1/13
Reglement van de arbeidstijd Deze dienstnota heft de volgende dienstnota’s op: -
De dienstnota van 11 april 1994 betreffende het vlottend uurrooster en de controle van de aanwezigheden en de latere dienstnota’s tot wijziging van die dienstnota.
-
De dienstnota’s die golden vóór de inwerkingtreding van deze nota en waarvan de inhoud tegenstrijdig is met de inhoud van deze nota.
1
Doelstellingen:
Het vlottend uurrooster strekt ertoe de personeelsleden de mogelijkheid te geven hun arbeidsstelsel, op hun eigen verantwoordelijkheid, aan te passen aan hun behoeften, met inachtneming van: ¾ de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in openbare sector (Belgische Staatsblad 05/01/2001) ¾ het belang van de dienst; zo kan de aanwezigheid van sommige personeelsleden op bepaalde ogenblikken of tijdens bepaalde periodes geëist worden, op grond van hun functie of van bijzondere gebeurtenissen. De verantwoordelijke dienstchefs moeten ervoor zorgen dat die eisen nageleefd worden en zijn daartoe gemachtigd. ¾ de omzendbrief n° 370 van 12 januari 1993 “handvest voor de gebruiker van de openbare diensten” (BS 22 januari 1993), het charter voor een klantvriendelijke overheid van 23 juni 2006 en het handvest voor de gebruiker van de FOD Binnenlandse Zaken (dienstnota POWDEP/07-008484-00 van 12 juli 2007) ¾ de principes en waarden die gelden binnen de overheidsdiensten en meer in het bijzonder binnen de FOD Binnenlandse Zaken;
2
Toepassingsgebied:
Alle personeelsleden waarop het Arbeidsreglement van toepassing is (statutair en contractueel personeel, alsook de stagiairs), zijn onderworpen aan het vlottend uurrooster, met uitzondering van: 1.
de personeelsleden die volgens een opgelegd uurrooster moeten werken of van wie de aard van de functie die zij uitoefenen, de toepassing van het vlottend uurrooster niet mogelijk maakt. Die personeelsleden zijn onderworpen aan een arbeidsstelsel dat het voorwerp uitmaakt van een bijzondere reglementering.
(bijvoorbeeld.: de chauffeurs, alle personeelscategorieën van de centra voor illegalen van de Dienst Vreemdelingenzaken, de calltakers, het personeel van de controlecellen van de Algemene Directie Veiligheids- en Preventiebeleid, het personeel van het Kustactieplan van de Algemene Directie Veiligheidsen Preventiebeleid, het operationeel personeel van de permanente eenheden en grote wachten van de Algemene Directie Civiele Veiligheid, de personeelsleden van de juridische sectie van de Dienst Vreemdelingenzaken, de personeelsleden die de permanentie verzekeren bij de Algemene Directie Crisiscentrum, …) 2.
de mandatarissen (Voorzitter, Directeurs-generaal, directeurs van de stafdiensten, ambtsdragers bij de Raad voor Vreemdelingenbetwistingen, Commissaris-generaal en Adjunct-commissarissen van CGVS,), de personeelsleden van de klassen A5 en A4.
2/13
Het algemene stelsel van deze reglementering is, onder voorbehoud van bepaalde specificiteiten die eigen zijn aan hun functie en die het voorwerp uitmaken van een bijzondere reglementering, van toepassing op het schoonmaakpersoneel, het personeel van de cafetaria’s, het onthaalpersoneel, het personeel van de verzendingsdienst en de telefonisten, het personeel van de gerechtelijke sectie, van de Dienst Identificatie Opgeslotenen, de Controle Gemeenten, het Familie Identificatie Terugkeerteam en de veiligheidsbeambten van de wachtzaal van de Algemene Directie Dienst Vreemdelingenzaken. Personeelsleden in een staf- of leidinggevende functie, kunnen op vrijwillige basis en mits het schriftelijk akkoord van het bestuurshoofd afzien van de toepassing van het vlottend uurrooster. Dat impliceert dat zij niet prikken en geen aanspraak kunnen maken op recuperatieverlof. Het personeelslid kan te allen tijde op deze beslissing terugkomen, na diens bestuurshoofd hiervan schriftelijk op de hoogte te hebben gesteld.
3
Dagelijks uurrooster en vlottend uurrooster:
De werkdag wordt verdeeld in stamtijden en glijtijden: De stamtijd is de periode gedurende welke elk personeelslid op het werk aanwezig moet zijn. Elke afwezigheid tijdens een stamtijd impliceert een machtiging of een verantwoording (ziekte, verloven, …). De glijtijd is de periode van de morgen, de middag en de avond gedurende welke elk personeelslid zijn uur van aankomst op of vertrek uit de dienst vrij mag kiezen. Structuur van de dag:
Glijtijd – aankomst
07u30 – 09u30
Stamtijd
09u30 – 12u00
Glijtijd – middagpauze
12u00 – 14u00
Stamtijd
14u00 – 16u00
Glijtijd – vertrek
16u00 – 19u00
De structuur van de dag voor het personeelslid dat verminderde prestaties verricht met halve dagen, is de volgende: Ofwel: Glijtijd
07u30 – 09u30
Stamtijd
09u30 – 12u00
Glijtijd
12u00 – 13u00
Ofwel: Glijtijd
13u00 – 14u00
Stamtijd
14u00 – 16u00
Glijtijd
16u00 – 19u00
3/13
De prestaties die buiten die tijden verricht worden, worden niet in rekening gebracht. De arbeidstijd die vóór of na die uren gepresteerd wordt, kan uitzonderlijk gerecupereerd worden, met toelating van het directie- of diensthoofd (zie punt 5 betreffende de overuren).
Middagpauze: De middagpauze van de personeelsleden bedraagt minimaal 30 minuten en maximaal 2u00. Zij mag genomen worden vanaf 12u00 tot ten laatste 14u00. -
Personeel dat het gebouw verlaat om te lunchen.
De pauze moet door de prikklok geregistreerd worden. -
Personeel dat het gebouw niet verlaat om te lunchen. 1.
Het personeel dat niet naar de cafetaria gaat en zijn bureau niet verlaat: er wordt automatisch een periode van dertig minuten afgetrokken. De pauze mag niet langer dan dertig minuten duren.
2.
Het personeel dat naar de cafetaria gaat: de pauze moet door de prikklok geregistreerd worden.
Wanneer er minder dan 30 minuten verstreken zijn tussen de twee prikbeurten, worden in totaal automatisch 30 minuten afgetrokken. Voorbeeld: Een personeelslid prikt om 12u00 (begin van de pauze) en om 12u17 (einde van de pauze): de aangerekende pauze bedraagt 30 minuten. Permanentie: Het vlottend uurrooster mag geenszins noch de principes van een klantgerichte organisatie, noch de engagementen van een overheidsdienst tegenover het publiek en de overheden in het algemeen, schaden. Elke functionele chef is verantwoordelijk voor de organisatie van een permanentie, opdat zijn dienst elke werkdag toegankelijk zou zijn van 9u tot 17u.
4
Arbeidstijd:
Onder «arbeidsduur» wordt verstaan de tijd gedurende welke de werknemer ter beschikking is van de FOD Binnenlandse Zaken en prestaties uitvoert. De basisarbeidstijd bedraagt 7u36’ per dag of 38u per vijfdagenweek.
4/13
Overeenkomstig de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector, bedraagt de maximale arbeidsduur 11u per dag of 5u30 per halve werkdag. De maximale arbeidsduur mag niet meer dan 50u per week bedragen. Het uurrooster van 38 uren per week moet 5 volledige dagen bevatten, van maandag tot vrijdag.
5
Berekening van de gepresteerde uren:
Basisperiode Voor de berekening van de prestaties wordt een periode van vier maanden beschouwd als basisperiode. De theoretische viermaandelijkse prestatie is dus gelijk aan zoveel keer 7u36’ als er werkdagen in die 4 maanden zijn. Krediet Het krediet is de som van het aantal werkuren dat het personeelslid gepresteerd heeft bovenop de verplichte 38u/week (voor een voltijdse betrekking) met naleving van de maxima bepaald door de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in de openbare sector (zie punt 4 hierboven). Debet Het debet is de som van het aantal werkuren dat het personeelslid gepresteerd heeft onder de verplichte 38u/week (voor een voltijdse betrekking). Het debet moet verplicht ingehaald worden tijdens de glijtijden. Op het einde van de referentieperiode van 4 maanden mag het debet geenszins meer dan 8u bedragen. Indien het debet op het einde van de referentieperiode meer dan 8u bedraagt, kunnen, onverminderd de maatregelen voorzien in punt 13 van dit reglement, tuchtsancties toegepast worden. Voor het personeelslid dat systematisch een debet heeft van minder dan 8 uur zal deze situatie een permanent aandachtspunt vormen in het kader van de ontwikkelcirkels en kan dit aanleiding geven tot de opmaak van een waarschuwingsnota toe te voegen aan het persoonlijk dossier. Het personeelslid moet er gedurende de referentieperiode en uiterlijk op het einde van de basisperiode van 4 maanden voor zorgen dat het geheel van krediet- en debeturen elkaar compenseert. Slechts 12 kredieturen mogen naar de volgende basisperiode overgedragen worden. De uren die bovenop die 12u gepresteerd worden, worden niet in rekening gebracht. Voor de personeelsleden die verminderde prestaties verrichten worden het toegelaten overdraagbare krediet en het toegelaten debet op het einde van de referentieperiode vastgelegd in evenredigheid met de prestaties. (Voorbeeld: het maximale overdraagbare krediet op het einde van de referentieperiode voor een personeelslid dat de halftijds werkt, bedraagt 6u en het maximale debet 4u; een personeelslid dat 4/5 werkt mag maximaal 9u36 overdragen.) Voor de berekening van het krediet en het debet wordt het kalenderjaar verdeeld in 3 opeenvolgende basisperiodes van 4 maanden: 1ste periode: januari, februari, maart, april.
5/13
2de periode: mei, juni, juli, augustus. 3de periode: september, oktober, november, december.
Overuren De overuren zijn: 1.
de uren die gepresteerd worden vóór 7u30 en na 19u00 (of buiten de tijden voorzien in punt 3 voor de personeelsleden die verminderde prestaties verrichten).
2.
de uren die gepresteerd worden bovenop de daggrens van de arbeidstijd van 11u (of van 5u30 per halve werkdag) zoals bepaald in artikel 5§3 van de wet van 14 december 2000 tot vaststelling van sommige aspecten van de organisatie van de arbeidstijd in openbare sector
3.
de uren die het maximumkrediet overtreffen dat kan gerecupereerd worden per dagen of halve dagen gedurende een bepaalde referentieperiode (6x7h36).
De overuren kunnen slechts gerecupereerd worden met toelating van de Directeur-generaal of het bestuurshoofd. Zij hebben een uitzonderlijk karakter, dienen om tegemoet te komen aan een uitzonderlijke en conjuncturele toename van de werklast en worden enkel in het belang van de dienst gepresteerd. De overuren worden afzonderlijk in rekening gebracht en de aldus te recupereren overuren kunnen geen aanleiding meer geven tot het toekennen van enig ander (o.m. financieel) voordeel.
6
Recuperatie:
Het krediet kan als volgt gebruikt worden: 1.
Ofwel onder de vorm van een recuperatie tijdens de stamtijden per minstens 1 halve dag of per hele dag, met een maximum van 6 dagen of 12 halve dagen gedurende de referentieperiode van 4 maanden of een gelijkwaardig aantal in evenredigheid met de verrichte prestaties. Voorbeeld: Het personeelslid dat 4/5de werkt, mag maximaal 5 dagen recuperatieverlof nemen en het personeelslid dat halftijds werkt, maximaal 3 dagen recuperatieverlof. De recuperatie mag enkel aangevraagd worden als het urenkrediet op het einde van de dag van de aanvraag voldoende is (7u36 voor 1 dag, 3u48 voor ½ dag). Het recuperatieverlof moet minstens 2 dagen op voorhand aangevraagd worden aan de functionele chef, die zijn akkoord geeft rekening houdend met het belang van de dienst en de verplichting om ervoor te zorgen dat er alle werkdagen van 9u tot 17u permanentie is.
2.
Ofwel volledig of gedeeltelijk tijdens de glijtijden.
De overuren kunnen als volgt gerecupereerd worden:
6/13
De door de Directeur-generaal of het bestuurshoofd toegelaten overuren worden onafhankelijk van de recuperatie van de kredieturen opgenomen tijdens de basisperiode gedurende welke ze gepresteerd werden of tijdens de volgende basisperiode.
7
Overmacht:
Een krediet van uren wordt toegekend aan elke medewerker. Per kwartier dat er gepresteerd wordt, wordt er 1 minuut toegevoegd aan het krediet van de medewerker. Op dit krediet worden de vertragingen en vervroegde vertrekken toegeschreven ten gevolge van overmacht. Worden o.m. beschouwd als gevallen van overmacht: de vertragingen of afwezigheden te wijten aan het openbaar vervoer of aan de verkeersproblemen. De vertragingen en afwezigheden te wijten aan het openbaar vervoer maken dus geenszins het voorwerp uit van een regularisatie. In geval van staking bij het openbaar vervoer moeten alle betrokken personeelsleden de nodige schikkingen treffen om op het werk aanwezig te zijn. Elke afwezigheid moet gerechtvaardigd worden met een attest van de desbetreffende vervoersmaatschappij. De alternatieven zijn de volgende (in volgorde van voorkeur): 1.
De personeelsleden worden verzocht om zoveel mogelijk gebruik te maken van ander openbaar vervoer.
2.
Het gebruik van een eigen voertuig of carpoolen.
3.
De personeelsleden die geen alternatief openbaar vervoer kunnen gebruiken of niet met hun eigen wagen kunnen komen, hebben de mogelijkheid om thuis te werken. Dat alternatief is slechts mogelijk in geval van een aangekondigde staking en met akkoord van de functionele chef. Indien mogelijk zal de functionele chef aan zijn medewerkers taken geven die thuis uitgevoerd kunnen worden. Deze medewerkers ontvangen 7u36 (3u48 voor medewerkers die die dag verminderde prestaties uitvoeren) voor de dag van de geleverde prestaties.
8
Zendingen: •
Wanneer er prestaties verricht moeten worden op een andere plaats dan de normale werkplaats en wanneer er verplaatsingen van en naar de normale werkplaats moeten gebeuren, wordt de volledige duur van de prestatie in rekening gebracht, verplaatsingen inbegrepen (Zending tijdens de werkdag).
•
Wanneer er prestaties verricht moeten worden op een andere plaats dan de normale werkplaats bij het begin van de dag zonder langs de normale werkplaats te passeren (zonder prikbeurt vertrek op zending): ¾ Wordt enkel de verplaatsingstijd ter aanvulling van het traject «woonplaats – normale werkplaats» in rekening gebracht. Het beginuur van de prestatie wordt overeengekomen door het personeelslid en de functionele chef. ¾ Is de duur van het traject van terugkeer van de zending naar de normale werkplaats in de arbeidstijd inbegrepen. Voorbeeld: Een personeelslid dat in Namen woont en normaal in Brussel werkt, moet een dag naar Oostende om prestaties te verrichten, zonder langs zijn bureau te passeren. De trajectduur in rekening gebracht in de arbeidstijd =
7/13
1) Woonplaats: Namen 45 min
Normale werkplaats: Brussel
2) Woonplaats: Namen 2u30 min
Plaats van zending: Oostende
In rekening gebrachte arbeidstijd = het verschil tussen het «traject woonplaats – plaats van zending» en het «traject woonplaats – normale werkplaats», dit wil zeggen 2u30 – 45 min = 1u45min in rekening gebracht in de arbeidstijd.
•
Wanneer er prestaties verricht moeten worden op een andere plaats dan de normale werkplaats op het einde van de dag zonder langs de normale werkplaats te passeren (dus zonder prikbeurt terugkeer van zending): ¾ Is de duur van het traject «normale werkplaats – plaats van zending» in de arbeidstijd inbegrepen. ¾ Wordt enkel de verplaatsingstijd ter aanvulling van het traject «plaats van zending – woonplaats» in rekening gebracht. Die arbeidstijd wordt overeengekomen met de functionele chef. Voorbeeld: Een personeelslid dat vanuit zijn bureau te Brussel op zending naar Oostende vertrekt en zodra zijn prestaties verricht zijn, rechtstreeks naar zijn woonplaats te Namen terugkeert.
1) Normale werkplaats: Brussel
2) Plaats van zending: Oostende
45 min 2u30min
Woonplaats: Namen Woonplaats: Namen
In rekening gebrachte arbeidstijd = het verschil tussen het «traject plaats van zending – woonplaats» en het «traject normale werkplaats – woonplaats», dit wil zeggen 2u30 – 45 min = 1u45min in rekening gebracht in de arbeidstijd.
8/13
9
Telewerk:
De duur van de arbeidstijd voor een personeelslid dat telewerk verricht, bedraagt 7u36 per werkdag. Het telewerk geeft geen recht op het urenkrediet dat de gevallen van overmacht, vermeld in het bovenstaande punt 7, dekt. Het telewerk geeft geen recht op de toekenning van overuren.
10 Dienstvrijstellingen: De enige afwezigheden die geregulariseerd kunnen worden, onverminderd de verloven vastgelegd in het koninklijk besluit van 19 november 1998 betreffende de verloven en afwezigheden toegestaan aan de personeelsleden van de rijksbesturen of andere reglementering met betrekking tot verloven, worden hieronder gedefinieerd. De dienstvrijstelling wordt toegekend door de dienstchef na advies van de hiërarchische meerdere. Hij kan weigeren om dienstvrijstelling toe te kennen om dienstredenen.
1. Dienstvrijstellingen toegekend door de Voorzitster van het Directiecomité, bij koninklijk of ministerieel besluit, bij omzendbrief of bij beslissing van de Ministerraad of de Minister. 2. Dienstvrijstellingen van administratieve aard. -
Deelname aan de plechtigheden inzake uitreiking van eretekens wanneer het personeelslid een ereteken krijgt.
-
Deelname aan selecties georganiseerd door Selor voor een functie bij de federale overheid. De dienstvrijstelling moet de dag van het examen genomen worden. De totale duur van de dienstvrijstelling omvat de examenduur en de verplaatsingstijd naar en van het examen. De verplaatsingstijd wordt berekend volgens de bepalingen die gelden voor een zending. De dienstvrijstelling moet aan de dienstchef verantwoord worden door een kopie van de uitnodiging voor het examen met de stempel van het einduur.
-
Deelname aan loopbaanexamens waarvoor een materie ingestudeerd moet worden. Er wordt geen vrijstelling toegekend voor de proeven die ertoe strekken de “algemene kennis” van de kandidaten te testen. Het aantal dagen of uren dienstvrijstelling wordt bepaald door het examenniveau. Er wordt geen onderscheid gemaakt tussen een examen voor overgang naar het hogere niveau en een loopbaanexamen in hetzelfde niveau. De dienstvrijstelling moet genomen worden tijdens een periode van 14 dagen vóór het examen, met een maximum van drie periodes van dienstvrijstelling voor hetzelfde examen in hetzelfde niveau. Het personeelslid moet zijn aanwezigheid op het examen bewijzen door aan zijn dienstchef de afgestempelde uitnodiging voor te leggen. Indien het personeelslid niet aan het examen deelneemt, verliest hij het recht op dienstvrijstelling en wordt het gelijkwaardige aantal dagen (of uren) afgetrokken van het vakantieverlof.
9/13
Elke aanvraag moet schriftelijk aan de dienstchef gericht worden, die zijn beslissing aan de betrokkene meedeelt en een kopie van die beslissing naar de opleidingsverantwoordelijke stuurt. De opleidingsverantwoordelijken delen alle nuttige informatie mee aan de Stafdienst P&O, die belast is met het bijhouden van de centrale databank van alle gegevens betreffende de dienstvrijstelling en de inschrijvingen voor de examens. Voor het operationeel personeel van de Algemene Directie van de Civiele Veiligheid werd een specifieke reglementering uitgewerkt.
AANTAL DAGEN VRIJSTELLING (behalve voor het operationeel personeel van de Civiele Veiligheid)
Aantal dagen
Examen voor overgang naar niveau A
Examen voor overgang naar niveau B of C
2 dagen per brevet
2 dagen
AANTAL DAGEN VRIJSTELLING (voor het operationeel personeel van de Civiele Veiligheid) Examen voor overgang naar niveau A
Examen voor overgang naar niveau B of C Of loopbaanexamen in niveau B
Aantal dagen
16u per brevet
16u
-
Oproeping voor een departementale of interdepartementale raad van beroep als assessor, verdediger, getuige of appellant. De dienstvrijstelling moet aan de dienstchef verantwoord worden door een kopie van de oproeping. De dienstvrijstelling voor verdedigers en getuigen beperkt zich tot de behandeling van dossiers van personeelsleden van de FOD Binnenlandse zaken.
-
Raadpleging van zijn evaluatie- of tuchtdossier of raadpleging door de persoon die het betrokken personeelslid begeleidt of die door het betrokken personeelslid gemachtigd werd om zijn dossier te raadplegen. De dienstvrijstelling moet aan de dienstchef verantwoord worden door een attest van de dienst waar het dossier werd geraadpleegd, zonder afbreuk te doen aan de prerogatieven van de vakbondsafgevaardigden zoals deze worden erkend door het koninklijk besluit van 28 september 1984 tot uitvoering van de wet van 19 december 1974 tot regeling van de betrekkingen tussen de overheid en de vakbonden van haar personeel.
-
Deelname aan de vrije door het OFO georganiseerde opleidingscursussen en de interne opleidingen bij de FOD Binnenlandse Zaken met akkoord van de dienstchef. Het personeelslid heeft recht op 3u48 per halve dag en 7u36 per hele dag. De dienstvrijstelling moet aan de dienstchef verantwoord worden door een kopie van de oproeping.
-
Deelname aan de door het OFO georganiseerde gecertificeerde opleidingen. Wanneer de opleiding buiten de diensturen plaatsvindt: een compensatie voor de duur van de opleiding en de test wordt toegekend aan de personeelsleden die verzocht worden om aan een gecertificeerde opleiding deel te nemen op data die niet samenvallen met een dienstprestatie; het personeelslid moet dan de uitnodiging om de opleiding te volgen en de oproeping om aan de test deel te nemen, voorleggen. Het compensatieverlof mag genomen worden onder dezelfde voorwaarden als het jaarlijks vakantieverlof, rekening houdend met de dienstnoodwendigheden. De compensatie wordt toegekend wanneer de aanwezigheid van het personeelslid op de opleiding vastgesteld wordt. De verplaatsingstijd wordt niet gecompenseerd.
10/13
3. Dienstvrijstellingen van sociale aard of om dienstredenen. -
Raadpleging van de sociale dienst van de FOD Binnenlandse Zaken.
-
Deelname aan door de FOD Binnenlandse Zaken gesteunde socio-culturele activiteiten (vb.: sportdagen, tentoonstellingen, nieuwjaarsreceptie, …). De duur en de voorwaarden van de dienstvrijstelling worden per dienstnota meegedeeld.
-
Aanwezigheid op de begrafenis van een collega mits het akkoord van de dienstchef. De duur van de dienstvrijstelling wordt op dezelfde manier berekend als in het voormelde punt 8 betreffende de dienstzendingen.
-
Aanwezigheid op de begrafenis van de echtgeno(o)t(e)/partner of een bloedverwant in de eerste graad van een collega mits het akkoord van de dienstchef. De duur van de dienstvrijstelling wordt op dezelfde manier berekend als in het voormelde punt 8 betreffende de dienstzendingen.
4. Dienstvrijstellingen om gezondheidsredenen. -
Oproeping door de medische diensten van de FOD Volksgezondheid.
-
Wanneer een personeelslid ziek wordt tijdens de werkdag, tijdens zijn prestaties, mag hij het werk verlaten, mits akkoord van de dienstchef, om naar huis te gaan of medische zorgen te krijgen. Er is geen enkel medisch attest vereist en de dag wordt niet beschouwd als een dag afwezigheid wegens ziekte. Het behoort tot de verantwoordelijkheid van het personeelslid om zich te onderwerpen aan de nodige medische zorgen. Het personeelslid dat de dienst verlaat op eigen kracht dient de “Verklaring huiswaarts keren op eigen kracht” te ondertekenen, voorzien in de dienstnota van 29 januari 2007 betreffende de dringende medische hulpverlening.
-
Deelname aan een inzameling van bloed, bloedplaatjes en bloedplasma, maximaal 5 dagen per jaar. De toekenning van een dienstvrijstelling voor het geven van bloed is evenwel beperkt tot 4 dagen per jaar. Voor het geven van bloed en bloedplaatjes wordt de dienstvrijstelling toegekend tijdens de hele dag waarop het bloed gegeven is. Wanneer het geven van bloed plaatsvindt na de normale diensturen, krijgen de bloedgevers een dienstvrijstelling «ter compensatie», namelijk de eerstvolgende werkdag. Wanneer het bloed evenwel gegeven wordt op een vrijdagavond of op de vooravond van een feestdag die niet met een zondag samenvalt, wordt de dienstvrijstelling de dag zelf van het geven van bloed toegekend. Bij het geven van plasma mag het personeelslid 1u54 later beginnen werken of 1u54 vroeger stoppen met werken. Een dienstvrijstelling van één werkdag stemt overeen met 4 dienstvrijstellingen voor het geven van bloedplasma, want 4x1u54min = 7u36min. Het personeelslid mag maximaal 5 dagen vrij kiezen voor het geven van bloed, bloedplaatjes en bloedplasma. Het geven van bloed, bloedplaatjes of bloedplasma moet bewezen worden met een medisch attest.
11 Afwezigheden die ingehaald moeten worden: De functionele chef kan een afwezigheid tijdens de stamtijden toestaan die moet ingehaald worden in de loop van de desbetreffende referentieperiode. Hiervan kan ruim toepassing worden gemaakt. Bijgevoegde lijst geldt slechts bij wijze van voorbeeld, op niet-limitatieve wijze. Deze vorm van afwezigheid moet aanleiding geven tot een tijdsregistratie.
11/13
1.
Administratieve redenen.
Melding aan de loketten van het gemeentebestuur voor:
2.
•
Vernieuwing van de identiteitskaart;
•
Kennisgeving van adresverandering;
•
Verrichtingen bij de bureaus van de Burgerlijke Stand;
•
Aanvraag van getuigschriften.
Sociale redenen. •
3.
4.
Aanwezigheid op de begrafenis van een bloedverwant of aanverwant in de 4de graad;
Sanitaire redenen. •
Tandverzorging wanneer zij niet buiten de diensturen verstrekt kan worden;
•
Raadpleging bij de geneesheer-specialist;
Persoonlijke redenen. •
Oproeping voor de autokeuring;
•
Oproeping van de school van een kind van het personeelslid of van zijn echtgeno(o)t(e) of partner.
12 Praktische richtlijnen: Voor de registratie van het binnen- en buitengaan beschikt elk personeelslid over een strikt persoonlijke badge. De personeelsleden moeten prikken telkens wanneer zij het gebouw binnenkomen of buitengaan, alsook wanneer zij hun middagpauze in de cafetaria doorbrengen. Overeenkomstig de dienstnota II/COD/05/015523-00 van 19 december 2005 worden er maximaal 4 pauzes toegekend aan de rokers om hen de mogelijkheid te bieden om te gaan roken (2 pauzes in de voormiddag en 2 pauzes in de namiddag). Die pauzes moeten door de prikklok geregistreerd worden. Om de gepresteerde arbeidstijd te meten, moet de badge, telkens wanneer men binnenkomt en buitengaat, tegen de kaartlezer gehouden worden, die zich het dichtst bij de werkpost van het personeelslid bevindt. Indien men de badge vergeten is, moet dat onmiddellijk aan de dienstchef meegedeeld worden. Het personeelslid moet zijn uren van aankomst en vertrek meedelen. Indien dat niet gebeurt, zullen enkel de stamtijden in aanmerking genomen worden, voor zover de aanwezigheid van het personeelslid vastgesteld werd. Ieder personeelslid dat aan het systeem voor aanwezigheidscontrole onderworpen is, kan via de hiërarchische weg om een lijst met zijn prikuren vragen.
12/13
13 Sancties In geval van niet-naleving van het reglement van het vlottend uurrooster, kunnen de volgende sancties toegepast worden. De functionele chef kan, wanneer de omstandigheden dat vereisen, in overleg met het directie- of diensthoofd, een bijkomende sanctie voorstellen overeenkomstig artikel 77 van het koninklijk besluit van 2 oktober 1937 en artikel 5 van het Algemeen Arbeidsreglement.
•
Debet van meer dan 8u op het einde van de referentieperiode
Het debet van meer dan 8u op het einde van de referentieperiode van 4 maanden moet tijdens de volgende referentieperiode worden ingehaald. Dit betekent concreet dat het personeelslid op het einde van de volgende referentieperiode een positief saldo moet hebben. Het personeelslid wordt hiertoe gehoord door de functionele chef. Zij beslissen samen over het regularisatieplan. Indien het debet van meer dan 8u op het einde van de volgende referentieperiode niet werd ingehaald, wordt het afgetrokken van het jaarlijks vakantieverlof. In geval van recidive: op voordracht van de functionele chef en na het personeelslid gehoord te hebben, kan de Directeur-generaal of het bestuurshoofd beslissen om het personeelslid tijdens de volgende referentieperiode te onderwerpen aan een opgelegd vast uurrooster (verlies van het stelsel van het vlottend uurrooster en geen mogelijkheid tot recuperatie). •
Gevallen van herhaaldelijke onverantwoorde afwezigheden tijdens de stamtijden, namelijk: herhaaldelijke laattijdige aankomst of herhaaldelijk vroegtijdig vertrek tijdens de stamtijden
De herhaaldelijke onverantwoorde afwezigheden tijdens de stamtijden, die door de functionele chef vastgesteld worden, kunnen aanleiding geven tot een schriftelijke verwittiging nadat het personeelslid gehoord werd. In geval van recidive: op voordracht van de functionele chef en na het personeelslid gehoord te hebben, kan de Directeur-generaal of het bestuurshoofd beslissen om het personeelslid tijdens de rest van de desbetreffende referentieperiode en tijdens de volgende referentieperiode te onderwerpen aan een opgelegd vast uurrooster. •
Fraude in het gebruik van het systeem voor de registratie van de arbeidstijd
Wanneer een personeelslid de registratie van de arbeidstijd op welke manier dan ook manipuleert (bijvoorbeeld: een registratie in de plaats van een ander personeelslid, afwezig zijn terwijl het systeem aangeeft dat het personeelslid wel degelijk aanwezig is, …) kan zijn Directeur-generaal of bestuurshoofd, op voordracht van de functionele chef van het personeelslid, beslissen om het personeelslid te onderwerpen aan een opgelegd vast uurrooster gedurende de bedoelde referentieperiode en de volgende referentieperiode en/of om 2 recuperatiedagen in te trekken. Indien het personeelslid geen recuperatieverlof meer heeft, kunnen 2 dagen vakantieverlof ingetrokken worden en als het personeelslid geen jaarlijks vakantieverlof meer heeft, kan het salaris met 2 dagen verminderd worden. Het personeelslid wordt in dit geval gehoord over de feiten, behalve in geval van manifeste fraude (bv. betrapping op heterdaad).
14 Slotbepalingen: Elkeen is verantwoordelijk voor de correcte toepassing van dit reglement.
13/13
De Stafdienst P&O heeft een adviesbevoegdheid betreffende de interpretatie en de controle van de toepassing van deze reglementering. Alle schriftelijke vragen, klachten of opmerkingen betreffende de reglementering van het vlottend uurrooster moeten, via hiërarchische weg, naar de Directeur P&O gestuurd worden.
15 Overgangsbepalingen: Bij de inwerkingtreding van dit reglement zal het onder het oude systeem geaccumuleerde debet in zijn geheel worden overgedragen, alsook het krediet met een maximum van 12 uren. Dit reglement zal toegepast worden op de aanvragen tot dienstvrijstelling, ingediend vóór de inwerkingtreding van dit reglement, maar die uitwerking hebben ná de inwerkingtreding.
16 Inwerkingtreding: Dit aangepaste reglement treedt in werking op 1 mei 2009 en vervangt het reglement dat met ingang van 1 september 2008 van kracht was.
1/13
Règlement du temps de travail. La présente note de service abroge : -
La note de service du 11 avril 1994 relative à l’horaire variable et au contrôle des présences et les notes de service ultérieures la modifiant.
-
Les notes de service antérieures à l’entrée en vigueur de la présente dont le contenu est contraire à la présente.
1
Objectifs :
L’horaire variable a pour but de permettre aux membres du personnel d’adapter leur régime de travail à leurs besoins et sous leur propre responsabilité sous réserve du respect : ¾ de la loi du 14 décembre 2000 fixant certains aspects de l’aménagement du temps de travail dans le secteur public (Moniteur Belge du 5/01/2001) ; ¾ de l’intérêt du service, c’est ainsi que la présence de certains membres du personnel peut être exigée à certains moments ou à certaines périodes, en raison de leur fonction ou d’événements particuliers. Les chefs de service responsables doivent faire respecter ces exigences et sont habilités à le faire ; ¾ de la circulaire n°370 du 12 janvier 1993 « Charte de l’utilisateur des services publics » (MB du 22 janvier 1993), de la charte pour une administration à l’écoute des usagers du 23 juin 2006 et de la charte pour l’usager du SPF Intérieur (note de service POW-DEP/07-008484-00 du 12 juillet 2007) ¾ des principes et valeurs régissant les services publics et plus particulièrement le SPF Intérieur.
2
Champ d’application :
Tous les membres du personnel relevant du Règlement de travail (personnel statutaire, personnel contractuel et stagiaires) sont soumis à l’horaire de travail variable, à l’exception : 1.
Des membres du personnel astreints à un horaire imposé, ou dont la nature de la fonction qu’ils exercent ne permet pas l’application du système de l’horaire variable. Ces membres du personnel sont soumis à un régime de travail qui fait l’objet d’une réglementation particulière.
(par exemple : des chauffeurs, des agents de toute catégorie dans les centres pour illégaux de l’Office des étrangers, des call takers, du personnel des cellules de contrôle de la Direction générale Politique de Sécurité et de Prévention, du personnel du Plan d’action côtier de la Direction générale Politique de Sécurité et de Prévention, du personnel opérationnel des unités permanentes et grand-gardes de la Direction générale Sécurité civile, des agents de la section judiciaire de l’Office des étrangers, permanence de la Direction Générale Centre de Crise …) 2.
Des mandataires (président, directeurs généraux et directeurs des services d’encadrement, des titulaires d’une fonction au Conseil du Contentieux des étrangers, du Commissaire général du CGRA et de ses adjoints), les membres du personnel des classes A5 et A4.
Le régime général de cette réglementation est applicable sous réserve de certaines spécificités inhérentes à leur fonction qui font l’objet d’une réglementation particulière : au personnel de nettoyage, au personnel des
2/13
cafétérias, au personnel d’accueil, au personnel du service expédition et aux téléphonistes, au personnel de la section judiciaire ,au service Identification Détenus, au Contrôle Communes, au « Familie Identificatie Terugkeerteam » et aux agents de sécurité de la salle d’attente de la Direction générale de l’Office des étrangers. Les membres du personnel exerçant une fonction d‘encadrement et ceux exerçant une fonction dirigeante peuvent, sur base volontaire et avec l’accord écrit du chef d’administration, renoncer à l’application de l’horaire variable. Cela implique qu’ils ne pointent pas et n’ont pas droit à des congés de récupération. L’agent peut à tout moment revenir sur sa décision, après avoir averti le chef d’administration par écrit.
3
Horaire journalier et horaire variable :
La journée de travail est divisée en plages fixes et en plages mobiles : La plage fixe est la période pendant laquelle chacun des membres du personnel doit être présent au travail. Toute absence pendant une plage fixe implique une autorisation ou une justification (maladie, congés, …). La plage mobile est la période du matin, du midi et du soir pendant laquelle chacun des membres du personnel est libre de choisir son heure d’arrivée ou de départ du service. Structure de la journée :
Plage mobile - arrivée
07h30 – 09h30
Plage fixe :
09h30 – 12h00
Plage mobile – pause de midi
12h00 – 14h00
Plage fixe :
14h00 – 16h00
Plage mobile - départ
16h00 – 19h00
La structure de la journée pour le membre du personnel effectuant des prestations réduites par demi jours est la suivante : Soit : Plage mobile
07h30 – 09h30
Plage fixe :
09h30 – 12h00
Plage mobile
12h00 – 13h00
Soit : Plage mobile
13h00 – 14h00
Plage fixe :
14h00 – 16h00
Plage mobile
16h00 – 19h00
3/13
Les heures effectuées en dehors de ces plages ne sont pas comptabilisées. Le temps de travail presté avant ou après ces heures peut exceptionnellement être récupéré avec l’autorisation du chef de direction ou de service (voir point 5 concernant les heures supplémentaires).
Pause de midi : La pause de midi des agents est de 30 minutes minimum et de 2h00 maximum. Elle peut prendre cours à partir de 12h00 jusque maximum 14h00. -
Personnel quittant le bâtiment pour prendre son déjeuner.
La pause doit être enregistrée par l’horloge pointeuse. -
Personnel ne quittant pas le bâtiment pour prendre son déjeuner. 1.
le personnel qui ne fréquente pas la cafétéria et qui ne quitte pas son bureau : une période de trente minutes est déduite automatiquement. La pause ne peut dépasser trente minutes.
2.
le personnel qui fréquente la cafétéria : la pause doit être enregistrée par l’horloge pointeuse.
Lorsque les deux pointages de la pause de midi sont distants de moins de 30 minutes, il sera automatiquement déduit 30 minutes au total. Par exemple : un agent pointant à 12h00 (début de pause) et 12h17 (fin de pause) : déduction de 13 minutes pour que la pause = 30 minutes. Permanence : L’horaire de travail variable ne peut, en aucun cas, porter préjudice ni aux principes d’une organisation orientée client, ni aux engagements d’un service public envers le public et les autorités en général. Chaque chef fonctionnel est responsable de l’organisation d’une permanence afin que son service soit accessible chaque jour ouvrable de 9h à 17h.
4
Temps de travail :
On entend par durée du travail, le temps pendant lequel le travailleur est à disposition du SPF Intérieur et effectue des prestations. Le temps de travail de base est de 7h36’ par jour ou 38h par semaine de 5 jours.
4/13
Conformément à la loi du 14 décembre 2000 fixant certains aspects de l’aménagement du temps de travail dans le secteur public, la durée maximale de travail est de 11h par jour ou 5h30 par demi-jour de travail. La durée maximale de travail ne peut dépasser 50h par semaine. L’horaire de 38 heures par semaine doit comporter 5 jours complets, du lundi au vendredi.
5
Calcul des heures prestées :
Période de référence Une période de quatre mois est considérée comme période de référence pour le calcul des prestations. La prestation théorique quadrimestrielle est donc égale à autant de fois 7h36’ qu’il y a de jours ouvrables dans ces 4 mois. Crédit Le crédit est la somme du nombre d’heures de travail que le membre du personnel a prestées au-delà des 38h/semaine obligatoires (pour un emploi à temps plein) dans le respect des maxima prévus par la loi du 14 décembre 2000 fixant certains aspects de l’aménagement du temps de travail dans le secteur public (voyez le point 4 ci-dessus). Débit Le débit est la somme du nombre d’heures de travail que le membre du personnel a prestées en deçà des 38h/semaine obligatoires (pour un emploi à temps plein). La résorption du débit doit obligatoirement être réalisée sur les plages mobiles. Le débit ne peut en aucun cas dépasser 8h à la fin de la période de référence de 4 mois. Les heures de débit excédant 8h à la fin de la période de référence peuvent, sans préjudice des dispositions prévues au point 13 de ce règlement, donner lieu à l’application de sanctions disciplinaires. Pour l’agent qui systématiquement a un débit de moins de 8 heures, cette situation fera l’objet d’une attention permanente dans le cadre des cercles de développement et pourra mener à la rédaction d’une note d’avertissement qui sera ajoutée au dossier personnel. L’agent doit, pendant la période de référence et au plus tard à la fin de la période de référence de 4 mois, s’assurer que le crédit et le débit se compensent. Seules 12h de crédit peuvent être reportées à la période de référence suivante. Les heures prestées au-delà de ces 12h ne sont pas comptabilisées. Pour les agents effectuant des prestations réduites, le crédit reportable autorisé et le débit autorisé en fin de période de référence sont déterminés au prorata des prestations. (Par exemple : le crédit maximum reportable en fin de période de référence pour un agent travaillant à mi-temps est de 6h et le débit maximum est de 4h, pour un agent effectuant des prestations en 4/5 temps, le report maximum est de 9h36) Pour le calcul du crédit et du débit, l’année calendrier est divisée en 3 périodes de référence de 4 mois consécutifs.
5/13
1ère période : janvier, février, mars, avril. 2ème période : mai, juin, juillet, août. 3ème période : septembre, octobre, novembre, décembre. Les heures supplémentaires Les heures supplémentaires sont : 1.
celles qui sont prestées avant 7h30 et après 19h00 (ou en dehors des plages prévues au point 3 pour les agents qui effectuent des prestations réduites).
2.
les heures prestées au-delà de la limite journalière du temps de travail de 11h (ou de 5h30 par demi jour de travail) dans le respect de l’article 5§3 de la loi du 14 décembre 2000 aménageant certains aspects du temps de travail dans les services publics.
3.
les heures qui excédent le crédit maximum récupérable par jours ou demi-jours en cours de période de référence (6x7h36).
Les heures supplémentaires ne peuvent être récupérées qu’avec autorisation du Directeur général ou du chef d’administration. Elles ont un caractère exceptionnel et correspondent à un accroissement exceptionnel et conjoncturel de la charge de travail et sont prestées dans le seul intérêt du service. Les heures supplémentaires sont comptabilisées séparément. Elles sont récupérées et ne donnent en aucun cas droit à une compensation d’un autre ordre (par exemple : compensation financière).
6
Récupérations :
Le crédit peut être utilisé comme suit : 1.
Soit sous forme d’une récupération sur les plages fixes par 1 demi-jour au minimum ou par jour entier, avec un maximum de 6 jours ou 12 demi-jours durant la période de référence de 4 mois ou un nombre équivalent au prorata des prestations effectuées ème est autorisé à prendre au maximum 5 jours Par exemple : le membre du personnel qui travaille à 4/5 de congé de récupération et le membre du personnel à mi-temps est autorisé à prendre au maximum 3 jours de congé de récupération.
La récupération ne peut être demandée que lorsque le crédit d’heures est suffisant à la fin de la journée le jour de la demande (7h36 pour 1 jour, 3h48 pour ½ jour). Le congé de récupération doit être demandé au moins 2 jours à l’avance au chef fonctionnel qui donne son accord en tenant compte de l’intérêt du service et de l’obligation de maintenir une permanence tous les jours ouvrables de 9h à 17h. 2.
Soit entièrement ou partiellement pendant les plages mobiles.
Les heures supplémentaires peuvent être récupérées comme suit :
6/13
Les heures supplémentaires autorisées par le Directeur général ou chef d’administration sont récupérées indépendamment de la récupération des heures de crédit pendant la période de référence pendant laquelle elles ont été prestées ou la suivante.
7
Force majeure :
Un crédit d’heures est accordé à chaque agent. Par quart d’heure presté, 1 minute est ajoutée au crédit de l’agent. Sur ce crédit sont imputés les retards et départs avancés, pour cause de force majeure. Sont notamment considérés comme des cas de force majeure : les retards et absences dus aux transports en commun ou aux problèmes de circulations. Les retards et absences dus aux transports en commun ne font donc l’objet d’aucune régularisation. En cas de grève des transports en commun, tous les membres du personnel concernés doivent prendre les dispositions nécessaires pour être présents au travail. Toute absence doit être justifiée par une attestation de la société de transports en commun concernée. Les alternatives sont les suivantes (dans l’ordre de préférence) : 1.
Les membres du personnel sont priés d’utiliser le plus possible d’autres moyens de transport public.
2.
L’utilisation d’un véhicule personnel ou le covoiturage.
3.
Les membres du personnel qui ne peuvent utiliser de moyens de transport en commun alternatifs ou leur propre véhicule, ont la possibilité de travailler à domicile. Cette alternative n’est possible qu’en cas de grève annoncée et avec l’accord du chef fonctionnel. Le chef fonctionnel donnera à ses collaborateurs, lorsque c’est possible, des tâches pouvant être exécutées à la maison. Ces agents reçoivent 7h36 (3h48 pour les agents effectuant des prestations réduites ce jour là) pour leur journée sur présentation du travail fourni.
8
Missions : •
Lorsque des prestations doivent être réalisées dans un autre lieu que le lieu de travail habituel et que les déplacements sont effectués de et vers le lieu de travail habituel, la durée complète de la prestation est comptabilisée, déplacements inclus (Mission en cours de journée).
•
Lorsque des prestations doivent être effectuées dans un autre lieu que le lieu de travail habituel en début de journée sans passer par le lieu de travail habituel (sans pointage de départ en mission) : ¾ Seul le temps de trajet supplémentaire au trajet « domicile – lieu habituel de travail » est comptabilisé. L’heure du début de la prestation est décidée en concertation entre l’agent et le chef fonctionnel. ¾ La durée du trajet du retour de mission vers le lieu de travail habituel est incluse dans le temps de travail. Par exemple : un agent qui habite Namur et travaille habituellement à Bruxelles doit un jour se rendre sans passer par son bureau à Ostende pour effectuer des prestations. La durée de trajet comptabilisée dans le temps de travail =
7/13
1) Domicile : Namur 45 min
Lieu de travail habituel : Bruxelles
2) Domicile : Namur 2h30 min
Lieu de Mission : Ostende
Temps de travail comptabilisé = la différence entre le « trajet domicile - lieu de mission »et le « trajet domicile – lieu de travail habituel » c'est-à-dire 2h30 – 45 min = 1h45min comptabilisé dans le temps de travail.
•
Lorsque des prestations doivent être effectuées dans un autre lieu que le lieu de travail habituel en fin de journée sans retour sur le lieu de travail habituel (donc sans pointage de retour de mission) : ¾ La durée du trajet « lieu de travail habituel – lieu de mission » est incluse dans le temps de travail. ¾ Seul le temps de trajet supplémentaire au trajet « lieu de mission – domicile » est comptabilisé. Ce temps de travail est déterminé en concertation avec le chef fonctionnel. Par exemple : Un agent qui de son bureau à Bruxelles part en mission à Ostende et qui, une fois ses prestations effectuées, retourne directement à son domicile qui se trouve à Namur.
1) Lieu de travail habituel : Bruxelles 45 min
Domicile : Namur
2) Lieu de Mission : Ostende
2h30min
Domicile : Namur
Temps de travail comptabilisé = la différence entre le « trajet lieu de mission – domicile »et le « trajet lieu de travail habituel – domicile » c'est-à-dire 2h30 – 45 min = 1h45min comptabilisé dans le temps de travail.
9
Télétravail :
La durée du temps de travail pour un agent effectuant du télétravail est de 7h36 par jour ouvrable.
8/13
Le télétravail ne donne pas droit au crédit d’heures couvrant les cas de force majeure prévu au point 7 ci-dessus. Le télétravail ne donne pas lieu à l’octroi d’heures de compensation.
10 Dispenses de service : Les seules absences qui peuvent être régularisées, sans préjudice des congés prévus dans l’arrêté royal du 19 novembre 1998 relatif aux congés et aux absences accordés aux membres du personnel des administrations de l’Etat ou des autres réglementations en matière de congé, sont définies ci-dessous. La dispense de service est accordée par le chef de service après avis du supérieur hiérarchique. Il peut refuser de l’octroyer pour des raisons de service. 1. Dispenses de service accordées par la Présidente du Comité de direction, Arrêté royal ou ministériel, par circulaire ou par décision du Conseil des Ministres ou du Ministre 2. Dispenses de service d’ordre administratif. -
Assistance aux cérémonies de remise de distinctions honorifiques lorsque l’agent est mis à l’honneur.
-
Participation à des examens organisés par le Selor pour le secteur public fédéral. La dispense de service doit être prise le jour de l’examen. La durée totale de la dispense comprend la durée de l’examen et le temps de déplacement pour se rendre à l’examen. Le temps de déplacement sera fixé suivant les dispositions qui s’appliquent en cas de mission. La dispense de service doit être justifiée auprès du chef de service par une copie de la convocation à l’examen avec le cachet de l’heure de sortie.
-
Participation à des examens de carrière pour lesquels une matière doit être étudiée. Il n’est pas octroyé de dispense pour les épreuves visant à tester les « connaissances générales » des candidats. Le nombre de jours ou d’heures de dispense de service est déterminé par le niveau de l’examen. Il n’est pas fait de distinction entre un examen d’accession au niveau supérieur et un examen de carrière dans le même niveau. La dispense de service est à prendre au cours d’une période de 14 jours précédant l’examen, avec un maximum de trois périodes de dispense de service pour le même examen dans le même niveau. L’agent doit prouver sa présence à l’examen par la production à son chef de service de la convocation estampillée. Si l’agent ne se présente pas à l’examen, il perd le bénéfice de la dispense de service et un nombre de jours (ou d’heures) équivalent de congé annuel de vacances est déduit. Toute demande est à adresser par écrit au chef de service qui communique sa décision à l’intéressé avec copie au responsable de la formation. Les responsables de la formation communiquent toutes les informations utiles au Service d’encadrement P&O, chargé de la tenue à jour de la banque de données centrales de toutes les données concernant la Dispense de service et les inscriptions aux examens. Une réglementation spécifique a été élaborée pour le personnel opérationnel de la Direction générale de la Sécurité Civile.
9/13
NOMBRE DE JOURS DE DISPENSE (sauf pour le personnel opérationnel de la Sécurité civile)
Nombre de jours
Examen d’accession au niveau A
Examen d’accession au niveau B ou C
2 jours par brevet
2 jours
NOMBRE DE JOURS DE DISPENSE (pour le personnel opérationnel de la Sécurité civile) Examen d’accession au niveau A
Examen d’accession au niveau B ou C Ou examen de carrière dans le niveau B
Nombre de jours
16h par brevet
16h
-
Convocation devant une chambre de recours départementale ou interdépartementale en qualité d’assesseur, de défendeur, de témoin ou d’appelant. La dispense de service doit être justifiée auprès du chef de service par une copie de la convocation. La dispense de service des défendeurs et témoins se limite à la consultation de dossiers de membre du personnel du SPF Intérieur.
-
Consultation de son dossier d’évaluation ou disciplinaire, ou consultation par la personne qui accompagne l’agent concerné ou qui a été autorisé par l’agent concerné pour consulter son dossier. La dispense de service doit être justifiée auprès du chef de service par une attestation émanant du service où le dossier a été consulté sans préjudice des prérogatives reconnues aux représentants syndicaux par l’arrêté royal du 28 septembre 1984 portant exécution de la loi du 19 décembre 1974 organisant les relations entre les autorités publiques et les syndicats des agents relevant de ces autorités.
-
Participation aux cours de formations libres organisés par l’IFA et de formation internes au SPF Intérieur, avec l’accord du chef de service. L’agent a droit à 3h48 par demi journée et 7h36 par journée entière. La dispense de service doit être justifiée auprès du chef de service par une copie de la convocation.
-
Participation aux cours de formations certifiées organisés par l’IFA. Lorsque la formation se déroule en dehors des heures de service : une compensation pour la durée de la formation et du test est accordée aux membres du personnel qui sont invités à participer à une formation certifiée à des dates qui ne coïncident pas avec une prestation de service, ceci sur présentation de l’invitation à suivre la formation ou de la convocation pour participer au test. Le congé de compensation peut être pris aux mêmes conditions que le congé annuel de vacances, en tenant compte des besoins du service. La compensation est accordée lorsque la présence de l’agent à la formation est constatée. Le temps de déplacement n’est pas compensé.
3. Dispenses de service d’ordre social ou pour raison de service. -
Consultation du service social du SPF Intérieur.
-
Participation à des activités socio-culturelles patronnées par le SPF Intérieur (ex : journées sportives, expositions, réception de nouvel an, …). La durée et les conditions de la dispense de service sont annoncées par note de service.
10/13
-
Assistance aux funérailles d’un collègue moyennant l’accord du chef de service. La durée de la dispense de service se calcule de la même manière que dans le point 8 ci-dessus relatif aux missions de service.
-
Assistance aux funérailles du conjoint/compagnon ou d’un allié au premier degré d’un collègue moyennant l’accord du chef de service. La durée de la dispense de service se calcule de la même manière que dans le point 8 ci-dessus relatif aux missions de service.
4. Dispense de service pour raison de santé. -
Convocation par les services médicaux du SPF Santé publique.
-
Lorsqu’un membre du personnel tombe malade au cours de la journée de travail, pendant ses prestations, il peut quitter le travail sous réserve de l’accord du chef de service afin de rentrer chez lui ou de recevoir des soins médicaux. Aucun certificat médical n’est requis et la journée n’est pas convertie en absence pour maladie. Il est de la responsabilité du membre du personnel de se faire soigner par un professionnel de la santé. L’agent qui quitte le service par ses propres moyens est tenu de signer la « Déclaration de retour à domicile par ses propres moyens » prévues dans la note de service du 29 janvier 2007 relative à l’aide médicale urgente.
-
Participation à une collecte de sang, de plaquettes et de plasma sanguin. Le maximum global est de 5 jours par an. L’octroi d’une dispense de service pour le don de sang est toutefois limité à 4 jours par an. Pour le don de sang et de plaquettes, la dispense de service est accordée pendant toute la journée au cours de laquelle le don de sang est effectué. Lorsque le don de sang a lieu après les heures normales de service, les donneurs de sang obtiennent une dispense de service « compensatoire », à savoir le premier jour ouvrable suivant le don. Lorsqu’elle est toutefois effectuée un vendredi soir ou un soir avant un jour de fête ne coïncidant pas avec un dimanche, la dispense de service est accordée le jour même du don de sang. En cas de don de plasma, l’autorisation est donnée au membre du personnel d’entamer le service 1h54 plus tard ou de le terminer 1h54 plus tôt. Une dispense de service d’un jour ouvrable correspond à 4 dispenses de service pour le don de plasma sanguin parce que 4x1h54min = 7h36min. Le membre du personnel peut prendre au choix 5 jours maximum pour le don de sang, de plaquettes et de plasma sanguin. Le don de sang, plaquettes ou plasma sanguin doit être attesté par un certificat médical.
11 Absences devant être compensées : La chef fonctionnel peut autoriser une absence pendant les plages fixes. Celle-ci doit être compensée dans le courant de la période de référence concernée. Une large application de cette disposition peut être faite. La liste ci-dessous est exemplative et non-exhaustive. Ces absences doivent donner lieu à un pointage : 1.
Motifs administratifs.
Présentation aux guichets de l’administration communale pour : •
Renouvellement de la carte d’identité ;
11/13
2.
•
Notification de changement d’adresse ;
•
Démarches aux bureaux de l’Etat civil ;
•
Demande de certificats ;
Motifs de nature sociale. •
3.
4.
Présence à l’enterrement d’un parent ou allié au 4ème degré et au delà ;
Motifs de nature sanitaire. •
Soins dentaires lorsqu’ils ne peuvent être prodigués en dehors des heures de service ;
•
Consultation chez le médecin spécialiste ;
Motifs personnels. •
Convocation pour la présentation d’un véhicule à l’auto-contrôle ;
•
Convocation à l’école fréquentée par un enfant de l’agent ou de son conjoint.
12 Directives pratiques : Pour l’enregistrement des entrées et sorties, chaque membre du personnel dispose d’un badge strictement personnel. Les membres du personnel doivent pointer à chaque entrée ou sortie du bâtiment ainsi que lorsqu’ils prennent leur pause à la cafétéria. Conformément à la note de service II/COD/05/015523-00 du 19 décembre 2005, un maximum de 4 pauses est accordé aux agents fumeurs pour leur permettre de fumer (2 pauses le matin et 2 pauses l’après midi). Ces pauses doivent être enregistrées par la pointeuse. Pour mesurer le temps de travail presté, le badge doit être apposé, à chaque entrée ou sortie du bâtiment, contre le lecteur de carte qui se trouve le plus près du poste de travail de l’agent. L’oubli du badge doit être signalé au chef de service. L’agent doit lui faire part de ces heures d’entrées et sorties. Si tel n’est pas le cas, seules les plages fixes seront prises en compte, pour autant que la présence de l’agent ait été constatée. Il est possible pour chaque agent soumis au système de contrôle de présences de demander, par la voie hiérarchique, une liste qui reprend ses heures de pointage.
13 Sanctions : Les sanctions suivantes peuvent être appliquées en cas de non respect du règlement de l’horaire variable. Le chef fonctionnel peut, lorsque les circonstances l’exigent, en concertation avec le chef de direction ou de service,
12/13
proposer une sanction complémentaire en application de l’article 77 de l’arrêté royal du 2 octobre 1937 et de l’article 5 du Règlement de travail général. •
Débit supérieur à 8h en fin de période de référence
Le débit supérieur à 8h à la fin de la période de référence de 4 mois doit être compensé dans la période de référence suivante. Cela signifie concrètement que l’agent, à la fin de la période de référence suivante doit avoir un solde positif. Le membre du personnel est entendu là dessus par le chef fonctionnel. Ils décident ensemble du plan de régularisation. Si le débit de plus de 8 heures n’est pas résorbé à la fin de la période de référence suivante, il est déduit sur le congé annuel de vacances. En cas de récidive : sur la proposition du chef fonctionnel et après avoir entendu le membre du personnel, le Directeur général ou chef d’administration peut décider de soumettre le membre du personnel pendant la période de référence suivante à un horaire fixe imposé (perte du régime de l’horaire variable et pas de possibilité de récupération). •
Cas d’absences injustifiées répétées pendant les plages fixes, à savoir : arrivée tardive répétée ou départ répété pendant les plages fixes
Les absences injustifiées répétées pendant les plages fixes constatées par le chef fonctionnel peuvent donner lieu à un avertissement écrit après que l’agent ait été entendu. En cas de récidive : sur la proposition du chef fonctionnel et après avoir entendu le membre du personnel, le Directeur général ou chef d’administration peut décider de soumettre le membre du personnel pendant le reste de la période de référence en question et la suivante à un horaire fixe imposé.
•
Fraude dans l’utilisation du système d’enregistrement du temps de travail
Lorsqu’un membre du personnel manipule l’enregistrement du temps de travail de quelque manière que ce soit (par exemple : un enregistrement à la place d’un autre membre du personnel, être absent alors que le système indique que le membre du personnel est bien présent, …): son Directeur général ou chef d’administration peut décider sur proposition du chef fonctionnel de l’agent de le soumettre à un horaire fixe imposé pendant la période de référence en question et la suivante et/ou lui retirer 2 jours de récupération et, si l’agent ne dispose plus de congé de récupération, 2 jours de vacances et, s’il a épuisé son capital de jours de vacances, 2 jours de salaire. Le membre du personnel est entendu sur les faits sauf dans le cas d’une fraude manifeste (par exemple : flagrant délit)
14 Dispositions finales : Chaque agent est responsable de la correcte application de ce règlement. Le Service d’encadrement P&O a une compétence d’avis quant à l’interprétation et au contrôle de l’application de la présente réglementation. Toutes les demandes écrites, plaintes ou remarques relatives à la réglementation de l’horaire variable doivent être envoyées au Directeur P&O par la voie hiérarchique.
13/13
15 Mesures transitoires : Au jour de l’entrée en vigueur du présent règlement, le débit accumulé sous l’ancienne réglementation est entièrement reporté et le crédit maximum reporté est de 12h. Les règles prescrites ci-dessus sont applicables aux demandes de dispenses de services introduites avant son entrée en vigueur pour des périodes postérieures à celle-ci.
16 Entrée en vigueur : Le règlement adapté entre en vigueur le 1er mai 2009. Il remplace celui qui était entré en vigueur le 1er septembre 2008.
