Regionale Arbeidsmarkt Informatie Limburg
Regionale
L I A R Arbeidsma
rkt Inform
atie Limbu
rg
RAIL 2010 Management samenvatting
Rail2010-ManSam_omslag.indd 1
18-11-2009 12:42:06
Regionale Arbeidsmarkt Informatie Limburg RAIL 2010
Uitgevoerd in opdracht van: Provincie Limburg UWV Werkbedrijf Limburg Technocentrum Zuid-Limburg VWL Samenwerkend Limburg Gemeente Heerlen Gemeente Maastricht Gemeente Roermond Gemeente Sittard-Geleen Gemeente Venlo Gemeente Venray Het Limburgse MBO
Uitgevoerd door: Berenschot ETIN Adviseurs Bureau Louter
Inhoud
2
RAIL 2010, meer greep op de toekomst
4
Management samenvatting
6
1 1.1 1.2
Inleiding Over deze editie Leeswijzer
8 8 9
2. 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6
Onderzoeksverantwoording Opzet arbeidsmarktonderzoek Indeling van Limburg in regio’s Keuze voor het ‘midden’-scenario Prognose beroepsbevolking Prognose werkgelegenheid Prognose arbeidsmarktinstroom en vervangingsvraag
10 10 11 11 12 12 13
3 3.1 3.2 3.3 3.4 3.5 3.6 3.7 3.8 3.9
Limburgse arbeidsmarkt: aanbodzijde Vergrijzing, ontgroening en een lage participatiegraad Bevolking Potentiële beroepsbevolking Arbeidsparticipatie Beroepsbevolking Werkloosheid Arbeidsmarktinstroom Stageplaatsen en leerbanen MBO Samenvatting
15 15 16 18 20 22 28 30 32 34
4 4.1 4.2 4.3 4.4 4.5 4.6 4.7 4.8 4.9 4.10
Limburgse arbeidsmarkt: vraagzijde Lagere groei, maar convergerende structuur Huidige werkgelegenheid Samenstelling werkgelegenheid Vacatures Prognose werkgelegenheidsontwikkeling Regionale ontwikkeling Vervangingsvraag Baanopeningen Vestigingen Samenvatting
35 35 36 40 42 44 47 49 53 57 59
5 5.1 5.2 5.3
Vraag-aanbod confrontatie Samenvatting vraagzijde en aanbodzijde Huidige arbeidsmarktsituatie Verwachte arbeidsmarktperspectieven
60 60 62 62
6 6.1 6.2 6.3 6.4 6.5 6.6
Speerpuntsectoren Een opmerking vooraf Zorg Vervoer & logistiek Retail & Horeca Procesindustrie Agrofood
70 70 71 75 78 82 86
Appendices 1. Definities en begrippen 2. Literatuurlijst 3. Gebruikte gebiedsindelingen 4. Geïnterviewde organisaties
90 91 95 96 98
3
RAIL 2010, meer greep op de toekomst
De arbeidsmarkt in Limburg beweegt zich in grote lijnen tussen twee inmiddels ruimschoots bekende uitersten. Momenteel kampen we met een stijgend aantal werkzoekenden vanwege de economische crisis. Op termijn dreigt door de demografische ontwikkelingen een tekort aan gekwalificeerde mensen. Wie echter wat dieper ingaat op de beschikbare informatie ziet meer trends en ontwikkelingen. Daar worden de aanknopingspunten gevonden voor de toekomst. Daar ligt ook de unieke waarde van RAIL. Van overheden en andere partijen op de arbeidsmarkt worden duurzame antwoorden gevraagd om te bereiken dat de factor arbeid geen remmende werking op onze economische ontwikkeling gaat vormen. Wij zullen alle talenten in onze provincie moeten mobiliseren en ontwikkelen! Daarvoor hebben wij vernieuwende oplossingen nodig die in nauwe samenwerking met andere partijen op de arbeidsmarkt moeten worden gerealiseerd: werkgevers, opleidingsinstellingen, UWV WERKbedrijf en werknemersorganisaties. Voorwaarden voor stevig, toekomstgericht beleid zijn visie en de durf om stappen te zetten. Wat echter de basis moet zijn van elke beleidsvorming, is informatie die houvast biedt door een gedegen opzet, heldere definiëring, uniformiteit, voldoende breedte en detaillering en die daarmee een heldere doorkijk biedt naar de toekomst. Voor de Limburgse arbeidsmarkt is die kwalitatieve en kwantitatieve informatie beschikbaar in RAIL. RAIL (Regionale Arbeidsmarktinformatie Limburg) is een initiatief van de partijen die invloed hebben op de Limburgse arbeidsmarkt en elkaar ontmoeten in het arbeidsmarktplatform VWL Samenwerkend Limburg: de centrumgemeenten Maastricht, Heerlen, Sittard-Geleen, Roermond, Venlo en Venray samen met de Provincie Limburg, UWV WERKbedrijf, het Technocentrum Zuid-Limburg en de ROC’s. RAIL 2010 verschaft de uitgangspunten én de meetlat voor de dialoog over antwoorden op de omvangrijke arbeidsmarktvraagstukken. Hoe die vraagstukken er precies uitzien voor de komende vijf jaar, wat de omvang is en wat de differentiaties zijn tussen de verschillende regio’s in Limburg, wordt duidelijk aan de hand van de rapportage van RAIL.
4
Maar er is meer mogelijk dan alleen het inzetten van de cijfers voor de onderbouwing van het beleid. RAIL is immers ook een objectieve graadmeter om ons beleid aan te kunnen toetsen. Met RAIL wordt daarom een beroep gedaan op de arbeidsmarktpartners, ieder in zijn eigen omgeving. Namelijk om het eigen beleid af te stemmen op de behoeften van de arbeidsmarkt van de toekomst. Ik hoop dat RAIL 2010 u daarvoor de inspiratie en het houvast verschaft! Odile Wolfs, Gedeputeerde Onderwijs en Arbeidsmarkt Provincie Limburg
5
Management samenvatting
De belangrijkste bevindingen van RAIL 2010 op een rij: • Limburg heeft te maken met de gevolgen van vergrijzing en ontgroening. Hoewel deze problematiek niet uniek is voor Limburg, komt deze wel eerder voor in Limburg dan in andere delen van het land. Door de vergrijzing en ontgroening daalt de potentiële beroepsbevolking. Opvallend hierbij is dat Midden-Limburg naar verwachting de komende jaren met een versnelde afname van de potentiële beroepsbevolking te maken zal krijgen (-5,1%), ten opzichte van -2,7% en -4,0% voor respectievelijk Noord-Limburg en Zuid-Limburg. • Limburg kent met betrekking tot de arbeidsparticipatie een achterstand ten opzichte van het landelijk gemiddelde. Op het niveau van de deelregio’s zien we dat Noord-Limburg boven het Nederlandse gemiddelde ligt en dat de lagere participatiegraad vrijwel uitsluitend door Zuid-Limburg wordt veroorzaakt: Het verschil tussen Noord-Limburg en Zuid-Limburg is 4,3 procentpunt (respectievelijk 70,5% en 66,2%). • De beroepsbevolking in Limburg is nog altijd lager opgeleid dan gemiddeld landelijk. Het opleidingsniveau biedt een gedeeltelijke verklaring voor de gemiddeld lagere participatiegraad in Limburg. Over het algemeen geldt dat de participatiegraad onder lager opgeleiden lager is dan onder hoger opgeleiden. • Wat hierbij opvalt, is het relatief hoge aandeel hoger opgeleiden (met name WO) in rayon Maastricht. Dit wordt (deels) veroorzaakt door de aanwezigheid van de Universiteit Maastricht, alsmede de hieraan gelieerde werkgelegenheid die hoger opgeleiden aantrekt (zoals Maastricht UMC). In de praktijk blijven afgestudeerde WO-ers echter lang niet altijd werken in de regio waar ze zijn afgestudeerd. Dit komt doordat hoger opgeleiden een grote arbeidsmobiliteit kennen (het bekende probleem van ‘braindrain’). • De werkgelegenheid in Limburg wijkt af van de landelijke situatie in zowel de samenstelling als de ontwikkeling van de werkgelegenheid naar sector. Door de jaren heen blijft de ontwikkeling van de werkgelegenheid in Limburg achter bij de gemiddelde ontwikkeling in Nederland. Ook in de komende jaren volgt de ontwikkeling van de werkgelegenheid in Limburg dezelfde trends als het Nederlandse gemiddelde, maar dan wel met minder grote plussen. Tijdens deze ontwikkeling verandert echter wel de structuur van de werkgelegenheid in Limburg. Het proces van verdienstelijking van de economie zet nog steeds door. Het belang van de industrie in termen van werkgelegenheid neemt af terwijl het aantal arbeidsplaatsen in de dienstverlening (met uitzondering van de financiële diensten) toeneemt. Ondanks dat de werkgelegenheid in de industrie consequent afneemt, vormt de sector in absolute termen nog altijd een belangrijke werkgelegenheidsbasis in Limburg. • De sectorale opbouw van de werkgelegenheid verschilt per regio in Limburg. Terwijl enkele rayons worden gekenmerkt door een nog altijd sterk vertegenwoordigde industrie (met name Sittard-Geleen, Venlo en Venray), heeft de werkgelegenheidstructuur in rayon Maastricht in grotere mate een transitie doorgemaakt naar een economie met een meer dienstverlenend karakter, waarbij de zakelijke dienstverlening, horeca en onderwijs belangrijk zijn geworden.
6
• We zien dat de op twee na belangrijkste sector wat betreft werkgelegenheid in Limburg de zorgsector is. Gedurende de afgelopen vijf jaar is het aantal arbeidsplaatsen in de zorg met ruim 4% toegenomen. Door de invloed van de bevolkingsontwikkeling (vergrijzing) in Limburg zal het belang van deze sector de komende jaren nog verder toenemen. Door de neergang van de conjunctuur heeft de zorgsector in de komende periode geen grote last van algemene krapte, maar de verwachting is dat dit op langere termijn wel het geval zal zijn. • De impact van de economische crisis is duidelijk zichtbaar in de (verwachte) werkgelegenheidsontwikkeling van jaar op jaar. Vanaf 2008-2009 is de ontwikkeling van het aantal banen negatief. Pas vanaf 2011 wordt daadwerkelijk een herstel van de werkgelegenheid verwacht. • Wanneer de verwachte werkgelegenheidsontwikkeling wordt uitgesplitst naar opleidingstype, dan wordt het upgradingsproces bevestigd. Groei van de werkgelegenheid doet zich met name voor in de hogere opleidingstypen (HBO en vooral WO), terwijl de lagere opleidingstypen te maken hebben met een forse afname van de werkgelegenheid over de gehele periode 2009-2014. Daarnaast is het niet verwonderlijk om te zien dat de grootste groei zich naar verwachting zal voordoen in de zorg, en dan met name op MBO en wetenschappelijk niveau. • De vervangingsvraag in de provincie Limburg wordt becijferd op gemiddeld circa 12.600 werkenden per jaar voor de periode 2009-2014. Voor de gehele periode komt de totale vervangingsvraag in Limburg daarmee op 75.700. Uitgedrukt als aandeel van de werkgelegenheid komt dit neer op 15,0%, ten opzichte van 16,0% voor Nederland als geheel. Dit is een opvallende conclusie. Op basis van de sterkere vergrijzing in Limburg zou je verwachten dat de vervangingsvraag in Limburg groter is dan in Nederland als geheel. We zien echter dat dit niet het geval is. De verklaring hiervoor moet gezocht worden in de achterblijvende participatiegraad onder ouderen in Limburg. De tweede verklaring kan worden gevonden in de relatief hogere werkloosheid onder Limburgse ouderen. • Wanneer de te verwachten vervangingsvraag voor de komende jaren wordt uitgesplitst naar opleidingstype, blijkt dat deze vooral hoog is voor functies op MBO niveau, en daarnaast voor verzorgende functies op HBO niveau. Voor zowel technische als verzorgende beroepen op MBO niveau komen er in Limburg de komende jaren jaarlijks gemiddeld 1.800 arbeidsplaatsen vrij als gevolg van pensionering, arbeidsongeschiktheid of (tijdelijke) terugtrekking van de arbeidsmarkt. • Gerelateerd aan de werkgelegenheid, is het aantal baanopeningen in Limburg van 2009 tot en met 2014 het grootst voor verzorgenden op MBO en WO niveau. Het aantal baanopeningen is in Limburg consequent lager dan landelijk; dit wordt veroorzaakt door zowel een lagere uitbreidingsvraag (minder gunstige werkgelegenheidsontwikkeling) als een iets lagere vervangingsvraag in Limburg. Het verschil ten opzichte van het landelijk gemiddelde is het grootst voor de technische opleidingstypen (zowel op MBO, HBO als WO niveau). • Vergelijking van de verwachte vraag met het verwachte aanbod op de arbeidsmarkt voor de gehele periode 2009-2014 wijst op een evenwichtsituatie. Dit betekent echter niet dat er een balans bestaat op de arbeidsmarkt. Allereerst is de arbeidsmarkt voortdurend in beweging. Zo zien we dat de ontwikkeling in de eerste twee jaren negatief is, voordat deze weer een stijgende lijn laat zien. Ten tweede zien we dat de krapte zich nog steeds voordoet - maar dat deze selectief is. Het betreft specifieke beroepsgroepen en opleidingsniveaus.
7
1
Inleiding
RAIL is al jarenlang dé bron van informatie voor beleidsmakers, werkgevers, en onderwijsinstellingen die alles willen weten over de Limburgse arbeidsmarkt. In dit rapport vindt u de meest actuele stand van zaken van de vraag naar arbeid en het aanbod van arbeid in Limburg. RAIL geeft bovendien inzicht in de ontmoeting tussen vraag en aanbod, en de krapte of overschotten die daar het gevolg van zijn. Hiermee biedt RAIL aanknopingspunten voor beleid op alle niveaus, van provincie en gemeente tot werkgevers en onderwijsinstellingen en van individuele organisaties tot samenwerkingsverbanden. 1.1 Over deze editie In RAIL analyseren we allereerst de actuele situatie op de Limburgse arbeidsmarkt. Hiervoor maken we waar mogelijk gebruik van publiek beschikbare cijfers. Daarnaast vindt u in dit rapport prognoses voor de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt tot 2014. Naast de cijfermatige gegevens hebben we in deze editie van RAIL nog meer aandacht besteedt aan de betekenis van de cijfers. De opvallendste trends en verschillen zijn getoetst bij experts uit het veld. U vindt in het RAIL rapport een uitgebreide analyse van de context waarin de cijfers zijn verzameld en de wijze waarop deze gegevens geïnterpreteerd kunnen worden. Deze wisselwerking tussen de kwantitatieve analyses, de kwalitatieve interpretaties en de meningen van gebruikers van de gegevens maken RAIL tot de bron van informatie over de Limburgse arbeidsmarkt. De structuur van deze editie van RAIL wijkt af van de voorgaande. De editie 2010 bestaat uit één rapport. In dit rapport vindt u zowel de analyses en interpretaties als een rijkdom aan tabellen en grafieken. Anders dan in de vorige editie staan ditmaal niet alle tabellen en grafieken in de gedrukte versie. Daar waar de grafieken en tabellen een directe relatie hebben met de analyses en interpretaties zijn ze uiteraard opgenomen in de rapportage. Voor de overige tabellen die zowel een verdieping als een verbreding bieden, verwijzen wij u naar de RAIL website www.railsite.nl. Net als vorig jaar drukt de crisis zijn stempel op de Limburgse arbeidsmarkt, en dus ook op deze editie van RAIL. Vorig jaar keken we vooral naar de gevolgen van de neergang van de conjunctuur. Dit jaar is de crisis voor veel organisaties een gegeven en kijken sommige organisaties alweer vooruit naar betere tijden. De crisis is verwerkt in de prognoses die u in dit rapport vindt. Daarnaast is de crisis een belangrijke factor bij het interpreteren van de cijfers. Ook in deze editie van RAIL nemen we een aantal speerpuntsectoren onder de loep. Net als vorig jaar staan de volgende speerpuntsectoren centraal: Zorg, Vervoer & Logistiek, Retail & Horeca en Procesindustrie. De definitie van procesindustrie is in deze editie breder dan in de voorgaande editie. Daarnaast is er een speerpuntsector toegevoegd: Agrofood. In dit rapport vergelijken we de situatie in Limburg steeds met die in Nederland. Daarnaast rapporteren we per Limburgse deelregio (Noord-Limburg, Midden-Limburg en ZuidLimburg).
8
De deelregio’s hebben heel verschillende karakters en de ontwikkelingen in de deelregio’s lopen dan ook uiteen. Waar relevant en mogelijk bespreken we in de analyse ook de verschillen naar arbeidsmarktrayon. Voor gedetailleerde cijfers naar arbeidsmarktrayon verwijzen we naar de site www.railsite.nl. De opsplitsingen naar deelregio zijn nuttig voor het ontwerp van beleid. Dit neemt echter niet weg dat de kracht van Limburg ligt in samenwerking. Samenwerking tussen de gemeenten, deelregio’s en provincie, maar ook samenwerking met andere provincies en in de Euregio. 1.2 Leeswijzer Bij deze editie van RAIL hebben we een management samenvatting gevoegd: een korte samenvatting met daarin de belangrijkste bevindingen uit het onderzoek. In de management samenvatting zijn ook de confrontatietabellen opgenomen. Deze figuren vatten de verschillen in vraag en aanbod op de Limburgse arbeidsmarkt samen, voor zowel Limburg als geheel als voor de deelregio’s. In het volgende hoofdstuk vindt u de onderzoeksverantwoording. Deze onderzoeksverantwoording start met het arbeidsmarktmodel dat centraal staat in de analyses. Vervolgens geven we een overzicht van de belangrijkste informatiebronnen en de manier waarop deze bewerkt zijn. Ten slotte geven we een beschrijving van de gebruikte prognosemethodiek. De inhoudelijke hoofdstukken drie, vier en vijf volgen de lijnen van het genoemde arbeidsmarktmodel. In hoofdstuk drie presenteren we de huidige situatie en prognoses van de aanbodzijde van de arbeidsmarkt. Hierbij staan we stil bij zowel de demografische ontwikkelingen als de arbeidsparticipatie. Vervolgens bespreken we in hoofdstuk vier de vraagzijde van de arbeidsmarkt, in zowel de vervangings- als de uitbreidingsvraag, die samen resulteren in het aantal baanopeningen. In hoofdstuk vijf ontmoeten vraagen aanbod op de arbeidsmarkt elkaar. Hierbij gaan we in op de verwachte schaarste of overschot op de arbeidsmarkt en het arbeidsmarktperspectief. Hoofdstuk zes gaat over de speerpuntsectoren die voor RAIL zijn geselecteerd. In dit hoofdstuk nemen wij de speerpuntsectoren nader onder de loep. Wij gaan dieper in op de actuele situatie en beschrijven de verwachte ontwikkelingen, wederom in termen van vraag, aanbod en confrontatie van beiden.
9
2. Onderzoeksverantwoording
Het Regionaal Arbeidsmarkt Informatiesysteem Limburg (RAIL) beschrijft de huidige situatie op de Limburgse arbeidsmarkt. Hierbij maakt RAIL in principe gebruik van publiek beschikbare bronnen. Uitgangspunt hierbij is de focus op Limburgerspecifieke data. Alleen wanneer deze niet beschikbaar zijn, maakt RAIL gebruik van data die - op basis van de demografische kenmerken en werkgelegenheidsstructuur - omgerekend zijn naar de specifieke Limburgse context. Daarnaast presenteren we de verwachtingen over de ontwikkelingen op de arbeidsmarkt. Hierbij hanteren we een tijdshorizon van vijf jaar. De prognoses voor de komende vijf jaar (t+5) zijn gebaseerd op prognoses op basis van het UWV WERKbedrijf en CPB. We beschrijven hier allereerst de opzet van het arbeidsmarktonderzoek. Daarna staan we stil bij de toegepaste methodiek voor analyse en prognose. 2.1 Opzet arbeidsmarktonderzoek In onderstaande figuur geven we het gehanteerde arbeidsmarktmodel schematisch weer. Hierbij benoemen we de verschillende elementen van de vraag- en aanbodzijde van de arbeidsmarkt. De rest van de rapportage is opgebouwd langs dezelfde lijn. Fig. 2.1: Conceptueel arbeidsmarktmodel
Bevolking Jongeren
Hoofdstuk 3
Opleidingen
Potentiële beroepsbevolking Participatie
Pensioen/WAO/ uittreders
Uitstroom op de arbeidsmarkt (vervangingsvraag)
Instroom op de arbeidsmarkt Beroepsbevolking
Werkloze beroepsbevolking
Werkzame beroepsbevolking
Pendel Arbeidsmigratie
Aanbod van arbeid Hoofdstuk 5
Confrontatie Vraag naar arbeid
Hoofdstuk 4
10
Huidige werkgelegenheid (ingevulde banen)
Vervangingsvraag Baanopeningen Uitbreidingsvraag
2.2 Indeling van Limburg in regio’s In RAIL worden gegevens van Limburg als totale provincie vergeleken met het gemiddelde van Nederland. Daarnaast zijn veel gegevens ook op lagere aggregatieniveaus beschikbaar. Limburg valt uiteen in drie van de in totaal veertig COROP-gebieden in Nederland: Noord-, Midden- en Zuid-Limburg. Op een nog lager aggregatieniveau is Limburg opgedeeld in arbeidsmarktrayons. Deze worden aangeduid door de centrumgemeenten in deze rayons. U vindt een overzicht van de arbeidsmarktrayons in bijlage 3. Met betrekking tot de vergelijkbaarheid van de gegevens van RAIL met gegevens van UWV WERKbedrijf als relevante bron is een opmerking hier op zijn plaats. Het UWV WERKbedrijf hanteert een indeling in RPA-gebieden (Regionaal Platform Arbeidsmarktbeleid) waarbij onderscheid wordt gemaakt tussen Zuid-Limburg en Noord- en Midden-Limburg. Voor de COROP-gebieden Noord- en Midden-Limburg geldt dat zij niet optellen tot het RPA-gebied Noord- en Midden-Limburg. Dit hangt samen met het feit dat de grenzen van de RPAgebieden niet exact samenvallen met de provinciegrenzen (De Noord-Brabantse gemeente Cranendonck wordt tot RPA Weert gerekend terwijl de Limburgse gemeente Mook en Middelaar tot RPA Nijmegen behoort). Waar in tabellen data voor Heerlen, Maastricht, Roermond, Sittard-Geleen, Venlo en Venray zijn opgenomen, betreft het de arbeidsmarktrayons en dus niet de afzonderlijke gemeenten of steden. 2.3 Keuze voor het ‘midden’-scenario In de volgende paragrafen beschrijven wij de totstandkoming van de prognoses voor de beroepsbevolking, de werkgelegenheid, de arbeidsmarktinstroom en de vervangingsvraag. In de vorige editie van RAIL hebben wij - vanwege de enorme en plotselinge invloed van de crisis - gebruik gemaakt van het toen geldende ‘laag’-scenario uit de UWV WERKbedrijf Arbeidsmarktprognose 2008-2013. Deze scenario’s worden ieder jaar aangepast, en de gevolgen van de economische dynamiek zijn inmiddels verwerkt in de scenario’s. In deze editie van RAIL maken wij gebruik van het bijgestelde ‘midden’-scenario van het UWV WERKbedrijf. Op het moment van schrijven zijn er geen aanwijzingen dat de conjuncturele ontwikkelingen veel hoger of lager uit zullen vallen dan verwacht. Concreet houdt dit in dat wordt uitgegaan van een (negatieve) economische groei van -3,5% in 2009, -0,25% in 2010 en gemiddeld 2% voor de jaren 2011-2014. Figuur 2.2: (Prognose) economische ontwikkeling* naar scenario (mutatie per jaar in %) 4 Scenario hoog 2 Scenario midden 0 Scenario laag -2
-4
-6 2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
Bron: UWV WERKbedrijf Arbeidsmarktprognose 2009-2014 * bbp: bruto binnenlands product
11
2.4 Prognose beroepsbevolking De prognoses voor de beroepsbevolking naar kenmerk en arbeidsparticipatie voor de komende vijf jaar (t+5) zijn opgesteld door ETIN Adviseurs / VdW Research, op basis van de Enquête Beroepsbevolking (EBB) van het CBS en de CBS bevolkingsprognose PEARL. De basis voor deze raming is de ontwikkeling van de bevolking naar leeftijd en geslacht tot op gemeenteniveau. Voor de jaren vanaf 2000 tot heden zijn deze bekend en worden betrokken van het CBS. Het jaar 2009 is feitelijk een prognosejaar1. Voor de toekomst is gebruik gemaakt van de meest recente raming van het CBS op gemeenteniveau, in dit geval de bevolkingsraming PEARL, met eveneens detailleringen naar leeftijd en geslacht. PEARL is een integraal model voor de projectie van bevolking, allochtonen en huishoudens tot op regionaal niveau. De beroepsbevolkingsraming krijgt vorm door parameters over de (bruto) arbeidsparticipatie te koppelen aan de bevolkingsgegevens naar leeftijd en geslacht. Hiervoor wordt als basis de beroepsbevolkingsdefinitie gebruikt die het CBS hanteert in de EBB. Aan de elk jaar opnieuw uit te voeren raming van de beroepsbevolking met de nieuwste update van beschikbare parameters wordt vervolgens een verdeling naar opleidingsniveaus gekoppeld. Voor deze berekeningen wordt gebruik gemaakt van gegevens die worden gepubliceerd door het CBS over de Enquête Beroepsbevolking. Daarnaast worden bij de berekeningen de middellange termijnramingen van het UWV WERKbedrijf en de korte, middellange en lange termijnramingen van het CPB als referentiekader voor toekomstige ontwikkelingen ingezet. Bij het jaarlijks gebruik van de gegevens die worden gepubliceerd door het CBS - zoals jaarlijks in RAIL wordt gedaan - doet zich een bijzondere omstandigheid voor. Het CBS past jaarlijks haar cijfers aan wanneer nieuwere, meer accurate gegevens naar voren komen. Deze data worden ook voor achterliggende jaren aangepast. Daardoor kan het zijn dat gegevens in dit rapport niet altijd overeen komen met gegevens in de vorige editie van RAIL, zelfs als deze gegevens over dezelfde jaren gaan. 2.5 Prognose werkgelegenheid Om de vraagkant van de arbeidsmarkt op dit moment en over de afgelopen vijf jaar (t-5) in kaart te brengen is gebruik gemaakt van werkgelegenheidscijfers uit het Vestigingenregister Limburg (VRL) 2008. De prognoses voor de ontwikkeling van de werkgelegenheid voor de periode 2009-2014 (t+5) zijn opgesteld door Bureau Louter. Bureau Louter maakt voor de regionalisering van de landelijke cijfers gebruik van het in eigen beheer ontwikkelde AREA-model. Om geen schijnnauwkeurigheid te suggereren in de prognoses, zijn de getallen afgerond op honderdtallen. Daarnaast zijn voor de tussenliggende jaren geen data opgevoerd; hierdoor is de prognose minder gevoelig voor korte termijnfluctuaties. Aannames over economische groei in de toekomst zijn in overeenstemming met die van het Centraal Economisch Plan 2009 (CEP-2009) van het Centraal Planbureau (CPB). De prognose is beleidsarm; dat wil zeggen dat uitsluitend uitgegaan wordt van bestaande wet- en regelgeving en bestaand beleid. De prognose heeft een tijdshorizon van vijf jaar; korte termijn fluctuaties als gevolg van de conjunctuur hebben daarom slechts een beperkte invloed op de ontwikkeling op middellange termijn. Met name de sectorale dynamiek wordt voornamelijk bepaald door structurele veranderingen / processen in de economie, zoals de verdienstelijking van de economie en het proces van upgrading. 1
12
Het jaar 2009 is feitelijk een prognose jaar, omdat dit ten tijde van schrijven nog niet verstreken was.
Ten aanzien van de data met betrekking tot de vraagkant van de arbeidsmarkt (werkgelegenheid) bestaat een klein verschil tussen typering van sectoren voor de huidige werkgelegenheid enerzijds en de prognose van de werkgelegenheid anderzijds. Dit wordt veroorzaakt doordat het Vestigingenregister (LISA) en het UWV WERKbedrijf een andere sectorindeling hanteren. Bovendien is de gehanteerde definitie van werkgelegenheid niet exact gelijk. Voor het in kaart brengen van de huidige werkgelegenheid in Limburg wordt gebruik gemaakt van gegevens uit het Vestigingenregister Limburg omdat deze meer gedetailleerd zijn (tot op vestigingsniveau), waaruit data voor afzonderlijke gemeenten en daarmee de arbeidsmarktrayons zijn samen te stellen. Binnen het Vestigingenregister Limburg worden echter geen werkgelegenheidsprognoses opgesteld. Deze werkgelegenheidsprognoses baseren we op de data van UWV WERKbedrijf. Helaas worden deze prognoses uitsluitend op regionaal niveau bepaald en dus niet op het niveau van arbeidsmarktrayons. Voor het becijferen van de ontwikkeling in de tijd (2009-2014) maakt het bestaan van twee bronnen echter geen verschil omdat hier voor basisjaar 2008 eveneens data van het UWV WERKbedrijf zijn gebruikt. Figuur 2.3: Prognose werkgelegenheidsontwikkeling* naar scenario (mutatie per jaar in %) provincie Limburg, 2009-2014 2
1
0 Scenario hoog -1
-2
Scenario midden
-3 Scenario laag -4 2009
2010
2011
2012
2013
2014
Bron: Bureau Louter (op basis van UWV WERKbedrijf Arbeidsmarktprognose 2009-2014) * Banen werknemers
2.6 Prognose arbeidsmarktinstroom en vervangingsvraag Ook de prognoses ten aanzien van arbeidsmarktinstroom, vervangingsvraag en baanopeningen naar kenmerk zijn opgesteld door Bureau Louter. Voor wat betreft deze cijfers is uitgegaan van de nationale randen van het ROA. Dit wil zeggen dat de gepresenteerde cijfers voor Limburg passen binnen de landelijke cijfers. Vervolgens is hierop een regionalisering voor Limburg tot op COROP-niveau toegepast waarbij de regionale tekening geoperationaliseerd is op basis van de werkgelegenheidstructuur van de economie en op basis van specifieke vestigingsplaatsfactoren per regio (bijvoorbeeld kenmerken als regionale, nationale en Europese ligging en bereikbaarheid, beschikbaarheid van ruimte, kenmerken van de arbeidsmarkt, agglomeratievoordelen).
13
De cijfers over arbeidsmarktinstroom en vervangingsvraag zijn gecorrigeerd voor de specifieke demografische ontwikkelingen in Limburg. De nationale arbeidsmarktinstroomdata van het ROA zijn tevens voor alle opleidingstypen door Bureau Louter regiospecifiek gemaakt met behulp van data van het Cfi. Bovendien heeft nog een verdere uitsplitsing naar 33 MBO-opleidingen en 36 HBO-opleidingen plaatsgevonden. Bij de instroomcijfers is de woonplaats van de schoolverlaters bepalend. Na afronden van hun opleiding zullen zij zich namelijk in eerste instantie op banen in de woonregio richten en niet op banen in de regio waar de onderwijsinstelling is gevestigd. Op laag en middelbaar niveau is het een uitzondering dat men om werkredenen verhuist na afronding van de opleiding. Op HBO-niveau en vooral op wetenschappelijk niveau komt een verhuizing om werkredenen (wanneer het bedrijf waar men gaat werken buiten de regio ligt) daarentegen wel veelvuldig voor. Ook neemt de gemiddelde woon-werk afstand (pendel) duidelijk toe naarmate het opleidingsniveau hoger is (grotere arbeidsmobiliteit). Dat houdt in dat een eventuele ‘mismatch’ tussen vraag (baanopeningen; zie hierna) en aanbod (schoolverlaters) voor hoger opgeleiden eerder tot ruimtelijke aanpassingen zoals verhuizing of pendel over grote afstand plaats zal vinden. Ook andere aanpassingsmechanismen zijn denkbaar, bijvoorbeeld dat men gaat werken in een andere richting dan waarvoor men is opgeleid of mogelijk zelfs op een ander niveau (bijvoorbeeld een lager niveau wanneer sprake is van een tekort aan banen op het eigen niveau). In de overzichten van vraag en aanbod gaat het om de zogenaamde ‘ex ante’ situatie, dus zonder aanpassingsmechanismen. Op basis van de uitbreidingsvraag (toe- of afname van de werkgelegenheid) en vervangingsvraag worden de baanopeningen bepaald. Deze baanopeningen zijn per jaar bepaald. In 2009 en 2010 doet zich de bijzondere omstandigheid voor dat de negatieve uitbreidingsvraag hoger is dan de vervangingsvraag. Hierdoor zou een negatief aantal baanopeningen ontstaan. Dit betekent feitelijk dat de uitstroom niet of nauwelijks vervangen zal worden en dat de baanopeningen op nul gesteld moeten worden. De optelling van de baanopeningen per jaar komen daarom niet altijd overeen met de optellingen van de vervangingsvraag en (negatieve) uitbreidingsvraag per jaar.
14
3
Limburgse arbeidsmarkt: aanbodzijde
In dit hoofdstuk staat de aanbodzijde van de Limburgse arbeidsmarkt centraal. Dit hoofdstuk begint met een samenvatting van de belangrijkste observaties die het aanbod op de Limburgse arbeidsmarkt kenmerken. Vervolgens behandelen wij achtereenvolgens de totale Limburgse bevolking, de potentiële beroepsbevolking tussen de 15 en de 65 jaar en de arbeidsparticipatie. De arbeidsparticipatie is de beroepsbevolking uitgedrukt als percentage van de potentiële beroepsbevolking. In de laatste paragraaf van dit hoofdstuk behandelen wij de arbeidsmarktinstroom vanuit het onderwijs, met als slot de beschikbaarheid van stageplaatsen en leerwerkbanen. De beschikbaarheid van stage- en leerplaatsen wordt door verschillende experts op de arbeidsmarkt benoemd als knelpunt in de aansluiting van onderwijs op arbeidsmarkt. We sluiten het hoofdstuk af met een beknopte samenvatting en een overzicht van het aanbod voor Limburg en voor de individuele regio’s. Figuur 3.1: Conceptueel arbeidsmarktmodel: aanbodzijde
Bevolking Jongeren
Opleidingen
Potentiële beroepsbevolking Participatie
Pensioen/WAO/ uittreders
Uitstroom op de arbeidsmarkt (vervangingsvraag)
Instroom op de arbeidsmarkt Beroepsbevolking
Werkloze beroepsbevolking
Werkzame beroepsbevolking
Pendel Arbeidsmigratie
Aanbod van arbeid
3.1 Vergrijzing, ontgroening en een lage participatiegraad Vergeleken met Nederland kent Limburg twee specifieke uitdagingen voor de komende jaren. Ten eerste kent Limburg een snellere vergrijzing en ontgroening. Ten tweede is de participatiegraad in Limburg lager dan in Nederland. Voor Limburg geldt dat de groep inwoners tussen 50 en 65 jaar groter is dan de groep tussen 0 en 15 jaar. Dit zal leiden tot een krimp in de potentiële beroepsbevolking doordat de komende 15 jaar de uitstroom groter is dan de instroom naar de potentiële beroepsbevolking (migratie niet meegerekend). De krimp van deze groep is sterker dan de gemiddelde krimp in de rest van Nederland. Dit komt doordat Limburg relatief meer inwoners heeft in de leeftijd van 40 tot 65 jaar en daarnaast de groep inwoners van 0 tot 15 jaar relatief kleiner is dan het gemiddelde van Nederland. Deze problematiek is niet uniek voor Limburg, maar komt wel eerder in Limburg dan in andere delen van het land. Daardoor zal de wijze waarop Limburg met deze problematiek omgaat als voorbeeld dienen voor de rest van Nederland. 15
Tabel 3.1: Huidige en toekomstige potentiële beroepsbevolking voor de Provincie Limburg Categorie
Huidige omvang potentiële beroepsbevolking (2009)
Verwachte ontwikkeling potentiële beroepsbevolking, 2009-2014 (abs)
Verwachte ontwikkeling potentiële beroepsbevolking, 2009-2014 (%)
Nederland
11.073.000
-116.100
-1,0
749.400
-29.100
-3,9
Limburg
Naast de demografische ontwikkelingen is ook de participatiegraad van invloed op de aanbodzijde van de Limburgse arbeidsmarkt. De participatiegraad geeft aan welk deel van de potentiële beroepsbevolking zich daadwerkelijk meldt op de arbeidsmarkt (dit betreft zowel werkenden in loondienst of zelfstandigen als werklozen). Hierbij kent Limburg een achterstand ten opzichte van het landelijk gemiddelde, hoewel de participatiegraad op het niveau van de deelregio’s een genuanceerder en meer divers beeld geeft.
Tabel 3.2: Huidig en verwachte participatiegraad Limburgse beroepsbevolking. Categorie Nederland
Limburg
Huidige participatiegraad (2009)
Verwachte participatiegraad (2014)
Mannen
77,7%
78,8%
Vrouwen
62,2%
68,5%
Mannen
75,7%
76,8%
Vrouwen
60,0%
66,2%
3.2 Bevolking Het vraagstuk van de vergrijzing is niet nieuw in Limburg. Limburg kent een relatief sterke vertegenwoordiging van de hogere leeftijdsgroepen ten opzichte van het landelijk gemiddelde. Dit geldt voor alle leeftijdsgroepen vanaf 40 jaar. Hiermee is de vergrijzing niet alleen een actueel vraagstuk op de arbeidsmarkt, maar ook een breder maatschappelijk vraagstuk. Bovendien betekent dit dat de verklaring voor de sterke vergrijzing in Limburg niet gezocht mag worden in de zogenaamde babyboomgeneratie. Niet alleen omdat dit verschijnsel zich ook in de rest van Nederland voordoet, maar ook omdat de oververtegenwoordiging ook zit in de generaties van voor eind jaren veertig en begin jaren vijftig. Aangezien het een relatieve verdeling betreft (ten opzichte van de jongeren) kan ook de verklaring worden gezocht in het achterblijven van de aanwas van jongeren (ontgroening). Het aantal geboortes ten opzichte van het aantal inwoners in Limburg ligt al sinds 1968 lager dan het Nederlandse gemiddelde (CBS). Dit betekent dat de versnelde krimp van de potentiële beroepsbevolking niet alleen veroorzaakt wordt door het groter aantal ouderen of de babyboomgeneratie, maar ook door het kleiner aantal jongeren (ontgroening). Deze conclusie heeft gevolgen voor de veronderstelde consequenties van de vergrijzing en ontgroening. De behoefte aan personeel in de zorg zal blijven toenemen en de behoefte aan scholen en onderwijzend personeel zal afnemen. Beiden hebben gevolgen voor de maatschappelijke structuur van Limburg (bijvoorbeeld met betrekking tot de ontwikkeling van bouwplannen voor woonwijken en scholen, de inzet van mantelzorg of de rol van vrijwilligers) alsook voor de vraagzijde van de Limburgse arbeidsmarkt. Een belangrijk
16
vraagstuk in relatie tot de huidige economische crisis is het effect van een snellere uitstroom van ouderen uit de arbeidsmarkt op de werkloosheid. Ook wanneer we er vanuit gaan dat de werkgelegenheid (in termen van uitbreidingsvraag) niet sneller of langzamer dan in de rest van Nederland zal herstellen, doet een potentiële krapte op de arbeidsmarkt zich eerder voor als gevolg van de vervangingsvraag. Dit effect wordt echter grotendeels gecompenseerd doordat de participatiegraad onder de oudere leeftijdscategorieën in Limburg lager is dan het landelijk gemiddelde. Tussen de Limburgse deelregio’s is een groot verschil op te merken, waarbij Zuid-Limburg de grootste daling van de bevolking kent voor deze periode. Dit wordt vooral veroorzaakt door het lager aandeel jongeren tot 15 jaar. In Zuid-Limburg is dit aandeel lager dan het gemiddelde van Limburg als geheel, terwijl het in Noord- en Midden-Limburg hoger ligt dan dit gemiddelde. Figuur 3.2: Prognose bevolkingsontwikkeling naar regio 2009-2019 (2009=100) 101 100
Noord-Limburg
99 Midden-Limburg 98 Limburg (Prov.)
97 96
Zuid-Limburg
95 94 2009
2010
2011
2012
2013
2014
2015
2016
2017
2018
2019
Bron: Etil, Progneff (2009)
Behalve demografische ontwikkelingen speelt ook migratie een rol bij groei of krimp van de bevolking en de daaruit volgende potentiële beroepsbevolking. De kansen op de arbeidsmarkt spelen een rol bij de keuze van mensen om in een bepaalde regio te gaan wonen. Daarnaast speelt het arbeidspotentieel een rol bij de vestigingskeuze van bedrijven. Hierdoor treedt - zonder beleidsingrepen - een versterkend effect op in de krimp of groei van de bevolking en potentiële beroepsbevolking. In Limburg neemt de bevolking ook door migratie sterker af in vergelijking tot het gemiddelde van Nederland. De afname op basis van de demografische kenmerken leidt tot een minder aantrekkelijk vestigingsklimaat voor bedrijven. En een beperkte aanwezigheid van aantrekkelijke werkgevers leidt tot minder aanwas in de potentiële beroepsbevolking en in het ergste geval zelfs tot vertrek van personen. Deze ontwikkeling vermindert de aantrekkelijkheid van Limburg als vestigingskeuze nog verder voor bedrijven. Zonder groei in werkgelegenheid vanuit reeds in Limburg gevestigde bedrijven of actieve stimulering door de overheid van nieuwe vestigingen zal deze ontwikkeling zich de komende jaren blijven voortzetten en versterken.
17
3.3 Potentiële beroepsbevolking De potentiële beroepsbevolking (de bevolking tussen de 15 en 65 jaar) omvat bijna 750.000 personen in Limburg anno 2009. Meer dan de helft van deze personen woont in ZuidLimburg. Dit heeft tot gevolg dat de kenmerken van Zuid-Limburg een even zware stempel op het gemiddelde beeld van Limburg drukken dan Noord- en Midden-Limburg samen.
Tabel 3.3: Potentiële beroepsbevolking naar geslacht per regio, 2009 totaal
man
vrouw
abs
%
abs
%
abs
%
11.073.000
100
5.574.800
50,3
5.498.200
49,7
Limburg
749.400
100
379.800
50,7
369.600
49,3
Noord-Limburg
185.600
100
95.500
51,3
90.100
48,7
Midden-Limburg
155.100
100
79.100
50,9
76.000
49,1
Zuid-Limburg
408.600
100
205.200
50,3
203.500
49,7
Heerlen
170.300
100
86.400
50,7
83.800
49,3
Maastricht
137.100
100
67.800
49,7
69.400
50,3
Roermond
112.600
100
57.400
50,9
55.200
49,1
Sittard-Geleen
101.200
100
51.000
50,4
50.300
49,6
Venlo
104.900
100
53.800
51,2
51.100
48,8
Venray
75.600
100
39.100
51,5
36.500
48,5
Nederland
Bron: EBB, bewerking VdW Research / ETIN Adviseurs Noot: absolute aantallen zijn afgerond op honderdtallen.
Vanaf 2004 is de potentiële beroepsbevolking in Limburg met circa 19.500 personen (-2,5%) afgenomen. In Noord-Limburg blijft de daling nog relatief beperkt tot -1%. In Zuid-Limburg, de regio waar de vergrijzing het grootst is, is de bevolking tussen 15 en 65 jaar over dezelfde periode met liefst 3,5% afgenomen. Vooruitkijkend naar de komende vijf jaar, zetten de reeds ingezette trends grotendeels door. Tot en met 2014 daalt de bevolking tussen 15 en 65 jaar naar verwachting met nog eens ruim 29.000 personen. Opvallend is wel dat MiddenLimburg naar verwachting de komende jaren met een versnelde afname van de potentiële beroepsbevolking te maken zal krijgen (-5,1%), ten opzichte van -2,7% en -4,0% voor respectievelijk Noord-Limburg en Zuid-Limburg. De versnelde afname in Midden-Limburg wordt met name veroorzaakt door de demografische opbouw van het rayon Roermond: tot 2014 wordt een totale afname van 5,5% ofwel 6.200 personen becijferd.
18
Figuur 3.3: Geïndexeerde ontwikkeling (+prognose) potentiële beroepsbevolking naar regio 2004-2014 (2004=100) 102 Nederland 100
98
Midden-Limburg
Limburg (Prov.)
Noord-Limburg
96 Zuid-Limburg 94
92
90 2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Bron: EBB, bewerking VdW Research / ETIN Adviseurs
Uitgesplitst naar arbeidsmarktrayons, blijkt dat de vergrijzing (nog) slechts in beperkte mate vat heeft op rayon Venray; tussen 2004 en 2009 is sprake van een marginale daling van de potentiële beroepsbevolking(-0,7%). De afname van de potentiële beroepsbevolking over de afgelopen vijf jaar is het grootst in rayon Maastricht (-4,3% ofwel 6.200 personen). Ook in rayon Heerlen daalt de bevolking van 15 tot 65 jaar snel (-3,3%). Figuur 3.4: Geïndexeerde ontwikkeling (+prognose) potentiële beroepsbevolking naar arbeidsmarktrayon 2004-2014 (2004=100) 102
100 Venray
Sittard-Geleen
Roermond
98 Venlo 96
Heerlen
94
Maastricht
92
90 2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Bron: EBB, bewerking VdW Research / ETIN Adviseurs
19
3.4 Arbeidsparticipatie De arbeidsparticipatie geeft het aandeel van de potentiële beroepsbevolking weer die zich daadwerkelijk meldt op de arbeidsmarkt voor een baan van minimaal 12 uur. De arbeidsparticipatie is een belangrijk beleidsterrein voor de overheid op landelijk, provinciaal en gemeentelijk niveau. Een hogere arbeidsparticipatie zorgt ervoor dat: • meer mensen beschikbaar zijn voor de arbeidsmarkt; • de economische groei wordt gestimuleerd; • meer mensen actief in de maatschappij staan. De (bruto) arbeidsparticipatie in Limburg bedraagt anno 2009 68,0% en ligt daarmee 2 procentpunt onder het landelijk gemiddelde. Het verhogen van de Limburgse arbeidsparticipatie tot het niveau van het Nederlandse gemiddelde leidt tot een extra aanbod op de arbeidsmarkt van bijna 15.000 personen. Over het algemeen wordt bij het verhogen van de arbeidsparticipatie ingezet op stimuleringsmaatregelen gericht op vrouwen, ouderen en jongeren, allochtonen en niet-uitkeringsgerechtigden (‘nuggers’). Het verschil in arbeidsdeelname ten opzichte van Nederland is vrijwel gelijk bij mannen en vrouwen. Daarnaast houdt het verschil in arbeidsparticipatie van de allochtone versus autochtone Limburgers gelijke tred met het verschil in de rest van Nederland. De achterstand van Limburg ten opzichte van het landelijk gemiddelde wordt grotendeels veroorzaakt door de achterblijvende arbeidsdeelname bij de hogere leeftijdsgroepen (van 45 jaar en ouder) en jongeren (van 15 jaar tot 25 jaar). Enerzijds kan de lagere arbeidsdeelname onder jongeren veroorzaakt worden door het langer doorleren van deze groep, maar het kan ook gaan om voortijdige schoolverlaters of laagopgeleiden die vervolgens geen werk kunnen vinden. Hoewel dit in het licht van de huidige economische crisis (met het oog op de dreigende toename van de jeugdwerkloosheid) wellicht tegenstrijdig lijkt, dient het verhogen van de arbeidsparticipatie toch hoog op de beleidsagenda te blijven staan in Limburg. Op de middenlange termijn leidt de vergrijzing namelijk tot een hogere vervangingsvraag. Daarnaast heeft het verleden laten zien dat juist economische groei zelf ook weer een aanjager is van de arbeidsparticipatie.
20
Tabel 3.4: Arbeidsparticipatie (bruto) naar leeftijd en geslacht per regio, 2009 (in %) Bruto participatiegraad* totaal 15-65 jr
15-24 jr
25-34 jr
35-44 jr
45-54 jr
55-65 jr
totaal
man
vrouw
man
vrouw
man
vrouw
man
vrouw
man
vrouw
man
vrouw
Nederland
70,0
77,7
62,2
47,4
42,0
92,7
81,7
93,7
77,1
90,1
71,0
59,5
35,1
Limburg
68,0
75,7
60,0
46,1
39,8
93,3
83,5
93,4
78,4
88,7
68,0
56,2
32,4
Noord-Limburg
70,5
78,6
62,0
47,3
41,3
94,7
83,7
95,7
77,1
92,9
71,8
59,0
35,1
Midden-Limburg
69,5
77,4
61,4
48,3
41,2
96,1
85,5
93,6
80,3
89,3
70,6
58,7
31,2
Zuid-Limburg
66,2
73,8
58,6
44,8
38,8
91,6
82,6
92,2
78,2
86,5
65,3
53,9
31,7
Heerlen
66,1
73,8
58,1
46,1
40,0
91,6
82,7
90,9
76,6
85,3
63,9
53,9
30,5
Maastricht
66,2
73,5
59,1
43,4
36,8
90,8
81,9
93,4
79,9
87,5
68,8
54,8
33,7
Roermond
69,0
76,9
60,8
48,7
41,2
96,0
85,0
93,0
80,2
88,4
69,7
58,7
30,2
Sittard-Geleen
66,5
74,1
58,7
44,6
40,2
92,8
83,6
92,7
78,8
87,0
63,1
52,8
31,1
Venlo
70,3
78,8
61,5
47,4
42,6
93,9
82,2
96,0
75,5
92,7
71,0
59,8
35,0
Venray
70,7
78,2
62,6
46,6
39,1
95,7
85,6
95,3
79,2
93,0
72,6
57,6
35,2
Bron: EBB, bewerking VdW Research / ETIN Adviseurs * Bruto participatiegraad: beroepsbevolking uitgedrukt als % van de bevolking tussen 15 en 65 jaar. Cijfers bruto participatiegraad zijn feitelijk prognosecijfers 2009.
De regionale verschillen in arbeidsparticipatie zijn groot: Het verschil tussen NoordLimburg en Zuid-Limburg is maar liefst 4,3 procentpunt. • Noord-Limburg scoort voor wat betreft de totale arbeidsparticipatie hoger dan het landelijke en Limburgs gemiddelde. Deze hogere participatiegraad is te zien in alle leeftijdscategorieën binnen de regio, met uitzondering van de groep 55 tot 65 jaar. Daarnaast valt op dat het verschil met Nederland vooral veroorzaakt wordt door de hogere arbeidsparticipatie onder mannen. Dit ontkracht enigszins het vaak gehoorde sentiment dat de hogere arbeidsparticipatie in Noord-Limburg ten opzichte van het gemiddelde van Limburg vooral veroorzaakt door de minder grote aanwezigheid van traditionele rolpatronen. • Midden-Limburg kent in de leeftijdscategorieën tot 45 jaar een hogere participatiegraad dan de rest van Limburg en Nederland. In de hogere leeftijdscategorieën is de participatiegraad lager. In Midden-Limburg is het vooral opvallend dat de participatiegraad onder vrouwen in de leeftijdscategorie 25 tot 45 jaar hoger is dan het Nederlandse gemiddelde. Een verklaring hiervoor zou kunnen worden gevonden in het relatief grote aandeel van zorg en handel & reparatie (groot- en detailhandel) in MiddenLimburg - beiden zijn sectoren waar relatief veel vrouwen werkzaam zijn (zie tabel 4.4). • De achterstand in de participatiegraad van Zuid-Limburg zien we terug in alle leeftijdscategorieën onder zowel mannen als vrouwen. Opvallend hierbij is echter het feit dat het verschil ten opzichte van het Limburgse gemiddelde onder mannen groter is dan onder vrouwen. Ook dit betekent weer dat de verklaring niet uitsluitend gezocht kan worden in de aanwezigheid van een traditioneler rolpatroon.
21
De ontwikkeling van de arbeidsparticipatie heeft gedurende de afgelopen jaren al een behoorlijke vlucht genomen. In Limburg is de participatie van 2004 tot 2009 met ruim 2 procentpunt toegenomen. Ook in Nederland is de arbeidsparticipatie over dezelfde periode met dezelfde groeivoet toegenomen. Hierdoor heeft Limburg echter geen inhaalslag kunnen maken. Naar verwachting steekt de arbeidsparticipatie in Nederland ook voorbij aan die van Noord-Limburg voor 2014. Op basis van de prognose convergeren de Limburgse deelregio’s enigszins in de komende vijf jaar: de verschillen in arbeidsparticipatie tussen de regio’s worden dus kleiner. Figuur 3.5: Prognose ontwikkeling arbeidsparticipatie (bruto) naar regio 2009-2014 74
%
72
Nederland
70 Noord-Limburg
Midden-Limburg
68
66 Zuid-Limburg
Limburg (Prov.) 64
62 2004
2005
2006
2007
Bron: EBB, bewerking VdW Research / ETIN Adviseurs
22
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
3.5 Beroepsbevolking De Limburgse beroepsbevolking telt 509.400 personen in 2009. Hiervan is 43,5% vrouw ten opzichte van 49,3% in de potentiële beroepsbevolking. Dit hangt uiteraard samen met de lagere participatiegraad onder vrouwen. Het aandeel vrouwen in de beroepsbevolking varieert van 42,6% in Noord-Limburg tot 44,1% in Zuid-Limburg. Tabel 3.5: Beroepsbevolking naar geslacht per regio, 2009 totaal
man
vrouw
abs
%
abs
%
abs
%
Nederland
7.746.800
100
4.329.700
55,9
3.417.200
44,1
Limburg
509.400
100
287.700
56,5
221.700
43,5
Noord-Limburg
130.900
100
75.100
57,4
55.800
42,6
Midden-Limburg
107.900
100
61.200
56,8
46.700
43,2
Zuid-Limburg
270.600
100
151.400
55,9
119.200
44,1
Heerlen
112.500
100
63.800
56,7
48.700
43,3
Maastricht
90.800
100
49.800
54,8
41.000
45,2
Roermond
77.700
100
44.200
56,8
33.600
43,2
Sittard-Geleen
67.300
100
37.800
56,1
29.500
43,9
Venlo
73.800
100
42.400
57,4
31.400
42,6
Venray
53.400
100
30.600
57,3
22.800
42,7
Bron: EBB, bewerking VdW Research / ETIN Adviseurs Noot: absolute aantallen zijn afgerond op honderdtallen.
3.5.1 Ontwikkelingen in de beroepsbevolking In de afgelopen vijf jaar is de Limburgse beroepsbevolking met circa 7.600 personen ofwel 1,5% gegroeid, ten opzichte van 4,7% landelijk. Het verschil in groei tussen Limburg en Nederland neemt naar verwachting de komende jaren alleen maar toe, als gevolg van de eerder beschreven demografische ontwikkelingen en het uitblijven van een inhaalslag in de arbeidsparticipatie. Limburg blijft steken op een groei van 5.900 personen (+1,2%). • De regio met de grootste groei is Noord-Limburg. Tussen 2004 en 2009 is de beroepsbevolking hier met bijna 3.100 personen (+2,4%) gegroeid. In de komende vijf jaar zet de groei naar verwachting door, zij het in mindere mate. • In Midden-Limburg vindt daarentegen een duidelijke omslag plaats van groei tot een lichte afname, als gevolg van de eerder beschreven scherpe afname in de potentiële beroepsbevolking in het rayon Roermond. • Ook Zuid-Limburg maakt een lichte groei door als gevolg van de groei in de arbeidsparticipatie. Het verwachte convergeren van de arbeidsparticipatie maakt dat deze sneller groeit dan in de overige Limburgse regio’s.
23
Figuur 3.6: Geïndexeerde ontwikkeling (+prognose) beroepsbevolking 2004-2014 (2004=100) 110
108
Nederland
106
104 Noord-Limburg 102
Limburg (Prov.)
Midden-Limburg
100 Zuid-Limburg 98
96 2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Bron: EBB, bewerking VdW Research / ETIN Adviseurs
De ontwikkeling van de beroepsbevolking naar arbeidsmarktrayon verschilt nogal. Naar verwachting laten de rayons Venlo en Venray een redelijk constante groei zien. Tussen 2004 en 2009 is de beroepsbevolking in beide rayons met circa 2,4% toegenomen. Rayon Maastricht zit daarentegen op een aanzienlijk lager groeipad. In rayon Roermond slaat de groei van de beroepsbevolking na 2009 om in een lichte daling. Tussen 2009 en 2014 wordt hier een daling van 1.100 personen (-1,4%) verwacht. Dit is een gevolg van de verwachte demografische ontwikkeling van de potentiële beroepsbevolking.
24
Figuur 3.7: Geïndexeerde ontwikkeling (+prognose) beroepsbevolking naar arbeidsmarktrayon 2004-2014 (2004=100) 105
104
103 Venlo 102 Heerlen
Maastricht
101
Roermond
Sittard-Geleen
100 Venray 99
98 2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Bron: EBB, bewerking VdW Research / ETIN Adviseurs
Net als de structuur van de bevolking verschilt ook de samenstelling van de beroepsbevolking per provincie. De Limburgse beroepsbevolking is relatief oud in vergelijking met het Nederlands gemiddelde. Het verschil is het grootst voor de leeftijdsgroep 45-54 jaar (2,5 procentpunt). Er zijn daarentegen minder mensen in de categorie 25-34 jaar. Naast de grote invloed van de vergrijzing op de beroepsbevolking is het een bekend verschijnsel (probleem) dat veel jongeren (vooral hoger opgeleiden) wegtrekken uit de provincie omdat er te weinig kansen op de arbeidsmarkt zijn. Tabel 3.6: Beroepsbevolking naar leeftijd per regio, 2009 15-24 jaar
25-34 jaar
35-44 jaar
45-54 jaar
55-64 jaar
abs
%
abs
%
abs
%
abs
%
abs
%
Nederland
899.000
11,6
1.733.000
22,4
2.133.500
27,5
1.969.200
25,4
1.012.000
13,1
Limburg
56.400
11,1
101.700
20,0
136.500
26,8
142.100
27,9
72.700
14,3
Noord-Limburg
14.300
10,9
25.800
19,7
35.600
27,2
36.800
28,1
18.500
14,1
Midden-Limburg
11.700
10,8
20.900
19,4
29.400
27,2
30.300
28,1
15.700
14,5
Zuid-Limburg
30.400
11,2
55.000
20,3
71.600
26,5
75.000
27,7
38.600
14,3
Heerlen
12.300
10,9
22.800
20,3
29.900
26,5
31.600
28,1
16.000
14,2
Maastricht
10.900
12,1
19.000
20,9
23.200
25,5
24.600
27,1
13.100
14,4
Roermond
8.500
10,9
15.000
19,3
21.000
27,0
21.900
28,1
11.400
14,7
Sittard-Geleen
7.200
10,7
13.200
19,7
18.600
27,6
18.800
28,0
9.500
14,1
Venlo
8.200
11,1
15.000
20,4
19.700
26,7
20.300
27,5
10.500
14,2
Venray
5.600
10,6
10.200
19,1
14.800
27,7
15.300
28,7
7.400
13,9
Bron: EBB, bewerking VdW Research / ETIN Adviseurs Noot: absolute aantallen zijn afgerond op honderdtallen.
25
De verschillen tussen de Limburgse deelregio’s zijn relatief beperkt. Kijkend naar de arbeidsmarktrayons, blijkt dat rayon Maastricht een relatief jonge beroepsbevolking kent. Dit heeft te maken met de aanwezigheid van HBO- en WO-studenten, die vaak relatief veel werken naast hun studie. Rayon Venray wordt daarentegen gekenmerkt door een relatief oude beroepsbevolking; de groep 15-24 jaar is relatief zwak vertegenwoordigd terwijl de groep 45-54 jarigen relatief groot is. Dit betekent dat binnen tien jaar een grote groep ervaren arbeidskrachten de arbeidsmarkt zal verlaten. In rayon Roermond zal deze uittreding als gevolg van pensionering (of prepensioen) al in een eerder stadium plaatsvinden, omdat hier de groep 55-64 jaar relatief groot is. 3.5.2 Opleidingsniveaus Het opleidingsniveau van de beroepsbevolking bepaalt voor een groot deel de arbeidsproductiviteit van een werknemer, en dus ook zijn/haar kansen op de arbeidsmarkt. In onderstaande tabel is de beroepsbevolking opgesplitst naar gedetailleerde opleidingsniveaus2. Het aandeel personen in de beroepsbevolking met startkwalificatie (ten minste MBO 2) bedraagt 72,7% in Limburg ten opzichte van 76,2% in Nederland. De beroepsbevolking in Limburg is dus nog altijd fors lager opgeleid dan gemiddeld landelijk. Het opleidingsniveau biedt een gedeeltelijke verklaring voor de gemiddeld lagere participatiegraad in Limburg. Over het algemeen geldt dat de participatiegraad onder lager opgeleiden lager is dan onder hoger opgeleiden. Tabel 3.7: Beroepsbevolking naar opleidingsniveau naar regio, 2008 (relatief)
Totaal
Basis
VMBO / MBO 1
MBO 2/3
MBO 4
HAVO / VWO
HBO
WO
Nederland
100
5,0
18,9
8,7
15,5
19,2
20,4
12,4
Limburg
100
5,6
21,7
7,5
16,4
20,3
18,8
9,6
Noord-Limburg
100
5,2
23,4
7,5
17,0
21,6
17,1
8,2
Midden-Limburg
100
4,8
21,3
7,3
17,1
20,8
19,8
8,7
Zuid-Limburg
100
6,0
21,1
7,5
15,9
19,5
19,3
10,7
Heerlen
100
6,7
23,2
7,6
16,3
19,8
17,5
8,9
Maastricht
100
5,2
18,8
7,2
15,3
18,4
21,5
13,5
Roermond
100
4,8
21,2
7,5
17,2
20,4
20,1
8,8
Sittard-Geleen
100
6,1
20,7
7,7
15,9
20,5
19,3
9,9
Venlo
100
5,8
23,8
7,6
16,6
21,2
17,0
8,0
Venray
100
4,4
23,2
7,3
17,6
22,3
17,0
8,1
Bron: EBB, bewerking VdW Research / ETIN Adviseurs
Wat verder opvalt, is het relatief hoge aandeel hoger opgeleiden (met name WO) in rayon Maastricht (en dus ook in Zuid-Limburg). Dit wordt (deels) veroorzaakt door de aanwezigheid van de Universiteit Maastricht, alsmede de hieraan gelieerde werkgelegenheid die hoger opgeleiden aantrekt (zoals Maastricht UMC). Rayon Heerlen kent een relatief hoog aandeel personen in de beroepsbevolking met uitsluitend een basisopleiding. 2 Op basis van het niveau van de hoogst behaalde opleiding of vergelijkbaar niveau EVC (Erkenning van Verworven Competenties).
26
Zoals ook blijkt uit figuur 3.8, neemt het gemiddelde opleidingsniveau van de beroepsbevolking nog altijd verder toe (het zogenaamde ‘upgrading’), zowel in Limburg als in Nederland als geheel. Het tempo waarmee dit proces plaatsvindt, neemt echter wel geleidelijk af in de tijd. Dit is ook logisch, aangezien mensen nu eenmaal niet allemaal intrinsiek intelligenter zijn dan tien jaar geleden. Figuur 3.8: Ontwikkeling (+prognose) aandeel hoger opgeleiden (HBO+WO) in totale beroepsbevolking (in % van beroepsbevolking) naar deelregio, 2004-2014 38 36
34 Nederland 32 30 Zuid-Limburg
Limburg (Prov.)
28 Midden-Limburg 26 Noord-Limburg
24 22 20 2004
2005
2006
2007
2008
2009
2010
2011
2012
2013
2014
Bron: EBB, bewerking VdW Research / ETIN Adviseurs
3.53 Werkzame beroepsbevolking De beroepsbevolking is verder onder te verdelen naar de groep die werkt en de mensen die (tijdelijk) werkloos zijn. Per 1 januari 2008 omvatte de werkzame beroepsbevolking in Limburg 484.000 personen. Mannen vormen 56,5% van de Limburgse beroepsbevolking, en hebben een aandeel van 57,3% in de werkzame beroepsbevolking. Ze zijn dus relatief vaker werkzaam dan vrouwen. Vrouwen maken voor 43,5% deel uit van de beroepsbevolking, terwijl ze 42,7% van de werkzame beroepsbevolking en 52,7% van de werkloze beroepsbevolking vormen. Regionaal gezien is de werkzame beroepsbevolking relatief het grootst in rayon Venray en het kleinst in rayon Heerlen. De werkzame beroepsbevolking kent het laagste aandeel vrouwen in rayon Venray en het hoogste in rayon Maastricht. Dit wordt deels veroorzaakt door de aanwezigheid van relatief veel vrouwelijke studenten op de Maastrichtse arbeidsmarkt.
27
Tabel 3.8: Werkzame beroepsbevolking naar geslacht en regio per 1-1-2008 Werkzame beroepsbevolking
waarvan man
waarvan vrouw
als % van totale beroepsbevolking
abs
%
abs
%
abs
%
Nederland
7.389.000
100
4.182.200
56,6
3.206.800
43,4
96,0
Limburg
484.000
100
277.300
57,3
206.700
42,7
95,1
Noord-Limburg
125.400
100
73.000
58,2
52.400
41,8
95,8
Midden-Limburg
103.800
100
59.800
57,6
44.000
42,4
95,8
Zuid-Limburg
254.800
100
144.700
56,8
110.100
43,2
94,5
Heerlen
105.500
100
60.800
57,6
44.700
42,4
94,0
Maastricht
85.800
100
47.800
55,7
38.000
44,3
94,8
Roermond
74.800
100
43.100
57,7
31.600
42,3
95,8
Sittard-Geleen
63.600
100
36.300
57,1
27.300
42,9
94,8
Venlo
70.300
100
41.000
58,3
29.300
41,7
95,4
Venray
51.400
100
29.800
58,0
21.600
42,0
96,3
Bron: EBB, bewerking VdW Research / ETIN Adviseurs Noot: absolute aantallen zijn afgerond op honderdtallen
3.6 Werkloosheid Als gevolg van de economische crisis is de werkloosheid, ook in Limburg, het afgelopen jaar fors toegenomen. De dempende mechanismen, namelijk 1) het langer doorstuderen van veel studenten om op een gunstiger moment de arbeidsmarkt te kunnen betreden en 2) deeltijdWW - de regeling waarin bedrijven werknemers tijdelijk en gedeeltelijk met een uitkering in dienst houden, kunnen niet voorkomen dat de werkloosheid oploopt. Figuur 3.9: Werkloosheid (nww) als % van beroepsbevolking provincie Limburg per kwartaal, 2007-2009 10 9
8
Limburg (Prov.)
7 Nederland 6
5
Bron: UWV WERKbedrijf (werkloosheid), EBB, bewerking VdW Research / ETIN Adviseurs (beroepsbevolking)
28
3e kw 09
2e kw 09
1e kw 09
4e kw 08
3e kw 08
2e kw 08
1e kw 08
4e kw 07
3e kw 07
2e kw 07
1e kw 07
4
Vooral kwetsbare groepen op de arbeidsmarkt worden hard getroffen door de crisis, zoals jongere en oudere werknemers. Zo is de werkloosheid onder jongeren (< 27 jaar) meer dan evenredig toegenomen. In rayon Heerlen is het aandeel jongeren in de totale werkloosheid al opgelopen tot boven de 14%. Kijkend naar de werkloosheid per opleidingsniveau zien we dat de verhoogde werkloosheid in Limburg ten opzichte van Nederland voor alle opleidingsniveaus aanwezig is. Tabel 3.9: Werkloosheid (nww) en jeugdwerkloosheid3 (<27 jaar) naar deelregio per kwartaal, 2009 gem. 1e kw totaal
gem. 3e kw <27 jaar
totaal
<27 jaar
abs
in % v. bb
abs
als % v. tot.
abs
in % v. bb
abs
als % v. tot.
454.910
5,9
49.140
10,8
487.060
6,3
57.250
11,8
Limburg
39.110
7,7
4.470
11,4
40.520
8,0
4.720
11,7
Noord-Limburg
8.640
6,6
950
11,0
9.370
7,2
980
10,4
Midden-Limburg
6.800
6,3
640
9,4
7.070
6,6
710
10,0
Zuid-Limburg
23.670
8,7
2.880
12,2
24.080
8,9
3.040
12,6
Heerlen
11.220
10,0
1.530
13,7
11.300
10,0
1.630
14,5
Maastricht
7.180
7,9
710
9,9
7.070
7,8
680
9,7
Roermond
5.040
6,5
450
8,9
5.150
6,6
500
9,7
Sittard-Geleen
5.280
7,8
640
12,1
5.710
8,5
720
12,6
Venlo
5.490
7,4
620
11,3
5.920
8,0
630
10,7
Venray
2.980
5,6
310
10,5
3.250
6,1
320
9,8
Nederland
Bron: UWV WERKbedrijf (werkloosheid), EBB, bewerking VdW Research / ETIN Adviseurs (beroepsbevolking) Noot: absolute aantallen zijn afgerond op tientallen. * nww-populatie als % van beroepsbevolking
De verschillen tussen de arbeidsmarktrayons kunnen met name verklaard worden door de verschillen in de samenstelling van de beroepsbevolking naar opleidingsniveau. De werkloosheid doet zich met name voor in de groep met enkel een basisopleiding. Heerlen en Sittard-Geleen hebben een relatief groot aandeel van dit opleidingsniveau in de beroepsbevolking (respectievelijk 6,7% en 6,1%).
3 Deze gegevens zijn gebaseerd op de ingeschrevenen bij UWV WERKbedrijf. Echter, niet iedereen meldt zich bij UWV WERKbedrijf, waardoor het werkelijke werkloosheidspercentage feitelijk hoger uitvalt.
29
Tabel 3.10: Werkloosheid (nww) per opleidingsniveau als % van beroepsbevolking naar regio, gemiddelde 3e kwartaal 2009 Totaal (%)
Basis (%)
VMBO (%)
MBO / HAVO / VWO (%)
HBO / Bachelor (%)
WO / Master (%)
Nederland
6,3
34,1
9,1
4,8
3,4
2,1
Limburg
8,0
35,8
10,5
6,6
3,9
2,0
Noord-Limburg
7,2
35,1
8,8
5,7
3,8
1,7
Midden-Limburg
6,6
29,6
8,3
5,8
3,6
1,7
Zuid-Limburg
8,9
38,1
12,4
7,3
4,1
2,2
Heerlen
10,0
40,1
13,8
8,0
4,1
1,7
Maastricht
7,8
34,8
11,6
6,6
4,2
2,7
Roermond
6,6
31,6
8,2
5,8
3,5
1,8
Sittard-Geleen
8,5
38,0
10,7
7,1
4,1
2,0
Venlo
8,0
38,1
9,8
6,3
4,0
1,6
Venray
6,1
29,6
7,6
5,1
3,6
1,7
Bron: UWV WERKbedrijf (werkloosheid), EBB, bewerking VdW Research / ETIN Adviseurs (beroepsbevolking)
3.7 Arbeidsmarktinstroom De arbeidsmarktinstroom van schoolverlaters wordt gedefinieerd als ‘het aanbod van nieuwe arbeidskrachten op de arbeidsmarkt, zoals bepaald door de verwachte uitstroom van schoolverlaters uit het initiële dagonderwijs, de schoolverlaters van het deeltijdonderwijs, het niet-reguliere voltijdonderwijs en de beroepsgerichte volwasseneneducatie. Daarbij wordt de benaming ‘schoolverlater’ meestal ook gehanteerd voor de afgestudeerden van het hoger onderwijs.’ (ROA) Ook voor het voorspellen van de arbeidsmarktinstroom is het van belang om rekening te houden met de economische ontwikkeling. Hoewel de relatie tussen de instroom van schoolverlaters en de conjunctuur op het eerste gezicht misschien niet duidelijk is, zit er wel degelijk een zekere mate van conjunctuurgevoeligheid in de instroom. Dit wordt veroorzaakt door het feit dat in economisch mindere tijden de kans op het vinden van een baan afneemt. Er treedt in dit geval een ‘discouraged worker effect’ op; mensen proberen niet meer om een baan te krijgen omdat zij inschatten toch weinig kans te hebben. Scholieren studeren hierdoor bijvoorbeeld langer door ten einde op een beter moment de arbeidsmarkt te kunnen betreden, een effect dat momenteel weer zichtbaar is.
30
Tabel 3.11: Prognose arbeidsmarktinstroom (x 1.000) naar opleidingstype per regio, 2009-2014 Arbeidsmarktinstroom (x 1.000)
Limburg
Noord-Limburg
Midden-Limburg
Zuid-Limburg
totaal
gem. / jaar
totaal
gem. / jaar
totaal
gem. / jaar
totaal
gem. / jaar
Basisonderwijs
6,6
1,1
1,3
0,2
1,4
0,2
3,9
0,6
VMBO TL*
3,8
0,6
0,9
0,1
1,2
0,2
1,7
0,3
VMBO, technisch
5,3
0,9
1,7
0,3
1,5
0,2
2,1
0,4
VMBO, economisch
2,7
0,5
0,8
0,1
0,4
0,1
1,5
0,3
VMBO, verzorgend
3,8
0,6
1,1
0,2
0,6
0,1
2,1
0,3
HAVO/VWO
7,0
1,2
1,9
0,3
1,4
0,2
3,7
0,6
MBO, technisch
12,0
2,0
3,5
0,6
2,6
0,4
5,9
1,0
MBO, economisch
14,8
2,5
3,9
0,6
3,0
0,5
7,9
1,3
MBO, verzorgend
11,6
1,9
3,2
0,5
2,7
0,5
5,7
0,9
HBO, technisch
2,6
0,4
0,6
0,1
0,6
0,1
1,5
0,2
HBO, economisch
4,9
0,8
0,9
0,1
0,8
0,1
3,2
0,5
HBO, verzorgend
8,9
1,5
2,1
0,4
1,8
0,3
5,0
0,8
WO, technisch
0,7
0,1
0,2
0,0
0,2
0,0
0,3
0,1
WO, economisch
4,0
0,7
0,3
0,1
0,4
0,1
3,3
0,6
WO, verzorgend
4,5
0,7
0,3
0,1
0,3
0,0
3,8
0,6
Totaal
93,2
15,5
22,7
3,8
18,9
3,1
51,7
8,6
Bron: Bureau Louter (op basis van landelijke randen ROA) * VMBO Theoretische Leerweg; de vroegere MAVO Noot 1: Op basis van scenario Midden Noot 2: Een opleidingsniveau telt pas op het moment dat de opleiding is voltooid. Het gaat dus om het niveau van de hoogst behaalde opleiding. Wanneer een middelbare school opleiding niet is voltooid (‘drop-outs’) telt dus slechts het hoogst behaalde opleidingsniveau en dat is dan basisonderwijs.
Naar verwachting bedraagt de instroom naar de arbeidsmarkt vanuit opleidingen de komende jaren zo’n 15.500 per jaar in Limburg. Deze verwachting is gebaseerd op het midden-scenario met betrekking tot de economische ontwikkeling. Ter vergelijking: op basis van het laag-scenario van vorig jaar (waarin de crisis nog niet volledig was verwerkt) werd de verwachte instroom op gemiddeld 17.100 per jaar becijferd. We zien hier dus het ‘discouraged worker effect’ optreden. Voor de totale periode resulteert dit in een arbeidsmarktinstroom van 93.200 schoolverlaters. Dit komt neer op 18,5% van de huidige werkgelegenheid voor Limburg, ten opzichte van 19,6% voor Nederland. In absolute termen is de instroom het grootst voor alle richtingen binnen het MBO. In relatieve termen stromen er de komende jaren in Limburg veel studenten in vanuit wetenschappelijke opleidingen. Dit geldt vooral voor economische opleidingen en in mindere mate voor zorgopleidingen (geneeskunde). Opgemerkt moet worden dat dit veroorzaakt wordt door het hoge cijfer in Zuid-Limburg. Verklaring hiervoor is de aanwezigheid van de Universiteit Maastricht. In de praktijk blijven afgestudeerde WOers echter lang niet altijd werken in de regio waar ze zijn afgestudeerd. Hoger opgeleiden kennen zogenaamd een grote arbeidsmobiliteit. Voor Limburg is dit effect nog groter dan gemiddeld landelijk (het bekende probleem van ‘braindrain’). Voor een gedetailleerdere uitsplitsing van deze opleidingstypen naar opleidingsrichtingen in het MBO en HBO verwijzen we graag naar www.railsite.nl. 31
Tabel 3.12: Prognose arbeidsmarktinstroom als % van werkgelegenheid (basisjaar) naar opleidingstype per regio, 2009-2014 Arbeidsmarktinstroom (x 1.000)
Nederland
Limburg
Noord-Limburg
Midden-Limburg
Zuid-Limburg
totaal (%)
gem. / jaar (%)
totaal (%)
gem. / jaar (%)
totaal (%)
gem. / jaar (%)
totaal (%)
gem. / jaar (%)
totaal (%)
gem. / jaar (%)
22,4
3,7
22,1
3,7
15,5
2,6
26,4
4,4
24,2
4,0
VMBO TL*
13,5
2,3
11,1
1,9
10,0
1,7
20,6
3,4
8,7
1,5
VMBO, technisch
18,7
3,1
13,4
2,2
13,1
2,2
17,8
3,0
11,6
1,9
VMBO, economisch
32,4
5,4
28,6
4,8
39,3
6,5
18,2
3,0
28,5
4,8
VMBO, verzorgend
24,1
4,0
21,8
3,6
22,9
3,8
17,2
2,9
23,1
3,8
HAVO/VWO
14,1
2,3
14,9
2,5
14,7
2,4
14,9
2,5
15,1
2,5
MBO, technisch
20,4
3,4
18,5
3,1
16,3
2,7
19,9
3,3
19,4
3,2
MBO, economisch
21,8
3,6
21,5
3,6
21,3
3,6
21,4
3,6
21,7
3,6
MBO, verzorgend
21,8
3,6
18,8
3,1
17,0
2,8
21,8
3,6
18,7
3,1
HBO, technisch
17,2
2,9
16,7
2,8
14,1
2,3
21,1
3,5
16,5
2,8
HBO, economisch
20,8
3,5
21,0
3,5
16,8
2,8
17,1
2,8
24,2
4,0
HBO, verzorgend
17,2
2,9
14,6
2,4
14,3
2,4
14,1
2,4
14,9
2,5
WO, technisch
17,7
3,0
11,0
1,8
15,4
2,6
18,2
3,0
8,2
1,4
WO, economisch
22,7
3,8
42,6
7,1
15,6
2,6
18,1
3,0
61,2
10,2
WO, verzorgend
22,7
3,8
28,3
4,7
9,1
1,5
18,5
3,1
36,1
6,0
Totaal
19,6
3,3
18,5
3,1
16,3
2,7
19,0
3,2
19,4
3,2
Basisonderwijs
Bron: Bureau Louter (op basis van landelijke randen ROA) * VMBO Theoretische Leerweg; de vroegere MAVO Noot 1: Op basis van scenario Midden Noot 2: Een opleidingsniveau telt pas op het moment dat de opleiding is voltooid. Het gaat dus om het niveau van de hoogst behaalde opleiding. Wanneer een middelbare school opleiding niet is voltooid (‘drop-outs’) telt dus slechts het hoogst behaalde opleidingsniveau en dat is dan basisonderwijs.
Wanneer we de arbeidsmarktinstroom afzetten tegen de werkgelegenheid, dan zien we dat Noord-Limburg hierin enigszins achterblijft. Met andere woorden, er komen hier relatief minder afgestudeerden op de arbeidsmarkt afgezet tegen de reeds aanwezige werkgelegenheid in dat specifieke opleidingstype. 3.8 Stageplaatsen en leerbanen MBO Het MBO kent in Nederland twee varianten: de Beroepsbegeleidende Leerweg (BBL), en de Beroepsopleidende Leerweg (BOL). Leerlingen die kiezen voor BBL brengen hun tijd vaker door bij hun erkend leerwerkbedrijf, terwijl leerlingen die kiezen voor BOL hun tijd vooral op school doorbrengen. Het onderscheid tussen BBL en BOL sluit aan bij de verschillende leerstijlen en leervoorkeuren van leerlingen. Een school kan een opleidingsplaats aanbieden als er stageplaatsen beschikbaar zijn, en een bedrijf kan een stageplaats aanbieden als zij voldoen aan de geldende eisen. Scholen en bedrijfsleven zijn zo van elkaar afhankelijk voor de instroom op de arbeidsmarkt. Het Colo (de samenwerkende kenniscentra voor beroepsonderwijs en bedrijfsleven) publiceert ieder kwartaal de Colo Barometer, waarin vraag en aanbod van stageplaatsen met elkaar vergeleken worden. In onderstaande analyse vindt u een kwalitatieve indicatie van de relatie tussen vraag en aanbod van stageplaatsen in Zuidoost Nederland (Limburg en het oostelijk deel van Noord-Brabant). Omdat het Colo een andere sectorindeling hanteert dan RAIL vindt u de Colo-sectoren in het overzicht onder de RAIL-sectoren. 32
• Landbouw en visserij: over het algemeen zijn er meer dan voldoende stageplaatsen en leerbanen, bij sommige opleidingen is er evenwicht. Voor beroepen in de groene ruimte, de plantenteelt en de vee- en paardenhouderij zijn meer dan voldoende stageplaatsen beschikbaar. In de voedingsindustrie zijn er ook voldoende stageplaatsen, maar is vraag en aanbod voor sommige opleidingen in evenwicht. Voor sommige opleidingen in bloemen en tuincentra is een tekort aan stageplaatsen. Opleidingen in de dierverzorging kampen met een tekort aan stageplaatsen en leerbanen. • Industrie: over het algemeen is er een evenwicht tussen stageplaatsen en leerlingen. Bij sommige opleidingen zijn er meer dan voldoende stageplaatsen, en sommige opleidingen kennen tekorten aan stageplaatsen en leerbanen. Er zijn meer dan genoeg stageplaatsen in de gezondheidstechniek en creatieve en ambachtelijke techniek, alhoewel er bij sommige opleidingen evenwicht heerst. Bij de installatie-, elektro- en metaaltechniek, de textielindustrie, de carrosserie, het laboratoriumonderwijs en de fotonicaopleidingen zijn de vraag naar en het aanbod van stageplaatsen en leerbanen in evenwicht. In de procestechniek is over het algemeen ook een evenwicht, alhoewel er ook opleidingen zijn waar een tekort aan stageplaatsen is. De mode-industrie en hout- en meubelopleidingen kennen meer tekorten. • Bouwnijverheid: over het algemeen is er een evenwicht tussen stageplaatsen en leerlingen. Bij sommige opleidingen is een tekort aan stageplaatsen en leerbanen. In afbouw en onderhoud heerst evenwicht, maar in de bouw kennen sommige opleidingen een tekort aan stageplaatsen en leerbanen. • Detailhandel: de situatie is sterk afhankelijk van de specifieke sector. Bakkerijen hebben meer dan voldoende stageplaatsen voor leerlingen. Voor detailhandel in de verssector geldt dat er over het algemeen evenwicht is, maar dat er voor sommige opleidingen meer dan genoeg stageplaatsen zijn. Detailhandel food/non-food kent ook een evenwicht, maar voor sommige opleidingen is een tekort aan stageplaatsen. • Groothandel: over het algemeen zijn er meer dan voldoende stageplaatsen, maar bij sommige opleidingen is er een tekort. • Horeca: in de horeca zijn meer dan voldoende stageplaatsen. • Transport en logistiek: de situatie is sterk afhankelijk van de specifieke sector. Uitgeverijen, vormgevers en printmedia kennen over het algemeen een evenwicht, maar bij sommige opleidingen zijn er meer dan genoeg stageplaatsen en leerbanen. Opleidingen in de scheepvaart zijn in evenwicht met het aantal beschikbare stageplaatsen. In de mobiliteitsector is er over het algemeen een evenwicht, maar bij sommige opleidingen is een tekort aan stageplaatsen. Transport en logistiek hebben het moeilijker, voor die opleidingen is er over het algemeen een tekort aan stageplaatsen, alhoewel sommige opleidingen een evenwicht kennen. • Zakelijke diensten en ICT: over het algemeen zijn er meer dan voldoende stageplaatsen, maar sommige opleidingen kennen een tekort. Economisch-administratieve opleidingen en ICT-opleidingen hebben over het algemeen geen moeite met stageplaatsen, maar sommige opleidingen kennen een tekort. In de reclame- en presentatiebranche zijn stageplaatsen en leerlingen in evenwicht. • Zorg: over het algemeen zijn er meer dan voldoende stageplaatsen en leerbanen, maar in sommige opleidingen is er een tekort. Aankomend dokters-, apothekers- en tandartsassistenten hebben weinig moeite met het vinden van stageplaatsen: er zijn er meer dan voldoende. In de zorgsector (verpleging en verzorging) zijn er ook meer dan voldoende stageplaatsen, al kennen sommige opleidingen een evenwicht. In de welzijnssector zijn vraag en aanbod van stageplaatsen in evenwicht, al kennen sommige opleidingen een tekort aan stageplaatsen.
33
• Toerisme: over het algemeen is er evenwicht, maar bij sommige opleidingen is een tekort aan stageplaatsen en leerbanen. • Overige dienstverlening: beschikbaarheid van stageplaatsen is sterk afhankelijk van de specifieke sector. Opleidingen facilitaire dienstverlening hebben te kampen met tekorten aan stageplaatsen en leerbanen. Schoonmaak- en glazenwassersopleidingen kennen een evenwicht tussen vraag en aanbod van stageplaatsen.
3.9
Samenvatting
Limburg totaal (2009-2014)
absoluut
als % van banen 2008
Totale instroom
+93.200
18,5%
12.600
2,5%
Totaal (verwachte) aanbod van arbeid
+105.800
21,0%
Noord-Limburg totaal (2009-2014)
absoluut
als % van banen 2008
Totale instroom
+22.700
16,3%
2.900
2,1%
Totaal (verwachte) aanbod van arbeid
+25.600
18,4%
Midden-Limburg totaal (2009-2014)
absoluut
als % van banen 2008
Gemiddelde instroom per jaar
+18.900
19,0%
Kortdurig werklozen (nww) , gem. 4e kw. 2008
2.000
2,0%
Totaal (verwachte) aanbod van arbeid
+20.900
21,0%
Zuid-Limburg totaal (2009-2014)
absoluut
als % van banen 2008
Gemiddelde instroom per jaar
+51.700
19,4%
Kortdurig werklozen (nww) , gem. 4e kw. 2008
7.700
2,9%
+59.400
22,3%
Kortdurig werklozen (nww), gem. 4e kw. 2008
Kortdurig werklozen (nww), gem. 4e kw. 2008
Totaal (verwachte) aanbod van arbeid
34
Samenvatting • Vergrijzing en ontgroening verlopen in hoger tempo dan in de rest van Nederland. • Lage participatiegraad bij de hogere leeftijdsgroepen en jongeren. Samenvatting • Een groeiende beroepsbevolking die de komende vijf jaar doorzet. • Hogere participatiegraad t.o.v. Limburg totaal binnen alle leeftijdscategorieën. Samenvatting • Van groei naar afname van beroepsbevolking in de komende vijf jaar. • Gemiddelde participatiegraad, veroorzaakt door hoge graad in categorie tot 45 jaar en een lagere graad na 45 jaar. Samenvatting • Een lichte groei van de beroepsbevolking gedurende 5 jaar. • Een lagere participatiegraad binnen alle leeftijdscategorieën. • Een relatief hoger aandeel van jeugdwerkloosheid.
4
Limburgse arbeidsmarkt: vraagzijde
In dit hoofdstuk staat de vraagzijde van de Limburgse arbeidsmarkt centraal. De vraagzijde van de arbeidsmarkt wordt bepaald door de vraag van werkgevers naar arbeidskrachten. In dit hoofdstuk starten we met een samenvatting van de belangrijkste bevindingen die de ontwikkelingen aan de vraagzijde kenmerken. Vervolgens lopen we de verschillende elementen van de vraagzijde langs. De totale arbeidsvraag bestaat uit het aantal arbeidsplaatsen (huidige werkgelegenheid) en de toekomstige veranderingen in de arbeidsvraag, in de vorm van baanopeningen. Deze baanopeningen geven de vervangings- en (positieve) uitbreidingsvraag weer. De vervangingsvraag ontstaat doordat de arbeidsplaatsen van werkenden die zich (tijdelijk) terugtrekken van de arbeidsmarkt opnieuw moeten worden opgevuld. De uitbreidingsvraag ontstaat door de groei van de werkgelegenheid. Bij een krimp van de werkgelegenheid spreken we van een negatieve uitbreidingsvraag. We bespreken hier allereerst de werkgelegenheid en de uitbreiding hiervan. Vervolgens geven we de vervangingsvraag weer. De vervangingsen uibreidingsvraag tezamen vormen de baanopeningen die we presenteren. Ten slotte bespreken we de vestigingen van bedrijven en instellingen waar de werkgelegenheid daadwerkelijk zijn beslag krijgt / zich daadwerkelijk bevindt, en de dynamiek hierin. We sluiten het hoofdstuk af met een beknopte samenvatting en een overzicht van de vraag voor Limburg en voor de individuele regio’s. Figuur 4.1: Conceptueel arbeidsmarktmodel: vraagzijde Vraag naar arbeid Huidige werkgelegenheid (ingevulde banen)
Vervangingsvraag Baanopeningen Uitbreidingsvraag
4.1 Lagere groei, maar convergerende structuur De werkgelegenheid in Limburg wijkt af van de landelijke situatie in zowel de samenstelling als de ontwikkeling van de werkgelegenheid naar sector. Door de jaren heen blijft de ontwikkeling van de werkgelegenheid in Limburg achter bij de gemiddelde ontwikkeling in Nederland. Ook in de komende jaren volgt de ontwikkeling van de werkgelegenheid in Limburg dezelfde trends als het Nederlandse gemiddelde, maar dan wel met minder grote plussen.
35
Figuur 4.2: Jaarlijkse ontwikkeling werkgelegenheid (in %), 2004-2008 3 Limburg Nederland 2
1
0
-1
-2 2003-2004
2004-2005
2005-2006
2006-2007
Bron: Vestigingenregister Limburg, LISA
Tijdens deze ontwikkeling verandert echter wel de structuur van de werkgelegenheid in Limburg. Het proces van verdienstelijking van de economie zet nog steeds door. Het belang van de industrie in termen van werkgelegenheid neemt af terwijl het aantal arbeidsplaatsen in de dienstverlening (met uitzondering van de financiële diensten) toeneemt. 4.2 Huidige werkgelegenheid Zowel van 2006 op 2007 (+1,5%) als van 2007 op 2008 (+2,0%) heeft een gezonde groei van het aantal arbeidsplaatsen plaatsgevonden in Limburg. De jaarlijkse werkgelegenheidsgroei loopt in Limburg echter stelselmatig achter op het gemiddelde voor heel Nederland. De totale werkgelegenheid in de provincie Limburg omvat 520.460 banen (werkzame personen) anno 2008. Hierbij dient rekening gehouden te worden met het feit dat de impact van de economische crisis op de arbeidsmarkt (ontslagen en werktijdverkorting) in deze cijfers niet is meegenomen. Vooral de conjunctuurgevoelige sectoren industrie, bouw en transport & logistiek zijn hard getroffen door de crisis, waardoor de cijfers voor deze sectoren in 2009 aanzienlijk negatiever zullen zijn. Handel & reparatie (groot- en detailhandel) en de industrie zijn de dominante sectoren in termen van werkgelegenheid in Limburg. Ondanks dat de werkgelegenheid in de industrie consequent afneemt (als gevolg van bekende fenomenen als de verdienstelijking van de economie, concurrentie uit lage-lonen landen, offshoring / nearshoring), vormt de sector nog altijd een belangrijke werkgelegenheidsbasis in Limburg. Desalniettemin zien we in de forse groei van de werkgelegenheid in de zakelijke dienstverlening een belangrijke aanwijzing dat de verdienstelijking van de economie ook in Limburg toeneemt, zij het in mindere mate dan landelijk. Daarnaast zien we dat de op twee na belangrijkste sector wat betreft werkgelegenheid in Limburg de zorgsector is. Gedurende de afgelopen vijf jaar is het aantal arbeidsplaatsen in de zorg met ruim 4% toegenomen. Door de invloed van de bevolkingsontwikkeling (vergrijzing) in Limburg zal het belang van deze sector de komende jaren nog verder toenemen. Door de neergang van de conjunctuur heeft de zorgsector nu geen grote last van krapte, maar de verwachting is dat dit op langere termijn wel het geval zal zijn.
36
Tabel 4.1: Werkgelegenheid naar sector provincie Limburg, 2008 Limburg (2008)
NL (2008)
ontw. 2004-2008 (Limburg)
ontw. 2004-2008 (NL)
abs
%
%
abs
%
Landbouw (& visserij)
21.560
4,1
3,3
-1.000
-4,4
-2,6
Industrie
88.490
17,0
12,0
-8.450
-8,7
-2,1
Bouwnijverheid
28.840
5,5
6,5
+2.250
+8,5
+8,2
Handel & reparatie
91.400
17,6
17,9
+3.220
+3,6
+4,8
Horeca
29.000
5,6
4,2
+930
+3,3
+6,7
Transport/communicatie
32.800
6,3
6,2
+760
+2,4
+2,5
Financiële diensten
11.250
2,2
3,2
-710
-6,0
-0,9
Zakelijke diensten
54.160
10,4
15,4
+5.310
+10,9
+15,8
Overheid
26.490
5,1
5,6
-710
-2,6
-0,6
Onderwijs
30.300
5,8
6,3
+1.590
+5,5
+5,4
Zorg
83.670
16,1
14,9
+3.310
+4,1
+9,2
Overige diensten
22.510
4,3
4,7
+1.870
+9,1
+8,3
520.460
100
100
+8.360
+1,6
+5,7
Totaal Bron: Vestigingenregister Limburg, LISA
Noot: absolute aantallen zijn afgerond op tientallen.
4.2.1 Regionale uitwerking Wanneer we kijken naar de werkgelegenheids-/ productiestructuur van de Limburgse deelgebieden, worden sommige vooroordelen of beelden bevestigd, terwijl anderen juist ontkracht worden. • In Noord-Limburg bestaat de top 3 van grootste sectoren uit industrie, handel & reparatie en zorg. Opvallender is het feit dat het beeld van Noord-Limburg als logistiek knooppunt (en agrofoodcluster) wordt onderstreept. Zowel landbouw (zowel relatief als absoluut) als transport (in relatieve zin) zijn in Noord-Limburg beduidend groter dan in de rest van Limburg. • Daarnaast zien we in de cijfers dat de keuze van Midden-Limburg als handels/ retailcentrum tot uitdrukking komt in de sector handel & reparatie (groot- en detailhandel) als grootste sector van Midden-Limburg. Wat betreft de overige sectoren neemt Midden-Limburg veelal een middenpositie in. • De industrie in Zuid-Limburg is in absolute termen nog altijd een belangrijke sector, maar het aandeel van deze sector in de totale werkgelegenheid is hoger in Noord- en MiddenLimburg. Zuid-Limburg kent met name door het ‘vooroplopen’ in termen van vergrijzing een sterk vertegenwoordigde zorgsector. Daarnaast valt ook het relatief grote aandeel van de zakelijke diensten op. Dienstverlenende bedrijven zoeken vaak bij voorkeur een locatie in een grootstedelijke omgeving (Maastricht en Heerlen in Zuid-Limburg), mede vanwege te realiseren agglomeratie en/of clustervoordelen, maar ook om makkelijker aan personeel te komen.
37
Tabel 4.2: Werkgelegenheid naar sector (in %) per COROP-regio, 2008 Limburg
Noord-Limburg
Midden-Limburg
Zuid-Limburg
abs
%
abs
%
abs
%
abs
%
Landbouw (& visserij)
21.560
4,1
11.840
8,6
5.550
5,2
4.170
1,5
Industrie
88.490
17,0
26.880
19,5
19.280
18,0
42.320
15,4
Bouwnijverheid
28.840
5,5
6.250
4,5
6.950
6,5
15.640
5,7
Handel & reparatie
91.400
17,6
25.120
18,2
20.490
19,1
45.800
16,6
Horeca
29.000
5,6
8.360
6,1
5.220
4,9
15.420
5,6
Transport/communicatie
32.800
6,3
11.110
8,1
5.470
5,1
16.220
5,9
Financiële diensten
11.250
2,2
1.640
1,2
1.680
1,6
7.940
2,9
Zakelijke diensten
54.160
10,4
9.960
7,2
9.620
9,0
34.590
12,6
Overheid
26.490
5,1
6.230
4,5
4.790
4,5
15.470
5,6
Onderwijs
30.300
5,8
6.370
4,6
5.530
5,2
18.400
6,7
Zorg
83.670
16,1
18.910
13,7
17.620
16,4
47.150
17,1
Overige diensten
22.510
4,3
5.130
3,7
5.130
4,8
12.240
4,4
520.460
100
137.800
100
107.330
100
275.340
100
Totaal Bron: Vestigingenregister Limburg
Noot: absolute aantallen zijn afgerond op tientallen.
Figuur 4.3: Werkgelegenheid naar sector (in %) per COROP-regio, 2008 24
Noord-Limburg 20
Midden-Limburg 16
Zuid-Limburg 12 8 4
Overige diensten
Zorg
Onderwijs
Overheid
Zakelijke diensten
Fin. diensten
Transport
Horeca
Handel & reparatie
Bouw
Industrie
Landbouw
0
Bron: Vestigingenregister Limburg
De werkgelegenheidsontwikkeling over de afgelopen vijf jaar verloopt vrij uniform in de verschillende Limburgse deelgebieden. Toch zijn er ook enkele uitschieters. Zo is de overige dienstverlening in Noord-Limburg fors in belang toegenomen (+20,9%) tussen 2004 en 2008. In deze categorie zitten bedrijven in de milieudienstverlening, werkgevers-, werknemers-, en beroepenorganisaties, politieke organisaties en cultuur, sport & recreatie. Dit lijkt vooral een inhaalslag te zijn ten opzicht van de andere Limburgse deelregio’s, aangezien deze sector in Noord-Limburg ondanks deze groei nog steeds kleiner is dan in Midden- of Zuid-Limburg (zowel in absolute als relatieve zin). 38
De financiële dienstverlening heeft daarentegen een flinke klap gekregen in NoordLimburg (-17,0%). De werkgelegenheid in de zakelijke diensten is vooral sterk gegroeid in Midden-Limburg (+19,0%). De totale werkgelegenheid is in de laatste vijf jaar het meest toegenomen in Midden-Limburg (+3,5%), gevolgd door Noord-Limburg (+2,8%). In ZuidLimburg is het aantal arbeidsplaatsen praktisch gelijk gebleven. Figuur 4.4: Ontwikkeling werkgelegenheid naar sector (in %) per COROP-regio, 2004-2008 25
Noord-Limburg
20
Midden-Limburg 15
Zuid-Limburg
10 5 0 -5 -10 -15
Totaal
Overige diensten
Zorg
Onderwijs
Overheid
Zakelijke diensten
Fin. diensten
Transport
Horeca
Handel & reparatie
Bouw
Industrie
Landbouw
-20
Bron: Vestigingenregister Limburg
In de meeste arbeidsmarktrayons groeide de werkgelegenheid tussen de 2 en 3%. Uitzonderingen hierop vormen Heerlen en Maastricht. In absolute termen ontlopen deze arbeidsmarktrayons elkaar nog altijd weinig. Maar de werkgelegenheid is ten opzichte van een jaar eerder in Heerlen toegenomen (+3,7%), terwijl in Maastricht het aantal arbeidsplaatsen vrijwel gelijk bleef. De sectorale opbouw van de werkgelegenheid verschilt sterk per regio in Limburg. Terwijl enkele rayons worden gekenmerkt door een nog altijd sterk vertegenwoordigde industrie (met name Sittard-Geleen, Venlo en Venray), heeft de werkgelegenheidstructuur in rayon Maastricht in grotere mate een transitie doorgemaakt naar een economie met een meer dienstverlenend karakter, waarbij de zakelijke dienstverlening, horeca en onderwijs belangrijk zijn geworden. Bij traditionele bedrijven als Nedcar, Enci, Mosa en Sphinx krimpt het aantal arbeidsplaatsen (fors), terwijl de groei van de werkgelegenheid zich vooral voordoet bij call centers, EDCs en SSCs4, vaak onderdeel van multinationals. Voorbeelden zijn het Getronics Global Service Center in Beek, het Mercedes Benz Customer Assistence Center in Maastricht, Teleperformance, DHL en H&M (Maastricht). Limburg, en Zuid-Limburg in het bijzonder, beschikt door zijn unieke ligging over een sterke positie om meertalig personeel (Nederlands, Frans, Duits, Engels) en ‘native speakers’ uit de Euregio aan te trekken. In regio’s als Heerlen en Sittard-Geleen heeft deze overgang in mindere mate plaatsgevonden. Hoewel een sector / cluster als ‘solar’ (met als belangrijkste speler in rayon Heerlen: Solland Solar) een groot potentieel heeft voor de toekomst, lijkt deze ontwikkeling als gevolg van de crisis (een forse) vertraging op te lopen5.
4
EDC: European Distribution Center; SSC: Shared Service Center.
5
Daarnaast heeft het bedrijf The Silicon Mine (TSM) plannen om een siliciumfabriek te bouwen op industrieterrein Chemelot in Geleen. Bron: Dagblad de Limburger, 7-10-2009.
39
Tabel 4.3: Werkgelegenheid naar sector (abs en in % van totaal) per arbeidsmarktrayon, 2008 Heerlen
Maastricht
Roermond
Sittard-Geleen
Venlo
Venray
abs
%
abs
%
abs
%
abs
%
abs
%
abs
%
Landbouw
1.100
1,1
2.210
2,2
3.950
5,2
860
1,2
5.920
7,4
5.850
10,5
Industrie
16.430
15,8
10.380
10,4
12.340
16,4
15.510
21,8
16.540
20,6
10.140
18,2
Bouwnijverheid
5.110
4,9
3.910
3,9
4.460
5,9
6.620
9,3
3.300
4,1
2.850
5,1
Handel & reparatie
18.180
17,5
15.610
15,6
14.490
19,2
12.010
16,9
16.070
20,0
8.760
15,7
Horeca
4.270
4,1
8.740
8,7
3.340
4,4
2.400
3,4
4.060
5,1
3.990
7,2
Transport/comm.
4.470
4,3
7.010
7,0
3.860
5,1
4.740
6,7
6.430
8,0
4.650
8,4
Fin. diensten
4.610
4,4
1.560
1,6
1.180
1,6
1.770
2,5
940
1,2
690
1,2
Zakelijke diensten
10.940
10,5
14.490
14,5
6.420
8,5
9.160
12,9
5.870
7,3
3.630
6,5
Overheid
7.710
7,4
5.680
5,7
3.290
4,4
2.080
2,9
3.610
4,5
2.550
4,6
Onderwijs
6.580
6,3
8.310
8,3
4.130
5,5
3.510
4,9
3.910
4,9
2.350
4,2
Zorg
19.590
18,9
17.530
17,5
14.050
18,7
10.040
14,1
10.570
13,2
8.240
14,8
Overige diensten
4.900
4,7
4.790
4,8
3.810
5,1
2.550
3,6
3.030
3,8
1.970
3,5
103.890
100
100.220
100
75.320
100
71.240
100
80.250
100
55.670
100
Totaal
Bron: Vestigingenregister Limburg Noot: absolute aantallen zijn afgerond op tientallen
4.3 Samenstelling werkgelegenheid Uit tabel 4.4 zijn twee hoofdconclusies te trekken. Ten eerste zijn er nog altijd typische mannen- en vrouwensectoren. Sectoren waar overwegend mannen werkzaam zijn, omvatten de industrie, bouwnijverheid en transport- & logistieke sector. In de sectoren zorg, onderwijs en horeca zijn vrouwelijke werknemers in de meerheid. In sommige subsectoren van zorg en welzijn is gemiddeld 9 op de 10 werknemers vrouw6. In enkele collectieve sectoren is het aandeel vrouwelijke werknemers de laatste jaren zelfs nog verder toegenomen. Ook in het onderwijs is de verhouding tussen mannen en vrouwen steeds schever geworden. In 1980 bedroeg het aandeel vrouwelijke basisschoolleerkrachten nog 50%; in 2007 was dit gegroeid tot 80%7. Het bestaan van sectoren welke getypeerd worden door het relatief hoge aandeel vrouwen heeft ook implicaties voor de mogelijkheden om de arbeidsparticipatie te stimuleren. De arbeidsparticipatie onder vrouwen blijft over het algemeen achter bij die van mannen. Ten tweede bestaat er een duidelijk verschil in de mate van deeltijdwerk van sector tot sector. Zo worden de industrie en bouw gekenmerkt door werknemers die relatief vaak (bijna) fulltime werken. Dit hangt samen met het hoge aandeel mannen in deze sectoren. In de zorgsector en horeca wordt daarentegen relatief veel in deeltijd gewerkt.
6 Prismant (september 2009) ‘Mannen in zorgberoepen en kinderopvang’ 7 UWV WERKbedrijf (juni 2009) ‘Arbeidsmarktprognose 2009-2010, met een doorkijk naar 2014’.
40
Tabel 4.4: Uitsplitsing werkgelegenheid naar geslacht en fulltime (>12 uur/week) / parttime in provincie Limburg, 2008 banen* abs
%
abs
% v. totaal
waarvan >12 uur
abs
% v. totaal
waarvan >12 uur
totaal >12 uur % v. totaal
Landbouw (& visserij)
20.320
100
13.330
65,6
83,0
6.990
34,4
78,0
81,3
Industrie
81.780
100
66.510
81,3
98,1
15.270
18,7
89,8
96,5
Bouwnijverheid
26.620
100
23.860
89,7
96,6
2.750
10,3
79,2
94,8
Handel & reparatie
89.730
100
47.620
53,1
81,2
42.110
46,9
69,9
75,9
Horeca
27.740
100
12.900
46,5
61,8
14.840
53,5
55,2
58,3
Transport/communicatie
29.980
100
23.550
78,6
90,4
6.430
21,4
80,6
88,3
Financiële diensten
10.910
100
5.610
51,4
96,9
5.300
48,6
96,9
96,9
Zakelijke diensten
50.750
100
31.320
61,7
87,6
19.430
38,3
75,4
83,0
Overheid
25.610
100
16.290
63,6
97,6
9.320
36,4
95,8
96,9
Onderwijs
29.880
100
13.620
45,6
93,7
16.260
54,4
91,4
92,5
Zorg
82.780
100
15.270
18,4
92,3
67.500
81,6
82,8
84,6
Overige diensten
21.600
100
9.390
43,5
78,2
12.210
56,5
72,5
75,0
497.690
100
279.260
56,1
89,6
218.420
43,9
79,0
84,9
Sector
Totaal
man
vrouw
Bron: Vestigingenregister Limburg Noot: absolute aantallen zijn afgerond op tientallen. * Werkgelegenheid incl. CBS landbouwcijfers maar excl. uitzendkrachten; hierdoor komen de totalen niet overeen met tabellen 4.1 en 4.2.
In onderstaande tabel is de werkgelegenheid uitgesplitst naar vestigingsgrootte. Hieruit blijkt dat Limburg in bovengemiddelde mate ‘leunt’ op het grootbedrijf; ruim 41% van de totale werkgelegenheid is te vinden bij bedrijven en instellingen met meer dan 100 werkzame personen. Het belang van het kleinbedrijf (met minder dan 10 werkzame personen in dienst) in de totale werkgelegenheid is in Limburg kleiner dan landelijk. Ondanks het verschil ten opzichte van het Nederlandse gemiddelde moeten we echter concluderen dat het grootste deel van de werkgelegenheid zich in middelgrote en kleine bedrijven bevindt. Hier doet zich met betrekking tot de acties die op de arbeidsmarkt worden genomen het specifieke probleem voor dat deze bedrijven zich moeilijker kunnen organiseren als partij op de arbeidsmarkt. Daarbij speelt ook mee dat kleinschaligere bedrijven in de regel een (zeer) korte planningshorizon kennen; ze zijn vooral bezig met het nu. Hierdoor krijgt het anticiperen op toekomstige grote problemen soms onvoldoende aandacht. Toch zijn een goede organisatie en blik op de toekomst van groot belang om de afstemming met onderwijs en overheid in goede banen te leiden. Verder zijn de sectorale verschillen interessant. Sectoren als de landbouw, handel & reparatie (groot- en detailhandel), zakelijke en overige dienstverlening zijn overwegend kleinschalig van aard. De industrie, overheid en zorgsector worden daarentegen gekenmerkt door grootschaligheid.
41
Tabel 4.5: Werkgelegenheid naar grootteklasse vestiging (in termen van werkzame personen*) in % van totaal provincie Limburg, 2008 totaal
<10 wp
10 < wp < 50
50 < wp < 100
>100 wp
Landbouw (& visserij)
100
34,4
31,0
9,8
24,8
Industrie
100
7,8
16,4
11,0
64,8
Bouwnijverheid
100
35,8
30,9
13,3
20,1
Handel & reparatie
100
41,4
32,5
12,8
13,3
Horeca
100
39,7
37,7
10,1
12,4
Transport/comm.
100
12,6
23,1
14,5
49,9
Financiële diensten
100
22,8
20,2
12,8
44,2
Zakelijke diensten
100
38,7
24,1
9,5
27,8
Overheid
100
0,8
7,9
14,5
76,8
Onderwijs
100
6,7
37,3
15,3
40,7
Zorg
100
11,3
12,9
8,5
67,3
Overige diensten
100
51,5
25,9
10,5
12,0
Totaal Limburg
100
23,7
23,5
11,5
41,3
Nederland
100
25,5
24,2
10,7
39,4
Bron: Vestigingenregister Limburg, LISA * Werkgelegenheid incl. uitzendkrachten maar excl. CBS landbouwcijfers.
4.4 Vacatures In het derde kwartaal van 2009 stonden er gemiddeld zo’n 3.560 vacatures open bij de UWV WERKbedrijf vestigingen in Limburg8. Dit lijkt een groot aantal gezien de staat waarin de economie verkeert. Dit duidt echter op een mismatch tussen vraag en aanbod op de arbeidsmarkt. Terwijl het voor sommige functies voor werkgevers nog altijd lastig is om goede mensen te vinden, is de arbeidsmarkt over de gehele lijn flink verruimd. Dit blijkt ook uit tabel 5.1 waar een indicatie van de krapte is weergegeven. In Limburg worden gemiddeld om en nabij de 2.000 nieuwe vacatures ingediend per maand.
8 Aangetekend moet worden dat de vacatures die bij het UWV WERKbedrijf geregistreerd staan, niet het gehele feitelijke vacature-aanbod omvatten.
42
Tabel 4.6: Aantal openstaande en ingediende vacatures naar regio, gemiddelden per kwartaal 2009 Openstaande vacatures
Ingediende vacatures
1e kw.
2e kw.
3e kw.
1e kw.
2e kw.
3e kw.
Nederland
43.610
42.530
43.550
21.270
20.410
21.620
Limburg
3.570
3.440
3.560
1.960
1.890
1.970
Noord-Limburg
580
610
760
320
410
380
Midden-Limburg
1.010
900
830
470
390
410
Zuid-Limburg
1.980
1.940
1.960
1.160
1.080
1.180
Heerlen
560
530
590
310
300
400
Maastricht
760
800
710
490
450
410
Roermond
580
560
520
300
300
250
Sittard-Geleen
660
600
660
360
330
370
Venlo
280
320
490
170
230
250
Venray
310
290
260
160
180
130
Bron: UWV WERKbedrijf Noot 1: aantallen afgerond op tientallen Noot 2: Aangetekend dient te worden dat het aantal openstaande vacatures bij het UWV WERKbedrijf een beperkt deel (circa 30 à 40%) en een niet-representatief deel van de totale vacature-‘markt’ vormt. Uit onderzoek blijkt dat slechts een gering gedeelte van de vacatures voor hoger opgeleiden bij UWV WERKbedrijf terechtkomt. Voordelen van UWV-vacaturedata ten opzichte van CBS-data zijn echter dat deze actueler zijn en beschikbaar zijn op een fijnmaziger niveau.
Er bestaat een sterke relatie tussen economische groei en de ontwikkeling van vacatures. Figuur 4.5. laat zien dat de vacatures vanaf het derde kwartaal van 2008 een sterke daling laat zien. Figuur 4.5: Ontwikkeling aantal openstaande vacatures provincie Limburg per kwartaal, 2007-2009 6.500 6.000 5.500 5.000 4.500 4.000 3.500 3.000
3e kw 09
2e kw 09
1e kw 09
4e kw 08
3e kw 08
2e kw 08
1e kw 08
4e kw 07
3e kw 07
2e kw 07
1e kw 07
2.500
Bron: UWV WERKbedrijf, bewerking ETIN Adviseurs
Voor verdere uitsplitsingen van vacaturedata naar sector en beroepsniveau verwijzen we naar www.railsite.nl. 43
4.5 Prognose werkgelegenheidsontwikkeling De uitbreidingsvraag wordt gedefinieerd als ‘de vraag naar nieuwe arbeidskrachten die ontstaat door groei van de werkgelegenheid. Als er sprake is van een werkgelegenheidsdaling, is de uitbreidingsvraag negatief.’ (ROA) De prognose van de ontwikkeling in de werkgelegenheid is gebaseerd op de UWV WERKbedrijf Arbeidsmarktprognose. Zoals elke prognose is deze UWV WERKbedrijf Arbeidsmarktprognose 2009-2014 omgeven door onzekerheid. Dit geldt eens te meer in het licht van de huidige turbulente economische ontwikkelingen. Uiteraard zijn de aannames die worden gemaakt ten aanzien van economische groei het meest bepalend, vanwege de grote invloed op de creatie van nieuwe banen. De forse impact van de economische crisis is duidelijk zichtbaar in de (verwachte) werkgelegenheidsontwikkeling van jaar op jaar. Vanaf 2008-2009 duikt de ontwikkeling van het aantal banen flink in het rood. Pas vanaf 2011 wordt daadwerkelijk een herstel van de werkgelegenheid verwacht. Hierbij moeten we er echter op wijzen dat het hier ‘beleidsarme’ prognoses betreft. Dit betekent dat uitsluitend uitgegaan wordt van bestaande wet- en regelgeving. Met andere woorden, eventueel te nemen stimuleringsmaatregelen zijn hierin niet opgenomen, aangezien de aard, omvang en het effect van stimuleringsregelingen in de toekomst onbekend is. Dit neemt niet weg dat de economische groei in Nederland en Limburg, en dus indirect ook de groei van de werkgelegenheid, voor het grootste deel wordt bepaald door de wereldeconomie, gezien het zeer open karakter van de Nederlandse economie. De groei van de werkgelegenheid ligt in Limburg constant iets onder het landelijk gemiddelde. Figuur 4.6: Ontwikkeling (+ prognose) werkgelegenheid (mutatie per jaar in %) provincie Limburg t.o.v. Nederland, 2005-2014 4
%
3 2
1 Nederland 0
-1 Limburg (Prov.) -2
-3 -4 2005
2006
2007
2008
2009
2010
Bron: Vestigingenregister Limburg, Bureau Louter (op basis van UWV Arbeidsmarktprognose 2009-2014) Noot: Prognose op basis van scenario Midden
44
2011
2012
2013
2014
4.5.1 Prognose naar sector Er is sprake van een forse spreiding tussen sectoren in de verwachte groei van de Limburgse werkgelegenheid in de komende jaren. Sectoren die zich naar verwachting sterk zullen (blijven) ontwikkelen zijn de zorg, landbouw, horeca en groothandel. De zwaarste klappen zijn te verwachten in de financiële dienstverlening en in de bouw. De financiële sector heeft forse (imago)schade opgelopen tijdens de huidige crisis. De gevolgen hiervan zullen nog wel enige tijd doorwerken, voordat het financiële systeem weer enigszins tot rust zal zijn gekomen. De bouwsector is sterk conjunctuurgevoelig van aard en heeft daarom zwaar te lijden onder de huidige economische krimp. Daar komt nog bij dat de bouw van woningen in Limburg in feite meer en meer vervangingsvraag van woningen zal betreffen, aangezien de bevolkingsomvang in meerdere gemeenten de komende jaren gelijk blijft of zelfs afneemt. Als nuancerende invloed hierop zien we het effect van de afnemende gezinsgrootte (minder personen per huishouden), waardoor de afnemende vraag naar woningen wordt getemperd. Ten slotte blijft de industriële werkgelegenheid in Limburg ook de komende jaren verder afnemen. Desalniettemin blijft de industrie na de zorgsector de belangrijkste sector in termen van werkgelegenheid voor Limburg. De verklaring voor de flinke groei in de landbouw is deels te vinden in de gevolgen van schaalvergroting; hierdoor gaan meer mensen in loondienst werken (aandeel banen werknemers neemt toe), ten koste van het aantal zelfstandigen9. De groei van de agrarische werkgelegenheid is met name te vinden in Noord- en Midden-Limburg, waar deze sector bovendien relatief sterk vertegenwoordigd is. Tabel 4.7: Prognose werkgelegenheidsontwikkeling* naar sector, 2009-2014 Banen werknemers
Nederland
Limburg
2009-2014
2009-2014
2009-2014 totaal
gem. / jaar (%)
%
gem. / jaar (%)
abs
%
Landbouw (& visserij)
+1,3
+7,8
+2,0
+1.500
+12,5
Industrie
-1,9
-11,1
-2,5
-11.700
-14,5
Bouwnijverheid
-2,0
-11,4
-3,0
-3.300
-16,6
Detailhandel
-0,3
-1,9
-0,6
-2.100
-3,8
Groothandel
0,0
-0,2
+0,8
+1.200
+4,6
Horeca
+1,8
+11,0
+1,4
+2.100
+8,9
Transport/communicatie
-0,7
-4,4
+0,3
+500
+1,4
Financiële diensten
-2,9
-16,3
-3,5
-2.700
-19,3
Zakelijke diensten & ICT
+0,1
-0,2
-0,7
-3.900
-5,0
Overheid
-0,3
-1,7
-0,7
-1.200
-4,3
Onderwijs
-0,1
-0,5
-0,3
-500
-1,8
Zorg
+2,6
+16,3
+2,1
+11.300
+13,2
Toerisme & maatsch. org.
+0,3
+2,0
+0,4
+400
+2,6
Totaal
0,0
+0,1
-0,3
-8.300
-1,6
Bron: Bureau Louter (op basis van UWV Arbeidsmarktprognose 2009-2014) Noot 1: Op basis van scenario Midden. Noot 2: Absolute aantallen zijn afgerond op honderdtallen * Banen werknemers
9 De werkgelegenheidscijfers zijn gebaseerd op het aantal banen (werknemers), in tegenstelling werkzame personen. Werknemers zijn uitsluitend mensen die werken in loondienst, zelfstandigen zitten hier dus niet bij.
45
Figuur 4.7: Prognose werkgelegenheidsontwikkeling* naar sector in provincie Limburg, 2009-2014 (in %) Totaal Zorg Landbouw (& visserij) Horeca Groothandel Toerisme en maatsch. org.
Transport/ communicatie Onderwijs Detailhandel Overheid Zakelijke diensten en ICT Industrie Bouwnijverheid Fin. diensten -25
-20
-15
-10
-5
0
5
10
15
Bron: Bureau Louter (op basis van UWV WERKbedrijf Arbeidsmarktprognose 2009-2014) Noot: Op basis van scenario Midden * Banen werknemers
Figuur 4.7 biedt belangrijke aanknopingspunten voor de toekomstige structuur van de werkgelegenheid. Wat betreft de verwachte werkgelegenheidsontwikkeling is sprake van een forse spreiding tussen sectoren. Met andere woorden, de structuur van de werkgelegenheid verandert zienderogen. We zien dat in typische mannensectoren (bouw en industrie) de komende jaren het aantal arbeidsplaatsen afneemt, terwijl sectoren waar veel vrouwen werkzaam zijn (zorg en horeca), aan belang winnen (zie ook tabel 4.4). Deze ontwikkeling biedt kansen om een stevige impuls te geven aan de positie van de vrouw op de arbeidsmarkt. 4.5.2 Prognose naar opleidingstype Wanneer de verwachte werkgelegenheidsontwikkeling wordt uitgesplitst naar opleidingstype, dan wordt het genoemde upgradingsproces bevestigd. Groei van de werkgelegenheid doet zich met name voor in de hogere opleidingstypen (HBO en vooral WO), terwijl de lagere opleidingstypen te maken hebben met een forse afname van de werkgelegenheid over de gehele periode 2009-2014. Daarnaast is het niet verwonderlijk om te zien dat de grootste groei zich naar verwachting zal voordoen in de zorg, en dan met name op MBO en wetenschappelijk niveau. Daarnaast zien we dat het upgradingsproces met name plaatsvindt in de techniek. Hier zien we een krimp in de werkgelegenheid zowel in VMBO als in MBO techniek en een lichte groei in WO techniek. Dit in tegenstelling tot bijvoorbeeld de zorg, waar op praktisch alle niveaus sprake is van een positieve uitbreidingsvraag.
46
Tabel 4.8: Prognose werkgelegenheidsontwikkeling* naar opleidingstype, 2009-2014 Banen werknemers
Nederland
Limburg
2009-2014
2009-2014
2009-2014 totaal
gem. / jaar (%)
%
gem. / jaar (%)
abs
%
Basisonderwijs
-0,8
-5,0
-1,1
-2.000
-6,6
VMBO TL*
-0,7
-4,4
-1,0
-2.000
-5,9
VMBO, technisch
-0,9
-5,3
-1,1
-2.700
-6,7
VMBO, economisch
-0,4
-2,2
-0,5
-300
-2,8
VMBO, verzorgend
-0,1
-0,6
-0,2
-300
-1,5
HAVO/VWO
-0,2
-1,3
-0,3
-900
-2,0
MBO, technisch
-0,5
-3,2
-0,9
-3.600
-5,5
MBO, economisch
-0,1
-0,4
-0,4
-1.600
-2,3
MBO, verzorgend
+1,4
+8,3
+1,0
+3.900
+6,3
HBO, technisch
+0,4
+2,2
-0,3
-300
-1,6
HBO, economisch
-0,2
-1,1
-0,6
-900
-3,7
HBO, verzorgend
+0,6
+3,5
+0,3
+1.200
+1,9
WO, technisch
+1,1
+6,4
+0,4
+100
+2,4
WO, economisch
-0,1
-0,7
-0,4
-200
-2,2
WO, verzorgend
+1,1
+6,8
+1,0
+1.000
+6,4
Totaal
0,0
+0,1
-0,3
-8.300
-1,6
Bron: Bureau Louter (op basis van UWV WERKbedrijf Arbeidsmarktprognose 2009-2014) Noot 1: Op basis van scenario Midden Noot 2: Absolute aantallen zijn afgerond op honderdtallen * Banen werknemers
4.6 Regionale ontwikkeling Wanneer we kijken naar de verwachte regionale werkgelegenheidsontwikkeling dan stellen we vast dat voor Midden-Limburg nog een lichte groei van de werkgelegenheid verwacht wordt, terwijl Noord- en Zuid-Limburg te maken hebben met een afname van het aantal arbeidsplaatsen. De groei in Midden-Limburg wordt met name veroorzaakt door de zorg, landbouw en groothandel. Wat betreft de zorg kunnen we de verklaring zoeken in het feit dat Midden-Limburg, in navolging op Zuid-Limburg, vergrijst, waardoor ook hier de vraag naar zorg sterker toeneemt. Zuid-Limburg wordt met name harder getroffen doordat het een relatief grote financiële dienstverlening kent en dat door de vergrijzing de vraag naar huizen - en daarmee de productie en werkgelegenheid in de bouwnijverheid sterker afneemt. Bovendien neemt de werkgelegenheid in de voor Zuid-Limburg nog altijd belangrijke industrie bovengemiddeld af.
47
Tabel 4.9: Prognose werkgelegenheidsontwikkeling* naar sector per COROP-regio, 2009-2014 Noord-Limburg
Midden-Limburg
Zuid-Limburg
abs
%
abs
%
abs
%
Landbouw (& visserij)
+1.100
+13,5
+300
+13,5
0
+3,8
Industrie
-3.200
-13,2
-2.000
-11,0
-6.400
-16,9
Bouwnijverheid
-500
-11,5
-600
-12,7
-2.100
-20,9
Detailhandel
-800
-5,5
-500
-4,7
-800
-2,7
Groothandel
+500
+7,0
+600
+11,1
0
+0,2
Horeca
+400
+5,5
+300
+7,6
1.400
+11,2
Transport/communicatie
-100
-0,8
+300
+5,5
300
+1,5
Financiële diensten
-600
-23,3
-500
-16,8
-1.600
-18,9
Zakelijke diensten & ICT
-1.300
-5,8
-500
-3,6
-2.100
-5,0
Overheid
0
0,0
-100
-2,2
-1.100
-6,4
Onderwijs
-200
-3,4
-200
-3,0
-200
-0,8
+2.700
+13,0
+3.100
+18,7
+5.600
+11,5
+100
+3,4
+100
+2,3
+200
+2,5
-2.000
-1,4
+400
+0,4
-6.700
-2,5
Zorg Toerisme & maatschappelijke org. Totaal
Bron: Bureau Louter (op basis van UWV WERKbedrijf Arbeidsmarktprognose 2009-2014) Noot 1: Op basis van scenario Midden Noot 2: Cijfers afgerond op honderdtallen * Banen werknemers.
In de komende vijf jaar zal de groei van de werkgelegenheid vooral plaatsvinden in de verzorgende opleidingstypen. Dit is niet verwonderlijk gezien de forse groei die voor de zorgsector wordt verwacht. Veruit het grootste deel van de groei zit op MBO niveau, waarbij voor Midden-Limburg de grootste toename wordt voorzien (+10,0%). In NoordLimburg wordt vooral een sterke vraag naar arbeidskrachten in verzorgende beroepen op wetenschappelijk niveau verwacht. Ook in Midden- en Zuid-Limburg neemt de vraag naar deze groep toe, zij het (relatief gezien) in iets mindere mate. In Midden-Limburg noteert verder de groep technisch personeel op wetenschappelijk niveau een gezond groeicijfer; in absolute termen gaat het hier echter slechts om grofweg 100 mensen.
48
Tabel 4.10: Prognose werkgelegenheidsontwikkeling* naar opleidingstype per COROP-regio, 2009-2014 Noord-Limburg
Midden-Limburg
Zuid-Limburg
abs
%
abs
%
abs
%
Basisonderwijs
-500
-5,9
-200
-4,6
-1.200
-7,6
VMBO TL*
-500
-5,3
-200
-2,9
-1.400
-7,1
VMBO, technisch
-700
-5,0
-300
-4,2
-1.700
-9,0
VMBO, economisch
0
-1,3
0
-2,2
-200
-3,6
VMBO, verzorgend
-100
-1,2
0
+0,2
-200
-2,3
HAVO/VWO
-400
-3,4
0
-0,5
-400
-1,8
MBO, technisch
-600
-2,6
-400
-3,3
-2.600
-8,5
MBO, economisch
-400
-2,3
0
-0,3
-1.100
-3,0
MBO, verzorgend
+1.100
+5,7
+1.200
+10,0
+1.600
+5,2
0
-0,9
0
-1,4
-200
-2,0
HBO, economisch
-200
-4,2
-100
-2,9
-500
-3,8
HBO, verzorgend
+200
+1,3
+500
+4,1
+500
+1,4
0
-3,6
+100
+9,8
+100
+2,5
WO, economisch
-100
-4,9
0
+1,0
-100
-2,4
WO, verzorgend
+300
+7,9
0
+1,8
+700
+6,6
-2.000
-1,4
+400
+0,4
-6.734
-2,5
HBO, technisch
WO, technisch
Totaal
Bron: Bureau Louter (op basis van UWV WERKbedrijf Arbeidsmarktprognose 2009-2014) Noot 1: Op basis van scenario Midden Noot 2: Cijfers afgerond op honderdtallen * Banen werknemers.
Voor een verdere uitsplitsing van de uitbreidingsvraag naar opleidingstypen verwijzen we naar www.railsite.nl. 4.7 Vervangingsvraag De vervangingsvraag wordt gedefinieerd als ‘de vraag naar nieuwe arbeidskrachten die ontstaat doordat de arbeidsplaatsen van werkenden die met pensioen gaan, arbeidsongeschikt worden of zich (tijdelijk) terugtrekken van de arbeidsmarkt, opnieuw moeten worden opgevuld. De vervangingsvraag per beroepsgroep kan bovendien ontstaan door de beroepsmobiliteit. De vervangingsvraag naar opleidingstype kan ontstaan wanneer arbeidskrachten door middel van niveauverhogende of richtingveranderende scholing aanvullende kwalificaties weten te verwerven. Vertrek van werkenden dat niet leidt tot vraag naar nieuwkomers uit hetzelfde opleidingstype of dezelfde beroepsgroep wordt niet meegerekend als vervangingsvraag.’ (ROA) De vervangingsvraag in de provincie Limburg wordt becijferd op gemiddeld circa 12.600 werkenden per jaar voor de periode 2009-2014. Voor de gehele periode komt de totale vervangingsvraag in Limburg daarmee op 75.700. Uitgedrukt als aandeel van de werkgelegenheid komt dit neer op 15,0%, ten opzichte van 16,0% voor Nederland als geheel. Dit is een opvallende conclusie. Op basis van de sterkere vergrijzing in Limburg wordt over het algemeen aangenomen dat de vervangingsvraag 49
in Limburg groter is dan in Nederland als geheel. We zien echter dat dit niet het geval is. De verklaring hiervoor moet gezocht worden in de achterblijvende participatiegraad onder ouderen in Limburg. Voor de groep 55-65 jaar ligt deze gemiddeld ongeveer 3 procentpunt onder het landelijk gemiddelde. Dit betekent dat, hoewel er weliswaar meer ouderen zijn in de potentiële Limburgse beroepsbevolking, deze reeds in mindere mate aan het arbeidsproces deelnamen (onder andere door relatief hoge arbeidsongeschiktheid en gebruikmaking van regelingen als VUT en prepensioen). De tweede verklaring kan worden gevonden in de relatief hogere werkloosheid onder Limburgse ouderen (voor de leeftijdsgroep 45-65 jaar bedraagt het verschil in werkloosheidspercentage tot het landelijk gemiddelde 2 procentpunt). Op basis van de huidige prognose is de vervangingsvraag voor de komende vijf jaar aanmerkelijk lager dan in de vorige editie van RAIL. Dit wordt veroorzaakt door de volledig omgeslagen economische situatie. Een deel van de uitstroom bij bedrijven en instellingen uit hoofde van vervangingsvraag wordt in een periode van laagconjunctuur niet of slechts gedeeltelijk vervangen. Bedrijven gebruiken het natuurlijk verloop van het personeelsbestand dus in feite om de personeelsomvang (op redelijk pijnloze wijze) in te krimpen.
Tabel 4.11: Prognose vervangingsvraag (x 1.000) naar sector per regio, 2009-2014 Vervangingsvraag (x 1.000)
Limburg (Prov.)
Noord-Limburg
Midden-Limburg
Zuid-Limburg
totaal
gem. / jaar
totaal
gem. / jaar
totaal
gem. / jaar
totaal
gem. / jaar
Landbouw (& visserij)
3,1
0,5
2,1
0,4
0,6
0,1
0,3
0,1
Industrie
7,2
1,2
2,4
0,4
1,9
0,3
2,9
0,5
Bouwnijverheid
1,6
0,3
0,6
0,1
0,5
0,1
0,5
0,1
Detailhandel
9,0
1,5
2,1
0,3
1,7
0,3
5,3
0,9
Groothandel
4,6
0,8
1,4
0,2
1,1
0,2
2,1
0,3
Horeca
5,1
0,9
1,5
0,2
0,8
0,1
2,8
0,5
Transport/communicatie
5,1
0,8
1,5
0,3
1,0
0,2
2,6
0,4
Financiële diensten
0,4
0,1
0,0
0,0
0,1
0,0
0,3
0,0
Zakelijke diensten & ICT
9,4
1,6
2,6
0,4
1,5
0,3
5,3
0,9
Overheid
4,2
0,7
1,1
0,2
0,9
0,2
2,2
0,4
Onderwijs
5,2
0,9
1,0
0,2
0,8
0,1
3,3
0,5
Zorg
17,7
3,0
4,2
0,7
3,5
0,6
10,0
1,7
Toerisme & maatsch. org.
3,1
0,5
0,6
0,1
0,8
0,1
1,7
0,3
75,7
12,6
21,2
3,5
15,3
2,5
39,2
6,5
Totaal
Bron: Bureau Louter (op basis van landelijke randen ROA) Noot: Op basis van scenario Midden
In absolute termen is de verwachte vervangingsvraag in Limburg met afstand het grootst in de zorgsector, met circa 3.000 werkenden per jaar. Vooral in Zuid-Limburg is de vervangingsvraag in de zorg groot. Ook bedrijven in de zakelijke dienstverlening, detailhandel en industrie hebben/krijgen de komende jaren te maken met een forse vervangingsvraag van hun personeelsbestand.
50
Tabel 4.12: Prognose vervangingsvraag naar sector per regio als % van werkgelegenheid (in basisjaar), 2009-2014 Noord-Limburg
Midden-Limburg
totaal (%)
Nederland gem. / jaar (%)
totaal (%)
Limburg gem. / jaar (%)
totaal (%)
gem. / jaar (%)
totaal (%)
gem. / jaar (%)
totaal (%)
Zuid-Limburg gem. / jaar (%)
Landbouw (& visserij)
24,9
4,2
25,1
4,2
25,4
4,2
24,2
4,0
24,3
4,0
Industrie
10,8
1,8
17,8
3,0
9,9
1,6
10,6
1,8
7,5
1,3
Bouwnijverheid
13,1
2,2
8,2
1,4
13,1
2,2
10,6
1,8
4,8
0,8
Detailhandel
18,1
3,0
16,4
2,7
14,9
2,5
15,3
2,5
17,6
2,9
Groothandel
15,9
2,6
17,5
2,9
18,1
3,0
19,4
3,2
16,2
2,7
Horeca
22,5
3,8
21,6
3,6
20,9
3,5
21,0
3,5
22,2
3,7
Transport/communicatie
12,5
2,1
15,2
2,5
14,0
2,3
17,4
2,9
15,1
2,5
Financiële diensten
4,3
0,7
2,7
0,5
0,4
0,1
3,8
0,6
3,1
0,5
Zakelijke diensten & ICT
13,9
2,3
11,9
2,0
11,2
1,9
11,6
1,9
12,3
2,1
Overheid
18,0
3,0
15,3
2,5
19,5
3,2
17,2
2,9
13,2
2,2
Onderwijs
18,0
3,0
17,0
2,8
15,4
2,6
15,5
2,6
18,0
3,0
Zorg
21,5
3,6
20,7
3,5
20,5
3,4
21,4
3,6
20,6
3,4
Toerisme & maatsch. org.
17,6
2,9
18,2
3,0
18,0
3,0
18,1
3,0
18,3
3,0
Totaal
16,0
2,7
15,0
2,5
15,2
2,5
15,4
2,6
14,7
2,5
Bron: Bureau Louter (op basis van landelijke randen ROA en UWV WERKbedrijf Arbeidsmarktprognose 2008-2013) Noot: Op basis van scenario Midden
Wanneer de stroomgegevens worden gerelateerd aan de werkgelegenheid, blijkt dat relatief gezien de vervangingsvraag het hoogst is in de landbouw, gevolgd door de horeca en de zorg. In de landbouw komt over een periode van zes jaar maar liefst een kwart van de huidige werkgelegenheid vrij die vervangen moet worden. Wanneer de te verwachten vervangingsvraag voor de komende jaren wordt uitgesplitst naar opleidingstype10, blijkt dat deze vooral hoog is voor functies op MBO niveau, en daarnaast voor verzorgende functies op HBO niveau. Voor zowel technische als verzorgende beroepen op MBO niveau komen er in Limburg de komende jaren jaarlijks gemiddeld 1.800 arbeidsplaatsen vrij als gevolg van pensionering, arbeidsongeschiktheid of (tijdelijke) terugtrekking van de arbeidsmarkt. Voor een verdere uitsplitsing van de vervangingsvraag naar opleidingstypen verwijzen we naar www.railsite.nl.
10 Opleidingstype: een kruising van opleidingsniveau en opleidingsrichting.
51
Tabel 4.13: Prognose vervangingsvraag (x 1.000) naar opleidingstype per regio, 2009-2014 Vervangingsvraag (x 1.000)
Limburg
Noord-Limburg
Midden-Limburg
Zuid-Limburg
totaal
gem. / jaar
totaal
gem. / jaar
totaal
gem. / jaar
totaal
gem. / jaar
Basisonderwijs
4,3
0,7
1,2
0,2
0,8
0,1
2,3
0,4
VMBO TL / MAVO*
5,7
0,9
1,5
0,2
1,1
0,2
3,1
0,5
VMBO, technisch
6,6
1,1
2,3
0,4
1,5
0,2
2,8
0,5
VMBO, economisch
1,6
0,3
0,4
0,1
0,3
0,1
0,9
0,2
VMBO, verzorgend
2,4
0,4
0,6
0,1
0,5
0,1
1,2
0,2
HAVO/VWO
5,9
1,0
1,5
0,2
1,2
0,2
3,2
0,5
MBO, technisch
11,0
1,8
4,0
0,7
2,3
0,4
4,6
0,8
MBO, economisch
7,9
1,3
2,1
0,3
1,7
0,3
4,2
0,7
MBO, verzorgend
10,6
1,8
3,2
0,5
2,2
0,4
5,2
0,9
HBO, technisch
2,4
0,4
0,6
0,1
0,4
0,1
1,4
0,2
HBO, economisch
3,0
0,5
0,6
0,1
0,6
0,1
1,7
0,3
HBO, verzorgend
9,8
1,6
2,3
0,4
2,0
0,3
5,5
0,9
WO, technisch
0,7
0,1
0,1
0,0
0,1
0,0
0,5
0,1
WO, economisch
1,0
0,2
0,2
0,0
0,2
0,0
0,6
0,1
WO, verzorgend
2,8
0,5
0,6
0,1
0,2
0,0
1,9
0,3
Totaal
75,7
12,6
21,2
3,5
15,3
2,5
39,2
6,5
Bron: Bureau Louter (op basis van landelijke randen ROA) * VMBO Theoretische Leerweg; vroegere MAVO Noot: Op basis van scenario Midden
Relatief gezien is de vervangingsvraag in Limburg het grootst in verzorgende functies op WO en MBO niveau, en daarnaast in economische functies op VMBO niveau. De vervangingsvraag is in Limburg relatief iets minder groot dan het landelijk gemiddelde. Dit wordt vooral veroorzaakt door de lagere participatiegraad onder ouderen in Limburg, waardoor het effect van pensionering minder groot is, omdat deze mensen toch al in mindere mate deelnamen op de arbeidsmarkt. Bij de vervangingsvraag naar opleiding speelt ook de mobiliteit van werkenden die doorleren een belangrijke rol. Doorleren is vooral van invloed op de vervangingsvraag voor de lagere opleidingstypen. Het doorleren heeft bijvoorbeeld betrekking op VMBO’ers die zijn ingestroomd in de beroepsbegeleidende leerweg (bbl) waarin het werken in een baan gecombineerd wordt met de deelname aan een niveauverhogende vervolgopleiding. Als lager opgeleide werkenden een dergelijke opleiding afsluiten, betekent dit veelal een verbetering in hun arbeidsmarktpositie en kan er een vervangingsvraag ontstaan naar nieuwe instromers van het VMBO.
52
Tabel 4.14: Prognose vervangingsvraag naar opleidingstype per regio als % van werkgelegenheid (in basisjaar), 2009-2014 Vervangingsvraag (x 1.000)
Nederland
Limburg
Noord-Limburg
Midden-Limburg
Zuid-Limburg
totaal (%)
gem. / jaar (%)
totaal (%)
gem. / jaar (%)
totaal (%)
gem. / jaar (%)
totaal (%)
gem. / jaar (%)
totaal (%)
gem. / jaar (%)
Basisonderwijs
16,2
4,6
14,5
2,4
14,6
2,4
15,0
2,5
14,3
2,4
VMBO TL / MAVO*
18,5
3,1
16,7
2,8
17,0
2,8
18,2
3,0
16,2
2,7
VMBO, technisch
18,3
3,0
16,7
2,8
17,8
3,0
17,7
2,9
15,4
2,6
VMBO, economisch
18,0
3,0
17,2
2,9
17,5
2,9
16,6
2,8
17,3
2,9
VMBO, verzorgend
14,4
2,4
13,6
2,3
13,5
2,2
13,7
2,3
13,7
2,3
HAVO/VWO
13,0
2,2
12,5
2,1
11,5
1,9
12,7
2,1
13,0
2,2
MBO, technisch
18,9
3,2
16,9
2,8
18,5
3,1
18,1
3,0
15,2
2,5
MBO, economisch
12,5
2,1
11,5
1,9
11,3
1,9
11,8
2,0
11,5
1,9
MBO, verzorgend
17,9
3,0
17,3
2,9
17,0
2,8
17,8
3,0
17,2
2,9
HBO, technisch
17,3
2,9
15,2
2,5
15,0
2,5
15,8
2,6
15,2
2,5
HBO, economisch
14,2
2,4
12,7
2,1
12,4
2,1
12,8
2,1
12,8
2,1
HBO, verzorgend
16,9
2,8
16,1
2,7
15,4
2,6
16,2
2,7
16,4
2,7
WO, technisch
12,1
2,0
10,9
1,8
9,2
1,5
13,3
2,2
11,0
1,8
WO, economisch
11,2
1,9
10,2
1,7
8,7
1,5
10,8
1,8
10,5
1,8
WO, verzorgend
17,6
2,9
17,7
2,9
17,6
2,9
14,0
2,3
18,2
3,0
Totaal
16,0
2,7
15,0
2,5
15,2
2,5
15,4
2,6
14,7
2,5
Bron: Bureau Louter (op basis van landelijke randen ROA) * VMBO Theoretische Leerweg; vroegere MAVO Noot: Op basis van scenario Midden
4.8 Baanopeningen De baanopeningen definiëren we als ‘de totale vraag naar nieuwkomers op de arbeidsmarkt, zoals deze is bepaald door de werkgelegenheidsgroei (positieve uitbreidingsvraag) en de vervangingsvraag. Bij het vaststellen van het aantal baanopeningen wordt ermee rekening gehouden dat het aannemen van schoolverlaters door bedrijven en instellingen (‘de vraag naar schoolverlaters’) op nagenoeg hetzelfde niveau blijft ondanks een eventuele werkgelegenheidskrimp vanwege de extra uitstroom van ouderen. Het blijkt dat werkgevers voor het realiseren van een teruglopende vraag naar arbeid aan de ‘exit’optie de voorkeur geven boven de ‘no entry’-optie van bijvoorbeeld schoolverlaters. Een werkgelegenheidskrimp voor een opleidingstype of beroepsgroep gaat derhalve nauwelijks ten koste van de vervangingsvraag of het aantal baanopeningen in een opleidingstype of beroepsgroep.’ (ROA) Bij toename van de werkgelegenheid vormen de uitbreidingsvraag en de vervangingsvraag tezamen de baanopeningen voor nieuwe instromers op de arbeidsmarkt. Bij krimpende werkgelegenheid in een bepaald jaar kan er alleen sprake zijn van baanopeningen door vervangingsvraag. Voor de periode 2009-2014 wordt het totale aantal verwachte baanopeningen voor de provincie Limburg becijferd op 106.900. Dit vertaalt tot gemiddeld ongeveer 17.800 baanopeningen per jaar. Voor de komende jaren worden in absolute zin de meeste baanopeningen verwacht in de zorg en zakelijke dienstverlening. Ook voor de sectoren 53
detailhandel, groothandel, horeca en transport/communicatie wordt een behoorlijk aantal baanopeningen voorzien. De baanopeningen in de industrie komen praktisch geheel voort uit vervangingsvraag. Tabel 4.15: Prognose aantal baanopeningen (x 1.000) naar sector per regio, 2009-2014 Baanopeningen (x 1.000)
Limburg (Prov.)
Noord-Limburg
Midden-Limburg
Zuid-Limburg
totaal
gem. / jaar
totaal
gem. / jaar
totaal
gem. / jaar
totaal
gem. / jaar
Landbouw (& visserij)
4,6
0,8
3,3
0,5
1,0
0,2
0,4
0,1
Industrie
8,0
1,3
2,8
0,5
2,2
0,4
3,0
0,5
Bouwnijverheid
1,6
0,3
0,6
0,1
0,5
0,1
0,5
0,1
Detailhandel
9,4
1,6
2,1
0,4
1,7
0,3
5,6
0,9
Groothandel
7,0
1,2
2,3
0,4
1,9
0,3
2,9
0,5
Horeca
7,3
1,2
1,9
0,3
1,1
0,2
4,2
0,7
Transport/communicatie
8,0
1,3
2,3
0,4
1,6
0,3
4,0
0,7
Financiële diensten
0,4
0,1
0,0
0,0
0,1
0,0
0,3
0,0
Zakelijke diensten & ICT
17,4
2,9
5,3
0,9
3,0
0,5
9,1
1,5
Overheid
4,3
0,7
1,2
0,2
0,9
0,2
2,2
0,4
Onderwijs
5,3
0,9
1,1
0,2
0,8
0,1
3,4
0,6
Zorg
29,5
4,9
6,9
1,2
6,6
1,1
16,0
2,7
Toerisme & maatsch. org.
4,0
0,7
0,8
0,1
1,0
0,2
2,2
0,4
106,9
17,8
30,7
5,1
22,4
3,7
53,8
9,0
Totaal
Bron: Bureau Louter (op basis van landelijke randen ROA) Noot: Op basis van scenario Midden
In relatieve termen is het aantal baanopeningen in Limburg de komende jaren het grootst in de landbouw, zorg en in de horeca. Voor de financiële dienstverlening ziet de situatie er de komende jaren echter niet al te rooskleurig uit in Limburg; er komen hier per saldo praktisch geen baanopeningen beschikbaar. Met name in Noord-Limburg zijn er naar verwachting weinig kansen in de financiële diensten. Ten opzichte van het landelijk gemiddelde is het aantal baanopeningen op de Limburgse arbeidsmarkt relatief groot in de landbouw, groothandel en transport/communicatie-sector. Het aantal baanopeningen is daarentegen naar verwachting relatief beperkt in de industrie, bouw en in mindere mate de zakelijke dienstverlening.
54
Tabel 4.16: Prognose aantal baanopeningen naar sector per regio als % van werkgelegenheid* (in basisjaar), 2009-2014 Baanopeningen
Nederland
Limburg
Noord-Limburg
Midden-Limburg
Zuid-Limburg
totaal (%)
gem. / jr (%)
totaal (%)
gem. / jr (%)
totaal (%)
gem. / jr (%)
totaal (%)
gem. / jr (%)
totaal (%)
gem. / jr (%)
Landbouw (& visserij)
33,0
5,5
37,6
6,3
39,0
6,5
37,8
6,3
28,6
4,8
Industrie
12,4
2,1
9,9
1,7
11,5
1,9
12,2
2,0
7,8
1,3
Bouwnijverheid
13,3
2,2
8,3
1,4
13,3
2,2
10,7
1,8
4,8
0,8
Detailhandel
19,5
3,3
17,1
2,9
15,1
2,5
15,6
2,6
18,6
3,1
Groothandel
21,9
3,6
26,8
4,5
29,2
4,9
33,2
5,5
22,5
3,7
Horeca
33,6
5,6
30,8
5,1
27,1
4,5
28,9
4,8
33,5
5,6
Transport/communicatie
18,0
3,0
23,8
4,0
21,4
3,6
28,1
4,7
23,8
4,0
Financiële diensten
4,3
0,7
2,7
0,5
0,4
0,1
3,8
0,6
3,1
0,5
Zakelijke diensten & ICT
25,2
4,2
22,1
3,7
23,1
3,8
22,7
3,8
21,4
3,6
Overheid
18,3
3,1
15,6
2,6
20,4
3,4
17,9
3,0
13,3
2,2
Onderwijs
18,9
3,1
17,6
2,9
15,7
2,6
15,8
2,6
18,8
3,1
Zorg
38,1
6,3
34,5
5,8
34,1
5,7
40,1
6,7
32,8
5,5
Toerisme & maatsch. org.
22,7
3,8
23,6
3,9
23,8
4,0
22,6
3,8
23,9
4,0
Totaal
22,7
3,8
21,2
3,5
22,0
3,7
22,6
3,8
20,2
3,4
Bron: Bureau Louter (op basis van landelijke randen ROA) Noot: Op basis van scenario Midden * Werkgelegenheid in termen van banen werknemers
Inzoomend op de deelregio’s, blijkt dat: • Het aantal baanopeningen de komende jaren naar verwachting relatief het grootst zal zijn in Midden-Limburg, op de voet gevolgd door Noord-Limburg. • Daarnaast valt het forse aantal baanopeningen in Noord-Limburg in de agrarische sector op. Dit wordt veroorzaakt door zowel een grote vervangingsvraag als uitbreidingsvraag (i.e. een groei van de werkgelegenheid). • Ook in Midden-Limburg komen er in de periode 2009-2014 veel baanopeningen vrij in de landbouw. In deze regio is het daarnaast de zorgsector waar het aantal baanopeningen naar verwachting bijzonder groot zal zijn. De vervangingsvraag en uitbreidingsvraag nemen hiervan beide ongeveer de helft voor hun rekening. • In Zuid-Limburg verwachten we vooral veel baanopeningen in de zorgsector en de horeca. Zowel in de zorg als in de horeca is de vervangingsvraag goed voor grofweg 2/3 deel van het totale aantal baanopeningen. Wanneer de baanopeningen worden uitgesplitst naar opleidingstype, blijkt dat het grootste aantal baanopeningen verwacht wordt voor de verzorgende opleidingstypen, zowel op MBO als op HBO niveau. Ook naar technisch en economisch personeel op MBO niveau zal de komende jaren in Limburg veel vraag zijn. Voor een verdere detaillering van de baanopeningen naar opleidingstype verwijzen we naar www.railsite.nl.
55
Tabel 4.17: Prognose aantal baanopeningen (x 1.000) naar opleidingstype per regio, 2009-2014 Baanopeningen (x 1.000)
Limburg
Noord-Limburg
Midden-Limburg
Zuid-Limburg
totaal
gem. / jr
totaal
gem. / jr
totaal
gem. / jr
totaal
gem. / jr
Basisonderwijs
5,8
1,0
1,7
0,3
1,1
0,2
2,9
0,5
VMBO TL / MAVO*
6,8
1,1
1,8
0,3
1,3
0,2
3,7
0,6
VMBO, technisch
8,4
1,4
3,0
0,5
1,9
0,3
3,5
0,6
VMBO, economisch
2,1
0,3
0,5
0,1
0,5
0,1
1,1
0,2
VMBO, verzorgend
3,3
0,6
0,9
0,2
0,8
0,1
1,6
0,3
HAVO/VWO
9,1
1,5
2,4
0,4
1,9
0,3
4,7
0,8
MBO, technisch
13,5
2,3
5,2
0,9
2,9
0,5
5,4
0,9
MBO, economisch
12,2
2,0
3,3
0,6
2,7
0,4
6,2
1,0
MBO, verzorgend
17,2
2,9
5,1
0,9
3,9
0,6
8,2
1,4
HBO, technisch
3,4
0,6
0,9
0,2
0,6
0,1
1,9
0,3
HBO, economisch
4,2
0,7
1,0
0,2
0,9
0,2
2,4
0,4
HBO, verzorgend
13,8
2,3
3,2
0,5
3,1
0,5
7,5
1,3
WO, technisch
1,2
0,2
0,2
0,0
0,2
0,0
0,8
0,1
WO, economisch
1,5
0,2
0,3
0,0
0,4
0,1
0,8
0,1
WO, verzorgend
4,4
0,7
1,1
0,2
0,4
0,1
2,9
0,5
106,9
17,8
30,7
5,1
22,4
3,7
53,8
9,0
Totaal
Bron: Bureau Louter (op basis van landelijke randen ROA) * VMBO Theoretische Leerweg; de vroegere MAVO Noot: Op basis van scenario Midden
Gerelateerd aan de werkgelegenheid, is het aantal baanopeningen in Limburg van 2009 tot en met 2014 het grootst voor verzorgenden op MBO en WO niveau. Het aantal baanopeningen is in Limburg consequent lager dan landelijk; dit wordt veroorzaakt door zowel een lagere uitbreidingsvraag (minder gunstige werkgelegenheidsontwikkeling) als een iets lagere vervangingsvraag in Limburg. Het verschil ten opzichte van het landelijk gemiddelde is het grootst voor de technische opleidingstypen (zowel op MBO, HBO als WO niveau).
56
Tabel 4.18: Prognose aantal baanopeningen naar opleidingstype per regio als % van werkgelegenheid (in basisjaar), 2009-2014 Baanopeningen
Noord-Limburg
Midden-Limburg
totaal (%)
Nederland gem. / jaar (%)
totaal (%)
Limburg gem. / jaar (%)
totaal (%)
gem. / jaar (%)
totaal (%)
gem. / jaar (%)
totaal (%)
Zuid-Limburg gem. / jaar (%)
Basisonderwijs
20,8
3,5
19,4
3,2
20,4
3,4
20,7
3,5
18,4
3,1
VMBO TL / MAVO*
21,8
3,6
20,1
3,4
20,6
3,4
22,8
3,8
19,1
3,2
VMBO, technisch
22,4
3,7
21,0
3,5
22,9
3,8
22,8
3,8
18,8
3,1
VMBO, economisch
22,4
3,7
21,8
3,6
24,0
4,0
21,8
3,6
21,0
3,5
VMBO, verzorgend
20,0
3,3
19,2
3,2
19,6
3,3
20,4
3,4
18,4
3,1
HAVO/VWO
19,8
3,3
19,4
3,2
18,7
3,1
20,1
3,3
19,4
3,2
MBO, technisch
23,2
3,9
20,9
3,5
23,9
4,0
22,5
3,8
18,0
3,0
MBO, economisch
19,3
3,2
17,6
2,9
18,3
3,1
18,8
3,1
16,9
2,8
MBO, verzorgend
30,1
5,0
27,9
4,7
27,5
4,6
31,2
5,2
26,8
4,5
HBO, technisch
25,3
4,2
21,5
3,6
22,4
3,7
20,9
3,5
21,2
3,5
HBO, economisch
20,6
3,4
18,2
3,0
18,5
3,1
18,3
3,1
18,1
3,0
HBO, verzorgend
24,4
4,1
22,7
3,8
22,0
3,7
24,4
4,1
22,3
3,7
WO, technisch
22,8
3,8
19,4
3,2
14,6
2,4
25,6
4,3
19,5
3,2
WO, economisch
16,6
2,8
16,0
2,7
15,0
2,5
18,4
3,1
15,4
2,6
WO, verzorgend
28,0
4,7
27,7
4,6
29,8
5,0
23,7
3,9
27,7
4,6
Totaal
22,7
3,8
21,2
3,5
22,0
3,7
22,6
3,8
20,2
3,4
Bron: Bureau Louter (op basis van landelijke randen ROA) * VMBO Theoretische Leerweg; vroegere MAVO Noot: Op basis van scenario Midden
Kijkend naar de deelregio’s, valt het volgende op: • In Noord-Limburg worden relatief veel baanopeningen verwacht voor het opleidingstype VMBO economie. Bovendien is het verwachte aantal baanopeningen voor technische functies op WO niveau in deze regio relatief klein ten opzichte van het provinciaal gemiddelde. • Midden-Limburg kent naar verwachting een relatief groot aantal baanopeningen in verzorgende functies op MBO niveau en technische functies op WO niveau. • Zuid-Limburg valt op door een relatief klein aantal baanopeningen voor MBO techniek.
4.9 Vestigingen Anno 2008 telde de provincie Limburg 66.550 vestigingen van bedrijven en instellingen. Het aantal bedrijven in de handel & reparatiesector (groot- en detailhandel) in Limburg is ten opzichte van het landelijk gemiddelde groot, terwijl de zakelijke dienstverlening relatief zwak vertegenwoordigd is. In termen van aantal vestigingen is de handel & reparatiesector in Limburg goed voor een kwart van het totale vestigingenbestand, terwijl bij deze bedrijven en instellingen slechts 17,6% van de totale werkgelegenheid te vinden is. Voor de zakelijke dienstverlening betreffen deze aandelen 19,1% in termen van vestigingen tegen 10,4% in termen van werkgelegenheid. Dit betekent dat deze sectoren relatief kleinschalig van aard zijn.
57
Figuur 4.9: Vestigingen naar sector (in % van totaal), 2008 28
Limburg
24
Nederland
20 16 12 8 4
Overige diensten
Zorg
Onderwijs
Overheid
Zakelijke diensten
Fin. diensten
Transport
Horeca
Handel & reparatie
Bouw
Industrie
Landbouw
0
Bron: Vestigingenregister Limburg, LISA
De sectoren die in de afgelopen vijf jaar van relatieve economische voorspoed een flinke groei hebben doorgemaakt in termen van aantal bedrijven, zijn de bouwnijverheid, zakelijke dienstverlening, zorg en overige diensten. In de regel neemt het aantal bedrijven (vestigingen) in tijden van aantrekkende economische conjunctuur met name snel toe in sectoren als de bouw en zakelijke dienstverlening, dat wil zeggen: de dynamiek is groot. Het gaat dan vaak om zzp-ers (zelfstandigen zonder personeel). Deze zzp-ers krijgen in economisch mindere tijden echter vaak ook weer als een van de eersten minder werk. Zo worden in de bouw zzp-ers, die vaak als onderaannemer van grote bedrijven werken, niet langer ingehuurd als het aantal opdrachten terugloopt. Tabel 4.19: Vestigingen naar sector provincie Limburg (2008) Limburg (2008)
NL (2008)
ontw. 2004-2008 (Limburg)
abs
%
%
abs
%
Landbouw (& visserij)
5.910
8,9
8,2
-560
-8,6
Industrie
3.800
5,7
5,4
+240
+6,9
Bouwnijverheid
6.140
9,2
10,7
+1.550
+33,7
Handel & reparatie
16.390
24,6
23
+850
+5,5
Horeca
4.410
6,6
4,5
-30
-0,7
Transport/communicatie
2.220
3,3
3,5
+150
+7,2
Financiële diensten
1.120
1,7
1,9
-60
-5,2
Zakelijke diensten
12.700
19,1
24,1
+2.850
+28,9
Overheid
250
0,4
0,3
-20
-5,6
Onderwijs
1.780
2,7
2,8
+240
+15,8
Zorg
4.520
6,8
6
+1.010
+28,9
Overige diensten
7.320
11,0
9,6
+1.450
+24,7
Totaal
66.550
100
100
+7.680
+13,0
Bron: Vestigingenregister Limburg Noot: absolute aantallen zijn afgerond op tientallen.
58
Voor gegevens ten aanzien van vestigingen op het niveau van arbeidsmarktrayons en gemeenten verwijzen wij naar www.railsite.nl.
4.10
Samenvatting
Limburg totaal (2009-2014)
absoluut
als % van banen 2008
Samenvatting
Uitbreidingsvraag
-8.300
-1,6%
Vervangingsvraag
+75.700
+15,0%
Totaal aantal baanopeningen1
+106.900
+21,2%
Noord-Limburg totaal (2009-2014)
absoluut
als % van banen 2008
• De Limburgse werkgelegenheidsontwikkeling loopt achter op het Nederlands gemiddelde. • Handel & reparatie en industrie vormen de belangrijkste Limburgse sectoren. • In de zorgsector zit de belangrijkste groei. De industrie krimpt, maar blijft in absolute zin een belangrijke rol spelen. • Er vindt een upgradingsproces in de uitbreidingsvraag plaats. • Sterkere Limburgse vergrijzing zorgt (nog) niet voor hogere vervangingsvraag. Samenvatting
Uitbreidingsvraag
-2000
-1,4%
Vervangingsvraag
+21.200
+15,2%
Totaal aantal baanopeningen
+30.700
+22,0%
Midden-Limburg totaal (2009-2014)
absoluut
als % van banen 2008
Uitbreidingsvraag
+400
+0,4%
Vervangingsvraag
+15.300
+15,4%
Totaal aantal baanopeningen
+22.400
+22,6%
Zuid-Limburg totaal (2009-2014)
absoluut
als % van banen 2008
Uitbreidingsvraag
-6.700
-2,5%
Vervangingsvraag
+39.200
+14,7%
Totaal aantal baanopeningen
+53.800
+20,2%
• De relatief grote werkgelegenheid in zowel Landbouw als Logistiek onderstrepen het belang als logistiek knooppunt en agrofoodcluster. • De Landbouw vormt een belangrijke groeisector voor Noord-Limburg. Samenvatting • De keuze voor Midden-Limburg als retailcentrum komt tot uitdrukking in de sterke aanwezigheid van Handel & reparatie. • De zorg en groothandel zijn de belangrijkste groeisectoren. Samenvatting • Zuid-Limburg wordt gekenmerkt door een relatief grote zorgsector en zakelijke dienstverlening. • Er is sprake van een negatieve groei van de werkgelegenheid. Alle baanopeningen worden veroorzaakt door de vervangingsvraag. • Deze vervangingsvraag doet zich met name voor in de zorg.
59
5
Vraag-aanbod confrontatie
In de voorgaande hoofdstukken hebben we afzonderlijk aandacht besteed aan de aanboden vraagzijde van de arbeidsmarkt. In dit hoofdstuk confronteren wij vraag en aanbod om vast te stellen waar zich de knelpunten op de arbeidsmarkt bevinden. Knelpunten op de arbeidsmarkt kunnen kwantitatief of kwalitatief van aard zijn. We spreken van kwantitatieve knelpunten als de vraag naar arbeid groter is dan het aanbod (krapte) of het aanbod van arbeid groter is dan de vraag (overschot). We spreken van kwalitatieve knelpunten als de kwalificaties van niet-werkende werkzoekenden niet corresponderen met de kwalificatievereisten van openstaande vacatures. Kwalitatieve en kwantitatieve knelpunten bestaan vrijwel altijd naast elkaar. In dit hoofdstuk gaan we eerst in op de huidige arbeidsmarktsituatie. We bespreken de arbeidsmarkt aan de hand van de krapte-indicator. Deze wordt bepaald door de vacatures van het UWV WERKbedrijf af te zetten tegen de kortdurende werkloosheid bij het UWV WERKbedrijf. Daarna gaan we in op de verwachte arbeidsmarktperspectieven.
5.1 Samenvatting vraagzijde en aanbodzijde In tabel 5.1 vindt u de samenvattingen van hoofdstuk 3 (aanbodzijde) en hoofdstuk 4 (vraagzijde) naast elkaar. In deze tabel zijn alle gegevens verwachte totalen voor de periode van 2009 tot en met 2014.
60
Tabel 5.1: Samenvatting vraag en aanbod naar regio, 2009 - 2014 Limburg totaal (2009-2014) Aanbodzijde
Vraagzijde absoluut
als % van banen 2008
absoluut
als % van banen 2008
Totale instroom
+93.200
18,5%
Uitbreidingsvraag
-8.300
-1,6%
Kortdurig werklozen (nww), gem. 4e kw. 2008 Totaal (verwachte) aanbod van arbeid
12.600
2,5%
Vervangingsvraag
+75.700
+15,0%
+105.900
21,0%
Totaal aantal baanopeningen*
+106.900
+21,2%
absoluut
als % van banen 2008
Noord-Limburg totaal (2009-2014) Aanbodzijde
Vraagzijde absoluut
als % van banen 2008
Totale instroom
+22.700
16,3%
Uitbreidingsvraag
-2.000
-1,4%
Kortdurig werklozen (nww), gem. 4e kw. 2008 Totaal (verwachte) aanbod van arbeid
2.900
2,1%
Vervangingsvraag
+21.200
+15,2%
+25.600
18,4%
Totaal aantal baanopeningen
+30.700
+22,0%
absoluut
als % van banen 2008
Midden-Limburg totaal (2009-2014) Aanbodzijde
Vraagzijde absoluut
als % van banen 2008
Totale instroom
+18.900
19,0%
Uitbreidingsvraag
+400
+0,4%
Kortdurig werklozen (nww), gem. 4e kw. 2008 Totaal (verwachte) aanbod van arbeid
2.000
2,0%
Vervangingsvraag
+15.300
+15,4%
+20.900
21,0%
Totaal aantal baanopeningen
+22.400
+22,6%
absoluut
als % van banen 2008
Zuid-Limburg totaal (2009-2014) Aanbodzijde
Vraagzijde absoluut
als % van banen 2008
Totale instroom
+51.700
19,4%
Uitbreidingsvraag
-6.700
-2,5%
Kortdurig werklozen (nww), gem. 4e kw. 2008 Totaal (verwachte) aanbod van arbeid
7.700
2,9%
Vervangingsvraag
+39.200
+14,7%
+59.400
22,3%
Totaal aantal baanopeningen
+53.800
+20,2%
* Herhaling noot: Het aantal baanopeningen is hoger dan de optelling van de vervangings- en uitbreidingsvraag. Dit is het gevolg van het feit dat in 2009 en 2010 de negatieve uitbreidingsvraag voor enkele sectoren c.q. opleidingstypen hoger is dan de vervangingsvraag. In die situatie stellen we het aantal baanopeningen op nul, aangezien dit niet negatief kan zijn.
Vergelijking van de verwachte vraag met het verwachte aanbod op de arbeidsmarkt voor de gehele periode 2009-2014 wijst op een evenwichtsituatie. Dit betekent echter niet dat er geen sprake meer is van krapte of overschotten op de arbeidsmarkt. In de volgende paragrafen zien we dat de krapte zich nog steeds voordoet - maar selectief is. Het betreft specifieke beroepsgroepen en opleidingsniveaus.
61
5.2 Huidige arbeidsmarktsituatie In tabel 5.2 vindt u een beknopt overzicht van de huidige arbeidsmarktsituatie voor beroepsgroepen tot en met het MBO-niveau. De krapte op de arbeidsmarkt is in deze tabel uitgedrukt als (zeer) krap, gemiddeld of (zeer) ruim. Deze kwalificatie is gebaseerd op de verhouding tussen het aantal openstaande vacatures en het aantal kortdurig werklozen (minder dan 6 maanden) bij UWV WERKbedrijf. Het voordeel van het gebruik van deze krapte-indicator is dat dit inzicht geeft in de beschikbaarheid van banen per beroep, en niet per sector. Tabel 5.2: Krapte-indicatie naar beroepsgroep (t/m MBO-niveau), 3e kwartaal 2009 Nederland
Limburg
Roermond
Venlo
Venray
Weert
Sittard
Heerlen
Maastricht
krap
gem.
zeer krap
zeer ruim
krap
ruim
ruim
ruim
ruim
Culturele ber.
zeer ruim
zeer ruim
-
-
-
-
-
zeer ruim
zeer ruim
Economisch-adm. ber.
zeer ruim
ruim
ruim
ruim
zeer ruim
ruim
zeer ruim
ruim
Informatica ber.
zeer ruim
zeer ruim
zeer ruim
zeer ruim
-
ruim
zeer ruim
ruim
krap
zeer krap
zeer krap
ruim
ruim
zeer krap
krap
zeer krap
zeer krap
Openbare orde-/ veiligheidsber.
zeer krap
krap
ruim
gem.
zeer ruim
gem.
krap
Pedagogische ber.
gem.
zeer krap
zeer krap
zeer krap
-
-
gem.
zeer ruim
gem.
zeer ruim
zeer ruim
zeer ruim
ruim
zeer ruim
krap
zeer ruim
zeer ruim
gem
Technische en industrieber.
ruim
zeer ruim
ruim
zeer ruim zeer ruim
ruim
ruim
zeer ruim
ruim
Transportber.
ruim
zeer ruim
ruim
zeer ruim zeer ruim zeer ruim
ruim
zeer ruim
ruim
Verzorgende/ dienstverl. ber.
ruim
gem.
zeer krap
zeer ruim
gem.
krap
gem.
zeer ruim
zeer krap
Totaal beroepen (t/m MBO)
ruim
ruim
gem.
ruim
zeer ruim
gem.
ruim
zeer ruim
gem.
Agrarische beroepen
(Para)medische ber.
Sociaal-culturele ber.
zeer krap zeer krap
zeer ruim zeer ruim
Bron: UWV WERKbedrijf Noot: Gegevens met een te lage betrouwbaarheid zijn weg gelaten.
Voor uitgebreide gegevens verwijzen wij u naar de site van het UWV WERKbedrijf: www.werk.nl (zie statische informatie, krapte-indicator). 5.3 Verwachte arbeidsmarktperspectieven In tabel 5.3 vindt u per sector de totale instroom uit het onderwijs en de niet-werkende werkzoekenden als percentage van de werkgelegenheid in 2008. Daarnaast vindt u het totaal aantal baanopeningen. Een vergelijking van de instroom op de arbeidsmarkt en nietwerkende werkzoekenden enerzijds en de baanopeningen anderzijds geven een indicatie van de kwantitatieve mismatch in een specifieke sector. Een kwalitatieve mismatch is hieruit niet af te leiden, omdat in iedere sector verschillende beroepen werkzaam zijn, en een sectorale uitsplitsing dus geen inzicht geeft in de benodigde kwalificaties. Het arbeidsmarktperspectief voor schoolverlaters in Limburg wordt beoordeeld als “redelijk”. Het arbeidsmarktperspectief is het gunstigst in de landbouw, groothandel, horeca, transport/communicatie en zakelijke dienstverlening. In de industrie, bouw en overheidsector zijn er de komende vijf jaar beduidend minder kansen; het perspectief wordt voor deze sectoren als matig ingeschat. De verwachte toekomstige arbeidsmarktsituatie is het somberst in de financiële dienstverlening. Limburg scoort iets slechter dan landelijk, hetgeen in lijn is met de economische prestaties in het recente verleden en de verwachte 62
groei van de economie en werkgelegenheid in Limburg ten opzichte van het landelijk gemiddelde. Tabel 5.3: Indicatie arbeidsmarktperspectief naar sector 2009-2014, Limburg en Nederland Sector
Nederland
Limburg
Noord-Limburg
Midden-Limburg
Zuid-Limburg
goed
goed
(zeer) goed
goed
goed
redelijk
matig
redelijk
matig
matig
Bouwnijverheid
matig
matig
redelijk
matig
matig
Detailhandel
goed
redelijk
redelijk
redelijk
redelijk
Groothandel
goed
goed
goed
goed
goed
Horeca
goed
goed
goed
goed
goed
Transport/communicatie
matig
goed
goed
goed
redelijk
Financiële diensten
matig
matig/slecht
slecht
matig
matig/slecht
Zakelijke diensten & ICT
goed
goed
goed
goed
redelijk
Overheid
redelijk
redelijk/matig
goed
redelijk
matig
Onderwijs
redelijk
redelijk
redelijk
redelijk
redelijk
goed
goed
(zeer) goed
(zeer) goed
goed
Toerisme & maatsch. org.
redelijk
goed
goed
goed
goed
Totaal
redelijk
redelijk
goed
redelijk/goed
redelijk
Landbouw (& visserij) Industrie
Zorg
Bron: Bureau Louter (op basis van landelijke randen ROA + UWV WERKbedrijf AMP 2009-2014), bewerking ETIN Adviseurs Noot: Op basis van scenario Midden * Dit betreft een indicatie: houdt bij het interpreteren rekening met een foutmarge. Bovendien kunnen er binnen sectoren (forse) verschillen bestaan tussen beroepen en opleidingstypen.
Voor de sectoren industrie, bouw, detailhandel, overheid, onderwijs, zakelijke en financiële diensten is de totale uitbreidingsvraag over de periode 2009-2014 negatief. In de eerste twee jaar van de prognose (2009 en 2010) is de negatieve uitbreidingsvraag (krimp van de werkgelegenheid) voor enkele sectoren en opleidingstypen groter dan de vervangingsvraag. Deze uitzonderlijke situatie zou daarmee leiden tot een negatief aantal baanopeningen. Omdat het aantal baanopeningen per definitie niet negatief kan zijn, stellen we de baanopeningen in zulke gevallen gelijk aan nul. Dit neemt niet weg dat doordat de uitbreidingsvraag de komende jaren vrij beperkt is, het aantal baanopeningen in voorliggende prognose voor een belangrijk deel wordt bepaald door de grootte van de vervangingsvraag. Deze is relatief het grootst in de landbouw, horeca en zorg (zie tabel 4.12). De vervangingsvraag is in de huidige tijden van economische tegenwind aanzienlijk lager omdat bedrijven vrijkomende vacatures door bijvoorbeeld pensionering op dit moment vaak niet opnieuw invullen. Op deze manier wordt het personeelsbestand op relatief pijnloze wijze ingekrompen. De verschillen tussen de Limburgse regio’s zijn niet bijzonder groot. Het arbeidsmarktperspectief is het best voor Noord-Limburg, gevolgd door Midden-Limburg. • In Noord-Limburg is het arbeidsmarktperspectief goed tot zeer goed voor de landbouw en de zorgsector. De vooruitzichten zijn slecht voor de financiële dienstverlening. • Midden-Limburg kent een goed tot zeer goed perspectief voor de zorg. Voor de industrie, bouw en financiële diensten wordt het arbeidsmarktperspectief als matig beoordeeld. 63
• In Zuid-Limburg zijn er de komende jaren relatief gezien de meeste kansen in de landbouw, groothandel, horeca, zorg en toerisme & overige dienstverlening. In tabel 5.4 zijn de arbeidsmarktperspectieven naar opleidingstype weergegeven voor Limburg en Nederland voor de komende vijf jaar. Het arbeidsmarktperspectief is het gunstigst voor de verzorgende opleidingstypen, zowel op MBO als op HBO niveau. Voor mensen met een afgeronde HAVO of VWO opleiding is het perspectief in Limburg eveneens goed. Ook voor technisch opgeleiden op wetenschappelijk niveau zijn er de komende jaren naar verwachting voldoende kansen op werk in Limburg. Beduidend minder kansen zijn er voor de opleidingstypen VMBO economie en VMBO verzorging. Het is daarnaast niet verwonderlijk dat mensen met alleen een basisopleiding weinig kansen op de arbeidsmarkt zullen hebben. Tabel 5.4: Indicatie arbeidsmarktperspectief* naar opleidingstype 2009-2014, Limburg en Nederland Opleidingstype
Nederland
Limburg
Noord-Limburg
Midden-Limburg
Zuid-Limburg
BASISONDERWIJS
matig
matig
redelijk/matig
matig
slecht
VMBO TL** / MAVO
goed
goed
goed
redelijk
goed
redelijk
goed
goed
redelijk
redelijk
VMBO, economisch
matig
matig
slecht
redelijk
matig
VMBO, verzorgend
matig
matig
redelijk/matig
redelijk
matig
HAVO/VWO
goed
goed
goed
goed
goed
MBO, technisch
goed
goed
goed
goed
redelijk
MBO, economisch
redelijk
redelijk
redelijk
redelijk
matig
MBO, verzorgend
goed
goed
goed
goed
goed
HBO, technisch
goed
goed
goed
redelijk
goed
HBO, economisch
redelijk
redelijk/matig
redelijk
redelijk
matig
HBO, verzorgend
goed
goed
goed
goed
goed
WO, technisch***
goed
goed
redelijk
goed
goed
WO, economisch***
matig
slecht
redelijk/matig
redelijk/matig
slecht
WO, verzorgend***
goed
redelijk
(zeer) goed
goed
matig
redelijk
redelijk/matig
redelijk
redelijk
matig
VMBO, technisch
Totaal
Bron: Bureau Louter (op basis van landelijke randen ROA + UWV WERKbedrijf AMP 2009-2014), bewerking ETIN Adviseurs Noot: Op basis van scenario Midden * Dit betreft een indicatie: houd bij het interpreteren rekening met een foutmarge. Bovendien kunnen er binnen opleidingstypen (forse) verschillen bestaan. ** VMBO Theoretische Leerweg; de vroegere MAVO ***De cijfers voor het WO zijn vertekend door de relatief grote arbeidsmobiliteit van hoger opgeleiden. Zie de tekst bij deze tabel voor een uitgebreide uitleg.
De vergelijking van vraag en aanbod van arbeid op het WO-niveau wordt vertekend door de grotere arbeidsmobiliteit van hoger opgeleiden. Een regionale vergelijking van instroom op de arbeidsmarkt afkomstig van de universiteit en de lokale vraag naar arbeid in het gebied rondom de universiteit gaat mank omdat veel studenten na hun universitaire opleiding wegtrekken naar andere gebieden (bijvoorbeeld terug naar hun oude woonplaats of naar regio’s waar veel banen zijn voor hoger opgeleiden, zoals de Randstad). Zoals bekend doet dit effect in Limburg zich in sterke mate voor; de zogenaamde ‘braindrain’. Hierdoor zijn de becijferde arbeidsmarktperspectieven in de gebieden rondom 64
universiteiten negatiever dan ze in werkelijkheid zijn. De vertekening is het grootst voor de verzorgende en economische opleidingstypen, door de uitstroom van studenten met deze opleidingen vanaf de Universiteit Maastricht (economie, rechten en geneeskunde). Door het ontbreken van een technische universiteit in Limburg (de dichtstbijzijnde universiteiten zijn gevestigd in Eindhoven en Aken) werkt het effect in de andere richting; de uitstroom van universitaire technische studenten is relatief lager, met een positief effect op het arbeidsmarktperspectief11. Voor het maken van een regionale vraag-aanbod confrontatie op HBO niveau geldt bovenstaande complicatie eveneens, zij het in mindere mate. Over de gehele lijn zijn de arbeidsmarktperspectieven voor schoolverlaters binnen Limburg de komende jaren het best in Noord-Limburg, op de voet gevolgd door Midden-Limburg. In Zuid-Limburg zijn de perspectieven minder positief. In tabel 5.5 en 5.6 zijn respectievelijk de MBO- en HBO-opleidingsrichtingen nog meer gedetailleerd uitgesplitst. In deze tabel vindt u een overzicht van het verschil tussen de instroom uit de opleidingen en het aantal baanopeningen in de periode 2009-2014. Daarnaast vindt u weer de kwalitatieve typering van het arbeidsmarktperspectief, net als in de voorgaande tabellen. Op dit niveau zijn echter geen gegevens beschikbaar van de kortdurig werklozen, en deze tabel kent daardoor een licht positievere inschatting van het arbeidsmarktperspectief. Omdat het kortdurige werklozenaanbod echter slechts een klein deel van het (verwachte) aanbod op de arbeidsmarkt vormt, blijft deze vertekening voor de meeste opleidingsrichtingen beperkt. Positieve getallen in de kolom “Tekort/overschot” duiden op een relatief tekort aan baanopeningen c.q. overschot aan instroom vanuit het onderwijs en gaan dus gepaard met negatievere typeringen in de kolom “Arbeidsmarktperspectief”. Negatieve getallen duiden op een tekort aan instroom vanuit het onderwijs en gaan dus gepaard met goede arbeidsmarktperspectieven.
11 De prognose van de arbeidsmarktinstroom gaat uit van de woonplaats van mensen, en niet van plaats waar de opleiding is gevestigd. Universitaire studenten gaan echter vaak ook wonen in de stad waar ze studeren. Voor HBO-studenten geldt dit in mindere mate.
65
Tabel 5.5: Arbeidsmarktperspectief MBO-opleidingsrichtingen Limburg, 2009-2014 Opleidingstype
Opleidingsrichting
Banen (2008)
Baanopeningen
Instroom
Tekort / Overschot
Arbeids-markt perspectief
MBO,
MBO bouw
9.550
2.240
1.330
-900
goed
Technisch
MBO brood en banket, levensmiddelen, vleesverwerking MBO elektrotechniek
2.680
640
480
-160
goed
10.750
2.330
1.470
-850
goed
MBO fijnmechanische techniek
1.170
150
200
50
redelijk
MBO grafische techniek
2.250
290
200
-100
goed
MBO groene ruimte
2.030
290
780
490
slecht
MBO grond-, weg- en waterbouw
1.850
320
280
-40
goed
MBO ICT
2.200
360
950
590
slecht
MBO installatietechniek
2.050
320
600
290
matig
MBO laboratorium
1.100
260
250
-10
goed
MBO motorvoertuigentechniek en tweewielers MBO operationele techniek
4.710
750
1.110
360
matig
580
70
280
220
slecht
MBO procestechniek
1.730
580
560
-20
goed
MBO vervoer
3.260
640
810
170
redelijk
420
70
90
20
redelijk
MBO voeding, natuur en milieu
6.580
1.130
1.220
90
redelijk
8.630
1.760
1.180
-580
goed
MBO,
MBO werktuigbouw en mechanische techniek MBO administratie en logistiek
2.3370
3.930
3.770
-160
goed
economisch
MBO facilitaire dienstverlening
3.870
630
1.050
420
matig
MBO handel
15.880
2.070
4.260
2.190
matig
MBO horeca
7.130
1.390
2.160
770
matig
MBO openbare orde en veiligheid
5.100
970
760
-210
goed
MBO secretariaat
8.410
1.340
1.630
290
redelijk
MBO toerisme en recreatie
2.500
180
960
790
slecht
MBO,
MBO apothekersassistent
2.490
550
400
-150
goed
verzorgend
MBO beweging en therapie
2.170
500
210
-280
goed
MBO dokters-, tandarts- en dierenartsassistent MBO gezondheidstechniek
3.530
720
560
-160
goed
760
220
160
-60
goed
MBO sociaal-pedagogisch en welzijn
12.960
3.050
3.330
280
redelijk
MBO uiterlijke verzorging
7.570
1.820
1.430
-390
goed
MBO verpleging
10.500
2.740
1.730
-1.000
goed
MBO verzorging
22.450
5.620
3.560
-2.060
goed
MBO vliegtuigtechniek
Bron: Bureau Louter, bewerking ETIN Adviseurs, Berenschot Noot 1: Op basis van scenario Midden Noot 2: Absolute aantallen zijn afgerond op tientallen
66
Uit tabel 5.5 blijkt dat er binnen de opleidingstypen verschillen bestaan in arbeidsmarktperspectief. Technische opleidingen kennen over het algemeen een goed arbeidsmarktperspectief in Limburg, maar er zijn uitzonderingen. Het arbeidsmarktperspectief voor de installatietechniek en de motorvoertuigentechniek is matig, en het perspectief voor MBO groene ruimte, ICT en operationele techniek is zelfs slecht. In deze beroepen is de arbeidsmarktinstroom (veel) groter dan het aantal baanopeningen. Economische opleidingen kennen over het algemeen een redelijk arbeidsmarktperspectief. Toerisme en recreatie springen er uit door hun slechte perspectief. Tussen de verzorgende opleidingsrichtingen bestaan geen grote verschillen.
67
Tabel 5.6: Arbeidsmarktperspectief HBO-opleidingsrichtingen Limburg, 2009-2014 Opleidingstype Opleidingsrichting
Banen (2008)
Baanopeningen
Instroom
Tekort / Overschot
Arbeids-markt perspectief
HBO,
HBO bouwkunde
1.730
430
350
-80
goed
Technisch
HBO chemische technologie
420
80
50
-40
goed
HBO civiele techniek
1.230
310
210
-110
goed
HBO elektrotechniek
3.180
750
380
-370
goed
HBO informatica
3.290
670
830
160
redelijk
HBO laboratorium
2.090
360
260
-100
goed
HBO vervoer en logistiek
1.140
320
110
-210
goed
HBO werktuigbouwkunde
2.270
240
450
210
matig
HBO,
HBO accountancy en bedrijfseconomie
5.370
780
940
160
redelijk
economisch
HBO bedrijfskunde
7.760
1.430
1.930
500
matig
HBO commerciële economie
5.290
750
1.410
660
matig
570
200
50
-150
zeer goed
1.690
280
130
-160
goed
HBO secretariaat
560
90
140
50
matig
HBO toerisme en recreatie
930
100
220
120
matig
HBO openbare orde en veiligheid HBO recht en bestuur
HBO,
HBO (fysio)therapie
3.970
800
980
180
redelijk
verzorgend
HBO communicatie en journalistiek
1.800
80
740
660
slecht
HBO documentatie en informatie
1.310
470
100
-380
zeer goed
HBO horeca
1.050
120
280
160
matig
750
100
80
-30
goed
HBO lerarenopleiding basisonderwijs
13.870
2.890
1.770
-1.120
goed
HBO lerarenopleidingen overig
11.720
2.870
840
-2.030
goed
HBO maatschappelijk werk en hulpverlening
7.590
1.240
1.470
230
redelijk
HBO milieukunde
1.440
250
120
-140
goed
HBO pedagogie
1.570
330
280
-50
goed
HBO personeel en arbeid
2.740
530
410
-120
goed
HBO radiologie
970
90
100
10
redelijk
HBO tolk en vertaler
960
130
60
-80
goed
HBO uitvoerende en beeldende kunsten
5.040
770
820
50
redelijk
HBO verpleegkunde
5.710
1.070
670
-400
goed
HBO voeding
540
90
110
20
redelijk
HBO landbouw en veeteelt
Bron: Bureau Louter, bewerking ETIN Adviseurs, Berenschot Noot 1: Op basis van scenario Midden Noot 2: Absolute aantallen zijn afgerond op tientallen
68
In tabel 5.6 is te zien dat er weinig verschillen bestaan in arbeidsmarktperspectief binnen de verschillende HBO-opleidingen. Het arbeidsmarktperspectief binnen de technische opleidingen is goed. Alleen de opleiding werktuigbouwkunde kent een matig arbeidsmarktperspectief. Economische richtingen in het HBO kennen een redelijk tot matig arbeidsmarktperspectief. Opleidingsrichtingen openbare orde en veiligheid en recht en bestuur springen er uit door een (zeer) goed arbeidsmarktperspectief. De verzorgende opleidingsrichtingen kennen een goed arbeidsmarktperspectief. Uit de tabel is duidelijk te zien dat in de categorie van verzorgende opleidingen ook een aantal uitzonderlijke opleidingsrichtingen zitten. Communicatie en journalistiek kennen een slecht arbeidsmarktperspectief, en het perspectief voor de horeca is matig.
69
6
Speerpuntsectoren
Het beleid in de Provincie Limburg richt zich op een aantal speerpuntsectoren. Deze sectoren staan specifiek in de belangstelling van beleidsmakers omdat ze van belang zijn voor de huidige werkgelegenheid in Limburg en/of van grote waarde zijn voor de toekomstige werkgelegenheid in Limburg. De speerpuntsectoren die in dit hoofdstuk centraal staan, zijn: • • • • •
Zorg; Vervoer & logistiek; Retail & horeca; Procesindustrie/ -techniek plus; Agrofood.
Deze vijf speerpuntsectoren zijn samen verantwoordelijk voor ongeveer de helft van het huidige totaal aantal arbeidsplaatsen in Limburg. Uiteraard bieden ook een groot aantal andere sectoren een potentieel voor de toekomstige werkgelegenheid. Dit zijn veelal zeer specifieke deelsectoren (zoals zonne-energie) of nog nauwelijks bekende sectoren (wellicht is momenteel een uitvinder op zijn zolderkamer de basis aan het leggen voor een geheel nieuwe sector). Hoewel we onderkennen dat het inzicht in deze toekomstige ontwikkelingen waardevol is voor beleidsmakers, vormen deze geen onderdeel van de speerpuntsectoren. Simpelweg omdat we deze toekomst niet kunnen voorspellen. In dit hoofdstuk vindt u meer informatie over ieder van de vijf gedefinieerde speerpuntsectoren. Per speerpuntsector vindt u omschrijvingen van de deelsectoren. Daarnaast behandelen we de trends in de sector en de gevolgen daarvan voor vraag naar en aanbod van arbeid.
6.1 Een opmerking vooraf Een economische sector bestaat uit bedrijven die in die sector werkzaam zijn. Het is daarom van belang om te kijken naar de manier waarop bedrijven in een sector worden ingedeeld. In Nederland wordt uitgegaan van de Standaard Bedrijfsindeling (SBI). Deze indeling is een hiërarchische indeling van economische activiteiten en sluit aan op de indeling van de Europese Unie en die van de Verenigde Naties. Het CBS gebruikt de SBI onder meer om bedrijfseenheden in te delen naar hun hoofdactiviteit. Dit brengt twee complicaties met zich mee, welke relevant zijn hier te bespreken: In een bedrijf zijn veel verschillende beroepsgroepen werkzaam. De werkgelegenheid in een bedrijf in de industrie omvat dus ook de receptionisten, de financiële administratie of de inkopers. Deze beroepsgroepen zijn niet per definitie sectorspecifiek. Dit betekent dus ook dat bij een vraag/aanbod-confrontatie we rekening moeten houden met het feit dat een medewerker financiële administratie in de industrie, in de toekomst ook werkzaam kan zijn in de zorg en vice versa. We komen hier in dit hoofdstuk aan tegemoet door - waar relevant ook specifieke beroepsgroepen (opleidingstypen) te bespreken.
70
Een tweede complicatie heeft betrekking op de indeling van bedrijven naar hoofdactiviteit. Voor de meeste bedrijven hoeft dit geen probleem te zijn. Maar voor grote bedrijven kan dit problemen opleveren. Deze bedrijven zijn mogelijk actief op meerdere markten en/ of in meerdere sectoren en hebben dus ook meerdere hoofdactiviteiten. Het kan dan dus voorkomen dat deze (vestigingen van) bedrijven toch eenzijdig bij één sector worden ingedeeld. In dit hoofdstuk komen we hieraan tegemoet door met name op het niveau van de hoofdsector te kijken. Ook wanneer een organisatie in meerdere sectoren werkzaam is, is het aannemelijk dat deze sectoren in de aard wel dicht bij elkaar liggen.
6.2 Zorg De zorgsector is de grootste van de vijf speerpuntsectoren. Met 83.670 banen (werkzame personen) in 2008 - en naar verwachting groeiend met 11.300 banen (werknemers) in de periode 2009-2014 - vormt deze sector een belangrijke basis van de werkgelegenheid in Limburg. In hoofdstuk 3 bespraken we al de invloed die de vergrijzing zal hebben op de Limburgse arbeidsmarkt. Voor de zorgsector is deze invloed nog veel groter. Naast de afname van het aanbod van arbeid heeft de vergrijzing namelijk ook een toename in vraag naar arbeid in de zorgsector tot gevolg. Dit dubbele effect is één van de grootste uitdagingen voor heel Nederland, en de gevolgen zullen het eerst merkbaar zijn in Limburg. De neergang van de economie in 2008 en 2009 heeft tot gevolg dat de zorgsector tijdelijk minder problemen heeft met het vinden van personeel. De verwachting is dat, na het herstel van de economie, krapte wederom een belangrijke uitdaging zal zijn voor de zorgsector12. 6.2.1 Overzicht De zorgsector is onderverdeeld in vier deelsectoren: • Ziekenhuiszorg; • Medische praktijken; • Overige cure en preventie: de instellingen voor curatieve zorg zonder overnachting en preventieve zorg; • Welzijnszorg of care: instellingen voor verpleging en verzorging van mensen, soms tijdelijk en vaak langdurend. Welzijnszorg is met 57,5% van de werkgelegenheid veruit de grootste deelsector. Deze sector is ook het sterkst gekoppeld aan de vergrijzingsproblematiek en omvat bijvoorbeeld ook de thuiszorgsector. Dit verklaart ook het feit dat deze sector in Zuid-Limburg het grootst is, gevolgd door Midden-Limburg. In de voorgaande hoofdstukken hebben we al gezien dat dit ook de volgorde is waarin de vergrijzing in Limburg zich ontwikkelt.
12 Zie ook ‘Regioportret Zorg en Welzijn’ van Prismant voor zowel Zuid-Limburg als Noord- en Midden-Limburg.
71
Tabel 6.1: Werkgelegenheid zorgsector naar deelsector per regio, 2008 Totaal zorg
Ziekenhuis-zorg
Medische praktijken abs %
Overig cure, preventie* abs %
Welzijnszorg** abs %
abs
in % v. totaal
%
abs
%
Limburg
83.670
16,1
100
24.140
28,8
7.240
8,6
4.160
5,0
48.140
57,5
Noord-Limburg
18.910
13,7
100
6.160
32,6
1.740
9,2
770
4,1
10.240
54,1
Midden-Limburg
17.620
16,4
100
4.910
27,9
1.640
9,3
880
5,0
10.190
57,9
Zuid-Limburg
47.150
17,1
100
13.070
27,7
3.860
8,2
2.510
5,3
27.710
58,8
Heerlen
19.590
18,9
100
4.620
23,6
1.640
8,4
810
4,2
12.510
63,9
Maastricht
17.520
17,1
100
6.100
34,8
1.230
7,0
930
5,3
9.270
52,9
Roermond
14.050
18,7
100
4.090
29,1
1.240
8,8
440
3,2
8.290
59,0
Sittard-Geleen
10.040
14,1
100
2.350
23,4
990
9,9
760
7,6
5.930
59,1
Venlo
10.570
13,2
100
2.860
27,1
1.000
9,5
540
5,1
6.170
58,3
Venray
8.240
14,8
100
3.300
40,0
670
8,2
230
2,8
4.040
49,0
Bron: Vestigingenregister Limburg Noot: absolute aantallen zijn afgerond op tientallen, de optelling van deelregio’s komt daardoor niet altijd overeen met het totaal. * Bestaande uit “cure” (behandeling van ziekten) en preventie (inclusief veterinaire diensten). ** Ook wel “care” genoemd: verpleging en verzorging van mensen, soms tijdelijk, vaak langdurend.
6.2.2 Actualiteit en trends De vergrijzing stelt de zorg op scherp, en dat heeft grote gevolgen voor zorginstellingen en medewerkers in de zorg. Al enkele jaren zien we een stijging in arbeidsproductiviteit in de zorg, alhoewel deze kleiner is dan in de marktsectoren, zoals de industrie. De productiviteitsgroei is groter in marktsectoren door meer innovatie en financiële prikkels. In de publieke sector (‘beschermde marktsectoren’ zoals de zorg) is deze prikkel niet of slechts in beperkte mate aanwezig. Daar komt nog bij dat er in veel dienstensectoren een grens is aan de te realiseren productiviteitsgroei. Zo zit er een maximum aan het aantal patiënten dat op een dag geopereerd kan worden. Het verhogen van de arbeidsproductiviteit in de zorgsector is lastig, maar niet onmogelijk. Hoewel er verschillende wijzen zijn om arbeidsproductiviteit te meten, is het een feit dat in de verpleging en verzorging de vraag naar zorg sneller is gestegen dan het aantal medewerkers13. Een toename van de arbeidsproductiviteit is noodzakelijk om ook in de toekomst zorg te kunnen leveren, maar kan ook op gespannen voet staan met de levering van kwaliteit. Om ook in de toekomst hoogwaardige zorg te kunnen leveren zetten veel instellingen in op innovatie. Innovatie heeft twee gevolgen voor de arbeidsmarkt. Allereerst kan innovatie een verbetering van de arbeidsproductiviteit tot gevolg hebben en daardoor de krapte op de arbeidsmarkt terugdringen. Een andere gevolg is dat innovatie leidt tot een verandering in het soort medewerkers waaraan behoefte is. Innovatie in de zorg kan vele gedaanten aannemen. Ten eerste zien we dat de arbeidsverhoudingen in de zorg aan het veranderen zijn. Zorginstellingen richten flexpools in, denken over prestatiebeloning en plannen het werk steeds slimmer, om zo een maximale productiviteit uit hun medewerkers te halen. Daarnaast zien we bij zorginstellingen steeds vaker dat alle niet-primaire activiteiten worden uitbesteed. Deze vormen van innovatie 13 Bron: RegioMarge 2009, Prismant
72
hebben vooral effect op de arbeidsproductiviteit (door een verkleining van niet-declarabele tijd en overhead). Ten tweede zien we dat technische ontwikkelingen het werken in de zorg veranderen. Het elektronisch patiëntendossier (EPD) zal leiden tot een andere manier van samenwerking en een efficiëntere zorgverlening. Wanneer het personeelstekort nijpender wordt zal mantelzorg steeds belangrijker worden. Tenslotte zullen zorgverleners steeds vaker hun patiënten op afstand in de gaten gaan houden of benaderen. Domotica (automatisering van het huis om bewoners te ondersteunen), Ambient Intelligence (onzichtbare sensoren verstopt in de omgeving van patiënten om hun welzijn te monitoren) en Telecare (sensoren op of in het lichaam van patiënten en zorgverlening via moderne telecommunicatie) zullen de arbeidsproductiviteit nog verder doen stijgen, maar maken het beroep ook onpersoonlijker. Deze innovaties hebben bovendien gevolgen voor de technische infrastructuur. Deze apparatuur moet worden ontworpen, ingebouwd in de gebouwen en personeel moet ermee om kunnen gaan. Naast een verbetering van de arbeidsproductiviteit heeft deze vorm van innovatie dus ook een effect op het soort medewerkers in de zorg (het vereiste opleidingsniveau zal toenemen). 6.2.3 Verwachte arbeidsmarktsituatie tot 2014 We zien dat de zorgsector de grootste groeisector van Limburg is. Deze groei doet zich met name voor in Midden-Limburg (18,7% t.o.v. huidige werkgelegenheid), gevolgd door Noord-Limburg (13%) en Zuid-Limburg (11,5%). Deze groei vormt de totale uitbreidingsvraag van 11.300 banen in de periode 2009-2014. Ondanks het feit dat de zorg minder gevoelig is voor de conjunctuur, zien we ook hier een verschil met de prognose van de vorige editie van RAIL. De vervangingsvraag levert nog eens 17.700 banen op. De uitbreidingsvraag en vervangingsvraag samen levert 29.500 baanopeningen op. Wanneer we kijken naar het MBO, dan zien we dat er over het algemeen voor elk opleidingstype een tekort (verschil tussen instroom en baanopeningen) geldt, met uitzondering van sociaal-pedagogisch en welzijn. Daarnaast laten de cijfers zien dat de echte tekorten zich voordoen bij de opleidingstypen MBO verpleging en MBO verzorging. Op HBO niveau zien we een nog veel genuanceerder beeld, waarbij er over het algemeen geen grote tekorten zijn, met uitzondering van HBO verpleegkunde. Tabel 6.2: Instroom, baanopeningen, uitbreidings- en vervangingsvraag per jaar naar opleidingsrichting, 2009-2014 Opleidingsrichting
Instroom
Baanopeningen
abs
%
abs
%
MBO beweging en therapie
40
1,6
80
3,8
MBO gezondheidstechniek
30
3,4
40
4,8
MBO SPW
560
4,3
510
3,9
MBO verpleging
290
2,8
460
4,3
MBO verzorging
590
2,6
940
4,2
HBO (fysio)therapie
160
4,1
130
3,4
HBO pedagogie
50
3,0
60
3,5
HBO radiologie
20
1,7
20
1,5
HBO verpleegkunde
110
2,0
180
3,1
HBO voeding
20
3,4
20
2,7
Bron: Bureau Louter (op basis van landelijke randen ROA) Noot: Absolute aantallen zijn afgerond op tientallen
73
Deze cijfers maken duidelijk dat er in Limburg sprake is van een kwantitatieve en kwalitatieve schaarste met betrekking tot verpleging en verzorging. Alhoewel voor beide opleidingen geldt dat ze zorgen voor een grote instroom op de arbeidsmarkt, geldt dat het aantal baanopeningen hoger wordt geprognosticeerd dan de instroom. Hetzelfde geldt voor verpleging op HBO niveau. De zorg is een populaire sector voor jongeren om in te gaan studeren. De grote aantallen studenten die instromen op de arbeidsmarkt uit MBO opleidingen als sociaal pedagogisch werk, verzorging en verpleging onderstrepen dit. Tegenover deze instromers staat echter een groter aantal baanopeningen. De verwachting op basis van de huidige cijfers voor de komende vijf jaar is dat dit zo blijft, hoewel dit waarschijnlijk in de eerste twee jaar minder voelbaar zal zijn. Dit betekent een toename van de kwantitatieve mismatch wanneer er geen veranderingen optreden binnen de sector. We sluiten deze paragraaf af met een samenvatting van gegevens van aanbod en vraag in de zorgsector. In tabel 6.3 vindt u de arbeidsmarktinstroom en het aanbod van kortdurig werklozen, die samen het verwachte aanbod van arbeid vormen van 2009 tot en met 2014. In tabel 6.4 vindt u de uitbreidingvraag en de vervangingsvraag die samen het totaal aantal baanopeningen vormen. U vindt deze gegevens zowel gemiddeld per jaar als in totaal voor de periode 2009-2014. Tabel 6.3: Verwacht aanbod van arbeid in de zorgsector 2009-2014 Gemiddeld per jaar
Totaal 2009-2014
Absoluut
Als % van banen
Absoluut
Als % van banen
+2.900
3,4%
+17.300
20,3%
Kortdurig werklozen, gem. 4e kwartaal 2008
1.200
1,5%
Totaal (verwacht) aanbod van arbeid
18.500
21,8%
Arbeidsmarktinstroom
Bron: Bureau Louter, bewerking ETIN Adviseurs, Berenschot Noot 1: Op basis van scenario Midden
Tabel 6.4: Verwachte vraag naar arbeid in de zorgsector 2009-2014 Gemiddeld per jaar
Totaal 2009-2014
Absoluut
Als % van banen
Absoluut
Als % van banen
Uitbreidingsvraag
+1.900
3,8%
+11.300
13,2%
Vervangingsvraag
+3.000
3,5%
+17.700
20,7%
Baanopeningen
+4.900
5,8%
+29.500
34,5%
Bron: Bureau Louter, bewerking ETIN Adviseurs, Berenschot Noot 1: Op basis van scenario Midden
74
6.3 Vervoer & logistiek De ligging van Limburg, en van Venlo in het bijzonder, maakt dat vervoer en logistiek traditioneel een belangrijke rol speelt in het gebied. In het vakblad ‘Logistiek’ is de regio Venlo-Venray in 2009 wederom als nummer 2 verkozen als logistieke hotspot in het kader van de ‘Logistieke kaart van Nederland 2009’. De regio scoort met name sterk op de aanwezigheid van een goede infrastructuur, de bereikbaarheid van logistieke knooppunten en de beschikbaarheid van personeel. Als verbeterpunten worden genoemd dat de regio zich nog beter moet ontwikkelen qua multimodaliteit (vervoer over water) en dreigende leegstand van warehouses. De realisatie van een nieuwe bargeterminal op de locatie Ankerkade/Tjalkade zal het scala aan beschikbare modaliteiten completeren. Met een werkgelegenheid van 25.900 banen is vervoer & logistiek een relevante sector voor Limburg. 6.3.1 Overzicht De sector Transport en Communicatie (met een werkgelegenheid van 32.800 banen) is onderverdeeld naar drie deelsectoren: • Vervoer; • Diensten ten behoeve van vervoer ; • Post & Telecommunicatie. Deze laatste deelsector maakt standaard onderdeel uit van de sector, maar wijkt inhoudelijk af van de twee andere deelsectoren. In het speerpunt Vervoer en Logistiek richten we ons met name op de eerste twee deelsectoren, welke samen goed zijn voor 25.900 banen. Tabel 6.5: Werkgelegenheid vervoer & logistiek naar deelsector per regio, 2008 Totaal logistiek
Vervoer*
Diensten t.b.v. vervoer
Post & communicatie
abs
in % v. totaal
%
abs
%
abs
%
abs
%
32.800
6,3
100
16.500
50,3
9.400
28,6
6.910
21,1
Noord-Limburg
11.110
8,1
100
5.520
49,7
4.610
41,5
980
8,8
Midden-Limburg
5.470
5,1
100
3.240
59,2
1.470
26,9
760
13,9
Zuid-Limburg
16.220
5,9
100
7.740
47,7
3.310
20,4
5.170
31,9
Heerlen
4.470
4,3
100
2.870
64,2
380
8,5
1.220
27,3
Maastricht
7.010
6,8
100
2.670
38,0
980
13,9
3.370
48,1
Roermond
3.860
5,1
100
2.090
54,2
1.260
32,7
510
13,1
Sittard-Geleen
4.740
6,7
100
2.210
46,6
1.950
41,2
580
12,3
Venlo
6.430
8,0
100
3.270
50,8
2.510
39,0
660
10,2
Venray
4.650
8,4
100
2.250
48,3
2.090
45,0
310
6,7
Limburg
Bron: Vestigingenregister Limburg Noot: absolute aantallen zijn afgerond op tientallen, de optelling van deelregio’s komt daardoor niet altijd overeen met het totaal.
75
6.3.2 Actualiteit en trends De sector vervoer & logistiek is één van de eerste sectoren waar de recessie gevolgen heeft voor het aantal arbeidsplaatsen. Jaarlijks wordt in opdracht van VTL onderzoek gedaan naar de transport & logistiek sector in Nederland als geheel, waarbij zes deelregio’s worden onderscheiden. Voor de trends maken we gebruik van de rapportage over de regio Zuid-Oost Nederland14. Hoewel het aantal arbeidsplaatsen in 2008 gedaald is, staat de sector niet stil. Er zijn veel initiatieven om de sector ook in de toekomst sterk te ontwikkelen. Het meest in het oog springende initiatief is het Topinstituut Logistiek dat start vanaf 1 november 2009. Het Topinstituut is gevestigd in Breda en heeft als ambitie om van Nederland een logistiek regieland te maken. Nederland moet Europees marktleider worden in het aansturen van internationale verkeersstromen. Hoewel het Topinstituut niet in Limburg is gevestigd zal deze innovatie-impuls ook gevolgen hebben voor Limburg - met name voor NoordLimburg. De arbeidsmarktperspectieven van hoogopgeleide medewerkers in de sector zullen verbeteren, maar wat de gevolgen zijn voor lager opgeleide medewerkers is moeilijk te voorspellen. Venlo heeft in 2009 geïnvesteerd in een visie op logistiek in de eigen regio. Met het rapport Regio Venlo: compleet in innovatieve logistiek mikt Venlo op verdere ontwikkeling en innovatie van de sector. Daarbij heeft de Universiteit Maastricht de nieuwe masteropleiding Supply Chain Management en Change in Venlo geopend. Met deze initiatieven jaagt Venlo innovatie in de regio aan. In 2009 zijn ook verschillende grote projecten in Venlo gerealiseerd. Ten eerste is met de voltooiing van Trade Port Noord het Trade Port project afgerond. Daarnaast heeft Goodman International een grote logistieke hub in Venlo geopend. De reden voor de keuze van de locatie is de uitstekende aansluiting op zowel de haven van Rotterdam als het Ruhrgebied. Tenslotte heeft het Fresh Park Venlo een nieuw bedrijfsverzamelgebouw in Venlo geopend. Vanaf 2008 namen bedrijven maatregelen om de economische crisis het hoofd te bieden. Naast het ontslaan van personeel maakten bedrijven ook gebruik van arbeidstijdverkorting. In 2009 zijn hier nog om- en bijscholing, functieverandering en kostenbesparing bijgekomen. Een ruime meerderheid van de bedrijven geeft aan te trachten zoveel mogelijk werknemers aan de slag en dus ‘binnen boord’ te houden. Deze mensen zijn weer hard nodig als de economie, en daarmee de vraag naar transport, weer aantrekt. Ten slotte lijkt de bereidheid bij transportbedrijven om bbl-plaatsen aan te bieden in economisch moeilijke tijden toch onder druk te staan. Toch is het juist nu belangrijk om voldoende leerwerkplekken te creëren. Als dit niet lukt, ontstaat een tekort aan leer-werkplekken met als gevolg dat een deel van de aangemelde leerlingen hun opleiding wellicht niet kan starten. Hiermee wordt een gedeelte van de oplossing voor het dreigende tekort aan chauffeurs, onbenut gelaten. Het tekort aan chauffeurs wordt veroorzaakt door de vergrijzing en de 48-urige werkweek voor chauffeurs die in 2011 van kracht wordt. Omdat circa 60% van de jongeren die een leer-werktraject hebben gevolgd, ook blijft werken bij hetzelfde bedrijf, is dit een uitstekende investering voor de toekomst.
14 Deze regio omvat grofweg de COROP-regio’s Noord-, Midden- en Zuid-Limburg, Zuidoost- en NoordoostBrabant en regio Arnhem/Nijmegen.
76
6.3.3 Verwachte arbeidsmarktsituatie tot 2014 In de periode 2009-2014 wordt een groei in de werkgelegenheid verwacht van 500 banen. Het is hierbij van belang om te benadrukken dat deze prognose beleidsarm is, dus gebaseerd op bestaande wet- en regelgeving. Gelet op de initiatieven die momenteel in de sector worden genomen en die men van plan is te nemen, kan dit aantal banen ook hoger uitvallen. Wanneer we kijken naar de relevante arbeidsmarktinstroom dan zien we op MBO niveau dat de tekorten zich met name voordoen bij de ondersteunende diensten t.b.v. vervoer. De krapte op de arbeidsmarkt in vervoergerelateerde opleidingstypen komt op het MBO niveau uitsluitend tot stand door de vervangingsvraag, aangezien de uitbreidingsvraag negatief is. Tabel 6.6: Instroom, baanopeningen, uitbreidings- en vervangingsvraag per jaar naar opleidingsrichting, 2009-2014 Opleidingsrichting
Instroom
Baanopeningen
abs
%
abs
%
MBO vervoer
140
4,1
110
3,3
MBO motorvoertuigentechniek en tweewielers
190
3,9
130
2,7
MBO administratie en logistiek
630
2,7
660
2,8
HBO vervoer en logistiek
20
1,6
50
4,7
Bron: Bureau Louter (op basis van landelijke randen ROA) Noot: Absolute aantallen zijn afgerond op tientallen
Op het niveau van HBO vervoer en logistiek zien we dat het tekort in relatieve termen zeer groot is. Ook hier geldt weer dat de baanopeningen volledig worden veroorzaakt door de vervangingsvraag. In absolute termen betreft het echter een bescheiden groep per jaar. We sluiten deze paragraaf af met een samenvatting van gegevens van aanbod en vraag in de sector vervoer en logistiek. In tabel 6.7 vindt u instroom uit het onderwijs en kortdurig werklozen, die samen het aanbod van arbeid vormen van 2009 tot 2014. In tabel 6.8 vindt u de uitbreidingvraag en de vervangingsvraag die samen het totaal aantal baanopeningen vormen. U vindt deze gegevens zowel gemiddeld per jaar als in totaal voor de periode 20092014. Tabel 6.7: Verwacht aanbod van arbeid in vervoer en logistiek 2009-2014 Gemiddeld per jaar
Instroom uit onderwijs Kortdurig werklozen, gem 4e kwartaal 2008 Totaal (verwacht) aanbod van arbeid
Totaal 2009-2014
Absoluut
Als % van banen
Absoluut
Als % van banen
+1.000
3,0%
+5.900
17,7%
1.300
4,0%
+7.200
21,7%
Bron: Bureau Louter, bewerking ETIN Adviseurs, Berenschot Noot 1: Op basis van scenario Midden
77
Tabel 6.8: Verwachte vraag naar arbeid in vervoer en logistiek 2009-2014 Gemiddeld per jaar
Totaal 2009-2014
Absoluut
Als % van banen
Absoluut
Als % van banen
Uitbreidingsvraag
+100
0,4%
+500
1,4%
Vervangingsvraag
+800
2,5%
+5.100
15,2%
Baanopeningen
+1.300
4,0%
+8.000
23,8%
Bron: Bureau Louter, bewerking ETIN Adviseurs, Berenschot Noot 1: Op basis van scenario Midden
6.4 Retail & Horeca Retail en horeca is een belangrijke sector voor Limburg. De retail is goed voor 55.180 banen (10,6% van de totale werkgelegenheid) en de horeca voor nog eens 29.000 (5,6% van de totale werkgelegenheid). Het bijzondere aan deze sector is het feit dat deze niet geconcentreerd is in een specifieke regio, maar verspreid is over alle regio’s heen. Limburg profileert zich dan ook specifiek als euregionale retailregio en als aantrekkelijke toeristische regio. We geven hier eerst een afzonderlijk overzicht van zowel retail als horeca, voordat we naar de arbeidsmarktsituatie tot 2014 gaan. 6.4.1 Overzicht Retail De werkgelegenheid binnen de sector retail is ten opzichte van een jaar eerder gegroeid met ongeveer 1.100 arbeidsplaatsen (+1,9%) tot 55.180 voor de gehele provincie. Retail valt uiteen in drie subsectoren: • Niet gespecialiseerde detailhandel, zoals supermarkten en warenhuizen; • Gespecialiseerde detailhandel; • Overige detailhandel. Tabel 6.9: Werkgelegenheid Retail naar deelsector per regio, 2008 Totaal detailhandel
Niet gespecialiseerde detailhandel
Gespecialiseerde detailhandel
Overige detailhandel
abs
in % v. totaal
%
abs
%
abs
%
abs
%
Limburg
55.180
10,6
100
15.880
28,8
35.060
63,5
4.250
7,7
Noord-Limburg
13.700
9,9
100
3.950
28,8
8.030
58,6
1.730
12,6
Midden-Limburg
11.750
10,9
100
3.350
28,5
7.740
65,9
660
5,6
Zuid-Limburg
29.730
10,8
100
8.580
28,9
19.290
64,9
1.860
6,3
Heerlen
11.700
11,2
100
3.220
27,5
7.510
64,1
980
8,4
Maastricht
10.910
10,6
100
3.200
29,3
7.270
66,6
450
4,1
Roermond
8.340
11,1
100
2.270
27,2
5.570
66,8
500
6,0
Sittard-Geleen
7.120
10,0
100
2.160
30,4
4.520
63,5
440
6,1
Venlo
8.730
10,9
100
2.310
26,5
4.990
57,2
1.420
16,3
Venray
4.860
8,7
100
1.580
32,4
2.990
61,6
290
6,0
Bron: Vestigingenregister Limburg Noot: absolute aantallen zijn afgerond op tientallen, de optelling van deelregio’s komt daardoor niet altijd overeen met het totaal.
78
De focus die Roermond op retail heeft gelegd wordt duidelijk uit de cijfers, waar een groei van ruim 600 arbeidsplaatsen ten opzichte van het voorgaande jaar is op te merken. Bovendien kent Midden-Limburg relatief meer gespecialiseerde detailhandel dan de overige regio’s. De focus blijkt niet alleen uit de cijfers, in oktober 2009 heeft Roermond de titel ‘Beste Binnenstad 2009’ in de categorie ‘middelgrote binnensteden’ gekregen. Opvallend is de relatief grote omvang van de overige detailhandel in de regio Venlo. Dit is voor een groot deel toe te schrijven aan de het bedrijf Office Depot. De gespecialiseerde detailhandel (zoals kleding, schoeisel, wit- en bruingoed, etc.) blijft de grootste bron van werkgelegenheid binnen de retail. Horeca De deelsector Horeca wordt onderverdeeld in de volgende categorieën: • Verblijfsaccommodatie; • Restaurants, cafetaria’s, etc.; • Cafés, kantines en catering. Tabel 6.10: Werkgelegenheid horeca naar deelsector per regio, 2008 Totaal horeca
Verblijfsaccomodatie
Restaurant, cafetaria’s, e.d.
Cafés, kantines en catering
abs
in % v. totaal
%
abs
%
abs
%
abs
%
Limburg
29.000
5,6
100
8.050
27,8
12.580
43,4
8.370
28,9
Noord-Limburg
8.360
6,1
100
2.890
34,5
3.340
39,9
2.130
25,5
Midden-Limburg
5.220
4,9
100
880
16,9
2.770
53,2
1.570
30,0
Zuid-Limburg
15.420
5,6
100
4.280
27,8
6.470
41,9
4.670
30,3
Heerlen
4.450
4,3
100
770
17,2
2.290
51,5
1.390
31,3
Maastricht
8.570
8,4
100
3.090
36,0
2.890
33,7
2.590
30,3
Roermond
3.340
4,4
100
500
15,3
1.790
53,6
1.040
31,2
Sittard-Geleen
2.400
3,4
100
430
17,9
1.290
53,6
680
28,5
Venlo
4.060
5,0
100
980
24,1
1.710
42,1
1.370
33,8
Venray
3.990
7,2
100
1.880
47,0
1.380
34,7
730
18,3
Bron: Vestigingenregister Limburg Noot: absolute aantallen zijn afgerond op tientallen, de optelling van deelregio’s komt daardoor niet altijd overeen met het totaal.
Ten opzichte van de vorige editie van RAIL is de werkgelegenheid in verblijfsaccommodaties in alle regio’s licht gestegen, waarbij de andere twee subsectoren een lichte daling kenden. De relatief grote werkgelegenheid in verblijfsaccommodaties in de regio Noord-Limburg kan worden verklaard door de aanwezigheid van Centerparcs en Landal Greenparks in de regio Venray. In Zuid-Limburg komt de werkgelegenheid in verblijfsaccommodaties voor een groot deel voor rekening van Maastricht.
79
6.4.2 Actualiteit en trends Retail Het Centraal Bureau voor de Levensmiddelenhandel (CBL) heeft het initiatief genomen om een wervingscampagne op te starten om hoog opgeleide jongeren te interesseren voor een carrière bij een supermarkt. Landelijk gezien is de verwachting dat het aantal supermarkten zal afnemen naar ongeveer 4.000 stuks. Tegelijkertijd zal door schaalvergroting de werkgelegenheid in de branche een groei kennen van 10%. Deze schaalvergroting zorgt er tevens voor dat er toenemende behoefte is aan hoger opgeleide managers om de complexiteit te kunnen overzien. Het CBL richt zijn campagne op jongeren binnen het voortgezet onderwijs en deze campagne heeft als doel om een groei in het aantal instromers op de arbeidsmarkt te realiseren. Uit gesprekken met professionals uit het veld blijkt dat retail nog steeds behoefte heeft aan personeel in de kledingbranche. Hierbij wordt echter met name gekeken naar jongere medewerkers en is het lastiger voor ouderen om in deze trendgevoelige branche een functie te vinden. Dit mechanisme vergroot de kwalitatieve mismatch in de branche. Binnen de detailhandel wordt relatief veel geïnvesteerd in het opleiden van het eigen personeel in vergelijking met andere branches. Dit blijkt uit een onderzoek van het Kenniscentrum Handel. Meer dan een kwart van de bedrijven in de detailhandel gebruikt daarbij vormen van individuele personeelsontwikkeling als zelfstudie en functie roulatie. Uit het onderzoek blijkt ook dat er relatief veel wordt geïnvesteerd in lager opgeleide medewerkers. Horeca Een van de grootste uitdagingen binnen de horeca is het opvangen van de piekdruktes. Vergelijking van de vraag naar en het aanbod van arbeid suggereert dat er een balans op de arbeidsmarkt is. In werkelijkheid wordt werkgelegenheid binnen de horeca echter sterk bepaald door de seizoensbehoeften. Gedurende de verschillende vakantieperiodes ontstaat er een grote behoefte aan seizoenskrachten die na het seizoen niet meer nodig zijn. De sector gaat hier op verschillende manieren mee om. Ten eerste wordt er binnen de branche relatief veel gebruik gemaakt van uitzend- en oproepkrachten. Dit stelt ondernemers in staat om snel te reageren op veranderingen in klantenaantallen en drukte. Daarnaast wordt ook bij het opstellen van de CAO gekeken naar oplossingen om ondernemers flexibiliteit te bieden. De vooruitzichten voor de werkgelegenheid in de horeca zijn moeilijk te voorspellen. Aan de ene kant zorgt de economische crisis ervoor dat consumenten de hand meer ‘op de knip’ houden en een relatief groter deel van het eigen inkomen opzij zetten. Het Bedrijfschap Horeca en Catering geeft bijvoorbeeld dalende omzetten aan voor het eerste half jaar van 2009, ten opzichte van dezelfde periode in 2008. Aan de andere kant suggereren professionals in het expertpanel dat de vergrijzing ook kansen biedt voor de horeca. Een bevolking die meer te besteden heeft en daarnaast ook over relatief meer vrije tijd beschikt, biedt mogelijkheden voor op de lange termijn. Voor de korte termijn moet de sector rekening houden met een krimp in de omzetten en werkgelegenheid. Tenslotte wordt er over het algemeen ook verwacht dat mensen in deze economische tijden vaker dichter bij huis blijven. Dit betekent eerder een weekendje weg in eigen land, dan een verre vakantie. Dit biedt ook kansen voor de sector in Limburg - met name wat betreft de verblijfsaccommodaties.
80
6.4.3 Verwachte arbeidsmarktsituatie tot 2014 In de periode 2009-2014 wordt een krimp in de werkgelegenheid verwacht voor retail van 2.100 banen en een groei in de werkgelegenheid van horeca van 2.100 banen. Wanneer we wederom kijken naar de sector in termen van opleidingsrichtingen dan zien we dat er voor alle relevante opleidingen voldoende instroom bestaat. Tabel 6.11: Instroom, baanopeningen, uitbreidings- en vervangingsvraag per jaar naar opleidingsrichting, 2009-2014 Opleidingsrichting
Instroom
Baanopeningen
abs
%
abs
%
MBO handel
710
4,5
350
2,2
MBO horeca
360
5,0
230
3,2
MBO toerisme en recreatie
160
6,4
30
1,2
HBO horeca
50
4,4
20
1,8
HBO toerisme en recreatie
40
3,9
20
1,8
Bron: Bureau Louter (op basis van landelijke randen ROA) Noot: Absolute aantallen zijn afgerond op tientallen
De instroom vanuit de opleidingen handel en horeca is groter dan het aantal baanopeningen. Dit komt doordat de uitbreidingsvraag, met uitzondering van HBO Horeca in de min staat. We sluiten deze paragraaf af met een samenvatting van gegevens van aanbod en vraag in de sector horeca en retail. In tabel 6.12 vindt u instroom uit het onderwijs en kortdurig werklozen, die samen het aanbod van arbeid vormen van 2009 tot 2014. In tabel 6.13 vindt u de uitbreidingvraag en de vervangingsvraag die samen het totaal aantal baanopeningen vormen. U vindt deze gegevens zowel gemiddeld per jaar als in totaal voor de periode 20092014. Tabel 6.12: Verwacht aanbod van arbeid in horeca en retail 2009-2014 Gemiddeld per jaar
Arbeidsmarktinstroom Kortdurig werklozen, gem. 4e kwartaal 2008 Totaal (verwacht) aanbod van arbeid
Totaal 2009-2014
Absoluut
Als % van banen
Absoluut
Als % van banen
+2.500
3,2%
+14.900
18,9%
800
1,1%
+15.700
20,0%
Bron: Bureau Louter, bewerking ETIN Adviseurs, Berenschot Noot 1: Op basis van scenario Midden
81
Tabel 6.13: Verwachte vraag van arbeid in horeca en retail 2009-2014 Gemiddeld per jaar
Totaal 2009-2014
Absoluut
Als % van banen
Absoluut
Als % van banen
Uitbreidingsvraag
0
0,0%
0
0,0%
Vervangingsvraag
+2.400
3,0%
+14.200
18,0%
Baanopeningen
+2.800
3,5%
+16.700
21,2%
Bron: Bureau Louter, bewerking ETIN Adviseurs, Berenschot Noot 1: Op basis van scenario Midden
6.5 Procesindustrie De procesindustrie is een verzameling van sectoren waarin procestechnische opleidingen een belangrijke rol spelen. De procesindustrie heeft als gemeenschappelijk kenmerk: de verwerking van grondstoffen tot eindproducten door een reeks van bewerkingen. In vergelijking met RAIL 2009 hebben we hieraan ook de sector voor technisch ontwerp en advies toegevoegd, aangezien in deze deelsector ook voor een belangrijk deel procestechnisch opgeleide personen werkzaam zijn. Op basis van deze indeling komen we tot 30.190 banen in de (uitgebreide) procesindustrie in Limburg, welke bijna 6% van de totale werkgelegenheid uitmaakt. Over de afgelopen jaren kent de procesindustrie een licht dalende trend in de werkgelegenheid - in 2004 bestond de werkgelegenheid nog uit 33.000 banen. Deze dalende trend komt overeen met de algemene trend in de industrie, waar de procesindustrie ongeveer een derde deel van uitmaakt. We moeten hierbij wel opmerken dat de werkgelegenheid in de procesindustrie minder hard daalt dan die in de industrie in het algemeen. Deze daalde sinds 2004 met 8,7%. In de interpretatie van de cijfers over de procesindustrie is het van belang om rekening te houden met enkele grote organisaties in de cijfers. Zo komt het grootste deel van de werkgelegenheid voor rekening van de chemische industrie in Zuid-Limburg (Chemelotterrein, met als grote spelers DSM en SABIC). In de versnellingsagenda is de Chemelot Research & Business Campus geïdentificeerd als groeimotor voor Limburg. 6.5.1 Overzicht De procesindustrie bestaat uit zowel procestechnische bedrijven alsook uit dienstverleners voor deze bedrijven. Deze dienstverlening bestaat onder andere uit onderhoudswerkzaamheden (welke in de cijfers onder de specifieke industrie vallen) en daarnaast ontwerp en advies. Deze dienstverleners betreffen met name mkb-bedrijven.
82
Tabel 6.14: Werkgelegenheid Procestechniek+ naar deelsector per regio, 2008 (1) Totaal Procestechniek+
Voedings- en genotmiddelenindustrie
Papierindustrie
Chemische industrie
abs
%
abs
%
abs
%
abs
%
Limburg
30.910
100
5.380
17,4
2.660
8,6
10.620
34,4
Noord-Limburg
6.620
100
2.120
32,0
860
13,0
600
9,1
Midden-Limburg
6.630
100
990
14,9
500
7,5
410
6,2
Zuid-Limburg
17.680
100
2.270
12,8
1.300
7,4
9.620
54,4
Heerlen
4.700
100
1.100
23,4
150
3,2
1.910
40,6
Maastricht
5.190
100
630
12,1
1.110
21,4
1.230
23,7
Roermond
4.440
100
490
11,0
500
11,3
280
6,3
Sittard-Geleen
7.800
100
540
6,9
40
0,5
6.480
83,1
Venlo
3.730
100
860
23,1
480
12,9
340
9,1
Venray
2.830
100
1.240
43,8
380
13,4
250
8,8
Bron: Vestigingenregister Limburg Noot: absolute aantallen zijn afgerond op tientallen, de optelling van deelregio’s komt daardoor niet altijd overeen met het totaal.
Tabel 6.15: Werkgelegenheid Procestechniek+ naar deelsector per regio, 2008 (2) Totaal Procestechniek+
Kunststofindustrie
Glas/aardewerk/cementindustrie
Technisch ontwerp en advies
abs
%
abs
%
abs
%
abs
%
Limburg
30.910
100
4.170
13,5
6.300
20,4
1.780
5,8
Noord-Limburg
6.620
100
1.250
18,9
1.440
21,8
350
5,3
Midden-Limburg
6.630
100
1720
25,9
2.630
39,7
380
5,7
Zuid-Limburg
17.680
100
1.200
6,8
2.240
12,7
1.050
5,9
Heerlen
4.700
100
900
19,1
400
8,5
240
5,1
Maastricht
5.190
100
170
3,3
1.680
32,4
370
7,1
Roermond
4.440
100
750
16,9
2160
48,6
260
5,9
Sittard-Geleen
7.800
100
140
1,8
160
2,1
440
5,6
Venlo
3.730
100
690
18,5
1.110
29,8
250
6,7
Venray
2.830
100
550
19,4
310
11,0
100
3,5
Bron: Vestigingenregister Limburg Noot: absolute aantallen zijn afgerond op tientallen, de optelling van deelregio’s komt daardoor niet altijd overeen met het totaal.
Over het algemeen zien we dat de industrie voor alle Limburgse deelregio’s van belang is. In totaal zijn hiermee 88.490 banen gemoeid. In Zuid-Limburg heeft de procesindustrie een aandeel van 40% in de totale industriële werkgelegenheid, in Noord-Limburg is dit 25%. Zoals zo vaak neemt Midden-Limburg met 34% een tussenpositie in.
83
6.5.2 Actualiteit en trends Het belang van de procesindustrie - met name in Zuid-Limburg - wordt onderkend en geïllustreerd door vele initiatieven en samenwerkingsverbanden. Het programma ‘License to operate’ (LTO) is opgericht met als doel om in 2011 een geschat verwacht tekort van zo’n 300 operators per jaar in Zuid-Limburg binnen de sector op te lossen (inclusief de verwachte uitbreiding in de sector nieuwe energie). Het is van belang dat juist nu dergelijk initiatieven als LTO worden doorgezet. Op dit moment is vanwege de huidige economische situatie voor veel organisaties het tekort aan zekere beroepsgroepen niet duidelijk te merken. De procesindustrie heeft een enorme uitbreiding van de productiecapaciteit meegemaakt, in combinatie met een verhoging van de productiviteit. Deze toename lijdt in de huidige economische tijden tot het ontstaan van overcapaciteit en prijsdruk. Wanneer de economie echter weer zal aantrekken is gezien de schaarste die voor de recessie bestond en de toenemende vergrijzing, de verwachting dat op den duur de krapte op de (proces)technische arbeidsmarkt zal terugkeren. De noodzaak om stappen te ondernemen wordt bij alle partijen herkend. Binnen de procesindustrie wordt daarom in toenemende mate ontwikkeling gezocht middels samenwerking. Dit is een van de punten die wordt aangekaart door LTO, waar aansluiting gezocht wordt bij bestaande kaders en uitvoeringsprogramma’s. Verschillende initiatieven worden daartoe ontplooid. Diverse organisaties en onderwijsinstellingen hebben zich verenigd op de website www.procestechnieklimburg.nl. Op deze site worden zowel jongeren als werkenden enthousiast gemaakt voor een carrière of opleiding in de procestechniek. Ook het bedrijfsleven weet elkaar te vinden binnen de sector. In september 2009 hebben in Roermond de bedrijven Rockwool en Smurfit Kappa samen het initiatief genomen tot een lokale aanpak van de stijgende jeugdwerkloosheid. Hierbij wordt aangegeven dat door de vergrijzing een grotere groep medewerkers uitstroomt en met pensioen gaat en daarom meer aandacht wordt besteed aan de groep tot 27 jaar. Het onderscheidend vermogen van de procesindustrie in Nederland en in Limburg hangt sterk samen met verdergaande specialisatie en de vorming van interessante nichemarkten15. Hierbij speelt innovatie een belangrijke rol. Hiertoe heeft de provincie Limburg de opdracht gegeven aan een samenwerkingsverband van de Open Universiteit, Universiteit Maastricht, Hogeschool Zuyd, De Unie / De Unie Zorg en Welzijn en Technocentrum Zuid-Limburg om een Leergang Innovatie te ontwikkelen. Rondom de grote bedrijven hangt een groot netwerk van gespecialiseerde toeleveranciers. Het gaat hierbij vooral om dienstverleners die in belangrijke mate afhankelijk zijn van één of enkele afnemers. Dit maakt de procesindustrie ook tot een kwetsbare sector in economisch mindere tijden. Tegelijkertijd kunnen de grote bedrijven ook niet zonder goede toeleveranciers, waar vaak geïnvesteerd is in samenwerking en afstemming. Deze afhankelijkheid maakt het bijvoorbeeld ook lastiger om bedrijfsactiviteiten uit te besteden naar lage lonen landen.
15 Bron: ‘De Horizon Voorbij: Op ontdekkingsreis met Procesindustrie’, TNO
84
6.5.3 Verwachte arbeidsmarktsituatie tot 2014 Allereerst is het van belang om onderscheid te maken naar de vraag naar procesoperators en de vraag binnen de sector procestechniek (zie ook paragraaf 6.1.). Hoewel in de procestechniek op korte termijn een tijdelijk overschot van personeel is, zal dit verdwijnen wanneer de economie weer zal aantrekt. Dit wordt verder versterkt door de ontgroening en vergrijzing waardoor een groot tekort aan arbeidskrachten wordt verwacht voor de langere termijn. Bovendien wordt een tekort aan BBL-leerwerken procestechniek geconstateerd16. Dit baart zorgen omdat de BBL-trajecten juist als een (deel van) de oplossing gezien kunnen worden om toekomstige tekorten voor de middelbaar technische beroepen (niveau 3-4) op te lossen.17 Hierbij wordt wel melding gemaakt van een stijging in het aantal scholieren en studenten dat deelneemt aan bètatechnische opleidingen op alle onderwijssoorten m.u.v. het vmbo. Tabel 6.16: Instroom, baanopeningen, uitbreidings- en vervangingsvraag per jaar naar opleidingsrichting, 2009-2014 Opleidingsrichting
Instroom
Baanopeningen
abs
%
abs
%
MBO operationele techniek
50
8,2
10
2,0
MBO procestechniek
90
5,4
100
5,6
MBO werktuigbouw en mechanische techniek
200
2,3
290
3,4
HBO chemische technologie
10
1,9
10
3,4
HBO werktuigbouwkunde
80
3,3
40
1,7
HBO elektrotechniek
60
2,0
130
3,9
HBO laboratorium
40
2,1
60
2,9
Bron: Bureau Louter (op basis van landelijke randen ROA) Noot: Absolute aantallen zijn afgerond op tientallen
Voor een aantal opleidingsrichtingen bestaat er een balans tussen instroom en baanopeningen. Dit is het geval voor de meer specialistische (en daarmee kleinere) opleidingsrichtingen. De uitdaging voor onderwijsinstellingen en bedrijfsleven bestaat uit het omscholen van technisch talent uit de opleidingsrichtingen waar sprake is van een overschot (zoals operationele techniek) voor banen waar tekorten zullen ontstaan. We sluiten deze paragraaf af met een samenvatting van gegevens van aanbod en vraag in de procestechniek. In tabel 6.17 vindt u instroom uit het onderwijs en kortdurig werklozen, die samen het aanbod van arbeid vormen van 2009 tot 2014. In tabel 6.18 vindt u de uitbreidingvraag en de vervangingsvraag die samen het totaal aantal baanopeningen vormen. U vindt deze gegevens zowel gemiddeld per jaar als in totaal voor de periode 20092014. 16 Colo, Arbeidsmarkt- en onderwijsinformatie, juni 2009 17 Technocentrum Zuid Limburg Regioanalyse 2009.
85
Tabel 6.17: Verwacht aanbod van arbeid in de procestechniek 2009-2014 Gemiddeld per jaar
Arbeidsmarktinstroom
Totaal 2009-2014
Absoluut
Als % van banen
Absoluut
Als % van banen
+800
2,9%
+5.000
17,3%
+300
0,9%
+5.300
18,2%
Kortdurig werklozen, gem. 4e kwartaal 2008 Totaal (verwacht) aanbod van arbeid Bron: Bureau Louter, bewerking ETIN Adviseurs, Berenschot Noot 1: Op basis van scenario Midden
Noot 2: Cijfers betreffen een ruwe schatting. In de prognose is bv. niet het effect van (beleids)initiatieven als ‘License to Operate’ om de instroom van procesoperators te vergroten, meegenomen.
Tabel 6.18: Verwachte vraag naar arbeid in de procestechniek 2009-2014 Gemiddeld per jaar
Totaal 2009-2014
Absoluut
Als % van banen
Absoluut
Als % van banen
Uitbreidingsvraag
-600
-3,9%
-3.900
-13,5%
Vervangingsvraag
+400
1,4%
+2.500
8,7%
Baanopeningen
+400
1,5%
+2.700
9,2%
Bron: Bureau Louter, bewerking ETIN Adviseurs, Berenschot Noot 1: Op basis van scenario Midden Noot 2: Cijfers betreffen een ruwe schatting. In de prognose is bv. niet het effect van (beleids)initiatieven als ‘License to Operate’ om de instroom van procesoperators te vergroten, meegenomen.
6.6 Agrofood Het speerpunt agrofood is toegevoegd sinds de vorige editie van RAIL. De regio NoordLimburg is toonaangevend op het gebied van transport, logistiek, voeding en verse producten (‘fresh en food’). Het cluster van deze activiteiten wordt ook wel agrofood of agrobusiness genoemd. De regio’s in en rond Limburg zijn erg belangrijk voor de agrofood sector: van de regio Veghel-Uden-Schijndel (ReVUS) in Noordoost-Brabant, via Venlo en tot Düsseldorf (Agrobusiness-region Niederrhein). Door haar ligging neemt Greenport Venlo een unieke positie in op de verbindingsas tussen mainport Rotterdam en het Duitse achterland, met een enorm marktpotentieel. Met een percentage van 12,7% van de totale werkgelegenheid in Noord-Limburg, is de agrofood sector van groot belang voor de regio. Binnen de agrofood sector is de werkgelegenheid in de primaire productie dalend ten opzichte van de afgelopen jaren. Dit betekent dat het van belang is om aandacht te besteden aan het potentieel uit samenwerking in de gehele keten. 6.6.1 Overzicht Het speerpuntsector Agrofood kunnen we onderverdelen in de volgende deelsectoren: • • • • 86
Primaire productie; Voedselverwerking; Handel in food; Transport & logistieke diensten (gericht op agrofood).
In Limburg zijn 34.760 mensen werkzaam binnen de sector, waarvan de helft in NoordLimburg. We zien hierbij dat Noord-Limburg met name de regio is waar de primaire productie plaatsvindt. Er zijn meer mensen werkzaam in de primaire productie in NoordLimburg, dan in de rest van Limburg. Dit is met name opvallend als we bedenken dat NoordLimburg slechts een kwart van de bevolking van Limburg uitmaakt. Maar ook in de overige onderdelen van de keten speelt Noord-Limburg de grootste rol. Tabel 6.19: Werkgelegenheid agrofood naar deelsector per regio, 2008 Totaal agrofood
Primaire productie
Voedselverwerking abs %
abs
in % v. totaal
%
abs
%
Limburg
34.760
6,7
100
19.800
57,0
5.380
Noord-Limburg
17.430
12,7
100
11.350
65,1
Midden-Limburg
8.630
8,0
100
5.150
Zuid-Limburg
8.700
3,2
100
Heerlen
3.390
3,3
Maastricht
3.340
Roermond
Handel in food
Transport & (log.) diensten abs %
abs
%
15,5
6.860
19,7
2.720
7,8
2.120
12,1
2.880
16,5
1.090
6,2
59,7
990
11,4
1.980
22,9
510
5,9
3.300
37,9
2.270
26,1
2.010
23,1
1.130
12,9
100
960
28,2
1.100
32,4
960
28,3
370
11,1
3,2
100
1.850
55,3
630
19,0
540
16,3
320
9,4
6.300
8,4
100
3.620
57,5
490
7,8
1.690
26,8
500
7,9
Sittard-Geleen
1.980
2,8
100
490
24,9
540
27,4
510
25,6
440
22,1
Venlo
8.960
11,2
100
5.680
63,4
860
9,6
1.680
18,8
740
8,3
Venray
8.360
15,0
100
5.610
67,1
1.240
14,9
1.160
13,9
340
4,1
Bron: Vestigingenregister Limburg Noot: absolute aantallen zijn afgerond op tientallen, de optelling van deelregio’s komt daardoor niet altijd overeen met het totaal.
6.6.2 Actualiteit en trends De werkgelegenheid in de agrofoodsector lijkt tot op heden weinig gevolgen te ondervinden van de economische crisis. Uit het brancherapport van ABN AMRO blijkt dat de voedingsmiddelenindustrie relatief ongevoelig is voor conjuncturele neergang. Dat geldt met name voor de activiteiten van de primaire productie tot aan de groothandel. Deze conjuncturele ongevoeligheid is het gevolg van de grote groei en variatie in het assortiment van gemaksproducten die de afgelopen jaren in de hoogconjunctuur zijn ontwikkeld. Alhoewel deze in de huidige crisis minder worden afgenomen, stappen de consumenten nu over naar goedkopere substituten en blijft het gehele volume relatief gelijk. Hoewel het volume redelijk gelijk blijft, is er binnen de sector een verschuiving van werkgelegenheid op te merken. In de afgelopen jaren is de werkgelegenheid binnen de primaire productie gestaag afgenomen. Hierbij wordt ook in toenemende mate gebruik gemaakt van goedkope arbeidskrachten uit het buitenland. Met name Poolse, maar ook Bulgaarse en Roemeense werknemers komen voor de seizoensarbeid naar Nederland. De agrofood richt zich daarom de afgelopen jaren meer op innovatie en samenwerking. Innovatie heeft meestal gevolgen voor het soort medewerkers in een sector. Een voorbeeld hiervan is de HBO opleiding ‘Food & flower’ die is ontwikkeld door de Fontys hogeschool. Binnen deze opleiding worden leerlingen opgeleid tot managers die de brug weten te slaan tussen logistiek en marketing. Verder werken onderwijspartners als het Citaverde 87
College, de HAS Den Bosch, de Fontys Hogescholen en de universiteiten van Maastricht en Wageningen samen aan: • Een compleet aanbod aan ‘groene’ opleidingen op VMBO- en MBO-niveau; • Internationale topopleidingen op het brede gebied van fresh & food, beginnend met twee UM-masteropleidingen in de regio zelf; • Een toegesneden aanbod van cursussen en contractonderwijs. Buiten onderwijsinstellingen wordt er ook door andere partijen stevig geïnvesteerd in de agrofood sector in Limburg. De combinatie van tuinbouw, vers- en voedingssector en logistiek in een groot gebied rond Venlo werkt als een vergrootglas, met als brandpunt het gebied ‘Klavertje 4’ ten noordwesten van Venlo. Dit leidt tot veel investeringen in het gebied. Er worden twee glastuinbouwgebieden gerealiseerd (projectvestigingen Siberië en Californië), het ZON Freshpark breidt uit, de Trade Port Noord (een bedrijvenpark ter grootte van zo’n 220 hectare, met de Floriade 2012 als eerste gebruiker), de ‘Greenport Academie’ (een plaats voor onderzoek en onderwijs) en ook een nieuwe ontsluitingsweg naar het gebied, de zogenaamde greenportlane. Dit levert een unieke combinatie op van activiteiten waarbij de gehele voedingsmiddelenketen wordt betrokken. De Floriade, waar Venlo gastheer van is in 2012, werkt als een katalysator om deze ontwikkelingen te versnellen. De Floriade biedt een uitstekende mogelijkheid voor de regio Venlo, en Limburg als geheel, om zich (inter)nationaal te profileren. 6.6.3 Verwachte arbeidsmarktsituatie tot 2014 Er zit de komende jaar groei in de agrofood. We zien dat met name in de landbouw een groei van ongeveer 1.300 banen wordt verwacht, met name in Noord-Limburg. Daarnaast zien we ook een geprognosticeerde groei in de logistiek (zie ook het speerpunt Vervoer & Logistiek). De initiatieven - met als focus punt de regio Venlo en Venray - die momenteel binnen de agrofood worden ontplooid maken dat het echter moeilijk in te schatten is wat de verwachte arbeidsmarktsituatie in 2014 zal zijn. Daarom zijn de genoemde cijfers ook gebaseerd op beleidsarme prognoses. Tabel 6.20: Instroom, baanopeningen, uitbreidings- en vervangingsvraag per jaar naar opleidingsrichting, 2009-2014 Opleidingsrichting
Instroom
Baanopeningen
abs
%
abs
%
MBO groene ruimte
130
6,4
50
2,4
HBO landbouw en veeteelt
10
1,7
20
2,2
Bron: Bureau Louter (op basis van landelijke randen ROA) Noot: Absolute aantallen zijn afgerond op tientallen
Wat betreft de onderwijscijfers naar opleidingsrichting is, gezien de omvang van de instroom, alleen iets te zeggen over de MBO Groene ruimte. De cijfers laten zien dat de instroom op de arbeidsmarkt groter zal zijn dan het aantal baanopeningen voor deze opleiding.
88
Experts in het veld geven aan dat er binnen de agrofood behoefte is aan middenkader op MBO niveau. Kijkend naar de instroom op MBO niveau is te verwachten dat er voor de komende vijf jaar een grotere instroom zal zijn dan baanopeningen op MBO groen niveau. We sluiten deze paragraaf af met een samenvatting van gegevens van aanbod en vraag in de agrofood. In tabel 6.21 vindt u instroom uit het onderwijs en kortdurig werklozen, die samen het aanbod van arbeid vormen van 2009 tot 2014. In tabel 6.22 vindt u de uitbreidingvraag en de vervangingsvraag die samen het totaal aantal baanopeningen vormen. U vindt deze gegevens zowel gemiddeld per jaar als in totaal voor de periode 2009-2014. Tabel 6.21: Verwacht aanbod van arbeid in de agrofood 2009-2014 Gemiddeld per jaar
Arbeidsmarktinstroom
Totaal 2009-2014
Absoluut
Als % van banen
Absoluut
Als % van banen
+700
2,1%
+4.400
12,9%
1.000
3,1%
+5.400
16,0%
Kortdurig werklozen, gem. 4e kwartaal 2008 Totaal (verwacht) aanbod van arbeid Bron: Bureau Louter, bewerking ETIN Adviseurs, Berenschot Noot 1: Op basis van scenario Midden
Tabel 6.22: Verwachte vraag naar arbeid in de agrofood 2009-2014 Gemiddeld per jaar
Totaal 2009-2014
Absoluut
Als % van banen
Absoluut
Als % van banen
Uitbreidingsvraag
50
0,3%
300
0,9%
Vervangingsvraag
+600
1,9%
+3.800
11,2%
Baanopeningen
+900
2,7%
+5.500
16,0%
Bron: Bureau Louter, bewerking ETIN Adviseurs, Berenschot Noot 1: Op basis van scenario Midden
89
Appendices
90
1.
Definities en begrippen
Arbeidsaanbod: tot de aanbodzijde van de arbeidsmarkt worden alle personen gerekend (werkend of werkloos) die zich daadwerkelijk aanbieden op de arbeidsmarkt. Arbeidsmarktinstroom schoolverlaters: het aanbod van nieuwe arbeidskrachten op de arbeidsmarkt, zoals bepaald door de verwachte uitstroom van schoolverlaters uit het initiële dagonderwijs, de schoolverlaters van het deeltijdonderwijs, het niet-reguliere voltijdonderwijs en de beroepsgerichte volwasseneneducatie. Daarbij wordt de benaming ‘schoolverlater’ meestal ook gehanteerd voor de afgestudeerden van het hoger onderwijs. Baan: een arbeidsplaats die bezet wordt door een werknemer of zelfstandige. Als iemand meer dan een arbeidsplaats bezet, telt elke arbeidsplaats als een afzonderlijke baan. Baanopeningen: de totale vraag naar nieuwkomers op de arbeidsmarkt, zoals deze is bepaald door de werkgelegenheidsgroei (positieve uitbreidingsvraag*) en de vervangingsvraag*. Banen werknemers: dit zijn bezette arbeidsplaatsen van werknemers. Werknemers zijn mensen die arbeid verrichten tegen loon of salaris (in loondienst). Mensen kunnen tegelijkertijd een baan hebben bij meerdere werkgevers. Alle banen tellen mee, ongeacht arbeidsduur. Banen werkzame personen: werkzame personen zijn alle mensen die betaald werk verrichten in Nederland (ongeacht waar ze wonen), ook al is het maar één of enkele uren per week. Beroepsbevolking: alle personen van 15 tot en met 64 jaar die tenminste 12 uur per week werken of (indien ze geen werk hebben of minder dan 12 uur werken) tenminste twaalf uur per week willen werken, daarvoor beschikbaar zijn en bovendien actief zoeken naar werk. Beroepsgroep: clustering van beroepen uit de Standaard Beroepenclassificatie (SBC) van het CBS. Beroepsniveau: clustering van beroepen op basis van het niveau waarop iemand werkzaam is. Bruto participatiegraad: beroepsbevolking* uitgedrukt als percentage van de bevolking tussen de 15 en 65 jaar (potentiële beroepsbevolking*). Demografische druk: de optelsom van de grijze druk* en groene druk*. Discrepanties: De verhouding tussen vraagzijde en aanbodzijde op de arbeidsmarkt. Bij een aanbodoverschot overtreft de aanbodzijde de vraagzijde. Bij een vraagoverschot overtreft de vraagzijde de aanbodzijde. Groene druk: de verhouding tussen het aantal personen tot 20 jaar en het aantal personen van 20 tot 65 jaar. Grijze druk: de verhouding tussen het aantal personen van 65 jaar en ouder en het aantal personen van 20 tot 65 jaar. 91
Inactieven: werklozen, arbeidsongeschikten en huisvrouwen en huismannen jonger dan 65 jaar. Netto participatiegraad: werkzame beroepsbevolking* uitgedrukt als percentage van de bevolking tussen de 15 en 65 jaar. Niet-werkende werkzoekenden: alle werkzoekenden die bij het UWV WERKbedrijf staan ingeschreven en niet of minder dan 12 uur per week werken. NUG: niet-uitkeringsgerechtigde. Het UWV WERKbedrijf gaat uit van alle bij UWV ingeschreven niet-werkende werkzoekenden die geen indicatie voor een uitkering hebben. Opleidingsniveau (en/of onderwijsniveau): het niveau van de hoogste met succes behaalde opleiding. Opleidingsrichting: clustering van opleidingen naar hoofdrichtingen zoals technisch, economisch en verzorgend. Opleidingstype: een kruising van opleidingsniveau* en opleidingsrichting*. Pendel: personen die werkzaam zijn in een ander (geografisch gedefinieerd) gebied dan waar zij wonen. Pendelsaldo: het verschil tussen inkomende pendel en uitgaande pendel; bij een positief pendelsaldo is de inkomende pendel groter dan de uitgaande pendel. Potentiële beroepsbevolking: bevolking van 15 tot en met 64 jaar. Regionaal Platform Arbeidsmarkt (RPA): een Regionaal Platform Arbeidsmarkt is een regionaal samenwerkingsorgaan op het terrein van de arbeidsmarkt en is opgebouwd uit gemeenten. Standaard Bedrijfsindeling (SBI): SBI is een systematisch hiërarchische indeling van economische activiteiten. In dit rapport is de zogenaamde SBI ‘93 versie 2004 gehanteerd, die sinds 1 januari 2004 van kracht is. De SBI ‘93 wordt gebruikt om bedrijfseenheden (vestigingen) en werkgelegenheid te rubriceren naar de hoofdactiviteit / hoofdsector. Uitbreidingsvraag: de vraag naar nieuwe arbeidskrachten die ontstaat door groei van de werkgelegenheid. Als er sprake is van een werkgelegenheidsdaling, is de uitbreidingsvraag negatief. Vacatures: een vacature is een arbeidsplaats waarvoor, binnen of buiten een onderneming of instelling, personeel wordt gezocht dat onmiddellijk of zo spoedig mogelijk geplaatst kan worden. In de CBS vacature-enquête worden bijvoorbeeld (ook) tot vacatures gerekend: • Vacatures waarvoor de sollicitatieprocedure zoveel tijd zal kosten dat de feitelijke indiensttreding niet op korte termijn valt te verwachten; • Vacatures waarvoor uitzendkrachten of ander tijdelijk personeel wordt gezocht; • Open plaatsen voor leerlingen en personen in opleiding, mits het daarbij gaat om een arbeidsovereenkomst (dus geen onbetaalde stageplaatsen).
92
Tevens wordt op het enquêteformulier van het CBS benadrukt dat een open plaats alleen dan als vacature dient te worden gezien als normale of externe werving is toegestaan. Open plaatsen bij reorganisaties of afslankingen die alleen mogen worden bezet door medewerkers waarvan een arbeidsplaats verdwijnt, mogen niet als vacature worden geteld. Op het formulier van de vacature-enquête wordt nog voor twee economische activiteiten een uitzondering gemaakt: • Bij uitzendbureaus, WSW-instellingen en banenpools (werkgelegenheidsprojecten) moeten alleen de vacatures voor het vaste personeel worden opgegeven; • In het onderwijs dient kortdurende ziektevervanging niet als vacature meegeteld te worden. Omdat werk voor uitzendkrachten, WSW-ers en plaatsvervangende leerkrachten wel tot de werkgelegenheid worden gerekend, worden de vacatures in de overige zakelijke diensten (inclusief uitzendkrachten), het openbaar bestuur (waaronder WSW-ers) en het onderwijs iets onderschat ten opzichte van de werkgelegenheid. Vacaturegraad: het aantal openstaande vacatures als aandeel van het aantal banen / werkzame personen (per 1.000). Vervangingsvraag: de vraag naar nieuwe arbeidskrachten die ontstaat doordat de arbeidsplaatsen van werkenden die met pensioen gaan, arbeidsongeschikt worden of zich (tijdelijk) terugtrekken van de arbeidsmarkt opnieuw moeten worden opgevuld. De vervangingsvraag per beroepsgroep kan bovendien ontstaan door de beroepsmobiliteit. De vervangingsvraag naar opleidingstype kan ontstaan wanneer arbeidskrachten door middel van niveauverhogende of richtingveranderende scholing aanvullende kwalificaties weten te verwerven. Vertrek van werkenden dat niet leidt tot vraag naar nieuwkomers uit hetzelfde opleidingstype of dezelfde beroepsgroep wordt niet meegerekend als vervangingsvraag. Vestiging: Op basis van de definitie van het landelijke Vestigingenregister LISA is een vestiging een locatie van een onderneming, instelling of zelfstandige beroepsbeoefenaar (d.w.z. elke fabriek, werkplaats, kantoor, winkel of andere bedrijfsruimte, dan wel elk complex daarvan) waarin of van waaruit een economische activiteit of zelfstandig (vrij) beroep wordt uitgeoefend door minimaal 1 werkzaam persoon*. Werkloosheid: Het UWV WERKbedrijf hanteert een iets andere definitie van werkloosheid dan het CBS. De door het UWV WERKbedrijf gedefinieerde niet-werkende werkzoekenden* (nww) zijn afkomstig uit een administratie, terwijl de werkloze beroepsbevolking is gebaseerd op een steekproefonderzoek. Hierdoor zijn de gegevens over de werkloze beroepsbevolking bij uitstek geschikt voor onderzoek op landelijk beleidsmatig niveau en de data over niet-werkende werkzoekenden voor onderzoek naar deelpopulaties op bijvoorbeeld regionaal en beroepsgroepenniveau. Werkloze beroepsbevolking: alle personen van 15 tot en met 64 jaar die tenminste 12 uur per week beschikbaar zijn voor betaald werk en activiteiten ontplooien om zulk werk te vinden maar niet over zulk werk beschikken. Werkloosheidswet (WW): Werkloosheidswet of WW is een Nederlandse wet, en een werknemersverzekering die daarin wordt geregeld, die werkloze werknemers, met voldoende arbeidsverleden (voldoen aan de ‘wekeneis’), die er alles aan gedaan hebben om te voorkomen dat ze een WW-uitkering nodig hebben, en die beschikbaar zijn voor arbeid, een werkloosheidsuitkering garandeert. 93
Werknemer: iemand die arbeid in dienstverband verricht en daarvoor loon ontvangt. Werkzaam persoon: Op basis van de definitie van het landelijke Vestigingenregister LISA is een werkzaam persoon gedefinieerd als een persoon die (een) betaalde activiteit(en) verricht op of vanuit een vestiging: meewerkende eigenaar (directie, bedrijfshoofd), meewerkend gezinslid, zelfstandige beroepsbeoefenaar en/of werknemer*. Werkzame beroepsbevolking: personen die in Nederland wonen en die een betaalde baan hebben van twaalf uur of meer. Wet Werk en Bijstand (WWB): de Wet werk en bijstand (WWB) is de wet die in Nederland de ondersteuning bij arbeidsinschakeling en bijstand regelt voor mensen die weinig of geen ander inkomen hebben en ook weinig of geen vermogen. Doel van de WWB is ondersteuning bij arbeidsinschakeling en verlening van bijstand door gemeenten. Werk gaat voor inkomen: oogmerk is om mensen op de kortste weg naar betaald werk te kunnen zetten. De gemeenten vervullen hierin een hoofdrol. Tegenover minder regels van het rijk en meer eigen autonomie staan een eigen financiële verantwoordelijkheid en het belang van het beperken van de instroom en het bevorderen van de uitstroom.
94
2.
• • • • • • • • • • • • •
Literatuurlijst
Berenschot ‘Ken- & Stuurgetallen voor Personeelsmanagement, Editie 2010’ Centraal Bureau voor de Statistiek; Colo Barometer, Zuidoost-Nederland; Ecorys in opdracht van VTL (2009) ‘Arbeidsmarktonderzoek 2009, Arbeidsmarkt en scholing in het beroepsgoederenvervoer over de weg’; Etil, Progneff (2009); Global Contact Centre Benchmarking Report 2009, Dimension Data; Greenport Venlo: ‘Bloeiende regio’; Logistiek (2009): ‘Logistieke kaart van Nederland 2009’; Prismant in opdracht van OAZW (september 2009) ‘Mannen in zorgberoepen en kinderopvang’; Regiomarge in opdracht van Stuurgroep Onderzoeksprogramma (juni 2009) ‘De arbeidsmarkt van verpleegkundigen, verzorgenden en sociaal-agogen 2009-2013’; Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (november 2007): ‘De arbeidsmarkt naar opleiding en beroep tot 2012’; Researchcentrum voor Onderwijs en Arbeidsmarkt (augustus 2008): ‘Methodiek arbeidsmarktprognoses en -indicatoren 2007-2012’; UWV WERKbedrijf (juni 2009): ‘Arbeidsmarktprognose 2009-2010, met een doorkijk naar 2014’
95
3.
Gebruikte gebiedsindelingen
COROP-gebieden
96
Samenstelling arbeidsmarktrayons Naam Heerlen
Alternatieve benaming Parkstad Limburg
Maastricht
Maastricht & Mergelland
Roermond
Sittard-Geleen
Venlo
Venray (excl. Mook en Middelaar)
Westelijke Mijnstreek
Bestaande uit gemeenten: Brunssum Heerlen Kerkrade Landgraaf Nuth Onderbanken Simpelveld Voerendaal Eijsden Gulpen-Wittem Maastricht Margraten Meerssen Vaals Valkenburg aan de Geul Echt-Susteren Leudal Maasgouw Roerdalen Roermond Beek Schinnen Sittard-Geleen Stein Arcen en Velden Beesel Helden Kessel Maasbree Meijel Venlo Bergen (L.) Gennep Horst aan de Maas Meerlo-Wanssum Sevenum Venray
97
4.
Geïnterviewde organisaties
Deelnemers expertmeetings: Ton van Baal Abe Benedictus Daniëlle Beijersbergen Bas Billet Erik Bruls Marco Burgers Judith Bijlmakers Marcel Camps Marcel Creemers Ralf Daniëls John Dreesen Wijnie van Eck Hans van Haarst Jos van der Heide Mariëlle Hendriks Ren Hendrix Joost Herben Rien van den Heuvel Sjuul Kellenaars Lea Kessels Theo Menssen Marcel Meurkens Rob Niessen Jean Schrijen Michel van Smoorenburg Henk ter Stege Manuel Stoffels Patricia Storms Lei Ummels Sangeeta Vink Thijs Vossen Peter Zoglmann
(Arcus College) (Leeuwenborgh opleidingen) (Tempo Team) (UWV WERKbedrijf) (UWV WERKbedrijf) (Alles voor Groene Arbeid) (UWV WERKbedrijf) (Kenwerk) (Citaverde) (Technocentrum Zuid Limburg) (Océ-Technologies) (Limburgse Land- en Tuinbouwbond) (ROC-OZL) (Gemeente Venlo) (Kenniscentrum zorg, welzijn & Sport) (Gilde Opleidingen) (UWV WERKbedrijf) (DSV Solutions) (Randstad) (MTB) (HRDS) (Gemeente Venlo) (Randstad) (Technocentrum Zuid Limburg) (UWV WERKbedrijf) (Arcus College) (UWV WERKbedrijf) (OOM) (SPIE Nederland) (UWV WERKbedrijf) (Arcus College) (License to Operate)
Interviews: Toon Berkers Wiel Eggen Ben Frank Jef Pleumeekers Ramon Testroote Leo de Wit
98
(ROC Gilde Opleidingen) (Taskforce Koersvast) (UWV WERKbedrijf) (VWL Samenwerkend Limburg) (Gemeente Venlo) (MBO Raad)
L I
arkt Inform Rail2010-ManSam_omslag.indd 2
atie Limbu
rg 18-11-2009 12:42:16