was.’ Tussen het moment van het krijgen van interesse voor de islam en het daadwerkelijk bekeren zitten soms jaren. Soms waren confrontaties met ziektes en de dood uiteindelijk de aanleiding voor vrouwen om na jarenlange verdieping in de islam zich uiteindelijk echt te bekeren tot de islam. Bijvoorbeeld één vrouw, die zich al jaren voor de islam interesseerde maar het uitspreken van de shahāda uitstelde vanwege de verplichtingen en beperkingen die dit met zich mee zou brengen. Op een avond had zij een droom waarin een natuurramp zich voordeed en iedereen, ook zij, doodsbang was. Maar in haar droom zei zij toen tegen zichzelf dat zij helemaal niet bang mocht zijn voor de dood omdat zij in God gelooft en weet wat er zou komen. Op dat moment kwam er vuur uit de hemel en voelde zij hiervan een beetje op haar arm komen. Op dat moment schrok ze wakker en dacht: ‘klaar, Subḥān Allahcliv, naar de moskee. Echt klaar jij moet kiezen. Jij weet het inderdaad, ga jij ervoor, geloof jij er echt in, heb jij het lef om het te doen om te staan daarvoor? Dan moet jij niet bang zijn voor de dood want jij weet wat er gaat gebeuren.’ De shahāda was voor haar het officiële moment waarop zij moslim werd, maar er veranderde voor haar niet veel zei zij, want ‘ik voelde mij al moslim. Ik droeg ook al heel lang bedekkende kleding, nog geen hoofddoek, en ik at al heel lang geen varkensvlees meer en ik at volgens mij ook al ḥalāl dus wat dat betreft niet echt veel verandering nog op dat moment.’ 3.3.1.1.3 Groep 2b
De twee dames die op dit moment een kniekhimār dragen hebben een verschillende achtergrond. De één is ongelovig opgevoed en kreeg vanaf haar veertiende een besef dat er wel een God moest bestaan omdat zij ‘niet kon geloven dat deze wereld “zomaar” was ontstaan’. Voordat zij zich tot de islam bekeerde heeft zij zich ook in andere religies verdiept. Zo ging zij een tijdlang naar de kerk, maar ‘daar baden zij vooral voor Jezus als zoon van God en de andere keer weer als God zelf. Ik snapte het 66
nooit en ik zelf geloofde altijd in één Schepper, waarbij niemand gelijk aan Hem kon zijn. Dit kwam overduidelijk terug binnen de islam. Ik geloofde wel dat Jezus ooit had bestaan, maar niet als zoon van God en helemaal niet als God zelf. Toen ik de islam leerde kennen en ook leerde dat Jezus als profeet werd gezien, sprak mij dit gelijk aan.’ Uiteindelijk koos zij voor de islam ‘omdat de islam voor mij het meest puur was’, en omdat zij het een ‘logisch geloof’ vindt.
De andere vrouw is van huis uit erg gelovig opgevoed. Haar opa’s en oma’s komen uit de Bijbelbelt, waardoor haar ouders erg streng christelijk zijn opgevoed. Ook zij kreeg als kind veel van het geloof mee. Haar eerste leesboekjes gingen over Jezus. Zij vond haar christelijke opvoeding ‘heel leuk’. Op de middelbare school verzwakte haar interesse voor het christendom. Zij kreeg andere interesses, zoals het volgen van de laatste mode. Totdat zij in contact kwam met moslima’s op haar school. Zij deden mee met de ramadan en zij begon hen te vragen naar het hoe en waarom. De beredenering erachter vond zij mooi, en wat haar ook aanspraak was dat moslims hun geloof veel meer toepassen op het dagelijks leven dan christenen. Uit interesse ging zij de Koran lezen, waarna zij erachter kwam dat er veel overeenkomsten zijn tussen het christendom en de islam. Op haar zeventiende koos zij uiteindelijk voor de islam: ‘toen ik zeventien was toen zat ik niet lekker in mijn vel en ik vond heel veel dingen oppervlakkig en ik werd er gewoon niet echt gelukkig van en toen dacht ik, ik wil gewoon anders worden, gewoon een beter iemand worden en toen dacht ik aan wat ik had gelezen in de Koran en toen dacht ik van ja dat is eigenlijk wel een goede leidraad om een goed persoon te worden.’
3.3.1.1.4 Groep 3
De twee niqābdraagsters zijn beide ongelovig opgevoed door hun ouders. De één kreeg al vroeg interesse in de islam door Marokkaanse en Turkse klasgenootjes op de basisschool. Zij raakte door hen al vroeg bekend met de ramadan, hoofddoekjes en ‘kinderen die op school Arabische les kregen en op zaterdag en zondag ook nog eens bijschoolde in de moskee, ik had daar altijd veel respect en bewondering voor want dat waren toch mijn vrije dagen waarop ik de hele dag buiten kon spelen. Zo raakte ik dus al jong geïnteresseerd en nieuwsgierig naar de islam.’ Rond haar zestiende begon zij met het lezen in de Koran en informatieve boeken over de islam en twee jaar later, 67
toen zij op haar achttiende op kamers woonde, ‘durfde ik eindelijk de stap te zetten een afspraak te maken in de moskee, om de shahāda af te leggen, dat was één dag voor de ramadan van 2007.’
De andere vrouw groeide ook op met moslims om zich heen, maar dat wist haar interesse voor de islam nog niet bij haar op te wekken omdat ‘het nou niet zo was dat zij zo goed met de islam bezig waren.’ Als kind zat zij op een katholieke basisschool, maar zij had ‘een verschrikkelijke hekel aan het geloof en aan kerst en alles er om heen’. Haar interesse voor de islam ontstond in een turbulente fase in haar leven waarin het erg slecht met haar ging. Op haar achttiende raakte zij zwanger van haar toenmalige vriend, en kwam in diezelfde periode erachter dat hij haar niet trouw was. Uit ellende en verdriet kwam zij terecht in een boekhandel, waar zij een roman over de islam las. Dit trok haar erg aan en zij raakte erg geëmotioneerd van het verhaal. Hierna besloot zij meer over de islam te lezen. Voordat zij de shahāda uitsprak deed zij mee aan de ramadan. Het was voor haar een manier om haar oude levensstijl van uitgaan, drinken en blowen achter zich te laten en om van alles af te kicken. En ‘toen opeens kwam het geloof. Het kwam gewoon.’ Haar bekering tot de islam is een gevoelskwestie geweest, iets wat zij moeilijk onder woorden kan brengen of uitleggen. Na een maand gevast te hebben, volgde al snel de shahāda en was zij op haar twintigste officieel bekeerd tot de islam. Op mijn vraag of er na het afleggen van de geloofsbelijdenis veel voor haar veranderde antwoordde zij: ‘Ja, er ging een wereld voor me open. Vooral ook omdat alle zusters zo liefdadig waren.’ 3.3.2 3.3.2 Kledingstijl van de deelneemsters 3.3.2.1 3.3.2.1 Groep 1 De vrouwen in deze groep verschillen qua kledingstijl en hun mening over kleding aanzienlijk van elkaar. De helft van de groep kleedt zich hetzelfde als voor haar bekering, de andere helft heeft haar kledingstijl aangepast. De vrouwen die zich hetzelfde kleden als voorheen Van de vijf vrouwen die zich op dit moment hetzelfde kleden als voor hun bekering, dragen er vier ook nog gewoon een bikini. Één vrouw geeft wel aan dat zij zich hier 68
niet meer 100 procent goed bij voelt, maar zij vindt het zwembad en het strand te leuk om er niet meer naar toe te gaan. De vijfde vrouw bedekt zich altijd, maar dit heeft zij haar hele leven al gedaan want ‘ik ben altijd heel preuts geweest’. Zij draagt nooit iets waarbij haar decolleté te zien is, en bedekt haar bovenarmen altijd. Zij draagt ook nooit spaghettibandjes. Haar benen bedekt zij altijd met lange broeken of rokken. Zij zal echter nooit een hoofddoek gaan dragen. Van de vijf vrouwen die zich hetzelfde kleden als voor hun bekering, is er één die misschien een hoofddoek wil gaan dragen in de toekomst. Zij denkt dat dit ook een verplichting is voor moslima’s. Vanwege carrièrekansen en reacties uit haar omgeving ziet zij dit echter nog niet snel gebeuren. De overige vier vrouwen denken niet dat de hoofddoek een religieuze verplichting is en zijn ook niet van plan om de hoofddoek in de toekomst te gaan dragen. Één van hen vertelde mij: ‘Ik woon hier in Nederland en hier hebben wij normen en waarden en ik bedoel ik hoef niet per se een hoofddoek te dragen om mijn geloof te laten zien. Ik hoef dat niet te doen om te laten zien dat ik in God geloof, dat is iets voor jezelf’. Een andere vrouw die de hoofddoek geen verplichting vindt lichtte dit als volgt toe: ‘Als je het leest staat er dat je jezelf netjes moet bedekken. In de Koran staat bedek je sieraden, ja wat is je sieraad? Ik kan mij voorstellen je decolleté. Maar de hoofddoek is meer cultuur, Marokkanen dragen hem ook anders dan Turken. Ik denk wel naar mannen toe dat een vrouw met een hoofddoek aangeeft van: val mij niet lastig, ik ben niet zo. Ik denk wel dat je daarmee een signaal afgeeft, je geeft ook aan, ik behoor tot de umma dus ja dat is het ook een beetje. Maar wat mij wel irriteert, maar aan de andere kant mag ik niet oordelen, maar van die meiden die dan een hoofddoek dragen maar met veel make-up en strakke broeken met hoge hakken eronder. Doe dan de hoofddoek af! Ik vind bij een hoofddoek hoort een zedige kledingstijl, het is een religieuze uiting. Zij gebruiken het meer als een mysterieuze uiting denk ik. Maar als ik in Marokko zou wonen zou ik wel hoofddoek dragen dat is voor mij anders. Juist daar zou ik niet willen opvallen en liever aanpassen aan de rest.’ Twee van de vijf vrouwen denken wel dat de hoofddoek een aanbeveling is voor moslima’s: ‘Hmm een aanbeveling meer denk ik. Dat staat in de islam natuurlijk, of in 69
de koran, jij moet je bedekken. En ik vind gewoon op de manier dat ik mij bedek dat ik daar de mannen van mij mee af kan houden. Ik denk niet dat mijn haar er toe bijdraagt dat ze helemaal wild worden haha. Dus nee, geen verplichting.’ De andere vrouw vindt de hoofddoek vooral een aanbeveling in landen waar de vrouw nog niet zoveel rechten heeft en in landen waar veel criminaliteit en verkrachtingen voorkomen: ‘Ik zie de hoofddoek als een stukje bescherming die het de vrouw biedt op plekken waar zij dat niet heeft of zelf niet voor garant kan staan voor haar eigen veiligheid en in dat opzicht vind ik het…Ik vind, heel veel mensen zeggen ook dat het een geloofsuiting is, dat vind ik niet. Ik zie het echt puur als iets dat in de wereld is gekomen zodat een vrouw ook gelijk kan staan aan de man en zij meer bewegingsvrijheid krijgt’. Zij heeft overigens wel een tijdje een hoofddoek gedragen. Na haar bekering tot de islam ging zij zich steeds bedekter kleden. Ook droeg zij geen strakke kleding meer. Uiteindelijk is zij de hoofddoek gaan dragen. Dit heeft zij acht á twaalf maanden gedragen: ‘In het begin eerst een doek om mijn haar heen, je kon mijn oren en hals nog zien, gewoon in een knot. Langzaamaan ben ik een iets langere hoofddoek gaan dragen met de oren bedekt en op den duur ben ik zelfs een khimār gaan dragen en wat langere kleding en alles was wijd in die periode. Alleen ik merkte dat ik mijzelf steeds meer ging kwijt raken door mij te verstoppen onder kleding. En op den duur, het was niet zozeer dat ik mijzelf kwijt raakte maar door de oplegging van zowel niet-moslims als moslims, daardoor kwam ik heel erg onder druk te staan en kwam ik onder twee vuren. En door die druk ben ik mijzelf kwijt geraakt: Wie ben ik nou? Ik ben [naam] maar jij ziet mij als dat meisje met de hoofddoek en jij ziet mij als het bekeerde meisje met de hoofddoek. Maar niemand zag mij meer als [naam] en dat kwam allemaal door mijn kledingstijl en dat vond ik heel erg moeilijk te accepteren. Ik heb het toen nog wel een periode vol kunnen houden om het te dragen maar op den duur ging de kern van mijn geloof eigenlijk ten onder door mijn kleding. Want het is heel moeilijk om iemands voorbeeld te zijn, want mensen denken als je zo bedekt ben dat je wel heel vroom zal zijn met veel kennis, terwijl je zelf nog in de leer zit om je eigen te ontdekken en om jouw weg te ontdekken dan is het heel moeilijk om ook nog eens iemands anders voorbeeld te zijn. Het tegenovergestelde is dan weer dat mensen mij niet meer zagen staan. Voor niet-moslims was het juist een beetje alsof ik niet bestond. Ik was dat meisje met die hoofddoek die zich bekeerd had, dat meisje dat niet werd begrepen, het gesloten meisje, mensen hebben ook letterlijk tegen mij gezegd: “Nu jij die hoofddoek draagt ben jij minder toegankelijk voor mij.” En dat vond ik wel heel moeilijk. Want ik ben juist een heel open persoon. En ik kon die 70
veranderde beeldvorming niet accepteren en dus heb ik besloten de hoofddoek weer af te doen. En sindsdien moet ik zeggen dat ik veel beter eh… dichter bij mijzelf sta.’ Nu kleedt zij zich modern, en draagt ook weer strakke en blote kleding. De hoofddoek is volgens haar een aanbeveling voor moslima’s, maar zelf zal zij het niet meer gaan dragen. Alle vijf vrouwen die zich nog hetzelfde kleden als voor hun bekering, dragen buitenshuis make-up, parfum en epileren hun wenkbrauwen. De vrouw die voorheen een hoofddoek droeg, was toen ook tijdelijk gestopt met het dragen van make-up buitenshuis. De vrouwen die hun kledingstijl hebben aangepast na hun bekering De overige vijf vrouwen uit groep één gaven aan dat zij meestal geleidelijk aan hun kledingstijl hebben aangepast. Zij bedekken het overgrote gedeelte van hun lichaam, en dragen dan ook geen bikini meer. Drie vrouwen dragen zomers nog wel T-shirts met korte mouwen, de overige twee bedekken ook hun armen. Één van de vijf vrouwen draagt nog wel eens broeken of rokken tot over de knie, waarbij dus een stukje van haar onderbeen bloot is. De rest bedekken altijd hun benen. Één van hen geeft aan ook vaak sjaaltjes of coltruien te dragen, waardoor haar hals ook bedekt is. Zij is ook de enige uit groep 1 die haar wenkbrauwen niet meer epileert. Zij draagt nog wel make-up en parfum buitenshuis, net zoals de overige negen vrouwen uit deze groep. Van de vijf vrouwen zijn er drie die de hoofddoek in de toekomst willen dragen. Twee van hen vinden de hoofddoek een verplichting voor moslima’s, één van hen ‘heeft daar geen mening over’. De andere twee denken niet de hoofddoek te gaan dragen in de toekomst. Zij vinden het ook geen religieuze verplichting. Wel hebben zij beide lang nagedacht over of zij de hoofddoek willen gaan dragen. Één van hen heeft de hoofddoek drie maanden fulltime gedragen toen zij in Syrië was voor haar Arabische studie. Zij hoopte dat zij in deze periode een besluit kon nemen over het wel of niet dragen van een hoofddoek in Nederland. Zij vond het erg fijn om de hoofddoek daar te dragen, maar besloot in Syrië al dat zij de hoofddoek in Nederland weer af zou doen: ‘Ik had daar heel veel over nagedacht en heel veel discussies met mijzelf over gehad. Wat ik een heel groot nadeel vind is dat mensen je ook weer anders zien. Nu als 71
mensen mij zien, zien zij niet gelijk dat ik moslim ben, dat heeft als voordeel dat als mensen mij na twee weken, als het een keer ter sprake komt omdat ik geen alcohol drink of geen varkensvlees eet, en ik vertel ik ben moslim, dan is het meteen: “oh echt waar?” En dan schrikken mensen gelijk een beetje en dan niet meteen negatief maar wel dat ze denken “oh dat had ik helemaal niet verwacht, maar je doet toch zus en zo?” En dan vragen mensen ook vaak hoe ik over dingen denk, bijvoorbeeld “wat vind jij dan van een hoofddoek of wat vind jij dan van mannen die vrouwen slaan?” Ik word gek van die vraag maar die komt wel heel vaak, of “wat vind jij dan van terroristische aanslagen?” Alsof dat hele normale vragen zijn omdat ik moslim ben! En ik merk dat veel mensen wel bepaalde aannames hebben van “oh dan denk jij vast dit en dat” of dat homo’s dood moeten ofzo. En nu leren mensen mij eerst kennen en die heb ik dan al recht kunnen zetten en anders heb ik die tijd niet. Dus dat was voor mij een heel belangrijke reden. Hmm..en ook, maar dit is misschien iets controversiëler, dat ik er niet van overtuigd ben dat het een religieuze noodzaak, een verplichting is.’ [Ik:] ‘Is het volgens jou wel een aanbeveling of maakt het helemaal niet uit?’ ‘Dat is een lastige, want ik ben er nog niet helemaal over uit want ik ben op dit moment heel erg geïnteresseerd in de ḥadīthstudies, maar dan niet de traditionele islamitische, maar wat kritischere benadering van ḥadīthstudies die er zijn en ik ben van mening dat er heel veel ḥadīth gebruikt worden om van alles aan te tonen. En ik ben er niet van overtuigd dat dat allemaal zo authentiek is als beweerd wordt en in de hoofddoek discussie gaat het heel vaak over die ene ḥadīth over dat de Profeet gezegd zou hebben, dat wanneer een meisje de puberteit heeft bereikt dat je alleen nog haar gezicht en handen mag zien. Goed ik ben er natuurlijk helemaal niet onderlegd genoeg in, maar ik heb op een gegeven moment ook artikelen gelezen over dat de hoofddoek pas veel later opgekomen zou zijn dan in de tijd van de Profeet en allemaal dat soort dingen. Dus ik ben er nog helemaal niet van overtuigd dat het verplicht is en daarmee wil ik niet zeggen dat dat het niet is en dat het geen religieus iets is, want dat kan ik voor een andere vrouw helemaal niet beslissen, dat wil ik ook helemaal niet, maar voor mijzelf voel ik dat nog niet zo. En sowieso denk ik dat het dan eerder een aanbeveling zou zijn en ik denk niet dat het voor mij definieert of ik moslim ben of niet.’ De andere vrouw heeft ook veel over de hoofddoek nagedacht, en heeft na een tijd besloten dat zij haar kledingstijl goed vindt zoals hij nu is. Een belangrijke reden voor haar is ook dat zij er niet van overtuigd is dat het dragen van een hoofddoek je een 72
betere moslim maakt. Voor haar is het totaalplaatje belangrijk, niet alleen de kledingstijl maar ook iemands handelingen en gedragingen, iemands ethiek en hoe men andere mensen behandelt. Zij vindt het belangrijk dat kleding niet te strak en uitdagend is, maar kleding mag wel mooi en modieus zijn volgens haar. Zij houdt er daarnaast rekening mee wat aantrekkelijk wordt gevonden: ‘Kijk, hier in Nederland zijn borsten en konten gewoon heel erg aantrekkelijk dus ja die bedek ik echt wel. Maar haren, ja dat is hier gewoon niet dat een man daar heel erg wild van wordt. Terwijl in bepaalde andere landen de borsten alleen maar voor zogen bedoelt zijn, niemand kijkt er naar, en haren zijn helemaal wauw. Kledingstijl is ook heel erg context gebonden. En hier in Nederland, in dit klimaat, kan ik meer bereiken zonder hoofddoek dan met. Niet alleen voor mijn eigen carrière ofzo, maar ook voor de umma op zich. Ik vind het ook tijd worden dat moslims zelf gaan zien dat een hoofddoek je geen betere moslima maakt. Want het is toch vaak van: “oh jij bent wel een liberaal want jij draagt geen hoofddoek,” weet je wel.’ Zij denkt niet dat zij in de toekomst een hoofddoek gaat dragen, maar durft dit niet met alle zekerheid te zeggen. Bij deze keuze speelt ook haar partner een rol: ‘Tuurlijk heeft je relatie daar invloed op. Als ik een man had die het heel fantastisch vond als ik een hoofddoek zou dragen, dan zou ik hem denk ik wel dragen. Maar ik heb een man die het dus echt verschrikkelijk vind als ik een hoofddoek zou dragen, dat zou voor hem echt een dealbreaker zijn, dus dat speelt er denk ook wel bij mee dat ik hem niet ben gaan dragen. Maar dat betekent niet dat ik er niet achter sta. Ik denk dat ik hem net zo makkelijk wel als niet draag.’ De andere drie vrouwen zijn van plan om in de toekomst een hoofddoek te gaan dragen. Zoals ik al eerder aangaf, zien twee van hen de hoofddoek als een verplichting, en één heeft daar geen mening over. Zij geven aan dat het voor hen een zeer moeilijke stap is om de hoofddoek te dragen. Alle drie hebben namelijk ouders die de hoofddoek verschrikkelijk vinden, iets wat voor hen een grote belemmering vormt om de hoofddoek te gaan dragen. Één van hen vindt de hoofddoek ‘heel erg mooi en een verrijking van je leven’. Naast dat het een verplichting is, is het volgens haar ook een goede daad om te doen. Ondanks dat het voor hen moeilijk zal worden om de hoofddoek te dragen, zullen zij zich hierdoor niet laten beletten om dit in de toekomst door te zetten.
73
De twee vrouwen die in de toekomst een hoofddoek willen gaan dragen en dit ook als een verplichting zien, zijn ook van mening dat de gezichtssluier een aanbeveling is voor moslima’s. De overige acht vrouwen uit groep 1 vinden de gezichtssluier geen verplichting en ook geen aanbeveling. Sommige van hen vinden de gezichtssluier overdreven: ‘Als ik zo’n vrouw zie denk ik: wat zit daar onder dat zo mooi is dat ik het niet mag zien? We zijn wel zo gemaakt dus waarom zo bedekken?’ Een ander gaf aan dat een gezichtssluier een laatste stap kan zijn in iemands leerproces als moslim zijnde: ‘Als je continu bezig bent met het lezen van de Koran en je doet je verplichte gebeden en je extra gebeden, dan denk ik dat je op den duur bij een stap komt van: “hé waar kan ik mij nog beter in laten uitblinken?” Ik denk dat dan de gezichtssluier naar voren komt. Ik denk dat een gezichtssluier voor mij voor buitengewoon vroomheid staat. Als een laatste stap in je ontwikkeling als moslim zijnde.’ Twee vrouwen vinden de gezichtssluier eerder een cultureel fenomeen dan een islamitisch kledingstuk: ‘In de koran staat dat je hem [de sluier] draagt over je boezem en je schoonheden, dus ja wat zijn dat daar kan je over discussiëren, zodat je niet opvalt. En ik denk dat opvallen, dat is natuurlijk ook cultureel gebonden. Kijk in Pakistan als je dan met een gezichtssluier veiliger over straat gaat, prima, dan zou ik het ook doen weet je. Als ik daar op vakantie ben doe ik hem vast wel op denk ik maar hier, hier val je gewoon op en is het zelfs niet eens in je voordeel van je eigen veiligheid. Dus dan denk ik dat gaat eerder tegen de geest van de Koran in.’ 3.3.2.2 3.3.2.2 Groep 2a De vrouwen uit deze groep zijn na hun bekering langere en wijdere kleding gaan dragen. Zij letten er op dat hun kleding niet te strak of sexy is en dragen vaak een tuniek of jurkje over hun broek heen, zodat er iets over ‘hun kont valt’. Sommige vrouwen hebben periodes gekend waarin zij zich ‘bedekter’ kleedden. Bijvoorbeeld één vrouw die een tijd lang ‘abāya’s heeft gedragen. Maar vanwege haar werk, waarbij zij veel direct contact heeft met zakenrelaties, draagt zij nu vooral wijde rokken en pantalons met een tuniek erover. Dit staat volgens haar representatiever en komt beter over op haar zakenrelaties. Een andere vrouw legde ook uit dat zij zich liever meer zou willen bedekken. Zo heeft zij een tijdje geprobeerd om een jilbābclv met een 74
khimār te dragen. Hier voelde zij zich erg prettig bij, maar zij merkte dat het ‘een brug te ver is voor mijn werkveld (advocatuur/bedrijfsleven). Nu draag ik dus meestal een lange rok, een wijd topje en een vest.’
De meeste vrouwen zijn de hoofddoek twee tot vier jaar na hun bekering gaan dragen. Twee vrouwen waren hier sneller mee, zij droegen de hoofddoek respectievelijk vier en zes maanden na hun bekering tot de islam. De meeste zijn de hoofddoek gaan dragen omdat zij het een verplichting vinden. Één vrouw vertelde mij dat zij naast het feit dat zij wist dat het een verplichting is in de islam, ook een hoofddoek wilde dragen om te laten zien aan anderen dat zij moslim is. Zij vond het jammer dat mensen dat niet aan haar konden zien omdat zij er heel trots op is om moslim te zijn.
Een andere vrouw wijst op een ander voordeel dat het dragen van de hoofddoek volgens haar met zich meebrengt: ‘’ Ik geloof dat Allah het beste weet wat goed is voor Zijn schepping. Omdat Hij heeft voorgeschreven dat de moslimvrouw een hoofddoek moet dragen (de grote geleerden van de Koran en de soenna zijn het hierover unaniem eens, alleen de niqāb is een punt van dispuut), vind ik het een eer om me daar aan te mogen houden. Ook hier zie ik daarnaast zelf het praktische nut ervan in, omdat het mensen dwingt om mij te beoordelen op mijn innerlijke kenmerken en niet op mijn uiterlijke. Ik ben ervan overtuigd dat de islamitische kledingwijze en karakter de vrouw perfectioneren en dat dit de enige manier is om haar te laten ontsnappen aan de slavernij van uiterlijke oppervlakkigheid zoals die rondom ons heerst.’
In de groep hoofddoekdraagsters zit één vrouw die de hoofddoek geen religieuze verplichting vindt: ‘Ik vind niet dat het een verplichting is maar ik zie het als iets extra’s. Ook omdat in de Koran een stukje staat over kledij, dat je je overkleed over je borsten moet hangen maar dit gaat niet expliciet over je haar. Hoewel wel veel mensen zeggen dat moet wel over je haar, maar ik denk van niet hoor, hoe ik het lees, nee dat is niet zo, ik zie het als iets extra’s maar wel dat het beter is.’ De andere vijf vrouwen zijn wel van mening dat de hoofddoek een religieuze verplichting is voor de moslima. Twee van hen voegen er echter nog aan toe, dat zij een moslima met hoofddoek niet beter vinden dan een die het niet draagt.
75
De meeste vrouwen uit deze groep zijn gestopt met het dragen van make-up en parfum buitenshuis, en met het epileren van de wenkbrauwen. Drie vrouwen zijn met al deze drie dingen gestopt. Een andere vrouw draagt nog wel een beetje make-up, maar is sinds een half jaar gestopt met het dragen van parfum. De overige twee vrouwen dragen nog steeds make-up en parfum en epileren hun wenkbrauwen. Vier van de zes vrouwen vinden de gezichtssluier een aanbeveling voor de moslima. Twee vrouwen vinden het noch een verplichting noch een aanbeveling. Één van de twee ziet de gezichtssluier net zoals de hoofddoek als iets extra’s, ‘maar voor mezelf vind ik het overdreven omdat ik wel echt gezichtsuitdrukking heel belangrijk vind om te communiceren en vooral gezien mijn werk is dat onmogelijk. Mijn schoonzus draagt de niqāb in Nederland en ja ik zie toch wel dat het toch best wel lastig is met als je bezoek krijgt of dat soort dingen. Dan zou ik mij helemaal afsluiten om met mannen te praten of om met mensen te praten en dat vind ik overdreven voor mezelf.’ De ander heeft nog geen bewijs dat de gezichtssluier een aanbeveling of verplichting is. Zij heeft dan ook niet de wens om deze in de toekomst te dragen. Maar mocht zij bewijzen krijgen dat een gezichtssluier verplicht is, dan zou zij hier wel over nadenken. Van de vier vrouwen die de gezichtssluier een aanbeveling vinden, zouden twee vrouwen de gezichtssluier in de toekomst eventueel willen dragen. Zij geven echter beide aan dat dat in hun huidige situatie niet mogelijk is. Beiden zijn hoogopgeleid en bekleden hoge functies in het bedrijfsleven. In Nederland kan men in dergelijke sectoren ‘niet te islamitisch erbij lopen’. Één vrouw geeft aan dat als zij bijvoorbeeld zou emigreren naar Marokko, zeker de mogelijkheid zou open houden om een gezichtssluier te dragen. De andere vrouw zou de gezichtssluier ook willen dragen omdat ‘bedekken zo geliefd is in de islam en ik er de vele voordelen van inzie’. Maar zij legt uit dat het in de islam ook belangrijk is om goede daden door middel van maatschappelijke participatie te verrichten en ‘veel van die goede daden kan ik slechts doen door deel te nemen aan de maatschappij en zoals ik al zei is verdere bedekking daarin controversieel. Wellicht zou ik ooit nog naar een plek als Londen, Indonesië of het Midden-Oosten willen verhuizen om verdergaande bedekking te combineren met actief deelnemen aan de samenleving, omdat dat daar meer geaccepteerd is.’ 76
3.3.2.3 3.3.2.3 Groep 2b Beide vrouwen begonnen kort na hun bekering met het dragen van de hoofddoek. Één vrouw begon met het dragen van een hoofddoek in een knot. Kort daarna droeg zij daar een sjaal over en stopte met het dragen van make-up: ‘Toen ik drie maanden mijn hoofddoek droeg dacht ik van ja, ik zit mooie dingen te bedekken maar aan de andere kant schilder ik er weer wat moois op dus ja, laat ik daar ook maar mee stoppen.’ Na drie kwart jaar de hoofddoek gedragen te hebben, besloot zij samen met een vriendin de khimār te gaan dragen. Deze viel toen nog tot de heup, waaronder zij lange wijde rokken droeg. Later is zij de khimār nog langer gaan dragen: een kniekhimār die bij haar vanwege haar lengte iets boven haar knieën valt. Zij heeft ook de niqāb een tijdje gedragen, maar zij merkte al snel dat dit type sluier niet bij haar past: ‘Vanaf dat ik hoofddoek droeg ging ik steeds een stapje verder maar ik merkte gewoon dat ik, zeg maar... je kunt niet zo makkelijk tegen iemand zeggen als zij mij bijvoorbeeld voorlaten bij de kassa of als een auto voorrang geeft van “oh dank je wel”, dan glimlach ik normaal gesproken even en dat ging dus niet meer. En ja het is gewoon, ik kan het ook niet op stage dragen en dan is het ook wel een beetje vreemd dat ik het het ene moment wel draag en het andere moment niet. Ik kan het niet parttime dragen en ik weet niet, het voelde gewoon niet alsof het bij mij paste zeg maar.’ Toen ik haar vroeg of zij in de toekomst eventueel een gezichtssluier zou willen dragen antwoordde zij: ‘Nou die fase ben ik zeg maar wel voorbij. Van het experimenteren en dat allemaal spannend vinden zoals ik wel een tijdje had. Maar inmiddels denk ik van nou ja als het mogelijk zou zijn of belangrijk is in een bepaalde situatie of bijvoorbeeld als ik naar de markt zou gaan ofzo misschien dan. Of naar een lezing waar ook mannen zijn. Maar over het algemeen...nou nee, ik denk als ik gewoon naar beneden kijk, gewoon niet al te opvallend langs loop, dan kan het zonder dat ik mij daar heel ongemakkelijk bij voel.’ Op dit moment draagt zij dus de kniekhimār met lange wijde kleding eronder. Zij voelt zich hier goed bij en heeft niet de behoefte dit te veranderen. Wel trekt ze op sommige momenten haar sluier over haar gezicht, bijvoorbeeld tijdens lezingen wanneer er mannen aanwezig zijn. Op stage kan zij de kniekhimār niet dragen: ‘Veel mensen als zij dement zijn, begrijpen zij dingen niet meer zo heel goed en kunnen zij snel schrikken. Plus, ik werk niet met veel mannen, al helemaal niet met jonge mannen dus voel ik mij ook minder ongemakkelijk zeg maar om mijn kleding iets aan 77
te passen. Dan draag ik een rok met een jurkje of tuniekje erover en dan een hoofddoek tot aan mijn navel.’ Zij ziet de hoofddoek als een verplichting voor moslima’s, en de gezichtssluier als aanbeveling. Zij gebruikt geen make-up en draagt ook geen parfum buitenshuis ‘omdat het islamitisch gezien, zijn er overleveringen waarin staat dat het niet goed is.’
De andere vrouw was net na haar bekering nog niet overtuigd van de hoofddoek ‘totdat ik in december 2009 naar Engeland op vakantie ging en met kennissen die daar woonden naar een moskee ging. In de moskee wordt een hoofddoek gedragen, dus dit wilde ik ook. Voordat ik vertrok naar de moskee heb ik bij de kennissen thuis al een hoofddoek op gedaan. Je zou denken dat zo’n doek op je hoofd heel beknellend is, maar ik ervaarde het tegenovergestelde. Ik liep naar buiten en ik ervaarde zo’n prettig gevoel alsof ik thuiskwam na aan lange reis. Dit gevoel was zo fijn dat ik in februari 2010 heb besloten om een hoofddoek te dragen. Daarna heb ik verder kennis vergaard over de ḥijāb van een moslimvrouw en met de tijd ben ik, mede door mijn innerlijke gevoel steeds langere kleding gaan dragen.’ Deze vrouw droeg voor haar bekering ook altijd al lange kleding. Later paste zij dit geleidelijk aan door alleen nog rokken er bij te dragen en lange hoofddoeken tot aan de navel. Later besloot zij een heupkhimār te dragen. Op dit moment draagt zij een ‘abāya met kniekhimār. In de toekomst zou zij graag een gezichtssluier willen dragen ‘omdat ik op dit moment een erg prettig gevoel heb bij de gedachte om een gezichtsluier te dragen. Verder brengt dit mij dichter bij mijn Schepper wat het mooiste gevoel is wat iemand kan ervaren’. Zij kan mij niet vertellen of zij de gezichtssluier als een verplichting of aanbeveling ziet omdat zij hier nog niet voldoende kennis over heeft. Zij weet wel ‘dat de islamitische ḥijāb verplicht is voor een vrouw. Hierbij mogen de lichaamsvormen van de vrouw niet gezien worden, maar alleen haar handen en gezicht. Dit is de kennis die ik tot nu toe heb. Dus een hoofddoek die je tegenwoordig ziet, voldoet niet aan de islamitische voorschriften.’ Zij gebruikt ook geen make-up en parfum meer buitenshuis. Ook epileert zij haar wenkbrauwen niet meer.
78
3.3.2.4 3.3.2.4 Groep 3 Opvallend is dat beide vrouwen, in tegenstelling tot de overige geïnterviewden, meteen na hun bekering de hoofddoek zijn gaan dragen. Één vrouw bekeerde zich één dag voordat de ramadan begon. Zij was toen achttien jaar oud. Tijdens die maand was zij overgestapt van het dragen van een hoofddoek naar het dragen van een ‘abāya met een khimār. Ook stopte zij die maand met het epileren van haar wenkbrauwen en met het dragen van make-up. Vrij snel daarna is zij de niqāb gaan dragen. Dit heeft zij ongeveer twee jaar fulltime gedragen. Op dit moment draagt zij de niqāb parttime. Wanneer zij de niqāb niet draagt, draagt zij een ‘abāya in combinatie met de khimār. De gezichtssluier draagt zij af en toe, bijvoorbeeld als zij met andere moslima’s naar conferenties gaat. Zij draagt de gezichtssluier nu parttime vanwege verschillende redenen: ‘mijn man vindt het niet veilig en daarbij vindt hij het ook erg vervelend om zo met mij naar buiten te moeten, de opmerkingen etcetera zijn gewoon niet leuk en ik begrijp hem daarin wel. Verder is het voor iedere moslima verplicht te bedekken wat Allah subḥāna wa ta’ālaclvi verplicht heeft gesteld. Het dragen van de niqāb in Nederland is best lastig maar ik heb in de jaren dat ik hem fulltime droeg nooit problemen gehad of erge dingen meegemaakt en ik moedig iedere moslima aan om hem te dragen om het welbehagen van Allah te krijgen. Ik hoop hem dan ook in shā’ Allah clvii in de toekomst zeker weer fulltime te gaan dragen als de situatie het weer toelaat. De argumenten voor de verplichting ervan zijn vele malen sterker dan die van hen die zeggen dat het aanbevolen is. Ik vind dat een niqāb totaal geen probleem is om met iemand te communiceren. Een baan vinden kan wat moeilijker worden maar ik ben het bewijs dat het wel kan want ik werkte namelijk met niqāb in de thuiszorg.’ De andere vrouw is ook op de dag van haar bekering, zij was toen twintig jaar oud, begonnen met het dragen van een lange hoofddoek met lange, wijde jurken eronder omdat zij het meteen ‘goed wilde doen’. Tegenwoordig draagt zij een lange rok, met legging eronder, in combinatie met een kniekhimār met een niqāb daar aanvast. Zij draagt nog wel make-up buitenshuis, meestal alleen een beetje mascara. Zij voegt hieraan toe dat ‘het misschien beter is als ik het niet doe maar als ik gewoon ergens naar toe ga naar jou, of mijn moeder bijvoorbeeld dan denk ik ja toch een beetje 79
make-up. Maar kijk ik draag geen foundation of potlood of dat soort dingen alleen een beetje op mijn wimpers.’ Zij draagt echter geen parfum meer. Zij vindt het erg jammer dat mensen zo bang zijn voor vrouwen die een gezichtssluier dragen, en vindt dit onnodig omdat deze groep volgens haar juist helemaal geen kwaad doet. Zij heeft nog geen echte problemen ondervonden door het dragen van de gezichtssluier. Haar is ook nooit de toegang tot iets geweigerd, en ook op de kinderopvang van haar dochtertje hebben de leidsters goed op haar gereageerd. Wel moest zij haar opleiding veranderen. Op de school waar zij een juridische studie volgde was het dragen van een gezichtssluier niet toegestaan. Nu doet zij de opleiding tot apothekersassistente, waar zij de gezichtssluier wel mag dragen. Zij draagt de gezichtssluier sinds december 2011. Toen was zij ongeveer anderhalf jaar moslim. Ik vroeg haar waarom zij de gezichtssluier is gaan dragen: ‘Kijk, je begint met de islam, de vijf zuilen, basiskennis, bidden, ik ben helemaal in ontwikkeling. Maar op een gegeven moment heb je dat door en je gaat verder lezen en ik heb besloten dat ik heel graag wil trouwen met een man en ik vind alleen de man die mij liefde geeft, dat hij de enige is die het verdient om naar mij te kijken op de manier hoe mannen kijken. Dus zeg maar zo ben ik gaan denken plus ik ben gaan denken van ik wil gewoon heel graag hoe zeg je dat…ja het is niet zo dat ik niet herkend wil worden van ik mag niet herkend worden, maar het is meer zo van dat ik, dat staat ook wel geschreven zeg maar, dat je veel rust vindt in jezelf. Ik heb ook veel meegemaakt in mijn leven… Ook als ik ḥijāb draag komen gewoon jongens naar mij toe, ze komen gewoon naar mij toe! Want zij zien dat ik een mooi gezicht heb bijvoorbeeld en dat ik een bekeerling ben en dan gaan ze beginnen met het geloof tegen mij en dan zeg ik tegen hen “ga je schamen!” Want ik heb daar geen zin in. En nu nooit, nooit! Ik onderscheid mij heel erg van dat ik dus gewoon echt dat ik in de islam zit en dat ik ook daarin wil blijven en ja ik vind echt mijn rust erin. En ik kan ook begrijpen dat sommige het niet durven. Want ik durf ook niet goed alleen over straat. Maar ik ga ‘s avonds ook niet meer alleen over straat. Ik ben altijd met iemand. En zo hoort het ook eigenlijk te zijn als vrouw zijnde. Met de ḥijāb was ik nogal van “oh ik ga wel even alleen naar de moskee ’s-avonds”, maar nu niet meer. Ik ben veel gecontroleerder bezig. Met de niqāb kan ik mij echt afsluiten van de rest en ik kan mij dan ook focussen en alleen maar denken aan mijn geloof en niet aan deze wereld die mij op het andere pad brengt zeg maar. 80
Deze vrouw ziet de gezichtssluier niet als verplichting. Volgens haar is het voor de vrouw wel verplicht om haar lichaam en haar te bedekken, maar de handen en gezicht mogen zichtbaar zijn. Maar omdat zij zo veel aandacht krijgt van mannen als zij haar gezicht zichtbaar laat, vindt zij het beter om dit ook te bedekken. Voor vrouwen die net als zij vaak lastig gevallen worden door mannen, is het volgens haar een aanbeveling om de gezichtssluier te dragen omdat ‘het niet goed is om lastig gevallen te worden. Maar ja sommige vrouwen zien het als leuk. Maar ik niet en dat staat niet op mijn voorhoofd. En mannen worden steeds brutaler, vroeger waren zij echt niet zo. Ik zie nooit oudere moslimmannen naar mij kijken ook al draag ik ḥijāb. Maar jonge jongens gaan gewoon fluiten.’ 3.3.3 De salāt salāt De tweede zuil van de islam, de salāt of het rituele gebed, wordt beschouwd als de belangrijkste verplichting voor moslims. Zij zijn verplicht om vijf keer per dag te bidden. Dit verplichte gebed, het fardh gebed, bestaan uit vaste onderdelen en bewegingen. Het eerste gebed, salāt al fajr, wordt gebeden tussen de eerste ochtendschemering en zonsopgang. In de zomer valt dit gebed erg vroeg, bijvoorbeeld in juni rond 3.00 uur ’s nachts. Het laatste gebed, salāt al `ishā, wordt twee uur na zonsondergang gebeden, en valt in juni rond twaalf uur ’s nachts. Naast de verplichte gebeden, kan men daarnaast ook extra gebeden, de nafl gebeden, bidden. Dit bestaat net zoals het verplichte gebed, uit vaste onderdelen en Koranrecitaties. Dit gebed wordt beschouwd als extra aanbidding. Naast de verplichte en vrijwillige gebeden, kan men ook smeekbeden, de du`ā’, bidden. Dit zijn korte religieuze spreuken die bij allerlei dagelijkse handelingen kunnen worden uitgesproken, bijvoorbeeld bij het opstaan of als men naar het toilet gaat. clviii 3.3.3.1 Groep 1 In deze groep bevinden zich drie vrouwen die zich strikt houden aan het bidden van de vijf verplichte gebeden. Dit doen zij al vanaf, of net na hun bekering tot de islam. Naast de verplichte gebeden verrichten zij ook veel smeekbeden. Twee dames hebben wel eens een periode gehad waarin zij iets minder baden, maar zoals een vrouw aangaf ‘er is nooit een dag geweest dat ik helemaal niet heb gebeden.’ Een andere 81
vrouw is sinds een paar maanden bekeerd tot de islam. Zij bidt nu twee keer per dag en doet daarnaast veel smeekbeden. Twee andere vrouwen hebben voorheen vijf keer per dag gebeden, maar doen dat op dit moment niet meer. Zij doen nog wel smeekbeden, en één van hen doet af en toe nog een verplicht gebed, de ander sinds een jaar helemaal niet meer. De vrouw die nu geen verplichte gebeden meer verricht, was voorheen meer met de islam bezig dan nu. Zij bad toen wel trouw elke dag en droeg ook een hoofddoek. De andere vrouw heeft veel periodes gekend waarin zij vijf keer per dag heeft gebeden. Toen ik haar vroeg hoe vaak zij bidt, antwoordde zij: ‘pijnlijke vraag... ik heb vaak dat ik netjes vijf keer per dag bid, en daar voel ik mij het beste bij maar, ik moet eerlijk zeggen dat ik niet altijd vijf keer per dag bid. Ik probeer met bidden echt tot rust te komen en contact te maken met God, voor mijn gevoel is het wel echt iets. Het is niet alleen een verplichting, een moetje, maar echt een soort contact. Ik bid niet altijd vijf keer per dag maar ik ervaar wel bij elk gebed een gevoel van overgave van mijn kant, heel intens. Ik heb daar ook echt een gevoel van overgave en bezinning bij, het is voor mij echt wel heel spiritueel en het doet mij ook echt wat.’ Twee vrouwen kennen het verplichte gebed, maar hebben geen regelmaat in het verrichten ervan. Beide zouden wel vijf keer per dag willen bidden, maar door drukte, werk en kinderen vinden zij dat op dit moment niet haalbaar. Soms bidden ze één keer per dag, soms twee, maar soms ook hele periodes niet. Wel verrichten zij vaak een smeekbede, voor het slapen gaan om God te bedanken of op momenten dat het even tegen zit. De andere twee dames kunnen nog niet bidden. Zij zijn ook de twee vrouwen die af en toe twijfels hebben over de islam. Één van hen heeft wel een boek waarin staat hoe men moet bidden, maar is er nog niet aan toe gekomen om er in te beginnen. Zij vindt Arabisch ook een erg moeilijke taal, dat is ook iets wat haar tegenhoudt. Zij is nu ongeveer zes jaar moslim. De ander leert op dit moment van haar schoonmoeder hoe zij moet bidden. Ongeveer twee keer per maand bidt zij samen met haar. Zij bekeerde zich een jaar geleden tot de islam.
82
3.3.3.2 Groep 2a In deze groep wordt aanzienlijk meer gebeden: vijf dames bidden op dit moment de vijf verplichte gebeden en één bidt wel iedere dag, maar meestal niet alle vijf gebeden. Zij bidt ’s avonds en haalt dan een aantal gebeden in. Meestal zijn dit er drie. Over het algemeen zijn zij snel na hun bekering begonnen met het leren van het gebed en het verrichten van de vijf verplichte gebeden. Maar een paar vrouwen hebben wel periodes gekend waarin zij minder baden. Zoals één vrouw mij vertelde: ‘Nadat ik mij had bekeerd ben ik gaan leren bidden en dit heeft best even geduurd omdat het in het Arabisch is. Ik heb toen een aantal maanden vijf keer per dag gebeden en toen ben ik er weer mee gestopt, omdat ik vond dat ik het te druk had met mijn studie en baan. Nu bid ik aaneengesloten ongeveer twee jaar alḥamdulilahclix. Ik begon weer met bidden toen ik op vakantie was in Egypte en mannen op straat zag bidden. Ik kreeg een brok in mijn keel en vroeg mij af waarom ik eigenlijk niet meer bad, want ik had zoveel om voor te danken. Ik ben toen weer begonnen. Als ik bijvoorbeeld op reis ben voeg ik soms gebeden samen of bid de volgende dag dubbel. Verder doe ik het altijd.’ Naast de verplichte gebeden, verrichten de vrouwen uit deze groep ook veel smeekbeden, vooral na het verplichte gebed. Één vrouw gaf aan er na te streven om naast de vijf verplichte gebeden ook zo veel mogelijk vrijwillige gebeden te bidden. 3.3.3.3 3.3.3.3 Groep 2b Beide vrouwen uit deze groep bidden de verplichte gebeden. De één sinds haar bekering, de ander sinds een jaar na haar bekering omdat zij het eerste jaar niet op de hoogte was van het belang van het gebed. Zij bidden het verplichte gebed het liefst op tijd, want uitstellen is volgens één van hen niet toegestaan en volgens de ander alleen toegestaan in beperkte tijdvlakken na het gemiste gebed. Naast de verplichte gebeden doen zij ook smeekbeden. Één vrouw doet dit bij veel handelingen die zij verricht, bijvoorbeeld als zij naar het toilet gaat of het huis verlaat. Zij hebben geen periodes dat zij minder vaak bidden.
83
3.3.3.4 3.3.3.4 Groep 3 De twee vrouwen uit deze groep waren helaas niet heel duidelijk over hun bidgedrag. Één van hen antwoordde: ‘Vijf keer per dag bidden is voor een ieder verplicht. Dus ook voor mij, op tijd bidden is ook van groot belang, dat is alleen niet altijd mogelijk, verder wil ik mij excuseren, het is voor moslims niet toegestaan om de zondes van zichzelf of van anderen te openbaren, en daar wil ik mij graag aan houden.’ De andere vrouw is ruim een jaar bekeerd tot de islam. Na haar bekering is zij begonnen met het bidden van het ochtendgebed, en af en toe het avondgebed. Sinds een half jaar probeert zij vijf keer per dag te bidden. Toen ik haar vroeg of zij ook wel eens periodes heeft waarin zij minder bidt antwoordde zij: ‘Ik bid wel gewoon vijf keer per dag maar soms komen er dingen tussen, dan voelt het wel aan als een verwaarlozing maar toch weet ik dat ik ook nog andere dingen in mijn leven moet doen om ook nog een beetje te kunnen leven.’ 3.3.4 .3.4 De zakāt zakāt De derde zuil van de islam is het geven van aalmoezen. Dit geld is bedoeld voor hulpbehoevenden. Als men over genoeg middelen beschikt om rond te komen is men verplicht om hier een gedeelte van af te dragen. Er bestaat geen consensus over hoeveel men van zijn eigendom moet afdragen omdat de Koran geen duidelijke richtlijnen hierover geeft.clx Bijna iedere geïnterviewde vrouw houdt zich aan deze religieuze plicht. Over dit onderwerp bestaan geen grote verschillen tussen de geïnterviewde groepen. Acht vrouwen uit groep 1 dragen de zakāt af. Drie vrouwen doen dit structureel, de andere vijf vrouwen incidenteel. Twee vrouwen hebben tot nu toe geen zakāt afgedragen, zij zijn nog maar een paar maanden moslim. Iedereen uit groep 2a geeft zakāt. De meeste incidenteel, zoals groep 1, een enkeling structureel. In groep 2b zit één vrouw die ieder jaar precies uitrekent wat zij aan zakāt moet betalen. De ander heeft op dit moment niet voldoende financiële middelen om zakāt te betalen, en geeft geld wanneer zij dat kan missen. Beide vrouwen uit groep 3 dragen incidenteel zakāt af. 84
3.3.5 Sawm De vierde zuil van de islam is het vasten tijdens de maand ramadan. Tussen zonsopgang en zonsondergang mogen moslims niet eten, drinken, roken en seksuele handelingen verrichten. Door het vasten beseffen mensen hoe het is om tekorten te hebben en hoe het is om honger te moeten lijden. Het vasten benadrukt de zelfbeheersing die moslims kunnen opbrengen uit eer en liefde voor God. De laatste tien dagen van de ramadan zijn extra speciaal voor de moslims. In die periode valt laylat al qadr, de nacht waarin het eerste Koranvers zou zijn geopenbaard aan Mohammed. In deze nacht blijven veel moslims op om te bidden. De maand wordt afgesloten met het Suikerfeest, `īd al fitr. Dit is een vrolijke feestdag waarin moslims elkaar bezoeken, met elkaar eten, en naar de moskee gaan.clxi 3.3.5.1 3.3.5.1 Groep 1 Wat opvalt is dat veel vrouwen al mee doen met de ramadan voordat zij zich bekeerd hebben tot de islam. Soms voor een paar dagen, maar vaak ook al de hele maand. Op één vrouw na ervaren zij de maand allemaal als een belangrijke verplichting. Van de twee vrouwen die af en toe twijfels hebben over de islam, vast één vrouw al twee jaar mee, vanaf een jaar voor haar bekering tot de islam. Zij woont bij haar man en schoonfamilie in en vindt de vastenmaand ‘erg gezellig’. Zij eten dan samen en bidden elke avond na het eten, terwijl zij dit normaal gesproken slechts twee keer per maand doet. De andere vrouw heeft twee keer meegedaan, maar meer uit loyaliteit ten opzichte van haar man dan vanuit haar religieuze overtuiging. Hierdoor ervoer zij de maand als erg zwaar. De afgelopen jaren heeft zij door twee zwangerschappen en borstvoeding niet mee kunnen vasten. Dit zijn ook redenen voor een andere vrouw om de afgelopen twee jaar niet te vastten. Naast de laatste twee vrouwen, zijn er nog twee andere vrouwen die niet ieder jaar meevasten. De ene vanwege medische noodzaak, de ander omdat zij weer alcohol is gaan drinken en het niet vindt kunnen om mee te doen met de ramadan. Toen zij nog wel meedeed aan de ramadan deed zij naast het vasten veel extra dingen. Zo deed zij vrijwilligerswerk, stond op voor de nachtgebeden en ging ’s avonds naar de moskee om de vrijwillige gebeden te bidden. 85
De overige zes vrouwen doen ieder jaar trouw mee aan de ramadan, sommige al jaren voor hun bekering. Zij proberen de Koran uit te lezen in één maand, iets wat slechts één van hen ook daadwerkelijk lukt, gaan extra naar de moskee, bidden de vrijwillige (nacht)gebeden, letten er op dat zij hun gebeden daadwerkelijk stipt op tijd bidden, letten extra op de dingen die zij zeggen en dat zij niet liegen, gaan naar lezingen, lezen boeken over het geloof, en doen zoveel mogelijk goede daden. 3.3.5.2 3.3.5.2 De overige groepen De vrouwen uit groepen 2a, 2b en 3 vasten allemaal tijdens ramadan. Zij proberen net zoals de vrouwen uit groep 1, extra dingen te doen en laten tijdens deze maand, bijvoorbeeld meer Koran lezen en luisteren, de nachtgebeden bidden en niet roddelen of liegen. Één vrouw uit groep 3 vast daarnaast twee dagen per week vrijwillig. 3.3.6 De hadj De laatste zuil van de islam is de bedevaart naar Mekka, die iedere volwassen moslim, als dat voor hem mogelijk is, één keer in zijn leven moet ondernemen. Niemand van de geïnterviewden heeft de bedevaart gedaan. 3.3.7 De moskee Voor vrouwen is het niet verplicht om naar de moskee te gaan. Mannen hebben wel de religieuze plicht om het vrijdaggebed in de moskee te bidden. Ik vroeg de vrouwen naar hun moskeebezoek. 3.3.7.1 3.3.7.1 Groep 1 Deze groep bezoekt de moskee niet vaak. Slechts één vrouw gaat iedere vrijdag naar de moskee om te bidden en gaat daarnaast af en toe naar lezingen die in de moskee worden gegeven. Op dit moment zijn er vijf vrouwen die helemaal (niet meer) naar de moskee gaan. Zij voelen zich niet thuis in de moskee. Dit geven ook de vier andere vrouwen aan, die de moskee nog wel bezoeken tijdens ramadan en islamitische feestdagen. Vaak 86
genoemde redenen om niet naar de moskee te gaan zijn: de taalbarrière (er wordt in het Arabisch of Turks gepredikt), zich niet thuis of welkom voelen, zich buitenstaander voelen, en het ervaren van een groepsdruk. Één vrouw die de laatste tijd niet meer naar de moskee gaat, maar voorheen wel periodes had dat ze elke vrijdag naar de moskee ging, gaf aan dat zij tijdens haar reizen veel vaker naar de moskee gaat: ‘In het buitenland is het een totaal andere beleving, in een duur winkelcentrum in Jakarta bijvoorbeeld zie je vrouwen met niqāb en dan was er de gebedsoproep en zij winkelden lekker verder en dan kwam uit diezelfde dure winkel een vrouw aan met doorzichtige panty en een kort rokje en hoge hakken en die ging ook bidden en die trok daar andere kleding aan en die ging dan wel bidden. Ik vond dat zo een eyeopener om dat te zien en ook in de moskeeën ging het er heel anders aan toe dan bijvoorbeeld hier en in het Midden-Oosten, dan moet je wel echt een hoofddoek opdoen vóór je de moskee binnen gaat nou dat was daar echt niet, daar liep je soms dwars door de mannenruimte naar de vrouwenruimte en daar deed je de hoofddoek op. Ze hebben daar ook allemaal van die pakketjes en daar zit dan een rok in en een hoofddoek dan kan je in ieder geval bidden als je niet bedekt ben. En dat was daar zo anders, en dat vond ik zo leuk om te zien. Dat was een totaal andere beleving. Daar ging ik bijvoorbeeld ook vaak naar de moskee en in Nederland ga ik minder vaak.’ 3.3.7.2 3.3.7.2 Groep 2a In groep 2a gaat niemand wekelijks naar de moskee. De meeste gaan een paar keer per jaar, als er lezingen worden gehouden en tijdens Suiker- en Offerfeest. Ook tijdens ramadan wordt de moskee vaker bezocht.
Één vrouw die in het dagelijks leven erg veel met de islam bezig is, geeft aan nooit naar de moskee te gaan: ‘Ik heb bijna geen tijd om te gaan en daarnaast spreekt de cultuur van veel etnisch georiënteerde moskeeën in Nederland mij niet aan. Ik ben er weleens geweest, maar omdat ik een Arabisch uiterlijk heb [haar vader is christelijk Libanees], word ik behandeld zoals de rest van de bezoekers elkaar behandelen en dat is nogal vervelend. Zo werd ik aangestaard en werd er overduidelijk over me gepraat.
87
Ik bid dan liever thuis. In Londen en Beirut ga ik wel graag naar (internationale) moskeeën.’
3.3.7.3 3.3.7.3 Groep 2b Één van de vrouwen die een kniekhimār draagt gaat de laatste tijd niet zo vaak meer naar de moskee omdat zij op vrijdag naar school moet. Zij gaat nu ongeveer één keer per maand als er een lezing wordt gegeven. Tijdens ramadan gaat zij zo veel mogelijk naar de moskee, vooral gedurende de laatste tien nachten. Ook bezoekt zij tijdens de islamitische feestdagen de moskee. De andere vrouw gaat ongeveer één keer in de week naar de moskee. Ook tijdens het Suiker- en Offerfeest gaat zij naar de moskee. 3.3.7.4 3.3.7.4 Groep 3 De twee vrouwen die een niqāb dragen zijn trouwe moskeebezoekers. De één gaat vier keer in de week naar de moskee om te bidden en voor het volgen van Arabische les en Koranles en het geven van Nederlandse les. Tijdens ramadan gaat zij iedere dag naar de moskee, en ook gaat zij naar lezingen. De andere vrouw gaat meestal voor het vrijdaggebed naar de moskee. Daarnaast gaat zij in de ramadan en voor lezingen naar de moskee. 3.3.8 De Koran en andere boeken over de islam In groep 1 zitten vier vrouwen die ieder dag iets in de Koran of in andere boeken over de islam lezen. Drie vrouwen lezen regelmatig iets over de islam en nog eens drie vrouwen lezen op dit moment niets in de Koran of in andere boeken over de islam. Groep 2a leest minder vaak iets over de islam dan groep 1: Drie vrouwen lezen wekelijks iets over het geloof of in de Koran. Één vrouw leest een paar keer in de maand de Koran of andere boeken over het geloof, daarnaast leest zij veel op internet. En tot slot lezen twee dames de laatste tijd heel weinig over het geloof. Één van hen zegt daarover: ‘ik schaam me echt ja, echt ik vind dat eigenlijk echt heel erg ik wil dat wel oppakken in shā’Allah.’ 88
In groep 2b lezen beide vrouwen ongeveer één keer per week iets uit de Koran of boeken over het geloof. Beide geven aan nu niet zo veel te lezen omdat hun studie veel tijd van hun vergt. De vrouwen uit groep 3 lezen echter veel over de islam. Één van hen leest elke avond de Koran en leest daarnaast veel andere boeken over het geloof. De ander leest veel online over de islam. 3.3.9 Ḥalāl alālclxii eten
In de Koran staat het volgende over het toegestane eten voor moslims: Jullie die geloven! Eet van de goede dingen die Wij jullie voor jullie levensonderhoud gegeven hebben en betuigt dank aan God, als Hij het is die jullie dienen. Hij heeft voor jullie slechts verboden wat vanzelf is doodgegaan, bloed, varkensvlees en vlees van iets waarover iets anders dan God is aangeroepen. Maar wie ertoe gedwongen wordt, niet uit begeerte of om te overtreden, voor hem is het geen vergrijp. God is vergevend en barmhartig.clxiii
3.3.9.1 Groep 1 In groep 1 zitten vier vrouwen die altijd ḥalāl eten. Één van hen let er ook op dat zij geen gelatine eet. Vier vrouwen eten af en toe ḥalāl als zij met hun schoonfamilie eten. Twee vrouwen houden zich uit principe niet aan het ḥalālkeurmerk, omdat dit keurmerk volgens hen niet aan de islamitische richtlijnen voldoet. Één van hen is de enige uit alle groepen die af en toe varkensvlees eet. De andere vrouw laat zich fel over dit onderwerp uit: ‘Ik vind het ḥalālkeurmerk, ik vind het een beetje een hypocriete onzin hier in Nederland. Want naar mijn idee, ḥalālvlees in Nederland komt echt van dezelfde boerderijen als gewoon vlees, het enige verschil is dat de keel doorgesneden wordt en de bismillāhclxiv wordt uitgesproken. Dat is het hele ḥalālprincipe in Nederland. Ik vind dat zo’n onzin want er is gewoon geen enkel respect voor het leven van het dier, wat in principe heel islamitisch is. Er zijn zoveel regels over hoe je dieren hoort te behandelen en over de slacht. Het dier hoort niet bang te zijn en mag niet zien hoe het andere lammetje wordt afgemaakt. Ja, zo gaat dat gewoon helemaal niet. Al die regels worden gewoon even genegeerd en daar doen wij niet moeilijk over. Het feit dat die arme beestjes volgestouwd worden met 89
groeihormonen en nog nooit de buitenlucht hebben geroken, en met velen in een stal zitten, en vetgemest worden, dat maakt niet uit, maar de bismillāh bij de slacht wel. Ik koop biologisch vlees, dat is voor mijn gevoel beter. Ik vind het veel belangrijker, zo’n beest is ook een schepsel van God en ik vind dat daar respectvol mee omgegaan moet worden en die beesten hebben gewoon geen leven. Die intentie is, serieus op een lopende band en allemaal schapen, koeien aan de lopende band wordt de strot doorgesneden en dan denk je echt dat zo’n man, of een bandje met de bismillāh, dan denk ik dat vind ik echt hypocriete onzin. Daarvoor ga ik echt geen stukje ḥalālvlees kopen, want voor mijn gevoel is daar niets ḥalāl aan. Dit idee wil ik graag verspreiden maar anderen zijn er niet zo vatbaar voor.’ Zij koop liever biologisch vlees, omdat deze dieren een beter leven hebben gehad. 3.3.9.2 3.3.9.2 De overige groepen Vier van de zes vrouwen uit groep 2a eten altijd ḥalāl, één vrouw eet soms ḥalāl en de ander bijna nooit. De vrouwen uit groep 2b en 3 eten altijd ḥalāl, maar één vrouw uit groep 2b twijfelt of het ḥalālkeurmerk in Nederland wel aan de islamitische richtlijnen voldoet, vanwege dezelfde reden als de twee vrouwen uit groep 1. 3.3.10 NietNiet-religieuze muziek muziek Iedereen uit groep 1 luistert naar niet-religieuze muziek. Vijf van hen geven aan geen problemen daarmee te hebben. De andere vijf vrouwen begrijpen wel waarom sommige moslims het verboden vinden om hierna te luisteren. Één van hen probeert het luisteren naar niet-religieuze muziek wel eens te vermijden. Twee andere vermijden het luisteren van sommige muziek door de slechte teksten ervan. Groep 2a heeft een striktere mening hierover dan groep 1. Één van de zes luistert nooit naar niet-religieuze muziek. Vier vrouwen luisteren af en toe naar nietreligieuze muziek maar willen of hiermee stoppen of het luisteren hiernaar beperken omdat het ḥarām is. Tot slot is er één vrouw die niet de intentie heeft om het luisteren naar niet-religieuze muziek te stoppen of te beperken, maar zij begrijpt wel dat andere moslims het ḥarām vinden. De twee vrouwen uit groep 2b luisteren allebei niet naar niet-religieuze muziek. 90
Één vrouw uit groep 3 luistert niet meer naar niet-religieuze muziek, de andere wel: ‘Jawel ja, ja. Ik heb zelf, het is heel erg, een usb-stick in mijn cd-speler met ja gewoon echt westerse muziek, gewoon dancehall enzo. Dat is wel erg maar ik heb wel de intentie om later, als ik ook getrouwd ben zeg maar, om daar verandering in te brengen. Maar nu, de gordijnen gaan dicht en de muziek gaat aan. Ik luister ook veel naar de Koran, bijvoorbeeld in de ochtend, maar als ik ga schoonmaken dan ga ik lekker dansen op die muziek en dan weet ik wel dat het niet goed is maar dan kan ik heel even mijn ei kwijt en dat heb ik nodig om verder te gaan in de islam. Want ik kan niet als westers meisje dat altijd uitging en dronk en rookte en altijd flirtte en overal op tafels stond te dansen, dan kan ik niet ineens alles laten.’ [Ik:] ‘Wil jij er later mee stoppen?’ ‘Ja, want ik weet wat het met me doet, ik krijg soms echt slechte gedachtes af en toe, en dat weet ik, dus ja het is niets voor niets verboden.’ 3.3.11 Afbeeldingen van levende wezens Er zijn moslims die afbeeldingen van levende wezens ḥarām vinden. Ik vroeg mij af hoe de deelneemsters aan mijn onderzoek hierover denken. In groep 1 zit geen enkele vrouw die er moeite mee heeft om zich in een ruimte te bevinden waar afbeeldingen van levende wezens aanwezig zijn. De meeste vrouwen geven ook aan zelf foto’s in huis te hebben hangen. Soms letten zij er wel op dat er geen foto’s hangen in de ruimtes waar gebeden wordt. Één vrouw kan zich wel ongemakkelijk voelen in ruimtes waar veel kunstvoorwerpen van levende wezens aanwezig zijn. Drie van de zes vrouwen uit groep 2a hebben er geen problemen mee om in een ruimte te zijn waar afbeeldingen van levende wezens aanwezig zijn en hebben bij hen thuis foto’s aan de muur. Drie vrouwen hebben thuis geen afbeeldingen van levende wezens. Twee van hen voelen zich niet prettig in ruimtes waar afbeeldingen van levende wezens aanwezig zijn. De derde vrouw let daar buitenshuis niet erg op. Beide vrouwen uit groep 2b hebben thuis geen foto’s aan de muur. Één van hen bevindt zich liever niet in ruimtes waar afbeeldingen van levende wezens zijn, de ander vindt dit in principe niet erg, behalve wanneer zij moet bidden. 91
In groep 3 zit één vrouw die thuis geen foto’s aan de muur heeft, maar dit had zij voor haar bekering ook niet. Zij vindt het niet erg om in ruimtes te zijn waar afbeeldingen van levende wezens aanwezig zijn. De andere vrouw heeft thuis wel foto's staan maar is zich ervan bewust dat het niet toegestaan is en probeert het bidden in een ruimte met foto's altijd te vermijden. 3.3.12 Seksesegregatie In groep 1 zit één vrouw die mij vertelde dat het samenzijn in één ruimte van man en vrouw die niet-maḥram van elkaar zijn, volgens de islam niet toegestaan is. Zij heeft er op dit moment echter geen problemen mee. De overige negen vrouwen vinden het ook niet erg om in ruimtes te zijn waar mannen en vrouwen gemengd aanwezig zijn. Drie vrouwen voegen er echter wel voorwaardes aan toe, bijvoorbeeld dat de intentie en het doel van het samenzijn goed moet zijn. De vrouwen uit groep 2a kijken heel anders tegen seksesegregatie aan dan groep 1. Slechts één vrouw gaf aan er niet zo veel problemen mee te hebben om in één ruimte te zijn met het andere geslacht. De rest van de groep is van mening dat het samenzijn van man en vrouw in dezelfde ruimtes in sommige situaties vermeden of beperkt moet worden. De twee vrouwen uit groep 2b spreken zich niet heel afwijzend uit over het samenzijn van man en vrouw in één ruimte. Één vrouw heeft hier niet genoeg kennis over om zich hierover uit te spreken, de andere zegt dat het onvermijdelijk is op school en werk. Buiten deze terreinen om beperkt zij het samenzijn met niet- maḥram mannen. Beide vrouwen uit groep 3 zijn van mening dat je in Nederland het niet altijd kan vermijden om in één ruimte te zijn met mannen. Één van hen vindt dat dat voor een goede moslima ook geen probleem hoeft te zijn omdat zij weet hoe zij zich moet gedragen. De andere vrouw geeft aan dat sinds zij een gezichtssluier draagt het minder erg vindt om in één ruimte te zijn met mannen omdat zij nu helemaal bedekt is.
92
3.3.13 Stemmen in de Nederlandse politiek Acht vrouwen uit groep 1 zijn van mening dat stemmen toegestaan is voor moslims in Nederland. Zeven van hen stemt ook daadwerkelijk tijdens de Tweede Kamerverkiezingen. Twee vrouwen twijfelen eraan of stemmen toegestaan is in de islam. Zij zeggen dat de meningen van de geleerden hierover verschillen en dat zij daarom er nog niet uit zijn of het toegestaan is of niet. Één van hen stemt nog wel, de ander niet. Slechts één vrouw uit groep 1 zou het fijn vinden als er een islamitische politieke partij mee zou doen aan de Tweede Kamerverkiezingen, mits deze zich afzijdig houdt van de sharī’a. De meningen uit groep 2a verschillen erg van elkaar. Slechts twee van de zes stemmen tijdens de Tweede Kamerverkiezingen. Één van de twee twijfelt er echter aan of stemmen wel toegestaan is in de islam. Beide geven aan geen behoefte te hebben aan een islamitische partij, en zouden deze ook niet steunen. De vier vrouwen die niet stemmen vinden dit wel toegestaan, maar doen dat om verschillende redenen niet. Één van hen heeft geen behoefte aan een islamitische politieke partij, de anderen zijn hier wel voorstander van. Zij zijn van mening dat het goed zou zijn voor moslims als er een partij is die hen vertegenwoordigd en die voor de islam opkomt, en om misverstanden over de islam uit de wereld te helpen. Beide vrouwen uit groep 2b stemmen niet, omdat zij twijfelen of dit voor moslims toegestaan is. Één van hen zou wel gaan stemmen als er een islamitische politieke partij opgericht zou worden. De twee vrouwen uit groep 3 stemmen niet. Één omdat het volgens haar ḥarām is, de ander omdat zij geen vertrouwen heeft in de Nederlandse politiek. Zij zou het fijn vinden als er een islamitische politieke partij opgericht zou worden, de ander niet. 3.3.14 Alcohol Zes van de tien vrouwen uit groep 1 drinken niet. Zij vinden het niet heel erg als zij bij familie of restaurants zijn waar alcohol gedronken wordt, maar de meeste verlaten een dergelijke plek wanneer mensen echt dronken worden. Drie van hen geven ook aan absoluut geen alcohol in hun huis te willen hebben. De overige vier vrouwen drinken af en toe alcohol. 93
In groep 2a drinkt geen enkele vrouw alcohol. Vijf van de zes geven aan plekken waar alcohol gedronken wordt zoveel mogelijk te vermijden. De andere vrouw vindt het niet erg om naar een borrel op school of werk te gaan, maar drinkt dan zelf dus niet. De vrouwen uit groep 2b en 3 drinken geen alcohol en vermijden plekken waar alcohol gedronken wordt zo veel mogelijk. 3.3.15 NietNiet-islamitische feestdagen Groep 1 feliciteert vrienden en familie altijd met hun verjaardagen. Vijf vrouwen vieren ook hun eigen verjaardag. Twee van de tien vrouwen feliciteren anderen niet op religieuze feestdagen zoals Kerstmis. De meeste doen dit echter uit respect voor familie en vrienden wel. Zoals één vrouw toelichtte: ‘Ik heb er ook geen moeite mee om naar een kerkdienst te gaan. Als ik ga trouwen zou ik ook graag willen dat vrienden en familie bij mijn islamitische huwelijk in de moskee zijn, en niet dat zij principieel gaan doen van “oh ik ben geen moslim dus ik kan niet naar de moskee gaan”. En ik zou het niet erg respectvol vinden als ik zou zeggen: ‘ik ga niet naar de begrafenis van jouw moeder want dat is in de kerk’. En mijn moeder vindt verjaardagen en kerst wel belangrijk, dus dan ben ik er gewoon ook uit respect voor haar en voor mijn ouders. En vrienden feliciteer ik ook gewoon met hun verjaardag en ik geef hen dan een cadeau.’ In groep 2a feliciteren vier vrouwen hun familie en vrienden wel met verjaardagen en niet-islamitische feestdagen, en twee vrouwen niet. De vrouwen uit groep 2b en 3 feliciteren anderen niet met niet-islamitische religieuze feestdagen zoals Kerstmis. Één vrouw uit groep 2b en één uit groep 3 feliciteren vrienden of familie soms wel met verjaardagen. 3.3.16 Vriendschappen met nietniet-moslims Alle vrouwen uit groep 1 hebben vriendschappen met niet-moslims. Slechts één van hen gaf aan het soms lastig te vinden om vriendschappen met niet-moslims te onderhouden, omdat volgens haar de leef- en denkwereld van moslims en nietmoslims veel van elkaar verschillen. 94
In groep 2a uit één vrouw zich geheel positief uit tegenover het hebben van vriendschappen met niet-moslims. Zij heeft sinds haar bekering geen problemen met deze vriendschappen ondervonden. De overige vijf zullen niet per definitie geen vriendschappen aangaan met niet-moslims, maar plaatsen wel kritische kanttekeningen en moeilijkheden die zulke vriendschappen met zich mee (kunnen) brengen.
Één van de twee vrouwen uit groep 2b vindt vriendschappen met niet-moslims geen probleem. De ander zegt niet meer zoveel raakvlakken te hebben met niet-moslims. Haar leven staat in het teken van de islam, en zij vindt het fijn als dit bij haar vriendinnen ook zo is. Ook heeft zij het idee dat vriendschappen tussen moslima’s sterker zijn dan vriendschappen tussen een moslima en een niet-moslim: ‘Kijk, vriendschap is toch anders als je allebei moslim bent omdat je dan zeg maar, je blijft elkaars zuster ook al heb je ruzie, je bent elkaars zuster in de islam en je hoort het gewoon goed te maken met elkaar als iemand niet moslim is dan is het vaak ja… gewoon wat vrijblijvender. Niet per se van mijn kant maar je merkt het ook van de andere kant zeg maar.’
In groep 3 zit één vrouw die nog wel contact heeft met niet-moslims, de andere niet meer omdat haar leef- en denkwereld te veel verschilt met die van niet-moslims.
3.3.17 Handen schudden In groep 1 zit één vrouw die geen handen schudt met niet-maḥram mannen vanwege haar geloof. Zij is nu ongeveer een half jaar bekeerd tot de islam. De overige vrouwen vinden het geen probleem om de handen te schudden met niet-maḥram mannen. De vrouwen vinden het prima als moslims niet de hand willen schudden van niet-maḥram mannen of vrouwen maar drie vrouwen zijn wel van mening dat men op de werkvloer beter wel de hand kan schudden, omdat dit in het zakelijk verkeer in Nederland hoort. Groep 2a denkt heel anders over dit onderwerp: slecht één vrouw vindt het geen enkel probleem om de handen te schudden met niet-maḥram mannen. Zij respecteert het overigens ook als iemand dat niet wil. De overige vijf vrouwen geven allemaal aan dat zij af en toe wel handen schudden met niet-maḥram mannen, maar dit liever niet 95
zouden doen. Op werk voelen zij zich echter verplicht om de hand van collega’s en cliënten te schudden. Sommige proberen het wel zoveel mogelijk te vermijden. Één van de twee vrouwen uit groep 2b schudt geen handen meer met niet-maḥram mannen, de ander probeert dit zoveel mogelijk te vermijden. Zij heeft vroeger een periode gehad waarin zij geen hand meer schudde met niet-maḥram mannen, maar werd toen van haar stage weggestuurd. Bij haar nieuwe stage schudt zij wel de hand met niet-maḥram mannen. Beide vrouwen uit groep 3 schudden geen handen meer met niet-maḥram mannen. Één van hen geeft echter soms onbewust toch nog een hand als iemand die haar aanreikt. 3.3.18 Emigreren naar een moslimland moslimland Één vrouw uit groep 1 zou willen emigreren naar een moslimland omwille haar geloof: ‘Ja, dat is wel echt een droom om naar Saoedi-Arabië te emigreren. Ik denk dat het praktiseren van de islam daar gemakkelijker gaat dan hier in Nederland. En de verleidingen zullen daar ook minder zijn.’ De overige vrouwen hebben geen religieuze drijfveren om te emigreren. Uit groep 2a zouden drie van de zes vrouwen vanwege hun geloof willen emigreren naar een moslimland en uit groep 2b één van de twee vrouwen. De ander wilde dit eerst heel graag maar nu niet meer omdat zij heeft gezien dat daar de islam niet beter wordt gepraktiseerd als in Nederland. En tot slot zou één vrouw uit groep 3 graag in de toekomst willen emigreren naar een islamitisch land, de andere niet. 3.3.19 Islam in Nederland 3.3.19.1 3.3.19.1 Groep 1
Één van de tien vrouwen uit groep 1 vindt dat de islam en het leven in Nederland niet goed samen gaat omdat er sprake is van veel onvrede en er gebrek is aan verdraagzaamheid en begrip voor elkaar. De overige negen vrouwen vinden wel dat het prima samen gaat. Alle tien zijn wel van mening dat er te negatief over de islam 96
wordt gesproken door Nederlanders om hun heen, in de politiek en in de media. Het debat over de islam en moslims is volgens hen erg verhard en negatief, en dit vinden zij erg jammer. De vrouwen ondervinden als moslim over het algemeen geen problemen in Nederland. Zij voelen zich ook nooit gediscrimineerd omdat zij moslim zijn. Dit komt volgens hen vooral omdat zij niet ‘visueel’ moslim zijn, aangezien zij geen hoofddoek dragen. Zij vinden allemaal dat zij in Nederland genoeg ruimte hebben om hun geloof te praktiseren zoals zij willen. Acht vrouwen zouden het goed vinden als er meer bidplekken op scholen en op de werkvloer aanwezig zouden zijn. Één vrouw vindt echter dat men religie en school of werk beter gescheiden kan houden, en dat men beter thuis kan bidden. Een andere vrouw vindt dat er niet meer bidplekken hoeven te komen omdat de groep moslims daarvoor te klein is.
3.3.19.2 3.3.19.2 Groep 2a Iedereen vindt dat de islam en het leven in Nederland goed samen gaat. Ook deze groep vindt de houding van Nederland over de islam erg negatief. Twee vrouwen vinden dat moslims zelf ook schuld hebben aan het negatieve debat over de islam. Vier vrouwen zijn nog nooit gediscrimineerd in Nederland omdat zij moslim zijn. Één vrouw zegt wel dat sinds zij de hoofddoek draagt het moeilijker is geworden om werk te vinden. En daarnaast heeft zij het gevoel dat zij zichzelf nu meer moet verdedigen tegenover andere mensen. Een andere vrouw heeft het gevoel onderschat te worden sinds zij de hoofddoek draagt: ‘Bijvoorbeeld in mijn studie en werk, als ik iets slims zeg, dan kijken mensen mij aan alsof ze het in Keulen horen donderen. Dit is uiteraard niet echt een probleem, maar wel een verandering.’ Één vrouw uit de groep is wel eens gediscrimineerd tijdens een sollicitatiegesprek. De ander is wel eens bedreigd op straat. Alle zes zijn van mening dat zij in Nederland genoeg ruimte hebben om hun geloof te praktiseren zoals zij willen. Vier van hen zouden graag ruimtes willen hebben op scholen en op de werkvloer waar zij zouden kunnen bidden. Één vrouw is hier echter tegen, de ander geeft aan dit niet per se te willen omdat het onmogelijk is om voor elk geloof een aparte ruimte in te richten om te bidden of te mediteren.
97
3.3.19.3 3.3.19.3 Groep 2b Beide vrouwen vinden de islam en het leven in Nederland goed samen gaan. Zij zijn ook van mening dat de politiek en media zich over het algemeen te negatief uitlaat over de islam. Zij ondervinden geen problemen als moslim in Nederland. Ook voelen zij zich niet gediscrimineerd in Nederland. Wel heeft één van hen het gevoel dat zij zich meer moet bewijzen dan voorheen. Zij vinden dat zij genoeg ruimte in Nederland hebben om hun geloof te praktiseren zoals zij willen. Wel zou één vrouw liever de gezichtssluier dragen, maar door de negatieve associaties die de gezichtssluier in Nederland heeft, draagt zij dit nog niet. Zij zouden het allebei fijn vinden als er meer bidplekken op scholen en op de werkvloer aanwezig zouden zijn. 3.3.19.4 3.3.19.4 Groep 3 De twee vrouwen uit groep 3 lieten zich negatiever over dit onderwerp uit. Beide zijn van mening dat de islam en het leven in Nederland niet goed samen gaan. Er is op werk en school te weinig ruimte en tijd om te bidden, vrouwen met gezichtssluier worden niet geaccepteerd en er bestaan veel vooroordelen over moslims. Daarnaast is het volgens één van hen voor moslims moeilijk om te leven tussen niet-moslims in Nederland omdat zij hele andere normen en waarden hebben, en bijvoorbeeld alcohol en seks heel normaal vinden. Beide vrouwen vinden dat er op scholen en werkplekken gebedsruimtes aanwezig zouden moeten zijn. 3.3.20 Het ‘boerkaverbod’ boerkaverbod’ 3.3.20.1 3.3.20.1 Groep 1 Acht vrouwen uit groep 1 zijn faliekant tegen een algemeen verbod op gezichtssluiers. Een dergelijk verbod gaat volgens hen tegen de vrijheid van meningsuiting en godsdienst in. Één vrouw in het bijzonder, maakt zich erg druk om het debat over het boerkaverbod: ‘Ik vind het zo’n onzin debat, en dan zeggen zij het gaat over vrouwenonderdrukking, nee je helpt inderdaad die vrouwen, laten wij ervan uitgaan dat zij allemaal onderdrukt zijn en gedwongen worden door hun man, die komen dan al helemaal niet meer het huis uit. Daar help je ze toch voor geen meter mee! En over veiligheid, hoeveel vrouwen zijn er met een boerka? Ze zeggen iets van 400, ik weet niet waar ze allemaal zijn volgens mij zijn er in Utrecht drie ofzo, ik ben benieuwd 98
waar ze zich allemaal schuilhouden want ik zie ze nooit. Waar zijn ze dan? Maar 400 vrouwen, hebben we echt niets beters te doen? Hoeveel overvallen zijn er gepleegd met een boerka? Dan word het hele identificatie er bij gehaald. Kijk, ik vind het wel heel normaal dat als een vrouw kiest voor gezichtsbedekkende kleding, iedereen moet zich kunnen identificeren. Dat kan natuurlijk niet met de sluier dus mocht je aangehouden worden dan moet je hem even omhoog doen, dat vind ik normaal. Maar dat vind ik heel anders. Ik vind het onzin om zoiets te verbieden omdat 400 vrouwen er mee rond lopen. Het is een non-discussie om in deze tijd terwijl er zoveel dingen spelen om het daar over te hebben. Ik vind het echt symboolpolitiek omdat Geert Wilders het er door wil hebben en zij willen zijn gedoogsteun houden dus moest dat verbod er door ja.. Ook een principekwestie, de overheid kan mij toch niet vertellen wat ik wel of niet kan dragen? En wanneer het bijvoorbeeld gaat om gezichtsbedekkende kleding en de bijstand, die discussie, ik snap het want ik snap dat zo’n sluier je arbeidsparticipatie enorm bemoeilijkt omdat de meeste bedrijven je niet willen aannemen dus ik snap het idee, maar aan de andere kant waar stop je dan? Want een piercing belemmert namelijk ook je arbeidsparticipatie, waar leg je dan de grens? Waar leg je dan de grens als je dat soort dingen gaat bepalen waar stopt het dan? Als de regering mij kan vertellen wat ik niet mag dragen, ik vind dat dat hen echt geen moer aangaat wat ik draag en wat ik niet draag. En als ik om wat voor reden dan ook graag met alleen mijn ogen zichtbaar door het leven wil gaan wie zijn zij dan om te beslissen dat dat niet ok is? Dan kan ik ook wel alle witte leggings, want dat stoort mij ook mateloos, wie draagt een witte legging nou als broek? Maar ja die gaan we ook niet verbieden.’
Één vrouw is echter voor het verbieden van gezichtssluiers in het openbaar vanwege veiligheidsoverwegingen. Een andere vrouw is niet helemaal voor en niet helemaal tegen een dergelijk verbod. Zij vindt aan de ene kant dat iedereen wel herkenbaar moet zijn in het openbaar, maar aan de andere kant moet iedereen ook de vrijheid hebben om zich te kleden zoals diegene wilt. 3.3.20.2 3.3.20.2 Groep 2a Vier van de zes vrouwen spreken zich sterk uit tegen een verbod op gezichtssluiers. Zij vinden dat iedereen het recht moet hebben om zich te kleden zoals hij wil, en dat de redenen voor een dergelijk verbod ongegrond zijn. 99
Twee vrouwen hebben een dubbel gevoel bij het verbod. Zij kunnen zich vinden in zowel de voor- als tegenargumenten voor dit verbod. Als zij een kant zouden moeten kiezen, dan zouden zij tegen het verbod zijn.
3.3.20.3 3.3.20.3 Groep 2b
Beide vrouwen zijn tegenstanders van het verbod. Één maakt zich er niet zo heel druk om omdat politieagenten al hebben aangegeven een eventueel verbod niet te zullen handhaven omdat zij andere prioriteiten hebben. De andere vrouw maakt zich er drukker om: ‘Ik vind het zware onzin om het zacht uit te drukken. Ik snap dat men het niet gewend is in het Westen, maar de redenen waarom ze dit willen invoeren is op niets gebaseerd. Ze zeggen dat het de communicatie belemmert. Maar je kunt iemand nog heel goed verstaan. Het is even wennen omdat je niet het hele gezicht kan zien, maar als je tegen iemand praat dan kijk je iemand vaak aan in de ogen en niet naar de rest.’
3.3.20.4 3.3.20.4 Groep 3
Tot slot, de mening van vrouwen om wie de hele discussie gaat: diegene die de niqāb dragen. Zij geven beide aan het verbod belachelijk te vinden en begrijpen niet waarom politici een algemeen verbod willen invoeren. De vrouwen die een niqāb dragen kiezen daar zelf voor en worden met een dergelijk verbod van hun vrijheid beroofd. Zij weten nog niet wat zij zullen doen als dit verbod er daadwerkelijk komt. Misschien wel minder naar buiten gaan, en als zij naar buiten gaan met sluier, dan nemen ze een eventuele boete voor lief.
100
Conclusie Om mijn onderzoeksvraag (Zijn bekeerde moslima’s die zich meer bedekken door het dragen van een hoofddoek of gezichtssluier, religieuzer dan bekeerde moslima’s die zich minder bedekken?) te beantwoorden heb ik elk interview aan de volgende vier criteria onderworpen: 1) Houden zij zich aan de religieuze plichten? 2) In hoeverre speelt de islam een rol in hun dagelijks leven? 3) In hoeverre speelt de islam een rol bij de keuzes die zij maken? 4) Verrichten zij extra religieuze handelingen? Naar aanleiding van deze vragen heb ik de vrouwen onderverdeeld in één van de vijf geloofsprofielen. Deze profielen verschillen van elkaar in de mate van religieusheid, waarbij het eerste profiel het religieust is en het laatste profiel het minst religieus: 1) Vrome moslima. Het dagelijks leven van deze bekeerde moslima’s staat in het teken van de islam en het praktiseren van hun islamitische geloofsbeleving. Zij houden zich aan de religieuze plichten en vinden het praktiseren van de soenna erg belangrijk. Sommigen praktiseren het naar eigen zeggen nog niet voldoende, maar streven ernaar om in de toekomst de soenna compleet na te leven. De islam speelt een beslissende factor bij het maken van keuzes. Als het onduidelijk is of iets is toegestaan in de islam, doen zij het liever niet. De twee vrouwen die een niqāb dragen, de twee vrouwen die een khimār dragen en één vrouw die nu een hoofddoek draagt (maar voorheen een khimār droeg) vallen onder deze categorie. 2) Moslima in opleiding. Deze moslima’s zijn, net zoals de vrome moslima’s, erg strikt in hun geloofsinterpretatie. Zij houden zich aan de belangrijkste religieuze plichten, zoals het gebed, maar verrichten daarnaast niet veel extra religieuze handelingen. Zij streven er wel naar om meer te handelen conform de soenna. De islam speelt een rol in hun dagelijks leven, maar iets minder prominent als bij de vrome moslima. De moslima in opleiding ziet haar religiositeit in een progressieve lijn: zij wenst zich aan steeds meer gedragshandelingen te houden, zoals het stoppen van handen schudden met niet-maḥram mannen, en het luisteren naar niet-religieuze muziek. De islam 101
speelt een belangrijke factor bij het maken van keuzes, maar vormt niet altijd de beslissende factor omdat zij ook belang hecht aan wereldse zaken, zoals werk en school. Vier vrouwen met een hoofddoek en drie vrouwen zonder hoofddoek behoren tot dit profiel. De drie vrouwen zonder hoofddoek willen in de toekomst wel een hoofddoek gaan dragen. 3) Vrome pragmaticus. De moslima’s in deze groep houden zich aan de religieuze plichten en proberen conform de religieuze voorschriften te leven. Hun religiebeleving speelt een grote rol als zij beslissingen nemen. Zij doen zo veel mogelijk zaken die soenna zijn en conform de religieuze bronnen. Ook proberen zij zoveel mogelijk tradities te vermijden die bid’a zijn. Zij vinden de religieuze voorschriften erg belangrijk, maar staan wel pragmatisch en kritisch tegenover bepaalde zaken in de islam. Ook vinden zij dat niet alle gedragsopvattingen conform de soenna altijd even wenselijk zijn in een westerse maatschappij. Zij betwijfelen bijvoorbeeld of het dragen van een niqāb of het weigeren om handen te schudden met mensen van het andere geslacht ten goede komt aan de positie van de islam in Nederland. Één vrouw met hoofddoek en één vrouw zonder hoofddoek zijn vrome pragmatici. De vrouw zonder hoofddoek is niet van plan om in de toekomst een hoofddoek te gaan dragen. 4) Criticus. De moslima’s uit deze groep houden zich niet altijd aan alle religieuze verplichtingen en verrichten weinig of geen extra religieuze handelingen. Zij zijn niet elke dag met het geloof bezig. Zij kennen periodes waarin de islam een grote rol speelt in hun leven, en periodes waarin de islam geen, of een kleine rol speelt in hun leven. Zij hebben een sterke eigen mening over de islam, en laten zich minder leiden door islamitische geleerden dan de eerste drie groepen. Zij bekritiseren daarnaast sommige opvattingen en uitingen van andere moslims. Zo vinden zij bepaalde gedragsregels en uitingen moeilijk verenigbaar met de Nederlandse maatschappij en vinden daarom sommige zaken onwenselijk, zoals het dragen van een niqāb. De critici maken een onderscheid tussen een religieuze context en de maatschappelijke context. Religie is voor hen vooral een privézaak: alles draait om de intentie en je persoonlijke relatie 102
met God. De islam is één van de vele factoren die een rol spelen bij beslissingen die zij nemen. Zij stellen de islam dan ook niet centraal bij het maken van dagelijkse keuzes. Ze vinden dat naleving van alle regels niet altijd mogelijk is en ook in sommige gevallen onwenselijk in de Nederlandse context. Vier vrouwen zonder hoofddoek vallen onder deze categorie. Drie van hen vinden de hoofddoek geen verplichting en willen deze ook niet in de toekomst gaan dragen, de vierde vindt de hoofddoek wel een verplichting maar weet nog niet zeker of zij een hoofddoek zal gaan dragen in de toekomst. 5) Twijfelaar. Deze moslima’s hebben zich bekeerd tot de islam, maar niet uit volle overtuiging. Zij hebben twijfels over de islam en houden zich over het algemeen niet aan de religieuze voorschriften. Ook verrichten zij geen extra religieuze handelingen. Hun dagelijks leven staat niet in het teken van de islam, en dit vormt ook geen factor in het nemen van beslissingen. Zij willen meer kennis opdoen over de islam, in de hoop sterker achter hun geloofskeuze te staan. Zij vinden, net zoals de criticus en vrome pragmaticus, sommige geloofsuitingen niet passen in de Nederlandse context, zoals het dragen van een niqāb. Twee vrouwen zonder hoofddoek die in de toekomst geen hoofddoek willen dragen vallen onder deze categorie. Wat opvalt in dit overzicht is dat de vrouwen die zich meer bedekken in een hogere categorie zitten dan de vrouwen die zich minder bedekken. Hiermee kan ik mijn onderzoeksvraag bevestigend beantwoorden: bekeerde moslima’s die zich meer bedekken zijn over het algemeen religieuzer dan de bekeerde moslima’s die zich minder bedekken. De tijd die besteedt wordt aan de islam neemt af naarmate men in een lager profiel zit. Ook laten de vrouwen in de hogere categorieën hun leven veel meer beïnvloeden door de islam dan de lagere categorieën. De islam is voor hen hun voornaamste prioriteit, en wereldse zaken moeten zich daarop aanpassen. Dit in tegenstelling tot de lagere profielen, zij passen de islam aan de Nederlandse context aan en vinden bepaalde zaken, zoals handen weigeren van niet-maḥram mannen, overbodig en onwenselijk in onze samenleving. Ook worden de religieuze plichten minder nageleefd in de lagere profielen en worden er minder extra religieuze handelingen verricht. 103
Wat mij opviel is dat de vrouwen uit de lagere profielen anders tegen religie aankijken dan de vrouwen uit de hogere profielen. De laatstgenoemden vinden de rituelen die bij de godsdienst horen erg belangrijk, dit vormt voor hen religiositeit, de vrouwen uit de lagere profielen vinden spiritualiteit echter belangrijker. Zij vinden het geloof in God belangrijk, maar vinden het niet nodig om dit aan de buitenwereld te laten zien. Voor hen is religie meer een privézaak, waarbij de relatie tussen God en henzelf centraal staat, zonder bemoeienis of inmenging van derden. Zo vindt men dat men bidden het beste thuis kan doen, en een hoofddoek niet noodzakelijk is omdat andere niet hoeven te zien dat je moslim bent. Daarnaast houdt moslim zijn voor hen in dat het belangrijk is om een goed burger te zijn en de medemens goed en eerlijk te behandelen. Dit komt overeen met de bevindingen van Macleod in Egypte. Zij merkte ook op dat de Egyptische vrouwen die zich niet sluierden het geloof anders definieerden dan de vrouwen die zich wel sluierden. De vrouwen die zich niet sluierden waren vaak van mening dat kleding iemand geen goede moslima maakt, maar het gedrag. De vrouwen die zich sluierden waren echter vaak van mening dat een goede moslima zich aan zowel de kledingvoorschriften als de religieuze- en de gedragsvoorschriften van de islam houdt. Deze drie facetten samen maken iemand tot een goede moslima volgens hen. Zij zien de manier van kleden als een belangrijk onderdeel van de islam, terwijl vrouwen zonder hoofddoek dit los van elkaar zien. Macleod en Zuhur concludeerden dat de Egyptische vrouwen met hoofddoek even religieus waren dan de vrouwen zonder hoofddoek. Dit contrasteert met mijn bevindingen. Een mogelijke oorzaak daarvan is dat bij de opkomst van de hoofddoek in Egypte vanaf de jaren zeventig vooral maatschappelijke, economische en politieke factoren een rol speelden en niet zozeer religieuze overwegingen. Bij de bekeerde moslima’s die ik interviewde speelden echter vooral religieuze overwegingen een rol bij de keuze om een hoofddoek, khimār of niqāb te gaan dragen. Zij zien dit, op één vrouw na, als een religieuze verplichting die zij graag willen nakomen. Daarnaast spelen ook andere factoren een rol, bijvoorbeeld dat zij graag aan andere willen laten zien dat zij moslim zijn, maar deze vormen voor hen niet de hoofdreden om zich te bedekken. De bekeerde moslima’s die zich meer bedekken zien de islam als een complete manier van leven. Zij kleedden en gedragen zich volgens de islamitische richtlijnen en achten de geloofsplichten belangrijk.
104
Een paar vrouwen uit de groep niet-hoofddoekdraagsters zijn van plan om in de toekomst (misschien) een hoofddoek te gaan dragen omdat zij denken dat dit een verplichting is. De vrouwen uit de overige groepen zien hun kledingstijl in een progressieve lijn: veel van hen willen zich steeds meer bedekken. Vrouwen met een hoofddoek willen bijvoorbeeld liever een khimār dragen, en vrouwen met een khimār een niqāb. Wat veel vrouwen tegenhoudt om zich verder te bedekken, zijn de reacties van de buitenwereld. Ook voor de ongesluierde vrouwen die wel een hoofddoek in de toekomst willen dragen, speelt dit een belangrijke rol. Naast de negatieve en afwijzende reacties van hun familie, zijn zij ook bang voor verminderde carrièrekansen. In mijn onderzoek komt duidelijk naar voren dat de hoofddoek, khimār en niqāb nog lang niet geaccepteerd worden in Nederland. Door de negatieve associaties die de islam en islamitische kleding heeft in het Westen, is het voor moslima’s moeilijk zich te kleden zoals zij willen. Wanneer je daar bij stil staat is dat eigenlijk heel frappant. Want wat betekent het als een vrouw haar haren of gezicht bedekt? Waarschijnlijk dat het om een gelovige vrouw gaat die zich omwille van haar geloof wil bedekken. Het zegt niets over haar intelligentie of talenten. Hen weren op de arbeidsmarkt is dan ook zonde. Vaak gaat het om (hoogopgeleide) vrouwen die maatschappelijk betrokken zijn, en een rol wensen te vervullen in de maatschappij. Ik zie dan ook geen noodzakelijkheid om de wetgeving omtrent de hoofddoek en gezichtssluier verder aan te scherpen. De hoofddoek hoeft nooit een probleem te vormen in het publieke verkeer, aangezien het gezicht herkenbaar is. Iedereen heeft het grondrecht om uiting te geven aan zijn religie, zolang men daarbij anderen niet beperkt in hun grondrechten. De gezichtssluier echter, is op sommige plekken waarbij de herkenbaarheid van de draagster van belang is, zoals bijvoorbeeld in de rechtszaal, niet wenselijk. Ook op plekken waar een verhoogd veiligheidsrisico is, kan een tijdelijk of gedeeltelijk verbod op de gezichtssluier wenselijk zijn. Hier gelden echter al dergelijke verboden, dus verdere aanpassing hiervoor is niet nodig en een algemeen verbod op gezichtssluiers is onnodig, en schendt de vrijheid van godsdienst van moslima’s. Ik wil benadrukken dat mijn conclusie uitsluitend wat zegt over bekeerde moslima’s en niet over geboren moslima’s. Bij hen kunnen er bij de keuze voor een hoofddoek ook nog andere factoren een rol spelen, bijvoorbeeld verwachtingen van hun familie of sociale druk vanuit hun omgeving. Bij de bekeerde moslima’s ligt dit anders. Zij kunnen natuurlijk ook druk ondervinden van andere {bekeerde) moslima’s, maar dit 105
zal niet zo snel doorslaggevend zijn voor hun keuze om de hoofddoek te gaan dragen. Wanneer zij besluiten een hoofddoek, khimār of niqāb te gaan dragen is dit meestal louter omdat zij dit zelf willen. Bij hen gaat het zich verdiepen in de islam vaak samen met het meer gaan bedekken. Over een mogelijk verband tussen de kledingstijl van bijvoorbeeld Turkse en Marokkaanse moslima’s in Nederland en hun religiositeit is nog geen onderzoek gedaan. Wel kwam in hoofdstuk 2 naar voren dat 66 procent de hoofddoek is gaan dragen omdat dit volgens hen een verplichting is in de islam. Een zeer laag percentage wanneer ik dit vergelijk met de resultaten van mijn onderzoek. Van alle vrouwen die zich sluieren gaven slechts twee vrouwen aan hun manier van bedekking niet als een verplichting te zien, de overige vrouwen zien de sluier wel als een verplichting. Één van de twee draagt een hoofddoek, maar ziet dit als een aanbeveling. De ander draagt de gezichtssluier, en vindt dit een aanbeveling, geen verplichting. Zij vindt de hoofddoek wel een verplichting. In het onderzoek over salafisme bleef de correlatie tussen mate van bedekking en religiositeit onderbelicht. Wel werd duidelijk dat er onder aanhangers van het salafisme strenge kledingvoorschriften gelden. Of de vrouwen die zich hier aan houden religieuzer zijn dan minder bedekte vrouwen moet nog onderzocht worden. In het onderzoek van Annelies Moors naar draagsters van gezichtssluiers kwam wel duidelijk een verband naar voren tussen de religiositeit en manier van kleden van Marokkaanse en bekeerde moslima’s. Voor draagsters van de gezichtssluier ging het verdiepen in de islam sterk samen met veranderingen in de kledingstijl, waarbij het dragen van een gezichtssluier gezien werd als de laatste stap. Hoewel de meeste vrouwen de gezichtssluier zijn gaan dragen uit religieuze overtuiging, zijn er ook een aantal die de gezichtssluier voor het eerst gingen dragen omdat zij dit spannend en interessant vonden. Maar bij de vrouwen die de gezichtssluier altijd dragen, zijn het vooral de religieuze overtuigingen die centraal staan. Voor hen is hun kledingstijl nauw verbonden met hun manier van geloven. Maar sommige niqābdraagsters wezen Moors er wel op dat men niet automatisch moet denken dat een vrouw die een niqāb draagt veel kennis over de islam heeft en vroom leeft. Vaak is dit wel het geval, maar dat hoeft niet altijd zo te zijn, aldus de geïnterviewde vrouwen. Er hoeft dus niet altijd een verband te bestaan tussen het 106
dragen van meer bedekte kleding, in dit geval de niqāb, en religiositeit. Dit kwam ook in mijn onderzoek naar voren. De twee vrouwen die een niqāb dragen, zijn niet per se op elk gebied vromer of strikter dan de overige groepen. Zo luistert één van hen bijvoorbeeld nog naar niet-religieuze muziek, en schudt de ander soms nog uit automatisme de hand met niet-maḥram mannen. Ondanks dat ik door het interviewen van twintig bekeerde moslima’s geen algemene conclusies kan trekken, toch hoop ik met mijn onderzoek een goed beeld te hebben gegeven over de leef- en denkwereld van bekeerde moslima’s en hun religiositeit. Ook al blijkt uit dit onderzoek dat de bekeerde moslima’s die zich meer bedekken, religieuzer zijn dan diegene die zich minder bedekken, dit geldt natuurlijk niet voor alle vrouwen. Ook vrouwen zonder hoofddoek kunnen erg religieus zijn en er strikte geloofsopvattingen op na houden. En zo zijn er ook vrouwen die een hoofddoek, khimār of niqāb dragen, en het niet zo nauw nemen met de rituele voorschriften.
107
Samenvatting
I
n deze scriptie vindt u de resultaten van mijn onderzoek over de relatie tussen de islam, kleding en de religiositeit van bekeerde moslima’s. Om tot mijn uiteindelijke conclusies te komen heb ik de volgende onderzoeksvraag
ontwikkeld: Zijn bekeerde moslima’s die zich meer bedekken door het dragen van een hoofddoek of gezichtssluier, religieuzer dan bekeerde moslima’s die zich minder bedekken? In hoofdstuk één heb ik onderzocht hoe de kledingvoorschriften van de islam zijn geïnterpreteerd in de twintigste eeuw in een land met een moslimmeerderheid, namelijk Egypte. Dit land is in de twintigste eeuw aan veel veranderingen onderhevig geweest, met inbegrip van de kledingstijl van moslima’s die aanzienlijk is veranderd in deze eeuw. In dit hoofdstuk komt naar voren in hoeverre religieuze en nietreligieuze factoren een rol in dit proces hebben gespeeld. Om mijn onderzoek verder voort te zetten, heb ik het thema kleding en islam in Nederland onderzocht. U kunt deze vinden in hoofdstuk twee, waarin ik de aandacht vestig op enkele bestaande onderzoeken. Deze studies geven inzicht in de leef- en denkwereld van hoofddoekdraagsters, salafisten, en vrouwen die een gezichtssluier dragen. In dit hoofdstuk komt naar voren aan welke kledingvoorschriften zij zich houden en waarom zij dit belangrijk vinden. Daarnaast bespreek ik de maatschappelijke en politieke discussies over de hoofddoek en de gezichtssluier in Nederland. Principes zoals de scheiding van kerk en staat en de vrijheid van godsdienst worden hier besproken. Wat is er in de wet vastgelegd omtrent religieuze symbolen? En wat zijn de argumenten voor en tegen het dragen van religieuze symbolen in het openbaar? Hoofdstuk drie omvat mijn eigen onderzoek dat werd geleid door de volgende onderzoeksvraag: Zijn bekeerde moslima’s die zich meer bedekken door het dragen van een hoofddoek of gezichtssluier, religieuzer dan bekeerde moslima’s die zich minder bedekken? Om deze vraag te beantwoorden heb ik twintig bekeerde moslima’s geïnterviewd: tien van hen dragen geen hoofddoek, acht dragen een hoofddoek en twee een gezichtssluier. In dit hoofdstuk bespreek ik hun visie op de islam en de manier waarop zij de islam praktiseren.
108
Summary
I
n this thesis you will find the results of my research regarding the relationship between Islam, clothing and the religiosity of Muslim women. In order to come to my final conclusions, I have developed the following main research question:
Is there a correlation between the degree of religiosity and the dress of Muslim converts? In chapter one, I have investigated how the dress code of Islam has been interpreted in the twentieth century in a country with a Muslim majority, namely Egypt. This country has been subject to many changes in the twentieth century, including the dress of Muslim women which has changed dramatically. This chapter also reveals the extent to which religious and non-religious factors have played in this process. To continue my research further, I have examined the theme of clothing and Islam in the Netherlands. You can find this in chapter two in which I have also highlighted some existing studies. These studies provide insight into the life and views of women wearing headscarves, women who wear face veils and Salafists. This chapter also shows which clothing rules they live by and why they are important to them. In addition, I discuss the social and political debates surrounding the headscarf and the face veil in the Netherlands. Principles such as the separation of church and state and religious freedom are discussed here. What are the laws regarding religious symbols? And what are the arguments for and against wearing religious symbols in public? Chapter three include my own research which was guided by the following research question: Is there a correlation between the degree of religiosity and the dress of Muslim converts? To answer this question I interviewed twenty converted Muslim women: ten of them do not wear headscarves, eight of the women wear a headscarf and two of them wear a face veil. In this chapter I will discuss the differences of opinion between these different groups, and whether there is a difference in how they practice Islam.
109
Noten i
Roex en van Stiphout en Tillie 2010: 150 De gewoontes en praktijk van de Profeet Mohammed vastgelegd in de ḥadīth, wordt gezien als ideaal en nastrevenswaardig. iii Overlevering van de Profeet. iv Het na te volgen gedrag van de Profeet. v Moors en Tarlo 2007 vi De Koran. Vertaling Fred Leemhuis vii ibidem viii Tarlo 2010: 8 ix ibidem: 8,9 x Meervoud van ḥadīth. xi De derde vrouw met wie de Profeet trouwde. xii al-Bukhārī. Al-Jāmiʿ al-ṣaḥīḥ. The Translation of the Meaning of Sahih Bukhari, volume 6 page 26 xiii Awde 2005: 47 xiv ibidem: 46 xv ibidem: 47-50 xvi Een maḥram is een persoon waar men niet mee kan trouwen volgens de sharī’a (islamitische wetgeving), bijvoorbeeld haar vader, broers, ooms en schoonvader. xvii Mahmood 2005: 107 xviii Ahmed gebruikt in haar onderzoek soms de term veil en soms scarf, zonder duidelijk te maken of zij hiermee verschillende soorten hoofddoeken en/of sluiers mee bedoelt. Voor de leesbaarheid vertaal ik beide begrippen met hoofddoek. xix Ahmed 2011: 27, 28 xx ibidem: 20, 21, 34, 35 xxi ibidem: 36, 37 xxii Staatsorde gebaseerd op talent en verdienste xxiii ibidem: 37 xxiv ibidem: 38 xxv ibidem: 39, 40 xxvi ibidem: 41 xxvii Islamitische geleerden xxviii Ahmed 2011: 41 xxix ibidem: 43 xxx ibidem: 46 xxxi ibidem: 44, 45 xxxii ibidem: 46 xxxiii ibidem: 47-49 xxxiv ibidem: 49-55, 64 xxxv ibidem: 64, 65 xxxvi ibidem: 65-67 xxxvii ibidem: 61 xxxviii ibidem: 68 xxxix ibidem: 69, 73, 75 xl ibidem: 76 xli ibidem: 77, 78 xlii ibidem: 79-82 xliii ibidem: 79-83 xliv ibidem: 83-85 xlv ibidem: 85-87 xlvi ibidem: 87 xlvii ibidem: 88-91 xlviii ibidem: 100 xlix ibidem: 101 l ibidem: 117 li ibidem: 119 lii ibidem: 119-120 ii
110
liii
ibidem: 120 ibidem: 120-121 lv Bedevaart naar Mekka, verplicht voor elke moslim die de mogelijkheid heeft om deze een keer in zijn leven te volbrengen lvi Ahmed 2011: 121 lvii ibidem: 122-123 lviii ibidem: 124-125 lix ibidem: 125-126 lx ibidem: 126 lxi ibidem: 126 lxii ibidem: 127 lxiii ibidem: 127-128 lxiv ibidem: 128-129 lxv ibidem: 129 lxvi ibidem: 131-133 lxvii ibidem: 140-147 lxviii ibidem: 147 lxix ibidem: 152-153 lxx ibidem: 155-156 lxxi Motivaction: 2011 lxxii Knaap 2012: 157 lxxiii Hier: verleiding. Maar kan ook verstoring van de sociale orde of burgeroorlog betekenen. lxxiv Motivaction: 2011 lxxv Knaap 2012: 158 lxxvi Motivaction: 2011, Knaap 2012: 158 lxxvii Motivaction: 2011, Knaap 2012: 159 lxxviii Motivaction: 2011 lxxix ibidem lxxx ibidem lxxxi Roex en van Stiphout en Tillie 2010: 15 lxxxii ibidem lxxxiii ibidem: 16 lxxxiv ibidem: 134-135 lxxxv ibidem: 135-136 lxxxvi Oproepen of uitnodigen tot de islam. lxxxvii Roex en van Stiphout en Tillie 2010: 136 lxxxviii Moors, Gezichtssluiers. Draagsters en debatten. 2009: 4 lxxxix ibidem: 31 xc ibidem: 31-33 xci ibidem: 33-36 xcii ibidem: 36 xciii ibidem: 37-39 xciv ibidem 39-42 xcv ibidem: 48 xcvi ibidem: 42, 43 xcvii ibidem: 43-45 xcviii ibidem: 45, 46 xcix ibidem: 46 c ibidem: 46 ci ibidem: 47 cii Franken 2008: 369 ciii Berger, Monografie ‘Religie’ 2010: 18, 19 civ ibidem: 24 cv ibidem: 52 cvi ibidem: 32 cvii ibidem: 32, 33 cviii ibidem: 33 cix http://www.nrc.nl/nieuws/2011/04/04/volendamse-school-mag-hoofddoek-verbieden/ liv
111
cx
Nickolson 2008: 19 ibidem: 20 cxii Nota grondrechten in een pluriforme samenleving, p. 14-15 cxiii Nickolson 2008: 22-25 cxiv ibidem: 26 cxv ibidem: 26 cxvi ibidem: 26 cxvii ibidem: 27 cxviii ibidem: 28 cxix ibidem: 33 cxx ibidem: 33, 34 cxxi ibidem: 38, 39 cxxii ibidem: 39 cxxiii ibidem: 40 cxxiv ibidem: 40 cxxv ibidem: 40 cxxvi ibidem: 41 cxxvii ibidem: 41, 42 cxxviii ibidem: 42, 43 cxxix ibidem: 43 cxxx ibidem: 43 cxxxi Ahmed 2011: 193-207 cxxxii Moors, Gezichtssluiers. Draagsters en debatten. 2009: 4, 8, 9. Loenen 2003: 613. Vermeulen 2003. Nickolson 2008: 36. cxxxiii Vermeulen 2003: 11, 12. Moors, Gezichtsluiers. Draagsters en debatten. 2009: 9 cxxxiv Moors, Gezichtssluiers. Draagsters en debatten. 2009: 11 cxxxv ibidem: 13 cxxxvi ibidem: 13, 14 cxxxvii ibidem: 14 cxxxviii ibidem: 14 cxxxix ibidem: 14 cxl ibidem: 14, 15 cxli ibidem: 15 cxlii ibidem: 15, 16 cxliii Gezichtssluiers. Draagsters en debatten. 2009: 16 cxliv http://www.nrc.nl/nieuws/2012/01/27/kabinet-stemt-in-met-boerkaverbod/ cxlv Moors, Gezichtssluiers. Draagsters en debatten. 2009: 4, 16. Berger, Monografie ‘Religie’ 2010: 55 cxlvi Moors, Gezichtssluiers. Draagsters en debatten. 2009: 16, 17 cxlvii ibidem: 17 cxlviii ibidem: 17 cxlix http://www.nrc.nl/nieuws/2012/01/27/kabinet-stemt-in-met-boerkaverbod/ cl http://nos.nl/video/334834-spies-boerkaverbod-gaat-door.html cli http://www.volkskrant.nl/vk/nl/10637/VK-Dossier-Verkiezingen-van2012/article/detail/3249433/2012/05/02/Spies-wil-ideeen-PVV-niet-meer-verdedigen-boerkaverbod-inprullenbak.dhtml clii Driessen 1997:125 cliii Betekenis: In de naam van God cliv Geprezen is God clv Lange, wijde jurk clvi Hij is verheven (lofprijzing voor God) clvii Als God het wil clviii Driessen 1997: 125-127 clix God zij dank clx Driessen 1997: 127, 128 clxi Driessen 1997: 128, 129 clxii Letterlijk: toegestaan clxiii Koranverzen 2:172-173. Vertaling Fred Leemhuis clxiv In naam van God cxi
112
Literatuurlijst Ahmed, Leila. A quiet revolution. The veil’s resurgence, from the Middle East to America. New Haven [enz.]: Yale University Press, 2011. Ahmed, Leila. ‘Have we gotten the headscarf all wrong?’ Foreign Policy, 186, mei/juni (2011): p. 40- 42. Ahmed, Leila. Women and gender in Islam. Historical roots of a modern debate. New Haven [enz.]: Yale University Press, 1992. Amnesty International. ‘Een algemeen verbod op gezichtssluiers is in strijd met de mensenrechten.’ http://www.amnesty.nl. 21-04-2010. Amnesty BE. 20-10-2011.
Amnesty International. ‘Mensenrechten dossier boerkaverbod.’ Http://www.amnesty.nl. 23-09-2011. Amnesty NL. 25-10-2011. Awde, Nicholas. Women in Islam. An anthology from the Qur’ān and ḥadīths. Londen: Newton Printing, 2005 Berger, M.S. Monografie ‘Religie’. Den Haag: Sdu Uitgevers, 2010. Berger, Maurits. ‘Rechtsgronden voor een verbod op de gezichtsbedekkende sluier in Frankrijk, België en Nederland.’ Tijdschrift voor religie, recht en beleid, 3 (2010): p. 96-106. Bronkhorst, Daan. Afgrond roept tot afgrond. Mensenrechten en religie. Z.pl. Amnesty International/ Uitgeverij Balans, 1999. Bruckner, Pascal. ‘Unveiled. A case for France’s burqa ban.’ World Affairs, 173, 4 (2010): p. 61-65. Cumper, Peter, Tom Lewis. ‘”Taking religion seriously”? Human rights and hijab in Europe- some problems of adjudication.’ The journal of law and religion, 24, 2 (2009): p. 599-628. 113
Davary, Bahar. ‘Miss Elsa and the veil. Honor, shame and identity negotiations.’ Journal of Feminist Studies in Religion, 25, 2 (2009): p. 47-66. De Volkskrant. ‘Spies wil ideeën PVV niet meer verdedigen: boerkaverbod in prullenbak.’ http://www.volkskrant.nl. 02-05-12. De Volkskrant. 05-06-2012. http://www.volkskrant.nl/vk/nl/10637/VK-Dossier-Verkiezingen-van2012/article/detail/3249433/2012/05/02/Spies-wil-ideeen-PVV-niet-meer-verdedigenboerkaverbod-in-prullenbak.dhtml Donk, W.B.H.J. van de, e.a. red. Geloven in het publieke domein. Verkenningen van een dubbele transformatie. Amsterdam [enz.]: Amsterdam University Press, 2006. Driessen, Henk, red. In het huis van de islam. Nijmegen [enz.]: Uitgeverij Sun, 1997. Fadil, Nadia. ‘Not-/unveiling as an ethical practice.’ Feminist review, 98 (2011): p. 83-109. Franken, Leni, Patrick Loobuyck. ‘Hoe absoluut is godsdienstvrijheid? Over de schurende relaties tussen recht en religie.’ Streven: cultureel maatschappelijk maandblad, 75, 4 (2008): p. 369-374. Ghodsee, Kristen. ‘The miniskirt and the veil: Islam, secularism, and women’s fashion in the new Europe.’ Historical Reflections, 34, 3 (2008): p. 105-125. Halsema, Femke. Zoeken naar vrijheid. Teksten 2002- 2010. Amsterdam: Bakker, 2011. Hasan, Mehdi. ‘Her dark materials.’ New Statesman,139, 5003 (2010): p. 20-23. Huq, Samia, Sabina Faiz Rashid. ‘Refashioning Islam: elite women and piety in Bangladesh.’ Contemporary Islam, 2, 1 (2008): p. 7-22. Knaap, Jan, Sander Stoepker, Olivier Wegloop. Hoofdboek. Onthullend magazine over de hoofddoek. Z.p.n. : Jan Knaap, 2011 Koenis, Sjaak. Het verlangen naar cultuur. Nederland en het einde van het geloof in een moderne politiek. Amsterdam: Van Gennep, 2008.
114
Loenen, Titia. ‘Nikaab mag verboden worden. Commissie gelijke behandeling, 20 maart 2003 (oordeel 2003-40). NJCM-Bulletin: Nederland tijdschrift voor de mensenrechten, 28, 5 (2003): p. 613-624. Mahmood, Saba. Politics of piety. The Islamic Revival and the feminist subject. New Yersey: Princeton University Press, 2005. McCrea, Ronan. Religion and the public order of the European Union. Oxford: Oxford University Press, 2010. Mol, Bea. Tussen hoofddoek en naaldhak. Moslima’s over vrouwelijkheid en intimiteit. Amsterdam: Uitgeverij Maarten Muntinga bv, 2007. Moors, Annelies. ‘Comment.’ Material Religion, 6, 1 (2010): p. 112-114. Moors, Annelies. ‘Fashionably muslims. Notions of self, religion, and society in San’a.’ Fashion Theory. The journal of dress, body & culture, 11, 2/3 (2007): p. 319-346. Moors, Annelies. Gezichtssluiers. Draagsters en debatten. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam, 2009. Moors, Annelies. ‘NiqaBitch and Princess Hijab: Niqab activism, satire and street art.’ Feminist review, 98, 1 (2011): p. 128-136. Moors, Annelies. ‘The Dutch and the face-veil: the politics of discomfort.’ Social anthropology: the journal of the European Association of Social Anthropologists, 17, 4 (2009): p. 393-409. Moors, Annelies, Emma Tarlo. ‘Introduction.’ Fashion Theory. The journal of dress, body & culture, 11, 2/3 (2007): p. 133-141. Motivaction. ‘Samenvatting nationaal hoofddoek onderzoek.’ http://www.Motivaction.nl. november 2011. Motivaction. 28-12-2011. Nickolson, Lars. Met recht geloven. Religie en maatschappij in wet en debat. Amsterdam [enz.]: Aksant, 2008. 115
NOS. ‘Spies: boerkaverbod gaat door.’ http://www.nos.nl. 27-01-12. NOS. 05-06-2012. http://nos.nl/video/334834-spies-boerkaverbod-gaat-door.html NRC. ‘Kabinet stemt in met boerkaverbod.’ http://www.nrc.nl. 27-01-12. NRC. 29-032012.http://www.nrc.nl/nieuws/2012/01/27/kabinet-stemt-in-met-boerkaverbod/ NRC. ‘Volendamse school mag hoofddoek verbieden.’ http://www.nrc.nl. 04-04-2011. NRC. 30-05-2012. http://www.nrc.nl/nieuws/2011/04/04/volendamse-school-maghoofddoek-verbieden/ Ooijen, H.M.A.E. van. ‘Boerka of Bivakmuts: verbod in de openbare ruimte? Het wetsvoorstel Wilders en Fritsman en het wetsvoorstel Kamp nader onder de loep genomen.’ NJCM-Bulletin: Nederland tijdschrift voor de mensenrechten, 33, 2 (2008): p. 160176. Overwegingen bij een boerkaverbod: zienswijze van de deskundigen inzake een verbod op gezichtsbedekkende kleding. Den Haag: Ministerie van Justitie, 2006. Nota grondrechten in een pluriforme samenleving. Den Haag: Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties, 2004. Özkaya, Zehra. ‘Kleding en hoofddoek; de schaamte voorbij?’ Al Nisa Islamitisch maandblad, 14, 2 (2003): p.6-10. Parvez, Z. Fareen. ‘Debating the burqa in France: the antipolitics of Islamic revival.’ Qualitative sociology, 34, 2 (2011): p. 287-313. Pektaş-Weber, Ceylan. Moslima’s. Emancipatie achter de dijken. Amsterdam: Bulaaq, 2006. Pollitt, Katha. ‘Veil of fears.’ The Nation, 290, 23 (2010): p. 10-11. Rangoonwala, Fatima I, Susan R. Sy, Russ K.E. Epinoza. ‘Muslim identity, dress code adherence and college adjustment among American Muslim women.’ Journal of Muslim minority affairs, 31, 2 (2011): p. 231-242. Rijksoverheid. ‘Ministerraad stemt in met wetsvoorstel verbod gelaatsbedekkende kleding.’ http://www.rijksoverheid.nl. 16-09-2011. De Rijksoverheid. 02-10-2011.
publicaties/persberichten/2011/09/16/ministerraad-stemt-in-met-wetsvoorstelverbod-gelaatsbedekkende-kleding.html> Rijksuniversiteit Groningen. ‘De hoofddoek: onderdrukking of mode?’. http://www.rug.nl. 21-03-2012. De Rijksuniversiteit Groningen. 23-03-2012. Roex, Ineke, Sjef van Stiphout, Jean Tillie. Salafisme in Nederland. Aard, omvang en dreiging. Amsterdam: Universiteit van Amsterdam, Instituut voor Migratie en Etnische Studies, 2010. Roy, Olivier. De islam en de scheiding van kerk en staat. Vert. Hanneke Los. Amsterdam: Van Gennep 2006. Sasse van Ysselt, Paul van. ‘Over het verbod op het dragen van een gezichtssluier en van gelaatsbedekkende kleding.’ Tijdschrift voor religie, recht en beleid, 3 (2010): p. 5-28. Schurende relaties tussen recht en religie. Oldenhuis, F.T. e.a. Assen: Van Gorcu, 2007. Schwartzbaum, Adam. ‘The niqab in the courtroom: protecting free exercise of religion in a post-Smith world.’ University of Pennsylvania Law review, 159, 5 (2011): p. 1533-1576. Tarlo, Emma. Visibly muslim. Fashion, politics, Faith. Oxford: Berg, 2010. Veeren, Henk, Patricia Vogel, Hans Werdmölder, red. Etnische minderheden en wetenschappelijk onderzoek. Veranderingen in taal, recht, religie en sociaal-economische positie in Nederland. Amsterdam [enz.]: Uitgeverij Boom, 1996. Vermeulen, B.P. ‘AB 2003, 233, Sluierverbod toegestaan; een onderwijsinstelling mag het dragen van een gezichtssluier (nikaab) verbieden: dat verbod maakt weliswaar indirect onderscheid, maar is objectief gerechtvaardigd.’ Commisie Gelijke Behandeling, 20-03-2003. Vrijsen, Eric. “Tijd voor burqa-verbod’. Patrick van Schie, directeur van het Wetenschappelijk Bureau van de VVD, de Teldersstichting, over de richtingenstrijd in de partij’. Elsevier, 62, 26 (2006): p. 13. Wester, Fred. Strategieën voor kwalitatief onderzoek. Muiderberg: Coutinho, 1991. 117
Bijlage 1: Het interviewschema Openen interview Assaleem ‘aleykum. Allereerst wil ik u benadrukken dat ik uw gegevens vertrouwelijk en anoniem zal verwerken in mijn onderzoek. Het interview zal gaan over uw persoonlijke beleving van de islam. Ik wil het interview graag vastleggen op mijn memorecorder zodat ik het later nog eens kan naluisteren. Heeft u hier bezwaren tegen? Ik zal u zo eerst een aantal persoonlijke vragen stellen. Daarna zullen wij het hebben over de islam. Ik stel voor dat wij nu beginnen met het interview.
A. Inleidende vragen 1) Kunt u kort iets vertellen over uzelf? - Hoe oud bent u? - Waar woont u? - heb je een islamitische naam aangenomen, zo ja welke? - ben je soennitisch of shi’itisch? Indien shi’itisch: waarom heeft u voor deze stroming gekozen?
2) Studeert u? - Zo ja, wat studeert u? Aan welke onderwijsinstelling studeert u (MBO/HBO/WO)? Wat hoopt u na uw studie te gaan doen?
-Indien nee, heeft u gestudeerd? -- Indien nee, heeft u uw middelbare school afgemaakt? Zo ja, op welk niveau?
-- Indien ja, Wat heeft u gestudeerd? Aan welke onderwijsinstelling heeft u gestudeerd? 118
Heeft u werk gevonden in uw studierichting? --- Zo ja wat? Hoeveel uur in de week werkt u? GA DOOR MET VRAAG VRIJE TIJD --- Zo nee, zoekt u werk in uw studierichting?
3) Werkt u? - Zo ja, als wat? Hoeveel uur in de week werkt u? - Zo nee, bent u op zoek naar werk? Indien ja, als wat? Indien nee, heeft u in het verleden gewerkt? Zo ja, als wat? Wat is de reden dat u niet op zoek bent naar werk?
4) Bent u getrouwd, verloofd, gescheiden, alleenstaand of heeft u een vriend?
- indien getrouwd, verloofd of gescheiden: Bent/ Was u getrouwd/ verloofd met een moslim? - Indien alleenstaand of vriend: Is uw vriend moslim? Vindt u het belangrijk om in de toekomst te trouwen? Vindt u het belangrijk om in de toekomst met hem te trouwen?
- Wat is uw mening over relaties voor het huwelijk? Is dit in uw ogen toegestaan of niet?
- Ziet u het als een verplichting om te trouwen met een moslim, of mag dat van u ook met bijvoorbeeld een jood, christen of atheïst? 5) Heeft u kinderen? - Indien ja: Hoeveel kinderen heeft u? 119
- Hoe oud zijn ze? - wilt u hen islamitisch opvoeden? Zo ja kunt u kort aangeven wat u belangrijk vindt om hen mee te geven van de islam?
6) Wat doet u zoal in uw vrije tijd?
- Heeft u vriendinnen of kennissen die u in uw vrije tijd op zoekt? Zo ja, zijn zij ook moslim? Wat voor activiteiten onderneemt u met hen?
- Bent u online actief op webforum over de islam?
- Volgt u Koranlessen, lessen over de islam of Arabische lessen? Zo ja, wat voor lessen volgt u? Waar worden deze gegeven? Hoe vaak volgt u lessen?
- Gaat u weleens naar lezingen of bijeenkomsten? Zo ja, wat voor lezingen of bijeenkomsten?
- Heeft u overige verplichtingen buitenshuis? Zo ja, welke? Zo nee, verhelderen: Brengt u bijvoorbeeld uw kind(eren) naar school of kinderopvang of bijvoorbeeld naar sportlessen? Bezoekt u ouderavonden op school? Bent u lid of vrijwilliger bij een vereniging of sportclub? - Heeft u in uw vrije tijd contact met niet-maḥram mannen? (d.w.z. mannen met wie je in theorie zou kunnen trouwen, bijvoorbeeld de buurman of een collega). Zo ja, wat voor activiteiten onderneemt u met hen? 120
7) Waar komt u vandaan? Indien buitenland: Hoe lang woont u al in Nederland?
- Waar komen uw ouders vandaan? Indien uit buitenland: Hoe lang zijn zij al in Nederland?
- Werken of werkten uw ouders? Zo ja, als wat?
- Zijn uw ouders gelovig? Zo ja, welk geloof hangen zij aan?
- Bent u gelovig opgevoed? Zo ja, op welke wijze kreeg u het geloof van uw ouders mee?
- Wanneer kreeg je interesse voor de islam? - Hoe kwam dat? - Wanneer koos u voor de islam? - Waarom koos u voor de islam (en waarom niet voor het geloof van uw ouders?)
8) Is uw kledingstijl veranderd sinds uw bekering? Zo ja, kunt u mij vertellen hoe uw kledingstijl in de loop van de tijd veranderd is? Wat voor kleding droeg u voorheen en hoe bent u dit gaan veranderen?
- Bent u uw kleding op andere plekken en bij andere winkels gaan kopen?
- Gebruikt u make-up buitenshuis? Indien nee, droeg u voorheen wel make-up buitenshuis? - Draagt u parfum buitenshuis? 121
- Epileer je jouw wenkbrauwen?
Draagt u buitenshuis wel eens een hoofddoek, gezichtssluier of andere bedekkende kleding? - Zo ja, draagt u altijd een hoofddoek/ gezichtssluier in de aanwezigheid van nietmaḥrams?
Indien ja: Waarom draagt u altijd de hoofddoek/ gezichtssluier in de aanwezigheid van niet- maḥrams?
Indien niet altijd: wanneer draagt u wel een hoofddoek/gezichtssluier en wanneer niet? Bij welke gelegenheden wel en bij welke niet? Desnoods verhelderen: draagt u het naar werk/ school, tijdens boodschappen doen, op visite bij familie, als u met vriendinnen afspreekt, als u naar de moskee gaat, als u lezingen of bijeenkomsten bijwoont, als u met het openbaar vervoer reist.
Waarom wel bij gelegenheid a en niet bij b?
Weten uw ouders dat u de hoofddoek/ gezichtssluier (af en toe) draagt? Zo ja, Wat vinden uw ouders ervan dat u de hoofddoek/ gezichtssluier (af en toe) draagt? Zo nee, hoezo niet?
Bent u wel eens lastiggevallen omdat u een hoofddoek of gezichtssluier droeg? Zo ja, wanneer en op welke manier bent u lastig gevallen?
Indien gezichtssluier: Is u wel eens de toegang geweigerd omdat u een gezichtssluier droeg?
122
Indien hoofddoek: Zou u in de toekomst een gezichtssluier willen dragen? Waarom wel/ niet?
Sinds wanneer draagt u (af en toe) de gezichtssluier/ hoofddoek?
- Indien nee, geen hoofddoek of gezichtssluier: Heeft u in het verleden wel eens de hoofddoek of gezichtssluier gedragen? Zo ja, wanneer droeg u dit? Tijdens welke gelegenheden? Waarom droeg u een hoofddoek/ gezichtssluier? Waarom draagt u de hoofddoek/ gezichtssluier niet meer?
Bent u van plan om in de toekomst een hoofddoek of gezichtssluier te gaan dragen? Waarom wel/ niet?
- Aan allen: Is de hoofddoek volgens u een verplichting of aanbeveling voor moslima’s, of geen van beide?
Ziet u de gezichtssluier als een verplichting of aanbeveling voor moslima’s, of geen van beide? Vindt u dat een gezichtssluier de communicatie belemmert? Indien ja, vindt u het vervelend om met iemand te communiceren die een gezichtssluier draagt? Denkt u dat de hoofddoek en de gezichtssluier een belemmering vormen voor het vinden van een leuke of goede baan in Nederland?
- Indien getrouwd/ verloofd/ vriend: Houdt u man/ verloofde/ vriend zich aan de kledingsvoorschriften van de islam voor de man? Zo ja: Op welke wijze? (baard, broekspijpen boven enkels etc.) 123
Wat vindt u daarvan? Zo nee: wat vindt u van de islamitische kledingsvoorschriften voor de man? Zou u voorkeur er naar uit gaan dat uw man/ verloofde/ vriend zich aan deze voorschriften zou houden?
Indien alleenstaand: Zijn er kledingsvoorschriften voor de man in de islam? Zo ja, welke zijn dat? Wat vindt u van deze voorschriften?
-Aan allen: Vindt u het voor mannen toegestaan om goud te dragen? Waarom wel/niet?
- Indien kinderen: Worden er regels voor de kleding van uw kind(eren) in acht genomen? Zo ja, welke? Zo nee, bent u in de toekomst van plan om uw kind(eren) regels op te leggen of mee te geven met betrekking tot hun kleding?
B. Persoonlijke mening Graag wil ik nu wat dieper ingaan over uw persoonlijke beleving van de islam.
1) Hoe vaak bidt u? Indien 5 keer per dag bidt: Sinds wanneer bidt u al 5 keer per dag? Heeft u wel eens periodes dat u helemaal niet bid, of minder vaak? Indien u nu de hoofddoek of gezichtssluier draagt: bent u eerder begonnen met bidden of met het dragen van de hoofddoek/ gezichtssluier? Vindt u het toegestaan om het verplichte gebed uit te stellen? Doet u daarnaast wel eens een smeekgebed, de du`a’? 124
Zo ja, wanneer?
2) Geeft u aalmoezen, de zakāt en/of ṣadaqa? Zo ja, wanneer? Is dat een vast bedrag per keer of wisselt dat af? Hoe stelt u het bedrag vast?
3) Vast u tijdens ramadan? - Zo ja, Sinds wanneer doet u mee met de Ramadan? - Zijn er behalve de onthouding van eten, drinken (en seks) nog andere dingen die u tijdens Ramadan doet of juist laat? (bijv. De Koran uitlezen, extra opletten op de tong: geen slechte dingen zeggen, niet liegen)
- Indien nee, heeft u dit in het verleden wel gedaan? En zo ja, waarom nu niet meer?
4) Heeft u al eens de bedevaart ondernomen? Zo ja, wanneer en hoe vaak? Zo nee, heeft u hier plannen voor?
5) Hoe vaak gaat u naar de moskee? Tijdens welke gelegenheden? (alleen offerfeest of ook vrijdaggebed of lezingen...) Indien nooit, waarom gaat u niet naar de moskee?
6) Hoe vaak leest u in de Koran? Hoe vaak leest u in andere boeken over het geloof?
7) Als u wat over het geloof wilt weten, waar haalt u dan deze informatie vandaan?
125
8) Als u vlees eet, is dit dan altijd ḥalāl vlees? Indien nee: Eet u varkensvlees?
9) Luistert u naar niet-religieuze muziek? Indien ja: er zijn moslims die het luisteren naar niet- religieuze muziek afwijzen omdat dit ḥarām zou zijn, wat vindt u daarvan?
10) Vindt u het erg om in een ruimte te zijn waar afbeeldingen van levende wezens aanwezig zijn? Indien nee: heeft u in uw huis foto’s staan?
11) Vindt u het toegestaan om op plekken te komen waar mannen en vrouwen gezamenlijk aanwezig zijn? - Indien ja: komt u zelf wel eens op plekken waar mannen en vrouwen gezamenlijk aanwezig zijn? Indien ja: wanneer, in welke gelegenheden? Vindt u dit problematisch? - Indien nee, waarom niet?
12) Stemt u tijdens de Tweede Kamer verkiezingen? Indien nee: vindt u stemmen toegestaan? Heeft u behoefte aan een islamitische politieke partij in Nederland?
Stel dat er een politieke partij in Nederland opgericht wordt die een vorm van de sharī’a zou willen invoeren. Zou u deze partij steunen?
13) Bevindt u zich wel eens op plekken waar alcohol gedronken wordt? - Indien nee, vermijdt u express deze plekken? - Indien ja, waar? 126
En Wanneer? Wat vindt u ervan om in zo’n plek aanwezig te zijn? Indien: niet erg. Drinkt u zelf alcohol?
14) Feliciteert u vrienden en familie met niet-islamitische feestdagen (zoals verjaardagen, Kerst etc.)? Zo ja, kunt u wat voorbeelden noemen? Indien nee, waarom niet?
15) Hoe kijkt u tegen vriendschappen aan met niet-moslims? Loopt u wel eens tegen problemen aan in vriendschappen met niet-moslims?
16) Schudt u de handen met niet-maḥram mannen? Indien ja, wat vindt u ervan als een moslima of moslim dit niet doet vanwege haar/ zijn geloof?
17) Spreekt u anderen er wel eens op aan als u ziet dat zij een regel van de islam overtreden? Indien ja, kunt u een voorbeeld noemen?
Wordt u er zelf wel eens op aangesproken als u een regel van de islam overtreedt? Zo ja, door wie?
18) Zet u zich wel eens in om anderen tot de islam te bekeren? Zo ja, op welke manier?
19) Denkt u er wel eens over na om te emigreren naar een islamitisch land? Zo ja, naar welk land? Waarom? 127
20) Er zijn moslims die de islam willen aanpassen aan de moderne tijd en er zijn moslims die liever leven zoals de eerste drie generaties moslims leefden. Wat is uw mening hierover? Wat vindt u ervan om de islam aan te passen aan de moderne tijd? (vindt u dat de islam aangepast moet worden aan onze tijd en aan de Nederlandse context, of heeft u het liefst dat moslims leven zoals in de tijd van de Profeet Mohammed?).
21) Vindt u dat de islam en het leven in Nederland goed samen gaat?
22) Wat vindt u van de houding van Nederland op de islam (dus de politiek, de media, de bevolking...)?
23) Ondervindt u als moslim wel eens problemen in Nederland? Indien ja, wat voor problemen?
24) Wordt u wel eens gediscrimineerd omdat u moslim bent? Zo ja, kunt u een voorbeeld hiervan geven? 25) Heeft u in Nederland genoeg ruimte om uw geloof te praktiseren zoals u dat wilt?
- Vindt u dat er bidplekken op scholen en werkplekken aanwezig moeten zijn?
26) Het kabinet heeft in januari 2012 ingestemd met het zogenaamde ‘boerkaverbod’, dit houdt in dat het dragen van gezichtsbedekkende kleding verboden is. Wat vindt u van dit verbod?
Wat denkt u dat de gevolgen zullen zijn van een dergelijk boerkaverbod voor vrouwen die een gezichtssluier dragen?
128
27) Daarnaast wordt er in de politiek gedebatteerd over strenge regels m.b.t. de hoofddoek, bijvoorbeeld om deze te verbieden in openbare gebouwen zoals het gemeentehuis en de bank. Wat is uw mening hierover?
Wat denkt u dat strengere regels m.b.t. de hoofddoek als gevolg met zich meebrengt?
C. Afsluiting Interview Dit is het einde van het interview. Wilt u nog wat kwijt voordat wij het interview afsluiten? Ik wil u hartelijk bedanken voor uw medewerking aan dit interview. Wilt u dat ik u op de hoogte houdt van mijn onderzoeksresultaten? Zo ja, noteer/ controleer emailadres. En kent u misschien andere bekeerde moslima’s die eventueel mee zouden willen werken aan dit onderzoek?
129