Regiovisie huiselijk geweld en kindermishandeling
Augustus 2013
Inhoudsopgave 1. Inleiding en leeswijzer 1.1 Voor wie is dit format? 1.2 Leeswijzer
3 3 4
8. Doelen, resultaten en verantwoording 8.1 Doelen en te behalen resultaten 8.2 Concreet formuleren
27 27 27
2. Waarom een regiovisie?
6
28 28
3. Definities
8
9. Bovenregionale en landelijke afspraken 9.1 Specifieke groepen 9.2 G aranderen van de landelijke toegankelijkheid van de Opvang 9.3 L andelijk programma gericht op kennisdeling en effectmeting 9.4 Instellen visitatiecommissies Bijlage 1 Voorbeelden van concrete doelen Bijlage 2 Seksueel geweld Bijlage 3 Prevalentiecijfers Bijlage 4 Scenario’s indeling lokaal-regionaal Bijlage 5 Scenario’s voor regie Bijlage 6 Spoorboekje maken regiovisie
4. Welke regio en welk budget? 5. Geïntegreerde visie op huiselijk geweld en kindermishandeling
10
11
6. Product en proces 6.1 Het proces 6.2 Het product
13 13 16
7.
17 18 20
Verdeling van taken, verantwoordelijkheden en financiën 7.1 Preventie 7.2 Vroegsignalering / melding 7.3 I nterventie en nazorg: Adequaat opereren na een incident en afronden
29 30 31 32 35 37 39 42 44
21
2
1. Inleiding en leeswijzer 1.1 Voor wie is dit format? Gemeenten staan voor de opgaaf om regiovisies te maken op het gebied van Geweld in Huiselijke Kring. Die opdracht hebben ze gekregen in de Kamerbrief van de Staatssecretaris van VWS van 14 december 2011. Vanaf 2015 worden ze geacht in regionaal verband met elkaar afspraken te maken over de besteding van de regionale middelen die het rijk ter beschikking stelt aan de centrumgemeenten. En als logisch gevolg zullen gemeenten samen afspraken moeten maken over de aansluiting van het regionaal gefinancierde deel van de aanpak van geweld in huiselijke kring op het lokaal gefinancierde deel van die aanpak. In de meeste regio’s bestaat er al een praktijk van samenwerking met een taakverdeling tussen centrumgemeenten en regiogemeenten en ook zullen er vaak al inhoudelijke doelen zijn geformuleerd. Dit format geeft de mogelijkheid om daar bij aan te sluiten en op verder te bouwen.
Het format biedt gemeenten handvatten en het geeft keuzemogelijkheden aan waarbinnen de gemeenten in een regio hun afwegingen kunnen maken. Maar het belangrijkste aspect van het format is dat het binnen de keuzemogelijkheden een aantal mogelijke opties belicht. Niet als mogelijke blauwdruk, maar als handvat om de goede keuzes te kunnen maken die passen bij de situatie in de regio. Meer specifiek is dit format dus bedoeld voor gemeenteambtenaren van de verschillende gemeenten in de regio die samen de regiovisie zullen moeten gaan maken en voor hun gemeentebestuurders, die de regiovisie zullen moeten vaststellen en er de verantwoordelijkheid voor zullen moeten nemen.
3
1.2 Leeswijzer Eerst gaan we1 in hoofdstuk 2 in op de vraag waarom er eigenlijk een regiovisie gemaakt moet worden en op de kansen die er voor de regio liggen om samenhang aan te brengen tussen met name de drie decentralisaties en de aanpak van geweld in huiselijke kring. In hoofdstuk 3 staan we stil bij de begrippen ‘huiselijk geweld’, ‘kindermishandeling’, ‘geweld in huiselijke kring en het bredere begrip ‘geweld in afhankelijkheidsrelaties’. Hoofdstuk 4 gaat in op de vraag voor welke regio er eigenlijk een regiovisie moet worden gemaakt. Dat lijkt op het eerste gezicht heel voor de hand liggend, maar daar zit als gevolg van de decentralisaties - meer aan vast. Tevens gaan we in dit hoofdstuk in op het budget dat voor de regio nu en in de toekomst beschikbaar is. In hoofdstuk 5 besteden we aandacht aan een elementaire randvoorwaarde voor het kunnen maken van een regiovisie: het hebben (of samen ontwikkelen) van een visie op de aanpak
van geweld in huiselijke kring. In dit hoofdstuk komt ook de geïntegreerde visie op de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling aan de orde, die gemaakt is door een platform van deskundigen in opdracht van de vier grote gemeenten: de G4. Die visie leent zich uitstekend als onderlegger voor een regiovisie, in welke regio dan ook. In dit hoofdstuk lichten we de kernelementen van die visie toe. We gebruiken verderop in dit format de G4visie niet als blauwdruk, maar op een aantal plekken wel als referentie. We geven aan welke keuzes in de G4-visie zijn gemaakt en waartoe die leiden. Maar tevens geven we aan op basis van welke overwegingen u andere keuzes zou kunnen maken en waartoe die op hun beurt zouden leiden. In hoofdstuk 6 gaan we in op de vraag of een regiovisie nu eigenlijk een product is, of een proces. Wie eerder een regiovisie heeft gemaakt, kent het antwoord: het is beide. Op beide aspecten gaan we in dit hoofdstuk dan ook nader in. Verder geven we u in dit hoofdstuk tips over de onderdelen die het product tenminste zou moeten bevatten en de wijze waarop het proces
4
zou kunnen worden ingericht. Daarbij benoemen we ook de rol die de centrumgemeente op zich zou moeten nemen. Hoofdstuk 7 is het belangrijkste deel van dit format. Dat hoofdstuk gaat over de verdeling van taken en verantwoordelijkheden waaraan de gemeenten gezamenlijk in regioverband inhoud willen geven en over de taken en verantwoordelijkheden waaraan iedere gemeente onder eigen regie inhoud wil geven. Veel aandacht wordt besteed aan de verbinding van die twee elementen. Ook gaan we in op de financiering van de verschillende taken. Met de G4-visie als referentie geven we u een aantal alternatieven (met hun overwegingen) om de verdeling tussen de gezamenlijke regionale aanpak en de eigen lokale aanpak te kunnen maken. We doen dat op een zodanige manier dat die het best past bij uw visie op de aanpak en bij de cultuur van de bestuurlijke samenwerking en de verhoudingen in uw regio.
afleggen van verantwoording van de gemeenten naar elkaar, als over de beoordeling of uitvoerende organisaties er in geslaagd zijn de beoogde resultaten te behalen. We relateren al deze zaken aan de afspraken uit het vorige hoofdstuk. In hoofdstuk 9 tot slot gaan we in op de afspraken die regio’s onderling zouden kunnen of moeten maken over onderdelen van de aanpak van geweld in huiselijke kring die een hoger schaalniveau nodig hebben dan de regio kan bieden.
“We benoemen ook de rol van de centrumgemeenten”
Waar in dit format gesproken wordt over ‘we’ of ‘ons’ worden de samenstellers bedoeld. Dit format is samengesteld door het programmateam van het programma RegioAanpak Veilig Thuis, aangevuld met een klankbordgroep van gemeenteambtenaren uit centrumgemeenten.Programmateam en klankbordgroep hebben gebruik kunnen maken van de commentaren op conceptversies van een bredere groep van gemeenteambtenaren en van het voorwerk dat door Radar-Advies is verricht in de vorm van interviews met deskundigen en het organiseren van regionale bijeenkomsten voor gemeenten.
1
In hoofdstuk 8 staan we stil bij afspraken over de doelen, de te bereiken resultaten en de verantwoording daarvan. Dat gaat zowel over het
5
2. Waarom een regiovisie? De directe aanleiding voor het maken van een regiovisie vormt de brief van 14 december 2011 van de Staatssecretaris van VWS aan de Tweede kamer, met als onderwerp ‘geweld in afhankelijkheidsrelaties’ (de zogenaamde GIAbrief). In de GIA-brief geeft VWS haar reactie op het advies van de Commissie de Jong (Opvang 2.0) over de herziening van het stelsel van vrouwenopvang.
te decentraliseren naar alle gemeenten. In de tussentijd volg ik het advies van commissie De Jong om gemeenten aan te sporen regiovisies te ontwikkelen en kwaliteit en toezicht te verbeteren. (…) Ik volg het advies van de commissie om bij artikel 3 van de Wmo aan te sluiten en elke vier jaar gemeenten een „regiovisie geweld in huiselijke kring” te laten ontwikkelen. Die visie moet leiden tot beter lokaal en regionaal beleid waarbij alle partijen daarbinnen hun
daarom best het systeem van financiering via de centrumgemeenten in takt laten. Ze stelt daarbij wel als voorwaarde dat er in de regio een betere sturing en samenhang in het beleid komt en dat alle gemeenten in de regio zich in hun regiovisie akkoord verklaren met de inzet van die (regionale) gelden. En dat is dan ook precies de kern van het ‘waarom’ van de regiovisie.
verantwoordelijkheid nemen voor de aanpak van geweld in huiselijke kring.
In die Kamerbrief schrijft de staatssecretaris o.a. het volgende (cursivering door ons): Op dit moment zijn centrumgemeenten verantwoordelijk voor het organiseren van de opvang. Op termijn is mijn wens dat alle gemeenten verantwoordelijk zijn voor de hele ketenaanpak. Maar er komt de komende jaren al heel veel op gemeenten af op het terrein van VWS; ten eerste de decentralisatie van begeleiding vanuit de Awbz naar de Wmo, gevolgd door de decentralisatie van de jeugdzorg. Ik wil op het terrein van geweld in huiselijke kring op dit moment niet te veel onrust veroorzaken. Tegen die tijd zijn de genoemde decentralisaties goed geland binnen het gemeentelijk domein. Die ervaringen kunnen meegenomen worden in de overweging om de verantwoordelijkheid voor het organiseren van opvang
De redenering van VWS is duidelijk. Eigenlijk zijn - op basis van de Wmo - niet alleen de centrumgemeenten, maar alle gemeenten verantwoordelijk voor een ketenaanpak op het gebied van geweld in huiselijke kring. In die redenering is het niet logisch dat het geld voor een regionale aanpak naar de centrumgemeente gaat. Aan de andere kant begrijpt VWS heel goed dat er grote praktische voordelen zitten aan het werken met centrumgemeenten die door hun schaal gemakkelijker in staat zijn complexe processen te organiseren en aanspreekpunt te zijn voor regionaal werkende organisaties. VWS wil
“Alle gemeenten worden verantwoordelijk voor de gehele ketenaanpak”
6
Naast deze directe aanleiding is er nog een tweede belangrijke reden. In de afgelopen jaren is steeds vaker het belang van de gezamenlijke aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling benadrukt. Met name voor kinderen die getuige of slachtoffer zijn van huiselijk geweld is dat belang erg groot. Die gezamenlijke aanpak kan alleen maar in de regio concreet worden gemaakt. Afspraken daarover zullen dus ook in de regio moeten worden gemaakt. Sinds de beleidsbrief van december 2011 is er een aantal ontwikkelingen geweest die de noodzaak van regionale samenwerking alleen maar meer heeft versterkt.
De noodzaak daartoe wordt nog eens vergroot door de bezuinigingensopgaven waar gemeenten voor staan. Efficiëntie in de uitvoering, geen dubbelingen, zo weinig mogelijk professionals op een casus (maar wel meteen de goede), één gezin, één plan, allemaal aspecten die u in de regiovisie kunt verankeren. En tot slot is er nog de verwevenheid tussen de aanpak huiselijk geweld en de aanpak kindermishandeling. Ook dat aspect komt in dit format uitgebreid aan de orde.
De omvang van de decentralisaties is groter geworden, evenals de korting daarop door het rijk. Meer dan ooit is het zaak om de aanpak van geweld in huiselijke kring in te bedden in het beleid dat gemeenten op dit moment ontwikkelen, gericht op een geïntegreerde uitvoering van het sociale domein. Ook daarvoor biedt de regiovisie goede kansen.
7
3. Definities De begrippenaanduiding in de wereld van huiselijk geweld en kindermishandeling is verre van uniform.
eergerelateerd geweld, kindermishandeling, geweld tegen ouderen, inclusief financiële uitbuiting of geweld tegen ouders.
De term huiselijk geweld wordt meestal gebruikt voor geweld tussen (ex-)partners. In heel veel gevallen zijn daar kinderen bij betrokken. Als kinderen getuige zijn van huiselijk geweld, wordt dat beschouwd als kindermishandeling.
Kindermishandeling is goed gedefinieerd in de Wet op de Jeugdzorg (artikel 1): ‘Elke vorm van een voor een minderjarige bedreigende of gewelddadige interactie van fysieke, psychische of seksuele aard die de ouders of andere personen ten opzichte van wie de minderjarige in een relatie van afhankelijkheid of onvrijheid staat, actief of passief opdringen, waardoor ernstige schade wordt berokkend of dreigt te worden berokkend aan de minderjarige in de vorm van fysiek of psychisch letsel. Het gaat hierbij om: seksuele mishandeling, fysieke mishandeling, emotionele/psychische mishandeling, fysieke verwaarlozing, emotionele/ psychische verwaarlozing en getuige zijn van partnergeweld.’
Toen duidelijk werd dat zich achter de voordeur veel meer vormen van geweld afspeelden dan alleen geweld tussen (ex-)partners, is de term geweld in huiselijk kring door VWS ontwikkeld: geweld dat door iemand uit de huiselijke kring van het slachtoffer is gepleegd. Met ‘huiselijke kring’ worden (ex-)partners, familieleden en huisvrienden bedoeld. Het woord huiselijk verwijst niet naar de plaats van het delict (het kan zowel binnenshuis als buitenshuis plaatsvinden) maar naar de relatie tussen pleger en slachtoffer. Bij geweld in huiselijke kring kan het gaan om lichamelijk, psychisch of seksueel geweld. Het kan de vorm aannemen van (ex-)partnergeweld,
ook onder kindermishandeling gerekend. Tot slot geweld in afhankelijkheidsrelaties (GIA). Onder geweld in afhankelijkheidsrelaties vallen allereerst alle vormen van geweld in huiselijke kring. Maar er zijn meer afhankelijkheidsrelaties dan alleen die in de huiselijke kring. Bij geweld in afhankelijkheidsrelaties gaat het ook om geweld in organisaties: geweld uitgeoefend
Hoewel het in de wet op de Jeugdzorg niet expliciet wordt genoemd, wordt ‘meisjesbesnijdenis’ - ook wel vrouwelijke genitale verminking genoemd -
8
door professionals of vrijwilligers jegens hun ‘cliënten’ en door ‘cliënten’ jegens elkaar. We hebben het woord cliënten hier bewust tussen aanhalingstekens gezet. Afhankelijkheidsrelaties komen voor in intramurale woonvormen (de residentiële jeugdzorg, de verzorgings- en verpleeghuizen, psychiatrische inrichtingen, woonvormen voor mensen verstandelijke beperkingen), maar ook - en dan vooral tussen volwassen en kinderen - in peuterspeelzalen en in de kinderopvang, in het onderwijs en in sportverenigingen en in alle andere verbanden waar kinderen onder begeleiding van volwassenen hun tijd doorbrengen. In de Kamerbrief van 14 december 2011 worden de regiovisies beperkt tot geweld in huiselijke kring. Toch gaan we in dit format ook in op uw mogelijkheden om het deel van geweld in afhankelijkheidsrelaties dat zich afspeelt binnen organisaties in uw gemeente aan de orde te stellen, zodat u een actieve bijdrage kunt leveren aan het verminderen ervan. We hebben in de discussies ter voorbereiding van dit format gemerkt dat gemeenten - mede als gevolg van de rapporten
van mevrouw Samson en de heer Deetman - van mening zijn dat ze hier een taak hebben, ook als ze niet in directe zin verantwoordelijk zijn of als er inspecties zijn die toezicht (dienen te) houden.
9
4. Welke regio en welk budget? Op het moment dat de Kamerbrief werd geschreven (december 2011) was het duidelijk in welke regio’s gemeenten gezamenlijk een regiovisie zouden moeten maken. Het ging om de regio-indeling van de 35 centrumgemeenten voor Vrouwenopvang. Inmiddels is in het concept van de Jeugdwet opgenomen dat de Steunpunten Huiselijk Geweld (SHG’s) en de Advies- en Meldpunten Kindermishandeling (AMK’s) zullen worden samengevoegd. De taken en de bevoegdheden van die gecombineerde Advies- en Meldpunten worden bij wet geregeld. Het is op dit moment niet bekend op welke schaal de gecombineerde Advies- en Meldpunten (voor huiselijk geweld en kindermishandeling) zullen worden georganiseerd. Deze regio hoeft niet gelijk te zijn aan de regio van de centrumgemeente. Op basis van het concept van de Jeugdwet hebben gemeenten aangegeven dat zij in 42 regio’s op het gebied van de zorg voor Jeugd willen gaan samenwerken.
Voor welke regio gemeenten gaan kiezen bij het maken van hun regiovisie is dus ongewis. Ze hebben in principe de keuze uit de regio van de centrumgemeente, de AMHK-regio (in de praktijk zal naar verwachting de AMHK-regio gelijk zijn aan de regio van de centrumgemeente, of een combinatie van twee of meer regio’s van centrumgemeenten) of een jeugdregio. Budget Er is nog mogelijk een punt van onzekerheid. Dat is het budget. Op dit moment wordt gewerkt aan een nieuw verdeelmodel voor de financiële middelen die de centrumgemeenten van het rijk ontvangen voor de aanpak van geweld in huiselijke kring. Het gaat om een bedrag van ongeveer € 110 miljoen. Voordat zij aan een regiovisie beginnen, zullen gemeenten willen weten over hoeveel geld ze in de regio kunnen beschikken. De planning was dat de uitkomsten van de herverdeling zouden worden verdisconteerd in de septembercirculaire. Tijdens het afronden van deze handreiking werd duidelijk dat dit tijdpad niet is gehaald.
10
5. Geïntegreerde visie op huiselijk geweld en kindermishandeling In opdracht van de vier grote steden (de G4) is een nieuwe geïntegreerde visie gemaakt voor de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Een platform van 15 deskundigen - afkomstig uit alle sectoren die met de aanpak van geweld in huiselijke kring te maken hebben - heeft deze visie opgesteld. De wethouders van de G4 hebben aan de wethouders huiselijk geweld van de 35 centrumgemeenten aangeboden dat zij deze visie mogen gebruiken als onderlegger voor de regiovisie. U vindt de visie op www.regioaanpakveiligthuis.nl/toolkit.
sociale infrastructuur. Iedere gemeente ontwikkelt die structuur zodat die het best past bij de lokale situatie. In de G4-visie wordt daarbij als voorwaarde genoemd dat er specifieke deskundigheid op het gebied van huiselijk geweld en kindermishandeling aan de lokale sociale infrastructuur wordt toegevoegd.
In de G4-visie wordt een aantal expliciete keuzes gemaakt, die helpen bij het maken van een verdeling tussen lokale en regionale taken. Voor lokale taken zijn de gemeenten ieder voor zich verantwoordelijk. Voor regionale taken zijn alle gemeenten in een regio gezamenlijk verantwoordelijk. In de G4-visie wordt op de onderdelen preventie, vroegsignalering, herstel en nazorg expliciet gezegd dat die het beste kunnen worden uitgevoerd binnen de lokale
11
Een tweede belangrijk element in de G4-visie is de positionering van interventies, namelijk binnen het domein van de veiligheid. De G4-visie bepleit, in situaties van (acute) dreiging en escalerende onveiligheid, een krachtige en snelle aanpak in nauwe afstemming met Politie en Justitie. In die aanpak wordt direct na een melding door een expert op het terrein van huiselijk geweld en/of kindermishandeling ingeschat (triage) wat de ernst van de situatie en de veiligheidsdreiging voor slachtoffer en/of kinderen is. Op basis daarvan wordt een plan gemaakt gericht op het waarborgen van de veiligheid van de betrokkenen op korte èn lange termijn. Dat plan moet, als de veiligheid dat vereist, onmiddellijk tot uitvoer kunnen worden gebracht. In deze fase zijn snelheid van handelen, het onmiddellijk kunnen inzetten van hooggespecialiseerde professionals en nauwe afstemming met Politie en Justitie de codewoorden.
Het ligt voor de hand om - op basis van de G4visie - de verantwoordelijkheid voor dit deel van het proces neer te leggen op het regionale niveau. De consequentie daarvan is logischerwijs dat de organisaties die in dit domein een directe rol spelen regionaal zouden moeten worden georganiseerd. Dan gaat het om organisaties als de procesregie, het gecombineerde Advies- en Meldpunt, het Veiligheidshuis en de Opvang. In hoofdstuk 7 gaan we nader in op de keuzes en de consequenties voor de regiovisie die u kunt maken als u de G4-visie volgt, maar laten ook zien hoe het plaatje er uit zou kunnen zien als u tot een andere afweging komt. We nemen kortom de hierboven weergegeven consequenties van G4-visie op het gebied van de verdeling ‘regionaal-lokaal’ kortom als referentie en we laten zien wat er gebeurt als u andere keuzes maakt.
“Het ligt voor de hand om de verantwoordelijkheid voor het veiligheidsplan neer te leggen bij de regio”
12
6. Product en proces Een regiovisie is allereerst een product. Of het nu een boekje wordt of een website, er liggen afspraken in vast over het schaalniveau waarop verantwoordelijkheden, taken en bevoegdheden worden belegd. Er worden financiële verplichtingen in aangegaan en op basis van de regiovisie kan - als het goed is - worden nagegaan of de uitvoerende organisaties de beoogde resultaten hebben gehaald. Maar het komen tot een regiovisie is ook een proces. Het is een proces omdat gemeenten in een regio zich gezamenlijk een aantal vragen moeten stellen. Bij de beantwoording daarvan zullen ze keuzes moeten maken waar ze gezamenlijk voor een langere tijd achter kunnen staan. Ze zullen gezamenlijk overleg moeten voeren, waarin ze gezamenlijk tot consensus komen. De ervaring leert dat er alleen maar een goed product komt als het gezamenlijke proces goed is verlopen. Daarom besteden we in dit format allereerst aandacht aan het proces.
6.1. Het proces De organisatie van het proces Het ligt voor de hand dat de centrumgemeente het proces in werking zet door de andere gemeenten in de regio uit te nodigen om hun bijdrage te leveren aan de totstandkoming van de regiovisie. Vier onderdelen ter voorbereiding van het proces
1
4
2
3
1H et maken van een regio-analyse (inclusief stakeholders) 2H et formuleren van gezamenlijke doelen en ambities 3H et maken van een taken- en budgetoverzicht 4O nderzoeken niveau vaststelling regiovisie
Daarbij is het van belang dat vanaf het begin aandacht bestaat voor het feit dat bij een regiovisie huiselijk geweld en kindermishandeling ook andere beleidssectoren een rol spelen. De sectoren ‘jeugd’ en ‘veiligheid’ kunnen niet worden gemist. Vier onderdelen ter voorbereiding het proces Om het proces voorspoedig te laten verlopen is het verstandig om aan de volgende vier aspecten nader aandacht te schenken: 1. Het maken van een regio-analyse (inclusief stakeholdersanalyse) 2. Het formuleren van gezamenlijke doelen en ambities 3. H et maken van een taken- en budgetoverzicht 4. Onderzoeken niveau vaststelling regiovisie
“Er komt alleen een goed product als het gezamenlijk proces ook goed is verlopen, zo leert de ervaring” 13
Regio-analyse Het is belangrijk om het proces van de regiovisie in te gaan met een goede beschrijving en typering van de regio. Is het een overwegend stedelijk gebied, of heeft het een sterk plattelandskarakter? Welke kernen maken er onderdeel van uit? Hoe zit het met de Sociaaleconomische Scores (SES)? Hoe vaak komen bij benadering de verschillende typen huiselijk geweld en kindermishandeling in de regio voor? (Zie voor de prevalentiebenadering bijlage 3). Ook is het de moeite waard in kaart te brengen hoeveel nieuwe gevallen zich voor doen en wat voor soort gezinnen of huishoudens dat gebeurt (risicoprofielen). Een regio-analyse maakt het gemakkelijker om de gezamenlijke urgentie in een regio te formuleren en desgewenst prioriteiten te stellen. Gezamenlijke doelen en ambities Een regiovisie is veel meer dan een set afspraken over het verdelen van verantwoordelijkheden en geld. In een regiovisie geven gemeenten zich ook een maatschappelijke opdracht tot het met succes aanpakken en bestrijden van geweld in huiselijke kring. De hardnekkigheid van het vraagstuk, de persoonlijke drama’s waar het toe
leidt en de enorme maatschappelijke schade die erdoor wordt berokkend, zijn redenen genoeg om uzelf een stevige opdracht mee te geven. Om achteraf (en tussentijds) te kunnen vaststellen in hoeverre de gezamenlijke gemeenten in uw regio in die opdracht zijn geslaagd, is het belangrijk dat u in de regiovisie ook doelen opneemt. Dat mogen in eerste instantie, gezien de aard van het vraagstuk, best ‘grote’ doelen zijn. In de visie van de G4 werd bijvoorbeeld als primaire doel ‘het duurzaam beëindigen van het geweld of de mishandeling’ opgenomen. U kunt dit hoofddoel vervolgens vertalen naar subdoelen en daar concrete resultaten bij noemen. Deze dienen haalbaar te zijn qua inzet van geld, tijd en menskracht. Anders blijven ambities loze kreten. In hoofdstuk 8 gaan we daar verder op in. Niet alles hoeft daarbij opnieuw te worden bedacht. Er zijn ongetwijfeld doelstellingen vanuit de Maatschappelijke Opvang die u kunt overnemen en ook de manier van resultaatbepaling van het Stedelijk Kompas kan worden ‘geleend’. Ook is het voor het maken een regiovisie nodig dat de gemeenten het er gezamenlijk over eens worden wat de reikwijdte zal zijn. Valt geweld in
afhankelijkheidsrelaties er onder en zo ja, met wat voor soort betrokkenheid vanuit de gemeenten? Vinden we ook dat opvangen van slachtoffers van mensenhandel een onderdeel van de regiovisie moet zijn? En zo ja, wat is dan de inzet vanuit uw regio? Taken- en budgetoverzicht Voor het maken van een regiovisie is het handig als er overzicht bestaat van: a. het budget dat de centrumgemeente ontvangt voor de aanpak van geweld in huiselijke kring ten behoeve van de regio en de besteding daarvan; b. de taken die iedere gemeente afzonderlijk nu al uitvoert in het kader van de aanpak van geweld in huiselijke kring (en als het uit te splitsen is, ook het budget dat iedere gemeente daaraan spendeert); c. de onderliggende afspraken hierover. Kortom, het is handig om te beschrijven hoe het nu is, zodat in de regiovisie zichtbaar wordt wat er gaat veranderen en wat niet. Tevens is het van belang om een inschatting te maken van budgetten die in het kader van de aanpak van geweld in huiselijke kring op
14
dit moment worden ingezet vanuit drie andere wetten: de AWBZ, de Wet op de Jeugdzorg en Zorgverzekeringswet. Daarbij is het verstandig om tevens aan te geven welke budgetten vanuit de AWBZ bij de decentralisatie worden overgeheveld naar de gemeenten. Tenslotte moet dat overzicht worden aangevuld met gegevens over het budget onder a., na de toepassing van het nieuwe verdeelmodel. Daarna kan er in de regio een zinvolle discussie plaatsvinden over gewenst en beschikbaar budget en over de keuzes die voorliggen om die twee met elkaar in overeenstemming te brengen. Die discussie heeft natuurlijk een aantal niveaus. Uiteindelijk zal die overeenstemming moeten worden bereikt tussen alle Colleges van B&W in de regio en alle gemeenteraden zullen moeten instemmen. De complexiteit van dat bestuurlijke afstemmingsproces zal vooral worden bepaald door de vraag of alle gemeenten ook moeten bijdragen aan regionale taken, of dat regionale taken volledig kunnen worden gefinancierd uit het budget dat de centrumgemeente daarvoor krijgt.
“Een regiovisie is veel meer dan alleen een set afspraken over verantwoordelijkheid en geld”
15
6.2. Het product Het is belangrijk om nauwkeurig stil te staan bij wat een regiovisie tenminste moet opleveren. In de regiovisie gaat het allereerst om het benoemen van alle elementen die nodig zijn om te komen tot effectieve èn efficiënte aanpak van geweld in huiselijke kring in de betreffende regio. Een regiovisie is dus per definitie regiospecifiek. Per element zal in de regiovisie moeten worden vastgelegd of gemeenten de verantwoordelijkheid daarvoor met elkaar nemen, of dat ze die ieder voor zich nemen. Maar omdat het in een regiovisie ook moet gaan om een betere sturing en samenhang, zal de regiovisie ook aandacht moeten besteden aan het aspect van de aansluiting van de regionale op de lokale aanpak. Dus: hoe sluit dat deel van de aanpak waarvoor gemeenten gezamenlijk de verantwoordelijkheid nemen (en dat dus binnen de regio uniform zal zijn) aan op het deel van de aanpak waarvoor iedere gemeente afzonderlijk verantwoordelijk is (en waarop dus per definitie binnen de regio diversiteit zal bestaan).
In een regiovisie moet een opvatting terug te lezen zijn over de elementen die de inhoud van het vraagstuk bepalen. Dat kan beste door een visie te formuleren, waarin de verschillende elementen worden geduid en er tussen de elementen samenhang wordt aangebracht. De visie van de G4 kan daarbij uitstekend als voorbeeld dienen. Van daaruit kan - zonder het gehele proces opnieuw te hoeven beginnen - een visie worden ontwikkeld die specifiek is voor de regio. Op basis van die regio-specifieke visie kan dan gezamenlijk een aanpak in de regio worden gekozen.
die centraal worden belegd. En tot slot moeten in de regiovisie afspraken worden vastgelegd over de financiering van de gemeenschappelijke verantwoordelijkheden. Daarvoor zal in eerste instantie het budget worden ingezet dat de centrumgemeente voor dit doel van het rijk ontvangt (dat is immers in het licht van de kamerbrief budget dat bestemd is voor alle gemeenten in de regio). Maar er zullen ook afspraken in moeten worden vastgelegd over hoe er wordt omgegaan om een eventueel overschot of met een eventueel tekort op het budget dat de centrumgemeente ontvangt.
“Een regiovisie is altijd regio-specifiek” Om praktische redenen zal in de meeste regio’s aan één gemeente (meestal de centrumgemeente) de opdracht worden gegeven om de financiering, de regie en het toezicht op de uitvoering op zich te nemen voor die elementen in de regiovisie waarvoor de gemeenten gezamenlijk verantwoordelijk zijn. De regiovisie moet uitsluitsel geven over de taken
16
7. Verdeling van taken, verantwoordelijkheden en financiën Naast de ambities en de te behalen resultaten (zie hoofdstuk 8) en de visie op het vraagstuk van geweld in huiselijke kring zullen in de regiovisie de verschillende onderdelen van een effectieve en efficiënte aanpak moeten worden benoemd. Daarbij zal per onderdeel, (maar wel in een logische onderlinge samenhang) moeten worden bepaald: • hoe het wordt georganiseerd; • of het een gezamenlijke verantwoordelijkheid van alle gemeenten betreft, of dat iedere gemeente afzonderlijk verantwoordelijk is; • of er vanwege de sturing en samenhang randvoorwaarden aan worden gesteld; • hoe het wordt gefinancierd.
referentie. In uw regiovisie kunt u een verdeling maken die het best past bij de specifieke situatie in uw regio. In de ondersteuning bij het implementatietraject die het Programma RegioAanpak Veilig Thuis biedt, kunnen we samen met u onderzoeken wat in uw situatie de meest passende aanpak zou zijn. In dit hoofdstuk bespreken we de verschillende onderdelen op hoofdpunten. We onderscheiden daarbij drie hoofdelementen van de aanpak: • Preventie; • Vroegsignalering / melding; • Interventie en nazorg: Adequaat opereren na een incident en afronden.
In dit hoofdstuk geven we aan welke keuzes (expliciet of impliciet) daarover in de G4-visie zijn gemaakt. De G4-visie dient hier enkel als
17
7.1 Preventie 7.1.1 Het verschaffen van informatie Het gaat hier allereerst om algemene preventie. Dat is de informatiefunctie gericht op burgers die direct of indirect te maken hebben met geweld in huiselijke kring en die meer willen weten over de mogelijkheden voor hulp, bij wie ze daarvoor terecht kunnen, of waar ze terecht kunnen voor een gesprek daarover. Ten tweede gaat het om selectieve preventie. Dat
“Professionals in de wijk moeten op de hoogte zijn van risicofactoren van huiselijk geweld en kindermishandeling” is het planmatig uitzetten van informatie gericht op risicowijken, risicogroepen, mensen met en risicovolle leefstijl of concrete risicogezinnen, die er op gericht is dat hulp wordt gezocht voordat zich incidenten voordoen. Als er sprake is van wijkgericht werken, is het bij deze vorm van preventie van het grootste belang dat die is
opgenomen in de opdracht van de wijkteams en ook past bij hun werkwijze.
over hoe zij, in een bepaalde casus, het best zouden kunnen handelen.
Ten derde is het van belang dat de professionals in de wijkteams op de hoogte zijn van de risicofactoren van huiselijk geweld en kindermishandeling. Dit is een informatiefunctie die veel expertise vereist en relatief duur is. Daarom is het goed om hier echt heel gericht te werk te gaan en het ambitieniveau realistisch te houden. Het verdient aanbeveling om aanvankelijk alleen die Informatie te gebruiken waarover de gemeente op basis van haar eigen registraties zelf de beschikking heeft (of die op basis van de informatie-uitwisseling binnen het Veiligheidshuis vrij eenvoudig kan worden verkregen).
7.1.3 Het bevorderen van de deskundigheid in het professionele veld In het verlengde van het advies aan professionals is er ook de functie voor de deskundigheidsbevordering van professionals, zodat hun kennis en de mogelijkheden om die kennis toe te passen up to date blijven. Dit element - de deskundigheid van professionals in het veld - kan niet genoeg worden benadrukt. Zeker waar in het kader van de wijkteams de roep om generalisten groot is, moet het element van de specifieke deskundigheid die nodig is om huiselijk geweld en kindermishandeling vroegtijdig te signaleren en op een veilige manier bespreekbaar te maken, voortdurend worden benadrukt. Er zijn vele mogelijkheden om te bereiken dat ook in wijkteams die gespecialiseerde kennis steeds aanwezig is, of bij het minste of geringste vermoeden kan worden ‘ingevlogen’. Maar de veronderstelling dat iedere generalist ‘dit toch moet kunnen’, leidt in de praktijk tot onnodige incidenten en uiteindelijk tot de verspilling van veel geld.
7.1.2 Het verstrekken van advies Ten eerste gaat het hier in het verlengde van de voorgaande functie om advies aan burgers met betrekking tot de wijze waarop het beste zouden kunnen omgaan met geweld (als directof indirect betrokken) in huiselijke kring. Ten tweede gaat om advies aan professionals
18
7.1.4 Het inzetten van hulp en begeleiding voordat zich een incident heeft voorgedaan Verreweg de belangrijkste preventieve functie is het bieden van hulp en begeleiding aan die gezinnen en huishoudens van wie professionals voelen aankomen dat zonder hulp en begeleiding de situatie in een gezin escaleert en leidt tot geweld of mishandeling. Die hulp en begeleiding kan door professionals worden geboden, maar in veel gevallen ook door vrijwilligers of door mensen uit het sociale netwerk van betrokkenen. Het gaat er niet alleen om dat er signaleringssysteem is (zie ook 7.2), maar ook dat er snel en adequaat op signalen kan worden ingespeeld. 7.1.5 Tegengaan van seksueel misbruik Seksueel misbruik vraagt om een specifieke aanpak op het gebied van preventie, op het gebied van signalering en op het gebied van de hulpverlening aan slachtoffers en plegers. Het is de vorm van huiselijk geweld en kindermishandeling waar het grootste taboe op rust en die alleen met de inzet van veel expertise veilig bespreekbaar te maken is. Professionals moeten getraind worden om door te vragen
naar mogelijke ervaringen met seksueel geweld en om signalen goed te kunnen interpreteren. Vooral dat laatste is van groot belang. Over uw mogelijkheden in preventieve zin gericht op het voorkómen van seksueel misbruik binnen uw gemeente en om iedereen in uw gemeente alert te houden op dit thema, hebben we in bijlage 2 een aantal concrete aanbevelingen geformuleerd. Die kunt in gebruiken om prioriteit te geven aan de aanpak van seksueel misbruik in uw gemeente en ze kunnen dienen als basis voor een convenant dat de gemeenten in uw regio kunnen sluiten met scholen en residentiële instellingen.
“De deskundigheid van professionals in het veld kan niet genoeg worden benadrukt”
19
7.2 Vroegsignalering / melding 7.2.1 Infrastructuur Door een goed systeem van vroegsignalering is zeer veel geld te besparen. Hoe minder geweld of mishandeling zijn geëscaleerd, des te eenvoudiger is doorgaans de aanpak. Allereerst gaat het om het creëren van een netwerk van professionals in een wijk of dorp waar bezorgde burgers in vertrouwelijkheid vrijuit kunnen spreken over geweld in huiselijke kring waarvan ze vermoeden dat in hun omgeving voorkomt. De meest voor de hand liggende professionals zijn de huisarts, de wijkverpleegkundige, de mentor van de school en de medewerkers van het CJG. Burgers moeten er op kunnen vertrouwen dat die professionals weten wat ze na zo’n gesprek moeten doen. En de meldcode helpt die professionals daarbij. Ten tweede gaat het er om dat de professionals in dit netwerk weten dat ze de opdracht hebben om in al hun professionele contacten hun oren en ogen wijd open hebben op signalen die zouden kunnen wijzen op geweld in huiselijke kring.
7.2.2 Professioneel handelen na een ontvangen signaal Als logisch gevolg van bovenstaande moet er met het signaal snel iets gebeuren. De professionals in het netwerk moeten op eenvoudige wijze het signaal met elkaar kunnen delen en kunnen besluiten wie van hen bij dit gezin of huishouden het signaal goed met de betrokkenen zou kunnen bespreken. Als blijkt dat er inderdaad sprake is van geweld in huiselijke kring, moet dat uiteraard leiden tot actie die passend is bij de aard en de intensiteit van het geweld of de mishandeling.
“Door een goed systeem van vroegsignalering kan veel geld worden bespaard”
20
7.3 I nterventie en nazorg: Adequaat opereren na een incident en afronden In het licht van de visie van de G4 zijn de onderdelen uit deze paragraaf onder te verdelen in twee domeinen. Het Veiligheidsdomein (de onderdelen 7.3.1 t/m 7.3.7) en het Sociale Domein (de onderdelen 7.3.8 t/m 7.3.11). Uit het aantal onderdelen per domein (zeven in het Veiligheidsdomein, vier in het Sociale Domein) zou opgemaakt kunnen worden dat het accent in de G4-visie op veiligheid ligt. Als we echter kijken naar de hoeveelheid tijd en de professionele inzet, dan zijn die in het Sociale Domein aanzienlijk groter. In het Veiligheidsdomein gaat het om
een aantal korte snelle, hoog gespecialiseerde acties. In het Sociale domein gaat om langdurige aandacht en begeleiding. In de implementatiefase gaan we, met de G4-visie als referentie, samen met de regio’s alternatieve scenario’s ontwikkelen voor de verantwoordelijkheidsverdeling en de financiering van deze onderdelen van de regiovisie. Licht en zwaar De rol van het Veiligheidsdomein in de totale aanpak wordt belangrijker naarmate de ernst van het geweld of de mishandeling groter is. Als het met die ernst eigenlijk wel meevalt, dan ligt het meer voor de hand om de afhandeling maar direct neer te leggen bij de organisatie(s) in het lokale sociale domein. Eigenlijk komt het er dus vooral op neer dat de ernst van het geweld of de mishandeling nauwkeurig wordt bekeken en - zonder missers - wordt vastgesteld. Dat is specialistenwerk dat in ieder geval op centraal niveau en met een ‘veiligheidsbril op’ moet worden gedaan. In onderstaande toelichting wordt ervan uitgegaan dat het al duidelijk is dat er daadwerkelijk sprake is van ernstige incidenten.
In het kader van de meldcode kan er door professionals al een hele serie acties worden ondernomen die vooraf gaan aan de onderdelen die hier na komen. Die acties zijn het gevolg van vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling. Als de professionals - die werken met volwassenen of gezinnen met kinderen - hun werk goed doen, kunnen die acties er voor zorgen dat veel incidenten niet escaleren. Als dat onverhoopt toch gebeurt, dan gelden ook voor die incidenten de volgende onderdelen en in de regiovisie zal moeten worden bepaald welk onderdeel op welke schaal wordt georganiseerd. 7.3.1 De procesregie Een melding van een incident moet leiden tot een actie. Iemand moet dat proces in werking zetten. Dat is de procesregisseur. In de G4-visie is dat het AMHK. Een tweede taak van de procesregisseur is het er op toezien dat alle betrokken organisaties bij de aanpak van geweld in huiselijke kring zich houden aan de gemaakte afspraken over inzet en samenwerking. Als er in de praktijk blijkt dat afspraken niet worden nagekomen, is het de
21
procesregisseur die de bevoegdheid heeft om actie te ondernemen. 7.3.2 Veiligheidsanalyse en veiligheidsplan Na een incident is het allerbelangrijkste dat de veiligheid wordt hersteld op een zodanige manier dat de grootste kans bestaat dat het uiteindelijk tot een duurzame veiligheid zal leiden. Daartoe moet een veiligheidsanalyse en een veiligheidsplan worden gemaakt. Als de situatie dat vereist moet dat plan ook direct worden uitgevoerd. Het maken van een veiligheidsanalyse en een veiligheidsplan vereist een hoge mate van expertise. Degene die het plan uitvoert moet over de mogelijkheden beschikken om waar nodig op te schalen om de noodzakelijke voorwaarden te kunnen realiseren voor het herstellen van de veiligheid. In de visie van de G4 wordt, behalve de vereiste expertise, op dit punt nog genoemd dat waar mogelijk in het veiligheidsplan prioriteit zou moeten worden gegeven aan het kunnen blijven functioneren van betrokkenen in de eigen sociale omgeving.
Daarop zijn echter twee uitzonderingen: • Slachtoffers van eergerelateerd geweld hebben te maken met een sociale omgeving die zelf voor de onveiligheid gezorgd heeft. De begrippen ‘veiligheid’ en ‘oude sociale omgeving’ zijn bij eervraagstukken dus strijdig met elkaar. Slachtoffers van eergerelateerd
hen zijn. Ook over de te volgen procedures en de wijze waarop deze slachtoffers zullen worden gehuisvest, zullen alle gemeenten in de regiovisie gezamenlijk afspraken moeten maken. In sommige gevallen kan het raadzaam zijn hierover bovenregionale afspraken te maken. Ook daarover zullen in
“Na een incident moet snel de veiligheid worden hersteld” geweld moeten daarom elders in veiligheid worden gebracht en bij voorkeur op grote afstand van de oude sociale omgeving. In de regiovisie moeten dus afspraken worden gemaakt hoe daarover met andere regio’s afspraken zullen worden gemaakt en hoe dat zal worden verrekend. • Slachtoffers van mensenhandel. Voor de slachtoffers met een zogenaamde B9status zijn de gemeenten verantwoordelijk. Deze slachtoffers hebben per definitie geen eigen sociaal netwerk in ons land. Ze moeten in veiligheid worden gebracht en er zal moeten worden gekeken welke verblijfsmogelijkheden er in Nederland voor
het kader van het Programma RegioAanpak Veilig Thuis handreikingen worden gegeven. 7.3.3 Afstemming met Politie en Justitie Een belangrijk onderdeel in het eerste stadium van het proces is de afstemming met Politie en Justitie. In veel gevallen komt de melding binnen bij de politie en is de politie ook als eerste ter plaatse. Afstemming met Justitie is van groot belang omdat daarmee een systeem van dwang en drang kan worden gecreëerd dat ondersteunend kan zijn aan het in te zetten hulp- en zorgtraject. In veel regio’s vindt de afstemming tussen Zorg
22
en Justitie plaats in het Veiligheidshuis. De organisatie van en de deelname in het Veiligheidshuis is dan ook van groot belang voor het functioneren van dit deel van de aanpak in de regiovisie. Een bijzonder element van de afstemming met Politie en Justitie is het opleggen (door de burgemeester, op advies van de Hulpofficier van Justitie) van een Tijdelijk Huisverbod. De wet voorziet in de mogelijkheid om - teneinde het geweld te doorbreken - iemand gedurende tien dagen de toegang tot de woning te ontzeggen. De maatregel kan met 28 dagen worden verlengd. Een dergelijke tijdelijke maatregel heeft alleen maar zin als er gedurende de periode van het huisverbod intensieve hulpverlening op gang komt, die er toe leidt dat het geweld daarna uitblijft. Als het gaat om de verdeling regionaal-lokaal, zal het Tijdelijk Huisverbod zelf lokaal worden opgelegd, de afstemming met Politie en Justitie zal vaak op het regionale niveau plaatsvinden en de zorgcoördinatie zal (zie ook 7.3.7) meestal regionaal worden georganiseerd, maar de feitelijke hulpverlening en begeleiding zal in ieder geval moeten landen in de lokale sociale infrastructuur. In de regiovisie moet dus heel nauwkeurig worden vastgelegd, waar bij het Tijdelijk Huisverbod de verantwoordelijkheden liggen en hoede noodzakelijke afstemming tot stand komt.
Analyse
Triage
Herstelplan 7.3.4 Integrale analyse gezinssysteem of huishouden Om goed te kunnen beoordelen welke hulpverlening noodzakelijk is, is het van belang een integrale analyse te maken van de aard en de oorzaken van het geweld of de mishandeling en van de patronen in het gezinssysteem of het huishouden die er toe hebben bijgedragen. Bij het maken van die integrale analyse is het van groot belang dat dat gebeurt zo snel mogelijk na het incident (als het gezinssysteem nog ‘open’ ligt) en dat met alle leden van het gezinssysteem of
23
het huishouden wordt gesproken, inclusief de pleger(s) van het geweld of de mishandeling en (als ze er zijn) ook de kinderen. In de praktijk betekent dit, dat het maken van een integrale analyse parallel loopt aan het maken van het veiligheidsplan. We geven dan ook het advies om het veiligheidsplan en de integrale analyse door dezelfde deskundige te laten opstellen. 7.3.5 Triage Op basis van de integrale analyse kan worden beoordeeld hoe eenvoudig of hoe complex de casus is en of er gespecialiseerde hulpverlening noodzakelijk is (bijvoorbeeld GGZ of Verslavingszorg) of die achterwege kan blijven. Triage zorgt ervoor dat er direct vanaf het begin de juiste zorg- en hulpverlening kan worden ingezet. Niet te veel en niet te weinig. 7.3.6 Opvang Een belangrijk onderdeel van het Veiligheidsdomein is de beschikbaarheid van adequate en veilige opvangmogelijkheden. In de praktijk gaat het hier om de Vrouwenopvang. Maar ook Safe Houses behoren in deze categorie thuis. De Vrouwenopvang is gespecialiseerd in het veilig
opvangen van door geweld getraumatiseerde vrouwen en kinderen en in het uitvoeren van het eerste deel van het herstelplan. Opvang gebeurt in een residentiële setting. Dat betekent dat de vrouwen en kinderen in veiligheid worden gebracht en gehouden, binnen de muren van een instelling voor Vrouwenopvang. Een dergelijke setting vereist een hoge mate van deskundigheid van de medewerkers en een hoog kwaliteitsbewustzijn van de instelling als geheel. Meestal is er in een regio maar één instelling voor Vrouwenopvang. Daarom leent dit element zich bij uitstek voor
slachtoffer zeer serieus te worden genomen. Dit element zal in de kwaliteitseisen ook expliciet terug moeten komen. Als residentiële opvang niet langer vereist is in verband met de veiligheid of de traumatisering, kan opvang worden omgezet in vormen van begeleid wonen. Daarvoor zijn woningen nodig. En dat vergt weer afspraken met de woningcorporaties. In de regiovisie zullen de gemeenten met elkaar en met de corporaties afspraken moeten maken over de uitstroom uit de opvang. Voor de vrouwen en kinderen die uit de opvang komen is het in de meeste gevallen het beste als hun woning in of nabij hun oude sociale omgeving ligt. De consequentie daarvan is dat alle gemeenten in principe maatregelen moeten nemen om woningen beschikbaar te hebben voor de uitstroom uit de opvang. Er is geen inhoudelijke reden waarom de uitstroom zich zou moeten concentreren in de centrumgemeente.
“Beschikbaarheid van veilige opvangmogelijkheid is belangrijk” een regionale aansturing. In regionaal verband moeten dus ook de kwaliteitseisen worden benoemd. In het kader van het Programma Regio Aanpak Thuis wordt een kwaliteitsdocument ontwikkeld, dat in de regiovisies gebruikt kan worden. Kinderen in de opvang vormen een bij uitstek kwetsbare groep. Ze zijn uit hun sociale omgeving weggerukt, ze zijn vaak getraumatiseerd. Ze zijn hun houvast kwijt. Ze verdienen het om als
24
7.3.7 Het aanwijzen van de casusregie Als de aard en de oorzaken van het incident duidelijk is geworden uit de integrale analyse, kan een casusregisseur worden aangewezen. In de G4-visie is er voor gekozen om dat aanwijzen te laten doen door de procesregisseur. Dat is een keuze. Ook is er in de G4-visie voor gekozen om de casusregisseur te rekruteren uit de organisatie die het meest deskundig is als het gaat om de aard van het geweld of de mishandeling of om de oorzaken ervan. Als het louter gaat om kindermishandeling ligt het voor de hand om iemand vanuit de Jeugdzorg casusregisseur te maken. Als het gaat om middelengebruik ligt een casusregisseur vanuit de Verslavingszorg voor de hand. 7.3.8 Maken en uitvoeren van een herstelen nazorgplan Op basis van de integrale analyse wordt een herstelen nazorgplan gemaakt. We stelden al bij 7.3.4 al voor om de integrale analyse te laten opstellen door dezelfde persoon die het veiligheidsplan opstelde. Het logische vervolg is dat we nu adviseren om het herstel- en nazorgplan door diezelfde persoon te laten opstellen. Het ligt dan voor de hand om het
veiligheidsplan en het herstel- en nazorgplan met elkaar te integreren. Hoewel we het gedefinieerd hebben als verschillende onderdelen, willen we benadrukken dat er een sterke samenhang moet zijn tussen de onderdelen 7.3.2 (de veiligheidsanalyse en het veiligheidsplan), 7.3.4 (de integrale analyse van het gezinssysteem en het huishouden) en dit onderdeel 7.3.8, het herstel- en nazorgplan. In het herstel- en nazorgplan wordt rekening gehouden met alle leefgebieden waar zaken hersteld of aangepakt moeten worden. De casusregisseur wordt verantwoordelijk voor de uitvoering van dat plan en krijgt daarvoor ook de nodige bevoegdheden. De casusregisseur kan een deel van dat plan zelf uitvoeren, maar dat hoeft niet. Van belang is dat hij of zij er op blijft toezien dat alle partijen die bij de uitvoering van het plan betrokken zijn, hun taak adequaat en volgens plan uitvoeren. In de G4-visie is er voor gekozen dat de casusregisseur van het begin tot het eind voor het gezinssysteem of het huishouden de contactpersoon blijft en bemiddelt in de richting van de hulpverleners. In een aantal gemeenten wordt er echter voor gekozen om zo snel mogelijk een
warme overdracht van de casusregie naar het sociale wijkteam tot stand te brengen. 7.3.9 In kaart brengen sociaal netwerk Om te kunnen inschatten welk beroep kan worden gedaan op de sociale omgeving: het sociale netwerk, van het betreffende gezin of het huishouden, moet in kaart worden gebracht. Wie behoren er tot dat netwerk, wat is hun gezamenlijk draagkracht en vooral hoe veilig is het sociale netwerk? Het is de taak van de casusregisseur om dit netwerk in kaart te brengen. Tegelijkertijd maakt de casusregisseur - als dat nodig is een plan voor de ondersteuning van het sociale netwerk, zodat het netwerk zich kan ontwikkelen tot een duurzame en stabiele steunstructuur. Als het sociale netwerk zelf zwak of kwetsbaar is, moet er door professionals aan worden gewerkt om het te versterken en als het afwezig is moet worden beoordeeld of het zin heeft een nieuw netwerk op te bouwen. Een van de belangrijke punten waarop moet worden gelet, is de kwetsbaarheid van het sociale netwerk, juist in relatie tor huiselijk geweld of kindermishandeling. Niet zelden
25
hebben belangrijke personen in dat netwerk zelf op enigerlei wijze ervaringen met huiselijk geweld of kindermishandeling. Dat maakt hen niet per definitie ongeschikt om in het netwerk een ondersteunende rol te spelen. Maar het omgekeerde - per definitie geschikt - is zeker ook niet waar. Een zorgvuldige analyse is hier op z’n plaats. 7.3.10 Bepalen noodzakelijke inzet van professionele hulp en zorg Op basis van het herstel- en nazorgplan wordt de noodzakelijk geachte inzet van professionele
“Een zorgvuldig analyse is hier op z’n plaats” hulp en zorg bepaald. Dat is een taak van de casusregisseur. Hij doet dat vanzelfsprekend allereerst in samenspraak met de leden van het gezinssysteem of het huishouden. En vervolgens betrekt hij daarbij ook de professionals en zo nodig de specialisten die betrokken zijn bij het weer op orde krijgen van de verschillende leefgebieden. Uiteindelijk ontstaat er een voorstel voor
professionele inzet. Daaraan zit een prijskaartje. Hier ligt nadrukkelijk een relatie met de toegangsfunctie die primair onder de verantwoordelijkheid van de gemeente valt. Daarbij zijn verschillende modellen denkbaar. De gemeente kan er voor kiezen dat ze zelf een beslissing neemt over de in te zetten hulp en zorg (of over het budget dat daar ten hoogste mee gemoeid mag zijn). Er is ook een variant denkbaar waarin de gemeente die beslissingsbevoegdheid tot een bepaald niveau mandateert aan de betreffende casusregisseur. In de G4-visie wordt er expliciet voor gekozen dat de inzet van de noodzakelijke hulp en zorg vanuit zowel de eerste als de tweede lijn gelijktijdig plaatsvindt en dat dit gebeurt zonder dat er sprake is van een hiërarchische relatie tussen die twee.
hulpverlening in verband met het huiselijk geweld of de kindermishandeling al is afgerond. Vaak moet er daarna nog van alles gebeuren dat meer te maken heeft met ‘het leven weer op orde krijgen’, dan met het stoppen van geweld of mishandeling. Ook in die fase is aandacht en begeleiding van de casusregisseur, zij het op een ander niveau en met een andere frequentie, van het grootste belang.
7.3.11 Nazorg: onderhoud van contacten op langere termijn Ergens moet worden vastgelegd hoelang de casusregisseur contact blijft houden met een gezin of een huishouden waar zich geweld in huiselijke kring heeft afgespeeld. We spreken van nazorg als de casusregisseur dat blijft doen als de
26
8. Doelen, resultaten en verantwoording 8.1 Doelen en te behalen resultaten Het formuleren van doelen is belangrijk. Het geeft aan waarom u als gemeente(n) het beleidsthema belangrijk vinden en hoe u wat u er maatschappelijk gezien mee zou willen bereiken. Doelen laten zich echter moeilijk concreet en meetbaar beschrijven. Daarom is het beter om de doelen uiteen te rafelen in subdoelen waaraan een concreet gewenst of beoogd of vereist resultaat wordt gekoppeld. 8.2 Concreet formuleren De laatste jaren is het steeds meer gebruikelijk
geworden de resultaten van (sub)doelen te beschrijven in SMART-termen. SMART staat voor Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch en Tijdgebonden. Specifiek wil zeggen dat goed moet worden beschreven voor welk onderdeel van het beleid een bepaald resultaat wordt gewenst. Meetbaar spreekt voor zich, zij het dat de meetmethode bij voorkeur eenvoudig dient te zijn. Acceptabel wil zeggen dat er draagvlak voor moet bestaan bij de betrokkenen. Realistisch betekent dat het doel, binnen de beschikbare tijd en beschikbare middelen haalbaar moet zijn. Tijdgebonden wil zeggen dat duidelijk moet zijn wanneer het resultaat behaalt moet zijn. SMART formuleringen hebben voordelen. Maar SMART is niet zaligmakend. Wie het onbekende wil verkennen kan niet specifiek zijn. Meetbare resultaten leiden tot calculerend gedrag. Acceptabele doelen zijn niet confronterend. Realistische doelen zijn niet ambitieus. Tijdgebonden doelen hebben een beperkte houdbaarheid. SMART is dus een nuttige checklist maar het legt ook beperkingen op die
zeer waardevolle doelstellingen uitsluiten. Een groot risico bij resultaatbepaling (met name vanuit de overheid) is de bureaucratie die er aan te pas komt. SMART is het Engelse woord voor ‘slim’, maar ‘slim’
“Vermijd de bureaucratie van de verantwoording” in het Engels betekent ‘slank’. Hou het eenvoudig. Vermijd de bureaucratie van de verantwoording. Er is nog een overweging om terughoudend te zijn bij het formuleren van prestaties, zeker als ze gaan over het werk van professionals. De G4visie is gebaseerd op de professionaliteit van de medewerkers. Daarbij past niet een uitgebreide verantwoording per deel van een interventie. In bijlage 1 vindt u voorbeelden van doelen die in de regiovisie kunnen worden opgenomen. Komende periode zullen we deze lijst aanvullen, op basis van voorbeelden uit het land, en publiceren op regioaanpakveiligthuis.nl.
27
9. Bovenregionale en landelijke afspraken 9.1 Specifieke groepen In het kader van het Programma RegioAanpak Veilig Thuis is door het bureau HHM een set van criteria ontwikkeld aan de hand waarvan specifieke groepen in de opvang kunnen worden geïdentificeerd. HHM komt tot een vijftal specifieke groepen, waarvoor er bovenregionale of landelijke opvangvoorzieningen zouden moeten zijn: 1. Jonge vrouwen die slachtoffer zijn van eergerelateerd geweld waarbij sprake is van aanzienlijke dreiging en tevens complexe meervoudige problematiek. 2. Slachtoffers met een acute vraag naar opvang buiten kantooruren vanuit eergerelateerd geweld. 3. Slachtoffers van loverboys waarbij sprake is van aanzienlijke dreiging en tevens complexe meervoudige problematiek. 4. Vrouwen die slachtoffer zijn van extreme geweldsdreiging, vrouw van lid van een criminele bende, psychiatrisch gestoorde bedreiger.
5. Vrouwen die te maken hebben met extreme stalking.
maatregelen nog niet genomen zijn, dan kunt u in uw regiovisie een beleid formuleren waarlangs u tot de realisering van die maatregelen komt.
In VNG verband (in het portefeuillehouder overleg van de centrumgemeenten) zullen nadere afspraken worden gemaakt over de aanwijzing van de bovenregionale en landelijke voorzieningen en over de wijze waarop en de periode waarvoor ze vanuit de regio’s zullen worden gefinancierd. Minstens zo belangrijk als de aanduiding van specifieke groepen is de conclusie van HHM dat voor alle andere groepen in de opvang geldt, dat ze als ‘regulier’ moeten worden beschouwd. Dat betekent dat er in principe opvangmogelijkheden voor hen zou moeten zijn in iedere regio. In uw regiovisie zou u dus een uitspraak moeten doen over de vraag of u opvang wilt verlenen aan groepen die niet behoren tot de vijf hierboven genoemde uitzonderingen, maar voor wie in de opvang wel specifieke (veiligheids)maatregelen moeten worden getroffen. Mochten die
28
9.2 Garanderen van de landelijke toegankelijkheid van de Opvang Artikel 20, lid 6 van de Wmo bepaalt het volgende: ‘De door gemeenten ingevolge het eerste en tweede lid bekostigde voorzieningen op het terrein van maatschappelijke opvang en verslavingsbeleid zijn toegankelijk voor iedereen die in Nederland woont.’ Daarmee heeft de wetgever willen garanderen dat er een landelijk netwerk van opvangvoorzieningen in takt blijft. In de wereld van de maatschappelijke opvang is deze garantie niet onomstreden. Ook in de dak- en thuislozenopvang is dit een discussiepunt. Aan de ene kant willen regio’s voorzieningen primair openstellen voor hun eigen burgers. Aan de andere kant helpen ze die burgers soms beter als ze hen ook de mogelijkheid bieden om elders te worden opgevangen. En het spiegelbeeld daarvan is dat ze zelf bereid moeten zijn om burgers van buiten hun regio op te vangen. De praktijk leert dat het hier vooral een kwestie is van maatvoering.
In bijna alle gevallen biedt opvang binnen de eigen regio de voorkeur. Het eigen sociale netwerk is dichtbij, de fase na de opvang kan plaatsvinden in een bekende omgeving enzovoort. Er zijn eigenlijk maar twee situaties denkbaar waarin opvang buiten de eigen regio de voorkeur verdient: • als de veiligheid dat vereist of als een slachtoffer niet in haar eigen regio opgevangen durft te worden2; • als er tijdelijk binnen de regio geen opvangplek is. Voor die twee situaties doet u er verstandig aan om een principebesluit te nemen in uw regiovisie. Als iedere regio in haar eigen regiovisie vastlegt dat een maximum aantal plaatsen van de opvang (bijvoorbeeld 20 procent)3 in principe ook beschikbaar is voor burgers van buiten de eigen regio op wie een van beide hierboven genoemde situaties van toepassing is, dan is er een adequate regeling getroffen die recht doet aan de garantie die de wetgever heeft bedoeld. Het portefeuillehoudersoverleg van de centrumgemeenten krijgt in VNG-verband de taak om toe te zien op de werking van deze afspraak.
“In twee situaties verdient opvang buiten de regio de voorkeur”
2
3
et komt nog al eens voor dat een slachtoffer uit angst H vlucht naar een ander deel van het land en daar aanklopt bij de opvang. Dan is er geen sprake van een objectieve, maar van een subjectieve inschatting van de veiligheid. In het kader van het Programma RegioAanpak Veilig Thuis wordt een monitor ontwikkeld, die ook uitsluitsel gaat geven over het percentage plaatsingen in de opvang van buiten de eigen regio. Daarna kan ook worden vastgesteld of de plaatsingen van buiten de regio redelijk gelijk over de opvangvoorzieningen zijn verdeeld.
29
9.3 Landelijk programma gericht op kennisdeling en effectmeting Op basis van de Wmo zijn gemeenten verantwoordelijk voor de kwaliteit van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling binnen hun gemeente. In regionaal verband kunnen gemeenten die verantwoordelijkheid desgewenst gezamenlijk nemen. Gemeenten zullen dus - al dan niet gezamenlijk - een opvatting over kwaliteit in deze beleidssector moeten hebben. En tegelijkertijd moeten ze voldoende ruimte over laten voor de professional om naar bevind van zaken te handelen.
• v erplichte analyse van alle incidenten met dodelijke afloop en het delen van de onderzoeksresultaten en aanbevelingen met alle andere regio’s. Een dergelijk programma zou in VNG-verband kunnen worden ontwikkeld. In het portefeuillehouderoverleg van de centrumgemeenten zouden daarover ander besluiten kunnen nemen.
Het ontwikkelen van kwaliteitsmaatstaven en een kwaliteitsbeleid is niet iets dat gemeenten afzonderlijk zouden moeten doen. We geven u in overweging om in uw regiovisie vast te leggen dat uw regio in principe gaat participeren in een landelijk programma gericht op kennisdeling en effectmeting op het gebied van kwaliteit. Meer specifiek zou dat programma betrekking kunnen hebben op: • onderzoek naar nieuwe methodieken en de effectiviteit daarvan; • effectmeting en benchmarking;
30
9.4 Instellen visitatiecommissies In het verlengde van 9.3 is het aan te bevelen dat vanuit uw regio, met de expertise die daarin beschikbaar is, wordt gekeken in de keuken van een andere regio en omgekeerd. Visitatiecommissies hebben doorgaans een zeer heilzame uitwerking op de inrichting en de uitvoering van beleid. U kunt hierover in landelijk verband afspraken maken, maar u kunt ook met een aantal regio’s samen besluiten dat u bij elkaar het principe van visitatie gaat toepassen.
31
Bijlage 1
Voorbeelden van concrete doelen Preventie 1. In onze regio willen we in het jaar X een analyse hebben gemaakt van de vier belangrijkste risicogroepen voor huiselijk geweld en kindermishandeling en hun leefstijlen.
4. Jaarlijks wordt preventieve begeleiding aangeboden aan tenminste N gezinnen met kinderen waar - blijkens de analyse grote risico’s bestaan op huiselijk geweld of kindermishandeling
2. In de eerste drie maanden van jaar X+1 willen we een communicatieadvies over meest succesvolle manier van het benaderen van deze vier groepen.
5. Op het gebied van het tegengaan van seksueel misbruik van en geweld tegen patiënten en cliënten willen we in onze regio voor datum Y met alle (of met een bepaald percentage) scholen en alle (of met een bepaald percentage) residentiële en intramurale voorzieningen in onze regio een convenant sluiten waarin is vastgelegd welke kwaliteitsmaatregelen de instelling op gebied van deze beleidsvelden binnen haar eigen organisatie onderneemt en hoe ze vaststelt wat daarvan het merkbare effect is geweest. Zie ook bijlage 3
3. Voor de zomer van jaar X+1 willen we een communicatiestrategie en -plan voor deze groepen ontwikkelen, inclusief de inzet van betrokken partijen en de financiering ervan. Bij de uitvoering van dat plan moet met tenminste 50% van de gezinnen die vallen binnen de risicogroepen contact worden gemaakt.
6. Als gezamenlijke gemeenten organiseren wij eens per Z jaren een regionale conferentie over seksueel misbruik van en geweld tegen patiënten en cliënten.
32
Vroegsignalering 1. In onze regio willen we in jaar X komen tot de vorming van een netwerk van eerstelijns professionals die actief inhoud geeft aan de vroegsignalering en na een signaal onderling bepaalt wie binnen het netwerk het best contact met het betreffende gezin of huishouden kan leggen. 2. Alle deelnemers binnen het netwerk volgen elke twee (of drie of vier) jaren een training gericht op de deskundigheidsbevordering van het netwerk.Over de keuze van de training wordt overleg gevoerd met de deelnemers in het netwerk. Over de financiering worden afspraken gemaakt met de deelnemers in het netwerk (of de financiering komt voor 50% (of een ander percentage) voor rekening van de gemeenten in de regio en voor de rest voor rekening van de deelnemers).
Signalering 1. In jaar X willen we in onze regio hebben bereikt dat de meldingen uit de verschillende signaleringsinstrumenten (melding AMK, SHG, Politiemelding, Melding meldpunt overlast, Verwijsindex) in onze regio worden samengevoegd. 2. De aard en de snelheid van de interventie en de partij die intervenieert (los van de politie) zal daarna niet afhangen van de plek waar het signaal binnenkwam, maar van de aard van het signaal. 3. Dat beleid willen we in Jaar X+1 uitrollen voor signalen A en B en in het jaar daarna ook voor signalen C en D. Interventies na incidenten 1. In onze regio is de doelstellingen van interventies na meldingen van incidenten van huiselijk geweld of kindermishandeling, dat na de interventie geweld of mishandeling ook op langere termijn uitblijven. Langere termijn definiëren we in deze regiovisie als een periode van 12 maanden.
2. In jaar X willen dat deze doelstelling voor 60% van alle interventies wordt gehaald, oplopend naar 80% in jaar X+Y. 3. We gebruiken de politieregistratie (of een andere betrouwbare indicator) om vast te stellen of in de 12 maanden na de start van een interventie geweld of mishandeling inderdaad zijn uitgebleven. Snelheid van interveniëren 1. Na iedere melding wordt binnen X uren een veiligheidsplan opgesteld en indien nodig onverwijld uitgevoerd. De partij die door de procesmanager wordt aangewezen om het veiligheidsplan op te stellen is verantwoordelijk voor het nakomen van deze afspraak en rapporteert daarover. 1 gezin, 1 plan, 1 regisseur 1. Voor alle incidenten waarbij meervoudige problematiek wordt vastgesteld wordt een casusregisseur aangesteld. (of bij problemen op meer dan drie leefgebieden, of het aantal casusregisseurs is jaarlijks beperkt tot N).
33
Onder de verantwoordelijkheid en aansturing van de casusregisseur wordt een integraal herstelplan opgesteld en uitgevoerd, dat betrekking heeft op alle in de casus geachte relevante leefgebieden. 2. Aan alle partijen die in onze regio betrokken zijn bij de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling wordt de voorwaarde gesteld dat ze loyaal meewerken aan het uitvoeren van het principe van 1 gezin, 1 plan, 1 regisseur. Dat betekent concreet:…
Registratie 1. Het SHG (of het AMHK) rapporteert per drie maanden over de bij haar binnengekomen meldingen aan de gemeenten in de regio op anonieme basis tenminste de volgende zaken… 2. De organisatie voor opvang van slachtoffers van geweld in huiselijke kring rapporteert per drie maanden over de door haar opgevangen slachtoffers aan de gemeenten in de regio op anonieme basis tenminste de volgende zaken…
3. Alle casusregisseurs rapporteren aan de procesregisseur over de naleving van die afspraak in iedere casus.
34
Bijlage 2
Seksueel geweld Seksueel geweld komt zowel voor in het huiselijk geweld tussen volwassenen, maar we zien het ook in de vorm van kindermishandeling. Dan spreken we meestal over seksueel misbruik. Hoewel de relatieve percentages waarin deze vorm van geweld voor komt, klein zijn, (van de totale geregistreerde kindermishandeling is het aandeel seksueel misbruik 4%), is de impact ervan voor de slachtoffers enorm. In geregistreerde aantallen gaat het om ongeveer 5.000 kinderen die per jaar seksueel worden misbruikt. De werkelijke aantallen zijn waarschijnlijk veel groter. Om die reden geven we gemeenten in deze bijlage extra handvatten om beleid te ontwikkelen en voortdurend alert te blijven op seksueel geweld. Zowel op de preventie, de vroegsignalering, als de deskundigheidsbevordering. • H et Partnership Aanpak Seksueel Geweld (PASG) heeft informatie en instrumenten ontwikkeld, die gemeenten kunnen gebruiken
om hun beleid omtrent seksueel geweld (verder) vorm te geven. De regionale pilots die zijn uitgevoerd in de regio’s Utrecht en Eindhoven, laten zien dat met relatief bescheiden middelen (een quickscan regionaal beleid/aanbod, een regionale werkconferentie van gemeente en aanbieders, een actie/ prioriteitenlijstje en een uitvoeringsplan) resultaten te boeken zijn. Informatie en instrumenten zijn te vinden in de digitale toolkit van het PASG: www.seksueelgeweld. info/beleid_seksueel_geweld/partnership/ toolkit • D e deskundigheid van professionals èn van beleidsmedewerkers van (centrum)gemeenten kan vrij eenvoudig worden bevorderd. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van het aanbod dat al beschikbaar is. In het kader van het PASG en de Wet Verplichte Meldcode zijn bijvoorbeeld al modules voor deskundigheids-
bevordering van professionals ontwikkeld, zie www.huiselijkgeweld.nl/dossiers/databank_ bij_en_nascholing_meldcode/zoeken. • G emeenten kunnen in hun kwaliteitskader bij de regiovisies huiselijk geweld en kindermishandeling een apart toetsingskader voor seksueel geweld opnemen, waarin zowel de minimale inzet, als het kader waarin die inzet wordt gepleegd, zijn benoemd. Zo kan de gewenste alertheid op het thema levend een extra steun in de rug krijgen. • G emeenten kunnen aansluiten bij de tweejaarlijkse monitor van Nationaal Rapporteur Mensenhandel en Seksueel Geweld tegen Kinderen voor wat betreft seksueel misbruik van kinderen.
35
Aanbevelingen voor afspraken met scholen en residentiële instellingen gericht op het tegengaan van seksueel misbruik 1. Laat het beleid uitdragen door het management. Zorg dat zij deskundig zijn op hun niveau en dat zij voorbeeldgedrag laten zien en een veilige en open cultuur creëren. Betrek professionals, cliënten en ouders in een vroeg stadium. 2. Zorg voor een duidelijke visie op beroepshouding, omgangsvormen, seksualiteit en de preventie en aanpak van (seksueel) grensoverschrijdend gedrag. 3. Vertaal die visie in richtlijnen voor het handelen. 4. Hanteer een gedragscode voor medewerkers en voeg die bij het arbeidscontract. 5. Heb een goed wervings- en selectiebeleid en maak de thematiek bespreekbaar. 6. Stel omgangsregels op samen met jongeren en medewerkers (inclusief regels over camera- en internetgebruik). 7. Zorg voor goed opgeleide aandachtsfunctionarissen die vervolgens collega medewerkers trainen (seksuele ontwikkeling,
seksuele vorming, signaleren seksueel misbruik, e.d.). 8. (Binnen hulpverleningsinstellingen): maak seksuele ontwikkelingen preventie seksueel grensoverschrijdend gedrag tot vast onderdeel van het ondersteunings- of behandelplan. 9. (Binnen onderwijs en hulpverlening): maak een ‘opleidingsplan’ seksuele vorming voor kinderen en jongeren. 10. Vergroot de weerbaarheid van kinderen en jongeren. 11. Zorg dat jongeren weten bij wie ze terecht kunnen wanneer ze iets naars meemaken (vertrouwenspersoon). 12. Zorg voor een laagdrempelige consultatiemogelijkheid voor medewerkers, waar zij dilemma’s en eventuele niet pluis gevoelens kunnen bespreken. 13. Heb weet van risicofactoren en probeer die te verminderen. Bevraag kinderen en jongeren regelmatig naar de ervaren veiligheid, óók op het gebied van seksualiteit. Stel verbeteracties op (samen met jongeren) 14. Zorg voor een veilige meldcultuur (een melding is geen beschuldiging, maar een
zorg die objectief uitgezocht moet worden). 15. Zorg voor draaiboeken die de handelwijze na een melding voor ieder duidelijk in kaart brengt. 16. Zorg voor ‘zaakcoördinatie’ bij meldingen van ernstige feiten. 17. Maak (seksuele / digitale) veiligheid tot vast onderdeel van het jaarplan op bestuurlijk niveau en van werkplannen voor alle locaties (op grond van risicoanalyses). Maak het tot onderwerp van het (kwaliteits)jaarverslag.
36
Bijlage 3
Prevalentiecijfers Zicht op het aantal slachtoffers en daders van huiselijk geweld en kindermishandeling in de eigen regio maakt concreet voor welk aantal burgers in de eigen regio de op te stellen regiovisie van belang zal zijn. Daarmee ontstaat ook een eerste indruk van de inspanning die in de betreffende regio gevraagd zal worden ten aanzien van huiselijk geweld en kindermishandeling. Bovendien kan het tot een gepaste sense of urgency leiden als inzichtelijk is hoeveel burgers in de eigen regio en de eigen gemeente (potentieel) slachtoffer zijn van huiselijk geweld en kindermishandeling. Op twee wijzen kan de prevalentie van huiselijk geweld en kindermishandeling in kaart worden gebracht: door demografisch onderzoek en door extrapolatie van bestaande onderzoeksgegevens naar de eigen populatie. Onderstaand komen achtereenvolgens gegevens over partnergeweld, kindermishandeling, ouderenmishandeling, mannelijke slachtoffers van huiselijk geweld, eergerelateerd geweld, huwelijksdwang en achter-
latingen Vrouwelijke Genitale Verminking (VGV) aan de orde waarmee extrapolatie mogelijk wordt. Partnergeweld Tussen 2005 en 2010 is 9 procent van de bevolking slachtoffer geworden van huiselijk geweld (van Dijk e.a., 2010). De ex-partner en partner zijn de belangrijkste daders van huiselijk geweld (respectievelijk 46% en 34%). (Van Dijk e.a., 2010). Kindermishandeling Uit recent onderzoek blijkt dat in 2010 ruim 118.000 kinderen en jongeren van 0 tot 18 jaar in Nederland (ruim 3 procent van het totaal) blootgesteld waren aan een vorm van kindermishandeling (Tweede Nationale Prevalentiestudie Mishandeling van kinderen en jeugdigen, 2011). De meerderheid van de gevallen betreffen emotionele verwaarlozing
(inclusief verwaarlozing van het onderwijs en getuige zijn van huiselijk geweld) en fysieke verwaarlozing, met respectievelijk 36 en 24 procent van de gevallen. Seksueel misbruik wordt met 4 procent het minst gemeld. Ouderenmishandeling Een grootschalige provinciale enquête onder ouderen door de GGD Flevoland in 2000 geeft de meest recente en representatieve cijfers van ouderenmishandeling (door zowel bekenden als onbekenden) van de afgelopen jaren. 5,5 procent van de ouderen van 55 jaar en ouder blijkt zich wel eens bedreigd te hebben gevoeld. In de laatste cijfers van Movisie uit 2012 scoren psychische (35%) en lichamelijke mishandeling (28%) het hoogst. Daarna volgen financiële uitbuiting (20%), schending van de persoonlijke rechten (8%), verwaarlozing (5%) en seksuele mishandeling (2%). Daarbij
37
dient te worden opgemerkt dat de registratie van ouderenmishandeling is stelselmatig en eenduidig plaatsvindt. Daardoor is de exacte omvang van oudermishandeling niet goed vast te stellen. Mannelijke slachtoffers van huiselijk geweld Uit onderzoek van het WODC uit 2010 (van Dijk e.a.), is gebleken dat 40 procent van de slachtoffers van huiselijk geweld man is. Het gaat daarbij meestal om lichamelijk geweld en stalking. Vrouwen zijn vaker slachtoffer van seksueel geweld (van Dijk e.a., 2010). Eergerelateerd geweld In 2012 zijn in Nederland elf dodelijke slachtoffers gevallen ten gevolge van eerwraak4. Het Landelijk Expertisecentrum Eergelateerd geweld (LEC EGG) kreeg in 2012 492 hulpverzoeken van de politie, het Openbaar Ministerie en de IND met betrekking tot eergerelateerde geweldszaken. De VN schat het aantal eermoorden wereldwijd op 5000 per jaar. Verschillende vrouwen groepen in het Midden Oosten en Zuidwest Azië vermoeden dat meer dan 20.000 vrouwen ieder jaar vermoord worden vanwege eermotieven.
Huwelijksdwang en achterlating Het is niet mogelijk een betrouwbaar beeld te geven van aard en omvang van de problematiek in Nederland. Een eenduidige landelijke registratie ontbreekt en een nationaal prevalentieonderzoek, zoals in Duitsland en Engeland, is hier niet gehouden. Maar dat huwelijksdwang in Nederland voorkomt, weten we uit de signalen van scholen, politie, hulpverlening en opvang. Deze gerapporteerde gevallen zijn de extreme gevallen van huwelijksdwang. De vormen van subtiele dwang en overreding komen vaak niet bij de hulpverlening terecht. Vrouwelijke Genitale Verminking (VGV) Vrouwelijke genitale verminking wordt in minstens 28 Afrikaanse landen toegepast, maar de praktijken komen ook bij bepaalde etnische groepen in Latijns-Amerika, in het Midden-Oosten en in Azië voor (Dubourg en Richard, 2008). In 2011 is door de ministeries van VWS en V&J, in samenwerking met GGD-Nederland een verklaring tegen meisjesbesnijdenis opgesteld bedoeld om ouders een instrument in handen te geven om de druk in het land van herkomst om tot besnijdenis
over te gaan, te kunnen weerstaan. Een onderzoek van Pharos uit 2013 beschrijft dat er in Nederland naar schatting ca. 28.000 vrouwen wonen, afkomstig uit landen waar VGV gebruikelijk is, die een besnijdenis hebben ondergaan. Naar schatting lopen tussen de 40 en 50 in Nederland woonachtige meisjes jaarlijks het risico te worden besneden (Exterkate, 2013).
4
De
term eerwraak betreft die gevallen waarin het geweld vanuit de cultuur gesanctioneerd is door bijvoorbeeld de familie-oudste. Dit om het fenomeen te onderscheiden van doden op basis van jaloezie en gekrenkte trots.
38
Bijlage 4
Scenario’s indeling lokaal-regionaal
Uitwerking van de G4-visie:
Onderstaand beschrijven we drie scenario’s voor de verdeling tussen lokaal en regionaal georganiseerde taken in de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Als uitgangspunt hanteren we de de visie van de G4 op de geïntegreerde aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling. Scenario 1 Veiligheidstaken regionaal In de G4-visie wordt een onderscheid gemaakt tussen het veiligheidsgedeelte van de aanpak en alles wat met herstel en nazorg te maken heeft. Van het veiligheidsgedeelte wordt gezegd dat het een specialisme is, dat het best los van de – op zorg, hulp en ondersteuning gerichte – lokale sociale infrastructuur kan worden geregeld. Van de onderdelen herstel en nazorg wordt gezegd dat ze bij voorkeur binnen
de lokale sociale infrastructuur een plek moeten krijgen, onder de voorwaarde dat aan de teams die deze opdracht krijgen ook deskundigheid op het gebied van huiselijk geweld en kindermishandeling is toegevoegd. Deze keuzes van de G4 laten zich gemakkelijk vertalen in een verdeling tussen lokale taken en regionale taken. Logischerwijs zijn de onderdelen herstel en nazorg onderdelen die in het lokale domein thuis horen en die dus voor de verantwoordelijkheid van iedere gemeente afzonderlijk komen. Het onderdeel veiligheid wordt beschouwd als een specialisme. Weinig gemeente zullen zelfstandig in staat zijn om deze specialistische inzet te organiseren, maar alle gemeenten in een regio gezamenlijk zijn doorgaans wel in staat om die
Regionaal
Lokaal
Alle taken die direct of indirect met het in veiligheid brengen van bedreigde personen te maken heeft of met de organisatie daarvan
Alle andere taken
AMHK
Maken van een Veiligheidsplan en een analyse van het gehele cliëntsysteem
Maken van een Veiligheidsplan en een analyse van het gehele cliëntsysteem
Triage
Triage
Procesregie en casusregie
Afstemming met Justitie
Ambulante begeleiding
Overleg in het Veiligheidshuis Regelen en bieden van Opvang
Inbedding in het WMO-beleid van de gemeente, gericht op ‘meedoen’, participatie
Procesregie en casusregie
Toeleiding naar werk Zorgen voor (nieuwe) huisvesting Regelen van een uitkering Schuldsanering
39
specialistische inzet te organiseren. Het ligt om die reden voor de hand om het onderdeel veiligheid op regionale schaal te organiseren. Hoewel het aantal onderwerpen in de linker kolom groter is, vindt verreweg de meeste activiteit plaats in de rechter kolom. Overigens kan ook naar deze verdeling ‘toegegroeid’ worden. In dit scenario zal terdege moeten worden gekeken of de middelen die van het Rijk komen voor de aanpak van huiselijk geweld, voldoende zijn voor het financieren van de taken in de linker kolom. Als dit niet zo is, moeten gemeenten uit hun eigen begroting bijdragen aan de gemeenschappelijke taken in regionaal verband. Er zijn nu vrij gemakkelijk twee andere scenario’s te schetsen: Een waar meer taken regionaal zijn belegd en een waar meer taken lokaal zijn belegd. Scenario 2 Meer regionale taken Dit scenario komt in aanmerking als in de regio de opvatting bestaat dat de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling over de gehele linie genomen eigenlijk veel specialistischer is dan
waarvan in de G4-visie wordt uitgegaan. Als die opvatting bestaat, dan heeft dat consequenties daarvan voor de hulpverlening aan gezinnen waar incidenten zijn geweest met huiselijk geweld of kindermishandeling (of waar langdurige verwaarlozing van kinderen aan de orde was). De zorg en de hulpverlening zou dan ook door specialisten ter hand moeten worden genomen. Meerdere (of alle) onderdelen uit de rechter kolom verschuiven dan naar de linker kolom.
krijgt voor de aanpak van huiselijk geweld zullen in de meeste situaties niet voldoende zijn om ook de ‘reguliere basistaken’ mee te financieren. Alle gemeenten in de regio zullen dus moeten bijbetalen aan de specialistische zorg en begeleiding die voor deze gezinnen noodzakelijk wordt gevonden.
Dit scenario heeft een aantal consequenties. We noemen er twee: • Een bijzondere positie bij werk, uitkering, schulden, huisvesting Omdat de specialisten de zorg en begeleiding overnemen, zullen zij ook degenen zijn die de regie willen/moeten voeren over ‘reguliere basistaken’ die nodig zijn om weer een zelfstandig bestaan op te bouwen in een wijk of buurt. Dat betekent vaak extra coördinatie bij gemeentelijke diensten en corporaties. • Gemeenschappelijke financiering De middelen die een regio (de centrumgemeente)
40
Scenario 3 Meer lokale taken Dit scenario komt aan de orde als in de regio de opvatting bestaat dat het onwenselijk is om elementaire onderdelen van de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling buiten het lokale sociale domein te organiseren. Het kan in dit scenario best zijn dat zijn dat een deel van die taken wordt gekenmerkt als specialistisch, maar dat de opvatting bestaat dat iedere gemeente dat specialisme in huis moet hebben.
Het overzicht van taken zou er als volgt uit kunnen zien: Regionaal
Lokaal
Alleen de taken die qua voorziening bovenlokaal georganiseerd zijn
Alle andere taken
AMHK Afstemming met Justitie
Maken van een Veiligheidsplan en een analyse van het gehele cliëntsysteem
Overleg in het Veiligheidshuis
Triage
Regelen en bieden van Opvang
Procesregie en casusregie Ambulante begeleiding Inbedding in het WMO-beleid van de gemeente, gericht op ‘meedoen’, participatie Toeleiding naar werk
Dit scenario heeft een aantal consequenties. We noemen er weer twee: • Een grote verantwoordelijkheid op het gebied van veiligheid Voor iedere gemeente De regio moet er voor zorgen dat de eerste drie onderdelen van de rechter kolom in iedere gemeente kunnen worden uitgevoerd. Daar ligt een zware verantwoordelijkheid, want als het mis gaat op het gebied van de veiligheid zijn de gevolgen vaak dramatisch. • Minder gemeenschappelijke financiering De kans dat gemeenten in dit scenario moeten bijbetalen voor de gemeenschappelijke taken is kleiner dan in de beide voorgaande scenario’s en het bedrag zal in ieder geval lager zijn. Vooral de kosten voor opvang zullen hierin bepalend zijn.
Zorgen voor (nieuwe) huisvesting Regelen van een uitkering Schuldsanering
41
Bijlage 5
Scenario’s voor regie Bij de aanpak van huiselijk geweld en kindermishandeling hebben we te maken met drie soorten van regie. • beleidsregie • procesregie en • casusregie
De procesregisseur zorgt er voor dat er na een melding interventies tot stand komen. Als dat nodig is wijst de procesregisseur een casusregisseur aan. En verder is de procesregisseur de bewaker van de afspraken die gemaakt zijn tussen de gemeente en de uitvoerende partijen.
Beleidsregie is per definitie voorbehouden aan gemeenten. Gemeenten moeten het beleid formuleren. Dat betekent dat ze het vraagstuk van huiselijk geweld en kindermishandeling maatschappelijk duiden, de voorwaarden formuleren voor een succesvolle aanpak, partijen aanwijzen die de uitvoering ter hand moeten nemen, afspraken met die partijen over procedures, rollen en verantwoordelijkheden vastleggen en middelen ter beschikking stellen voor de uitvoering van het beleid.
Op deze beide punten is er weinig keuzevrijheid over. Beleid zal er moeten worden geformuleerd en het samenwerkingsproces van uitvoerende partijen zal - in zwaardere of lichtere vorm geregisseerd moeten worden.
Een van de voorwaarden voor een succesvolle aanpak is het aanwijzen van een procesregisseur.
Dat ligt anders bij de casusregie. Ook hier nemen we de visie van de G4 als referentie.
Scenario 1 Casusregie van buiten de lokale sociale infrastructuur en van begin tot eind van de interventie In de G4-visie wordt de casusregie aangewezen direct na de melding. Dat gebeurt eigenlijk direct na het opstellen van het veiligheidsplan en na het maken van de complete analyse van de patronen en verhoudingen binnen het gezinssysteem, die tot het geweld of de mishandeling hebben geleid. Kenmerkend voort de G4-visie is dat er voor is gekozen om de persoon van de casusregisseur van het begin tot het eind van de interventie de contactpersoon met het gezin of het huishouden te laten zijn en tevens de persoon die gedurende die hele periode de ontwikkelingen in de casus volgt en aanwijzingen kan geven aan de professionals die hulp en begeleiding bieden. In de visie van de G4 is casusregie bij huiselijk geweld of kindermishandeling een specialisme. Dat specialisme maakt geen onderdeel uit van de
42
lokale sociale infrastructuur. De professionals in die structuur worden - als er sprake is van huiselijk geweld of kindermishandeling - dus aangestuurd door specialisten, die ‘van buiten’ komen. Daarop zijn uiteraard meerdere varianten denkbaar. We schetsen er twee: Scenario 2 Casusregie binnen de lokale sociale infrastructuur en van begin tot het eind van de interventie. In dit scenario wordt het onwenselijk geacht dat de casusregie van buiten de lokale sociale infrastructuur komt. Het Veiligheidsplan wordt opgesteld door een specialist, vaak dezelfde die de integrale analyse van het gezinssysteem of het huishouden maakt. Maar direct daarna wordt de casusregie belegd bij het team dat de hulp en de begeleiding biedt in de wijk of het dorp waar het gezin of het huishouden woont, of (na eren periode van opvang) weer komt te wonen. De lokale sociale infrastructuur krijgt dus vanaf het begin de regie over de casus. Specialisten blijven op de achtergrond als vraagbaak beschikbaar. Afstemming met politie en
Justitie loopt ofwel via de wijkagent ofwel via het Veiligheidshuis. Dit scenario past bij scenario 3 in de reeks van de verdeling tussen regionale en lokale verantwoordelijkheden. Scenario 3 Casusregie wordt gedurende de casus overgedragen van specialist naar de lokale sociale infrastructuur. Dit scenario is een mengvorm van de scenario’s 1 en 2. In dit scenario wordt geaccepteerd dat aan het begin van de casus het veiligheidsaspect verreweg het belangrijkste is en dat de regie over een casus het best bij een specialist op dat gebied kan worden belegd. Maar in veel gevallen komt een gezin of een huishouden daarna in rustiger vaarwater. Als de situatie redelijk stabiel is geworden, wordt in dit scenario de regie overgedragen naar het team dat in de betreffende wijk of het dorp de hulp en begeleiding verzorgt. Overdracht van regie heeft bijna altijd verlies van kennis over en ervaring met het gezin of het huishouden tot gevolg. Dat ‘weglek-effect’ kan worden beperkt door de casusregisseur die de
regie op enig moment zal gaan overnemen vanaf het begin wel al in beeld te hebben en hem of haar vanaf het begin ook al een vertrouwenspositie met het gezin te laten opbouwen. Op die manier wordt er voor gezorgd dat ‘zodra het kan’ de casusregie wordt ingebed in de lokale sociale infrastructuur en er toch voor het gezinssysteem of het huishouden zo weinig mogelijk discontinuïteit ontstaat.
43
Bijlage 6
Spoorboekje voor het maken van een regiovisie Regiovisie: het spoorboekje In deze factsheet vindt u een overzicht van essentiële vragen die u moet beantwoorden om samen met gemeenten in uw regio te kunnen komen tot een regiovisie ‘aanpak huiselijk geweld en kindermishandeling’. Bij iedere vraag vindt u een verwijzing naar het bijbehorende hoofdstuk in het format regiovisie. Deze factsheet is bedoeld voor ambtenaren en bestuurders, die zich bezighouden met de aanpak van geweld in huiselijke kring en aan de slag gaan om een regiovisie op te stellen. Wat verstaan we onder een regiovisie? Een regiovisie is een beleidsplan waarin een centrumgemeente samen met de omliggende gemeenten uit de regio hun samenhangende beleid op het gebied van geweld in huiselijke kring en kindermishandeling beschrijven.
Waarom maken we een regiovisie? De aanpak van geweld in huiselijke kring en kindermishandeling is een zaak van alle gemeenten. Vanuit het Rijk gaan weliswaar middelen naar 35 centrumgemeenten voor dit doel, maar ook de overige gemeenten spelen een belangrijke rol. Doel van de regiovisie is hun betrokkenheid te vergroten en onderling inzicht te geven in wat er op dit beleidsterrein gebeurt en hoe die middelen worden besteed. Wanneer moet de regiovisie af zijn? De regiovisie moet in werking zijn op 1 januari 2015. Op die datum gaan een aantal maatregelen in die voor gemeenten van belang zijn. Zo zullen er op die datum geen landelijk door het Rijk gefinancierde instellingen zijn, maar komen die allemaal voor verantwoordelijkheid van gemeenten. Verder benadrukt het samengaan van het Advies en Meldpunt Kindermishandeling en het Steunpunt Huiselijk geweld de samenhang
tussen de beleidsterreinen die in de regiovisie aan bod komen. Meer weten? www.regioaanpakveiligthuis.nl Essentiele vragen om te komen tot een regiovisie: 1. Voorwerk • Maak regio-analyse: Welke gemeenten vormen de samen de regio? Centrumregio of aangepast ivm decentralisaties jeugd/awbz/ w&i? Geef omschrijving van kenmerken van deze regio. Noem cijfers over het voorkomen van huiselijk geweld en kindermishandeling (aan de hand van meldingen, extrapolatie van landelijke cijfers), specifieke problematiek. Beschrijf huidige aanbieders van zorg- en hulpverlening. • Maak spelers- en krachtenveldanalyse: Wie zijn direct en indirect betrokkenen? Denk
44
ook aan ketenpartners. Wie moet in welke fase betrokken worden en hoe? (meedenken, meebeslissen, meeweten,...). • Maak taken- en budgetoverzicht: wat is het huidige beschikbare budget, hoe wordt dit nu besteed, welke taken hebben centrum- en afzonderlijke regiogemeenten nu? 2. Procesafspraken • Formuleer procesdoelen: denk aan afspraken over inhoudelijke doelen, verdeling van financiële middelen en verantwoordelijkheden. • Beschrijf proces om tot regiovisie te komen: breng ambtelijke en bestuurlijke agenda in kaart, maak tijdsplanning, organiseer proces van startnotitie (schrijvers, bestuurlijke trekkers, planning tot en met besluitvorming), geef doorkijkje naar schrijven van uitvoeringsprogramma. Reken terug van 2015 naar nu, wanneer moet een en ander gereed zijn en op welke tafel liggen? NB: interne afstemming kost tijd, omdat de regiovisie over meerdere portefeuilles gaat Stem ook al af op welk niveau de regiovisie moet worden vastgesteld; bestuurlijk overleg van portefeuillehouders, afzonderlijke colle-
ges, gemeenteraden? Hoe meer financiële afspraken, hoe eerder college en raad erin betrokken willen worden. • Benoem reikwijdte: welke afspraken leg je vast in de regiovisie? alleen gezamenlijke afspraken, of ook lokale afspraken die consequenties hebben voor gezamenlijke verantwoordelijkheden? Welke afspraken maak je over over monitoring, evaluatie en bijsturing?
nieuwe ontwikkelingen in de regiovisie terug laat komen. • Formuleer doelen en ambities: hoe laat je de nieuwe ontwikkelingen terugkomen in de regiovisie? Welke gezamenlijke doelen horen daarbij? Hoeveel accent leg je op preventie en vroegsignalering (de verschuiving naar de voorkant)? en hoe laat je de integraliteit met veiligheid en jeugd naar voren komen?
3. Inhoudelijke doelen en ambities • Beschrijf huidige situatie: wat is de huidige werkwijze en verantwoordelijkheidsverdeling; wat daarvan moet absoluut behouden blijven? waar is een verbeterslag nodig? en waar moet die verbeterslag toe leiden? Verwijs hierbij ook naar de financiële middelen die nu regionaal èn lokaal worden ingezet (zie onder 1). • Benoem nieuwe ontwikkelingen; wat maakt aanpassing van de huidige werkwijze noodzakelijk? Noem ontwikkeling van een gebiedsgerichte aanpak in het sociaal domein, Wet Meldcode, vorming AMHK op grond van nieuwe Jeugdwet, geïntegreerde aanpak HG en KiMi, relaties met RvdK en gecertificeerde organisatie voor JB en JR. Geef aan waar je die
Uitwerking • Maak onderlinge afspraken: Wat is nodig om de gezamenlijke doelen te bereiken? Welke verantwoordelijkheden beleg je regionaal en welke lokaal? Hoe wil je als gemeenten inhoud geven aan je regierol; hoe beleg je de beleidsregie, de procesregie en de casusregie. Wat betekent dit voor het delen van informatie in de keten? • En, wat wil je meteen goed regelen en wat kan desgewenst in een later stadium? • Benoem gezamenlijk te financieren activiteiten en voorzieningen; Welke instrumenten zet je gezamenlijk in? (bv Aware, BIJ-aanpak, …) En welke functie geef je aan AMHK, veiligheidshuis, (crisis)
45
opvang, zorgverlenende en maatschappelijke organisatie(s). • Maak afspraken over aansturing, beschikbaar budget, verantwoording. • Lokale en regionale preventieve aanpak: hoe sluiten lokale activiteiten naadloos aan op gezamenlijke activiteiten in de regio. Hoe wordt regie hierop gevoerd en welke afspraken / procedures zijn hiervoor nodig? • Evaluatie van beleid: waar en op welk moment komt informatie over de regionale aanpak op tafel? Welke cijfers zijn daar voor nodig? Financiële paragraaf • Hoe worden de activiteiten gefinancierd? Welke activiteiten worden betaald uit het regionale budget en welke taken nemen gemeenten afzonderlijk voor hun rekening? Hoe wordt omgegaan met een regionaal overschot? Hoe worden risico’s gedeeld?
46
In schema: Stappen
Relatie met format
Voorwerk: • Regio-analyse • Spellers- en krachtenveldanalyse • Taken- en budgetoverzicht
Beschreven in §6.1 van het Format
Procesafspraken: Beschreven in §6.1 van het • Formuleer procesdoelen Format • Beschrijf proces om tot regiovisie te komen • Benoem reikwijdte
Inhoudelijke doelen en ambities: • Wat is de huidige situatie? • Benoem nieuwe ontwikkelingen • Formuleer doelen en ambities
Beschreven in §6.1 van het Format. Doelen en te behalen resultaten komen aan de orde in hoofdstuk 8.
Stappen (vervolg schema)
Relatie met format
Uitwerking: • Maak onderlinge afspraken • Benoem activiteiten en voorzieningen • Maak afspraken over aansturing, budget en verantwoording • Preventie: wat gebeurt lokaal en wat regionaal? • Evaluatie van beleid
Beschreven in Hoofdstuk 7 van het Format
Procesafspraken: • Hoe worden activiteiten gefinancierd?
Aandacht hiervoor o.a. in hoofdstuk 8 van het Format
47
Colofon Dit is een uitgave van het Programma RegioAanpak Veilig Thuis, een initiatief van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), de Federatie Opvang (FO) en het ministerie van VWS. Meer informatie over het programma is te vinden op www.regioaanpakveiligthuis.nl Creatie O2 Communicatie, Maarssen augustus 2013