nº
44ste jaargang / 3 juni 2011
afvalwater
11 /
2011
TIJDSCHRIFT VOOR WATERVOORZIENING EN WATERBEHEER
REGELGEVING VOOR AFVALWATER PER 1 JULI COMPLEET ‘BESTURING AFVALWATERKETEN NIET EFFECTIEF’ AFVALWATERZUIVERING: ENERGIE ONDER ÉÉN NOEMER
Gasheldere ideeën voor water. Komt u zuurstof tekort in uw waterstroom of zuivering, wilt u uw slibstroom reduceren, is de pH van uw waterstromen te hoog, wilt u kalkafzettingen voorkomen of mist u oxidatiekracht? Wij bieden u toepassingen voor de behandeling van drinkwater, afvalwater, slib en dergelijke. Linde Gas Benelux levert hiervoor niet alleen zuurstof, ozon en koolzuur, maar ook technologie, equipment en jaren ervaring. Specialisten met kennis van gassen én water komen graag langs om u te helpen het gewenste resultaat te behalen. Bel onze applicatie-engineer Water Treatment: Joost van de Ven, telefoon 06 488 701 65.
Linde Gas – ideas become solutions.
Linde Gas Benelux B.V. Havenstraat 1, Postbus 78, 3100 AB Schiedam Tel. 06 488 701 65
[email protected], www.lindegasbenelux.com
Spoeddebat Het lijkt erop dat de huidige droogte een nieuw record bereikt, droger dan het beruchte jaar 1976. De waterschappen hebben sproeiverboden afgekondigd, er wordt extra water naar het Westland gevoerd en het peil van het IJssel- en Markermeer wordt opgezet. En wat doet de politiek? Staatssecretaris Atsma roept op tot het niet meer wassen van de auto en de Tweede Kamer wil een spoeddebat. Symboolpolitiek tot en met. De droogte van 2003 was al een voorproefje van wat ons te wachten staat. Veerman gaf een voorzet in zijn Deltaprogramma met de peilverhoging van het IJsselmeer. Los van de vraag of dat een juiste maatregel is, werd er in ieder geval over nagedacht. Duidelijk is dat grootschalige droogte vraagt om grootschalige
H2O tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer verschijnt ééns per 14 dagen Officieel orgaan van Stichting tot uitgave van het tijdschrift H2O en haar participanten: - Koninklijk Nederlands Waternetwerk - Vewin - Kiwa Water Holding BV Uitgever Rinus Vissers Redactie Peter Bielars (hoofdredacteur) Michiel van Zaane Jacques Geluk Pieter de Vries Postbus 122, 3100 AC Schiedam telefoon (010) 427 41 65 fax (010) 473 99 11 e-mail
[email protected] Bezoekadres: Stationsplein 2, Schiedam Redactiesecretariaat Dora Pompe Redactiecommissie Harry Tolkamp (voorzitter/Waternetwerk) André Struker (Waternetwerk) Frits Vos (Vewin) Gerda Sulmann (KWR Watercycle Research Institute) Advertentieverkoop Roelien Voshol (010) 427 41 54 Brigitte Laban (010) 427 41 52 Mediaorder Carola Sjoukes (010) 427 41 41 fax (010) 473 20 00 Abonnementenservice Pauline Roos (010) 427 41 08 Tini van Schijndel (010) 427 41 08 e-mail
[email protected] fax (010) 426 27 95 Abonnementsprijs € 106,- per jaar excl. 6% BTW € 140,- per jaar voor buitenland € 8,50 losse exemplaren excl. 6% BTW Abonnementen gelden voor één jaar en worden – zonder tegenbericht – automatisch verlengd. Opzeggingen dienen schriftelijk uiterlijk 6 weken voor het aflopen van de abonnementsperiode te geschieden aan bovenstaand postadres. Druk en lay-out DeltaHage grafische dienstverlening, Den Haag Copyright Nijgh Periodieken B.V., 2011 Het auteursrecht op de inhoud van dit tijdschrift wordt uitdrukkelijk voorbehouden. Overname van artikelen alleen na schriftelijke toestemming van de uitgever. www.vakbladh2o.nl
maatregelen. In een watersysteem dat gericht is op het zo snel mogelijk afvoeren van water kost dat veel geld. Het valt te betwijfelen of dat de boodschap is die onze volksvertegenwoordiging tijdens het nog te houden spoeddebat wil horen. Maar helaas lost debatteren de droogte niet op. Uiteraard is het belangrijk dat - juist in deze tijden van economische droogte - er goed wordt nagedacht over hoe we ons belastinggeld besteden. Maar tè lang wachten levert uiteindelijk meer schade op dan we mogelijk besparen. Een mooie kans voor de dames en heren politici om hun besluitvaardigheid te laten zien. Michiel van Zaane
inhoud nº 11 / 2011 / *thema 4 / Regelgeving voor afvalwater per 1 juli compleet* George Stobbelaar
6 / ‘Besturing van de afvalwaterketen niet effectief’* Hanco de Labije
8 / Kosten en (meer)waarden van een duurzaam rioolgemaal*
10
Douwe van den Wall Bake en Toine van Dartel
10
/ Toine Poppelaars: “Samenwerking met overheden uitbouwen”* Maarten Gast
13
/ Kennismakelaardij voor duurzame afvalwatervoorziening* Erik Aarden en Ragna Zeiss
19 / Communicatie tussen overheid en burgers
16
voor overstromingsrisico’s: verkeerd verbonden? Teun Terpstra
31
/ Afvalwaterzuivering: energie onder één noemer* Mirabella Mulder, Jos Frijns, Ad de Man en Henri Maas
34
/ Energieverbruik in de watercyclus in Amstelveen en Wijlre*
46
Marthe de Graaff, Enna Klaversma, Sebastiaan Vliegen en Ad de Man
37
/ Leidingnetbeheer verbindt drink- en afvalwatersector* Nellie Slaats, George Mesman, Ralph Beuken en Bonnie Bult
41
/ Kostenbesparing door reductie van discrepantie* Henry van Veldhuizen, Mike van Boldrik, Egbert van ‘t Oever en Piet Tessel
44
/ Dynamische filtratie nieuw concept voor slibretentie* Bert Daamen
46
/ Verminderen van kalkafzetting in percolaat van waterzuivering* John Smit en Luit Wiersum
Bij de omslagfoto: De regelgeving voor afvalwater in het algemeen en lozingen in het bijzonder is per 1 juli compleet met de inwerkingtreding van het Besluit lozen buiten inrichtingen (zie pagina 4).
Regelgeving voor afvalwater per 1 juli compleet De begin deze eeuw ingezette herziening van de afvalwaterregeling is met de inwerkingtreding van het Besluit lozen buiten inrichtingen op 1 juli compleet, maar zeker nog niet af. Voor de meeste afvalwaterlozingen gelden nu algemene regels, neergelegd in drie besluiten, die inhoudelijk grote overeenkomst vertonen, maar zijn gericht op verschillende doelgroepen: het Activiteitenbesluit op inrichtingen/bedrijven, het Besluit lozing afvalwater huishoudens en het Besluit lozen buiten inrichtingen. Soms is een melding vereist, alleen voor de echt risicovolle lozingen blijft een voorafgaande toestemming door het bevoegd gezag, zoals een vergunning, verplicht.
H
et kabinet Balkenende-I heeft een begin gemaakt met de herijking van de VROM (milieu)-regelgeving. Het toenmalige ministerie van Verkeer en Waterstaat introduceerde het soortgelijke project ‘Beter geregeld’. De doelstelling was kortweg minder regelzucht met een daling van administratieve en bestuurlijke lasten onder de voorwaarde van behoud van het beschermingsniveau. Een deelaspect van de herziene wetgeving betrof de afvalwaterregelgeving, die was verspreid over een groot aantal besluiten. Bovendien was voor de meeste lozingen voorafgaand individuele toestemming nodig, in de vorm van een vergunning of een ontheffing. Afhankelijk van de lozingsroute naar oppervlaktewater, bodem of riolering, was andere wetgeving van toepassing met afzonderlijke systematieken en terminologieën. Voor de lozer was dit niet helder en ook het bevoegd gezag had moeite hierin de weg te vinden. Resultaat: vele gedoogsituaties, met weliswaar beperkte milieugevolgen, maar uit oogpunt van wetgeving en rechtsgelijkheid onwenselijk. Bovendien was de wetgeving verouderd. De Wet verontreiniging oppervlaktewateren uit de jaren ‘70 was aanvankelijk vooral gericht op het voorkomen van het dumpen van afval in oppervlaktewater. Dat werkte, maar de Wvo liep ook duidelijk tegen grenzen aan. Uitspraken van de Raad van State leidden ertoe dat elke lozing in het oppervlaktewater vergunningplichtig was. Voor elke afstroming van regenwater, al dan niet door een pijpje, in het oppervlaktewater zou een vergunning nodig zijn. Voor lozen in of op de bodem gold eigenlijk hetzelfde. In regenrijk Nederland zou dat leiden tot een onhandelbaar aantal vergunningen, met nauwelijks milieuwinst. Eind vorige eeuw is al geconcludeerd dat de gebruikelijke Wvo-vergunningprocedure een onevenredig zwaar instrument is voor kortdurende en weinig milieurelevante lozingen. In het CIW-rapport ‘Kleine en kortdurende lozingen Wvo’ (juni 2001) zijn die lozingen geïnventariseerd en was de aanbeveling: breng ze onder algemene regels. Voor inrichtingen is dat in 2008 gebeurd met het Activiteitenbesluit en voor lozingen daarbuiten is er nu het Besluit lozen buiten inrichtingen.
4
H2O / 11 - 2011
Tevens werd duidelijk dat het Nederlandse rioolstelsel niet overal bestand is tegen het toenemende aantal intensieve regenbuien. Veel relatief schoon afvalwater, zoals afvloeiend regenwater en grondwater, wordt via gemengde rioolstelsels afgevoerd naar rioolwaterzuiveringsinstallaties, waar het uiteindelijk vuiler uitkomt dan het erin ging. Bovendien beperkt dit ‘dunne’ afvalwater de efficiëntie van de zuivering en veroorzaakt het overstorten van ongezuiverd rioolwater naar het oppervlaktewater.
Het antwoord Met de ‘Beleidsbrief regenwater en riolering’ uit 2004 aan de Tweede Kamer gaf het kabinet antwoord op deze kwesties. Samengevat ging het om de voorkeursvolgorde voor de verwijdering van afvalwater, een herformulering van de gemeentelijke zorgplichten, algemene regels voor lozingen en een gemeentelijke verordening voor hemel- en grondwater. Relatief schoon afvalwater gaat, eventueel na zuivering, bij voorkeur ter plaatse terug het milieu in, terwijl het vuilwaterriool met bijbehorende rwzi primair is bedoeld voor huishoudelijk afvalwater en afvalwater dat daarmee qua biologische afbreekbaarheid overeenkomt. Dit is op wettelijk niveau geïmplementeerd met de Wet verankering Uitspoeling afvalwater vanaf een tennisveld.
en bekostiging van gemeentelijke watertaken in 2008 en op uitvoeringsniveau met eerder genoemde drie besluiten, waarvan het Besluit lozen buiten inrichtingen nu de afronding is (zie ook het artikel van Miriam Aerts en Peter de Putter in H2O nr. 24 uit 2007).
Verlengde Activiteitenbesluit Het Besluit lozen buiten inrichtingen heeft grote overeenkomsten met het Activiteitenbesluit, maar beperkt zich tot het milieuaspect ‘lozen’. Dit wordt veroorzaakt door de systematiek van de Wet milieubeheer (Wm), die samen met de Waterwet en de Wet bodembescherming de wettelijke basis voor dit besluit vormt. De Wm maakt scherp onderscheid tussen inrichtingen en daarbuiten. Voor inrichtingen regelt de Wm alle milieuaspecten, daarbuiten is de Wm op activiteitenniveau eigenlijk alleen van toepassing op lozen in rioolstelsels en in of op de bodem. De meeste andere milieuaspecten moeten op lokaal niveau geregeld worden via de Algemeen Plaatselijke Verordening. De Waterwet maakt geen onderscheid tussen inrichting of niet en regelt alle directe lozingen in het oppervlaktewater en rechtstreeks op de rwzi. Diverse activiteiten vinden echter zowel binnen als buiten inrichtingen plaats, zoals
*thema lozingen ten gevolge van bodemsaneringen, bronneringen/ontwatering, afstromend hemelwater, lozen ten gevolge van op- en overslag en het lozen van huishoudelijk afvalwater. Dat laatste vindt vooral bij huishoudens plaats. Daarvoor is specifiek het Besluit lozing afvalwater huishoudens. Bij gelijke activiteiten staan in de verschillende besluiten gelijke voorschriften. Veelal zijn die niet identiek omdat bepaalde onderdelen niet aan de orde zijn voor desbetreffende doelgroep. Zo is het buiten inrichtingen niet nodig eisen te stellen aan het overslaan van goederen met mechanisch transport, want daardoor zal al snel sprake zijn van een inrichting, waardoor het Activiteitenbesluit van toepassing is.
Waterwet en Wabo Sinds de inwerkingtreding van het Besluit lozing afvalwater huishoudens en het Activiteitenbesluit is de Wvo op wetsniveau vervangen door de Waterwet en heeft de Wet algemene bepalingen omgevingsrecht (Wabo) zijn intrede gedaan. Daar is bij het opstellen van de algemene regels rekening mee gehouden, zodat dit weinig merkbare gevolgen heeft gehad. Afgezien mogelijk van het vervallen van de rol als bevoegd gezag van de waterschappen voor een aantal indirecte lozingen als gevolg van de Waterwet. Inhoudelijk zijn de voorschriften zoveel mogelijk beleidsneutraal vastgesteld. De gebruikelijke vergunningvoorschriften vormden de basis voor de voorschriften in de besluiten. Specifieke maatregelen ter realisatie van de KRW-doelstellingen staan daar dan ook niet in. Wel gelden strengere normen of de vergunningplicht voor wateren die bijzondere bescherming behoeven. Waterbeheerders kunnen zelf aangeven welke wateren dit zijn. Het ligt voor de hand dat de KRW-doelstellingen een leidraad vormden bij die selectie.
Systematiek Het besluit regelt een grote verscheidenheid aan lozingen. Sommige specifiek benoemd, vele andere geregeld via de algemene
systematiek voor het lozen van afvalwater: lozen in het vuilwaterriool is toegestaan, mits wordt voldaan aan de zorgplicht. Andere lozingsroutes zijn verboden tenzij expliciet toegestaan. De zorgplichtbepaling is een belangrijk onderdeel in de drie besluiten, vooral voor de vele situaties waarvoor geen concrete voorschriften zijn uitgewerkt. Daarin is aangegeven dat degene die loost verantwoordelijk is en in redelijkheid alles moet doen om milieuschade te voorkomen. Deze grote verantwoordelijkheid houdt echter geen meetverplichtingen in. Voor dit besluit was voor een lozing van bedrijfsafvalwater in het vuilwaterriool, bijvoorbeeld het sop waar een bedrijf abri’s mee gewassen heeft, een ontheffing op grond van de Wet milieubeheer nodig. De proceduretijd daarvoor bedroeg zes maanden. Nu geldt enkel de zorgplicht. Hiermee wordt het hiaat in de wetgeving opgevuld dat is blijven liggen bij de opname van de afvalwaterregelgeving in de Wm in 1996, destijds de Wet Afvalwater genoemd. Voor 1996 werd het lozen in rioolstelsels nog geregeld met een gemeentelijke verordening.
Geregelde lozingen Voor een groot aantal regelmatig voorkomende lozingen in het oppervlaktewater is met dit besluit de vergunningplicht op grond van de Waterwet opgeheven en vervangen door algemene regels. Het gaat dan om lozingen, die normaliter geringe milieugevolgen hebben, zoals het water dat als transportmedium voor of het spoelen van zand is gebruikt, handelingen in het oppervlaktewater zoals ontgravingen en baggerwerkzaamheden en het schoonmaakwater bij drinkwaterbedrijven en distributie. Dat voorkomt onnodig werk en proceduretijd. Ook het lozen van toiletwater vanuit jachten en treinen is met dit besluit verboden. Voor jachten gold dit verbod al en voor treinen geldt dat vooral voor de nieuwe treinen. Het lozen ten gevolge van werkzaamheden aan vaste objecten (onderhoud van bruggen e.d.) is hier nu ook geregeld, tenzij
actualiteit
dat bij een inrichting plaatsvindt, want dan is het Activiteitenbesluit van toepassing. Vooral de regels voor de gemeentelijke lozingen in het oppervlaktewater, bijvoorbeeld vanuit overstorten en hemelwaterstelsels, vragen om samenwerking tussen gemeente en waterschap. Tot nu toe was daar altijd een watervergunning, voorheen Wvo-vergunning, voor nodig. Met de Wet verankering en bekostiging van gemeentelijke watertaken was al aangekondigd dat vergunningverlening tussen overheden uit de tijd was. De gemeente maakt een gemeentelijk rioleringsplan (GRP), in samenspraak met onder andere het waterschap, en geeft daarin concreet aan welke maatregelen zij gaat nemen. Het Besluit lozen buiten inrichtingen verklaart de maatregelen volgens het GRP als zijnde voorschriften, zoals voorheen in de vergunning, waarop kan worden gehandhaafd. Uitgangspunt is dat dit niet gebeurt, omdat de gemeente natuurlijk alles in het werk zal stellen om te voldoen aan haar eigen GRP.
Laatste loodjes Met dit besluit worden niet alleen vele individuele vergunningen en ontheffingen vervangen door algemene regels, de vereenvoudiging mag ook blijken uit het feit dat met de inwerkingtreding drie besluiten worden ingetrokken: het Besluit lozingsvoorschriften niet-inrichtingen milieubeheer, het Lozingenbesluit Wvo vaste objecten en het Lozingenbesluit Wvo bodemsanering en proefbronnering. Er is nog een belangrijke stap te nemen met het opnemen van de algemene regels voor agrarische bedrijven in het Activiteiten-besluit. Daaraan wordt gewerkt. Een voorpublicatie heeft onlangs in de Staatscourant gestaan. Zodra het zover is zal nog een aantal besluiten worden ingetrokken: het Besluit glastuinbouw, het Lozingenbesluit open teelt en veehouderij, het Besluit landbouw milieubeheer, het Lozingenbesluit bodembescherming en lozingenbesluit Wvo huishoudelijk afvalwater. Door alle recente veranderingen in de wetgeving lijkt het soms of de afvalwaterregelgeving complexer is geworden. Dit is in belangrijke mate schijn. Voorgaande regelgeving was soms zo ondoorzichtig, dat correcte uitvoering op bepaalde punten ongebruikelijk was en de praktijk gemakkelijke wegen had gevonden, denk aan gedogen. Met de drie besluiten is de afvalwaterregelgeving sterk vereenvoudigd en zijn vele individuele beschikkingen vervallen. Een digitale melding zal in veel gevallen voldoende zijn en de eisen waaraan men moet voldoen zijn op voorhand bekend. Op detailniveau zullen, aan de hand van signalen vanuit het veld, zeker nog bijstellingen plaatsvinden. Uiteindelijk is wetgeving nooit af. Bovendien is in het regeerakkoord een herziening van het omgevingsrecht aangekondigd en staat vereenvoudiging van de milieuregelgeving nog steeds hoog in het vaandel. George Stobbelaar (kenniscentrum InfoMil)
H2O / 11 - 2011
5
‘Besturing van de afvalwaterketen niet effectief’ In de zogeheten besturingstheorie zijn vijf voorwaarden benoemd om een systeem effectief te kunnen besturen. Aan geen van die vijf voorwaarden wordt voor de afvalwaterketen voldaan. De doelen die in de afvalwaterketen moeten worden bereikt, zijn diffuus. Het gekozen besturingsmodel is niet het meest voor de hand liggend. De getroffen besturingsmaatregelen zijn onvoldoende onderbouwd. De informatie die over de afvalwaterketen wordt verkregen, is niet adequaat én de informatieverwerkingscapaciteit is sterk verdeeld en kwetsbaar. Er kan dan ook geen sprake zijn van een effectieve besturing van de afvalwaterketen, aldus Hanco de Labije, die vorig jaar onderzoek verrichtte in het beheergebied van Waterschap Aa en Maas. Hoewel de resultaten niet één op één kunnen worden vertaald naar andere regio’s in Nederland, is volgens de onderzoeker te verwachten dat onderzoek daar vergelijkbare resultaten oplevert.
I
n dit artikel worden de vijf randvoorwaarden besproken die noodzakelijk zijn voor een effectieve sturing in de afvalwaterketen. De Leeuw1) heeft aangegeven dat een besturend orgaan dat een bestuurd systeem wil besturen, te maken heeft met vijf voorwaarden voor effectieve besturing: t Een doelstelling die dient als evaluatiemechanisme. De beïnvloeding zou anders ook niet gericht kunnen zijn; t Een model van het bestuurde systeem waarmee het effect van een besturingsmaatregel te voorspellen valt; t Informatie over de omgeving en toestand van het systeem, omdat de besturing niet los gezien kan worden van de omstandigheden in de omgeving en in het systeem; t Voldoende stuurmaatregelen waarmee verstoringen te beheersen zijn. Dit is het geval wanneer voor elke verstoring van het systeem een stuurmaatregel voorhanden is; t Voldoende informatieverwerkende capaciteit waarmee het mogelijk wordt informatie te benutten die noodzakelijk is voor het nemen van maatregelen. Vertaald naar de afvalwaterketen moet eerst gedefinieerd worden wat het besturend orgaan is en wat het bestuurd systeem is. In dit artikel is ervan uitgegaan dat de fysieke infrastructuur het bestuurd systeem is en dat de waterschappen en gemeenten de besturende organen zijn. Binnen de waterschappen en gemeenten kan nader gekeken worden naar de interne besturing, maar dat valt niet binnen de reikwijdte van dit artikel. Wel wordt aandacht gegeven aan de besturing van de besturing (metabesturing). Voor elk van de vijf voorwaarden wordt nu bekeken in hoeverre er aan is voldaan voor de afvalwaterketen.
De theorie in de praktijk Uit het onderzoek blijkt dat de doelstelling van de besturing diffuus is. Er zijn veel actoren die allen hun eigen doelstellingen hebben. Gemeenten hebben hun doelstellingen veelal vastgelegd in de gemeentelijke plannen; het waterschap heeft haar Waterbeheerplan. Er zijn nog nauwelijks gezamenlijke doelstellingen en plannen. Zowel gemeenten als waterschappen richten zich voornamelijk op de eigen ‘bedrijfsomgeving’. Hierover heeft Moore2) aangegeven dat het onvoldoende is als een organisatie, die verantwoordelijk is voor het publieke belang, zich beperkt tot het optimaliseren van zijn eigen ‘operationele capabiliteit’. Ook het leveren van public value en het verkrijgen van legitimiteit en steun noemt Moore hoofdonderwerpen voor een publieke organisatie. Daarop moet zij de operationele capabiliteit inrichten.
Besturingsmodel en besturingsmaatregelen Er blijkt nog beperkt zicht te zijn op de effectiviteit van de besturingsmaatregelen die worden getroffen. Er is nog geen model beschikbaar waarin mogelijke besturingsmaatregelen worden afgewogen om te komen tot die maatregelen die per euro het meeste rendement opleveren. Vooralsnog worden vooral de ‘wettelijk verplichte’ maatregelen getroffen, zoals saneringen van lozingen in het buitengebied via IBA’s en persdrukriolering, het aanleggen van voorzieningen door gemeenten om aan de basisinspanning te voldoen, het voldoen aan de afnameverplichting door het waterschap en het voldoen aan de lozingsnormen door de rwzi’s. In hoeverre deze maatregelen ook leiden of hebben geleid tot het bereiken van de doelstellingen is niet bekend, mede omdat
de doelstellingen diffuus zijn. Met het uitvoeren van de (ook opgelegde) OAS-studies is een begin gemaakt om uit de sfeer van verplicht handelen te komen.
Model voor besturing van de besturing De meeste gemeenten en waterschappen hebben ervoor gekozen om de besturing van de afvalwaterketen analoog aan de wettelijke zorgplichten te organiseren. De gemeente zamelt het afvalwater en het regenwater in en levert het af bij een overnamepunt, het waterschap neemt het daar van de gemeente over, transporteert het verder en zuivert het. Er zijn in Nederland inmiddels een paar voorbeelden van andere besturings- en organisatievormen. Voorbeelden zijn uitbesteding aan de markt (Delfland), gezamenlijk met meerdere waterschappen bedrijfsmatig oppakken (Waterschapsbedrijf Limburg), inrichten als watercyclusbedrijf (Waternet) of gezamenlijk met gemeenten en waterschap oppakken van een aantal taken (Aquario). Een andere mogelijkheid is om in een netwerkbesturingsmodel te denken. Provan en Kenis3(pag. 237) hebben een viertal voorspellende factoren onderscheiden voor de waarschijnlijke effectiviteit van de netwerk-besturingsvorm: mate van vertrouwen in het netwerk, het aantal deelnemers in het netwerk, de overeenstemming over de met het netwerk te bereiken doelen en de noodzaak voor competenties op het gebied van netwerkmanagement. In de tabel is met kleuren weergegeven wanneer welke netwerkbesturingsvorm effectief is in het geval van de besturing van de afvalwaterketen door het waterschap en de gemeenten. Een groene kleur betekent
Effectiviteit van netwerkstructuren.
factoren besturingsvorm
gedeelde verantwoordelijkheid hiërarchische organisatie
netwerkorganisatie
6
H2O / 11 - 2011
vertrouwen
aantal deelnemers
consensus over doel
noodzaak voor aanwezige netwerkcompetenties
hoog
weinig
hoog
laag
lage dichtheid, sterk geconcentreerd
gemiddeld
gemiddeld / laag
gemiddeld
gemiddelde dichtheid, gemonitord door deelnemers
gemiddeld tot veel
gemiddeld / hoog
hoog
*thema dat aan deze factor is voldaan, geel dat deels is voldaan, rood dat niet is voldaan. Uit deze tabel blijkt dat een netwerkorganisatie het meest voor de hand liggende besturingsmodel lijkt te zijn om de besturing van de besturen van de afvalwaterketen vorm te geven. Het bestuur van de Duitse Wasserverbanden kan als een dergelijke organisatie worden gezien. In dit bestuur zitten vertegenwoordigers van de waterschappen, gemeenten en grote bedrijven.
Informatie(verwerkingscapaciteit) Poiesz en Fred van Raaij4) hebben informatie en het gebruik daarvan benoemd als één van de drie strategische ontwikkelingen in de marketing (naast het leveren van maatwerk en het aangaan van langdurige relaties). Marketing kan ondersteunen bij het denken over het leveren van meerwaarde. Informatie- en communicatietechnologie wordt genoemd als een beslissende factor om goede marketing te kunnen verrichten en daarmee meerwaarde te creëren. Hoewel de gemeenten en waterschappen nog geen marketing verrichten voor de afvalwatersystemen, biedt de benadering van Poiesz en Fred van Raaij goede aanknopingspunten bij het analyseren van de rol van informatie om meerwaarde te leveren aan klanten. Zij onderscheiden vier ontwikkelingsfasen voor de toepassing van informatie- en communicatietechnologie: ICT als ondersteuning (fase 1), functies en databanken koppelen (fase 2), ongelimiteerde informatie beschikbaar stellen (fase 3) en ICT met actieve aanlevering van informatie door de klanten (fase 4).
ideale situatie nog ver te zoeken is. In de praktijk zitten de gemeenten en waterschappen veelal in fase 1. Informatie wordt zelfs nog per post met elkaar gedeeld, denk bijvoorbeeld aan periodieke overstortrapportages die gemeenten het waterschap toezenden. De capaciteit om de informatie te verwerken, is beperkt. Vaak is het iets wat medewerkers bij gemeente of waterschap erbij moeten doen. Er is een grote afhankelijkheid van adviesbureaus en de continuïteit binnen de organisaties is veelal laag. Ook binnen het waterschap zijn er verschillende afdelingen bezig met het verzamelen en verwerken van informatie uit de afvalwaterketen. De betreffende informatie is niet voor iedereen beschikbaar, laat staan dat die op doelmatige wijze wordt verkregen.
Aanbevelingen Op grond van bovenstaande constateringen worden de volgende aanbevelingen gedaan: t Ontwikkel samen met gemeenten een visie op en doelstellingen voor de afvalwaterketen. Stel deze ook gezamenlijk met de gemeenten bestuurlijk vast; t Kies voor een ander besturingsmodel van de afvalwaterketen. Een model van een netwerkorganisatie ligt meer voor de hand dan het huidige model van organiseren volgens de wettelijke zorgplichten. Met een dergelijke organisatie vermindert de kwetsbaarheid die er nu op veel plaatsen is, sterk. Kennis van de afvalwaterketen wordt gebundeld. Veel dubbelingen in werkzaamheden worden daarmee voorkomen en de inhuur van extern personeel wordt verminderd;
t
actualiteit
Verbeter het gebruik van informatie sterk. Laat de afdelingen die zich intern bezig houden met het verzamelen van informatie over de afvalwaterketen op korte termijn werken aan gezamenlijke informatievoorziening waarmee in de eerste plaats functies en databanken verder worden gekoppeld (fase 2). Ontwikkel zo snel mogelijk de informatievoorziening door naar fase 3 met onbeperkte informatie waarin ook de informatie van de gemeenten wordt gebundeld en fase 4, waarin ook de informatie van klanten en afvalwaterketenpartners wordt betrokken.
Hanco de Labije (Waterschap Aa en Maas) NOTEN 1) De Leeuw A. (1982). Organisaties: management, analyse, ontwerp en verandering. Van Gorcum. 2) Moore M. (1985). Creating public value. Strategic management in government. Harvard University Press. 3) Provan K. en P. Kenis (2007). Modes of network governance: Structure, management and effectiveness. Journal of public administration research and theory nr. 18, pag. 229-252. 4) Poiesz Th. en F. van Raaij (2007). Strategic marketing and the future of consumer behavior. Introducing the virtual guardian angel. Edward Elgar Publishing Limited.
Dit artikel is gebaseerd op een masterthesis van Hanco de Labije over sturing in de afvalwaterketen. De volledige masterthesis is verkrijgbaar via
[email protected].
Idealiter bevinden waterschap en gemeenten zich in fase 4. Het zal u niet verbazen dat die
H2O / 11 - 2011
7
achtergrond Kosten en (meer)waarden van een duurzaam rioolgemaal Waterschap De Dommel heeft de aanbesteding van een serie rioolgemalen aangegrepen om een conventioneel ontwerp te vergelijken met een duurzaam ontwerp. Dankzij de juiste balans tussen proces en inhoud heeft dit tot verrassende inzichten en resultaten geleid. Het kan duurzamer en goedkoper.
V
oor Waterschap De Dommel bood de aanbesteding voor nieuwbouw en renovatie van acht rioolgemalen een mogelijkheid om een expliciet beeld te krijgen van de kosten én (meer)waarden van het duurzaam bouwen ervan. DHV hielp het waterschap bij het beantwoorden van de vraag wat de kosten en baten zijn van een duurzaam rioolgemaal vergeleken met een traditioneel rioolgemaal. De belangrijkste uitdaging was om een duurzaam ontwerp te maken. Daarbij was de eerste en essentiële stap het verzamelen van ‘out of the box’-beelden. Zo werd bijvoorbeeld gedacht aan een ‘slim gemaal’ dat niet alleen sec water doorpompt, maar ook analyseert en eventueel direct op het oppervlaktewater loost. De tweede stap was het doorvertalen van de opgedane ideeën naar vijf heldere ontwerpprincipes. Zo is een duurzaam rioolgemaal energiezuinig, goed ingepast in de omgeving, bijzonder vormgegeven, kan het aangepast worden naar aanleiding van toekomstige ontwikkelingen en is het gebouwd van hernieuwbare of herbruikbare materialen.
Fundamentele keuzes Met als uitgangspunt een RWA-pompcapaciteit van maximaal 400 kubieke meter per uur hebben De Dommel en DHV een aantal fundamentele keuzes gemaakt waaronder de keuze voor een ondergrondse natte pompopstelling met één RWA- en één DWA-pomp zonder bovenbouw en zonder
In 2009 is door het toenmalige ministerie van VROM een set criteriadocumenten opgesteld, die gebruikt kunnen worden bij de overheidsinkopen. Binnen de GWW-sector kwam men echter tot de conclusie dat de criteria niet altijd tot een duurzame ontwikkeling leiden. Een groot aantal overheidsopdrachtgevers is onder begeleiding van Agentschap NL en met medewerking van koepelorganisaties van de marktpartijen daarom verder gegaan met de ontwikkeling van duurzaam inkopen. Het resultaat vertoont een groot aantal overeenkomsten met de aanpak zoals Waterschap De Dommel deze met DHV heeft doorlopen. Zo is geconstateerd dat de grootste duurzaamheidswinst te behalen is door het goed doorlopen van het ontwerp- en inkoopproces. Met behulp van een omgevingswijzer kan een eerste scan worden gemaakt in de planfase. Hierna kan met een ambitieweb tijdens diverse processtappen de duurzaamheidsambitie worden bepaald. Deze ambitie varieert van een wettelijk minimum tot het volledig sluiten van kringlopen en deze kan per organisatie of per project bepaald worden. De uiteindelijke ontwerpen worden getoetst met bijvoorbeeld de CO2-prestatieladder. Met deze procesgang en een gestandaardiseerde set instrumenten wordt bereikt dat een optimale en professionele duurzame ontwikkeling bereikt, waarbij de administratieve lasten laag blijven. Naar verwachting wordt in de tweede helft van dit jaar begonnen met de implementatie van het professioneel duurzaam inkopen binnen de GWW-sector.
reservestelling. Dit in tegenstelling tot het conventionele ontwerp met een ondergrondse droge opstelling met natte ontvangstkelder, twee RWA-pompen, één DWA-pomp en een reservestelling. Daarnaast is gekozen voor een houten bovenbouw met grasdak en glazen pui in plaats van beton. Dit om de inpassing en vormgeving te verbeteren, maar ook omdat dit duurzamere materialen zijn dan beton of steen. Voor de constructie is onder andere gekozen voor prefab beton met secundair granulaat, poly-ethyleen beton bekleding, leemstenen binnenwanden en het gebruik
Afb. 1: De uitkomsten van de kosten-batenanalyse. De rand van het diagram geeft de maximale duurzaamheid weer, 100%. Het duurzame gemaal scoort op vrijwel alle punten beter. Alleen de kans op overstort is circa tien procent hoger als gevolg van het ontbreken van een reservestelling en het plaatsen van slechts één RWA-pomp. De bouwkosten van het duurzame gemaal liggen als gevolg van een beperkt bouwvolume ongeveer 40 procent lager.
8
H2O / 11 - 2011
van houtvezelplaten voor dak- en gevelisolatie. Tijdens de bouw wordt gebruik gemaakt van een bouwkuip (tijdelijk staal) en gestuurde boringen voor het aanleggen van nieuwe PE-leidingen.
Analyse van kosten en meerwaarden Als één van de laatste stappen werd een toetsingskader ontwikkeld om het uiteindelijke ontwerp te kunnen beoordelen. Het toetsingskader werd afgeleid door de vijf ontwerpprincipes te operationaliseren en aan te vullen met enkele aspecten. Het spinnenweb toont het toetsingskader en de bijbehorende scores van het ‘traditionele’ ontwerp en het ‘duurzame’ ontwerp. Douwe van den Wall Bake (DHV) Toine van Dartel (Waterschap De Dommel)
verslag Stand van zaken rond duurzaam industrieel watermanagement Ruim 100 geïnteresseerden bezochten op 19 mei het tweejaarlijkse symposium van de Stichting Kennisuitwisseling Industriële Watertechnologie (SKIW). In het kantoor van DHV in Amersfoort kregen zij te horen hoe duurzaamheid ook in de Nederlandse industrie steeds meer ingeburgerd raakt.
A
rjen Hoekstra van de Universiteit Twente opende het symposium met informatie over de watervoetafdruk. Het waterverbruik per persoon in huis draagt slechts voor twee procent bij aan het totale waterverbruik. Vooral de bereiding van voedsel kost (indirect) veel water. Zo vergt de productie van een pet-flesje van een halve liter cola 36 liter water, vooral vanwege de suiker. In de bestaande duurzaamheidskeurmerken zit de watervoetafdruk nog niet verwerkt. Johan Raap van Royal Cosun vindt afvalwater geen afval meer maar een product. Volgens hem is er in de industrie nauwelijks meer afval. Alles wat afval of afvalwater genoemd wordt, kan als product of reststof verkocht of hergebruikt worden. “Eigenlijk zijn we ook al jaren een energiefabriek. We produceren namelijk methaan”. De tuinbouw zou volgens Raap wel eens een goede klant kunnen worden voor afname van het nutriëntenrijke afvalwater uit de suikerindustrie.
Frans Horjus van DHV besprak de proeven met het zuiveren van afvalwater met algen. Financieel gezien zijn dergelijke zuiveringssystemen vergelijkbaar met conventionele actiefslibinstallaties. Het grote nadeel is echter de forse benodigde oppervlakte en het slecht functioneren van deze zuivering in de winter. Horjus verwacht dat waterzuivering met algen wel haalbaar is in situaties waar de industrie gedwongen wordt verregaande nutriëntenverwijdering toe te passen. Verschillende zuiveringsinstallaties voldoen nu nog niet aan de lozingsnormen voor stikstof en fosfaat. In het kader van de KRW zullen die normen echter verder aangescherpt worden. Nu investeert men noodgedwongen in nageschakelde technieken. Door de algenwaterzuivering in te zetten als effluentpolishing kan gedurende vrijwel het gehele jaar aan de gestelde normen voldaan worden.
gaat er vanuit dat straks nauwelijks nog van afval(water) gesproken kan worden in de industrie. De industriesector produceert volgens hem in de toekomst energie, schoon water, waardevolle restproducten en nog maar een beetje afval. Het (huidige) afvalwater kan opnieuw gebruikt worden in de industrie en - onder strikte voorwaarden - voor de productie van drinkwater, hoewel dat laatste een heikel punt blijft. Wat in ieder geval succesvol lijkt, is het hergebruik van effluent van de waterzuivering Harnaschpolder bij Den Haag. Dit afvalwater kan binnenkort gaan dienen als alternatieve zoetwatervoorziening in het omliggende gebied waar de verzilting van het water een steeds grotere rol speelt.
Ronald Hopman van Veolia Water ging iets minder ver dan Johan Raap, maar ook hij
Nutriëntenplatform Onlangs is het Nutriënten Platform aan de slag gegaan. De deelnemende partijen moet efficiënter gebruik en hergebruik van nutriënten gaan versnellen. Voor het eerst zitten partijen die zich bezighouden met hergebruik van nutriënten aan tafel met partijen die deze nutriënten weer nodig hebben, zoals ThermPhos International en partijen uit de landbouw en de kunstmestindustrie. De missie is het creëren van de juiste voorwaarden voor de noodzakelijke transitie naar duurzaam nutriëntengebruik, voortbouwend op de speciale positie die Nederland met zijn nutriëntenoverschot heeft in een wereld van (toekomstige) schaarste. Door een groter besef van de noodzaak van een efficiënter gebruik en hergebruik van nutriënten, ontstaan mogelijkheden om in Nederland ontwikkelde kennis en oplossingen breder en internationaal, ook in ontwikkelingslanden, toe te passen. Elke partij heeft echter een eigen visie en vooral eigen belangen bij het duurzaam hergebruik van nutriënten. Afgesproken is
daarom dat de besproken lijnen en suggesties worden uitgewerkt in een projectplan. Het Nutriënten Platform komt voort uit de Nutrient Flow Task Group, een informele werkgroep die zich bezighoudt met de agendering van de aanstaande fosfaatschaarste. Terwijl de vraag naar fosfaat stijgt, neemt de wereldvoorraad af. Zo snel, dat het einde in zicht is. Met name voor de wereldwijde voedselproductie zouden de gevolgen enorm zijn. Het Nutriënten Platform bestaat uit Attero, Aqua for All, Deltares, GMB, Grontmij, HVC, KWR Watercycle Research Institute, LTO Nederland, Netherlands Water Partnership, NMI-AGRO, Royal Cosun, SNB NV Slibverwerking Noord-Brabant, Tauw, ThermPhos, Twence, Unie van Waterschappen, UNESCO-IHE, Vereniging Kunstmest Producenten, Van Gansewinkel Groep, Waste Consultants en WUR-PRI.
advertentie
H2O / 11 - 2011
9
TOINE POPPELAARS, DIJKGRAAF WATERSCHAP SCHELDESTROMEN:
“Samenwerking met overheden uitbouwen” De Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden vormen ongetwijfeld het waterrijkste gebied in Nederland. Ook de regio waarin de levensbevorderende en levensbedreigende kracht van het water zich nadrukkelijk manifesteren. Dit voorjaar valt er nauwelijks regen en snakken land- en tuinbouw naar zoet water. De stormvloed van 1953 is hier nog lang niet vergeten. ‘Een storm die eens in de 250 jaar voorkomt’ staat in één van de vele voorlichtingsbrochures van Waterschap Scheldestromen, dat recent ontstond uit de fusie van de waterschappen Zeeuwse Eilanden en Zeeuws-Vlaanderen. Een gesprek met Toine Poppelaars, de eerste dijkgraaf van dit nieuwe waterschap, in het kantoor van Scheldestromen in Middelburg, prachtig gelegen aan het Kanaal door Walcheren.
Heeft deze fusie veel moeite gekost? “Tot 2007 is door de betrokkenen met een zekere regelmaat over samengaan gepraat, maar dat was een proces van een stap vooruit, twee stappen achteruit. Toen in 2007 een nieuw college van Gedeputeerde Staten aantrad, heeft dat in zijn programma opgenomen dat serieus onderzoek uitgevoerd moest worden naar de mogelijkheden van fusie. Dat onderzoek is uitgevoerd: samengaan bleek alleen maar voordelen op te leveren, zoals een structurele besparing van vier miljoen euro per jaar. Belangrijk discussiepunt was de plaats van vestiging en de werkgelegenheid. Vooral belangrijk, omdat we in een krimpregio zitten. De Staten hebben uiteindelijk overeenstemming bereikt over twee hoofdvestigingen: Middelburg en Terneuzen, typisch een politiek compromis. Toen die horde eenmaal genomen was, ging het snel. De beide dijkgraven hebben per 1 maart 2010 hun functie neergelegd. De ambtelijke organisaties zijn ineen geschoven. Na een openbare sollicitatieprocedure ben ik benoemd tot interim-dijkgraaf. Nadat het bestuur van het nieuwe waterschap gevormd was, kon de definitieve benoemingsprocedure van start gaan. Sinds 1 mei jl. ben ik als dijkgraaf in functie. Moeilijk was het samenvoegen niet. De ambtelijke organisatie was snel een geheel. In de bestuurlijke organisatie had je alles in duplo. Dat terugbrengen naar een enkelvoudige opzet was eigenlijk het meest bewerkelijke.”
Wat zijn uw uitdagingen voor de toekomst? “Het belangrijkste vind ik de samenwerking met de andere overheden, met de gemeenten op het gebied van de afvalwaterketen en de belastingheffing. We beheren vele kilometers weg, de provincie ook. Kan dat beheer geoptimaliseerd worden? We hebben nu wel een Bestuursakkoord Water, maar er staan nog diverse vragen open zoals: wie gaat er over het grondwater, het zwemwater en het vaarwegbeheer? Is
10
H2O / 11 - 2011
het doelmatig dat de provincie daarin de rol blijft spelen die zij nu heeft? Houdt de provincie haar toetsende rol bij het beheer van de zeeweringen?” “In Zeeland gaat het om 13 gemeenten, één waterschap en één provincie. We hebben samen een strategische agenda opgesteld voor de komende jaren. Die gaat niet alleen over het water, maar ook over het behouden van rijksinstellingen en de inrichting van het onderwijs. We lobbyen samen in Den Haag. Gelukkig hebben we hier geen discussie over het voortbestaan van het waterschap.”
Die discussie is met het kabinetsstandpunt toch bezworen? “Ik hoor dat die in den lande toch hier en daar weer de kop opsteekt. Hier is het geen punt. Dat werkt heel prettig, er is geen stammenstrijd over die vraag. Terwijl anderzijds de zaak hier relatief eenvoudig ligt: één directie van Rijkswaterstaat, één veiligheidsregio, één provincie en één waterschap. Als je waterschapstaken bij de provincie wilt onderbrengen, kan dat in Zeeland veel eenvoudiger dan wanneer je, Toine Poppelaars
zoals in Rivierenland, met vier provincies te maken hebt. Maar het speelt hier dus niet.”
Wat doet u samen met Rijkswaterstaat? “We hebben samen het projectbureau Zeeweringen opgericht. Ongeveer 40 mensen werken hier in dit huis aan het voorbereiden en uitvoeren van de benodigde dijkversterkingen. Als die werken gereed zijn, neemt het waterschap beheer en onderhoud over. Dat meekijken in het voortraject is belangrijk om het beheer later zo doelmatig mogelijk te kunnen uitvoeren. Onze werkwijze wordt expliciet in het Bestuursakkoord genoemd. We doen dit werk ook nog onder de normvergoeding die ervoor staat. Vervelend is alleen dat het geld dat we overhouden, terug moet naar het Rijk.”
Waar moeten de dijken nog versterkt worden? “In het algemeen zijn dat de dijken langs de Westerschelde en de Oosterschelde. Het waterschap moet 500 miljoen euro
interview investeren tot 2015. De hoofdmoot daarvan gaat in de dijken zitten. Dat werk moet voor 2015 gereed zijn, want dan stopt het huidige hoogwaterbeschermingsprogramma van het Rijk. Daarna zouden we dergelijke kosten voor een deel zelf moeten gaan dragen. We beheren 500 kilometer primaire zeewering. Daarvoor geldt in heel Zeeland een overschrijdingsnorm van 1:4.000. Uitzondering is de dijk voor de kerncentrale in Borssele, waarvoor de norm 1:10.000 is. Dat gaat over een dijk van één kilometer lengte, die qua hoogte en afmetingen aan de eisen voldoet, maar waarvan de bekleding aangepast moet worden. We zijn al jaren bezig, maar de moeilijkste stukken komen nog en de tijd begint te dringen. Die tijdsdruk is ook groter dan hij op het eerste gezicht lijkt, want in het stormseizoen mag je uit veiligheidsoverwegingen niet aan de dijken werken. Dan krijg je in april en mei het vogelbroedseizoen, in juni, juli en augustus het recreatieseizoen en blijft alleen september over om in te werken. Dat kan natuurlijk niet. Daarom vergt het plannen van het werk buiten het stormseizoen heel wat overleg met alle betrokkenen. Die procedurele kant is een grotere uitdaging dan de technische.”
Waar loopt u tegenaan? “Ons beleid is alle zeeweringen in eigendom te verwerven. Soms zijn stukken dijk in particuliere handen en moet je het eens worden over overdracht. Voor conflicterende natuur- en milieubelangen moet je een oplossing vinden. Als we natuurcompenserende maatregelen moeten nemen, is daar ook dikwijls grondverwerving voor nodig. Vroeger kwam je soms in de problemen met aanwezige bebouwing. Gemeenten houden voortaan rekening met ruimte om de dijken te verzwaren. Ons streven is de dijk zeewaarts te versterken, maar soms is lokaal maatwerk nodig. We moeten nog zo’n 50 kilometer doen. De dijk voor de kerncentrale en de bescherming van de handelshaven in Vlissingen horen daarbij. Het klinkt misschien raar, maar we kunnen een dijk niet van voren naar achteren afwerken. In overleg met de natuur- en milieuorganisaties is het gebied in kwadranten verdeeld om de overlast te spreiden. Ik kan dus niet zeggen: ‘Dat stuk moeten we nog’. Het zijn stukken hier en stukken daar.”
Wat doet u in de sfeer van de waterketen? “De waterketen is voor ons een belangrijk speerpunt. Met de gemeenten hebben we inmiddels een grote slag gemaakt. Eén van de problemen in Zeeland is het grote verschil in zomer- en winterbelasting van de rwzi’s; een gevolg van het grote aantal toeristen in de zomer. De maximale capaciteit van onze installaties wordt negen maanden per jaar niet benut. Door het afkoppelen van regenwater, ook bij de recreatiebedrijven, proberen we de piekbelasting in de hand te houden. In de nieuwbouwplannen van gemeenten wordt daar ook rekening mee gehouden. We werken verder samen in de afstemming van riolering en zuivering bij het opstellen van de gemeente-
lijke waterplannen, veel ook op gebied van voorlichting en educatie.” “Met Evides is in Terneuzen een project ontwikkeld waarbij het drinkwaterbedrijf het effluent van de rwzi Terneuzen opwerkt tot industriewater voor Dow. Er zijn hier meer grote bedrijven en we kijken nu of er meer mogelijkheden voor het herbenutten van effluent zijn. Er worden bijvoorbeeld steeds grotere kassencomplexen gebouwd. Afzet van verder behandeld effluent in de intensieve tuinbouw is een optie. Rond Vlissingen neemt de bedrijvigheid alleen maar toe en ook daar staat een rwzi. Evides heeft hier ook een vestiging van zijn industriewaterpoot.”
Neemt u deel aan de Westerscheldediscussie? “Waterschap Scheldestromen heeft een alternatief aangedragen voor de ontpoldering van de Hedwigepolder en is daarmee bij de discussie betrokken geraakt. De Hertogin Hedwigepolder in de uiterste oostpunt van Zeeuws-Vlaanderen tussen het Verdronken Land van Saeftinghe en de grens met België zou onder water gezet moeten worden als natuurcompenserende maatregel voor de uitdieping van de Westerschelde. Ons voorstel is de polder intact te laten en buitendijks op de slikken en schorren natuurherstellende maatregelen te nemen. Dit voorstel is in het regeerakkoord van dit kabinet terecht gekomen en staatssecretaris Bleeker heeft inmiddels aan Deltares opdracht gegeven dit plan te onderzoeken.”
U beheert meer wegen dan enig ander waterschap. “Het waterschap beheert in Zeeland alle wegen in het buitengebied, 4.000 kilometer in totaal. Een uitzonderlijke situatie, waarvoor bewust gekozen is. Vaak liggen wegen namelijk op dijken, de geografische situatie hier met de eilandenstructuur is overzichtelijk en de mensen kennen de waterschappen. Allemaal redenen om het wegbeheer buiten de kernen vanouds bij het waterschap onder te brengen. Onze dienst telt 520 arbeidsplaatsen. Daarvan zijn er 150 voor het directe en indirecte beheer van de wegen. We hebben in ons dagelijks bestuur ook een aparte portefeuillehouder Wegen. Het wegbeheer beslaat een kwart van onze begroting. In 2013 komt er in het kader van de Wet Herverdeling Wegenbeheer een nieuw ijkmoment. Onze insteek is de situatie te laten zoals zij is.”
“Een bijzondere activiteit van het waterschap is het beheer van het Veerse Meer: het water tussen Noord-Beveland en Walcheren. Rijkswaterstaat is kwaliteitsbeheerder, wij beheren de steigers, eilanden en parkeervoorzieningen aan de oevers. We betalen dat uit de opbrengsten van de parkeervoorzieningen en de bijdragen van de aanliggende gemeenten. “ “Er wordt weer zout water in het Veerse Meer ingelaten. Daardoor hebben we de problemen van de Japanse oester gekregen. Een oester die zich snel vermenigvuldigt, riffen met scherpe randen vormt en niet geschikt is voor de consumptie. Weghalen en vermalen van de schelpen tot grit voor tuinpaden en kippenhokken zou een oplossing kunnen zijn.”
Hoe ziet uw levensloop eruit? “Ik ben in 1959 geboren in Hoeven, in de buurt van Etten-Leur. Na de middelbare school volgde ik opleidingen (hogere) Bestuursadministratie. Als ambtenaar algemene en juridische zaken werkte ik bij de gemeenten Zevenbergen, Streefkerk en Liesveld in Zuid-Holland en daarna weer in Noord-Brabant in Willemstad. In 1989 ben ik in Veere gaan werken en wonen. Ik ben altijd in de avonduren blijven studeren. Zo heb ik aan de Erasmus Universiteit de studie rechten voltooid en aan de Open Universiteit de studie Bestuurskunde. In 1995 ben ik voor het CDA lid van Provinciale Staten geworden, in 1999 gedeputeerde. Ik heb drie periodes in een college van GS gezeten, steeds met meer technische portefeuilles: water, milieu, infrastructuur, landbouw, visserij en financiën. Namens de provincie zat ik in de Raad van Commissarissen van Delta, Evides en de Westerscheldetunnel.
“Waterschap is in Zeeland bekende overheid”
U zei zoëven dat de mensen het waterschap kennen. “Als ik de laatste verkiezingen als graadmeter neem, dan durf ik dat zeker te stellen. We kenden een opkomst van 33 procent, anderhalf keer het landelijk gemiddelde. Ik merk het zelf ook. Ik word uitgenodigd om gastlessen op scholen te geven en spreekbeurten te houden voor allerlei organisaties. De mensen willen weten wat wij doen. “
Per 1 maart 2010 werk ik hier in Middelburg. Ditmaal als voorzitter van een bestuur. In een echte doe-wereld, wat mij erg aanspreekt.”
Wat is uw ambitie als dijkgraaf? “Over zes jaar als mijn zittingsperiode afloopt, moet hier een robuust waterschap staan met een stevig en zinvol takenpakket, en voldoende autoriteit. Ik denk dat we daarvoor de samenwerking met andere overheden nog verder kunnen uitbouwen. De provincie beheert zelf 400 km weg naast de 4000 km die het waterschap beheert. Daar moet een efficiëntieslag te maken zijn. Met de gemeenten kunnen we de belastingheffing samen gaan doen. In Goes en omgeving bestaat hiervoor al een samenwerkingsverband. Daar kunnen we bij aansluiten en vervolgens kijken of er meer belangstellenden zijn. Op alle niveaus moeten we zoeken naar efficiëntieverhoging. Daar zie ik een sterke rol voor ons weggelegd.” Maarten Gast
H2O / 11 - 2011
11
Installeer vandaag de technologie van morgen
Betrouwbaarheid of energiebesparing? Kiezen hoeft niet meer met onze efficiënte schroefblowers Kiezen tussen betrouwbaarheid en energiebesparing hoeft niet meer. Want Atlas Copco presenteert de nieuwe ZS-blowers, die gemiddeld qua energieverbruik 30% efficiënter zijn. Een aanzienlijke besparing die te danken is aan de superieure en zeer betrouwbare schroeftechnologie. Met deze energiezuinige schroefblowers bespaart u veel kosten en voldoet u aan de huidige eisen van een duurzame en CO2-arme economie. Reden genoeg om vandaag nog deze technologie van morgen te installeren! Wilt u weten hoe u energiezuiniger en milieubewuster kunt werken? Bereken uw besparing op www.efficiencyblowers.com of neem contact op voor een persoonlijk advies via telefoonnummer: (078) 6230 367.
*thema
achtergrond
Kennismakelaardij voor duurzame afvalwaterzuivering Van waterschappen wordt in toenemende mate verwacht dat zij duurzaam te werk gaan bij het zuiveren van afvalwater. Innovatie in het zuiveringsproces speelt een belangrijke rol bij het halen van doelstellingen op het gebied van duurzaamheid. Maar ondanks technologische ontwikkelingen vinden niet alle innovaties hun weg naar de praktijk. Binnen het project Brokering Environmentally Sustainable Sanitation for Europe (BESSE) verrichtten ondergetekenden onderzoek naar de Nederlandse ‘innovatie-infrastructuur’ in afvalwaterzuivering. Hieruit blijkt dat verschillende belangen van actoren, de publieke verantwoordelijkheid van het waterschap en onduidelijkheid over het concept duurzaamheid de belangrijkste hindernissen zijn voor duurzame afvalwaterzuivering. ‘Kennismakelaardij’ verdient ons inziens expliciete aandacht.
H
oewel Nederland een hoog ontwikkelde en goed functionerende afvalwaterzuivering heeft, is dit gebaseerd op principes die eind 19e en begin 20e eeuw werden ontwikkeld. Duurzaamheidsprincipes speelden toen geen rol. De laatste jaren wordt echter in toenemende mate van waterschappen verwacht dat zij de zuivering van rioolwater op duurzame wijze vormgeven. Dit uit zich in het stellen van strengere eisen aan procesgang en effluent in, bijvoorbeeld, de Europese Kaderrichtlijn Water en de Meerjarenafspraak energie-efficiency. Ook leidde het tot het duurzamer vormgeven van het zuiveringsproces. Voorbeelden hiervan zijn de energiebesparende technieken en een initiatief als de Energiefabriek, dat erop is gericht om zowel energieverbruik terug te dringen als energie te winnen uit het afvalwater. Nog een stap verder gaan initiatieven waarbij gekeken wordt naar decentrale zuiveringsconcepten, hergebruik van het gezuiverde effluent en terugwinning van nutriënten, zoals fosfaat uit slib. Deze duurzaamheidsprincipes krijgen onder andere vorm in de visie voor de rioolwaterzuiveringsinstallatie van 20301), opgesteld door een werkgroep van STOWA, die spreekt over zuiveringsinstallaties als nutriënten-, energie- en waterfabrieken.
technieken soms wel en soms niet de praktijk halen. De vraag naar hindernissen voor duurzame afvalwaterzuivering en waarom innovaties in de afvalwaterzuivering vaak de praktijk niet halen, vormen onderwerp van onderzoek in het Europese onderzoeksproject Brokering Environmentally Sustainable Sanitation for Europe (BESSE). In het kader van dit project is de Nederlandse infrastructuur rond innovatie in de afvalwaterzuivering in kaart gebracht. Vanuit de gedachte dat duurzame
innovatieve technieken niet vanzelf uitkomen bij een praktische toepassing is gekeken naar welke actoren daarbij een rol spelen, hoe zij bijdragen aan de ontwikkeling en toepassing van nieuwe technieken en wat daarbij de belangrijkste hindernissen zijn. Dit onderzoek omvatte 15 interviews met deskundigen in de afvalwaterzuivering uit (semi-)overheid, industrie en onderzoeksinstellingen. De uitwisseling van kennis blijkt een centrale variabele voor het komen tot een duurzame afvalwaterzuivering. Wij stellen dan ook dat kennismakelaardij
De ambitieuze doelen die in de Meerjarenafspraak en de visie op de toekomst van rioolwaterzuivering zijn geformuleerd, vragen om tal van nieuwe technieken en benaderingen in en rond het zuiveringsproces. De afgelopen jaren heeft dan ook veel onderzoek en techniekontwikkeling plaatsgevonden gericht op een duurzamer inrichting van de (afval)waterketen. Het betreft hier zowel fundamenteel onderzoek als onderzoek in het kader van het uitwerken van theoretische inzichten tot bruikbare toepassingen en het uitproberen van dergelijke toepassingen in de praktijk. Het lijkt er echter op dat, ondanks het vele onderzoek waar in Nederland (en het buitenland) in wordt geïnvesteerd, duurzame technieken slechts in betrekkelijk beperkte mate tot volwaardige toepassing komen. Een belangrijke vraag rondom duurzame inrichting van de afvalwaterketen is dan ook waarom nieuwe
H2O / 11 - 2011
13
(knowledge brokerage in de wetenschappelijke literatuur) expliciete aandacht verdient in deze context.
Ruimte tussen actoren Een belangrijk aspect van het in kaart brengen van de infrastructuur voor innovatie in afvalwaterzuivering is het krijgen van een overzicht van de verschillende partijen of actoren die betrokken zijn bij innovatieprocessen. In de wereld van de afvalwaterzuivering in Nederland is daarbij in de kern sprake van een driehoeksverhouding tussen waterschappen, die met name eindgebruikers zijn, onderzoeksinstellingen, die vaak de achterliggende mechanismen van een nieuwe technologie onderzoeken en daarmee samen met ondernemers, die de techniek uiteindelijk op de markt brengen, het ontwikkelingswerk voor hun rekening nemen. Innovatie kan bij elk van deze drie poten een beginpunt vinden: in een praktijkprobleem van het waterschap, de onderzoekslijn van een universiteit of de wens een nieuwe markt aan te boren bij ondernemers. Om iets nieuws te ontwikkelen, hebben de drie partijen elkaar nodig. Het instituut Wetsus bijvoorbeeld brengt met steun van het ministerie van Economische Zaken, onderzoekers en ondernemers (en in mindere mate waterschappen) bij elkaar en stimuleert om samen vooruitstrevende nieuwe technieken te bedenken. Hoewel deze partijen elkaar nodig hebben, stappen zij met hun eigen doelen en motivaties in het proces van techniekontwikkeling. Dit kan geïllustreerd worden met het oordeel van diverse actoren over de rol van STOWA, dat functioneert als kennisinstituut voor de waterschappen. STOWA vervult een belangrijke rol voor de waterschappen in het rapporteren over technische ontwikkelingen en het financieel ondersteunen van praktijkgericht onderzoek. Waterschapstechnologen geven aan tevreden te zijn over hoe STOWA deze rol invult, maar hebben soms moeite om lessen voor de zuiveringspraktijk te destilleren uit de overvloed aan informatie die STOWA levert. Tegelijkertijd constateren verschillende betrokkenen ook een belangrijk verschil tussen de wijze waarop STOWA onderzoek doet (evaluatie van een techniek) en de benadering van universiteiten (langdurig onderzoek naar achterliggende mechanismen). Tot slot vinden ondernemers (en een enkel waterschap) samenwerking met STOWA soms lastig, omdat zij de indruk hebben dat dan alle onderzoeksresultaten openbaar moeten worden gemaakt. Dit zou het aanvragen van patenten en de concurrentiepositie van ondernemers bemoeilijken. Uit het voorgaande blijkt dat STOWA een belangrijke rol speelt als bemiddelaar in innovatieprocessen, maar dat de doelstellingen van betrokkenen vaak verschillend zijn. Dit leidt soms tot problemen in het proces van onderzoek tot praktische toepassingen van nieuwe technieken. Om enkele geïnterviewden te parafraseren: ondernemers en onderzoekers doen
14
H2O / 11 - 2011
geregeld hun beklag over het feit dat waterschappen geen gebruik maken van nieuwe technieken die op de markt komen, terwijl waterschappers zich erover beklagen dat hetgeen aan nieuwe technieken beschikbaar komt, vaak zo slecht aansluit op de praktijk.
kwestie van kleinschalig investeren teneinde de financiële risico’s beperkt te houden, maar moet ook overtuigend aantonen dat de techniek, in de specifieke Nederlandse context, doet wat hij belooft én de goede prestaties van het bestaande zuiveringsproces niet in gevaar brengt.
Publieke terughoudendheid Een belangrijk aspect van deze gebrekkige aansluiting komt scherper in beeld als we ons concentreren op de specifieke rol en positie van de waterschappen. Als zelfstandige bestuurslaag met een taakomschrijving die exclusief van toepassing is op oppervlakteen afvalwater, vormen zij een uniek Nederlands verschijnsel. Dat betekent ook dat een deel van de innovatieproblemen uniek is voor Nederland, al hebben we vergelijkbare mechanismen en obstakels ook elders in Europa gevonden. Waterschappen zijn immers de voornaamste afnemers van afvalwaterzuiveringstechnieken, maar vanwege hun publieke taakstelling stellen zij specifieke eisen aan nieuwe technieken. Zoals aangegeven maken eisen rond energieverbruik, grondstofverbruik en andere vormen van duurzaamheid daar in toenemende mate deel van uit, maar van oudsher richten waterschappen zich vooral op de kosten van een nieuwe techniek en de gevolgen voor de effluentkwaliteit. Deze twee criteria hangen nauw samen met twee publieke belangen waar de waterschappen zich bij uitstek verantwoordelijk voor voelen. In de eerste plaats is dat het op verantwoorde wijze besteden van belastinggeld; in de tweede plaats de verantwoordelijkheid voor het bewaken van de volksgezondheid door het voldoende schoonmaken van rioolwater. Dit heeft specifieke gevolgen voor de wijze waarop waterschappen tegen innovatie aankijken, die door buitenstaanders en eigen technologen regelmatig als conservatief wordt gekenmerkt. De gevoelde financiële verantwoordelijkheid betekent dat waterschappen niet zonder meer geld stoppen in innovatieve projecten omdat ze innovatief en/of duurzaam zijn. Er moet een redelijke kans zijn dat het project bijdraagt aan goedkopere en energiezuinigere zuivering of schoner water voordat waterschappen investeren in nieuwe technieken. Bovendien werken waterschappen met lange investeringscycli, die in het geval van betonnen tanks kunnen oplopen tot enkele tientallen jaren. Omdat zo’n tank een flinke investering is, zal deze niet snel vervangen worden voor de afschrijvingsdatum; bovendien maakt die tank deel uit van een zuiveringsproces dat werkt. Zoals één van de geïnterviewden duidelijk verwoordde, is er weinig reden om een systeem dat nog altijd naar behoren schoon water aflevert, te vervangen. Dit raakt aan de tweede verantwoordelijkheid: voor de volksgezondheid. Deze is ook van belang voor hoe waterschappen te werk gaan als ze wel meewerken aan innovatie. In de meeste gevallen wordt een nieuwe techniek namelijk niet zonder meer toegepast, maar wordt er eerst een pilot mee gehouden. Zo’n pilot is niet alleen een
Deze vanuit financieel en gezondheidsoogpunt gemotiveerde terughoudendheid en invulling van publieke verantwoordelijkheid van waterschappen heeft zonder meer waarde voor het functioneren van de afvalwaterzuivering in Nederland, maar draagt ook bij aan het vertragen van duurzame innovatie in deze sector - en vormt wellicht soms een onnodige rem op het verwezenlijken van andere publieke belangen in de context van duurzaamheid.
Wat is duurzaamheid? De laatste jaren begint langzaam verandering te komen in de dominantie van kosten en effluentkwaliteit als de bepalende criteria voor het beoordelen van nieuwe afvalwaterzuiveringstechnieken. Voor een deel is dit ingegeven door beleid. Zoals eerder genoemd stelt de Kaderrichtlijn Water bijvoorbeeld strengere eisen aan stoffen in het effluent die mogelijk tot milieuschade kunnen leiden en dwingen de Meerjarenafspraken rond energiegebruik de waterschappen in Nederland tot een kritische en creatieve benadering van de wijze waarop zij met energie omgaan. Los van dergelijke beleidsmaatregelen geven verschillende betrokkenen echter ook aan dat zij zich gesteund voelen door de toegenomen publieke aandacht voor duurzaamheid. Verschillende waterschapstechnologen merken bijvoorbeeld op dat de prominente rol van duurzaamheid in publieke debatten het voor hen makkelijker maakt om bestuurders binnen waterschappen te winnen voor investeringen in pilots en het anders denken over de inrichting van het zuiveringsproces. Tegelijkertijd is er ook de nodige kritiek op hoe het duurzaamheidsconcept wordt ingevuld. Een belangrijk deel van die kritiek richt zich op de Meerjarenafspraken, die er volgens sommigen toe leiden dat de aandacht in het kader van duurzaamheid te veel op energie ligt. Deze kritiek uit zich op een aantal verschillende manieren en geeft aan hoe lastig het is om tot een duurzamere afvalwaterzuivering te komen. Zo geeft een aantal critici aan dat reductie van het energiegebruik op de zuivering niet altijd betekent dat op macroniveau minder energie wordt gebruikt. Hierbij wordt bijvoorbeeld verwezen naar het idee dat de optimalisatie van slibproductie goed is, omdat dan ook meer biogas uit het slib gewonnen kan worden. Het is echter de vraag, volgens de critici, of het dan niet nog veel meer energie kost om het restslib - dat arm is aan nutriënten - alsnog te verwerken. Op vergelijkbare wijze bekritiseren sommige geïnterviewden de concentratie op energie als zodanig en wijzen zij erop dat ook zaken als grondstoffengebruik en emissies een rol spelen, om nog maar te zwijgen van bijvoorbeeld financiële en sociale
*thema duurzaamheid (zoals in het geval van vervanging van nog goed functionerende ‘conservatieve’ systemen).
Het onderzoeksproject Brokering Environmentally Sustainable Sanitation for Europe (BESSE) wordt gefinancierd door de Europese Commissie als onderdeel van het Zevende Kaderprogramma. In het project werken onderzoeksinstituten en afvalwaterzuiveringorganisaties uit Nederland, Italië, Bulgarije en het Verenigd Koninkrijk samen onder coördinatie van de Universiteit Maastricht. Binnen het project brengen wij de factoren die duurzame afvalwaterzuivering in Europa stimuleren en hinderen, in kaart, waarbij we ons met name richten op de rol van kennis hierbij. Vervolgens bekijken we enkele contextspecifieke hindernissen voor duurzame afvalwaterzuivering in Nederland, Bulgarije en Italië in meer detail. In ieder land doen we een pilotproject om handvatten te ontwikkelen voor de kenmerkende (kennis) problemen. We analyseren de resultaten van deze pilotprojecten en maken op basis daarvan beleidsaanbevelingen voor hoe om te gaan met kennis in zowel de afvalwaterzuivering als in andere sectoren.
De geconstateerde problemen met het duurzaamheidbegrip geven ook aanleiding tot de verzuchting dat de publieke aandacht voor duurzaamheid ook een keerzijde kent. Duurzaamheid is dan een hype, waar iedereen een graantje van mee wil pikken. Ook daarom is concretisering van het begrip wenselijk, zeggen sommigen.
Richting kennismakelaardij voor duurzame afvalwaterzuivering Op het eerste gezicht lijken dit uiteenlopende problemen met verschillende oorzaken en mogelijke oplossingen te zijn. Toch spelen kennis en vooral de, soms gebrekkige, uitwisseling en communicatie ervan, een belangrijke rol in al deze problemen. In abstracte termen gesteld draait het in ieder van deze problemen om een behoefte aan kennis - kennis over (het identificeren van) eigen behoeften en die van anderen, over hoe duurzaamheid te koppelen aan andere publieke belangen, over hoe duurzaamheid te definiëren en verschillende duurzaamheidsaspecten tegen elkaar af te wegen. Hoewel in Nederland, in vergelijking met veel andere landen, een hoge mate van kennisuitwisseling plaatsvindt door middel van informele contacten, congressen, en bijvoorbeeld de STOWA, weten actoren soms niet hoe aan de benodigde kennis te komen, hoe (bruikbare)
achtergrond
kennis te selecteren, hoe de kennis te interpreteren of te vertalen naar de praktijk, of hoe en met wie de benodigde kennis te construeren. Er is dus behoefte aan spelers, scenario’s, instrumenten of andere vormen van aandacht voor de rol van kennis in de ontwikkeling van duurzame afvalwaterzuivering, die kunnen helpen met bovenstaande kennisproblemen. In dit artikel bepleiten wij daarom dat expliciete aandacht voor kennismakelaardij een belangrijk element is in het ontwikkelen van duurzame afvalwaterzuivering. Om de praktische waarde hiervan verder te onderzoeken zullen we de komende maanden kennismakelaardij ontwikkelen in het project BESSE voor specifieke kennisproblemen bij het opzetten van een ontwerp voor een duurzame zuivering bij Waterschapsbedrijf Limburg. Erik Aarden en Ragna Zeiss (Universiteit van Maastricht) Voor meer informatie: www.besse-project.info of via Ragna Zeiss,
[email protected]. NOTEN 1) STOWA (2010). Op weg naar de rwzi 2030. Rapport 2010-11.
advertentie
Uw partner in watermanagement Modderkolk heeft een uitstekende reputatie als totaalleverancier op het gebied van watermanagement en industriële elektrotechniek. Wij zijn specialist in ontwerp, aanleg, onderhoud en inspectie op het gebied van riolen, oppervlaktewater- en zuiveringsinstallaties.
Ontwerp | Engineering | Projecten | Onderhoud De vier pijlers van Modderkolk! Voor u verzorgen wij het complete traject van ontwerp, engineering en automatisering tot de installatie, inbedrijfstelling en nazorg. Daarbij treden wij op als totaalleverancier of als hoofdaannemer. Zonodig halen wij specialismen van andere kwaliteitsbedrijven in huis (bijvoorbeeld werktuigbouwkundig of civiel). Ook kunt u het totale onderhoud van uw installatie aan ons uitbesteden. Modderkolk, toonaangevend in techniek. Al 90 jaar!
www.modderkolk.nl
Totaalpartner in duurzame industriële elektrotechniek en watermanagement
H2O / 11 - 2011
15
Waarde en afzetmogelijkheden van struviet uit verwerking van dierlijke mest en menselijke urine Waterschap Aa en Maas en ZLTO onderzoeken de gecombineerde verwerking van dunne dierlijke mest en menselijke urine uit ziekenhuizen via het SOURCEconcept. In dat kader is door het Nutriënten Management Instituut (NMI) een bureaustudie verricht naar de waarde en afzetmogelijkheden van teruggewonnen stoffen, zoals ammoniumstruviet, onderzocht. Het fosfaat, stikstof en magnesium in struviet maken het geschikt als meststof. Nadeel is dat het fosfaat in struviet minder goed oplosbaar is dan in gangbare fosfaatmeststoffen. Uit groeiproeven met gewassen blijkt echter dat struviet vooral in gronden met een lage pH vaak effectiever is. Een knelpunt is dat struviet uit het SOURCE-procedé door toevoeging van menselijke urine in Nederland de status van afvalstof heeft en niet als meststof mag worden gebruikt. Ook is de Nederlandse markt voor fosfaatmeststoffen ongunstig wegens het grote mestoverschot. Afzet van struviet in bijvoorbeeld Duitsland lijkt de beste perspectieven te hebben, omdat het daar wel als meststof is toegelaten en de vraag naar fosfaatmeststoffen groter is.
B
innen SOURCE wordt gezamenlijke verwerking van menselijke urine uit bijvoorbeeld ziekenhuizen en de dunne fractie van varkensdrijfmest ontwikkeld. Het SOURCE-concept is gericht op de terugwinning van nutriënten en verwijdering van geneesmiddelen en andere componenten. Momenteel draait op de rwzi Land van Cuijk een pilotinstallatie met achtereenvolgens: aerobe voorbehandeling, fosfaatterugwinning via struviet, biologische stikstofverwijdering (de-ammonificatie) en nabehandeling met ozon-actief koolfiltratie voor de verwijdering van medicijnresten (zie afbeelding 1). Gekozen is voor een verwerkingsroute waarbij meer dan 95 procent van het fosfaat en één procent van de stikstof wordt vastgelegd in ammoniumstruviet (NH4MgPO4.6H2O). In het spuislib van de de-ammonificatie zit twee procent van het fosfaat en vijf procent van de stikstof. Het Nutriënten Management Instituut (NMI) heeft een bureaustudie uitgevoerd naar de landbouwkundige waarde en afzetmogelijkheden van producten, in het bijzonder struviet, die via SOURCE beschikbaar kunnen Afb. 1: Schematische weergave van het SOURCE-concept.
komen. Tevens is de relevante regelgeving voor het gebruik van struviet als meststof onder de loep genomen. Voor een succesvolle toepassing van SOURCE tegen zo laag mogelijke kosten is de verwachte waarde van de eindproducten als meststof - vaak de landbouwkundige waarde genoemd - van groot belang. De potentiële waarde van producten als meststof wordt bepaald door de gehalten aan waardegevende bestanddelen, de onderlinge verhouding tussen de bestanddelen en de werking ervan. De waardegevende bestanddelen in ammoniumstruviet zijn fosfaat, stikstof en magnesium. Het zuivere product, dat nog wel kristalwater bevat, bestaat voor 28 procent uit fosfaat (bij meststoffen uitgedrukt als P2O5), voor vijf procent uit stikstof en voor 16 procent uit magnesium (uitgedrukt als MgO). Fosfaat is dus het belangrijkste bestanddeel van struviet, dat moet worden beschouwd als een fosfaatmeststof met stikstof en magnesium. De verhouding tussen de nutriënten in ammoniumstruviet sluit niet goed aan bij de nutriëntenbehoefte
van gewassen, die vrijwel altijd meer stikstof nodig hebben dan fosfaat. Dit betekent dat het gebruik van struviet als meststof meestal gecombineerd moet worden met andere meststoffen (vooral stikstof en kali).
Beschikbaarheid van fosfaat Een belangrijke eigenschap van fosfaatmeststoffen is de beschikbaarheid van het fosfaat voor gewassen. Vaak worden fosfaatmeststoffen gekarakteriseerd door de oplosbaarheid van fosfaat in oplosmiddelen met een uiteenlopende sterkte: water, alkalisch ammoniumcitraat, neutraal ammoniumcitraat, twee procent citroenzuur en mineraalzuur. In gangbare fosfaatmeststoffen, zoals tripelsuperfosfaat en NP-meststoffen, is de fosfaatoplosbaarheid in water hoger dan 80 procent, terwijl dat voor struviet minder dan één procent is. Het fosfaat in struviet lost wel goed op in neutraal ammoniumcitraat. De fosfaatbeschikbaarheid van meststoffen kan ook worden gekarakteriseerd aan de hand van groeiproeven met een gewas. Uit wetenschappelijk onderzoek in het buitenland komt naar voren dat struviet meestal in gelijke mate of zelfs beter werkt dan gangbare, goed oplosbare fosfaatmeststoffen. Vooral in gronden met een lage pH was struviet vaak effectiever en nam het gewas een groter aandeel fosfaat op dan bij de gangbare meststoffen. In een enkel geval was struviet iets minder effectief.
Wet- en regelgeving Producten die vrijkomen uit de simultane verwerking van dierlijke mest en menselijke urine, worden gezien als afvalstoffen, omdat menselijke urine volgens de Wet milieubeheer afvalwater is. Dit betekent dat de producten uit SOURCE, waaronder struviet, niet mogen worden verhandeld als meststof, tenzij een toelating wordt verleend. De auteurs van dit artikel zijn van mening dat een toelating van struviet uit het SOURCEprocedé als meststof (of als grondstof daarvoor) mogelijk is. Als struviet wordt toegelaten is het de vraag welke meststofstatus het krijgt. Aangezien
16
H2O / 11 - 2011
*thema
De struvietkorrels.
het is geproduceerd uit dierlijke mest (met menselijke urine), lijkt het op basis van de Meststoffenwet het eenvoudigst om de status van dierlijke mest aan te vragen. Het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie zal de struviet beschouwen als dierlijke mest. Volgens de Nederlandse gebruiksnormen mag een bepaalde hoeveelheid stikstof en fosfaat via dierlijke mest worden aangewend en daar bovenop - of in plaats daarvan - mag kunstmest worden gebruikt. Het struviet uit SOURCE is een korrel die bestaat uit anorganische zouten. Daarom lijkt het logischer om struviet de status van anorganische meststof te geven. Hiervoor moet de EU-regelgeving worden aangepast.
Afzetmogelijkheden Struviet kan direct worden afgezet als meststof voor de landbouw of als grondstof voor de industrie, bijvoorbeeld de producenten van meststof. Voor de afzet in de landbouwsector moet struviet erkend zijn als meststof, via de hierboven beschreven toelatingsprocedure. Als struviet uit SOURCE in de toekomst wordt toegelaten als meststof, beperkt het grote fosfaatoverschot in de Nederlandse landbouw de afzet. Dat fosfaatoverschot wordt veroorzaakt door de grote hoeveelheid fosfaat in dierlijke mest, in combinatie met de aanscherping van de gebruiksnormen voor fosfaat. Hierdoor groeit het aandeel dierlijke mest dat niet te gebruiken is op Nederlandse landbouwgronden.
achtergrond
De SOURCE-pilot.
Dit betekent dat de fosfaataanvoer via kunstmest naar landbouwgronden verder onder druk komt te staan en dat zoveel mogelijk fosfaat uit de Nederlandse landbouw onttrokken moet worden. In 2009 werd nog maar 27.000 ton fosfaat aangevoerd via kunstmest ten opzichte van 75.000 ton in 1990. Het is overigens wel mogelijk dat struviet, afhankelijk van de prijs, een deel van de gangbare fosfaatmeststoffen in de Nederlandse landbouw kan verdringen. Voor de directe afzet van struviet uit SOURCE als meststof is export naar het nabije buitenland (bijvoorbeeld Duitsland) op dit moment het meest kansrijk, aangezien struviet daar is toegelaten als meststof. Bovendien is de markt er aanzienlijk gunstiger dan in Nederland, omdat er geen fosfaatoverschot is. In het kader van deze studie zijn contacten gelegd met marktpartijen die interesse hebben om het struviet af te nemen. De marktprijs voor hoogwaardige, goed strooibare struvietmeststof wordt geschat op de helft tot tweederde van de prijs van tripelsuperfosfaat (1,13 euro per kilo fosfaat, maart 2011).
Zo hebben enkele grote bedrijven uit de fosfaatindustrie interesse getoond in het gebruik van struviet als grondstof voor de productie. Ze verbinden daaraan echter een aantal voorwaarden: een hoog drogestofgehalte (meer dan 90 procent), een zo laag mogelijk organische stofgehalte (beneden de vijf procent) en een stroom van aanzienlijke omvang met een homogene samenstelling, die gelijkmatig gedurende het jaar kan worden geleverd. Vooral dat laatste is waarschijnlijk moeilijk te realiseren. Daarom biedt het - vooralsnog kleinschalige SOURCE-project betere mogelijkheden voor de verkoop van struviet aan kleinere meststofproducenten en vooral aan de meststoffenhandel, waarbij een directe toepassing als meststof in bijvoorbeeld Duitsland het meest voor de hand ligt. Romke Postma, Wim Bussink en Tonnis van Dijk (NMI) Mirabella Mulder (Mirabella Mulder Waste Water Management) Wim van der Hulst en Marlies Kampschreur (Waterschap Aa en Maas)
Eindigheid Door de eindigheid van de voorraden fosfaaterts, de stijgende grondstofprijzen en een toenemend milieubewustzijn zal de fosfaatindustrie steeds meer bereid zijn om producten met teruggewonnen fosfaat, zoals struviet, te gebruiken in het productieproces.
H2O / 11 - 2011
17
Kunststof monsternamekast BÜHLER 3010 Kunststof behuizing, kostenefficiënt in aanschaf en gebruik ➔ Gekoeld, conform norm: tot een omgevingstemperatuur van 43°C wordt het monster gekoeld naar 4°C. ➔ Eenvoudig onderhoud en reiniging: het reinigen van monstervaten neemt 50% minder tijd in beslag. ➔ Representatief monster, zeer nauwkeurig monstervolume: alle BÜHLER drukvacuüm monsternamesystemen werken conform ISO 5667
LABORATORIUMANALYSE VIS SPECTROFOTOMETER MET RFID DR 3900 Nieuw: Betrouwbaarheid dankzij RFID-technologie ➔ Monsterherkenning met 100% herleidbaarheid: verwisseling onmogelijk tijdens het analyseproces dankzij RFIDtechnologie ➔ Automatische update: vanaf RFIDtag in verpakking kuvettentest direct naar DR 3900 ➔ Actuele batchinformatie: alle gegevens direct via RFID beschikbaar voor uw kwaliteitssysteem
Voor meer informatie bel: Tel: +31 (0)344 63 11 30 www.hach-lange.nl
18
H2O / 11 - 2011
achtergrond
Communicatie tussen overheid en burgers over overstromingsrisico’s: verkeerd verbonden? De overheid heeft de ambitie uitgesproken om het waterbewustzijn en de zelfredzaamheid van burgers te stimuleren. Maar wat zijn de voorwaarden waaraan effectieve overheidscommunicatie dient te voldoen? Uit recent gedragswetenschappelijk onderzoek blijkt dat burgers een groot vertrouwen hebben in het waterveiligheidsbeleid, soms zelfs ondanks hun ervaringen met (bijna-)overstromingen. Hierdoor ontbreekt de motivatie om zich te verdiepen in de vraag ‘wat betekent het risico van overstromingen voor mij?’ Overheidscommunicatie kan burgers helpen deze twee vragen te beantwoorden. Maar overheidscommunicatie over risico’s is omgeven met dilemma’s die betrekking hebben op de legitimatie van investeringen in preventiemaatregelen versus de openheid over (rest)risico’s, op ethiek en op kosten-batenoverwegingen. Het is de kunst om in de communicatie over overstromingsrisico’s de juiste balans te vinden in deze dilemma’s én tegemoet te komen aan de informatiebehoeften van burgers. Meer inzicht in de voorwaarden voor effectieve communicatie en een levendige discussie tussen belanghebbenden zijn noodzakelijk om dit evenwicht te vinden.
Z
ijn Nederlandse burgers voorbereid op overstromingen? Het Nationaal Waterplan spreekt de ambitie uit om het waterbewustzijn en de zelfredzaamheid van burgers in geval van een overstroming te vergroten. Communicatie is daarbij het toverwoord. Maar die toverkunst is niet eenvoudig. Communicatie kan gezien worden als een schakelketting: wie zegt wat tegen wie via welk medium en met welk doel? Bij communicatiecampagnes van de overheid wordt de effectiviteit van dit proces Afb. 1 De Onderzoeksgebieden.
dus zowel bepaald door de zenders (overheden) als de ontvangers (burgers). De effectiviteit van de campagne is zo sterk als de zwakste schakel. Effectieve communicatie vereist allereerst inzicht in risicopercepties van mensen. Om een toepasselijke metafoor te gebruiken: niemand zal het in zijn hoofd halen om een dijk te bouwen zonder een goede analyse van de ondergrond. Bij communicatie is een goede analyse van het ‘draagvlak’ evenzeer van belang. Vervolgens is het aan de overheid om op basis van deze
kennis een effectieve communicatiecampagne te ontwerpen. In dit artikel worden de resultaten gerapporteerd van het reeds afgeronde risicoperceptie-onderzoek dat werd uitgevoerd binnen het Leven met Waterproject ‘Van Neerslag tot Schade’1). Binnen het onderzoek was er niet alleen aandacht voor percepties van overstromingsrisico’s die samenhangen met primaire waterkeringen maar eveneens voor de risicopercepties van regionale waterkeringen en wateroverlast veroorzaakt door hevige regen.
Methode van onderzoek Het onderzoek werd uitgevoerd middels een vragenlijsten-enquête. 1.648 personen afkomstig uit vier onderzoeksgebieden (zie afbeelding 1) vulden een vragenlijst in op het internet: de Noordoostpolder (dijkring 7, n = 204), zuidelijk en oostelijk Flevoland (dijkring 8, n = 485), de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden (dijkring 16, n = 396) en Delfland (in dijkring 14, n = 563). In alle dijkringen onderzochten we risicopercepties van dijkdoorbraken (primaire waterkering) en attituden ten aanzien van het voorbereiden op overstromingen. Risicopercepties van kadedoorbraken (regionale waterkeringen) zijn onderzocht in de dijkringen 14 en 16, en percepties van wateroverlast (door hevige neerslag) zijn onderzocht in de dijkringen 7 en 8. De steekproef bestond voor 77 procent uit mannen, de gemiddelde leeftijd bedroeg 53 jaar en 63 procent rapporteerde een bruto gezinsinkomen van meer dan 34.000 euro per jaar. Voor de oververtegenwoordiging van mannen, hogere leeftijdklassen en inkomen is niet gecorrigeerd, omdat deze variabelen slechts
H2O / 11 - 2011
19
in (zeer) beperkte mate correleerden met risicopercepties.
Risicoperceptie van burgers Uit een vergelijking met andere risico’s (zie afbeelding 2) blijkt dat de respondenten zich alleen (nog) minder zorgen maakten over de risico’s van een ziektegolf of griepepidemie dan over het risico van een grote overstroming in de eigen regio. Men maakte zich over het algemeen meer zorgen over wateroverlast veroorzaakt door hevige regen. Andere onderzoeken bevestigen dit beeld2). De onbezorgdheid van mensen ten aanzien van overstromingsgevaar kent drie samenhangende redenen. Ten eerste ontberen de meeste mensen persoonlijke ervaringen met situaties waaraan zij die zorgen direct kunnen ontlenen. Met name in de gebieden van de Alblasserwaard en Vijfheerenlanden gaven veel respondenten (ruim 54 procent) aan zelf een dreigende situatie meegemaakt te hebben; waarschijnlijk gaat het hier om de hoogwaters van 1993 en 1995. Maar hoewel destijds wel degelijk sprake was van een acute dreiging, heeft vervolgonderzoek laten zien dat dit soort gebeurtenissen niet in alle gevallen tot gevoelens van onveiligheid, angst en onzekerheid leidt; ervaringen kunnen ook positieve associaties oproepen, zoals gevoelens van solidariteit en opwinding3). Negatieve associaties (bijvoorbeeld angst) leiden tot hogere risicopercepties, maar positieve associaties (solidariteit) leiden tot lagere risicopercepties. Ten tweede hebben mensen tamelijk veel vertrouwen in de partijen die zorg dragen voor de veiligheid tegen overstromingen, met name in hun expertise en het onderhoud van de waterkeringen. Maar er is iets minder vertrouwen in de beschikbaarheid van financiële middelen voor waterveiligheid en in de openheid over overstromingsrisico’s (zie afbeelding 3). Ten derde vinden mensen het tamelijk onwaarschijnlijk dat zich op korte termijn (binnen tien jaar) een situatie voor zal doen waarbij een primaire waterkering of regionale kade doorbreekt. De kans op wateroverlast wordt echter hoger ingeschat; met name in de Noordoostpolder. Maar liefst 44 procent van de respondenten uit de Noordoostpolder gaf aan eerder schade te
Afb. 2 Percepties van verschillende risico's en gebeurtenissen.
hebben geleden door wateroverlast. Met name mensen die hier met negatieve gevoelens op terugkijken, bleken zich meer zorgen te maken en de kans op wateroverlast hoger in te schatten. Tegenover de kleine kans staan grote gevolgen: over het algemeen denkt men dat een overstroming zal leiden tot tamelijk grote schade aan openbare voorzieningen en de eigen bezittingen. Maar overstromingen worden in mindere mate als levensbedreigend ervaren.
Wat maakt communicatie effectief? Vele sociaal-psychologische studies naar risicoperceptie en adaptatie van burgers hebben laten zien dat effectieve communicatie idealiter twee inhoudelijke ingrediënten bevat4). Ten eerste is het van belang dat mensen betekenis kunnen geven aan het risico. Dat wil zeggen, mensen moeten in staat zijn te erkennen dat zij in hun omgeving zijn blootgesteld aan een overstromingsrisico (identificatie) en zij zullen dat risico moeten kunnen duiden als een mogelijk gevaar voor henzelf (personificatie). Ten tweede neemt de effectiviteit van communicatie toe naarmate mensen voorbereidingsmaatregelen kennen en in staat zijn deze te beoordelen als uitvoerbaar en effectief. De uitvoerbaarheid van voorbereidingen heeft betrekking op de vraag of mensen zichzelf fysiek, financieel en mentaal in staat achten om voorbereidingen te treffen. De effectiviteit van voorbereidingen heeft betrekking op de vraag of mensen voorbereidingen effectief achten,
Afb. 3 Vertrouwen in de verschillende aspecten van waterveiligheid.
20
H2O / 11 - 2011
gegeven hoe zij denken over de gevolgen van een overstroming. Het is daarom in de communicatie belangrijk om mensen van een handelingsperspectief te voorzien dat is toegesneden op hun persoonlijke situatie en op de gevolgen van overstromingen waaraan zij in hun omgeving zijn blootgesteld. Naarmate het gepercipieerde risico en het handelingsperspectief meer met elkaar in evenwicht zijn, zullen mensen sterker geneigd zijn om voorbereidingen te treffen. Wanneer mensen weining vertrouwen hebben in voorbereidingshandelingen, kan dat leiden tot bagatellisering van het risico (‘het zal wel loslopen’) of het weigeren van een eigen verantwoordelijkheid (‘de overheid is verantwoordelijk voor mijn veiligheid’)5).
De rol van risicoperceptie Uit de onderzoeksresultaten kan echter niet worden geconcludeerd dat sprake is van risico-ontkenning door het ontbreken van voldoende handelingsperspectief. We stellen een iets andere diagnose: de risicoperceptie is ‘kans-georiënteerd’, oftewel de lage perceptie van de (kleine) kans heeft een grotere invloed op het uitblijven van voorbereidingsgedrag dan de relatief hoge perceptie van de (grote) gevolgen. Mensen zien het risico op overstromingen onvoldoende als een bedreiging om zich daarop voor te bereiden, en verwijzen daarbij vaak naar de (recente versterkingen van) waterkeringen in hun omgeving. Deze bevindingen zijn in overeenstemming met het Nederlandse waterveiligheidsbeleid, waarin de nadruk in de voorbije decennia sterk lag op het voorkomen van overstromingen, zowel in de uitvoering van het beleid als in de communicatie daarover. Een goed voorbeeld hiervan is de slogan van de waterschappen, ‘droge voeten’, waarmee in de beeldvorming de gevolgen van overstromingen worden teruggebracht tot een tamelijk klein en beheersbaar fenomeen. Ook in de aandacht voor de Deltawerken en in de campagne ‘Nederland leeft met Water’ ligt de nadruk op de collectieve maatregelen die zijn/worden genomen om de veiligheid te waarborgen. Hier stuiten we op een fundamenteel probleem in de overheidscommunicatie: idealiter zou er in de communicatie aandacht moeten zijn voor zowel veiligheidsmaatregelen als voor de risico’s die
achtergrond ondanks investeringen in veiligheid altijd zullen blijven bestaan.
De rol van handelingsperspectief Doordat dijkringbewoners nauwelijks nadenken over de gevolgen van overstromingen vinden zij het eveneens moeilijk om te beoordelen welke voorbereidingsmaatregelen nuttig zijn. Afbeelding 4 laat zien dat respondenten gemiddeld gematigd positief zijn over de voorbereidingshandelingen. De radio op batterijen komt daarbij het beste uit de verf. Ondanks de lage risicoperceptie bestaat toch een latente informatiebehoefte. Maar liefst 85 procent van de respondenten gaf aan informatie over overstromingen te zullen lezen of bekijken wanneer zij die ontvangen. Van deze groep gaf 73 procent aan de informatie te zullen bewaren (66 procent van alle 1648 respondenten). Wanneer het aankomt op eigen initiatief, om actief naar informatie te zoeken, zakken de percentages echter in: 35 procent van de respondenten gaf aan in de toekomst op zoek te gaan naar informatie over overstromingen. Het belang van handelingsperspectief werd duidelijk ondersteund door de onderzoeksgegevens: hoe hoger het gepercipieerde nut van voorbereidingshandelingen, des te sterker de voorbereidingsintentie.
Dilemma’s aan de zijde van de zender In het Nationaal Waterplan heeft de overheid haar ambitie uitgesproken om het waterbewustzijn en de zelfredzaamheid van burgers te verhogen. Maar de overheid kampt eveneens met verschillende dilemma’s die effectieve communicatie bemoeilijken6). Het eerste en meest fundamentele dilemma heeft betrekking op framing: spreken we over ‘waterveiligheid’ of over ‘overstromingsrisico’s’? Hoewel met de termen ‘veiligheid’ en ‘risico’ hetzelfde bedoeld kan zijn, ligt de nadruk bij ‘veiligheid’ meer op de preventieve maatregelen die genomen zijn, terwijl bij de term ‘risico’ de nadruk meer ligt op de gevolgen waaraan mensen zijn blootgesteld. Beide zijn van belang. Om te zorgen dat
voldoende draagvlak bestaat voor het preventiebeleid, is het belangrijk om voor de burger inzichtelijk te maken waarin belastinggeld wordt geïnvesteerd (legitimatie). Daarnaast wordt het voor overheden en bedrijven steeds belangrijker om open te zijn over risico’s. Voor het risicobewustzijn van burgers is het eveneens van belang open te zijn over de (rest)risico’s en datgene wat de samenleving te wachten staat in geval van een overstroming (openheid en transparantie). Zoals hiervoor besproken, benadrukt de campagne ‘Nederland leeft met Water’ met name de collectieve investeringen in collectieve preventie. De ‘Denk Vooruit’ campagne (van het ministerie van Veiligheid en Justitie) legt daarentegen de nadruk op de individuele verantwoordelijkheid; mensen worden gemotiveerd zelfredzaam te zijn door zich voor te bereiden op allerlei mogelijke noodsituaties. Door de enigszins tegenstrijdige boodschappen uit deze campagnes (collectieve waterveiligheid versus individuele zelfredzaamheid in noodsituaties) kan verwarring ontstaan bij de burger over de vraag wat nu precies van hem/haar wordt verwacht7). Ten tweede leeft onder bestuurders en beleidsmakers nogal eens onterecht het idee dat uitgebreide communicatie over de gevolgen van overstromingen of andere omgevingsrisico’s zal leiden tot paniek en angstgerelateerde emoties bij de burger8). Transparantie en communicatie lijken daarmee op gespannen voet te staan. Ten derde geeft de overheid in de communicatie gericht op zelfredzaamheid tamelijk algemene voorbereidingsadviezen (bijvoorbeeld promotie van het noodpakket) in plaats van ramp- en gebiedsspecifieke informatie. Een belangrijk ijkpunt in de communicatie is om na te gaan welke informatiebehoeften precies bestaan bij burgers en in hoeverre de communicatie daarop kan worden afgestemd. Gedetailleerde informatie over de lokale aard en omvang van (overstromings)risico’s en de bijbehorende specifieke handelingsperspectieven zorgen ervoor dat mensen eerder geneigd zijn tot adaptief gedrag. Het
Afb. 4 Het beoordeelde nut van voorbereidingsmaatregelen.
dilemma is echter dat een euro maar eenmaal kan worden uitgegeven. Voor overheden is het kostenefficiënter en eenvoudiger om de communicatie op te zetten rondom meer generieke maatregelen. Het onbreekt echter (nog) aan een kader waarmee de investeringen in communicatie kunnen worden afgezet tegen de bijdrage daarvan aan de veiligheid.
Conclusie De recente uitbreiding van het waterbeleid met meer aandacht voor de communicatie met burgers kan gezien worden als een belangrijke stap naar een evenwichtiger waterbeleid, waarin zowel aandacht is voor de legitimatie van veiligheid als voor het bewustzijn dat risico’s niet volledig zijn weggenomen. Een belangrijke vraag die vooralsnog onbeantwoord is, luidt: hoe kan met overheidscommunicatie de structurele investering in waterkeringen gelegitimeerd worden en hoe kunnen tegelijkertijd het risicobewustzijn en de zelfredzaamheid van burgers worden gestimuleerd? Het antwoord ligt nog niet voor de hand, omdat het perceptie-onderzoek heeft laten zien dat communicatie over investeringen in de waterkeringen leidt tot een dalend waterbewustzijn, terwijl voor het vergroten van de zelfredzaamheid juist een hoger waterbewustzijn noodzakelijk zal zijn. Het is dus vooral de combinatie van deze beide doelstellingen die zal vragen om een nieuwe aanpak in de overheidscommunicatie. Dit vergt voortgaand sociaal-psychologisch onderzoek. Maar het verlangt ook dat de boodschappen uit de verschillende overheidscampagnes naadloos op elkaar aansluiten. Teun Terpstra (HKV Lijn in water) NOTEN 1) Terpstra T. (2008). Publieke percepties van het risico op overstromingen en wateroverlast. Verslag van dataverzameling onder huishoudens in het kader van het Project Van Neerslag tot Schade. Universiteit Twente. 2) Terpstra T. (2009). Flood Preparedness. Thoughts, Feelings and Intentions of the Dutch Public. Proefschrift, pag. 8. 3) Terpstra T. (2009). Flood Preparedness. Thoughts, Feelings and Intentions of the Dutch Public. Proefschrift, pag. 45. 4) Lindell M. en R. Perry (2004). Communicating environmental risk in multitechnic communities. Sage Publications. 5) Mulilis J. en T. Duval (1995). Negative threat appeals and earthquake preparedness - A person-relative-toevent (Pre) model of coping with threat. Journal of Applied Social Psychology nr. 15, pag. 1319-1339. 6) Heems T. en B. Kothuis (2008). Discoursen en waterveiligheid: waarom leiden publiekscampagnes niet tot waterbewustzijn en waterbewust gedrag? Beleid & Maatschappij nr. 3. 7) Terpstra T. (2010). Burger wil advies op maat over zelfredzaamheid. Land en Water nr. 4, pag. 22-24. 8) Gutteling J., M. Baan, M. Kievik en K. Stone (2010). Geen paniek! Risicocommunicatie door de ogen van de burger. In ‘Kijk op waterveiligheid. Perceptie en communicatie van risico’s van overstromingen (pag. 150-169) van H. van der Most, S. de Wit, B. Broekhans en W. Roos (red.). Eburon Academic Publishers.
H2O / 11 - 2011
21
verslag Gastkemper: “Stedelijk waterbeheer is dé wateropgave” Gemeenten en waterschappen krijgen de ruimte invulling te geven aan het bereiken van doelmatiger waterbeheer. Het op 23 mei ondertekende Bestuursakkoord Water biedt handvatten om uitdagingen op het gebied van kosten, kwaliteit en kwetsbaarheid aan te kunnen. Een groot aantal betrokken ambtenaren, bestuurders waterschappers verdiepte zich op 26 mei in deze materie tijdens een speciale studiedag van Stichting RIONED in Ede. “Het Bestuursakkoord zegt ‘Gij zult het samen aanpakken’, maar gaat niet ver genoeg. Het gaat steeds over de waterketen, maar stedelijk waterbeheer is naar mijn mening de inhoudelijke opgave waar we voor staan”, aldus directeur Hugo Gastkemper van RIONED.
D
e watersector heeft al veel bereikt op het gebied van bijvoorbeeld waterkwaliteit, het instandhouden van rioleringen, milieuverbetering, integrale benadering van de openbare ruimte en het beperken van wateroverlast. De financiering is op orde. “Er is alleen één probleem. We geven nog te weinig efficiencyprikkels en dat heeft de politiek genadeloos opgepakt. De samenleving blijft vragen om meer, denk aan duurzaamheid en het verder beperken van wateroverlast en kosten”, zei Gastkemper. “Er zijn drie bronnen waar het water vandaan komt, maar uiteindelijk is regen bepalend voor ons rioleringsstelsel. Het gaat niet alleen om buizen, maar ook om waterlopen, de bodem en de openbare ruimte. We moeten het hele stelsel bekijken. De winst van de ontwikkelingen van de afgelopen jaren en de cultuuromslag die heeft plaatsgevonden, is dat ik dit mag zeggen zonder meteen te worden afgeschoten en een discussie over een buizenstelsel redelijk onthecht kan aangaan.” Gastkemper pleitte voor een praktische benadering, waarbij het geen wet van Meden
en Perzen hoeft te zijn dat gemeenten daar over gaan. Ook Gert Dekker, projectcoördinator Stimuleringsprogramma KRW/WB21 en spreekbuis van de Vereniging van Nederlandse Gemeenten (VNG), constateert een voortgaande onthechting: “Samenwerking is steeds vaker een succes dankzij een enthousiaste en dragende groep ambtenaren en bestuurders die bij elkaar over de schutting kijken.”
Uitdagingen De cultuur van werken op basis van normen en eenzijdige voorschriften (vergunningen) verandert in samenwerking op grond van gelijkwaardigheid en afspraken, vanuit het beginsel van kosteneffectiviteit. Dekker merkt in de praktijk dat steeds meer gemeenten elkaar indien nodig ondersteunen en als groep samenwerken met het waterschap. “De afvalwaterketen in Nederland is op orde, maar er wachten ons grote uitdagingen. Intensieve samenwerking tussen gemeenten onderling en met het waterschap is het middel om verdere kostenbesparingen te realiseren, de kwaliteit en het innovatievermogen te verbeteren en
de kwetsbaarheid te verminderen (versterken van de continuïteit).” “Bij realisering van de doelstelling stijgt de rioolheffing van 1,3 miljard (2005) naar 1,5 miljard euro (2020), bij ongewijzigd beleid is dat 1,7 miljard. De burger gaat dus minder meer betalen als het aan ons ligt.” Volgens Dekker is het nu zaak de dialoog aan te gaan binnen de gemeente, tussen gemeenten en met het waterschap, de resultaten van de benchmark 2010 te analyseren en daaruit mogelijkheden te destilleren en de gemeenteambassadeurs Water te ondersteunen: “De beste manier om de toekomst te voorspellen, is haar te creëren.” Dat kan dus onder meer door het Bestuursakkoord Water regionaal vorm te geven. Belangrijk is de kennis en ervaring van de drinkwaterbedrijven daarbij te betrekken. De nieuwe wetgeving is, vindt Dekker, daarbij een stok achter de deur.
Kennisontwikkeling Kennisontwikkeling is een belangrijk element in het Bestuursakkoord Water. Gastkemper: “De omslag wat betreft kennisstrategie is ingezet. Speerpunten in relatie tot doelmatig waterbeheer zijn bijvoorbeeld: inzicht in het functioneren van het stelsel, goed meten en monitoren en gegevensbeheer.” De eerste kenniscoaches, door Dekker omschreven als ‘de vliegende brigade die zorgt voor reflectie en versnelling’, worden in de tweede helft van dit jaar geworven en vanaf begin 2012 ingezet. Het zijn onafhankelijke deskundigen op gebied van inhoud en proces, die met hun persoonlijkheid en gezag bijdragen aan bijvoorbeeld de analyse van investeringsprogramma’s, zoeken naar efficiencywinsten, meedenken aan samenwerkingsvormen en als klankbord dienen voor gemeenten en waterschappen. “De regio bepaalt, als samenwerkingsverband van gemeenten, waterschappen en eventueel andere belanghebbenden, behoefte en inzet. Het is belangrijk dat de coaches onafhankelijk zijn, nieuwe impulsen geven, ideeën inbrengen, (kritische) vragen stellen en verbinden.” Samenvattend: “We meten omdat we het willen. Er komen meer specialisaties, wat vraagt om meer samenwerking en grotere verbanden. Goede gegevens zijn onmisbaar als basis. Scherper sturen op prestaties en kosten is van steeds groter belang. Vroeger mocht je niet nadenken en afwijken van de basisgedachte. Nu móet je nadenken om te kunnen verbeteren,” aldus Dekker.
22
H2O / 11 - 2011
waterbehandeling
Alles op het gebied van:
www.akvero.nl
• Waterzuivering
WATERBEHANDELING, EN MEER
• Slibontwatering
Het leveringsprogramma van Akvero, bevat o.a.: -
chloridevrije anorganische coagulanten COD reductie effluent flocculanten en coagulanten microscopisch actiefslib analyse hergebruik afvalwater (advies en systemen) vloktesten & service trouble-shooting & advies automatische aanmaakunits voor poeder- en emulsiepolymeren - doseersystemen
• Geurbehandeling Merrem & la Porte kan teren op meer dan 30 jaar ervaring in deze domeinen. Dankzij meer dan 500 referenties in de communale en de industriële wereld en dit zowel in de BeNeLux als wereldwijd, hebben wij een uitgebreide know-how opgebouwd die wij ten dienste van uw organisatie kunnen stellen.
Ook
in
de
aannemerij
worden
wij
geapprecieerd als een voorname gesprekspartner, leverancier en installateur. Op
alle
markten
werken
wij
samen
met
internationaal gerenommeerde partners en leveren Mgr. Nolenstraat 61 . 4631 BR Hoogerheide . t +31 164 . 66 00 73
wij in de BeNeLux o.a: • Beluchters, beluchtingsinstallaties en componenten, • Voortstuwers, verticale mengers en dompelmengers, • Ruimerbruggen, • Zandvangers met zandwassers, • Vijzelpompen,
Afvalwater Services Services voert voert afvalwaterafvalwateronderzoek onderzoek uit uit om om de de zuiveringsheffing verontreinigingsen/of verontreinigingsheffing op een heffing op een juiste wijze vast te juiste wijze vast te stellen en de stellen en de controle op vergunningscontrole op vergunningsvoorwaarden voorwaarden te vergemakkelijken. te vergemakkelijken. Afvalwater Services maakt het voor Afvalwater Services maakt het voor uw
• Pompen en dompelpompen, NIEUW! • Filterdoeken (eigen confectie), • Biofilters, foto-ionisatie en actieve zuurstofbehandeling, NIEUW! • Biorotoren, biobed materiaal en vastbedsystemen, • Zandfilters, lamellenscheiders, • Filterelementen, filterspoelkoppen,
uw bedrijf mogelijk om alle aan wettelijke alle bedrijf mogelijk om aan
• Mesafsluiters en terugslagkleppen,
wettelijke eisen te voldoen, eisen te voldoen, zonder dat zonder u daar te
• Montage, service en onderhoud.
veel dat uvoor daarbetaalt. te veel voor betaalt. Tevens verzorgen wij bemonsteringen van oppervlaktewater.
Merrem & la Porte BV Veilingweg 2 5301 KM Zaltbommel Tel.: +31(0) 418 57 83 20 Fax.: +31 (0) 418 57 82 58
Hambakenwetering 16, Postbus 433, 5201 AK ‘s-Hertogenbosch Telefoon: 073 - 644 33 32, Telefax: 073 - 644 19 74
[email protected], www.afvalwaterservices.nl
Pompen - Afsluiters - Systemen
KSB INTRODUCEERT HOOG-EFFICIËNTE AFVALWATERPOMPEN tot 150kW KSB introduceert afvalwaterpompen van het type Amarex/KRT met energiezuinige motoren. Deze motoren voldoen aan de toekomstige Europese rendementseisen IE3 (Premium Efficiency) voor standaardmotoren. De nieuwe pompsets, zijn toepasbaar als dompelpomp en als overstroombare droogopgestelde kort gekoppelde blokpomp en kunnen zowel met als zonder Ex-beveiliging worden geleverd. De uitvoering in natte en droge opstelling funtioneren zonder koelmantel en zonder mediumkoeling. Bij zowel nominale belasting als bij deelbelasting worden hogere rendementen gehaald dan bij standaard dompelmotoren, maar ze zijn even robuust.
110021
KSB is een van ’s werelds meest vooraanstaande producenten van pompen, afsluiters en bijbehorende systemen voor industrie en gebouwentechniek, water- en afvalwaterbeheer alsmede energietechniek en mijnbouw. KSB Nederland B.V. - www.ksb.nl -
[email protected]
recensie Eindelijk weer een echt handboek zuiveringstechniek Toen uw recensent in 2008 door een hem toen onbekende waterspecialist met een Nederlandse achternaam uit de Verenigde Staten benaderd werd om referenties voor vérgaande coagulatie en flocculatie van afvalwater aan te leveren voor een nieuw vakboek over zuiveringstechnieken, dacht hij: ‘oh ja, daar heb je weer iemand die het Metcalf&Eddy-boek of het Degremonthandboek wil herschrijven’. Desondanks stuurde ik wat artikelen en een proefschrift over vérgaande voorbehandeling van afvalwater en over geavanceerde coagulatie in effluentfilters. Ruim twee jaar later heeft David W. Hendricks echter een heel aardig handboek Zuiveringstechniek opgeleverd waarin fysische, chemische en dit keer ook biologische processen voor drinkwaterbereiding en afvalwaterbehandeling worden beschreven. ‘Fundamentals of Water Treatment Unit Processes - Physical, Chemical, and Biological’ mag er als handboek wezen.
I
n het 970 (!) pagina’s tellende handboek wordt met hele duidelijke taal en veel schema’s en afbeeldingen de zuiveringstechnologie inzichtelijk gemaakt. De fysische en chemische aspecten zijn daarbij gebaseerd op de eerdere editie uit 2006, maar de combinatie met de biologische onderwerpen maakt het een echt handboek. Daarbij ligt de nadruk op de toegepaste fundamentele basiskennis van de zuiveringsprocessen. Het boek kan daardoor voor zowel onderzoekers als ontwerpers en voor procesoptimalisatie gebruikt worden. Voor bedrijfsvoerders is het werk waarschijnlijk wat te theoretisch.
Overzichtelijk Het boek geeft overzichtelijk de individuele processen voor drinkwaterbereiding, communale én industriële afvalwaterbehandeling vanuit theorie en praktijk en schetst voor elk proces de belangrijkste recente ontwikkelingen. Daarbij wordt niet altijd de diepgang van een fundamenteel werk bereikt; of daarvoor bewust is gekozen of dat het werk anders vele malen dikker was uitgevallen, is niet helemaal duidelijk. De verdiepingsslag mist voor de pragmatische gebruiker echter ook niet; wel zal de wetenschappelijke lezer dit als een tekort zien. Aangezien technologieën over de tijd wel veranderen maar de basisprincipes onveranderd blijven, gaat het boek uit van de basisbeginselen van de theorie en bespreekt volgens ontwikkeling en de toepassing van de nieuwste technologieën. Hierdoor krijgt de lezer een duidelijk begrip van de fundamentele principes die hij kan toepassen in onderzoek en praktijk. Elk hoofdstuk volgt een algemene indeling die bestaat uit procesbeschrijving, geschiedenis, theorie, praktijk en knelpunten en oplossingen. Een hoofdstuk wordt elke keer afgesloten met referenties en een verklarende woordenlijst. Deze organisatorische stijl vergemakkelijkt lezen en opzoeken van relevante informatie, zonder dat ellenlange stukken tekst bestudeerd moeten worden. In goed toegankelijke bijlagen worden per hoofdstuk verwijzingen en voorbeelden opgenomen die de lezer als een soort van samenvatting door het hoofdstuk loodst. De paragrafen met knelpunten en oplossingen bevatten tevens werkbladen om de probleemstelling en de oplossingsrichting
nader uit te werken. Daar waar nodig wordt in per hoofdstuk verwezen naar ondersteunend materiaal dat via internet te vinden is. Bij een test van uw recensent bleek dit aardig te werken, al wordt vooral naar eigen materiaal van professor Hendricks verwezen.
Onderverdeling in unit processen Zoals de titel van het boek ook aangeeft, vindt de onderverdeling van de zuiveringstrein plaats in unit processes. Het idee van een ‘unit-proces’ komt oorspronkelijk voor uit de chemische industrie en werd vanaf de jaren ‘60 geïntroduceerd voor de bereiding van drinkwater, waarna het intrede deed in de industriële en communale afvalwaterbehandeling en uiteindelijk voor en de sanering/ verwijdering van gevaarlijke stoffen. Veel handboeken gaan specifiek in op één van deze toepassingen, terwijl het boek van Hendricks alle zuiverings- en behandelingsprocessen probeert te beschrijven ongeacht de toepassing. Hij stelt namelijk dat de rode draad die deze toepassingen verenigt dezelfde basistheorieën zijn die aan een ‘unit-proces’ ten grondslag liggen. Voor verschillende toepassing worden immers dezelfde unit processes gebruikt, zij het elk in zijn eigen variaties en ranges. Dat is natuurlijk ook het geval in de praktijk; ontwerpende ingenieurs, bedrijfsvoerders, wetenschappers en andere professionals werken met de processen in verschillende toepassingvelden. Vaak worden daarbij overlappende toepassingen gezocht en gevonden. Bodemreiniging, grondwatersanering, drinkwaterbereiding, afvalwaterbehandeling; als de specialist de matrix kent waarin het proces zich moet afspelen, dan is het van belang om de specifieke omstandigheden en de operationele ranges goed vast te stellen; het proces blijft in de basis echter hetzelfde. Dit geeft ook meteen de opbouw van het boek weer; waarin dus menig professional de brede zin van het begrip ‘watertechnologie’ zijn informatie kan vergaren. Per proces wordt heel doeltreffende algemene kennis en achtergrondinformatie gegeven waarbij de insteek is gekozen voor een indeling naar mate van afscheiding of verwijdering van het type deeltje, ion of molecuul. Na de introductiehoofdstukken en de verdieping in waterkwaliteiten en modelbenadering in waterbehandeling worden aan het eind van deel I van het boek de processen geïntroduceerd. In de delen II
tot en met V worden de ‘unit-processen’ in detail toegelicht waarbij onderscheid gemaakt is in verwijdering van gesuspendeerde deeltjes, colloïdale en microdeeltjes, moleculen en ionen én biologisch afbreekbare stoffen. Dat gebeurt voor circa 15 processen, waaronder zeven en roosters, dosering en menging, precipitatie, coagulatie en flocculatie, bezinking, flotatie, filtratie, adsorptie, ionenuitwisseling, membraanfiltratie, gasuitwisseling (ontgassing), desinfectie, oxidatie en verschillende biologische zuiveringsprocessen.
Nuttig en omvangrijk Gedurende drie maanden heb ik het boek Fundamentals of Water Treatment Unit Processes tijdens het lezen ook sporadisch gebruikt als naslagwerk en handleiding voor de beschrijving van processen in zuiveringstechnische vraagstukken. In bijna alle gevallen was de gezochte informatie snel en doeltreffend te vinden. De inhoud per onderdeel was omvattend genoeg om in technologie- en engineeringsprojecten te gebruiken. Voor wetenschappelijke toepassing vond ik de beschrijvingen hier en daar wat summier; daar blijkt de doorverwijzing naar achtergrondinformatie via literatuur en het internet echter een goede oplossing. Al met al is het een nuttig boekwerk om over te kunnen beschikken. ‘Fundamentals of Water Treatment Unit Processes’ kan zich meten aan de Metcalf&Eddy en de Degremonthandboeken, al gaat met name dat laatste naslagwerk in basis wat verder. Overigens zijn de door de recensent bij het opstellen van het boek aan de schrijver aangeleverde referenties en artikelen maar moeilijk te traceren in de hoofdstukken en zelfs vanuit de referentielijsten. Alleen wetende waar je moet zoeken, herken ik een aantal aangeleverde aspecten in de ‘unit-processen’ coagulatie en flocculatie, menging en precipitatie. Dat was toch wel wat teleurstellend. Arjen van Nieuwenhuijzen (Witteveen+Bos) ‘Fundamentals of Water Treatment Unit Processes - Physical, Chemical, and Biological’ van David Hendricks (ISBN: 9781843393894) kost 103,95 euro. IWA-leden betalen 77,96 euro.
H2O / 11 - 2011
25
waternetwerken WATERCOLUMN
Technowatte?
A
ls mensen vragen wat mijn beroep is, kom ik vaak met een hele omhaal van woorden uit op ‘iets met waterzuivering’. Maar ik ben natuurlijk gewoon huis, tuin en keuken-TECHNOLOOG. En dan ook nog afvalwatertechnoloog. Is dat nu een apart slag volk? Nou, ja en nee. De eerstejaars in mijn studententijd werd dat wel aangeleerd: drinken de meeste studenten gewoon bier, de technologen drinken pentachloorfenylmethoxybroombutanol. Als ik mijn tienerdochters probeer uit te leggen wat ik doe, komen ze hier steevast op uit: ‘Pa, je roert toch gewoon de hele dag in de poep?’ Tja, als ik spectaculaire foto’s van calamiteiten mee naar huis neem, is het ook altijd bruin. Van mijn vakgenoten hoor ik dezelfde verhalen. Maar wat doen die technologen nu echt? Eigenlijk bijna alles: van het bedenken van innovatieve zuiveringsprocessen tot het rekenen met hele ingewikkelde modellen (die alleen zijzelf begrijpen), het leveren van commentaar tijdens het bouwproces en na de opstart van zuiveringen meehelpen de (alweer bruine) brokken op te ruimen. U begrijpt inmiddels wel: de samenleving KAN niet zonder. En het mooie is, ze vinden het nog leuk ook. Anno 2011 worden de bruine-afvalwatertechnologen steeds groener, of ze nou werkzaam zijn bij een waterschap, ingenieursbureau, bedrijf of universiteit. Op vrijdag 13 mei (het was een geluksdag) zijn we met z’n allen bij Waternetwerk de hele dag bezig geweest fosfaat uit afvalwater en mest te trekken. Als dat niet groen is! Geen fosfaat meer weggooien in de oceaan, verstoppen in de grond of in snelwegen, maar opnieuw gebruiken, denkend aan de toekomst. Zorgen dat ook in 2050 negen miljard mensen genoeg te eten hebben. Ook dat zet technologen in beweging. Berend Reitsma (KNW-themagroep Afvalwaterbehandeling)
Techniek en samenwerking sleutels tot oplossen fosfaatschaarste Dat vrijdag de 13e ook een heel positieve, inspirerende dag kan zijn bewees het symposium ‘Fosfaatschaarste: een geluk bij een ongeluk’, dat 13 mei plaatsvond in Antropia te Driebergen. Hier werd de toenemende fosfaatschaarste uitgebreid onder de loep genomen: niet alleen de laatste stand van zaken, maar ook diverse oplossingen en de bijbehorende wet- en regelgeving passeerden de revue. Onder de bezielende leiding van dagvoorzitter Harm Küpers (Waterschap Hunze en Aa’s) werden alle kanten van het fosfaatschaarsteprobleem belicht. Zo schetste Bert Smit (WUR - Plant Research International) een algemeen kader met een overzicht van de problematiek, kwam in de presentatie van Henri Bos (ministerie van ELI) de wet- en regelgeving op het gebied van afvalstoffen en meststoffen aan bod en belichtte Diana den Held (Gevleugelde Woorden) fosfaatrecycling vanuit het Cradle-2-Cradleperspectief. Ook waren er verschillende bijdragen over fosfaathergebruik uit afvalwater (Geert Notenboom, Grontmij; Simon Gaastra, Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier; Alex Veltman, Waternet; Jacqueline de Dansschutter, Waternet; Richard Haarhuis, Waterstromen), fosfaathergebruik uit slibverbrandingsgassen (Leon Korving, SNB), uit urine en mest (Marlies Kampschreur, Waterschap Aa en Maas) en uit industrieel afvalwater (Carlijn
H2O / 11 - 2011
Tijdens de afsluitende paneldiscussie kwam naar voren dat er technisch al veel oplossingen zijn, maar dat er op het gebied van wet- en regelgeving en markt/financiën knelpunten bestaan. Om deze het hoofd te kunnen bieden, is het noodzakelijk dat de sector tot een aantal gezamenlijke doelstellingen komt. Daarbij is samenwerking van essentieel belang. Alex Veltman: “Het symposium laat zien dat er bereidheid is om dingen gelijk te schakelen. Het is zaak alle neuzen dezelfde kant op te krijgen en van daaruit het beleid voor de toekomst te bepalen. Daarbij moeten we niet proberen alles in ons eentje op te lossen, maar ook kijken naar samenwerking met andere sectoren, zoals energie en landbouw. Het is goed dat er iemand van het ministerie was om over de regelgeving te praten. Dit kwam voorheen nooit zo aan bod, maar deze kennis moeten we wel degelijk meenemen in business cases. Het is handig te weten wat er speelt, op meerdere vlakken. Netwerken is daarbij onmisbaar. Alleen door samen te werken kunnen we toewerken naar concrete oplossingen op de lange termijn.”
In memoriam Sjoert Oldenkamp Op 14 mei is in zijn woonplaats Maastricht Sjoert Oldenkamp overleden. Hij werkte als technoloog bij DHV en Tauw en is 78 jaar geworden. Gedurende zijn gehele carrière heeft Oldenkamp zich ingezet om het oppervlaktewater in Nederland schoner te krijgen. In de jubileumuitgave van Neerslag in 2005 zijn hier nog herinneringen over opgehaald. “Ik zag het pikzwarte oppervlaktewater weer helder worden”, was kenmerkend voor zijn betrokkenheid bij het verbeteren van de kwaliteit van het water. Groot was zijn betrokkenheid met de mensen in de (afval)waterwereld. Dat vond zijn meest praktische vorm als actief lid van KNW. Zo was hij vele jaren lid van de historische commissie en verzorgde hij als lid van de redactie van Neerslag de aanlevering en correctie van artikelen. Met name deze laatste taak is door Oldenkamp met grote toewijding uitgevoerd. Elke spelfout of verkeerd gebruik van koppeltekens was hem een doorn in het oog. Dankzij zijn inzet is Neerslag getransformeerd van zwart-wit blad zonder foto’s tot de huidige vorm. Wij zijn hem veel dank verschuldigd. Wij wensen zijn vrouw, kinderen en kleinkinderen veel sterkte toe. Redactie Neerslag
26
Röell, Kiemkracht). Daarnaast waren er sprekers vanuit landbouw (Mark Heijmans, LTO), mestverwerking (Anneloes Verhoek, Stichting Mestverwerking Gelderland) en het nutriëntenplatform (Ger Pannekoek, Nutriëntenplatform).
waternetwerken Leading Edge technology: voorbereid op de toekomst Het Leading Edge Technology Congres vindt van 6 t/m 10 juni plaats in Amsterdam. De achtste editie van dit congres heeft een uitgebreid programma, vertellen co-organisatoren Jan Peter van der Hoek (Waternet/TU Delft) en Adrian Puigarnau (IWA). Van der Hoek: “Dit is het belangrijkste technologiecongres in de wereld, de deelnemers gaan echt de diepte in. Het richt zich van oudsher op nieuwe technologie op het gebied van (afval)water: zowel de laatste ontwikkelingen en innovaties als toepassingen in de praktijk komen aan bod. Dit jaar is er extra aandacht voor mondiale uitdagingen. Steeds meer mensen krijgen te maken met toenemende waterschaarste. De
technologische sector kan hier bij uitstek oplossingen voor vinden en zoeken naar alternatieve waterbronnen. Denk aan het gebruik van zeewater en grijs water en slim hergebruik van water. Deze ontwikkelingen staan momenteel volop in de belangstelling en zullen uitgebreid aandacht krijgen tijdens het congres.” Ook andere onderwerpen worden extra belicht, zoals het gebruik van biologische processen in de zuivering, technologische toepassingen in ontwikkelingslanden en innovatieve toepassingen op het gebied van biotechnologie, nanotechnologie, sensortechnologie en ICT. Van der Hoek: “Er wordt steeds meer samengewerkt tussen sectoren en
landen. Daarom is een internationaal congres als dit van belang. Naast watertechnologen zijn er ook technologen uit andere sectoren, wat het uitwisselen van internationale kennis en ervaring bevordert. We organiseren naast het gewone programma ook diverse excursies, zoals naar de afvalwaterzuivering en het afvalenergiebedrijf van Amsterdam. Ook zijn er excursies naar de waterzuivering van PWN en een nieuwe afvalwaterzuiveringinstallatie in Epe, waar wordt gewerkt met aeroob korrelslib. De excursies tonen niet alleen de huidige stand van zaken, maar bieden ook iets nieuws of innovatiefs.” Er zijn verder diverse industriële fora en een debat over het bestrijdingsmiddelendilemma: kan drinkwater met of zonder restjes van bestrijdingsmiddelen worden geleverd? Daarnaast wordt een speciaal jongerenprogramma verzorgd, met presentaties waar jonge deskundigen in discussie gaan met senior medewerkers, vertelt Puigarnau: “De insteek is laagdrempelig: na korte presentaties gaan de jongeren in groepjes het onderwerp bespreken. Het uitgangspunt is het bevorderen van netwerken. Zo wordt het voor jonge waterprofessionals minder eng om vragen te stellen aan mensen die hoger in de boom zitten, wordt het aantrekkelijker en makkelijker om actief deel te nemen aan de inhoudelijke discussies in de watersector en kunnen ze nuttige contacten opdoen. Zo hopen we de aantrekkelijkheid van de sector en de doorstroom van jongeren te bevorderen. We proberen er met het congres voor te zorgen dat zowel de technologie als de toekomstige generaties de uitdagingen in de watersector aankunnen.”
‘Pak geïntegreerde contractvormen serieus op’ De OWNH-bijeenkomst op 16 mei over assetmanagement en geïntegreerde contractvormen bleek een groot succes: deelnemers waren leergierig en raakten geïnspireerd door de presentatie van Jeroen Mieris, projectmanager Strukton Integrale Projecten. Volgens hem kan de waterwereld geld besparen en betere kwaliteit bereiken door toepassing van geïntegreerde contractvormen. De bijeenkomst, georganiseerd door de KNW-themagroep Asset Management, moest meer helderheid bieden over de bruikbaarheid van geïntegreerde contractvormen voor de waterwereld. Mieris meent dat zijn boodschap is overgekomen. “Er was veel interesse en enthousiasme, en er werden veel vragen gesteld. Voor mij staat het buiten kijf dat toepassing van geïntegreerde contractvormen veel meerwaarde biedt.” De bouwwereld heeft daarmee al behoorlijk veel ervaring opgedaan bij nieuwbouw en de aanpak van bestaande objecten. Bij geïntegreerde contractvormen wordt afgestapt van de traditionele aanbesteding van een bepaald bestek binnen een bepaalde
bouwsom en denken architect, bouwer, adviseur en installateur gezamenlijk na over hoe je de meeste gebruikskwaliteit voor de hele levensduur van een object kunt realiseren tegen minimale levensduurkosten. Zo gaat bijvoorbeeld duurzaamheid hand in hand met energiebesparing.
mogelijkheid van geïntegreerde contractvormen serieus op te pakken.” Jeroen Mieris
Bij de realisatie van een object geven de betrokkenen niet langer het stokje aan elkaar door: verantwoordelijkheden worden anders gelegd. Zo wordt de bouwer ook verantwoordelijk voor beheer en onderhoud en gaat hij andere keuzes maken. Goede recente voorbeelden zijn de PPS-projecten van Rijkswaterstaat of het onderhoud- en energieprestatiecontract voor het verduurzamen van negen zwembaden in Rotterdam. Mieris: “De waterwereld kan leren van de bouwwereld. Het grote voordeel daarvan is dat de bouwer veel meer vrijheid krijgt om werkbare oplossingen te bedenken. De waterwereld heeft veel assets waarbij geïntegreerde contractvormen ervoor kunnen zorgen voor hetzelfde geld meer kwaliteit te krijgen. Ik raad dus aan om de
H2O / 11 - 2011
27
waternetwerken WATERCOLUMN
De trainee en zijn werkgever ver.nieuws_column kop
Het is nieuw, het is avontuurlijk en het wordt door er.nieuws_column de watersector omarmd: het Nationaal plat initiaal Watertraineeship, een tweejarig programma voor net afgestudeerde waterkundigen. Waternetwerk neemt een kijkje bij de deelnemers aan ditplat traject, waarbij trainee en ver.nieuws_column werkgever een attribuut meenemen dat hun gevoel bij het traineeship weergeeft. ver.nieuws_column auteur Aflevering 5: Hoogheemraadschap van Rijnland.
V
De trainee: Lodewijk Biemond (26), studeerde ecohydrologie aan de Vrije Universiteit Amsterdam en werkt als junior projectleider op de afdeling Plannen & Projecten bij het Hoogheemraadschap van Rijnland. Attribuut: studieboek. “Ik kende het hoogheemraadschap al van toen ik in Leiden woonde. Na mijn studie schreef ik me in bij H2O-job, waar toevallig een vacature bij Rijnland open stond. Die vacature sprak me meteen aan: het hoogheemraadschap is dé organisatie in de regio die zich met water bezighoudt. Het bleek om een traineeship te gaan - helemaal mooi meegenomen: én een leuke baan én volop mogelijkheden om mezelf te ontwikkelen.” Als junior projectleider assisteer ik mijn twee begeleiders bij bijvoorbeeld het bouwen van twee gemalen, het uitvoeren van een watergebiedsplan, het isoleren van een Reeuwijkse Plas en een aalscholverkolonie in de Nieuwkoopse Plassen. Binnen de Reeuwijkse Plassen begeleid ik een externe partij die voor ons de waterstromen berekent. Heel leuk om zelfstandig met zo’n klus aan de gang te mogen en ik kan er bovendien veel
vakkennis in kwijt. Onlangs ging ik samen met een collega-trainee de plassen op om wat aanvullende metingen te verrichten. Bootje huren, meetapparatuur mee. Super dat we ook voor dat soort dingen worden ingeschakeld.” “Ik merk dat je in de praktijk moet leren een projectleider te zijn. Tijdens mijn studie heb ik voldoende inhoudelijke kennis opgedaan, maar het gelijktijdig coördineren van taken en het bewaken van de voortgang leer je niet op de universiteit. Ik heb een studieboek meegenomen omdat het traineeship voor mij in het teken staat van leren, iedere dag weer: tijdens mijn werk, waar ik mijn eigen vak leer en een goed beeld krijg van andere functies binnen het hoogheemraadschap, en tijdens de sessies op vrijdag met de andere trainees. Daar leer je heel veel over jezelf en samenwerking, maar ook over effectief communi-
Samenwerking: kwestie van na-apen? De wateropgave oplossen lukt niet zonder samenwerking. Weliswaar is deze boodschap breed doorgedrongen, maar dat betekent nog niet dat samenwerking overal van een leien dakje gaat. Er wordt wel veel over gepraat, maar vaak toegespitst op de inhoud van een deel van de wateropgave. Samenwerken: hoe doe je dat eigenlijk? Om dat eens op een andere manier te bekijken, verzorgt het Koninklijk Nederlands Waternetwerk op 9 juni de bijeenkomst ‘Samenwerken en de kunst van het na-apen’. Centraal staat de vraag welke menselijke aspecten samenwerking tot een succes maken. Het gaat daarbij bijvoorbeeld om zaken als vertrouwen en openheid. En dan is er nog de ‘klik’, die er soms niet is. “Een persoonlijke ‘klik’ is heel belangrijk. Soms kan wantrouwen komen door onuitgesproken dingen. Als die worden uitgesproken, kan de lucht worden geklaard.” Dat zegt Annemarieke Verbout, werkzaam bij DHV. Zij is door Waternetwerk gevraagd de bijeenkomst te organiseren. “Als technisch bestuurskundige ben ik op het onderwerp samenwerking afgestudeerd. Ik richt me nu beroepsmatig op samenwerkingsprojecten.”
Dierenmanieren Veel waterschappen en gemeenten werken nu op diverse terreinen samen, bijvoorbeeld in de afvalwaterketen of bij de ontwikkeling van ruimtelijke plannen. Op de bijeenkomst wordt onder meer, mede door hoogleraar ethologie en socio-ecologie Jan van Hooff, nadrukkelijk gekeken naar hoe dieren samenwerken en communiceren. Dit om de mensen aan het denken te zetten over hoe zíj samenwerken. “De bijeenkomst is voor iedereen die samenwerkt van belang. Samenwerkingspartners kunnen samen komen om meer helderheid te krijgen over hun samenwerking.”
28
H2O / 11 - 2011
ceren en presenteren. Na mijn studie was ik nog lang niet uitgeleerd. Deze combinatie is dan ook ideaal voor mij.” De opdrachtgever: Matthijs Timmer, projectleider bij het Hoogheemraadschap van Rijnland. Attribuut: batterij. “De functie van Lodewijk is nieuw binnen onze organisatie. Ik had grote behoefte aan een collega die mij kon ondersteunen, maar die functie was er niet. Toen ik hoorde over het Nationaal Watertraineeship, dacht ik: precies wat we nodig hebben.” “In het verleden heb ik wel eens stagiairs begeleid. Heel leuk om te doen. Dat geldt ook voor het begeleiden van Lodewijk. Ze zijn heel leergierig en willen zich graag verder ontwikkelen. Dat komt goed uit, want het vak moet je je uiteindelijk in de praktijk eigen maken. Zolang het denkniveau en de vaardigheden om een project te kunnen leiden, maar op orde zijn, en dat is beslist het geval. De studiecasussen waaraan de trainees werken, vormen een nuttige toevoeging.” “Onlangs hebben ze een onderzoek naar gemalen verricht. Toen Lodewijk bij ons begon, wist hij nog niet zo veel van gemalen. Door dat onderzoek deed hij veel extra kennis op - ook kennis van buiten Rijnland, wat ik heel positief vind. Een tweejarig traineeship sluit precies aan op de behoefte van onze organisatie: het kost tijd om een project te leren kennen, en dit programma biedt de trainee tijd om eerst mee te draaien, om vervolgens zelfstandig met onderdelen aan de slag te gaan.” “Als symbool voor het programma heb ik een batterij meegenomen, vanwege de nieuwe energie die Lodewijk in mijn projecten stopt. Niet alleen vanwege zijn leergierigheid en enthousiasme, maar ook omdat hij een extra kracht is die zich met mijn projecten bezighoudt. Projecten zijn complex en bestaan uit veel verschillende aspecten, en het is fijn dat Lodewijk een deel daarvan oppakt. Daardoor is het voor mij gemakkelijker om meerdere projecten tegelijk te draaien.” Suzanne van der Eynden (H2O-job)
waternetwerken “Ik werk graag mee aan een duurzame wereld” Passies, ambities, ontwikkelingen - wat drijft een waterprofessional? Het Koninklijk Nederlands Waternetwerk portretteert in iedere editie één van zijn leden. Deze keer: Christa Docter (44), senior projectleider bij de Provincie Utrecht. Ze is sinds eind vorig jaar lid en sindsdien volgt ze de activiteiten van KNW via internet en LinkedIn. “Vorig jaar werd ik benaderd met de vraag of ik interesse had om deel te nemen aan de themagroep Water en Ruimte van KNW. Er werd ‘vers bloed’ gezocht. Sindsdien ben ik lid en ben ik actief binnen ‘Water en Ruimte’. Ik vind het leuk om mee te bouwen aan een themagroep waarin we elkaar leren kennen, weten wat we aan elkaar hebben zodat we voor elkaar en voor de watersector wat kunnen betekenen. Door deel te nemen aan een themagroep bouw je structureel aan persoonlijke contacten. Ik wil graag te weten komen waar men zich mee bezighoudt, zonder dat we ons geheel verliezen in de inhoud en details. Voor mij staat voorop dat we elkaar binnen de themagroep iets te bieden hebben (en dat kan in allerlei vormen). Daarvoor is het nodig dat we ons open stellen en willen investeren in elkaar.” “Ik vind dat een groot netwerk als KNW enorme potentie heeft als bron van kennis en inspiratie. Het Waternetwerk verbindt waterprofessionals van diverse organisaties met wie je mogelijkheden creëert om kennis uit te wisselen en samen te werken. Ik verwacht dat veel van de organisaties waarbinnen leden van het KNW werken, toegroeien naar netwerkorganisaties. Dan is het goed om elkaar makkelijk te kunnen vinden en te weten wat je aan elkaar kunt hebben. Ik hoop dat er binnen het KNW meer aandacht komt voor het professionaliseren van die samenwerking tussen de organisaties.” “Zelf werk ik als programmamanager op de beleidsafdeling Bodem en Water bij de Provincie Utrecht. De kerntaken van de provincie zijn aan het veranderen en dit geldt zeker ook voor het beleidsterrein van bodem en water. Binnen de afdeling organiseer ik het proces om de transitie te maken naar een andere taak en rolinvulling. De focus ligt hierbij op beleidsintegratie op gebiedsniveau en dat is een razend interessante opgave.” “Ik ben blij dat ik een inhoudelijke achtergrond heb op het gebied van water, maar mijn interesse ligt nu vooral bij transitie- en procesmanagement. Daarin komt namelijk de menselijke factor heel nadrukkelijk naar voren. Voor mij is duurzaamheid een belangrijke drijfveer, zowel in mijn werk als privé.” “Om goed om te kunnen gaan met de veranderingen en uitdagingen waar we voor staan in de watersector, maar natuurlijk ook mondiaal, is duurzaam leiderschap het scharnierpunt. Dat is iets wat ik als boodschap zou willen meegeven.” Christa Docter
Agenda WATERCOLUMN Van ver.nieuws_column 6-10 juni vindt het achtste Leading kop Edge
Technology Congres plaats, georganiseerd door het Koninklijk Nederlands Waterer.nieuws_column plat initiaal netwerk, PWN en Waternet samen met IWA. Het congres wordt bezocht door internationale technologen en onderzoekers, die de laatste stand van plat zaken op het gebied van ver.nieuws_column technologie met elkaar bespreken. Het is de tweede maal sinds hetauteur ontstaan dat LET in ver.nieuws_column Nederland plaatsvindt.
V
Op 9 juni is er in het Waterschapshuis in Amersfoort een bijeenkomst met de titel ‘Regionale processen en samenwerking’. Tijdens deze themamiddag kijken we op een andere manier naar de mens en samenwerking. We proberen te ontdekken waarom sommige samenwerkingsvormen succesvol zijn en andere niet. Welke ingrediënten zijn noodzakelijk voor een succesvolle samenwerking? En wat kun je zelf doen om de samenwerking te laten slagen? Op 9 juni brengt sectie Zeeland een bezoek aan de awzi van Lamb Weston/Meijer in Bergen op Zoom. De excursie begint om 14.00 uur en eindigt met een diner om 18.00 uur. De themagroep Waterkwaliteit van Koninklijk Nederlands Waternetwerk houdt op 16 juni een middagbijeenkomst over de bescherming van drinkwaterbronnen. Tijdens de bijeenkomst wordt gediscussieerd over actuele beleidsontwikkelingen en vragen zoals: Is de huidige regelgeving voldoende? Helpt de KRW en het nieuwe instrument Gebiedsdossiers? Hoe komen we van gebiedsdossiers tot ‘echte’ maatregelen? Handhaven we voldoende en werken we daarin goed samen? Inleidingen voor deze discussie worden verzorgd door vertegenwoordigers van het RIVM, provincies, waterleidingbedrijven en gemeentelijke milieudiensten.
Colofon Waternetwerken Redactie Monique Bekkenutte Anne de Boer Martine Bruynooge Antal Giesbers Jaap van Peperstraten Contact Koninklijk Nederlands Waternetwerk Binckhorstlaan 36 (M417) 2516 BE Den Haag (070) 322 27 65 06 31 67 86 68 e-mail:
[email protected]
H2O / 11 - 2011
29
*thema
platform
Mirabella Mulder, Mirabella Mulder Waste Water Management Jos Frijns, KWR Watercycle Research Institute Ad de Man, Waterschapsbedrijf Limburg Henri Maas, Waterschap Brabantse Delta
Afvalwaterzuivering: energie onder één noemer Bij rapportages over het energieverbruik van rioolwaterzuiveringsinstallaties komen steeds weer andere waarden en zelfs verschillende eenheden naar voren. In de protocollen voor de meerjarenafspraken, de Bedrijfsvergelijking Zuiveringsbeheer, het Centraal Bureau voor de Statistiek, het Klimaatakkoord en de Energiefabriek worden verschillende berekeningswijzen en omrekeningsfactoren toegepast voor energieverbruik en -opwekking. Dit leidt tot verschillende rapportages van het absolute energieverbruik van de communale afvalwatersector in zijn geheel en energiebesparingopties. Agentschap NL en de waterschappen hebben in het project ‘Afvalwaterzuivering - Energie onder één noemer’ deze verschillen inzichtelijk gemaakt en onderzocht of standaardisering mogelijk is voor de gehele afvalwatersector.
E
nergie staat reeds langere tijd bij de Nederlandse zuiveringsbeheerders in de belangstelling. In 2008 is door de sector de Meerjarenafspraak (MJA) energie-efficiëntieverbetering ondertekend, waarbij gestreefd wordt naar een besparing van twee procent per jaar in de periode 2005 tot en met 2020. In april 2010 is het Klimaatakkoord ondertekend. Dit gaat verder dan de afspraken binnen de MJA, aangezien hier eisen gesteld worden aan de zelfvoorzienendheid van de waterschappen door
middel van een eigen duurzame energieproductie van 40 procent. Daarnaast is er het initiatief de Energiefabriek, dat streeft naar het zo efficiënt mogelijk benutten van de energie-inhoud van het afvalwater. Inmiddels hebben 14 waterschappen zich hierbij aangesloten. In toenemende mate worden de waterschappen betrokken bij initiatieven die verder gaan dan de primaire taak van afvalwaterzuivering en waterbeheer, maar
Afb. 1: Huidige systeemgrens benchmark met de gehanteerde kengetallen kWh/m3*km en kWh/i.e. verwijderd en kWh/ton ds.
in het licht van de energievraag in een maatschappelijk context wel relevant zijn. De zuiveringsbeheerders zoeken, al dan niet in het kader van de Energiefabriek, steeds meer interactie met de omgeving en komen tot synergievoordelen waarbij energie wordt uitgewisseld met de omgeving in de vorm van groengas/biogas of warmte, energierijke stromen worden ingenomen, bewust meer chemicaliën worden gedoseerd en in de toekomst ook grondstoffen worden geproduceerd.
Grenzen vervagen Uit het voorgaande blijkt dat de systeemgrenzen vervagen. Het energiegebruik en de opwekking van energie zijn volgens bijvoorbeeld de huidige definities van de Bedrijfsvergelijking Zuiveringsbeheer (de benchmark van de afvalwatersector) beperkt tot wat de zuivering in- en uitgaat (zie afbeelding 1). Binnen de Energiefabriek worden de systeemgrenzen verlegd. Uitwisseling van energie en grondstoffen met de omgeving krijgt binnen dit concept waarde. Een ontwikkeling waarop tevens is ingespeeld in het STOWA-project rwzi 2030. Afbeeelding 2 geeft de systeemgrenzen weer van deze ontwikkelingen.
Rapportage afvalwaterenergie Voor de rapportages worden verschillende gegevens, eenheden en berekeningsmethoden gebruikt. Ook wordt het absolute energieverbruik van de communale afvalwatersector in zijn geheel telkens weer
H2O / 11 - 2011
31
anders gerapporteerd. Afhankelijk van de gebruikte bron komt men zo tot steeds andere getallen voor de energieverbruiken van (onderdelen van) afvalwaterinstallaties en waterschappen. Daarnaast publiceert de Energiefabriek mogelijkheden voor energiebesparingen en -opwekking, met een berekeningswijze die ook weer afwijkt van de bovengenoemde berekeningswijzen. De verschillen komen voort uit verschillend gekozen systeemgrenzen, verschillen in omrekening naar megajoules op basis van energie-inhoud of primaire energie, verschillende keuzes van rendementen bij omrekening naar primaire energie én het verschil tussen omrekening van opgewekte energie uit biogas op basis van de energieinhoud van biogas of op basis van de elektriciteit- en/of warmteproductie uit biogas.
Onderzochte systeemgrenzen In het project ‘Afvalwaterzuivering - Energie onder één noemer’ is op waterschapsniveau bekeken op welke wijze het energieverbruik binnen de afvalwatersector door instanties wordt gerapporteerd en berekend. De systeemgrenzen worden in dit project gevormd door de afvalwaterketen vanaf het overnamepunt van afvalwater in het riool van de gemeente naar het waterschap tot en met de slibeindverwerking. Binnen deze afvalwaterketen zijn alle vormen van energie-opwekking en -levering meegenomen, zoals energieproductie uit biogas dat ingezet wordt op de rwzi zelf, levering van elektriciteit en/of warmte uit biogas aan de omgeving, levering van groen gas, levering van warmte opgewekt uit andere bronnen dan biogas (bijvoorbeeld door warmtepompen) én opwekking van elektriciteit door middel van windmolens, zonnepanelen, etc. De verschillende protocollen hanteren verschillende systeemgrenzen. In afbeelding 3 zijn deze weergegeven binnen de systeemgrenzen van het project.
Afb. 2: Ontwikkeling in systeemgrenzen door initiatieven vanuit de Energiefabriek.
‘Primair’ energieverbruik Al bij aanvang bleek dat de definitie van energieverbruik bij veel waterschappen verwarring en discussie oproept. Veel waterschappers zijn gewend om het energieverbruik van een rioolwaterzuivering gelijk te stellen aan de daadwerkelijke externe inkoop van energie minus opgewekte eigen energie uit biogas en doorlevering aan derden. Volgens de definities van de MJA en het CBS wordt ook de eigen opgewekte hernieuwbare energie, zoals biogas, meegerekend vanwege de inzet ervan voor het eigen zuiveringsproces. Vervolgens is voor de berekening van het primaire energieverbruik nog de verrekening noodzakelijk met het conventionele opwekkingsrendement van bestaande centrales (zie kader).
Rekenmodel Om te komen tot een eenduidige berekening van het energieverbruik in afvalwaterzui-
Afb. 3: Systeemgrenzen project Afvalwaterzuivering - Energie onder één noemer in vergelijking met de meerjarenafspraken (alleen procesefficiëntie; ketenefficiëntie is buiten beschouwing gelaten), de Benchmark Zuiveringsbeheer (BvZ), de CBS-energiestatistiek, het Klimaatakkoord (UvW) en de Energiefabriek. Met betrekking tot slibeindverwerking worden wel de afzetroutes in kaart gebracht door de benchmark en de meerjarenafspraak, maar geen gegevens opgevraagd op het gebied van energieverbruik. Het CBS brengt tevens de afzetroutes in kaart. Bovendien worden door het CBS de energieverbruiken opgevraagd van de slibeindverwerking door de waterschappen (bijvoorbeeld slibdroging).
vering zijn enkele voorstellen uitgewerkt in een rekenmodel. In het vervolg zullen twee berekeningswijzen gehanteerd worden: één voor het energieverbruik in joules en één voor het primaire energieverbruik in primaire joules. Voor de omrekening naar joules worden de volgende omrekenfactoren gebruikt: t 1 kWhe = 3,6 MJ. 3 t 1 Nm aardgas levert 31,65 MJ. t 1 kg diesel levert 42,7 MJ. 3 t 1 Nm biogas = 23,3 MJ. t 1 GJ warmte = 1 GJ. Voor de omrekening naar primaire energie zijn de MJA-factoren aangehouden om zoveel mogelijke eenheid in het model te krijgen, oftewel: t 40 procent rendement voor elektriciteitsproductie (1 kWhe = 9 MJp); t 90 procent voor warmteopwekking (1 GJ warmte is 1,11 GJ warmte in primaire energie); t Voor opwekking van energie uit biogas wordt uitgegaan van de energie-inhoud van het biogas a 23,3 MJ/Nm3. Verder wordt in het rekenmodel rekening gehouden met opwekking van energie uit overige bronnen zoals wind, water, zon en warmte/koude-opslag, extra biogasproductie door co-vergisting van afvalwatervreemde stromen, energieverbruik voor de productie van chemicaliën en voor de slibeindverwerking. Ten slotte is in het rekenmodel gekozen voor een onderverdeling in afvalwatertransport, afvalwaterzuivering inclusief slibontwatering, en slibeindverwerking.
Chemicaliëngebruik Dankzij de Energiefabriek staat de ontkoppeling van de verwijdering van organische stof en stikstof weer in de schijnwerpers. Voor de verwijdering van stikstof is organische stof nodig. In traditionele installaties wordt dit gecombineerd met de verwijdering van organische stof door aerobe microorganismen. Dit proces vraagt veel zuurstof en dus energie. Door de stikstofverwijdering onafhankelijk te maken van de organische
32
H2O / 11 - 2011
*thema Het directe energieverbruik omvat het energieverbruik in het proces, gebruikt voor bijvoorbeeld het opwarmen, het aandrijven van pompen én elektriciteit voor onder andere verlichting. Ter bepaling van het directe energieverbruik gelden de inkoop plus eigen opwekking van energie minus de terug-/doorlevering daarvan. Daarbij is het niet van belang of de energiebron fossiel of duurzaam is. Primaire energie is de energie die gewonnen is uit fossiele bronnen, zoals aardolie, aardgas en steenkool. De energie-inhoud van de energiedragers wordt uitgedrukt in joules. Voor elektriciteit en warmte worden opwekkingsrendementen verrekend. Voor warmte is dit 90 procent, wat een gebruikelijk rendement is voor een cv-installatie. Voor conventionele elektriciteit, ingekocht van het net, wordt het opwekkingsrendement van energiecentrales verrekend. De MJA stelt dit op een standaardrendement op 40 procent. In de praktijk liggen de daadwerkelijke rendementen in Nederland iets hoger: in 2008 op 43 procent. Vorig jaar mei is de geactualiseerde versie van het Protocol Monitoring Hernieuwbare Energie verschenen, de opvolger van het Protocol Monitoring Duurzame Energie. De substitutiemethode in het nieuwe protocol gaat uit van het principe dat, hoewel energie uit iedere willekeurige bron is te winnen, elke hernieuwbare bron in de praktijk vrijwel alleen als vervanging van een bepaalde conventionele energiebron gebruikt wordt en daarmee ook moet worden vergeleken. Elke bijdrage van een hernieuwbare bron wordt in de substitutie-
methode daarom teruggerekend naar de theoretische energie-inhoud van de vervangen conventionele bron. Dit is het vermeden verbruik van fossiele primaire energie. Deze substitutiemethode maakt het mogelijk de verschillende energiebronnen (en ook warmte, elektriciteit en gas) met elkaar te vergelijken. Deze substitutiemethode wordt ook gebruikt om de Nederlandse doelstelling voor het aandeel hernieuwbare energie (20 procent in 2020) te berekenen in het kader van het programma Schoon en Zuinig. Het kabinet heeft de nationale doelstelling voor hernieuwbare energie losgelaten en richt zich alleen nog op de Europese doelstelling voor hernieuwbare energie: 14 procent van het bruto eindverbruik. Voor deze Europese doelstelling wordt geen gebruik gemaakt van de substitutiemethode, maar van de bruto eindverbruikmethode. Voor de rwzi’s komt dat in hoofdlijnen neer op bruto elektriciteitsproductie uit biogas (zonder correctie voor het omzettingsrendement voor elektriciteit) plus dat deel van de inzet van biogas voor wkk installaties dat wordt toegerekend aan de productie van warmte (inclusief warmte voor gisting). In deze methode telt de warmte relatief zwaar mee en wordt het verbruik van elektriciteit en warmte voor de gisting niet in mindering gebracht. Zelfvoorzienendheid is de procentuele verhouding tussen energieopwekking en -verbruik. Bij 100 procent of hoger is sprake van zelfvoorzienendheid. Dit betekent dat een rioolwaterzuivering energieneutraal is te noemen wanneer de energie-opwekking minimaal gelijk is aan het energieverbruik van de gehele rwzi.
stof verwijdering kan veel energie worden bespaard. De organische stof kan zoveel mogelijk worden omgezet in biogas, terwijl energiezuinige technologieën zorgen voor stikstofverwijdering.
beschikbaar zijn. Het rekenmodel is daarom zodanig opgezet dat waterschappen gegevens van hun eigen slibverwerking op het gebied van energieverbruik en -opwekking kunnen invullen.
Ook het gebruik van chemicaliën voor de afscheiding van organische stof staat opnieuw in de belangstelling. De productie van deze chemicaliën vraagt echter ook energie. In het model wordt daarom tevens het energieverbruik van de productie van chemicaliën berekend. Momenteel vindt door STOWA nader onderzoek plaats naar de waarden die in rekening worden gebracht voor chemicaliën. Het rekenmodel is zodanig opgezet dat deze nieuwe waarden kunnen worden ingevuld.
Eenduidige bepaling
Slibeindverwerking Momenteel zijn nog geen goede getallen voorhanden om het energieverbruik van alle slibverwerkingsroutes te kwantificeren. Dit komt doordat de afzetroutes zeer divers zijn en niet van alle verwerkers genoeg gegevens
platform
Voor de meeste waterschappers zijn termen als ‘direct en primair energieverbruik’ niet eenduidig. Het blijkt dat de protocollen deze termen anders definiëren. Ook de berekeningswijzen wijken af. Verder zijn ook de systeemgrenzen van de protocollen anders. Afvalwatertransport en slibeindverwerking worden wel, niet of deels meegenomen. Deze verschillen komen deels voort uit de doelstellingen van de protocollen. Vanuit deze doelstellingen is het begrijpelijk dat sommige berekeningswijzen gestandaardiseerd zijn voor alle sectoren in Nederland of zelfs Europa en niet specifiek op maat zijn gemaakt voor de afvalwaterwereld. Wij stellen voor eenheid te creëren binnen de afvalwaterwereld. Daarom is een rekenmodel
ontwikkeld dat op een inzichtelijke wijze het energieverbruik van afvalwaterzuivering berekent op twee manieren: het energieverbruik in gigajoules en het energieverbruik in primaire gigajoules. Voor de energieberekening in joules wordt rekening gehouden met energieverbruiken in de gehele keten, dus inclusief afvalwatertransport, chemicaliëngebruik en slibeindverwerking. Voor de primaire energieberekening worden al deze zaken ook meegenomen, maar wordt het opwekkingsrendement van warmte en elektriciteit verrekend, zoals nu ook gebeurt in MJA-berekeningen. De auteurs van dit artikel nodigen u uit te komen tot één berekening voor energie in afval-waterzuivering. Het project en het model worden gepresenteerd op diverse bijeenkomsten. De rapportage en het rekenmodel zijn na te lezen op internet: www.uvw.nl en www.waterenenergie.stowa.nl. Voor meer informatie kunt u contact opnemen met de initiatiefnemers Ad de Man van Waterschapsbedrijf Limburg en Henri Maas van Waterschap Brabantse Delta.
advertentie
Grondboorbedrijf Haitjema B.V. www.haitjema.nl Grondboorbedrijf Haitjema is als zelfstandige onderneming gespecialiseerd in het engineeren, bouwen en meerjarig onderhouden van complete grondwaterinstallaties. Wij staan dag en nacht voor u klaar!
Wisseling 10
Postbus 109
7700 AC Dedemsvaart
T: 0523 - 6120 61
F: 0523 - 615950
Email:
[email protected]
H2O / 11 - 2011
33
Marthe de Graaff, KWR Watercycle Research Institute Enna Klaversma, Waternet Sebastiaan Vliegen, Waterleiding Maatschappij Limburg Ad de Man, Waterschapsbedrijf Limburg
Energieverbruik in watercyclus in Amstelveen en Wijlre In H2O 25/26 uit 2010 lieten Roest e.a.1) al zien dat de Nederlandse watercyclus energie kan opleveren. Nu zijn twee lokale studies uitgevoerd naar het energieverbruik van de watercyclus: in Amstelveen en Wijlre2). Het grootste aandeel in het totale energieverbruik door de watercyclus wordt gevormd door de thermische energie (warmte) die huishoudens in het water brengen - dit maakt warmteterugwinning interessant. Per jaar gaat zo 48 PJprimair (oftewel 94 Wprimair per persoon*) aan warmte verloren in het riool, veel meer dan de 13 PJprimair/jaar (oftewel 26 Wprimair per persoon) die nodig is voor productie en distributie van drinkwater en transport en zuivering van afvalwater. Binnen de watercyclus wordt bovendien voldoende organische energie toegevoegd (onder andere in de vorm van feces) om de hele watercyclus van de benodigde energie te voorzien. Tevens blijkt dat energie als factor moet worden meegewogen bij de keuze van drinkwaterbronnen. Ook is vastgesteld dat rioolvreemd water leidt tot verhoging van het energieverbruik van de rwzi. Rioolvreemd water is water dat niet in het riool thuishoort, zoals grond-, regen- en oppervlaktewater. Door de herkomst van het rioolvreemd water te inventariseren en waar mogelijk maatregelen te nemen, kan het energieverbruik worden verlaagd.
D
e Nederlandse watersector wil de energieconsumptie verlagen - of zelfs een netto energieproducent worden - en de emissie van broeikasgassen verminderen. Daarvoor zijn in het Klimaatakkoord van de waterschappen de volgende doelstellingen geformuleerd: t vermindering van de energieconsumptie met 30 procent door het verbeteren van de efficiëntie (tussen 2005 en 2020); t voor 40 procent zelfvoorzienend zijn door eigen energieproductie (voor 2020); t vermindering van broeikasgasemissies met 30 procent (tussen 1990 en 2020); t 100 procent energie-inkoop van duurzame bronnen (voor 2020). De verandering die nodig is om deze doelstellingen te halen, moet voortkomen uit technologische maatregelen en benutting van potentiële energiebronnen. Daarvoor zijn water- en energiebalansen nodig op landelijk en lokaal niveau, waarin elektrische energie, thermische, organische en mechanische energie worden meegenomen. Deze energiebalansen helpen om de grote energieverbruikers te identificeren en mogelijkheden te vinden om energie te besparen. Naast de studie van de Nederlandse communale watercyclus1) zijn daarom twee
34
H2O / 11 - 2011
lokale casussen onderzocht, in Amstelveen en Wijlre.
Berekeningen energieverbruik Voor Amstelveen en Wijlre is het energieverbruik in de watercyclus vastgesteld. De analyse heeft betrekking op het verzorgingsgebied (afstromingsgebied, zuiveringskring) van de betreffende rwzi. Vrijwel alle gegevens zijn door Waternet, Waterleiding Maatschappij Limburg en Waterschapsbedrijf Limburg aangeleverd (zie de afbeeldingen 1a en 2a). In de berekeningen zijn meegenomen de inname van grond- of oppervlaktewater of inkoop van water, de voorbehandeling, het transport, de drinkwaterbehandeling, distributie, warmte in huishoudens, riolering en afvalwaterbehandeling. Voor de watercyclus van Amstelveen is ook gekeken naar de pompenergie die gebruikt wordt in de polders. Ook de energie die nodig is voor de productie van in de watercyclus gebruikte chemicaliën, is meegenomen, ervan uitgaande dat alle energie die nodig is voor de productie van chemicaliën bestaat uit elektriciteit. Op basis van de CO2-equivalenten (kg CO2/kg chemicaliën) is het energieverbruik berekend op basis van 0,59 kg CO2/kWh3).
Gebruikte omrekeningen Om de verschillende onderdelen in de watercyclus en de verschillende studies met elkaar te vergelijken, is het energieverbruik uitgedrukt per kubieke meter (afval/ drink)water. Dit is wellicht niet logisch in de afvalwatercyclus, aangezien daar voornamelijk in eenheden per inwonerequivalent wordt gerekend. Het elektriciteitsverbruik is omgerekend naar primaire energie op de energiecentrale, zodat de energiestromen kunnen worden vergeleken. Dit verwijst dus niet noodzakelijk naar de hoeveelheid fossiele brandstoffen, aangezien de bron ook een ‘groene’ bron kan zijn. Als conversiefactoren zijn gebruikt: brandstof 100 procent en elektriciteit 40 procent. In deze conversiefactoren is geen rekening gehouden met efficiëntie van de installaties die de desbetreffende voorziening leveren4). De energie-inhoud van aardgas bedraagt 32 MJ/Nm3 en van biogas 23 MJ/ Nm3 5). De hoeveelheid thermische energie is berekend op basis van de volgende gegevens: een gemiddelde temperatuur van het drinkwater bij aankomst in het huis van 12,5°C5) en van 27°C bij het verlaten van het huis6).
*thema
platform
Afb. 1b: Specifiek energieverbruik (MJprimair/m3) in Amstelveen.
Indirect energieverbruik Afb. 1a: Schematische weergave van de watercyclus van Amstelveen (met getallen uit 2008).
Resultaten Wijlre en Amstelveen De resultaten van deze berekeningen leveren een beeld op van het energieverbruik in Amstelveen en Wijlre. Ze zijn uitgebreid weergegeven in de afbeeldingen 1b en 2b. Daarin is te zien hoe de toegevoegde warmte vanuit de huishoudens in beide casussen vele malen groter is dan de andere energieverbruiken in de watercyclus. Het energieverbruik in de riolering en poldergemalen is relatief klein ten opzichte van de andere onderdelen in de watercyclus. Opvallend zijn de verschillen in energieverbruik voor drinkwaterproductie en distributie tussen Amstelveen en Wijlre. Zo kost bijvoorbeeld drinkwater uit Duitsland (TWA Roetgen) relatief weinig energie en is in Amstelveen relatief veel energie nodig voor transport en distributie van drinkwater.
De analyse van het indirecte energieverbruik door chemicaliën laat zien dat dit in dezelfde orde van grootte ligt als het energieverbruik voor drinkwaterproductie en afvalwaterzuivering (data niet weergegeven). Vooral chemicaliën voor coagulatie en ontharding zijn bepalend. Omdat de gebruikte kengetallen grotendeels zijn gebaseerd op schattingen, is het nodig om ze in de toekomst te onderbouwen en verifiëren.
Conclusies t
t
t
Uit zowel de landelijke studie als de twee lokale studies blijkt dat het thermische energieverbruik in huishoudens ongeveer vier maal hoger ligt dan het energieverbruik voor de productie van drinkwater en het zuiveren van afvalwater; Het huishoudelijk afvalwater bevat voldoende organische energie om de productie van drinkwater en het zuiveren van afvalwater zelfvoorzienend te maken; Het energieverbruik van drinkwater wordt grotendeels toegeschreven aan
t
het verpompen van water voor winning, transport en distributie. Grote transportafstanden of hoogteverschillen kosten relatief veel energie; Uit de lokale studies blijkt dat een groot deel van het rioolwater een onbekende oorsprong heeft. Dit resulteert in extra energieverbruik in het afvalwatertransport.
Aanbevelingen Er zijn drie mogelijkheden van warmteterugwinning die kunnen bijdragen aan een energieproducerende watercyclus. In huishoudens is op korte termijn warmteterugwinning mogelijk door het installeren van een douchewarmtewisselaar. Voor industrieën met een warmteoverschot is het nodig om aanbod en vraag naar warmte in te kaart brengen. In de riolering gaat warmte verloren naar de bodem. Metingen in het riool zijn nodig om verliezen en mogelijkheden tot terugwinning in kaart te brengen. Daarnaast is het aan te bevelen om bij de keuze van drinkwaterbronnen ook het
H2O / 11 - 2011
35
Afb. 2a: Schematische weergave van de watercyclus van Wijlre (met gemiddelde getallen van 2008 en 2009).
energieverbruik voor transport mee te wegen. Een andere inrichting van de afvalwaterzuivering kan het mogelijk maken zoveel mogelijk organische stof te verzamelen en daarna efficiënt om te zetten in bruikbare energie. Van groot belang is een goede systeemkeuze, die rekening houdt met energieverbruik, chemicaliën, broeikasgasemissies en restproducten. Waterschapsbedrijf Limburg houdt bij de geplande aanpassing van de zuivering Wijlre nadrukkelijk rekening met deze aspecten. Ook is het raadzaam de oorsprong van rioolvreemd water nauwkeurig vast te stellen om adequate maatregelen te kunnen nemen tegen het binnendringen in het riool. Dit kan energie besparen in de watercyclus.
Hoe verder Waternet heeft diverse initiatieven lopen op het gebied van warmte in het riool. Eerste metingen van temperatuur in het rioolstelsel zijn al uitgevoerd en dit wordt onder andere in het BTO-speerpuntenonderzoek voortgezet. Waterleiding Maatschappij Limburg heeft energiereductie sinds 2006 op de agenda staan. Dit heeft onder meer geleid tot energiebesparingen in het distributienet (drukverlaging en vervanging lagedrukpompen) en de aanleg van een zonnecellenpark bij Waterproductiebedrijf Heel. Dit jaar verricht WML een duurzaamheidsscan
36
H2O / 11 - 2011
Afb. 2b: Specifiek energieverbruik (MJprimair/m3) in Wijlre.
om inzicht te krijgen in de eigen klimaatvoetafdruk. Daarnaast oriënteert het drinkwaterbedrijf zich op mogelijkheden om energie in de watercyclus te besparen. WBL zal de rwzi Wijlre uitbreiden en aanpassen zodat die voldoet aan de eisen van de Kaderrichtlijn Water voor stikstof en fosfaat. In de technologische systeemkeuzestudie is nadrukkelijk aandacht besteed aan energieverbruik, chemicaliëngebruik, broeikasgassen en restproducten. Door realisatie van een warmtekrachtkoppeling zal de rwzi voor ongeveer driekwart zelfvoorzienend gaan worden en zal het verbruik aan primaire energie voor het zuiveringsdeel ook met driekwart dalen. NOTEN * Primaire energie is de hoeveelheid energie die nodig is om een bepaalde hoeveelheid gebruikte energie op te wekken. Bijvoorbeeld: 1 kWh (3,6 MJ) elektriciteit kost 9 MJ primaire energie (0,28 m3 aardgas). LITERATUUR 1) Roest K., J. Hofman en M. van Loosdrecht (2010). De Nederlandse watercyclus kan energie opleveren. H2O nr. 25/26, pag. 47-51. 2) Van Leerdam R. K. Roest, M. de Graaff en J. Hofman (2010). de watercyclus als energiebron. KWR 2010. 082. 3) STOWA (2008). Op weg naar een klimaatneutrale waterketen. Rapport 2008-17.
4) Vleeming, H., van der Pol, E., Varwijk, J. en Hinderink, P., . (2009). Evaluatierapport: mogelijkheden tot energiebesparing in de Nederlandse energie-intensieve industrie. Agentschap NL. 5) SenterNovem (2007). Cijfers en tabellen 2007. Kompas energiebewust wonen en werken. 6) Blokker M. en I. Pieterse-Quirijns (2010). Temperatuur in het leidingnet hangt samen met het klimaat. H2O nr. 23, pag. 46-49.
*thema
platform
Nellie Slaats, KWR Watercycle Research Institute George Mesman, KWR Watercycle Research Institute Ralph Beuken, KWR Watercycle Research Institute Bonnie Bult, Wetterskip Fryslân
Leidingnetbeheer verbindt drink- en afvalwatersector De drinkwater- en afvalwatersector kennen veel parallellen. In beide sectoren liggen veel leidingen in de ondergrond, die een groot kapitaal vertegenwoordigen. Ook streven beide sectoren naar een efficiënt beheer. Als de leidingen een bepaalde leeftijd hebben bereikt, wordt in beide sectoren de vraag naar hun restlevensduur steeds relevanter. Beide sectoren zetten in op assetmanagement als basis voor hun vervangingsinvesteringen, waarbij de geschatte risico’s op het falen van leidingen bepalend zijn. Conditiebepaling kan ondersteunen bij het nemen van beslissingen over het vervangen van de leidingen. Dit artikel gaat in op de conditiebepalingsmethoden voor asbestcement- (AC) en PVC-leidingen. Omdat de conditie afhangt van materiaaleigenschappen en niet van de toepassing, zijn deze methoden zowel voor drinkwater- als afvalwaterleidingen te gebruiken.
I
n de afgelopen jaren is in de drinkwatersector de kennis over en ervaring met methoden voor leidingbeheer toegenomen1). Hiervoor zijn meerdere methoden verkend, in de praktijk toegepast en geëvalueerd. Ook in de afvalwatersector wordt kennis gebundeld om het beheer van leidingen meer handen en voeten te geven. Schade in persleidingen kan tot grote overlast leiden. Het beheer van persleidingen is een onderwerp dat leeft binnen de waterschappen2). Veel waterschappen zoeken naar de wijze waarop vorm gegeven kan worden aan leidingbeheer. De overtuiging is dat goed onderhoud en goed beheer van afvalEen gesprongen persleiding zorgde in 2010 voor de nodige overlast (foto: Wetterskip Fryslân).
waterpersleidingen op de langere termijn alleen kunnen geschieden op basis van een goed leidinginformatiesysteem. Kennisuitwisseling binnen en tussen de sectoren werkt versterkend. Het is dan ook niet verwonderlijk dat het nieuwe Bestuursakkoord Water aanstuurt op kennisdeling van partijen in de waterketen.
Drinkwaterleidingnetten Het Nederlandse waterleidingnet is in totaal 115.921 km lang3) en vertegenwoordigt een waarde van ruim 20 miljard euro. Afbeelding 1 geeft een overzicht van de samenstelling van de leidingmaterialen.
Afvalwaterleidingnetten De totale buislengte van alle vrijvervalstelsels in de afvalwatersector bedraagt bijna 90.000 km4). Hiervan ligt 50.800 km buis in gemengde en 38.800 km in (verbeterd) gescheiden rioleringsystemen. Mechanische riolering is een verzamelnaam voor druk-, luchtpers- en vacuümriolering (afvalwaterpersleidingen). Deze systemen voeren afvalwater af via leidingen met beperkte diameters, met name over langere afstanden in het buitengebied. Er ligt naar schatting 27.100 km mechanische riolering. Van de persleidingen in het hoofdtransportsysteem wordt 4.350 km beheerd door gemeenten
Afb. 1: Samenstelling van het drinkwaterleidingnet in Nederland in 2008, gespecificeerd naar leidingmateriaal.
H2O / 11 - 2011
37
en 8.000 km door waterschappen4). Als materiaal is voor afvalwaterpersleidingen voornamelijk PVC, asbestcement, beton en polyethyleen gebruikt. Op centraal niveau zijn geen gegevens bekend over de verdeling van de gebruikte leidingmaterialen en de gebruikte diameters.
Degradatiemechanismen Onderzoek in de afgelopen jaren heeft duidelijk gemaakt welke degradatiemechanismen PVC- en AC-leidingen beïnvloeden. Zo loogt asbestcement uit onder invloed van een kalkoplossend milieu. Daarbij gaat de sterkte van het cement verloren5). Uitloging kan plaatsvinden aan de binnenzijde van de leiding (door kalkagressief water) en aan de buitenzijde (in een kalkloze bodem). Het resultaat is dat de sterkte in de tijd afneemt. In combinatie met de belasting op de leiding leidt dit op een gegeven moment tot het einde van de levensduur van de leiding: er ontstaat schade. Bij PVC-leidingen wordt de levensduur vooral bepaald door de kwaliteit van het oorspronkelijke materiaal bij de aanleg6),7). Gedurende de gebruiksduur van de leiding verandert deze kwaliteit nauwelijks, tenzij de leiding mechanisch wordt overbelast. Er bestaat echter een grote spreiding in de eigenschappen van de PVC-leidingen die door de jaren heen zijn gebruikt. Om een uitspraak te kunnen doen over de technische levensduur van een specifieke PVC-leiding is het noodzakelijk de kwaliteit van die leiding te meten.
Afb. 2: Principeschets radarmeting.
Camerawagen met georadarmeting.
Afb. 3: Resultaten georadar op verschillende klokstanden.
Conditie AC-leidingen Uitloging van AC-leidingen kan de sterkte van de leiding verminderen, waardoor de kans op breuk en lekkage toeneemt8). De mate van uitloging van de buiswand wordt beschouwd als een maat voor de conditie van AC-leidingen. Voor AC-waterleidingen zijn twee methoden ontwikkeld om de mate van uitloging te bepalen: de fenolftaleïnetest (destructief ) en de georadartechniek (nietdestructief ). Fenolftaleïnetest
Voor de fenolftaleïnetest9) wordt een deel van de leiding uitgenomen. Op het verse breukvlak wordt met een druppelflesje een fenolftaleïne-oplossing aangebracht, over de gehele doorsnede van de leidingwand (zie foto’s). Waar de pH hoger is dan 8,3 kleurt het asbestcement paars. Waar de pH lager is dan 8,3 blijft het AC kleurloos of grijs. Een pH lager dan 8,3 wijst op uitloging. Op de plaats waar het uitgeloogde (kleurloze of grijze) gedeelte maximaal is, wordt met een Bepaling van mate van uitloging van asbestcement met de fenolftaleïnetest.
schuifmaat de dikte van het uitgeloogde deel en de totale dikte van de leidingwand gemeten. Georadartechniek
De mate van uitloging van AC-leidingen is ook te bepalen met de georadartechniek. Het principe van materiaalonderzoek met radar berust op de vertraging en reflectie die een elektromagnetische golf ondervindt in de wand van de AC-leiding. Tijdens het radaronderzoek worden de tijd- en signaalsterkteverschillen gemeten tussen de uitgezonden impuls en de reflectiesignalen. Deze verschillen worden bepaald door verschillen in laagdikte en karakteristieke elektrische eigenschappen van de diverse lagen waaruit de AC-leiding is opgebouwd (zie afbeelding 2). Uit de gemeten waarden kan de opbouw van de onderzochte leidingwand worden bepaald. De antenne wordt met de hand over de meetlijnen voortbewogen. Per vijf millimeter afgelegde weg op de buis wordt één radaropname gemaakt. Zo levert de meting voldoende informatie op om via statistische bewerking kengetallen te bepalen. De techniek is zowel uitwendig als inwendig te gebruiken. Bij uitwendige toepassing wordt de leiding blootgelegd en de meting direct op de leiding uitgevoerd over een lengte van enkele meters. Afhankelijk van de gewenste nauwkeurigheid worden meer of minder lijnen over de leiding gemeten. Bij inwendige toepassing wordt een aangepaste camerawagen in de leiding gebracht. Deze
38
H2O / 11 - 2011
wagen kan metingen uitvoeren over enkele honderden meters. Omdat meten onder water niet mogelijk is, moet in dit geval de leiding worden drooggelegd.
Resultaat georadarmetingen Georadarmetingen leveren de eigenaar van de leiding rapportages op zoals in afbeelding 3. In de laatste grafiek is duidelijk zichtbaar hoe de aantasting over de leiding verdeeld is.
Restlevensduur AC-leidingen De restwanddikte kan in enkele stappen worden gerelateerd aan de benodigde levensduur. Eerst wordt de benodigde wanddikte voor de betreffende leiding in een bepaalde situatie afgeleid uit bekende gegevens. Afbeelding 4 geeft de benodigde wanddikte van een 200 mm AC-leiding die in zand ligt, onder verschillende verkeersbelastingen en inwendige drukken. Dergelijke figuren zijn beschikbaar voor verschillende leidingdiameters, grondsoorten en belastingen. Daarna wordt de resterende wanddikte vergeleken met de benodigde wanddikte. Daarbij wordt de restlevensduur berekend op basis van de afnamesnelheid van de oorspronkelijke wanddikte.
Meetmethoden conditie PVCleidingen De laatste jaren is de kennis toegenomen over welke materiaaleigenschappen verantwoordelijk zijn voor het bezwijken van PVC-leidingen6),7). De basis wordt gevormd
*thema door overspanning van het materiaal tot boven de bezwijkspanning. Hoe groot de bezwijkspanning van het PVC is, hangt af van de betreffende buis. Een breuk ontstaat pas als een initiatiepunt aanwezig is in de buis. Dat zijn bijvoorbeeld insluitsels afkomstig uit de extruder, verkoold of verglaasd PVC, maar ook beschadigingen in de wand, zoals krassen die ontstaan bij een onzorgvuldige aanleg. Rondom dergelijke initiatiepunten is de materiaalspanning verhoogd en kan de maximumspanning worden overschreden. Het materiaal bezwijkt ter plaatse en de breuk zet zich langzaam door, totdat de buis over de volledige wanddikte is gescheurd. Hoe snel dit tot volledige breuk leidt, is afhankelijk van het spanningsniveau, de spanningswisselingen en het materiaal (samenstelling en fabricage). De relatie tussen het spanningsniveau en de tijd dat deze spanning kan worden weerstaan, wordt de weerstand tegen langzame scheurgroei genoemd7). Leidingonderzoek verloopt volgens de volgende stappen: t visueel onderzoek van de breuk Hierbij wordt de breuk onderzocht op zichtbare initiatiepunten. Vervolgens wordt bepaald of op deze plaats een onregelmatigheid in het materiaal aanwezig is. Als onregelmatigheden aanwezig zijn, zal de buis bij relatief lage spanningen al scheurgroei kunnen vertonen; t DCMT-test (weerstand tegen aantasting door dichloormethaan bij een bepaalde temperatuur) Deze test geeft aan in hoeverre de gelering van het PVC-materiaal bij de extrusie van de buis voldoende is geweest. Als het materiaal tijdens deze test wordt aangetast, is de gelering niet voldoende en zal het materiaal niet voldoende spanningen kunnen opnemen; t weerstand tegen langzame scheurgroei De bezwijkspanning van PVC is afhankelijk van de tijd dat het materiaal onder spanning staat. Een hoge spanning leidt binnen korte tijd tot breuk, een lage spanning leidt na
platform
Afb. 6: Principe van langzame scheurgroei in PVC.
t
langere tijd tot breuk. Deze eigenschap kan sterk verschillen tussen PVC-leidingen en bepaalt in sterke mate hoe vaak en wanneer storingen optreden; inschatting van de heersende spanningen in het buisdeel Met een eenvoudige sterkteberekening wordt bepaald wat het spanningsniveau in het materiaal is op basis van inwendige druk, diepteligging en eventuele verkeersbelasting.
Wanneer in het onderzochte buisdeel geen duidelijke initiatiepunten aanwezig zijn en uit de DCMT-test geen lage geleergraad volgt, wordt de weerstand tegen langzame scheurgroei bepaald. Hiertoe worden enkele segmenten van de buiswand (afmeting 30 mm x 200 mm) verschillend belast om vast te stellen bij welke combinatie van spanning en tijd een breuk optreedt. Uit de uitslag van de verschillende segmenten komt een regressielijn voor deze specifieke buis. Daaruit en uit de berekende optredende spanning wordt bepaald of de breuk verklaarbaar is (zie afbeelding 5).
Langzame scheurgroei PVC In afbeelding 6 is het resultaat weergegeven
Afb. 5: Benodigde minimum wanddikte bij verschillende belastingen.
Deeltje in de PVC-buiswand.
van een test van de weerstand tegen langzame scheurgroei en de berekende spanning in het materiaal van een schadegeval met een PVC-buis. Bij deze leiding heeft de aanwezige spanning na 36 jaar tot een breuk geleid, die goed verklaarbaar is uit de gemeten weerstand tegen langzame scheurgroei. De spreiding in de tijd tussen de 95 procent betrouwbaarheidsintervallen (gestippelde lijnen) is zeer groot. Als uit de berekening blijkt dat het spanningsniveau niet te hoog is en uit de testen blijkt dat het PVC niet de eigenschappen bezit die ervan worden verwacht, wordt de beperkte buiskwaliteit aangewezen als meest waarschijnlijke oorzaak van het bezwijken. Omdat een geleverde batch buizen over het algemeen volledig in één leiding wordt gebruikt, is hiermee de gehele leiding verdacht. De bepaling van de weerstand tegen langzame scheurgroei is tot nog toe vooral uitgevoerd op schadegevallen en leverde daarbij redelijke verklaringen voor de breuken. Het lijkt erop dat deze eigenschappen voor een groot deel partijafhankelijk zijn: als één buis stuk gaat volgen vaak meerdere. Vaak wordt pas onderzoek gedaan bij een derde of vierde schadegeval in een leiding.
Storingsregistratie De conditie van een leiding kan voor een deel worden herleid uit het aantal spontane storingen in die leidingen of in soortgelijke leidingen. Voor het vertalen van
H2O / 11 - 2011
39
storingsinformatie naar de te verwachten restlevensduur voor alle leidingen zijn meer gegevens noodzakelijk, bijvoorbeeld over de omgevingsfactoren (zoals nabijheid van bomen of grondwaterstand). Deze gegevens worden echter bij een storing zelden uniform geregistreerd10). Om relaties te vinden tussen omgevingsfactoren, storingsfrequenties en de leidingconditie is niet alleen een uniforme registratie van storingsgegevens nodig, maar ook een hoeveelheid geregistreerde storingen die groot genoeg is om statistisch betrouwbare conclusies te trekken. Het samenbrengen van storingsgegevens kan ertoe bijdragen dat er voldoende gegevens zijn om conclusies te trekken. In de drinkwatersector is recent een storingregistratiesysteem beschikbaar gekomen: USTORE. De storingsgegevens van vijf waterbedrijven worden hierin verzameld en vormen zo een afdoende basis om conclusies te trekken. Een dergelijk systeem kan ook worden opgezet voor het registreren van storingen in afvalwaterleidingen. Binnen de afvalwatersector is een vergelijkbare ontwikkeling gaande bij algemeen onderhoud. Er is een aanpak geformuleerd om te komen tot een landelijke uniforme storingsregistratie die op termijn te benchmarken is. Aangegeven wordt aan welke minimale eisen waterschappen moeten voldoen bij storingsregistratie. Ook wordt een richtlijn aangegeven voor het toepassen van storingsanalysemethodieken11).
Conclusies De verzamelde kennis over en onderzoeksmethoden voor leidingconditie is zowel in de drinkwater- als in de afvalwatersector te gebruiken. Het is van belang dat beide sectoren hun kennis delen over ontwikkelingen op dit gebied. In de drinkwater- en afvalwatersector bestaat een aanzienlijk deel van de leidingen uit PVC en asbestcement. De eigenschappen van deze materialen zijn niet afhankelijk van de specifieke toepassing. Methoden voor condi-
Afb. 8: Gemeten weerstand tegen langzame scheurgroei.
tiebepaling die zijn ontwikkeld in de drinkwatersector, zijn daarom ook toepasbaar op afvalwaterpersleidingen en andersom. LITERATUUR 1) Beuken R., N. Slaats en R. de Bont (2011). Naar een duurzame balans tussen prestaties, kosten en risico’s voor waterdistributie. H2O nr. 8, pag. 30-32. 2) Werkgroep Persleidingen (2008) Beheer en onderhoud van persleidingen Eindrapportage Opdrachtgever: Actieteam Onderhoudsmanagement van de Vereniging van Zuiveringbeheerders. 3) Vewin (2008). Drinkwaterstatistieken 2008: de watercyclus van bron tot kraan. 4) Stichting RIONED (2010). Riolering in beeld Benchmark rioleringszorg 2010. 5) Slaats N., G. Mesman en L. Rosenthal (2003). Schade in asbestcement leidingen: vervangen of repareren? H2O nr. 16, pag. 29-32. 6) Slaats N., J. Vreeburg, A. Boersma en J. Breen (2003). PVC-waterleidingen: hoe lang gaan ze mee? H2O nr. 16, pag. 25-28. 7) Mesman G., N. Slaats, A. Boersma en B. Schultz (2009). Nieuwe methode inzetbaar bij saneringsbeslissingen PVC-leidingen. H2O nr. 16/17, pag. 44-47.
advertentie
40
H2O / 11 - 2011
8) Slaats N. en G. Mesman (2003). Conditiebepaling asbestcement waterleidingen - wanddikte, belastingen. KWR Watercycle Research Institute. BTO 2003.39. 9) Leroy P., M. Schock, I. Wagner en H. Holtschulte (1996). Cement-based materials. AwwaRF/DVWG-Technologiezentrum Wasser. Internal corrosion of water distribution systems (second edition). 10) Vloerbergh I. en M. Blokker (2010). Sharing failure data to gain insight into network deterioration. Water asset management international nr. 2, pag. 9-14. 11) Van Zutphen M. (2008). Registratie storingen uniform? Neerslag nr. 4, pag. 23-25.
*thema
platform
Henry van Veldhuizen, Waterschap Vallei & Eem Mike van Boldrik, Tauw Egbert van ‘t Oever, Waterschap Vallei & Eem Piet Tessel, Tauw
Kostenbesparing door reductie van discrepantie Waterschap Vallei & Eem heeft in aanzienlijke mate last van de zogeheten discrepantieproblemen. De gemeten vuilvracht in het aangeleverde afvalwater is hoog ten opzichte van de heffingsomvang. Dat was reden om de discrepantie te gaan inventariseren en terug te gaan brengen tot onder het landelijk gemiddelde. Deze aanpak is lastig en arbeidsintensief. Inmiddels is er beter zicht op de mate van discrepantie per zuiveringskring en zijn de eerste successen behaald. Ten slotte zijn aanbevelingen gedaan voor het optimaliseren van bestaande processen die van invloed zijn op het verminderen van de discrepantie.
O
p de rwzi’s worden in het algemeen meer vervuilingseenheden (i.e.’s) aangeboden dan waarvoor wordt betaald (v.e.’s). Het verschil tussen het aantal gemeten en betaalde eenheden wordt aangeduid met de term discrepantie. Waterschap Vallei & Eem verricht al vanaf 1997 onderzoek naar de verschillen op de zuiveringsinstallaties. In 1997 bedroeg de gemiddelde discrepantie van alle rwzi’s 23 procent. Vanaf 2006 is een behoorlijke stijging ingezet, tot circa 34 procent in 2008. Vallei & Eem heeft zich daarom ten doel gesteld de discrepantie uiterlijk 2012 terug te brengen tot onder het landelijk gemiddelde. Adviesbureau Tauw is ingeschakeld om de uitvoering van het onderzoek te begeleiden. Discrepantie kan verschillende oorzaken hebben. Onnauwkeurigheid bij influentmeting rwzi’s
De dagelijkse belasting (debiet en vracht) van een rwzi fluctueert behoorlijk. Dit wordt veroorzaakt door wisselende lozingen door particulieren, bedrijven en neerslag. Om nauwkeurige cijfers te verkrijgen, zou de vuilvracht elke dag gemeten moeten worden. Dit is echter veel te kostbaar. In de praktijk wordt gemeten om de vier tot twaalf dagen, afhankelijk van de grootte van de rwzi en de spreiding in de meetwaarden. Hierdoor ontstaan (geaccepteerde) onnauwkeurigheden. Daarnaast geven ook de debietmetingen onnauwkeurigheden te zien. Verder dient rekening te worden gehouden met afwijkingen bij monstername, transport en analyse van monsters.
Onnauwkeurigheid in heffingensysteem
Een vervuilingseenheid is gebaseerd op de hoeveelheid zuurstof die nodig is om de vuilvracht van één persoon vanuit de woning af te kunnen breken. Tot en met 2008 is uitgegaan van een maatstaf van 136 gram zuurstof per dag. Omdat uit diverse recentere onderzoeken naar voren kwam dat deze maatstaf te laag is, is die vanaf 2009 door het Rijk verhoogd tot 150 gram zuurstof per dag. Bij meerpersoons huishoudens wordt standaard uitgegaan van drie personen per woning. In sommige gebieden is de woningbezetting hoger, waardoor de werkelijke vuilbelasting hoger kan uitvallen. Voor de meeste bedrijven geldt dat de vervuilingswaarde wordt vastgesteld met behulp van de tabel afvalwatercoëfficiënten. Dit is een forfaitaire benadering. Bedrijven worden ingedeeld in een waterklasse met een bijbehorende gemiddelde afvalwatercoëfficiënt, die niet altijd overeenkomt met de werkelijke vervuilingswaarde die bij dat bedrijf hoort.
lozingen van zogenaamde tabelbedrijven zoals hierboven beschreven. Een andere groep grote lozers zijn de meetbedrijven. Op basis van meetweken of etmaalmonsters door het jaar heen wordt de vuilvracht en daarmee de heffinghoogte bepaald. Gedurende meetweken is het vaak mogelijk schoner te werken of minder vuil te lozen dan regulier wordt gedaan. Daarnaast zijn er soms mogelijkheden om buiten de meetvoorziening om te lozen. Er zijn gevallen bekend van oude leidingen op het riool waarvan de verschillende instanties geen weet hadden.
Waarom onderzoek? De vraag doet zich voor waarom we onze energie zouden steken in het aanpakken van de discrepantieproblematiek. De kosten van zuiveringsbeheer worden immers omgeslagen over de aangesloten huishoudens en bedrijven. Het geld komt toch wel binnen, waarom dan toch discrepantie onderzoek?
Afspoeling van verharde oppervlakken
Straatvuil levert een aandeel in de totale vuilvracht die aangevoerd wordt op de rwzi’s. Hiervoor wordt geen zuiveringsheffing betaald. Met name na een langdurige droge periode leidt dit tot pieklozingen.
t
rechtvaardigheidsbeginsel Voor het gevoel wellicht de belangrijkste reden. De vervuilingsheffing is gebaseerd op het principe de vervuiler betaalt. Er zijn blijkbaar bedrijven of personen die zich onbewust, bewust of zeer bewust op kosten van de gemeenschap van hun afval(water) ontdoen en daarmee zelf grote kosten besparen. Om deze misstanden aan het licht te brengen, is onderzoek noodzakelijk;
t
onvoorziene exploitatiekosten Als gevolg van de discrepantie kan
Illegale lozingen
Hoewel een deel van de discrepantie te verklaren is uit de voorgaande oorzaken, is het in sommige gevallen overduidelijk dat illegale lozingen plaatsvinden. Deze puntlozingen kunnen tot extra vuilvrachten van soms duizenden v.e.’s leiden. In de meeste gevallen betreft het bedrijfsmatige
H2O / 11 - 2011
41
de bedrijfsvoering op een rwzi danig worden verstoord. Op rwzi Ede leidde een plotseling toenemende vuilvracht tot een verstoring van het stabiele proces van biologische fosfaatverwijdering, waardoor het nodig was over te schakelen op chemische fosfaatverwijdering. Op rwzi Amersfoort traden grote problemen op door aanvoer van veel vet. Discrepantie en vet hebben een onlosmakelijke relatie. Behalve overschrijdingen van de lozingsnorm leverde dit in beide gevallen veel extra kosten op als gevolg van extra metaaldosering en slibproductie. Het duurde meer dan een jaar om de bedrijfsvoering weer stabiel te krijgen; t
t
t
overschrijding lozingsnormen Overmatige toename van de vuilvracht kan ervoor zorgen dat de capaciteit van een installatie onverwacht tekort gaat schieten. Op rwzi Amersfoort, waar zowel de vuilvracht toenam alsook de samenstelling in ongunstige zin veranderde, leidde dit binnen twee jaar tot een overschrijding van de stikstofnorm in het effluent met ruim 2 mg/l. Indien de discrepantie niet is te verminderen, is uitbreiding van de zuiveringscapaciteit onvermijdelijk; aanpassing of uitbreiding van installaties Op het moment dat installaties aan uitbreiding of aanpassing toe zijn, is het altijd belangrijk om de uitgangspunten voor het ontwerp te toetsen. Met name de (toekomstige) belasting van de installatie speelt daarbij een belangrijke rol. Het blijkt vaak lastig een goede prognose te maken voor een periode van zo’n 15 jaar. Indien sprake is van discrepantie, levert dit een extra complicatie in het vaststellen van de benodigde capaciteit van de installatie op. Onderzoek is dan nodig om te bepalen of in het ontwerp wel of niet extra capaciteit moet worden gereserveerd voor de discrepantie; zuiveringstarief De laatste jaren neemt de druk op de
Meetopstelling nabij een verdacht invdustrieterrein om dichter bij de bron te komen.
Afb. 1: Discrepantie per jaar per zuiveringskring.
tarieven toe. Dit leidt in veel gevallen tot een zoektocht naar mogelijke bezuinigingen in investerings- en exploitatiekosten. Het verminderen van de discrepantie biedt een mogelijkheid de tarieven te laten dalen. Indien onderzoek leidt
Afb. 2: Met het programma Bridgis is de heffing per bemalingsgebied snel en nauwkeurig vast te stellen.
tot meer heffing, is de tariefdaling recht evenredig met de daling van de discrepantie. Indien het echter leidt tot minder vuilbelasting op de rwzi’s, dalen de exploitatiekosten op korte termijn met circa 20-30 procent van de hiervoor genoemde daling. Op langere termijn zal het echter ook leiden tot minder investeringen.
Aanpak Waterschap Vallei & Eem heeft naar aanleiding van de zeer hoge discrepantie in 2008 een gebiedsbrede aanpak gelanceerd. Inventarisatie
Inventarisatie van de discrepantie per zuiveringskring en per bemalingsgebied is de eerste stap voor een gerichte aanpak van de problemen. Hierdoor wordt inzichtelijk waar de grootste winst te halen is. Enerzijds vraagt dit een intensieve bemonstering en anderzijds een helder inzicht in de heffing per bemalingsgebied. Vanaf 2008 worden continu twee monsternamekasten ingezet om ergens in het beheergebied van het waterschap een gemaal te bemonsteren. In eerste instantie is een algehele scan gemaakt van het hele gebied, waardoor inzicht is ontstaan in de locaties van de discrepantie. Vervolgens is ingezoomd op de meest afwijkende bemalingsgebieden. In sommige gevallen zijn zelfs delen van rioleringsge-
42
H2O / 11 - 2011
*thema
platform
bieden bemonsterd om steeds dichter bij de bron te komen. Dit vraagt ook de nodige creativiteit en inventiviteit om een goede bemonstering mogelijk te maken. Daarnaast is in 2008 overgegaan tot de aanschaf van het programma Bridgis, dat al eerder werd gebruikt door collega’s van Hoogheemraadschap De Stichtse Rijnlanden. Daarmee is op basis van informatie van het belastingkantoor Tricijn snel en nauwkeurig inzicht te verkrijgen in de heffingsomvang per bemalingsgebied en zuiveringskring. Met name de visuele inzichtelijkheid geeft bij de handhaving in het veld meer mogelijkheden. Dit heeft een enorme versnelling en kwaliteitsverbetering opgeleverd in de vergelijking van heffings- met meetgegevens. Zo is snel en eenvoudig op elk gewenst tijdstip inzicht te krijgen in de stand van zaken. Eén en ander heeft geleid tot scherp inzicht in de omvang en locaties van de discrepantieproblematiek (zie de afbeeldingen 1 en 2). Aanpak
Aanpak van de discrepantie per gebied is de volgende stap. Naar de mate waarin bepaalde (bemalings)gebieden last hebben van discrepantie wordt onderzocht wat de oorzaak is van de discrepantie. Enerzijds kan het onderzoek bestaan uit het verder inzoomen op een bemalingsgebied om dichterbij een mogelijk illegale lozing te komen. Anderzijds wordt gezamenlijk met de betreffende gemeenten en Tricijn gekeken wat de bijzonderheden in een gebied zijn en worden aan de hand daarvan extra controles en bedrijfsbezoeken ingepland. Om dit te kunnen organiseren, is in diverse gemeenten een handhavingsteam opgericht met vertegenwoordigers van Tricijn, het waterschap en de betreffende gemeente(n). Actie
Daadwerkelijke actie bij constatering van misstanden of illegale lozingen is de volgende stap tot het terugdringen van de discrepantie. Indien een lozing wordt geconstateerd die illegaal is of niet voldoet aan het heffingniveau, wordt met het team samengewerkt aan het oplossen van de situatie. Het doel hiervan is het voorkomen van illegale lozingen in de toekomst. Indien mogelijk wordt ook gewerkt aan het vaststellen van de grootte van de lozing in het verleden om een naheffing te kunnen opleggen. Hiervan gaat naar verwachting een preventieve werking uit.
Resultaat en bevindingen Door middel van de beschreven aanpak is in de zuiveringskring Amersfoort met succes ingezoomd op bepaalde industrieterreinen. Bij een aantal bedrijven zijn buitensporige vetlozingen aangepakt en er loopt een onderzoek naar een mogelijke illegale lozer. De aanpak resulteerde in een daling van de discrepantie in de zuiveringskring Amersfoort van circa 30 procent in 2008 tot minder dan 10 procent in 2010. Over het geheel genomen is de discrepantie de afgelopen twee jaar met circa drie procent gedaald tot 20 procent op basis van 150 g TZV (zie afbeelding 3) tegenover een landelijk gemiddelde in 2009 van tien procent. Daarmee komt het
Afb. 3: Verloop van de discrepantie over de afgelopen jaren.
doel in zicht, maar is het nog niet bereikt. Van de resterende discrepantie is een deel verklaarbaar. Dit wordt vooral veroorzaakt door een relatief hogere woningbezetting in het waterschapsgebied. Geconstateerd wordt dat het opsporen en aanpakken van de discrepantie erg lastig en arbeidsintensief is. Wel is vastgesteld dat op een aantal punten in onze processen verbeteringen mogelijk zijn die de aanpak van de discrepantieproblemen kunnen vereenvoudigen: t De betrouwbaarheid van de gegevens over vuilvrachten vanuit rioolstelsels is niet altijd voldoende vanwege een beperkt aantal metingen en optredende afwijkingen in de meetapparatuur. Een verbetering van de statistische betrouwbaarheid is gewenst; t Het opsporen van illegale lozingen kost veel tijd en energie indien met de huidige monsternametechnieken wordt gewerkt. Het toepassen van innovatieve technieken, bijvoorbeeld onlinemetingen in de riolering zou het opsporen van bijzonderheden kunnen versnellen; t Het toezicht op lozingen wordt door verschillende partijen in de waterketen onafhankelijk van elkaar uitgevoerd en is vooral regulier van aard. Meer afstemming en samenwerking gericht op de gestelde doelen is noodzakelijk en effectiever; t De heffingscontrole is neergelegd bij het centrale belastingkantoor (Tricijn). Het belastingkantoor is vooral (in)gericht op efficiënte inning van belastinggelden. Een heroriëntatie op het belang van de heffingcontrole is daarom gewenst; t Met de introductie van de Waterwet ligt het grootste deel van de toezicht- en handhavingstaak bij de gemeenten. Het belang van het stringent handhaven op de lozingen van bedrijven kan op gespannen voet staan met andere belangen binnen de gemeente, zoals de economische bedrijvigheid en het reduceren van kosten.
t
Alert toezicht vanuit het waterschap blijft daarom van groot belang; De meeste gemeenten hebben vanwege hun omvang slechts beperkte kennis en capaciteit in huis voor het adequaat uitvoeren van de handhavingstaak. Een goede samenwerking tussen gemeenten onderling en met het waterschap kan leiden tot een effectiviteitslag.
Aanbevelingen Het inventariseren en aanpakken van de discrepantie in een zuiveringskring kan leiden tot het opsporen en verminderen van illegale lozingen en daarmee tot het verlagen van de zuiveringskosten. Het blijft een lastig en arbeidsintensief proces. Het is aan te bevelen vooral in te zetten op het optimaliseren van bestaande processen die van invloed zijn op het ontstaan en inzichtelijk maken van discrepantie. Hierbij valt te denken aan betrouwbare metingen, snel en nauwkeurig inzicht in de gegevens, een goede afstemming in de waterketen en vooral een goed en alert toezicht op lozende bedrijven.
H2O / 11 - 2011
43
Bert Daamen
Dynamische filtratie nieuw concept voor slibretentie De eerste stappen in de ontwikkeling van dynamische filtratie voor slibretentie in actiefslibsystemen zijn gezet. In 2002 is begonnen met experimenteel onderzoek op laboratoriumschaal en vanaf 2007 zijn de eerste opschalingsstappen uitgevoerd. Om de marktpotentie van dynamische filtratie te beoordelen, is onderzoek verricht ter vaststelling van de haalbaarheid van een hoge flux en een goede effluentkwaliteit bij een laag drukverschil.
D
ynamische filtratie is een nieuwe techniek voor slibretentie in actiefslibsystemen en biedt potentiële voordelen ten opzichte van bestaande technieken. Het voordeel ten opzichte van bezinking betreft een goede effluentkwaliteit met minder dan vijf mg/liter onopgeloste bestanddelen, een klein ruimtebeslag door compacte bouw (10 tot 20 m3/m2.uur) en plaatsing in een aeratietank en robuustheid voor wisselende slibkwaliteit (draadvormers en drijflagen). Het voordeel ten opzichte van membraanfiltratie betreft lage investeringskosten door hoge fluxen en toepassing van eenvoudige materialen, een laag energiegebruik door lage drukval (< 50 cm H2O) en ondergedompelde uitvoering en lage beheerskosten (onderhoud en levensduur) door toepassing van robuust materiaal. De onderzoeksresultaten tonen aan dat dynamische filtratie met een ondergedompelde vlakke-plaat-configuratie bij drukverschillen van vijf tot 15 cm H2O in actief slib leidt tot netto-fluxen van 100 tot 800 l/ m2 · uur en een effluentkwaliteit van 1 tot 5 NTU. Door middel van terugpulsen met filtraat is aangetoond dat fouling effectief beheersbaar is en dat gedurende de nog relatief korte filterlooptijden (tot vier uur) een stabiel fluxpatroon ontstaat. De resultaten zijn dusdanig, dat is besloten om dit jaar de (technisch-economische) haalbaarheid
verder te ontwikkelen voor toepassing in de Nederlandse rioolwaterzuiveringen.
Effluentkwaliteit De eerste experimenten zijn in 2002 uitgevoerd met een verticaal opgesteld tubevormig cross-flow doekfilter met interne beluchting voor verversing en air-scour op rwzi-slib (5,4 g/l, SVI 90 ml/g) bij 13 cm H2O verschildruk. Afbeelding 1 geeft het karakteristieke patroon van dynamische filtratie weer. Hierbij is gedurende een filterrun sprake van opbouw van een filterende koeklaag, die leidt tot een afnemende flux en een verbeterende filtraatkwaliteit. Uit dit resultaat blijkt dat zonder enige optimalisatie reeds snel een efficiënt dynamisch filter wordt gevormd. In deze filterrun van drie uur worden fluxen hoger dan 70 l/m2.uur gerealiseerd en een filtraatkwaliteit die tenminste vergelijkbaar is met die van een nabezinktank. Met dit gegeven is vervolgens het accent gelegd op het optimaliseren van de flux in samenhang met het ontwerp en de operationele instellingen.
Dynamische filtratie is het proces waarin op een grofmazig dragermateriaal (typische porie-grootte 3 tot 500 μm) een filterende koeklaag wordt opgebouwd met een beduidend kleinere poriegrootte. De term ‘dynamisch’ refereert naar de veranderlijke structuur van de filterende koeklaag. Ten opzichte van micro- en ultrafiltratie kenmerkt dynamische filtratie zich door hogere fluxen (tot 1.000 l/m2.uur), lagere drukval over het filter (1-50 cm waterkolom) en een minder goede filtraatkwaliteit (2-20 mg/l onopgeloste bestanddelen), doordat geen sprake is van een absolute barrière voor kleinere deeltjes.
44
H2O / 11 - 2011
Stapsgewijze ontwikkeling Met als einddoel een vermarktbaar filtratiesysteem (een hoge flux en een minimum aan materiaalgebruik en bewerkingen) is uiteindelijk gekozen voor een configuratie met ondergedompelde vlakke platen. De stappen die hiertoe geleid hebben, zijn de volgende: Terugspoelen
Bij gewenste hoge fluxen (hoger dan de kritische flux) is fluxdaling tijdens het filtratieproces onontkoombaar. Deze wordt veroorzaakt door verstopping van de poriën ín het doek, de afnemende porositeit van de opgebouwde filterlaag (compressie en herschikking) en de toenemende koeklaagdikte. Periodiek terugspoelen leidt tot een hoge flux door beheersing van de laagdikte van het opgebouwde dynamische filter, de vervuiling van poriën ín het filterdoek en een voldoende porositeit van het telkens opnieuw ververste dynamische filter. Uitgaande van een ondergedompelde vlakke-plaat-configuratie zijn testen uitgevoerd om te achterhalen of door middel
Afb. 1: Typisch profiel van flux en filtraatkwaliteit bij dynamische filtratie.
*thema
Afb. 2: Fluxprofielen dynamische filtratie.
van terugspoelen een stabiele flux verkregen kan worden. In een testinstallatie met één ondergedompeld filterdoek van 22 cm lang en 12,5 cm breed (tweezijdig; 550 cm2) is teruggepulst met een kleine hoeveelheid filtraat (geschat op circa 5 l/m2.uur). In deze opstelling blijkt (bij 7 cm H2O verschildruk en 6,5 g/liter actief slib met SVI van 104 ml/g) dat het fluxprofiel in vijf opeenvolgende filterruns van elk een half uur te convergeren naar een stabiel patroon. Ondanks het sterk dynamische verloop van een afnemende flux per filterrun blijkt telkens weer na circa drie filterruns een stabiel fluxpatroon te ontstaan. Hiermee is aangetoond dat inzet van terugspoelen door middel van korte, krachtige pulsen effectief is om fouling te beheersen. De tot nog toe verkregen testresultaten betreffen momentopnames gedurende maximaal vier uur en vereisen duurtesten om het beeld van foulingsprocessen op, aan, in en binnen het filterdoek op te helderen. Multifilamenteus filterdoek
Het terugspoelen van het filterdoek vereist vanwege zijn hoge permeabiliteit en benodigde verdeling van de puls over het filteroppervlak zeer hoge terugspoelsnelheden en leidt derhalve tot grotere mechanische krachten. Deze grote krachten tijdens het terugspoelen en de randvoorwaarde van een eenvoudige filterconfiguratie hebben geleid tot de keuze voor geweven multifilamenteus filterdoek als dragermateriaal voor het dynamische filter. Met verschillende geweven doekmaterialen is met ondergedompelde elementen van 60 cm2 onderzoek gedaan op basis van kortdurende filtratieproeven gedurende 40 minuten, waarbij na een half uur een stationaire filtraatkwaliteit (troebelheid) werd bereikt. Een zeer open filterdoek met hoge permeabiliteit (monofilamenteus geweven doek met poriediameter 130 μm) leidt bij de hoogste initiële flux tot de laagste ‘stationaire’ eindflux en een aanzienlijke doorbraak van onopgeloste stof. Dit resultaat bevestigt de kwetsbaarheid van het gebruik van doek met een open poriestructuur naar een matige effluentkwaliteit (doorbraak zwevende stof ) en een lage flux (verstopping ín de doekporien). Voor de overige geweven multifilamente filterdoeken (de drie meetpunten links in
platform
Afb. 3: Invloed van doeksoort (permeabiliteit) op flux en troebelheid bij 10 cm H2O drukverschil.
afbeelding 3) was de permeabiliteit voor leidingwater een factor 10 tot 30 hoger dan bij actiefslibfiltratie onder stationaire effluentkwaliteitcondities. Dit onderbouwt het feit dat de weerstand voor filtratie voornamelijk ligt in de opgebouwde dynamische filterlaag. Multifilamenteus filterdoek blijkt onder de gegeven condities de beste verhouding tussen flux en filtraatkwaliteit op te leveren, vergeleken bij monofilamenteus geweven filtermaterialen. Ondergedompelde vlakke-plaat-configuratie
Uitgaande van een beschikbaar mechanisch robuust filterdoek is er voor gekozen om de hoeveelheid constructie- en dragermateriaal zoveel mogelijk te beperken. Dit heeft geleid tot de keuze voor een ondergedompeld filtratieconcept (filtratierichting van buiten naar binnen), waardoor de krachten voor het terugpulsen voornamelijk opgevangen kunnen worden door het filterdoek zelf. Een ander voordeel is de minimale verstoring van de slibvlokstructuur en de lagere energiekosten voor rondpompen. Vanuit de beheersing van productiekosten is in dit stadium gekozen voor een minimale hoeveelheid bewerkingen per vierkante meter doek, hetgeen leidde tot het uitgangspunt van een vlakke-plaat-configuratie.
Hierbij zal vanuit het onderzoeksthema ‘de rwzi als energiefabriek’ het concept van dynamische filtratie op de A-trap (alternatief voor tussenbezinking) en op laagbelast actief slib (alternatief voor nabezinking) verder ontwikkeld worden. Op de A-trap wordt onderzocht of meer organische stof afgevangen kan worden, hetgeen leidt tot aanzienlijke energiebesparing door vergroting van de biogasproductie in de slibvergisting en verlaging van de vereiste beluchtingsenergie in de B-trap. De eerste kortdurende filtratietesten op A-trap-slib zijn veelbelovend bij gemiddelde fluxen tussen 70 en 80 l/m2.uur bij slechts 7 cm H2O drukverschil, circa twee procent spoel(tijd)verlies en minder dan 2,5 mg/liter onopgeloste stof in het filtraat. Voor de inzet van dynamische filtratie op een laagbelast actiefslibsysteem (B-trap) zal de technisch-economische haalbaarheid van het systeem onderzocht worden met als referentie de huidige stand der techniek, te weten nabezinking (met al dan niet nageschakelde mediumfiltratie) of membraanfiltratie. Voor de inzet ten behoeve van slibretentie in de slibvergisting zal op laboratoriumschaal onderzoek verricht worden met een intern ondergedompeld en een extern cross-flow bedreven dynamisch filter.
Opschaling en verdere ontwikkelingen Van 2002 tot en met 2010 is de toepassing op meerdere aandachtspunten (doekkeuze, hydraulica, slibfiltratie en moduleopbouw) en schaalgroottes (60 cm2 tot 1,6 m2) ontwikkeld. Dit resulteerde in een dynamisch filtratieconcept met potentie. Nu is het concept gereed om op grotere schaal en continu beproefd te gaan worden in de praktijk van de Nederlandse rwzi.
Prototype van de ondergedompelde doekmodule (1,6 m2).
Uitgaande van het thema ‘de rwzi als energiefabriek’ wordt binnen een door Agentschap NL gesubsidieerd consortium (KWR Watercycle Research Institute, TU Delft, STOWA, Waternet, Waterschap Brabantse Delta, Logisticon en Bert Daamen) dynamische filtratie ingezet als slibretentietechniek voor het optimaliseren van de A-trap en de slibvergisting. Als voortzetting op de gepresenteerde resultaten zullen op kleine (3 x 0,3 = 0,9 m2) en grotere pilotschaal (5 x 1,6 = 8 m2) duurtesten uitgevoerd worden.
H2O / 11 - 2011
45
John Smit, Afvalzorg BV Luit Wiersum, Millvision BV
Verminderen van kalkafzetting in percolaat van waterzuivering Diverse stortlocaties hebben te kampen met hoge gehalten calcium in het afvalwater. Door de intensieve beluchting in de aerobe zuivering slaat het calciumcarbonaat neer. Deze kalkafzetting kan operationele problemen geven zoals kalklagen, aantasting van beluchters, verstopte leidingen en hogere mechanische belasting van pompen. Daarnaast worden neergeslagen kalkdeeltjes gevangen in het slib, waardoor de anorganische fractie in het slib toeneemt met als gevolg dat de (de)nitrificatiesnelheid afneemt.
H
et bedrijf Afvalzorg bekeek verschillende opties om kalkvorming in de zuivering preventief te verminderen. De achterliggende mechanismen van calciumcarbonaatvorming zijn in kaart gebracht door middel van labonderzoek. Het basisconcept was om het calcium voor de zuivering neer te slaan en het gevormde zuivere CaCO3 te gaan hergebruiken. Dit bleek echter niet kosteneffectief. Na uitvoering van een multicriteriaanalyse bleek dat een procesgeïntegreerde aanpak kosteneffectiever was. Vorig jaar oktober en november zijn de beluchtingschotels vervangen door een fijne belbeluchting met een belgrootte van circa twee millimeter. Door onder andere efficiëntere beluchting vermindert de mechanische kracht en wordt minder kooldioxide gestript. Een tweede aanpassing was een verlaging van de temperatuur in de zuivering van 30 naar 20˚C. In het geval van Afvalzorg lijkt het omslagpunt te liggen bij 20˚C. Hierboven slaat calciumcarbonaat neer terwijl onder deze temperatuur een evenwichtssituatie ontstaat waarbij een klein deel van het calcium neerslaat. Een lagere temperatuur draagt bij aan de natuurlijke Afb. 1: Schema van de waterzuivering bij Afvalzorg.
46
H2O / 11 - 2011
Neergeslagen kalk in leidingen.
*thema buffering van het water, omdat er meer kooldioxide in het water kan oplossen. Door de aanpassing is het anorganisch gehalte van het actiefslib in de waterzuivering gedaald van 75 naar 30 procent. Afvalzorg houdt zich bezig met afvalverwerking. Wanneer hergebruik geen optie is, zorgt het bedrijf voor het veilig en verantwoord storten van restafvalstromen. Afvalzorg beschikt over een eigen waterzuivering (PWZI) om percolaat van de stortvlakken te zuiveren. De zuivering betreft een laagbelast actiefslibproces. Uit de stortvlakken komt gemiddeld 40 tot 56 kubieke meter percolaatwater per uur vrij. Dit water is onder andere rijk aan ammonium, calcium, magnesium en bevat een hoog aandeel complexe verbindingen, waaronder biologisch nagenoeg niet afbreekbare humus- en fulvozuren. Het afvalwater komt binnen in de anoxische zone, waar het BZV efficiënt wordt gebruikt voor denitrificatie van de nitraathoudende interne recirculatiestroom. Ten behoeve van de denitrificatie wordt een koolstofbron gedoseerd. De BZV:N-verhouding wordt gestuurd op 3:1. Bij deze verhouding wordt 95 tot 98 procent van het nitraat verwijderd; 200 mg/l nitraat wordt gedenitrificeerd tot 4 a 8 mg NO3/liter. Vervolgens wordt het aanwezige ammonium genitrificeerd in drie aerobe zuiveringstraten. Het actiefslib bezinkt in twee nabezinktanks. Het gezuiverde effluent wordt geloosd op het Noordzeekanaal. Door aanscherping van de effluentnormen heeft Afvalzorg eind 2006 een capaciteitsvergroting gerealiseerd van de percolaatwater zuiveringsinstallatie. Het nitrificatievolume is vergroot en de denitrificatiecapaciteit uitgebreid door plaatsing van een nieuwe voordenitrificatietank. Voorts is bij het nieuwe ontwerp uitgegaan van een asrestgehalte van 20 procent en een watertemperatuur van 25 tot 30˚C. Een half jaar na ingebruikname van de installatie ontstonden procesproblemen, veroorzaakt door de neerslag van CaCO3. Dit veroorzaakte scaling in de leidingen, pompen en een metersdikke kalksliblaag, die was bezonken in de voordenitrificatietank. Ook daalde de nitrificatie-activiteit door de hoge asrest in het actiefslib. Vorig jaar nam Afvalzorg het initiatief om de kalkneerslag te verminderen. Adviesbureau Millvision werd hiervoor ingezet als sparringpartner. Dit bureau is gespecialiseerd in de papier- en kartonindustrie en afvalwatertechnologie.
platform 56 m3/uur
ontwerpdebiet NH4-verwijderingscapaciteit
350 kg N/dag
NH4-concentratie influent
260 mg/l
NH4-verwijderingsrendement
99,9%
slibconcentratie
5,5 g/l
CZV-slibbelasting
0,1-0,15 kg CZV/kg DS/dag 800 m3
totale denitrificatiecapaciteit
1.200 m3
totale nitrificatiecapaciteit
80 m3
nadenitrificatie
2 x 78 m2
oppervlakte nabezinktanks oppervlaktebelasting
0,35 m/uur
interne recirculatie nitraatrijk water
10 t.o.v. influent
Tabel 1: Percolaatzuivering Afvalzorg.
bicarbonaat bevat, dan heeft het een groot bufferend vermogen. Deze stoffen zijn namelijk in staat om zuur weg te vangen of af te staan. Dit wordt het koolzuurevenwicht genoemd. Hierdoor ontstaat een stabiele pH in de waterzuivering en vermindert de vorming van carbonaat en CaCO3. Door het afvalwater te beluchten, wordt kooldioxide gestript. Hierdoor neemt het bufferend vermogen van het water af en verschuift het evenwicht naar rechts, waardoor carbonaat wordt gevormd. Het gevormde carbonaat kan vervolgens neerslaan tot calciumcarbonaat. Het is daarom van belang om de bufferende werking zo veel mogelijk intact te houden, door zo weinig
mogelijk kooldioxide te strippen uit het water of door meer kooldioxide in het water in oplossing te houden.
Oplossingen In het laboratorium zijn diverse opties onderzocht op effectiviteit. Het influent alkaliseren en het gevormde calciumcarbonaar voor de zuivering uitvlokken, bleek niet kosteneffectief. Aanzuren om te vorkomen dat calcium neerslaat, bleek ook niet kosteneffectief. Voorbeluchten en het gevormde calciumcarbonaat voor de zuivering uitvlokken, bleek wel een haalbare optie. Ongeveer 30 procent vlokte binnen een uur uit. Nadeel van deze methode was dat een extra processtap noodzakelijk werd
Tabel 2: Calciumneerslag bij 20 en 30˚C.
20˚C
Ca mg/l
30˚C
Ca mg/l
0 uur
19,4
380
19,4
380
1 uur
20,1
378
33,2
371
2 uur
19,4
369
32,9
365
3 uur
19,3
368
35,8
317
4 uur
19,2
367
27,8
302
5 uur
20,0
367
29,9
298
calciumneerslag
3,4%
21,6%
Afb. 2: Een opstroomkolom.
Door het hoge kalkgehalte worden de slibvlokken erg zwaar. Dit is nadelig voor de slibbezinking. Te snelle bezinking (slibvolume-index < 60 ml/g) zal leiden tot uitspoeling van de kleine slibdeeltjes. De zware vlokken bezinken zo snel dat een opwaartse stroming ontstaat die deze kleine slibdeeltjes naar boven stuwen. Een belangrijke parameter bij waterzuivering is het bufferend vermogen van het afvalwater. Als afvalwater kooldioxide en
H2O / 11 - 2011
47
en dit extra kosten met zich meebracht. Vandaar dat deze oplossingen zijn afgevallen. De snelheid van calcium-neerslag is onderzocht door het kalkrijke influentwater met het actiefslib bij 20 en 30°C gedurende 5 uur intensief te roeren. In het geval van Afvalzorg lag het omslagpunt bij ongeveer 20°C. Daarboven slaat het calciumcarbonaat neer, terwijl daaronder een evenwichtssituatie ontstaat waarbij slecht een beperkt aandeel van het calcium (3,4%) neerslaat (zie tabel 2). Een procesgeïntegreerde oplossing is de plaatsing van een extra opstroomkolom om de zware kalkdeeltjes te bezinken. Deze kalkdeeltjes hebben een bezinksnelheid die een factor 10 tot 20 hoger is dan actiefslib.
Toepassing oplossingen Afgelopen oktober en november zijn de beluchtingschotels vervangen voor een fijne belbeluchting met een belgrootte van circa twee millimeter. Door de efficiëntere beluchting wordt minder kooldioxide gestript en is het energieverbruik ongeveer gehalveerd. Voor het instellen van de procestemperatuur wordt bij Afvalzorg gebruik gemaakt van de restwarmte die vrijkomt bij het verbranden van stortgas. Met de overige restwarmte worden onder andere de omliggende gebouwen van Afvalzorg verwarmd. De temperatuur kan op de zuivering worden ingesteld op basis van de gemeten temperatuur van het effluent na de warmtewisselaar. De temperatuur op de zuivering is stapsgewijs verlaagd van 30 naar 20°C. Doordat de zuivering ter voorkoming van kalkneerslag lager in temperatuur wordt bedreven, houdt Afvalzorg meer restwarmte over die nuttig toegepast kan worden. Afvalzorg is voornemens de restwarmte te gaan leveren aan een naastgelegen bromeliakwekerij, die de warmte gaat benutten voor het verwarmen van de kassen. De in verbrandingsketels geproduceerde warmte wordt via warmtewisselaars afgeven aan het water en via een warmwatertransportleiding naar het kassencomplex getransporteerd.
gasvorming in de nabezinktank en retourslibstroom waargenomen. Om de groei van N. limicola tegen te gaan, werden de procescondities tegen het licht gehouden. Ter bestrijding van de draadvormende bacterie N. limicola werd gekozen voor een hogere CZV-slibbelasting met als achterliggende gedachte dat de slibbelasting in overeenstemming werd gebracht met de ontwerpcondities van de zuivering (0,15 kg CZV/kg ds. dag). Het gevolg van deze actie was een verdere toename van het aandeel N. limicola en een dikke drijflaag op de nabezinktanks met een verslechterde effluentkwaliteit. In het actiefslib was gasvorming waarneembaar wat zorgde voor nadenitrificatie in de nabezinktank, dit terwijl er geen beschikbaar CZV in het effluent aanwezig was. De nitraatconcentratie in de voordenitrificatietank nam af tot 0 mg/l.
Aanpak N-limicola
Na drie weken kwamen we tot de conclusie dat een andere aanpak nodig was om N. limicola te bestrijden en daarmee het tegengaan van de drijflaag op de nabezinktank. We besloten om de koolstofbrondosering een aantal dagen uit te zetten. Na twee dagen begon het nitraatgehalte in de voordenitrificatietank langzaam te stijgen en synchroon daaraan nam de gasvorming in de nabezinktank af. Na een week was de drijflaag geheel verdwenen en de effluentkwaliteit genormaliseerd. De populatie N. limicola nam langzaam af en kon worden ingekapseld in de bacteriënvlokken.
Om voor de toename van organische biomassa te compenseren, is het slibgehalte verlaagd van 12 naar 5 gram ds/liter. Als gevolg van de afname van het anorganisch gehalte begon de organische fractie en ook de slibvolume-index (SVI) geleidelijk te stijgen, van 140 naar 460 ml/g. Het aandeel draadvormende bacteriën, onder andere N-limicola (type 3) nam in deze periode sterk toe maar had geen negatief effect op de effluentkwaliteit. De slibbelasting (CZV en stikstofbelasting) was laag, 0,08 kg CZV/ kg ds/dag en de (de)nitrificatieprocessen verliepen prima. Er werd een lichte
De hypothese is dat N. limicola wordt gestimuleerd door anaerobe procescondities in de voordenitrificatie. Indien het nitraat in de denitrificatiezone afwezig is, ontstaan anaerobe (septische) procescondities. N. limicola (type III) kan onder deze condities vetzuren in de vorm van poly-hydroxyboterzuur opslaan en krijgt hierdoor een groeivoordeel ten opzichte van de vlokvormende bacterien in de zuivering. De nitraatconcentratie wordt momenteel stabiel bedreven door op 4 a 8 mg/l nitraat te sturen, door middel van een in-line NOx-sensor in de
Van september tot december daalde het anorganisch gehalte in de waterzuivering van 75 tot onder de 40 procent. Dit voorjaar daalde het verder naar 27 procent.
48
Afb. 3: Afname anorganisch gehalte in het actiefslib na temperatuursverlaging.
H2O / 11 - 2011
voordenitrificatietank. Hierdoor verloopt het denitrificatieproces stabiel en wordt exact de juiste hoeveelheid koolstofbron gedoseerd.
Conclusie Afvalzorg te Nauerna beschikt over een eigen zuivering om het percolaatwater uit de stortvlakken te zuiveren. De zuivering betreft een laagbelast actiefslibproces (voordenitrificatie gevolgd door nitrificatie). Het actiefslib bestaat voor driekwart uit calciumcarbonaat (krijt) en voor slechts een kwart uit levende biomassa. Deze kalkafzetting veroorzaakt operationele problemen, zoals kalklagen, aantasting van beluchters, verstopte leidingen en hogere mechanische belasting van pompen. Ook is de nitrificatie / denitrificatie-activiteit van de zuivering lager dan de ontwerpcapaciteit. Vorig jaar september begon een onderzoek om de neerslag van calciumcarbonaat preventief te verminderen. Door de nieuwe efficiëntere bodembeluchting wordt er minder kooldioxide gestript; hierdoor slaat minder calcium neer. Het energieverbruik is hiermee ook gehalveerd. Een verlaging van de temperatuur van 30 naar 20˚C draagt bij aan de natuurlijke buffering van het water. Hiermee wordt de vorming van calciumcarbonaat preventief voorkomen. Het anorganisch gehalte van het actiefslib is gedaald van 75 naar 30 procent. Plaatsing van een extra bezinkstap om de zware kalkvlokken selectief uit het actiefslib te verwijderen zal bijdragen tot het verminderen van eventuele sliblagen in de zuivering. LITERATUUR 1) Eikelboom D. (1999). Procesbewaking door microscopisch onderzoek. TNO-MEP. Rapport 99/057. 2) Jenkins D. (1993). Manual on the causes and control of activated sludge bulking and foaming. 3) Metcalf en Eddy McGraw Hill Wastewater Engineering: treatment and reuse. 4) Holleman A. (1959). Leerboek der anorganische chemie, 17e druk.
ALTIJD ZUIVER DRINKWATER
tanks en silo’s type: toepassing: afmeting: situering: bouwtijd: ervaring:
Gewapend betonnen tanks; monoliet gestort Drinkwater, afvalwater, slib, enz. Diameter en hoogte tot 40 m. Bovengronds of ingegraven; ook in grondwater Zeer korte bouwtijd (speciale bekisting) Al meer dan 60.000 tanks gebouwd
Monostore® b.v. Carlsonstraat 17 (NL) 8263 CA Kampen Tel.: +31(0)38 - 33 707 00
Monostore® n.v. Schaliënstraat 5 bus 3 (B) 2000 Antwerpen Tel.: +32(0)3 - 232 73 21
WWW.MONOSTORE.COM
OPSLAG
MILIEUZEKER
HET REVOLUTIONAIRE AIR COMPREX SPOELSYSTEEM Reiniging van transport- en distributieleidingen m.b.v. luchtcompressie en -expansie bij lage watersnelheden? Het Aquador Air Comprex Spoelsysteem staat garant voor een ongekend goed reinigingsresultaat!
Tankbouw in beton en staal
B E Z O E K W W W. A Q U A D O R . N L V O O R M E E R I N F O R M AT I E
JURQGZDWHUVWDQGHQ RYHUVWRUWJHJHYHQV JURQGZDWHUVWDQGHQHQRYHUVWRUWJHJHYHQVSHUHPDLOWRWXZEHVFKLNNLQJ WRWVHQVRUHQSHUPRGHP OXFKWGUXNJHFRPSHQVHHUGGXVJHHQH[WUDEDURVHQVRUHQQRGLJ EDWWHULMOHYHQVGXXUMDDU#PHWLQJXXUHQHPDLOGDJ RSDIVWDQGKHUSURJUDPPHHUEDDU GDWDRSVODJLQXZHLJHQEHKHHURSEDVLVYDQ64/GDWDEDVH FRQYHUVLHQDDUVWLMJKRRJWH1$3 YRODXWRPDWLVFKHRIKDQGPDWLJHH[SRUWQDDU'HOIW)(:6+\GUDV&69HWF
.(//(5 *60PRGHPORJJHUOLIHFDQEHVRVLPSOH .(//(50HHWWHFKQLHN%9 3RVWEXV $%5((8:,-.
:::.(//(5+2//$1'1/
7HO )D[ (VDOHV#NHOOHUKROODQGQO
agenda 6-10 juni, Amsterdam Leading Edge Technology congres waar internationale technologen en onderzoekers bij elkaar komen om de laatste stand van zaken op het gebied van technologie te bespreken. Organisatie: Koninklijk Nederlands Waternetwerk, PWN, Waternet en IWA. Informatie: www.let2011.org.
8 juni, Apeldoorn - Water symposium over de praktische consequenties van de nieuwe Regeling Materialen en Chemicaliën drink- en warm tapwatervoorziening. Organisatie: Kiwa Nederland. Informatie: www.kiwa.nl.
9 juni, Amersfoort Samenwerken, terug naar de bron bijeenkomst over de vraag waarom sommige samenwerkingsverbanden in de watersector wel en en andere niet succesvol zijn. Organisatie: Koninklijk Nederlands Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.
9 juni, Arnhem Sterke stroming op komst in veiligheidsregels voor de waterwereld seminar over de (ver)nieuw(d)e wet- en regelgeving voor de watersector, met name die van de rwzi’s en riool- en poldergemalen. Organisatie: D&F Consulting. Informatie: Sonja van der Wegen (076) 504 72 41.
9 juni, Utrecht Waterverdeling en verzilting: samenhang landelijk en regio bijeenkomst over de waterverdeling in Nederland en de afspraken die gemaakt zijn over deze verdeling in perioden met lage rivierafvoeren en aandacht voor verzilting. Organisatie: Platform Zoet-Zout. Informatie: www.zoetzout.nl.
10 juni, Zoetermeer Waterbouwkansen in Duitsland seminar over hoe Nederlandse bedrijven hun kennis over waterbouw in Duitsland kunnen verzilveren. Organisatie: NL EVD Internationaal, Bouwend NL, Postennet Duitsland, NL Ingenieurs en Nedubex. Informatie: www.agentschapnl.nl/seminars/duitsland.
14 juni, Apeldoorn Water en energie bijeenkomst van de Mannen van de WIT, waar experts uit verschillende sectoren (waterschappen, energiesector, technologiebedrijven en de afvalverwerkingsindustrie) hun visie geven op water en energie, met aansluitend een excursie. Organisatie: Innovatiebureau Watertechnologie. Informatie:
[email protected].
50
H2O / 11 - 2011
16 juni, Amersfoort CAPWAT derde bijeenkomst over CAPWAT (CAPaciteitsverliezen afvalWATerpersleidingen) met nu aandacht voor de ervaringen met het CAPWAT-handboek. Organisatie: STOWA. Informatie: www.stowa.nl.
23 juni, Arnhem Watereducatie landelijke watereducatiedag als vervolg op de bijeenkomst van 2010 met onder andere aandacht voor het leren arrangeren en vraaggericht werken en netwerkmogelijkheden voor mensen uit de sectoren natuur- en milieueducatie, water en onderwijs. Organisatie: SME Advies. Informatie: Anne de Klerk (030) 635 89 01.
23 juni, Assen Anders omgaan met regenwater bijeenkomst over de verwerking van regenwater in stedelijk gebied met afkoppelprojecten en vergroting van de bergingscapaciteit in de wijken en de mogelijkheid om een beroep te doen op de burger of bedrijven om op het eigen perceel het regenwater vast te houden. Organisatie: Debets b.v. Informatie: (050) 524 84 25.
23 juni, Almere Tijdelijk anders bestemmen manifestatie over onder meer het Deltaprogramma, de drijvende stad Floating Life en reserveren van water zonder ruimte te bevriezen. Organisatie: Rijkswaterstaat, Deltares, InnovatieNetwerk en CURNET. Informatie: wwww.tijdelijkandersbestemmen.nl.
28 juni, Nijmegen KRW-innovatieproject Droogval excursie naar de proefvijvers bij de Radboud Universiteit waar experimenten worden uitgevoerd met tijdelijke droogval, in het kader van het gelijknamige STOWAWatermozaïekproject. Ook wordt een kijkje genomen bij de vijvers waar experimenten worden uitgevoerd in verband met het project Baggernut. Organisatie: Werkgroep Ecologisch Waterbeheer en STOWA. Informatie: www.wew.nu.
27 september, Den Haag De miljoenennota in waterperspectief bijeenkomst om de Miljoenennota en de gevolgen daarvan voor de watersector te bespreken. Prominente sprekers uit de watersector en de politiek zullen met elkaar in debat gaan. Organisatie: Koninklijk Nederlands Waternetwerk. Informatie: www.waternetwerk.nl.
4 oktober, Meppel Nieuwe sanitatie 8e platformbijeenkomst over onder andere de ervaringen met de inzameling en het transport van afvalwater van verschillende samenstelling én de ontwikkeling van mogelijke nieuwe concepten met betrekking tot ‘nieuwe sanitatie’. Organisatie: Koepelgroep Ontwikkeling Nieuwe Sanitatie. Informatie: (033) 460 32 00.
4-6 oktober, ‘s-Hertogenbosch Milieu tweede editie van deze beurs, met als thema’s onder meer afvalbehandeling en hergebruik, luchtkwaliteitsverbetering, (afval)waterbehandeling, bodemonderzoek, -sanering en -energie, geluidshinderbestrijding, externe veiligheid en veilig werken, duurzaam inkopen en duurzame mobiliteit. Organisatie: 2XPO B.V. Informatie: www.milieuvakbeurs.nl.
29 oktober - 4 november, Amsterdam Internationale waterweek een week met daarin Aquatech, Aquaterra, enkele internationale congressen en de nieuwe beurs Integrated Aqua Solutions met een aantal prestigieuze waterprojecten. Organisatie: Amsterdam RAI. Informatie: www.aquatechtrade.com. Buitenland
21-27 augustus, Stockholm World Water Week jaarlijkse internationale waterconferentie over de ontwikkelingen in de mondiale watersector. Organisatie: Stockholm International Water Institute. Informatie: www.worldwaterweek.org.
11-13 oktober, Hamburg Acqua Alta internationale conferentie over de gevolgen van klimaatwijzigingen voor het waterbeheer, met onder meer aandacht voor de beveiliging tegen overstromingen. Informatie: www.acqua-alta.de.
13-15 oktober, Beijing Water Expo China + Water & Membrane China jaarlijkse internationale beurs over waterzuivering en -behandeling, dit jaar voor het eerst gecombineerd met de Water & Membrane beurs, met parallel daaraan ook een aantal internationale congressen. Organisatie: Messe Frankfurt. Informatie: www.messefrankfurt.com
25 oktober, Brussel Effectieve behandeling van afvalwater: eerste vereiste voor een succesvolle KRWimplementatie conferentie over de implementatie en de doelen van de Europese Kaderrichtlijn Water. Organisatie: European Water Association i.s.m. de Europese Commissie. Informatie: www.EWA-online.eu.
EcZWjmWj[hd_[j lWdp[b\ifh[a[dZmWj[h_i$ 6VclViZg`jcijbZi]ZiWadiZdd\c^Zio^ZclVi Zg^co^i#IdX]^hY^Z^c[dgbVi^Z^ckZaZh^ijVi^ZhkVc \gddiWZaVc\hdbhoZa[haZiiZga^_`kVcaZkZchWZaVc\#
FheMWj[h8$L$rBWdi_da[im[]*r-++)7;>[d][berD[Z[hbWdZrmmm$fhemWj[h$dbr_d\e6fhemWj[h$db
We streven naar lange Levensduur van Producten en Relaties
Hollandia Holding BV
Hollandia Systems is een toonaangevend bedrijf dat zich toelegt op het produceren van klantspecifieke installaties, apparaten en constructies. De producten van Hollandia Systems vindt u voornamelijk terug in de offshore-, chemie- en procesindustrie en bij water- en hoogheemraadschappen. Hollandia Systems heeft - voormalig bekend onder de naam Kloos Merofac - een lange reputatie als vertegenwoordiger van Passavant Geiger en als leverancier van proces-equipment zoals slibverwarmers en spindle-drivers.
Process-Equipment & Water-Technology
Postal address Hollandia Systems BV P.O. Box 60 4793 ZH Fijnaart, The Netherlands T: +31 167 50 71 00 F: +31 167 52 22 70
Visiting address Glasweg 6 4794 TB Heijningen The Netherlands E:
[email protected] I: www.hollandiasystems.nl
handel & industrie *thema Geurloos slib verladen Het energie- en afvalnutsbedrijf HVC* uit Alkmaar heeft een product ontwikkeld waarmee slib geurloos en automatisch te verladen is. Het wordt op dit moment getest in een proefopstelling op de awzi Harnaschpolder, die voor onderhoud en beheer onder verantwoording valt van Delfluent Services BV, dat onderdeel uitmaakt van het publiek-private samenwerkingsverband met het Hoogheemraadschap van Delfland. Op 9 juni wordt het systeem officieel in gebruik genomen. Bij het zuiveren van stedelijk afvalwater vormt zich zuiveringsslib, dat van de awzi Harnaschpolder naar een vergister wordt gepompt. Met het daar gevormde methaangas wekt men energie op. Het ontwaterde, uitgegiste slib gaat vervolgens via vrachtwagen naar de slibverwerker. Tijdens het transport van zuiveringsslib kan stank optreden. Om de eventuele uitstoot zoveel mogelijk te elimineren, is het ‘geurloos slib verladen’ geïnitieerd. Delfluent Services heeft bovendien de wens de werkomgeving in de laadhal tijdens het verladen te verbeteren en over te gaan tot het automatisch laden van slib. Ze heeft Harnaschpolder daarom als pilotlocatie voor dit project aangeboden. Gekeken is naar mogelijkheden om de geuremissie tijdens het transport van zuiveringsslib te minimaliseren. Daarnaast worden de vrachtwagens nu vaak niet maximaal beladen, doordat slib een zeer viscose substantie is. Bovendien is het erg kleverig, waardoor er veel slib achterblijft in de wagen na het lossen. Het netto transportvolume van een vrachtwagen neemt daardoor af. In de nabije toekomst zullen steeds meer zuiveringen in hoge mate geautomatiseerd worden. Met het oog daarop is het voor een waterschap inefficiënt wanneer een werknemer moet worden gemobiliseerd voor de belading van een slibtransport. Om geuremissie te minimaliseren, is gekozen voor een geheel gesloten systeem, waarbij zowel de verlading als het transport luchtdicht plaatsvindt. De container waar het hier over gaat, is gesloten en heeft slechts één vulopening, waardoor de vrachtwagen kan worden beladen. Deze opening bevat een geurklep, die tijdens transport is gesloten. Een vijzel in de container duwt het slib naar de rest van de container om een maximale vullingsgraad te bereiken. De maximale hoeveelheid slib is gelimiteerd tot het maximale tonnage van een vrachttransport. Een gewichtssensor in de wagen geeft een signaal bij het bereiken van dit maximum. De belading stopt na dit signaal. De maximale netto belading is geoptimaliseerd door een combinatie van het constructiemateriaal en de vormkeuze van de
52
H2O / 11 - 2011
container. De container is gemaakt van een lichte kunststof (composiet), waardoor meer tonnage overblijft voor het slibtransport. Daarnaast is gekozen voor een vorm zonder hoeken, waardoor het kleverige slib bij het lossen van de container niet in de container achterblijft. Doordat de netto belading van een vrachtwagen is te maximaliseren, is per jaar een daling van het aantal slibtransporten met vijf procent te realiseren. Voor een automatische belading is het nodig de awzi Harnaschpolder op een aantal plaatsen aan te passen. In februari is de nieuwe slibwagen opgeleverd en vanaf dat moment aan een duurzaamheidstest onderworpen. Inmiddels zijn de eerste 100 transporten uitgevoerd. De pilottest zal in totaal ongeveer 250 transporten omvatten. Daarna zal HVC een besluit nemen over een investering in meerdere slibwagens, zodat al de slibtransporten binnen Zuid-Holland geurloos plaatsvinden. Het slibtransport betreft circa 13.000 ritten per jaar, waarbij naast de stankoverlast files een rol spelen. Met de nieuwe slibwagen en het automatisch beladen (onbemand) van een slibtransport heeft HVC de mogelijkheid ontwikkeld het slibtransport continu uit te voeren. Op korte termijn wil HVC al het slib vanuit silo’s met ‘geurloze slibwagens’ transporteren. Delfluent Services en het Hoogheemraadschap van Delfland zullen de slibverwerkingsinstallaties van de zuiveringen Houtrust, De Groote Lucht en De Nieuwe Waterweg zo aanpassen dat deze ook kunnen deelnemen aan geurloze en automatische slibverlading. Rienke Teerink en Paul Oostdam (Delfluent Services BV) Michael Beers en René van Eck (HVC) Anja van Rijn (Hoogheemraadschap van Delfland)
Mexicaanse rwzi uitgerust met Salsnes fijnzeven Salsnes filter, in de Benelux vertegenwoordigd door BWA uit Purmerend, heeft onlangs een contract getekend voor de levering van fijnzeeftechnologie voor de behandeling van ruw influent van de communale waterzuivering van Guadalajara in Mexico. De installatie, die bij piekaanvoer 55.000 kubieke meter afvalwater per uur behandelt, is de grootste ter wereld die met fijnzeven wordt uitgerust. In oktober van dit jaar wordt ze in bedrijf genomen. Al jaren worden Salsnes fijnzeven ingezet voor de behandeling van ruw afvalwater, als alternatief voor traditionele bezinking. De fijnzeven zijn in staat vaste stof in verregaande mate uit ruw influent te verwijderen. Met name in Noorwegen, maar ook elders in de wereld zijn installaties op basis van deze technologie in bedrijf. Tot op heden zijn dat voornamelijk installaties waar alleen mechanisch wordt gezuiverd. De zuivering van Guadalajara behandelt het afvalwater van ongeveer vijf miljoen mensen. Installatie van fijnzeven op een dergelijke schaalgrootte is uniek. De Mexicaanse overheid, die het project financiert, heeft bewust gekozen voor deze techniek vanwege de goede scheidingsrendementen, de compacte uitvoering en de gunstige kosten in vergelijking met alternatieve voorbehandelingsvormen. Het ontwerp van de installatie is geïntegreerd in de biologische zuivering. Het contract omhelst het ontwerp, levering en automatisering van de fijnzeefinstallatie en alle benodigde randapparatuur. Ook in Nederland is belangstelling voor de inzet van fijnzeeftechnologie als voorbehandelingstechniek voor biologische afvalwaterzuivering. Met name de reductie van het energieverbruik van de zuivering, de beperking van de slibgroei en de potentie voor hergebruik van de cellulosefractie van het afgescheiden primaire slib vormen belangrijke drijfveren voor inzet van de technologie. Waternet heeft met STOWA een uitgebreid onderzoek uitgevoerd op rwzi Blaricum. Daarnaast voert BWA met Salsnes Filter onderzoek uit naar toepassing van fijnzeven op rioolwaterzuiveringen en overstortwater. www.bwa-water.nl.
NOTEN * HVC is eigendom van 52 gemeenten uit Noord- en zuid-Holland, Flevoland en Friesland en van de vijf waterschappen van Delfland, Rijnland, Rivierenland, Schieland en de Krimpenerwaard én Hollandse Delta.
Mengen, een vak apart Vandaar dat Entec Holland alleen hoog gekwalificeerde onderwatermengers in zijn programma opneemt. Homa mengers, voortstuwers en re-circulatiepompen kenmerken zich door een gegarandeerde storingsvrije inzet, ook onder zware bedrijfsomstandigheden. Het stromings- en meng technische ontwerp van de speciale propeller gecombineerd met de planetaire tandwielkast zorgt voor een hoge efficiëntie met lage stromingsverliezen. Een robuuste steunconstructie zorgt tevens voor een eenvoudige montage en een gemakkelijke in- en uitname van de units.
Specifieke voordelen en eigenschappen van onze dynamische mengers: Planetaire tandwielkasten met een zeer lange levensduur Waterdichte aandrijfmotoren klasse IP 68 met water- en temperatuurvoelers Galvanische scheiding tussen motorbehuizing en montagesteun Dubbele lib-seals gecombineerd met een mechanische SiC/SiC afdichting 2- of 3-blads propeller uit GVK optimale geometrie en lage toerentallen Leverbaar in verschillende materialen Explosie vaste uitvoering ATEX Ex II 2G EExD leverbaar Jarenlange ervaring van Entec Holland in deze branch gecombineerd met een hoogwaardig product van Homa geeft u als eindgebruiker een unieke kans deze units daar in te zetten, waar efficiëntie en kostenbeheersing gevraagd worden. Maak een afspraak en wij zullen het u bewijzen!
Dynamische mengers brengen uw proces in beweging! Entec Holland BV Zeemanstraat 47 2991 XR Barendrecht Tel.: +31 (0) 10 458 00 22 Fax: + 31 (0) 10 458 43 34 E-mail:
[email protected] Website: www.entec-holland.nl
Drijvende kracht Aandrijvingen voor afsluiters van Auma staan wereldwijd bekend als zeer veilig en betrouwbaar. Maar ze zijn ook en vooral klaar voor een toekomst waarin procesbeheersing, meer nog dan vandaag, draait om geïntegreerde automatische besturing. Om de productie te waarborgen en maintenance veiliger, eenvoudiger en goedkoper te maken, is Auma de logische keuze. Want de aandrijvingen van Auma zijn doeners én denkers tegelijk, die gemakkelijk te integreren zijn in elk gangbaar geautomatiseerd procesbesturingssysteem. Auma bekleedt al ruim 40 jaar een toppositie als ontwerper en producent van innovatieve aandrijvingen voor afsluiters. Conventionele, non-intrusive en explosieveilige aandrijvingen die toegepast worden in veeleisende omgevingen als waterbeheer en (petro-)chemie.
Le Pooleweg 9 2314 XT Leiden Tel.: 071 - 581 40 40 Fax: 071 - 581 40 49 E-mail: offi
[email protected]
Onze salesengineers werken graag met u mee aan de beste configuratie voor uw installaties. Maak eens een afspraak, en ontdek ons oplossend vermogen.
DynaSand®: het enige echte continu zandfilter
Nordic Water Benelux BV Van Heuven Goedhartlaan 121 1181 KK Amstelveen T +31(0)20 5032691 F +31(0)20 6400469 www.nordicwater.nl
[email protected]
GIET UW WERVING VOOR OPLEIDING & PERSONEEL IN HET JUISTE VAT
Wereldwijd zijn er al meer dan 20.000 units geplaatst. Continu zandfilter voor
Biologisch filter voor
drinkwater proceswater, koelwater oppervlaktewater afvalwater grondwater fosfaatverwijdering
nitrificatie denitrificatie
Reserveer ook uw personeelsadvertentie in H2O, hét tijdschrift voor watervoorziening en waterbeheer.
010 - 4274180
YHUSRPSHQGJR HG ERXZHUYDQSRPSHQ ZZZGHVPDQQO
Kostbare kringloop van water, energie en grondstoffen
De watercyclus KWR Watercycle Research Institute genereert toepasbare
KWR doet op meerdere fronten onderzoek naar energie in de watercyclus:
kennis over water en de watercyclus, over de manier
) KWR streeft naar standaardisering van energieberekeningen om een
waarop mensen water benutten. Deze kennis onder-
eenduidig beeld te krijgen van de energiestromen in de watercyclus.
steunt de watersector niet alleen bij het realiseren van
) Een overzicht van het energiegebruik in de stedelijke waterketen laat zien
een robuuste, hoogwaardige drinkwatervoorziening,
dat de energie die wordt gebruikt om water te verwarmen voor douche
maar ook bij een doordachte aanpak van afvalwater.
of wasmachine een veelvoud is van de energie die nodig is voor zuivering van drink- en afvalwater.
KWR ontwikkelt kennis over een breed scala onderwerpen,
) KWR werkt aan technieken als Sewer Mining en Dynamische Filtratie om
van diverse soorten leidingen tot optimaal (her)gebruik
organische stoffen uit afvalwater te concentreren voor energiewinning
van grondstoffen en energie. De watercyclus omvat immers
en/of hergebruik.
veel meer dan het ‘rondpompen’ van water. Het is een kostbare kringloop waarin stromen energie, water en andere (potentiële) grondstoffen met elkaar versmelten.
) Scenariostudies van hergebruik van water en terugwinning van warmte ondersteunen de industrie bij efficiënte en duurzame inzet van energie en water. ) KWR heeft handvatten opgesteld voor gebruik van de bodem voor energiewinning of -opslag in combinatie met duurzaam grondwaterbeheer. Meer weten over energie in de watercyclus? Neem contact op met Jos Frijns,
[email protected] of bel 030-6069511.
www.kwrwater.nl
Watercycle Research Institute
Volg KWR op Twitter: @KWR_Water