REGLEMENT VAN DE NATIONALE EVENTINGWEDSTRIJDEN
K.B.R.S.F. vzw 2013
INHOUDSTABEL GEDRAGSCODE VOORWOORD HOOFDSTUK I – ALGEMEENHEDEN Artikel 500 Artikel 501 Artikel 502 Artikel 503 Artikel 505 Artikel 506 Artikel 507 Artikel 508 Artikel 509 Artikel 510 Artikel 513 Artikel 514 Artikel 515 Artikel 516 Artikel 517 Artikel 518 Artikel 519 Artikel 520 Artikel 521 Artikel 522 Art. 522bis Artikel 523 Artikel 524 Artikel 525 Artikel 526 Artikel 527 Artikel 529 Artikel 530 Artikel 531 Artikel 532 Artikel 533 Artikel 534 Artikel 535 Artikel 537 Artikel 538 Artikel 539
Inleiding Definitie Rangschikking Categorieën in nationale Eventingwedstrijden Deelname Reeksen en kwalificatie Voorwaarden voor deelname aan wedstrijden Onkostennota’s voor officiëlen Voorprogramma's Inschrijvingen Startvolgorde Starttijden HOOFDSTUK II – ALGEMENE REGELS Oefening en opwarming Toegang tot omloop en pistes Onderbrekingen en wijzigingen Keuringen en Onderzoek van de paarden Welzijn van paard en ruiter Slechte behandeling van de paarden, onverantwoord rijgedrag Kledij Optoming Overzicht betreffende uitsluiting HOOFDSTUK III – DRESSUURPROEF Doel en algemene omschrijving Regels voor de dressuurproef Proeven Piste Resultaten HOOFDSTUK IV – UITHOUDINGSPROEF Doel en algemene omschrijving Regels voor de uithoudingsproef Omloop Hindernissen Berekening van de uitslag Omschrijving van de fouten HOOFDSTUK V – DE SPRINGPROEF Regels voor de springproef Doel en algemene omschrijving Hindernissen Berekening van de resultaten Tijdsaanpassingen
p. 04 p. 05 p. 06 p. 06 p. 06 p. 07 p. 07 p. 08 p. 10 p. 10 p. 10 p. 10 p. 12 p. 12 p. 13 p. 13 p. 13 p. 14 p. 14 p. 14 p. 15 p. 17 p. 18 p. 20 p. 20 p. 21 p. 21 p. 21 p. 23 p. 23 p. 25 p. 25 p. 26 p. 27 p. 29 p. 29 p. 29 p. 30 p. 30
KBRSF – Eventing – 2013.1
2
HOOFDSTUK VI – KALENDER EN VERPLICHTINGEN VAN DE INRICHTERS Artikel 540 Kalender Artikel 541 Verplichtingen van het OC HOOFDSTUK VII – OFFICIËLEN VOOR NATIONALE EVENTINGWEDSTRIJDEN Artikel 548 Jurisdictie Artikel 549 Verantwoordelijkheden van de officiëlen Artikel 550 Benoeming van de wedstrijdofficiëlen Artikel 551 Rechters Artikel 552 Technisch Afgevaardigde (TD) Artikel 553 Parcoursbouwer (PB) BIJLAGEN Bijlage 1 Kwalificatiecriteria Bijlage 2 Plan van dressuurpistes Bijlage 3 Lijst van de dressuurproeven Bijlage 4 Toegelaten neusriemen en bitten voor de dressuurproeven Bijlage 5 Afstanden, maten van de hindernissen en snelheid van de uithoudingsproef CNC Bijlage 6 Afstanden, maten en snelheid van de springproef Bijlage 7 Handicapsysteem Bijlage 8 Leeftijd, Handicap en Reeksen Bijlage 9 Geldprijzen – toepassing Artikel 502.6 Bijlage 10 Hindernissen en fouten in cross-‐country Bijlage 11 Kwalificatie van deelnemers en paarden Bijlage 12 Informatie betreffende de veiligheid Bijlage 13 Equivalentie van de reeksen Bijlage 14 Medisch-‐sanitaire dienstverlening
p. 31 p. 31 p. 33 p. 33 p. 33 p. 34 p. 35 p. 36 p. 38 p. 39 p. 41 p. 42 p. 45 p. 46 p. 47 p. 49 p. 49 p. 50 p. 53 p. 57 p. 58 p. 59
KBRSF – Eventing – 2013.1
3
1. 2. 3. 4. 5. 6. 7. 8. 9. 10.
GEDRAGSCODE In de gehele ruitersport staat het paard op de hoogste plaats. Het welzijn van het paard is belangrijker dan de eisen van fokkers, trainers, ruiters, eigenaars, handelaars, organisatoren, sponsors en officiëlen. Alle diergeneeskundige zorgen en behandelingen moeten de gezondheid en het welzijn van het paard waarborgen. Altijd moet er de meeste aandacht besteed worden aan voeding, gezondheid, hygiëne en veiligheid van het paard. Gedurende het vervoer van paarden moet voor een gezonde omgeving gezorgd worden en dienen maatregelen getroffen om goede ventilatie, regelmatige voeding en drank te waarborgen. Het accent moet gelegd worden op verbetering van de trainingen en de beoefening van de paardensport, en ook op bevordering van wetenschappelijke studies in de paardengeneeskunde. In het belang van het paard zijn de gezondheid en de bekwaamheid van de ruiter onontbeerlijk. Elk type paardensport en elke trainingsmethode moet rekening houden met het paard als levend wezen en alle technieken uitsluiten die de FEI als een misbruik beschouwt. De Nationale Federaties moeten doeltreffende controles uitvoeren opdat het welzijn van het paard geëerbiedigd wordt door alle personen en alle organen die onder hun bevoegdheid vallen. De Nationale en Internationale paardensport-‐reglementen i.v.m. met de bescherming van het paard moeten geëerbiedigd worden niet alleen tijdens Nationale en Internationale wedstrijden, maar ook tijdens de trainingen. De wedstrijdreglementen moeten voortdurend aangepast worden teneinde het welzijn van het paard te verzekeren.
KBRSF – Eventing – 2013.1
4
1.
2.
3. 4. 5.
VOORWOORD Dit reglement is vanaf 1 januari 2013 van toepassing op alle Eventingwedstrijden georganiseerd en gereglementeerd in België, onder de bescherming van de Koninklijke Belgische Ruitersportfederatie (KBRSF). Vanaf dat ogenblik zullen alle vorige publicaties van voornoemd reglement vervallen. Dit reglement moet worden gezien in samenhang met het Nationaal Algemeen Reglement, het Nationaal Diergeneeskundig Reglement en de FEI Rules for Eventing. De artikelnummering werd volledig aangepast aan FEI versie 2012. Vermits daarvan niet alle artikels van toepassing zijn op nationale wedstrijden, komen die nummers hier niet voor. Voor alle in dit reglement niet voorziene gevallen zal de terreinjury beslissingen nemen in een sportieve geest, zo dicht mogelijk aansluitend bij dit reglement en bij het Algemeen Reglement. De Commissie OC TD
-‐ Eventingcommissie van de KBRSF -‐ Organiserend Comité -‐ Technische Afgevaardigde (Technical Delegate)
Het woord "paard" mag in dit reglement gelezen worden als "paard en/of pony" behalve waar te verstaan valt dat dit niet van toepassing is.
KBRSF – Eventing – 2013.1
5
Art. 500 :
HOOFDSTUK I -‐ ALGEMEENHEDEN INLEIDING 1. Algemeen Een Eventingwedstrijd is de meest veelzijdige wedstrijd, zowel voor ruiter als voor paard. Van de ruiter wordt een doorgedreven kennis verwacht van alle ruitersportdisciplines, samen met een uitzonderlijke kennis van de mogelijkheden van zijn paard, evenals de juiste inschatting ervan. Al deze eigenschappen zullen het resultaat zijn van een weloverwogen, doorgedreven en gerichte training. 2.
Art. 501 :
Art. 502 :
Verantwoordelijkheid Het is de verantwoordelijkheid van de deelnemer de reglementen te kennen en toe te passen. De aanstelling van een steward of een officieel al dan niet in het reglement voorzien, ontslaat hem geenszins van die verantwoordelijkheid. Door het vertrek te nemen aanvaardt hij ondubbelzinnig de omloop van elke proef die aanvangt.
DEFINITIE 1. De Eventingwedstrijd is onderverdeeld in drie afzonderlijke proeven, namelijk een dressuurproef, een uithoudingsproef en een springproef, tijdens dewelke de ruiter eenzelfde paard berijdt. Deze kennen hun verloop tijdens één, twee of drie opeenvolgende dagen. Volgens het aantal deelnemers kan een proef gesplitst worden. 2. Organisaties die een fase A (wegen en paden) in hun programma opnemen, kunnen de eventingreglementen van 2009 als richtlijn gebruiken. Strafpunten welke opgelopen worden tijdens fase A worden niet verrekend in het eindresultaat. RANGSCHIKKING 1. De eindrangschikking wordt verkregen door het optellen van de strafpunten in de drie proeven. 2.
Als eerste eindigt diegene die de minste strafpunten opgelopen heeft.
3.
Ingeval van gelijkheid van punten bij twee of meerdere deelnemers wordt de rangschikking bepaald door : 1. het beste resultaat in de cross-‐country (hindernis-‐ en tijdsfouten) 2. ingeval van nieuwe gelijkheid hij die de optimale tijd van de cross-‐country het dichtst benadert 3. ingeval van nieuwe gelijkheid de deelnemer met het beste resultaat in de Springproef (hindernis-‐ en tijdsfouten) 4. ingeval van nieuwe gelijkheid de deelnemer met de beste (snelste) tijd in de Springproef 5. indien er dan nog gelijkheid is blijft er een ex-‐aequo in de eindrangschikking.
4.
In een Eventingwedstrijd mag een combinatie ruiter/paard de volgende fase niet starten indien zij uitgesloten was in de voorgaande proef.
KBRSF – Eventing – 2013.1
6
Art. 503 :
5.
Een algemene rangschikking voorziet voor elke reeks een beker voor de eerste en één prijs per vier starters in dressuur. Naast de beker voor de algemene rangschikking mag het OC in elke reeks, een beker voorzien voor de winnaar van de uithoudingsproef en/of voor de winnaar van de dressuurproef op voorwaarde dat zij de volledige wedstrijd beëindigen.
6.
Voor minima aan geldprijzen zie Bijlage 9. Voor de ponyruiters zijn deze de minima aan : ofwel geldprijzen ofwel naturaprijzen voor eenzelfde waarde.
7.
Indien op een wedstrijd geen proef voor pony’s wordt ingericht kunnen ponyruiters met hun pony deelnemen aan de proef voor paarden van hetzelfde niveau (PL in B, PM in L, PZ in M). Zij dienen dan alle proeven af te leggen exact zoals de paarden.
CATEGORIEEN IN NATIONALE EVENTINGWEDSTRIJDEN 1. CNC Deze zijn meestal 1 of 2-‐daagse wedstrijden bestaande uit dressuur, uithouding en een springproef. De dressuurproef moet de springproef en de uithoudingsproef voorafgaan. 2.
Art. 505 :
CCN Deze wedstrijd loopt over 2 à 3 dagen onder hetzelfde reglement als de CNC met de volgende uitzonderingen : de lengte van het crossparcours zal langer zijn dan dat van de CNC van hetzelfde niveau. De springproef moet na de cross gereden worden.
DEELNAME 1. Leeftijd der deelnemers. 1.1 Ponyruiters. Ruiters, die een pony rijden, vanaf het begin van het burgerlijk jaar waarin zij 11 jaar worden tot het einde van het burgerlijk jaar waarin zij 16 jaar worden. 1.2 Junioren. Ruiters vanaf het begin van het burgerlijk jaar waarin zij 14 jaar worden tot het einde van het burgerlijk jaar waarin zij 18 jaar worden. 1.3 Young riders. Ruiters vanaf het begin van het burgerlijk jaar waarin zij 16 jaar worden tot het einde van het burgerlijk jaar waarin zij 21 jaar worden. 1.4 Senioren. Ruiters vanaf het begin van het burgerlijk jaar waarin zij 18 jaar worden. 2.
Buiten Klassement Geen enkele deelnemer mag "Buiten Klassement" deelnemen aan een nationale wedstrijd, behalve op uitzonderlijke beslissing genomen vóór de start van de wedstrijd door twee leden van de Eventingcommissie en dit enkel voor training-‐ of selectie-‐ doeleinden.
3. Kampioenschappen van België 3.1 Deze wedstrijden zijn enkel toegankelijk voor Belgische ruiters met een door KBRSF – Eventing – 2013.1
7
de KBRSF erkende licentie en voor paarden geïmmatriculeerd conform de bepalingen van het Huishoudelijk Reglement. De inschrijving moet door de ruiter bij zijn eigen liga (VLP of LEWB) gebeuren.
3.2 De Kampioenschappen van België mogen ingericht worden voor seniors, young riders, juniors, ponyruiters, jonge paarden (5-‐, 6-‐ & 7-‐jarige) militairen en politie. Deze kampioenschappen kunnen verreden worden als CNC of CCN, of in het kader van een CCI of CIC. Voor ponyruiters kan dit alleen in de vorm van een CNC of CCN.
3.3 Deelnemers met de vereiste leeftijd en paarden, mogen deelnemen aan zowel pony, junior, young rider en senior kampioenschap, doch slechts aan één per kalenderjaar. 4. Deelname met meerdere paarden 4.1 In een Belgisch Kampioenschap van ruiters, mag een ruiter slechts één paard uitbrengen. In een Belgisch Kampioenschap van jonge paarden, mag een ruiter meerdere paarden uitbrengen, volgens Art. 505.4.2.
4.2 In eenzelfde wedstrijd, mag een deelnemer in het totaal maximum 5 paarden inschrijven of uitbrengen bij een driedaagse, 4 bij een tweedaagse, en 3 bij een eendaagse wedstrijd. Hij moet akkoord gaan met de door het OC bepaalde starttijden. In geval van overbelasting, of onmogelijkheid van timing, mag het OC deze aantallen verminderen, mits terugbetaling van de geannuleerde inschrijvingen.
5.
Art. 506 :
Beker van België Een Beker van België mag slechts georganiseerd worden mits voorafgaande toestemming van de Commissie die ook het vraagprogramma zal goedkeuren.
REEKSEN EN KWALIFICATIES 1. Reeksen 1.1. Paarden :
• • • • • • • • •
Reeks B (90) Reeks Bo (90) Reeks J (100) Reeks L (100) Reeks Lo (100) Reeks M (*) Reeks Mo (*) Reeks Z (**) Reeks Zo
1.1.1 Vierjarige paarden mogen slechts in reeks B of Bo deelnemen (cfr. art. 506.2.2.2). 1.1.2 Een paard dat een ruiter in niveau L wil uitbrengen en dat reeds hogere reeksen heeft uitgereden met een cross zonder hindernisfouten, moet ingeschreven worden in de reeks Lo : zelfde reglement als reeks L, met afzonderlijk klassement en facultatieve
KBRSF – Eventing – 2013.1
8
prijzen, maar zonder handicappunten. Het is niet verplicht steeds in deze reeks te blijven. 1.1.3 Een paard dat een ruiter in niveau M wil uitbrengen en dat reeds hogere reeksen (Nationaal en/of Internationaal) heeft uitgereden met een cross zonder hindernisfouten, moet ingeschreven worden in de reeks Mo : zelfde reglement als reeks M, met afzonderlijk klassement en facultatieve prijzen, maar zonder handicappunten. Het is niet verplicht steeds in deze reeks te blijven. Uitzondering : een juniorruiter mag ten allen tijde in de reeks M starten, ook al heeft hij als combinatie al op een hoger niveau bevestigd. 1.1.4 Wanneer een reeks B en/of L en/of M voorzien is, dient de organisator eveneens een reeks Bo en/of Lo en/of Mo te voorzien (zie 506.1.1.2 en 506.2.2.2). 1.1.5 Wanneer er geen proef voor reeks Z voorzien is, mag het OC, voor alle paarden van reeks Z, een reeks Zo organiseren. Deze bestaat uit de dressuur-‐ en springproeven van reeks Z, en de cross-‐omloop van reeks M. Er mag geen reeks Zo ingericht worden indien er geen reeks M in dezelfde wedstrijd is. Een paard van reeks M mag deelnemen in reeks Zo. Er zal een algemeen klassement met facultatieve prijzen zijn maar het resultaat geldt niet als kwalificatie voor internationale wedstrijden zoals bij reeks Z. 1.2. Pony's 1.2.1
1.2.2
De schofthoogte van een pony is minimum 128 cm en maximum 148 cm, of 149 cm met hoefijzers (officieel attest van meting is beslissend) • • •
Reeks PL (90) Reeks PM (100) Reeks PZ (110)
2. Kwalificatie voor reeksen 2.1 In een hogere reeks starten. 2.1.1. In een hogere reeks starten is toegestaan indien de combinatie reeds 3x wedstrijden van een lager niveau heeft uitgereden met een cross zonder hindernisfouten of indien de combinatie voldoende ervaring kan aantonen. 2.1.2. Eenmaal een paard in een hogere reeks één wedstrijd heeft uitgereden met een cross zonder hindernisfouten wordt hij in die reeks bevestigd en punt 2.2 hieronder wordt van toepassing.
2.1.3. Een jong paard (reeks J) kan niet verplicht worden over te stappen naar een hogere reeks (M of Z) totdat hij de leeftijd van 7 jaar bereikt heeft, zelfs als hij aan zo een proef heeft deelgenomen (M, Z niveau) in België of aan een Internationale proef van hetzelfde niveau in het buitenland.
2.2
In een lagere reeks starten. 2.2.1 Een paard mag slechts naar een lagere reeks teruggaan na schriftelijke toestemming van de Commissie (bv jongere, minder
KBRSF – Eventing – 2013.1
9
ervaren ruiter); deze toestemming moet schriftelijk aangevraagd worden.
2.2.2
3.
Art. 507 :
Art. 508 :
Kwalificatie voor wedstrijden (nationale en internationale).
3.1 Voor de leeftijdskwalificaties, zie Art. 505 (ruiters) en Bijlage 8 (paarden -‐ nationale wedstrijden). 3.2 Voor de kwalificaties met betrekking tot ervaring voor nationale wedstrijden, zie Bijlage 1. 3.3
Ruiters die tijdens het lopende seizoen of de twee voorgaande jaren reeks M, Mo Zo of Z uitgereden hebben, mogen niet deelnemen in reeks B, maar moeten zich inschrijven in reeks Bo : zelfde reglement als reeks B, met afzonderlijk klassement en facultatieve prijzen.
Voor het FEI-‐kwalificatiesysteem en normen, zie Bijlage 11. Deze kwalificaties zijn onderhevig aan revisie volgens beslissingen van de FEI en zijn ter informatie in dit reglement inbegrepen. Nationale kwalificaties aangaande deelname in internationale wedstrijden moeten behaald worden tijdens het jaar in kwestie of de 2 voorafgaande jaren.
4. Selectiecriteria 4.1 Over het algemeen, aanvaardt de Commissie de kwalificatiecriteria (zie Art. 506.3) als selectievoorwaarden.
4.2 De Commissie behoudt zich het recht voor om af te wijken van dit principe om een goed-‐gemotiveerde reden, bv een opgelegde beperking op het aantal aanvaarde inschrijvingen, prestaties geleverd in niet-‐Federatie wedstrijden, recentelijke onvoldoende prestaties, lopende sancties, enz. VOORWAARDEN VOOR DEELNAME AAN WEDSTRIJDEN 1. Nationale wedstrijden staan alleen open voor ruiters met een licentie en paarden met een immatriculatie conform het Huishoudelijk Reglement en het Algemeen Reglement, en voor LRV-‐ruiters, ingeschreven via het LRV-‐ secretariaat. 2.
Buitenlandse ruiters zijn toegelaten mits toestemming van hun federatie, conform de overeenkomsten tussen die federatie en de Belgische Liga's en conform het Algemeen Reglement van de FEI (t.t.z. mits bilaterale overeenkomst cfr NED, GER, ofwel mits weekendlicentie).
ONKOSTENNOTA’S VAN OFFICIËLEN Het OC is verplicht de verplaatsingen en verblijfskosten te vergoeden zoals voorzien in het Algemeen Reglement.
KBRSF – Eventing – 2013.1
10
Art. 509 :
Art. 510 :
VOORPROGRAMMA’S Het voorprogramma van een nationale wedstrijd moet ten laatste 12 weken vóór de datum van de wedstrijd voorgelegd worden aan de Commissie. De Commissie keurt het goed of wijzigt het. Na goedkeuring of aanpassing wordt het overgemaakt aan de organiserende Liga die het voorprogramma publiceert. INSCHRIJVINGEN De inschrijvingen moeten overeenstemmen met het officieel gepubliceerd voorprogramma. Zij worden definitief op de sluitingsdatum van de inschrijvingen. Voorts dienen volgende regels in acht genomen te worden : 1. Een paard mag slechts aan één reeks deelnemen per nationale wedstrijd. 2. Zijn gekwalificeerd om deel te nemen aan een bepaalde reeks, ruiter en paard, die op de sluitingsdatum van de wedstrijd aan de kwalificatiecriteria voldoen. 3. De inschrijvingen voor alle nationale eventingwedstrijden en de betaling van de inschrijving dient te gebeuren conform de reglementen van KBRSF en de Liga’s. 4. De inschrijvingen dienen te gebeuren vóór de sluitingsdatum (meestal maandag 24 h) vermeld in het voorprogramma. Na sluitingsdatum zullen geen inschrijvingen meer aanvaard worden. Uitzondering Bij het niet-‐doorgaan van een internationale wedstrijd kan een ingeschreven combinatie nog inschrijven voor een nationale wedstrijd datzelfde weekend, tot uiterlijk de maandag vóór die wedstrijd (24 h). Zo ook kan een ruiter, die wegens kreupelheid van een paard niet kan deelnemen aan een internationale wedstrijd, nog tot die maandag met een ander paard inschrijven voor een nationale wedstrijd datzelfde weekend. 5. De deelnemerslijsten zullen op de website gepubliceerd worden vóór het einde van de week van de sluitingsdatum. Mogelijke vergissingen kunnen dan per fax of mail naar de Liga van de ruiter nog rechtgezet worden tot de maandag vóór de wedstrijd (24 h). 6. Inschrijvingen ter plaatse zijn niet mogelijk. 7. Annulaties zijn mogelijk tot de maandag vóór de wedstrijd (24 h). Nadien blijft het inschrijvingsgeld te betalen. Zij kunnen enkel doorgegeven worden aan de Liga bij dewelke de ruiter is aangesloten. 8. Enkel de volgende wijzigingen zijn toegestaan : met een ander paard (indien dit geïmmatriculeerd is) OF met een andere ruiter (indien deze in orde is met licentie). Wijzigingen kunnen vóór het begin van de wedstrijd enkel doorgegeven worden aan de Liga bij dewelke de ruiter is aangesloten. Wijzigingen ter plaatse zijn enkel mogelijk op het wedstrijdsecretariaat tot één uur vóór de eerste dressuurproef van de reeks waarin oorspronkelijk is ingeschreven. Voor elke wijziging is er een administratieve kost te betalen op het wedstrijdsecretariaat.
KBRSF – Eventing – 2013.1
11
9.
Art. 513 :
Art. 514 :
Opgelet ! a. Het inschrijvingsgeld blijft te betalen door de origineel-‐ingeschreven ruiter. De ruiters handelen dit onder elkaar af ! b. De verandering gebeurt zonder aanpassing aan de start-‐orde of tijdschema van de reeks. c. Het licentie-‐ of immatriculatienummer van de nieuwe ruiter of paard moet opgegeven worden bij melding van de wijziging. d. De gevraagde wijziging moet aan de kwalificatievoorwaarden van de reeks voldoen. e. Er mag maar één wijziging van ruiter OF paard zijn per combinatie ruiter/paard zoals bepaald op de sluitingsdatum van inschrijvingen (dus geen nieuwe combinatie). Bij aankomst op de wedstrijd dient elke ruiter aan het wedstrijdsecretariaat zijn intentie om te starten te melden (confirmeren) en dit ten laatste 30 minuten vóór de gepubliceerde starttijd van zijn dressuurproef. Hij dient dan ook zijn rugnummer te ontvangen.
10. Elke proef die minder dan 4 inschrijvingen heeft, mag door het OC geannuleerd worden. Het OC is dan wel verplicht om onmiddellijk de ingeschreven ruiters te verwittigen. STARTVOLGORDE 1. De startvolgorde, opgesteld door het OC, dient ten laatste 48 uur vóór de aanvang van de eerste proef meegedeeld te worden. 2. Wanneer de springproef plaatsvindt na de uithoudingsproef, mag de startorde van de springproef in omgekeerde volgorde van het klassement na de uithoudingsproef zijn. STARTTIJDEN 1. De starttijden van de dressuurproef en van de uithoudingsproef moeten worden uitgehangen en/of ter beschikking gesteld van de deelnemers. 2. Het OC bepaalt deze uurroosters in samenspraak met de TD. 3. Het beginuur en het vermoedelijke einduur van de springproef per reeks worden aan de deelnemers kenbaar gemaakt.
KBRSF – Eventing – 2013.1
12
Art. 515 :
HOOFDSTUK II -‐ ALGEMENE REGELS OEFENING EN OPWARMING 1. Bij aankomst op de wedstrijd, wordt aan elk paard een identificatienummer toegewezen, dat door het paard altijd zichtbaar moet gedragen worden wanneer het buiten zijn stal of vrachtwagen is. Het niet dragen van dit nummer leidt eerst tot een formele waarschuwing van de jury, en eventueel nadien tot een boete. 2.
Tijdens dressuur-‐ en springproef moet dit nummer, volgens het nationaal reglement van de betrokken discipline, door de ruiter en/of het paard gedragen worden. Tijdens de cross, moet de ruiter zijn nummer dragen in de gestandaardiseerde nummerdrager, die hijzelf moet aanschaffen.
3.
Enkel de ruiter mag zijn paard werken. Een groom mag een paard in stap berijden, aan de hand of aan de longe werken, en enkel van de ene naar de andere plaats van de wedstrijd draven. Het is verboden, op straf van uitsluiting, minder dan 2 weken vóór de wedstrijd hindernissen van de cross-‐ country te springen, zoals ze op de wedstrijd in een omloop dienen gespron-‐ gen te worden. Het is eveneens verboden de wedstrijdterreinen van de dres-‐ suur-‐ of de springproef te betreden. Worden als wedstrijdterreinen bes-‐ chouwd : De dressuurringen zoals ze voor de wedstrijd aangelegd zijn en ge-‐ bruikt zullen worden. Voor de springproef : de omlopen met de hindernissen zoals ze voor de wedstrijd zullen opgesteld en gebruikt worden. Oefenterreinen moeten ter beschikking zijn van de ruiters. Het OC stelt de deelnemers op de hoogte van de plaats en de uren van toegankelijkheid. Enkel de oefenhindernissen van het OC mogen gebruikt worden. Ze moeten gevlagd zijn. De oefenhindernissen mogen in geen enkele dimensie die van de proef overschrijden, behalve voor de springproef waar de hoogte 10 cm meer mag zijn.
4. 4.
Art. 516 :
5.
Stewards zullen door het OC aangeduid worden om toezicht te houden op de oefenterreinen.
TOEGANG TOT OMLOOP EN PISTES 1. Dressuurpiste Eenmaal de proef begonnen, is het op straf van uitsluiting verboden de dressuurpiste te voet te betreden. 2.
Parcours van de uithoudingsproef Na aanvaarding door de terreinjury is het toegelaten het parcours te voet te verkennen, voordien is het op eigen risico.
3.
Springproef De omloop zal open staan ter verkenning te voet ten laatste 20 minuten voor de aanvang van de eerste springproef. Voor de volgende proeven, zal de terreinjury beslissen over de duur van de verkenningsperiode in functie van de algemene tijdsplanning van de wedstrijd.
KBRSF – Eventing – 2013.1
13
Art. 517 :
Art. 518 :
Art. 519 :
Art. 520 :
ONDERBREKINGEN EN WIJZIGINGEN De timing kan onderbroken worden voor onvoorziene situaties. Zo nodig kan het begin van een proef of een fase vervroegd, uitgesteld of geschrapt worden. De beslissing wordt genomen door de terreinjury in samenspraak met de Technische Afgevaardigde (TD). In geval van onderbreking zullen de betrokken ruiters van deze toestand op de hoogte worden gebracht. Na de officiële verkenning van de cross is het mogelijk dat zich wijzigingen voordoen ten gevolge uitzonderlijke toestanden (zware regenval, grote hitte, enz...). De beslissing wordt genomen door de terreinjury. Vóór het aanvangen van de fase of de proef zal de aankondiging gebeuren op het officieel uithangbord. Zo nodig zal een Officieel bij de start en eventueel op de plaats van de wijziging aanwezig zijn om de ruiters te verwittigen. KEURINGEN EN ONDERZOEK VAN DE PAARDEN Gedurende de ganse wedstrijd kan de terreinjury een keuring of onderzoek bevelen of uitvoeren. Tevens heeft de terreinjury het recht en de plicht elk paard uit te sluiten dat naar zijn oordeel mank is, of niet meer in staat is de wedstrijd voort te zetten. Op een nationaal kampioenschap, welk ook, zal er een keuring van de paarden voorzien worden, een 1ste keer vóór de dressuurproef, een 2de keer aan de aankomst van de cross en een 3de keer 15 minuten na de aankomst van de cross. WELZIJN VAN PAARD EN RUITER 1. De controle op geneesmiddelen moet uitgevoerd worden volgens de beschikkingen van het Algemeen Reglement, het Nationaal Reglement Dierengeneeskunde, en de FEI Veterinary Regulations. 2. Elke ruiter moet na een val onderzocht worden door de officiële dokter alvorens hij het wedstrijdterrein verlaat of met een ander paard start. Bij een val van het paard moet het paard door de officiële veearts onderzocht worden. De ruiter is zelf verantwoordelijk om ervoor te zorgen dat deze onderzoeken plaatsgrijpen. 3. Indien de ruiter een ongeval heeft waarbij hij tijdelijk bewusteloos was, dan zal hij automatisch uitgesloten worden voor verder deelname aan de wedstrijd. 4. Een ruiter die, ten gevolge van een ongeval op een wedstrijd, naar het ziekenhuis wordt overgebracht voor onderzoek of behandeling, mag de start van een volgende proef enkel nemen op eigen verantwoordelijkheid. Hij zal aan de Voorzitter van de Terreinjury de medische stukken voorleggen die zijn bekwaamheid tot voortzetting van de wedstrijd bevestigen. Niettemin is de Voorzitter van de Terreinjury, na overleg met de wedstrijddokter, gerechtigd hem een volgende start te ontzeggen. Dezelfde procedure zal gevolgd worden zo de ruiter wenst deel te nemen aan een andere wedstrijd binnen de maand na zijn ongeval. SLECHTE BEHANDELING VAN DE PAARDEN EN ONVERANTWOORD RIJGEDRAG (zie Algemeen Reglement Art. 127) 1. Slechte behandeling kan worden omschreven als het bewust veroorzaken van ongewenste pijn of ongemak bij een paard. Bij wijze van voorbeeld kunnen de volgende handelingen als daden van
KBRSF – Eventing – 2013.1
14
2.
3.
4. Art. 521 :
slechte behandeling worden beschouwd : -‐ het overdadig slaan van een paard. -‐ het gebruik op een paard van eender welk toestel dat elektrische ontladingen veroorzaakt. -‐ het overdadig gebruik maken van sporen en het langdurig, buitensporig en hardhandig trekken aan het bit. -‐ het berijden of pogen te berijden van een paard dat tekenen van uitputting vertoont, kreupel of gekwetst is. barreren van een paard op het wedstrijdterrein of daarbuiten. het overgevoelig maken van eender welk lichaamsdeel van een paard. -‐ een paard achterlaten zonder voedsel, water of beweging. onverantwoord rijgedrag (zie Art. 520.3 en 4). bloed in de mond van het paard. De gevallen van slechte behandeling gemeld door officiëlen of door ieder ander persoon, moeten indien mogelijk vergezeld zijn van een schriftelijke verklaring van één of meerdere getuigen of van andere bewijzen, die aan de terreinjury moeten afgegeven worden. De gevallen opgemerkt na het einde van de wedstrijd moeten aan de Secretaris Generaal van de KBRSF overgemaakt worden. Iedere ruiter is verplicht tijdens wedstrijden op een verantwoorde manier paard te rijden. Indien de ruiter door zijn rijgedrag onnodige risico's neemt voor zichzelf of voor zijn paard, indien hij onnodige risico's veroorzaakt aan andere ruiters, andere paarden, officiëlen of derden, zal dit aanzien worden als onverantwoord rijgedrag. Uit eigen beweging of als reactie op een klacht, zal de Terreinjury sancties opleggen zoals voorzien in Art. 142.3 van het Algemeen Reglement en/of volgens Art. 532.1.3, in geval zij het rijgedrag als onverantwoord beoordeelt. Bij wijze van voorbeeld kan de volgende handeling als onverantwoord rijgedrag worden beschouwd : het springen van een hindernis, die voor een hogere reeks bestemd is. Indien de Terreinjury het rijgedrag van een ruiter als onverantwoord beoordeelt zal hem/haar voor die wedstrijd geen enkele kwalificatie voor een hogere reeks of internationale wedstrijd toegekend worden.
KLEDIJ 1. Beschermend hoofddeksel. Vanaf aankomst op het wedstrijdterrein, is het onder alle omstandigheden steeds verplicht een beschermend hoofddeksel te dragen wanneer men een paard berijdt. Iedereen die een hindernis neemt met een paard, is verplicht een helm te dragen die voldoet aan de opgelegde Europese (EN) of Britse (PAS) normen (zie Bijlage 12 voor bijkomende informatie). Het NIET dragen van een reglementaire helm tijdens het rijden of springen van eender welke hindernis of het dragen van een helm waarvan de kinriem niet conform, niet aansluitend aan de kin of los is, heeft de uitsluiting tot gevolg en dit volgens beslissing van de Terreinjury. 2.
Zweep. 2.1. De rijzweep (maximum 1,20 m voor de reeksen B, Bo, J, L, Lo en maximum 1,00 m voor de reeksen PL en PM) wordt toegelaten voor de
KBRSF – Eventing – 2013.1
15
dressuurproeven voor de reeksen B, Bo, J, L, Lo, PL en PM.
2.2 Voor de reeksen M, Zo, Z en PZ is het verboden op straf van uitsluiting een rijzweep te gebruiken bij de dressuurproef. 2.3 Het gebruik ervan is toegelaten in de paddock, onafhankelijk van de reeks waarin men rijdt.
2.4 Wanneer een zweep gebruikt wordt in de uithouding of springproef, of tijdens de oefening of opwarming ervoor, mag deze niet langer zijn dan 75 cm en niet verzwaard op het uiteinde.
3. Sporen 3.1 De sporen moeten uit glad metaal vervaardigd zijn. De punt mag niet langer zijn dan 4cm (maximum 1.5cm voor pony ruiters PL en PM), zonder wieltjes en naar achter gericht. De sporen zijn vanaf de laars gemeten. Het uiteinde moet afgerond zijn. Indien de punt gebogen is, moeten de sporen zodanig gedragen worden dat de punt naar beneden is gericht. Metalen sporen met ronde knop uit hard plastic zijn toegelaten (“Impuls”-‐sporen). “Dummy“-‐sporen zonder enig uitsteeksel zijn eveneens toegelaten. 3.2 In alle dressuur-‐, uithoudings-‐ en springproeven zijn sporen facultatief, ook voor Z, Zo. 3.3 In de dressuurproef en tijdens het opwarmen voor de dressuur voor reek-‐ sen M, Mo, Z, Zo zijn sporen met wieltjes toegestaan, maar die moeten rond, glad, zonder puntjes van gelijk-‐welke-‐vorm zijn en ze moeten vrij kunnen ronddraaien. 4. Laarzen De rijlaarzen moeten zwart zijn, mogelijk met bruine boord, of bruin, hetzij hoge laarzen uit één stuk, hetzij bottines met bijpassende gladlederen lange beenstukken (chaps) van dezelfde kleur. Op de laarzen is een gekleurde strip toegestaan. 5. Dressuurproef. Militairen : Burgers :
dienstuniform met handschoenen, diensthoofddeksel. jachtkledij of kledij van de rijvereniging, wit hemd en witte das, handschoenen, witte of lichtbeige rijbroek, een beschermend hoofddeksel zoals voorzien in art 521.1 is verplicht, zwarte laarzen of bottines met chaps. (cfr. dressuurreglement FEI 24ste uitgave van 01.01.2013)
6.
Uithoudingsproef. Een lichte kledij is toegelaten. Is verplicht : de helm, zoals in Art. 521.1 bepaald, rijlaarzen of bottines met chaps, een rugbeschermer (zie Bijlage 12 voor bijkomende informatie) en een rugnummer.
7.
Springproef. Militairen : Burgers :
KBRSF – Eventing – 2013.1
idem dressuur idem dressuur 16
Handschoenen zijn niet verplicht, en laarzen zoals voorzien in Art. 521.4. Steeds is de helm, zoals in Art. 521.1 bepaald, verplicht, evenals het nummer zoals in Art. 515 bepaald. Verkenning van de omloop in voornoemde kledij. 8. 9.
Art. 522:
Pony's Voor ponyruiters zijn jodhpurs toegelaten in alle proeven. Prijsuitreiking De ruiter dient in correcte kledij te zijn, zoals voor dressuur of springproef, uitzonderlijk in correcte crosskledij.
OPTOMING 1. Oefenpistes. Zijn verplicht : Engels type zadel en elke vorm van hoofdstel, inclusief stang en trens, trens, ophaaltrens of hackamore. Losse martingale (enkel met een trens), Ierse martingale, rubber rond of aan het bit, beenbeschermers, bandages, neus-‐ of oorbeschermers tegen vliegen, zadelovertrekken zijn toegestaan. Enkelvoudige bijzetteugels, Duitse teugels en chambon zijn enkel toegestaan tijdens het longeren (met één longe-‐lijn). Andere martingales en elke andere soort van beteugeling (vaste teugels, slofteugels enz.) en elke vorm van oogbescherming zijn verboden op straffe van uitsluiting 2.
Dressuurproef. 2.1 Zijn verplicht : Engels zadel met toegelaten hoofdstel : neusriem met toegelaten trens. Stang-‐trens is enkel toegestaan in reeksen Zo en Z. 2.2
Een toegelaten stang-‐trens bestaat uit een gewone (of Engelse) neusriem (bijlage 4a.1), met één van de trenzen (bijlage 4b.1-‐4) en één van de stangen (bijlage 4b.5-‐10), en eventueel een kinketting met of zonder rubberen of lederen beschermer, of een wouwelriempje (bijlage 4b.11-‐14). - de trens mag van metaal zijn of stevig plastic, en mag bekleed zijn met rubber; de trens mag niet van buigzaam plastic of rubber zijn. - de hefbomen van de stang mogen niet langer zijn dan 10 cm.
2.3
Een toegelaten enkele trens bestaat uit één van de neusriemen (bijlage 4a.1-‐4), met één van de trenzen als in bijlage 4c. - bij een gekruiste (of Mexicaanse) neusriem mag een stuk schaapsvacht onder de kruising de neus van het paard beschermen - de trens mag van metaal zijn of stevig plastic, rubber of leder. - alle mondringen en knevels zijn toegelaten met alle bitten van bijlage 4b en c. Algemeenheden : - De neusriem moet van leder zijn, en mag slechts zodanig aangespannen zijn dat het paard niet gekwetst wordt. - Alle onderdelen in de mond van het paard moeten glad en afgerond zijn.
2.4
KBRSF – Eventing – 2013.1
17
- De diameter van de ringen van bit of trens moet zodanig zijn dat het paard niet gekwetst wordt. - Een borsttuig is toegelaten. - Zijn verboden op straf van uitsluiting : martingale en alle hulpteugels, beenbeschermers, bandages, oogkleppen, rubberen bitschijven, oorbeschermers, oordopjes, blinkers (inbegrepen schapenvacht opzij aan het hoofdstel), neusnetjes en zadelovertrekken. In uitzonderlijk geval kan de terreinjury oorbeschermers toelaten (vliegen). 3.
Uithoudingsproef en Springproef. 3.1 De aard van de optoming is naar keuze maar het paard moet een bit of hackamore dragen. Een ophaaltrens en een hackamore zijn toegelaten alsook een glijdende martingale zonder stop-‐systeem. De teugels dienen bevestigd te zijn aan het bit of rechtstreeks aan de stang-‐en-‐trens, bij een hackamore rechtstreeks aan de hefboom. De stijgbeugelriemen moeten vrij hangen en aan de buitenkant van de zadelflap. 3.2
Zijn verboden : -‐ alle vormen van oogkleppen (inbegrepen schapenvacht opzij aan het hoofdstel), vaste teugels, slofteugels, bijzetteugels; -‐ alle middelen die de tong van het paard vastmaken; -‐ elk bit of gedeelte van de optoming dat het paard zou kunnen kwetsen.
Art. 522bis : OVERZICHT BETREFFENDE UITSLUITING Uitsluiting betekent dat de deelnemer met zijn paard niet meer verder aan de wedstrijd mag deelnemen. De terreinjury kan overgaan tot uitsluiting in o.a. de volgende gevallen : 1. Op elk ogenblik tijdens de wedstrijd 1.1 zijn paard, anders dan op stap met lange teugels, door iemand anders laten berijden, tenzij de groom volgens Art. 515.3. 1.2 vóór de proef, de dressuur-‐ of springpiste te paard betreden. 1.3 vóór de proef in de nabijheid van de hindernissen van de uithoudingsproef een paard berijden. 1.4 oefenhindernissen springen die niet gevlagd zijn. 1.5 oefenhindernissen in de tegengestelde richting springen. 1.6 oefenhindernissen springen die buiten de toegestane afmetingen zijn. 1.7 oefenhindernissen springen buiten de door het OC vastgestelde uren. 1.8 te voet de dressuurpiste betreden na het begin van de wedstrijd. 1.9 de piste van de springproef verkennen wanneer deze gesloten is. 1.10 slechte behandeling van het paard. KBRSF – Eventing – 2013.1
18
1.11 oefenen met een niet toegelaten optoming of met niet toegelaten hoofddeksel of sporen.
1.12 onverantwoord rijgedrag.
2.
3.
Tijdens de dressuurproef 2.1 De terreinjury kan de deelnemer uitsluiten in volgende gevallen : o.a. -‐ verboden hulp van derden ontvangen. 2.2 De terreinjury moet verplicht de deelnemer uitsluiten in volgende gevallen : o.a. -‐ de proef uitvoeren met een verkeerde optoming of met een niet toegestane rijzweep of sporen. -‐ uitgesproken kreupelheid. -‐ verzet van meer dan 20 sec. -‐ bij val van ruiter en/of paard. Tijdens de uithoudingsproef. 3.1 Volgens het oordeel van de jury o.a. -‐ een hindernis nemen of trachten te nemen zonder beschermend hoofddeksel met vastgemaakte kinriem. (Art. 521) -‐ vrijwillig hinderen van een andere deelnemer of de richtlijnen van de officiëlen om een andere deelnemer te laten voorgaan niet naleven. (Art. 529) -‐ verplichte doorgangen in tegengestelde richting nemen zonder te herstellen. -‐ hulp van derden. 3.2 Verplichte uitsluiting o.a. -‐ manken of uitputting. -‐ slechte behandeling van het paard. (Art. 520) -‐ deelnemen aan proeven met niet toegestane optoming of kledij. (Art. 521 en 522) -‐ vergissing in de omloop. -‐ het niet nemen van een hindernis of een verplichte doorgang -‐ het nemen van een hindernis of een verplichte doorgang in een onjuiste volgorde -‐ het nemen van een hindernis in tegengestelde richting -‐ het nemen van een reeds genomen hindernis.
KBRSF – Eventing – 2013.1
19
HOOFDSTUK III -‐ DRESSUURPROEF
Art. 523 :
DOEL EN ALGEMENE OMSCHRIJVING De dressuur heeft tot doel het paard harmonieus te ontwikkelen en zijn specifieke kwaliteiten naar voren te brengen. Als rechtstreeks gevolg van de dressuur zal het paard niet alleen kalmer, soepeler, doorlaatbaarder en onafhankelijker worden, maar ook meer vertrouwen krijgen en zijn oplettendheid aanscherpen zodat het in harmonie kan samenwerken met zijn ruiter. REGELS VOOR DE DRESSUURPROEF 1. Behalve bij specifieke in dit reglement aangehaalde gevallen is het dressuurreglement CDN van toepassing. 2.
Alle internationale proeven dienen uit het hoofd gereden te worden (reeksen M, Zo, Z en PZ).
3.
De terreinjury zal iedere combinatie bestraffen die de piste niet betreedt binnen de 45 seconden na het belsignaal (Art 526.1.2).
4.
De proef begint bij het betreden van de ring in A en eindigt na de groet op het einde van de proef.
5.
Tijdens het groeten moeten de ruiters de teugels in één hand houden, en met de andere hand een goed zichtbare groet uitvoeren.
6.
Iedere uit te voeren beweging van de proef zal aanvangen wanneer de romp van de ruiter ter hoogte van het aangegeven punt komt.
7.
Bij uitgesproken kreupelheid zal de juryvoorzitter in samenspraak met andere juryleden de deelnemer uitsluiten door een belsignaal. Deze beslissing is zonder beroep.
8.
Wanneer een paard de piste met de vier benen verlaat tussen het moment van het binnenkomen en het einde van de proef, is de combinatie uitgesloten.
9.
Ieder verzet van het paard tijdens de proef van meer dan 20 sec. heeft uitsluiting tot gevolg.
10.
Maakt de deelnemer een fout in het parcours dan waarschuwt de juryvoorzitter met een belsignaal. Indien nodig duidt de juryvoorzitter de plaats aan waar de proef dient hernomen te worden en wat de volgende beweging zal zijn die moet worden uitgevoerd. Hij laat dan de deelnemer alleen verder gaan. In sommige gevallen nochtans, daar waar een deelnemer een fout begaat en de bel onnodig het verloop van de uitvoering zou kunnen storen, kan de juryvoorzitter beslissen dat hij niet belt.
11. Maakt de deelnemer een fout in de uitvoering (vb. lichtrijden i.p.v. doorzitten, teugels niet in één hand bij de groet, enz...) dan moet dit bestraft worden zoals een fout in het parcours. 12. Principieel is het niet toegelaten een beweging van de proef te hernemen, tenzij de juryvoorzitter beslist dat het om een vergissing in het parcours gaat
KBRSF – Eventing – 2013.1
20
Art. 524 :
Art. 525 :
Art. 526 :
en belt. Wanneer een deelnemer voor de tweede maal eenzelfde beweging uitvoert dan zal de jury alleen de eerste uitvoering waarderen en de punten voor een vergissing in het parcours aftrekken. 13. Elke tussenkomst van buiten (stem, tekens, enz..) wordt beschouwd als hulp van derden voor ruiter en/of paard en kan de uitsluiting tot gevolg hebben. PROEVEN De dressuurproeven zijn vastgelegd door de Commissie en variëren per reeks en soms per wedstrijd. Ze zijn gepubliceerd en beschikbaar bij de KBRSF (o.a. website www.equibel.be). De in een bepaalde wedstrijd te rijden proeven worden in het desbetreffende voorprogramma vermeld. PISTE De piste dient vlak te zijn, op gras of zand, met afmetingen 20 x 60 m. Alleen de proeven voor de reeksen B, Bo, L, Lo, PL en PM mogen op een piste van 20 x 40 m verreden worden. Indien de piste bij A open blijft zal zij door de jury als gesloten worden beschouwd. Iedere jury dient over een overdekte tribune te beschikken, indien mogelijk 50 cm hoger gelegen dan de piste en ongeveer 5 m ervan verwijderd. Er mag eventueel ook vanuit een auto gerecht worden. De Voorzitter zit in C, de andere juryleden bij voorkeur in B of E, ofwel in H of M (bij 2 juryleden), en bij voorkeur in H en B of M en E, ofwel in H en M (bij 3 juryleden). RESULTATEN 1. Punten. 1.1 De jury geeft punten van 0 tot en met 10 voor iedere genummerde rubriek afzonderlijk en op het einde voor de algemene beoordeling. 1.2 De fouten worden als volgt bestraft : -‐ 1ste maal -‐ 2 punten -‐ 2de maal -‐ 4 punten -‐ 3de maal -‐ uitsluiting Het onderstaande wordt als fout beschouwd : -‐ fout in het parcours -‐ de piste binnenkomen met een zweep voor zover niet toegestaan in Art. 521.2.1. -‐ de piste langer dan 45 sec na het belsignaal betreden -‐ de piste betreden vóór het belsignaal 1.3 Wanneer een paard en/of ruiter valt tijdens een proef, zal hij worden uitgesloten worden. 1.4 Een combinatie ruiter/paard wordt uitgesloten indien zij 90 of meer strafpunten kreeg.
KBRSF – Eventing – 2013.1
21
2. 4.1 4.2
Berekening van de resultaten. De toegekende punten (0 – 10) voor de rubrieken en de algemene beoordeling worden samengeteld en de strafpunten voor eventuele fouten in het parcours ervan afgetrokken. De procentuele goede punten voor elk jurylid worden berekend door het delen van het in 2.1 berekend totaal door de maximum haalbare punten, te vermenigvuldigen met 100, af te ronden tot 2 plaatsen (decimaal), d.w.z. 5 of meer naar boven, anders naar onder.
4.3
De gemiddelde procentuele goede punten voor de ruiter worden berekend door het samentellen van de in 2.2 berekende totalen van elk jurylid, te delen door het aantal juryleden, af te ronden tot 2 plaatsen (decimaal).
4.4
De totale strafpunten voor de ruiter worden berekend door het aftrekken van het in 2.3 berekend percentage van 100, te vermenigvuldigen met 1.5 en af te ronden tot 1 plaats (decimaal).
KBRSF – Eventing – 2013.1
22
Art. 527 :
Art. 529 :
HOOFDSTUK IV -‐ UITHOUDINGSPROEF DOEL EN ALGEMENE OMSCHRIJVING In een CNC of CCN is het doel van deze proef de vorming en de ontwikkeling van het paard en de ruiter naar internationale wedstrijden toe. In een CNC of CCN is er alleen fase D. REGELS VOOR DE UITHOUDINGSPROEF 1. Start. 1.1 In de fase D staan de deelnemers onder toezicht van een starter. Het paard moet niet onbeweeglijk stil staan, maar er mag geen sprake zijn van een vliegende start. De deelnemer wordt op de hoogte gebracht van een nakende start, het is aan hem om tijdig klaar te zijn om te starten. 1.2 Om de taak van de starter te vergemakkelijken wordt een startbox van ± 5m bij 5m voorzien. De voorkant is open voor de start van het paard. Er is een opening aan één of beide zijkanten waarlangs het paard binnen kan. De ruiter moet zijn start nemen van binnen in de startbox maar daarvóór mag hij binnen en buiten de startbox circuleren zoals hij het wenst. 1.3 1.4
Een helper te voet mag een paard in de startbox vasthouden tot het start-‐ teken. Indien te vroeg wordt gestart, zal de tijd starten bij het overschrijden van de startlijn. Wanneer een deelnemer om gegronde redenen niet op tijd kan vertrekken, kan de starter hem toch laten starten als er geen gevaar is om de volgende deelnemer te hinderen. Zijn tijd zal opgenomen worden alsof hij op het voorziene uur zou vertrokken zijn.
2. Tijd. 2.1 De optimale tijd is de tijd die nodig is om de bepaalde afstand af te leggen tegen de bepaalde snelheid. De tijd wordt opgenomen vanaf het ogenblik dat de starter het startteken geeft, tot de deelnemer de aankomstlijn overschreden heeft. De tijd wordt opgenomen in volle seconden d.w.z. 30.25 sec is 31 sec. Strafpunten worden aangerekend volgens Art. 532.2.1 en 3. 2.2 De limiettijd is het dubbele van de optimale tijd. 3.
Fouten in het parcours. Alle verplichte doorgangen en alle hindernissen moeten in de goede volgorde genomen worden.
4. Gang en voet aan de grond zetten. 4.1 Tussen het vertrek en de aankomst mogen de deelnemers vrij hun gang kiezen. Ze moeten alle rood-‐witte afbakeningsvelden te paard overschrijden. Afstijgen bij een overschrijdingspoging van een hindernis, vrijwillig of niet, wordt bestraft als een val of eventueel als een weigering én een val. Afstijgen wordt steeds bestraft als een val, behalve als de ruiter tussen de hindernissen vrijwillig voet aan de grond zet om zijn paard, optoming of uitrusting na te zien.
KBRSF – Eventing – 2013.1
23
4.2 Vanaf de voorlaatste hindernis tot de aankomstlijn, moet het paard in een rechte lijn galopperen; zo niet worden er extra strafpunten aangerekend volgens Art. 532.2.4
5.
6. Deelnemer in moeilijkheden. 6.1 Wanneer op een hindernis een paard zodanig in moeilijkheden is dat het zich zou kunnen kwetsen of dat het zijn wedstrijd niet zonder hulp zou kunnen verderzetten, zal de hindernisrechter de deelnemer verplichten af te stijgen, en zal de combinatie uitgesloten worden.
6.2 De hindernisrechter zal beslissen de hindernis gedeeltelijk te ontmantelen of externe hulp in te roepen om het paard uit zijn onfortuinlijke positie te halen.
7.
Inhalen. Een deelnemer die op het punt staat voorbij gestoken te worden door een achtervolger, moet zo vlug mogelijk doorgang verlenen.
Stoppen van een deelnemer. Indien een hindernis versperd is door een deelnemer in moeilijkheden, indien een hindernis ontmanteld is om een gevallen paard te bevrijden, indien een hindernis ernstig beschadigd is en nog niet hersteld, of in andere gelijkaardige omstandigheden, moeten de volgende deelnemers gestopt worden door middel van een rode vlag. Indien de rode vlag genegeerd wordt, kan de deelnemer door de terreinjury uitgesloten worden. De duur van het oponthoud wordt opgenomen en afgetrokken van de totaaltijd van de betrokken deelnemers.
8. Verboden hulp van derden. 8.1 Wordt als verboden hulp van derden aanzien : elke handeling door een derde, al dan niet gevraagd, met het doel de taak van het paard of van de ruiter te vergemakkelijken. Elke hulp van derden kan uitsluiting tot gevolg hebben.
8.2. Het is o.a. verboden : -‐ opzettelijk een deelnemer te vervoegen en samen met hem het parcours verder te zetten. -‐ zich te laten volgen, voorgaan of begeleiden door eender welk voertuig, fiets, voetganger of ruiter. -‐ op bepaalde plaatsen helpers te zetten om inlichtingen te geven. -‐ bij de hindernissen helpers te plaatsen om een paard aan te porren op welke wijze dan ook. hindernissen te wijzigen met inbegrip van bv vlaggen, pijlen, koorden, draden, enz... -‐ Het gebruik van verbindingstoestellen door deelnemers tijdens de proeven is formeel verboden. 8.3 Uitzondering. 1. Zweep, helm en bril mogen aan de deelnemer teruggegeven worden zonder dat hij afstijgt. 2. Een ruiter mag, enkel van de hindernisrechter of terreinjury, verduidelijking krijgen aangaande zijn strafpunten aan die hindernis.
KBRSF – Eventing – 2013.1
24
9.
Art. 530 :
Art. 531 :
Na uitsluiting Een combinatie uitgesloten om eender welke reden, dient onmiddellijk het parcours te verlaten, hetzij te paard hetzij te voet en buiten de omloop van de wedstrijd en zonder nog enige hindernis aan te rijden. De terreinjury mag sancties opleggen aan een uitgesloten ruiter die niet onmiddellijk het parcours verlaat, zoals voorzien in Art. 143.2 van het Algemeen Reglement.
OMLOOP 1. Afbakening van de omloop. De rode en witte vlaggen worden gebruikt om de start-‐ en aankomstlijn en de verplichte doorgangen aan te duiden, alsook om de hindernissen af te bakenen. Zij worden zo aangebracht dat een deelnemer steeds de rode vlag aan zijn rechterzijde heeft en de witte vlag aan zijn linkerzijde. Gele richtingaanwijzers dienen om de deelnemers te helpen hun weg te vinden. Indien nodig zullen zij de fase vermelden waarop zij betrekking hebben. Het is niet verplicht ze zo dicht mogelijk voorbij te rijden. 2.
Nummers en letters. Iedere verplichte doorgang en iedere hindernis van de fase D moet genummerd zijn. Als er samengestelde hindernissen zijn of opties, moet er een letter gebruikt worden (A, B, C, enz...).
3.
Aanduiding van vertrek en aankomst. De vertrek-‐ en aankomstlijn van iedere fase zal niet alleen aangeduid worden met rode en witte vlaggen, maar ook met aanduidingsplaten.
4.
Afstanden en snelheden. De afstanden en snelheden worden gekozen in functie van de moeilijkheidsgraad van de proef (zie bijlage 5).
5.
Plan. Een plan van de omloop moet vóór de officiële verkenning uitgehangen worden, en kan eventueel ter beschikking zijn van de deelnemers. Het plan moet de start en de aankomst van elke fase vermelden, alsook de genummerde verplichte doorgangen, de lengte van de fasen, de optimale en de maximum tijd. De laatste hindernis van fase D moet zo geplaatst worden dat zij zich op min 20m en max 50m van de aankomstlijn bevindt.
HINDERNISSEN 1. Een hindernis wordt enkel als dusdanig beschouwd wanneer de uitersten afgebakend zijn met rode en witte vlaggen en indien ze genummerd is. 1.1 Elke springpoging van betekenis die een middelmatig paard moet doen om zijn omloop te volgen moet als hindernis of element van een hindernis aangeduid worden. 1.2 Indien twee of meerdere hindernissen dicht bij elkaar gebouwd zijn, doch als duidelijk onafhankelijk van elkaar aangeduid, moeten deze afzonderlijk
KBRSF – Eventing – 2013.1
25
Art. 532 :
genummerd zijn en ook onafhankelijk van elkaar beoordeeld worden. Op elk van deze hindernissen mag de ruiter tweemaal weigeren zonder uitgesloten te worden (tenzij het maximum in de omloop overschreden werd), hij mag evenwel niet een reeds gesprongen hindernis opnieuw nemen. 1.3
Indien opeenvolgende sprongen als één hindernis worden beschouwd, moet elk element (A, B, C, enz... ) in de goede volgorde genomen worden.
1.4
Alternatieve hindernissen/elementen mogen afzonderlijk gevlagd zijn, maar moeten hetzelfde nummer/letter dragen als de hindernis/element op de rechte lijn. Zulke hindernissen worden als afzonderlijke hindernissen beschouwd waarvan één moet worden gesprongen. In dit geval moeten de betrokken hindernis-‐elementen aangeduid zijn met een zwarte streep op de witte en rode vlag. Zulke hindernissen moeten met een schema op het officiële berichtenbord toegelicht worden.
1.5
De hindernissen moeten vast zijn, indrukwekkend door hun vorm en door hun uiterlijk. Verplaatsbare hindernissen moeten stevig verankerd zijn in de grond zodat ze in geen geval kunnen bewegen.
1.6 Aantal en afmetingen : (zie bijlage 5). 2.
Aan de hindernissen waar er een waterdoorgang is (meer, waterput, rivier enz.) mag de diepte van het water van ingang tot uitgang niet meer zijn dan vermeld in bijlage 5; 10 à 15 cm wordt aangeraden. De breedte van zulke doorgang moet minstens 6 m bedragen tussen ingang en uitgang, tenzij de uitgang van het water een opsprong of hindernis is; in dit geval bedraagt de minimum breedte 9 m.
BEREKENING VAN DE UITSLAG 1. Fouten op de hindernissen. De deelnemers zullen strafpunten oplopen voor de fouten begaan bij het aanrijden en overschrijden van een hindernis, en voor elke val van ruiter of paard. 1.1 Ongehoorzaamheden. Eerste weigering, uitbreken of volte 20 strafpunten Tweede weigering, uitbreken of volte op dezelfde hindernis 40 strafpunten Derde weigering, uitbreken of volte op dezelfde hindernis uitsluiting Voor de reeksen B, Bo, J, L, Lo, PL, PM : vierde weigering, uitbreken of volte in fase D uitsluiting Voor de reeksen M, Mo, Z, Zo, PZ : derde weigering, uitbreken of volte in fase D uitsluiting 1.2 Val. Val van de ruiter en/of het paard gelijk waar in de cross 1.3 Onverantwoord rijgedrag bij beslissing door de terreinjury
KBRSF – Eventing – 2013.1
uitsluiting 25 strafpunten 26
Art. 533 :
(als fouten op hindernissen) en/of sanctie conform “Algemeen Reglement” 2. Tijdsfouten. 2.1 Overschrijden van de optimale tijd 0,4 strafpunt per sec. 2.2 Overschrijden van de limiettijd uitsluiting 2.3 Te snel rijden Wanneer een deelnemer minder tijd gebruikt voor fase D dan de optimale tijd minus 20 seconden, worden strafpunten aangerekend op basis van 0,4 punten per seconde boven die 20 seconden 2.4 De aankomst Vanaf de voorlaatste hindernis tot de aankomstlijn, moet het paard in een rechte lijn galopperen; zo niet worden er 4 strafpunten aangerekend. OMSCHRIJVING VAN DE FOUTEN (zie ook Bijlage 10) De ongehoorzaamheden die strafpunten opleveren volgens Art. 534 worden hierna omschreven. Ze zijn alle strafbaar, welke naam ook aan de fout gegeven wordt. Zo kan bijvoorbeeld een weigering, naargelang de omstandigheden, beschouwd worden als uitbreken of volte. 1. Weigering. 1.1 Er is een weigering wanneer een paard stopt voor een hindernis of een te springen element. Enige uitzondering : in geval van een afsprong met een afzetbalk met een maximale hoogte van 30cm, mag een paard twijfelen om zijn evenwicht te herstellen, vooraleer zijn traject door te zetten; in dit geval wordt een stilstand, onmiddellijk gevolgd door een sprong met vaste voet, niet bestraft; maar indien een stilstand blijft duren of op enige wijze verlengd wordt, zal dit wel als weigering aangerekend worden. Het paard mag in dit geval zijwaartse passen maken maar indien het één enkele pas achterwaarts zet, wordt dit een weigering. 1.2 De hindernisrechter mag aan een ruiter meedelen wat de stand is van zijn fouten aan die hindernis. 2. 2.1
2.2
Uitbreken. Men spreekt van uitbreken wanneer een paard vóór een element of een hindernis gebracht wordt, en tracht te vermijden de hindernis te overschrijden, zodat zijn hoofd en nek, alsook het hoofd van de ruiter de lijn tussen de gevlagde uiteinden van dat element of die hindernis niet overschrijden. Een deelnemer zal ook 20 strafpunten oplopen, indien een ongehoorzaam paard het gedeelte van de hindernis of van het element, waarvoor het werd gebracht, ontwijkt, maar er in slaagt de hindernis op een andere plaats tussen de vlaggen te overschrijden. Een ruiter mag evenwel op eender welk ogenblik beslissen zijn traject te veranderen zonder strafpunten op te lopen, zelfs na een fout op een voorgaand element of hindernis. Maar als het paard het deel van de hindernis waarvoor het werd gebracht ontwijkt, dan worden 20 strafpunten aangerekend.
KBRSF – Eventing – 2013.1
27
2.3
Beoordelen van “in-‐out-‐hindernissen” : Wanneer bij een hindernis de afstand tussen de elementen 5 m of minder is (in-‐out), en een paard heeft het eerste element zonder strafpunten gesprongen, dan wordt het beschouwd als aangereden op het tweede element, en evenzo als deze “in-‐out” bv het tweede en derde element van de combinatie is. Daarom zal aan een deelnemer, die “beslist zijn traject te veranderen” bij het overschrijden van het eerste element van een in-‐out, en bv een langere weg neemt, toch 20 strafpunten aangerekend worden voor dit uitbreken.
3. 3.1
Volte Bij een meervoudige hindernis (A, B, C, etc…) zal een paard strafpunten oplopen, wanneer het rondom een element gaat of wanneer het een volte maakt (t.t.z. dat het zijn spoor kruist) tussen de verschillende elementen, vanaf het voor de hindernis gebracht wordt totdat het laatste element overschreden is. Zie de tekening in bijlage 10 (maar zie ook Art. 531.1.4. voor eventuele uitzonderingen bij alternatieven met zwart-‐doorstreepte vlaggen.)
3.2
3.3
Na strafpunten te hebben opgelopen voor een weigering of een volte, mag de deelnemer zonder strafpunten op te lopen zijn spoor kruisen om een nieuwe poging te wagen. Hij mag ook, zonder strafpunten op te lopen, één of meerdere voltes maken tot wanneer hij zijn paard vóór de hindernis brengt. Op afzonderlijk genummerde hindernissen mag de deelnemer voltes maken tussen en rond de hindernissen op voorwaarde dat hij zijn paard niet vóór de volgende hindernis brengt.
4. Val. 4.1 Men spreekt van een val van de ruiter wanneer er zich een scheiding tussen paard en ruiter voordoet, en deze laatste genoodzaakt is om op te stijgen of op te springen om weer in het zadel te komen. 4.2
Men spreekt van een val van een paard wanneer schouder en heup ofwel op de grond, of op de hindernis of beide, terecht komen en ook in het geval beschreven in Art. 529.6.1.
5.
Hindernis bestaande uit meerdere elementen. Aan een hindernis, bestaande uit meerdere elementen, mag een deelnemer in het totaal slechts tweemaal weigeren of uitbreken zonder uitgesloten te worden. Hij heeft de mogelijkheid om de gehele hindernis ofwel alleen het element waar hij de weigering opliep te hernemen, op risico bestraft te worden voor een fout aan een element dat hij reeds goed had overschreden. Wanneer het voor de herneming van de hindernis of voor één van zijn elementen noodzakelijk is de vlaggen in tegengestelde richting te nemen is dit hem toegelaten.
6.
Instructies aan de officiëlen. Bij de minste twijfel aangaande de exacte interpretatie om een (element van een) hindernis te beoordelen, moet de TD, zo mogelijk na samenspraak met de Groundjury, de instructies aan de officiëlen bevestigen, indien nodig door
KBRSF – Eventing – 2013.1
28
middel van een schets. Alle deelnemers moeten daarvan verwittigd worden op de briefing of zo vlug mogelijk na de beslissing van de TD.
KBRSF – Eventing – 2013.1
29
Art. 534 :
Art. 535 :
Art. 537 :
HOOFDSTUK V -‐ DE SPRINGPROEF REGELS VOOR DE SPRINGPROEF 1. Behalve bij specifieke in dit reglement aangehaalde gevallen is het springreglement (CSN) van toepassing. De springproef wordt gereden volgens barema A. 2.
De deelnemers dienen de piste te betreden bij het afroepen van hun nummer en/of naam.
3.
Het is elke ruiter verboden, op straf van uitsluiting, een poging te doen een hindernis te springen in de piste vooraleer hij zijn parcours start.
4.
Na het startsein dient de deelnemer binnen de 45 sec. de startlijn te overschrijden. Indien hij dat niet heeft gedaan, wordt onmiddellijk begonnen met het opmeten van de tijd.
5.
Na een onderbreking in het parcours dient de ruiter het belsignaal af te wachten alvorens een hindernis aan te rijden.
6.
Bij uitbraak of weigering op het 2° of 3° element van een meervoudige hindernis dient de ruiter alle elementen opnieuw te springen.
7.
Een continu verzet van meer dan 45 seconden betekent uitsluiting.
DOEL EN ALGEMENE OMSCHRIJVING 1. De springproef heeft tot doel na te gaan of de paarden fit, soepel en ge-‐ hoorzaam zijn, en goed getraind in de specifieke jumpingdiscipline. 2.
De omloop moet afwisselend zijn, met verschillende richtingsveranderingen. De omloop moet overeenkomen met hetgeen men op dat ogenblik van een goed getraind paard in goede conditie mag verwachten.
HINDERNISSEN 1. Afmetingen van de hindernissen van de verschillende reeksen (zie bijlage 6) 2.
De breedte van een hindernis mag de hoogte met maximaal 30 cm overschrijden. Een tolerantie van 5 cm in de hoogte is aanvaardbaar.
5.
Het verloop van de omloop dient op een plan aangegeven te worden met een pijl op elke hindernis.
6.
Voor de achterste balk van brede hindernissen (oxers) is het verplicht goedgekeurde veiligheidslepels te gebruiken. Bij triple-‐bars zijn ze verplicht voor de middelste en achterste balken. Ook in het oefenterrein moeten deze veiligheidslepels gebruikt worden.
KBRSF – Eventing – 2013.1
30
Art. 538 :
Art. 539 :
BEREKENING VAN DE RESULTATEN 1. Fouten op hindernissen. -‐ omverwerpen van een hindernis -‐ 1° ongehoorzaamheid -‐ 2° ongehoorzaamheid in de omloop -‐ 3° ongehoorzaamheid in de omloop -‐ val van de ruiter en/of het paard 2.
4 strafpunten 4 strafpunten 8 strafpunten uitsluiting uitsluiting
Tijdsfouten De toegestane tijd zal berekend worden in functie van de lengte van het parcours en de gevraagde snelheid. De omloop afleggen in een kortere tijd dan de toegestane tijd geeft geen voordeel, maar de toegestane tijd overschrijden geeft 1 strafpunt per begonnen seconde. De maximumtijd is het dubbele van de toegestane tijd. Overschrijden van de maximumtijd heeft uitsluiting tot gevolg.
TIJDSAANPASSINGEN Omverwerping hindernis & ongehoorzaamheid : Er zullen 6 seconden aan de tijd toegevoegd worden in geval van weigering waarbij een hindernis omvergeworpen wordt, eender waar in het parcours dit voorvalt. De chrono wordt opnieuw gestart op het ogenblik dat het paard de grond verlaat bij (het eerste element van) de hindernis waar de weigering plaatsvond.
KBRSF – Eventing – 2013.1
31
HOOFDSTUK VI -‐ KALENDER EN VERPLICHTINGEN VAN DE INRICHTERS
Art. 540 :
Art. 541 :
KALENDER De Eventing-‐wedstrijd-‐kalender wordt opgesteld door de Commissie in overleg met de afgevaardigden van de inrichters, rekening houdend met het Huishoudelijk Reglement en het Algemeen Reglement. Deze kalender wordt ieder jaar ter goedkeuring voorgelegd aan de Raad van Beheer. Elk OC dat een datum toegewezen kreeg, en de wedstrijd schorst, moet zonder uitstel de KBRSF ervan op de hoogte brengen die op haar beurt de ruiters verwittigt (Website). Indien de wedstrijd geschorst wordt na de publicatie van het voorprogramma, is het de plicht van het OC de reeds ingeschreven ruiters individueel in te lichten. Het OC mag een CNC annuleren wanneer er op de sluitingsdatum, voor het geheel der proeven, minder dan 10 inschrijvingen zijn. Als er een reeks Z voorzien is en er zijn minder dan 4 inschrijvingen, mag het OC de reeks wijzigen in reeks Zo. Een kampioenschap mag niet door hetzelfde OC 2 jaar na elkaar ingericht worden, tenzij er zich geen geschikte kandidaat meldt. VERPLICHTINGEN VAN HET OC 1. Infrastructuur en personeel 1.1 Een officieel bord, voorzien om de plannen, het uurrooster, de startvolgorde, de uitslagen en alle mededelingen en veranderingen, beslist door het OC of de terreinjury, uit te hangen. 1.2 Voor de dressuurproef : een secretaris voor elk jurylid 1.3 Voor de uithoudingsproef : -‐ kundige hindernisrechters in het bezit van chronometers, rode vlaggen en de nodige documenten voor de controle aan de hindernissen en verplichte doorgangen. -‐ radio-‐posten en/of estafetten om de verbinding tussen de hindernisrechters, terreinjury, ziekenwagen, dierenarts, hoefsmid en herstelploeg te verzekeren. 1.4 Voor de springproef : twee chronometers, een secretaris, een bel. 2. Diensten 2.1 Medische dienst : volgens Bijlage 14 2.2 Dierenarts : een dierenarts gekozen uit de lijst van goedgekeurde wedstrijddierenartsen aanwezig tijdens de wedstrijddagen tenminste een half uur voor de aanvang van de eerste proef. Nodige trailers en materiaal om gekwetste paarden te kunnen verplaatsen van om-‐het-‐even-‐waar in het parcours.
KBRSF – Eventing – 2013.1
32
2.3
Hoefsmid : moet aanwezig zijn tijdens de wedstrijddagen tenminste een half uur voor de aanvang van de eerste proef, ofwel onmiddellijk telefonisch op te roepen.
De verantwoordelijken van deze diensten moeten tijdens de volledige wedstrijd onmiddellijk bereikbaar zijn. Hun Gsm-‐nummers moeten gekend zijn door de officials, het secretariaat, de stalmeester, etc. en/of bereikbaar per radio. 3. Planning 3.1 : Planning dressuur : er mag van een jurylid niet vereist worden meer dan 50 deelnemers per dag te jureren (een tolerantie van +10% is toegestaan). 3.2 : Planning cross : de planning mag niet voorzien sneller dan om de 1’30” te starten, en er mogen maximum 5 ruiters op de omloop voorzien zijn.
KBRSF – Eventing – 2013.1
33
Art. 548 : Art. 549 : Art. 550 :
HOOFDSTUK VII – OFFICIËLEN VOOR NATIONALE EVENTINGWEDSTRIJDEN JURISDICTIE De periode van bevoegdheid van de Terreinjury is bepaald in het Algemeen Reglement KBRSF (Art. 131.3). VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN DE OFFICIËLEN 1. De verantwoordelijkheden van de officiëlen worden omschreven in het AR. 2. Een official mag niet deelnemen aan een wedstrijd waarin hij zijn functie vervult. 3. Verslagen indienen zoals elders bepaald : -‐TD over het verloop van de wedstrijd (Art 552) -‐Voorzitter GJ over de disciplinaire aspecten, hospitalisaties en ongevallen (AR en Art 550.1.4, Bijlage 14). AANDUIDING VAN DE WEDSTRIJDOFFICIËLEN 1. Terreinjury 1.1 De terreinjury van alle nationale wedstrijden is samengesteld uit tenminste drie leden gekozen uit de lijst van de Eventingrechters Internationaal, Nationaal en Kandidaat Nationaal. Zij worden als volgt aangeduid : -‐ de voorzitter door de Nationale Commissie de andere leden door het OC. De Commissie behoudt zich het recht voor om één of meerdere kandidaat nationaal rechters aan te stellen als deel van hun opleiding. als een internationaal jurylid deel uitmaakt van de terreinjury dan dient deze niet automatisch aangeduid te worden als voorzitter van deze jury 1.2 Indien er minder dan 175 deelnemers zijn, kunnen 2 rechters volstaan. 1.3 Indien de terreinjury niet volstaat wegens het aantal inschrijvingen, moet het OC bijkomende nationale of internationale juryleden uitnodigen die bekwaam zijn in de disciplines dressuur en/of springen. 1.4 De Voorzitter dient een verslag in aan de KBRSF over o.a. eventuele disciplinaire sancties, lijst van deelnemers die naar het ziekenhuis gebracht zijn, enz. Dit verslag moet binnen de 8 dagen na de wedstrijd ingediend worden 2.
Jury d’appel. Een jury d’appel samengesteld volgens het Algemeen Reglement moet aangeduid worden voor alle Nationale Kampioenschappen.
3. Technisch Afgevaardigde (TD) 3.1 Een TD zal door de Commissie aangeduid worden voor elke CNC. 3.2 Een Assistent TD mag ook door de Commissie aangeduid worden voor trainingsdoeleinden. 3.3 Eenzelfde TD mag niet voor meer dan 3 opeenvolgende jaren aangeduid worden voor eenzelfde wedstrijd.
KBRSF – Eventing – 2013.1
34
Art. 551 :
4.
Parcoursbouwer (cfr. Frans = Chef de Piste / Engels FEI = Course Designer = CD) Het OC kiest zijn parcoursbouwer uit de lijst van officiëlen.
RECHTERS 1. Kwalificatienormen rechters. Elke aanvraag tot promotie – tot Kandidaat Rechter of tot Rechter – moet schriftelijk gericht worden tot de Commissie. 1.1 Kandidaat Nationaal rechter. 1.1.1 Zijn interesse betoond hebben voor de Eventing als bv. ruiter, eigenaar, sponsor, parcoursbouwer, technisch afgevaardigde, enz... 1.1.2
Een elementaire cursus dressuur (niveau 0 en 1) gevolgd hebben en geslaagd zijn in het examen.
1.1.3
Een seminarie over de uithoudings-‐ en springproef gevolgd hebben en geslaagd zijn in het examen.
1.1.4
Tenminste 25 jaar en max. 60 jaar oud zijn.
1.1.5
Voldoende kennis van de tweede landstaal hebben.
1.1.6
Een kandidaat rechter jureert alle dressuurproeven behalve de reeksen M, Zo, Z en PZ, tenzij hij of zij in de puur-‐dressuur niveau 3 of hoger bereikt heeft.
1.1.7
Een kandidaat nationaal Eventingrechter mag de functie van voorzitter niet uitoefenen.
1.2 Nationaal rechter. 1.2.1 Kandidaat rechter zijn en minstens 3 maal lid geweest zijn van een terreinjury gedurende het lopende jaar en/of de afgelopen 2 jaren, of een evenwaardige ondervinding hebben verworven. 1.2.2
Door de Eventingcommissie erkend bekwaam te zijn.
1.2.3
De nationaal rechter jureert alle proeven.
1.2.4
Een nationaal rechter kan slechts aangesteld worden als juryvoorzitter na 2 jaar lid geweest te zijn van een terreinjury.
1.3 Kandidaat Internationaal rechter. 1.3.1 Nationaal rechter zijn gedurende 5 jaar. 1.3.2
Beantwoorden aan alle voorwaarden van het FEI reglement.
1.3.3
Voorgesteld worden door de Eventingcommissie.
2.
Kwalificatie om nationaal rechter of kandidaat te blijven
KBRSF – Eventing – 2013.1
35
2.1
De functies minstens 1 x per jaar uitgeoefend hebben.
2.2
Met succes een door de Commissie goedgekeurde cursus eventing hebben gevolgd, in de loop van dat jaar of de 2 voorgaande.
2.3
Art. 552 :
Met succes een door de Commissie goedgekeurde cursus dressuur hebben gevolgd, in de loop van dat jaar of de 2 voorgaande.
4. Leeftijdsgrens. De leeftijdsgrens voor de juryleden is vastgesteld op 70 jaar. Evenwel kan de Raad van Bestuur een verlenging van 2 jaar toestaan. Deze verlenging is éénmaal hernieuwbaar (dus tot 74 jaar) TECHNISCH AFGEVAARDIGDE (TD) 1. Algemeen 1.1 Er bestaan 2 categorieën voor TD : Kandidaat Nationaal TD en Nationaal TD. 1.2
De KBRSF houdt van beide categorieën lijsten bij, en organiseert op regelmatige basis trainingscursussen voor beide.
1.3
Elke aanvraag tot promotie – tot Kandidaat TD of tot TD – moet schriftelijk gericht worden tot de Commissie.
2. Verantwoordelijkheden en taken van een TD 2.1 De TD dient de technische en administratieve voorzieningen voor het verloop van de wedstrijd goed te keuren; evenals controle en keuringen van paarden wanneer nodig; de accommodatie van paarden en ruiters waar nodig of relevant en de stewarding van de wedstrijd. Hij is de link tussen Course Designer (CD), Officiëlen, OC en de deelnemers. 2.2 Hij dient ook controle uit te oefenen op alle maatregelen die verband houden met veiligheid van paard en ruiter. In samenspraak met de voorzitter van de GJ en het OC duidt hij een vertegenwoordiger aan van de ruiters voor de lage reeksen (PL, B, PM, J, L), alsook een vertegenwoordiger voor de hoge reeksen (PZ, M, Z) 2.3 De TD controleert de pistes en terreinen voor het losrijden, oefenen en voor de wedstrijd zelf en dit voor de 3 disciplines. Dit omvat eveneens het type en de afmetingen van hindernissen en de lengtes van de omlopen, met bijzondere aandacht voor de geschiktheid in verhouding tot het niveau van de proef. Van de TD wordt specifiek verwacht dat hij alle omlopen meet om zeker te zijn dat deze de juiste aangegeven afstanden bedragen. 2.4
De TD is verantwoordelijk voor een snelle vervollediging van het "Event Report" en de afgifte ervan aan de Commissie.
3. Kwalificatie om Kandidaat TD te worden 3.1. Interesse in de Eventingsport tonen (chef de piste, ruiter, eigenaar, organisator enz.)
KBRSF – Eventing – 2013.1
36
3.2. Ervaring hebben langs de "sport"-‐zijde van de wedstrijden (bv als lid van een organiserend comité -‐ OC)
3.3. Nauw samengewerkt hebben met de Parcoursbouwer (CD) op meerdere wedstrijden; deze vereiste kan iets minder strikt beschouwd worden indien de potentiële kandidaat ervaring heeft als Eventingruiter.
3.4. Minstens 2x met een Nationaal TD gewerkt hebben, als Assistent.
3.5. Een cursus voor Kandidaat TD's gevolgd hebben die goedgekeurd werd door de KBRSF, en voldoende kennis van de Algemene Reglementen, de Bijzondere Reglementen, en het verloop van wedstrijden kunnen aantonen, evenals de moeilijkheidsgraad van de parcoursen voor de verschillende reeksen bij nationale wedstrijden kunnen beoordelen.
3.6. Voldoende kennis/begrip van de twee nationale talen bezitten.
3.7. Minder dan 60 jaar zijn.
4. Kwalificatie om Nationaal TD te worden 4.1. Gedurende de periode als Kandidaat TD aangetoond hebben in staat te zijn om zelfstandig als TD op te treden.
4.2. Ten minste gedurende 2 jaar Kandidaat TD geweest zijn, en tijdens die periode minstens 2 x als Assistent TD en minstens 2 x als TD opgetreden hebben.
4.3. Tijdens de in punt 2 vermelde gelegenheden, opbouwende ervaring opgedaan hebben met de Parcoursbouwers.
4.4. Met succes een KBRSF-‐goedgekeurde cursus gevolgd hebben tijdens de laatste twee jaar, en voldoende kennis van alle Reglementen en het verloop van wedstrijden kunnen aantonen, evenals de waardering van de verschillende reeksen bij nationale wedstrijden.
5. Kwalificatie om nationaal TD of kandidaat te blijven 5.1 De functies minstens 1 x per jaar uitgeoefend hebben.
5.2 Met succes een door de Commissie goedgekeurde cursus hebben gevolgd, in de loop van dat jaar of de 2 voorgaande.
Art. 553 :
PARCOURSBOUWER 1. Algemeen 1.1 Er bestaan 2 categorieën voor PB : Nationaal en Kandidaat Nationaal. 1.2
De KBRSF houdt van beide categorieën lijsten bij, en organiseert op regelmatige basis trainingscursussen voor beide.
1.3
Elke aanvraag tot promotie – tot Kandidaat PB of tot PB – moet schriftelijk gericht worden tot de Commissie.
KBRSF – Eventing – 2013.1
37
2.
2.2 Bij de uitvoering hiervan dient de PB rekening te houden met de beweging van de paarden tussen vrachtwagens, stallen, oefenterreinen, wedstrijdzones, veiligheid, publiek, enz. 3.
4.
Kwalificaties om Kandidaat PB te worden 3.1 Interesse in de Eventingsport betoond hebben, b.v. als ruiter, eigenaar, organisator, enz. 3.2
Nauw samengewerkt hebben met de PB op meerdere wedstrijden of een gelijkaardige ervaring hebben verworven.
3.3
Met succes een door de Commissie goedgekeurde cursus voor Kandidaat PB gevolgd hebben.
Kwalificaties om PB te worden 4.1 Gedurende minstens 2 opeenvolgende jaren Kandidaat PB geweest zijn. 4.2 Als Kandidaat PB, bewezen hebben bekwaam en geschikt te zijn als PB en te kunnen fungeren in het team Groundjury, TD, en Organiserend Comité.
Taken van de PB 2.1 Het inplanten van de dressuurpistes in het wedstrijdterrein, het ontwerpen van cross-‐ en springparcours, de supervisie van het bouwen ervan en de voorstelling aan TD en Groundjury. Het werk voor de springproef mag overgedragen worden aan een officiële jumping-‐PB.
4.3 Met succes een door de Commissie goedgekeurde cursus voor PB gevolgd hebben. 5.
Kwalificaties om PB of Kandidaat PB te blijven 5.1 De functies op regelmatige basis hebben uitgevoerd. 5.2 In de loop van het lopende jaar of de 2 voorgaande met succes een door de Commissie goedgekeurde cursus voor PB gevolgd hebben.
KBRSF – Eventing – 2013.1
38