RECUEIL DES
CIRCULAIRES INSTRUCTIONS ET AUTRES ACTES ÉMANÉS DU MINISTÈRE D E LA JUSTICE OU RELATIFS A CE DÉPARTEMENT
TROISIÈME
A N N E E
SÉRIE
1958
VERZAMELING DER
OMZENDBRIEVEN DIENSTVOORSCHRIFTEN EN A N D E R E BESCHEIDEN DOOR HET
MINISTERIE OF
V A N JUSTITIE
DERDE
REEKS
J A A R
1958
BRUXELLES IMPRIMERIE DU MONITEUR BELOE
BRUSSEL DRUKKERIJ VAN HET BELGISCH
Directeur : Bourlard, L.-A.-J. Rue de Louvain, 40
STAATSBLAP
Directeur : Bourlard. L.-A.-J. Leuvense weg, 40 1959
3893.
UITGEGEVEN
DIT D E P A R T E M E N T B E T R E F F E N D E
RECUEIL DES
CIRCULAIRES INSTRUCTIONS ET AUTRES ACTES ÉMANÉS DU MINISTÈRE D E LA JUSTICE OU RELATIFS A C E DÉPARTEMENT
TROISIÈME
SÉRIE
A N N E E 1958
VERZAMELING DER
OMZENDBRIEVEN Dl E N S T V O O R S C H R I F T E N EN
ANDERE
BESCHEIDEN
DOOR HET
M I N I S T E R I E V A N JUSTITIE U I T G E G E V E N OF
DIT D E P A R T E M E N T B E T R E F F E N D E
DERDE
REEKS
J A A R 1958
BRUXELLES
BRUSSEL
IMPRIMERIE DU MONITEUR BELQE
DRUKKERIJ VAN HET BELGISCH STAATSBLAD
Directeur : Bourlard, L.-A.-J. Rue de Louvain. 40
Directeur : Bourlard. L.-A.-J. Leuvense weg, 40 1959
RECUEIL DES
CIRCULAIRES
INSTRUCTIONS ET AUTRES ÉMANÉS OU
ACTES
DU M I N I S T È R E
RELATIFS
D E LA JUSTICE
A C E DÉPARTEMENT
• ANNÉE 1958
VERZAMELING VAN OMZENDBRIEVEN DIENSTVOORSCHRIFTEN EN
A N D E R E BESCHEIDEN DOOR
HET
MINISTERIE OF
V A N JUSTITIE
UITGEGEVEN
DIT D E P A R T E M E N T B E T R E F F E N D E
•
J A A R 1958
LOIS SUR LES SOCIÉTÉS COMMERCIALES. —
MODIFICATIONS
(1).
6 janvier 1958. — Loi modifiant les lois sur les sociétés commerciales coordonnées par l'arrêté royal du 30 novembre 1935.
8
JANVIER
1958.
—
ARRÊTÉ R O Y A L MODIFIANT,
D E P O L I C E D'ANVERS, NOMBRE
ET
LA D U R É E
DES TRIBUNAUX
L'ARRÊTÉ DES
ROYAL
AUDIENCES
DU
EN CE QUI 15
CONCERNE L E TRIBUNAL
JANVIER
ORDINAIRES
DES
1928
DÉTERMINANT L E
JUSTICES
DE
PAIX
ET
DE POLICE, AINSI QUE LES JOURS ET HEURES D ' O U V E R T U R E DES
GREFFES D E CES JURIDICTIONS
(2).
DISPOSITIONS BUDGETAIRES
POUR
L'EXERCICE
1958.
9 janvier 1958. — Administration des établissements pénitentiaires. — Comptabilité. — Litt. E., n° 113. — Cf. Bulletin de l'Administration pénitentiaire, janvier-février 1958, p. 83.
C U L T E PROTESTANT-ÉVANGÉLIQUE
(3).
28 janvier 1958. Arrêté royal : er
1° attachant, à partir du 1 janvier 1957, un traitement annuel de 70 800 francs, à charge de l'Etat, à la place de second pasteur près l'église d'Eupen; 2° supprimant, à partir de la même date, l'indemnité annuelle allouée, par arrêté royal du 16 mars 1931, au pasteur de l'église d'Eupen, pour frais de route et de séjour à Malmédy, à Saint-Vith et à Neu-Moresnet.
(1) Moniteur belge, 16 janvier 1958, n" 16. (2) Moniteur belge, 18 janvier 1958, n" 18. (3) Moniteur belge, 15 juin 1958, n° 166.
W E T T E N OP D E HANDELSVENNOOTSCHAPPEN. — WIJZIGING
(1).
6 Januari 1958. — Wet tôt wijziging van de bij koninklijk besluit van 30 November 1935 samengeordende wetten op de handelsvennootschappen.
8
JANUARI 1958.
—
KONINKLIJK BESLUIT T O T WIJZIGING, W A T B E T R E F T D E P O L I T I E -
RECHTBANK T E A N T W E R P E N , V A N HET KONINKLIJK BESLUIT V A N 15 TOT
VASTSTELLING
ZITTINGEN
VAN D E
V A N HET AAATAL VREDEGERECHTEN
E N D E DUUR EN
JANUARI
VAN DE GEWONE
POLITIERECHTBANKEN,
1928,
TERECHT-
ALSMEDE
VAN
D E DAGEN EN VAN D E UREN WAAROP D E GRIFFIES V A N DIE RECHTBANKEN T O E GANKELIJK ZIJN
SCHIKKINGEN
(2).
IN VERBAND MET D E BEGROTING VOOR
HET DIENSTJAAR
1958.
9 januari 1958. — Bestuur der strafinrichtingen. — Comptabiliteit. — Litt. E., n 113. — Zie Bulletin van het Bestuur der Strafinrichtingen, |anuari-Februari 1958, blz. 83. r
PROTESTANTS-EVANGEL1SCHE EREDIENST
(3).
28 lanuari 1958. — Koninklijk besluit : 1" verbindende met ingang van 1 Januari 1957, een jaarwedde van 70 800 frank, op Staatsgelden, aan de plaats van tweede predikant bij de kerk van Eupen; 2" afschaffende te beginnen met dezelfde datum, de jaarlijkse vergoeding toegestaan, bij koninklijk besluit van 16 Maart 1931, aan de predikant der kerk van Eupen, voor reis- en verblijfkosten te Malmédy, te Saint-Vith en te Neu-Moresnet.
r
(1) Belgisch Staatsblad, 16 Januari 1958, n 16. (2) Belgisch Staatsblad, 18 Januari 1958, n ' 18. (3) Belgisch Staatsblad, 15 Juni 1958, n 166. r
6
28-30 janvier 1958
ADMISSION A W O R T E L D E CONDAMNÉS ÂGÉS.
Administration
des Etablissements pénitentiaires, Bureau d'Etude, litt. R. n
r
I,
Bruxelles, le 28 janvier 1958. A MM. les Directeurs des Etablissements pénitentiaires, J'ai décidé qu'à l'avenir les condamnés âgés pourront être admis à la section spéciale pour vieillards de la colonie de bienfaisance de l'Etat, à Wortel, s'ils repondent aux critères suivants : 1. être âgés de 65 ans au moins; 2. se trouver dans un état de déchéance physique tel qu'ils soient inaptes à un travail normal; 3. ne pas présenter de danger au point de vue de la sécurité. Je vous prie de signaler à l'avenir, au Service du Contentieux, les détenus, qui réunissent ces condition. Dans ce but, il sera fait usage d'états 58, revêtus de votre avis sur l'opportunité du transfèrement des intéresses vers la section précitée. Pour le Ministre : Le Directeur général, •
STATISTIQUE
DES
TRIBUNAUX
DE
POLICE. —
J.
DUPRÉEL.
NOUVELLE
FORMULE.
r Administration de la Législation, Statistique, n° 801 .ST. Bruxelles, le 30 janvier 1958. A MM. les Procureurs Liège, Gand.
Généraux -
près les Cours d'appel de
Bruxelles,
N
J'ai l'honneur de vous faire parvenir le nouveau formulaire pour l'établissement de la Statistique des tribunaux de police, à utiliser pour l'année 1957. Je vous prie de vouloir bien le faire distribuer à tous les tribunaux de police de votre ressort, à raison de trois exemplaires, dont deux doivent m'être renvoyés après avoir été remplis. Vous trouverez également, sous ce pli, la nouvelle feuille d'annotation des affaires et des inculpés jugés à chaque audience du tribunal de police, que vous voudrez bien faire distribuer à raison de 20 exemplaires par tribunal de police. Cette dernière reste entre les mains du greffier. Pour le Ministre : Le Secrétaire général, P.
30
JANVIER DE
PAIX
1958. DE
—
ARRÊTÉ R O Y A L MODIFIANT,
NAMUR,
L'ARRÊTÉ
ROYAL
DU
EN C E QUI 15
JANVIER
NOMBRE ET LA D U R É E DES AUDIENCES ORDINAIRES TRIBUNAUX
DE
POLICE,
AINSI
GREFFES D E CES JURIDICTIONS
QUE
LES
JOURS
(1).
(1) Moniteur belge du 20 février 1958, n° 51.
CORNIL.
CONCERNE LES 1928,
JUSTICES
DÉTERMINANT
LE
DES JUSTICES D E PAIX ET DES ET
HEURES
D'OUVERTURE
DES
28-30 Januari 1958 OPNEMINO
TE WORTEL
7
V A N BEJAARDE VEROORDEELDEN.
Bestuur der Strafinrichtingen, Studiebureau, litt. R, n
r
I.
Brussel, de 28 Januari 1958. Aan de heren Bestuurders van de Strafinrichtingen, Ik heb beslist, dat de bejaarde veroordeelden voortaan kunnen opgenomen worden in de spéciale afdeling voor oude lieden van de Rijksweldadigheidskolonie, te Wortel, indien zij aan de volgende criteria beantwoorden : 1. ten minste 65 jaar oud zijn; 2. zich in een zodanige toestand van lichamelijk verval bevinden dat zij ongeschikt zijn om normaal werk te verrichten; 3. op het gebied van de veiligheid geen gevaar opleveren. Ik verzoek u voortaan aan de Dienst der Geschillen ter kennis te brengen welke gedetineerden die voorwaarden vervullen. Daartoe dient gebruik te worden gemaakt van staten 58, voorzien van uw advies nbpens de opportuniteit betrokkenen naar voormelde afdeling over te brengen. Voor de Minister : De Directeur-Generaal, J.
STATISTIEK
V A N D E POL1TIERECHTBANKEN. —
NIEUW
DUPRÉEL.
FORMULIER.
Dienst der Wetgeving, Statistiek, n 801.ST. r
Brussel, de 30 Januari 1958. Aan de heren Procureurs-Generaal Luik, Gent.
bij de Hoven van beroep te Brussel,
Ik heb de eer u het nieuw formulier voor het opmaken van de statistiek van de politierechtbanken te doen toekomen, dat voor het jaar 1957 dient te worden gebruikt. Ik verzoek u het te willen ronddelen aan al de politierechtbanken van uw rechtsgebied naar rata van drie exemplaren, waarvan er mij twee ingevuld moeten teruggezonden worden. Inliggend zend ik u eveneens het nieuw blad bestemd voor het aantekenen van de zaken en van de verdachten, berecht op elke zitting van de politierechtbank; gelieve het te doen ronddelen naar rata van 20 exemplaren per politierechtbank. Dit blad blijft in handen van de griffier. Voor de Minister : De Secretaris-Generaal, P.
CORNIL.
30 JANUARI 1958. — K O N I N K L I J K B E S L U I T T O T W I J Z I G I N G , W A T H E T V R E D E G E R E C H T T E N A M E N B E T R E F T , V A N H E T K O N I N K L I J K B E S L U I T V A N 15 JANUARI 1928 T O T V A S T S T E L L I N G V A N H E T G E T A L E N D E D U U R V A N D E G E W O N E TERECHTZ1TTINGEN D E R VREDEGERECHTEN E N DER POLITIERECHTBANKEN, ALSMEDE V A N D E DAGEN EN U R E N W A A R O P D E G R I F F I E S V A N D I E R E C H T B A N K E N T O E G A N K E L I J K Z I J N (1).
(1) Belgisch Staatsblad
r
van 20 Februari 1958, n 51.
8
4-17 février 1958
ACTION DE LA DIRECTION DE L'EDUCATION DES FORCES ARMÉES AUPRÈS DES MILITAIRES
INCARCÉRÉS.
4 février 1958. — Administration des Etablissements pénitentaires. — Bureau d'Etude. — Litt. R., n" VIII. — Cf. Bulletin de l'Administration pénitentiaire, marsavril 1958, p. 145.
VACANCES
JUDICIAIRES
(1).
10 février 1958. — Loi relative aux vacances judiciaires.
PATERNITÉ,
FILIATIONS ET ADOPTION.
MODIFICATION D E CERTAINES DISPOSITIONS DU CODE CIVIL
(2).
10 février 1958. — Loi modifiant certaines dispositions du Code civil (livre I, titres VII et VIII) relatives à la paternité, à la filiation et à l'adoption.
ARTICLE 214G
DU C O D E C I V I L . —
MODIFICATION
(3).
13 février 1958. — Loi modifiant l'article 214g du Code civil.
RAPPORTS
O U NOTES
D'OBSERVATION.
Office de la Protection de l'Enfance. Service P é d a g o g i q u e et d'Inspection. Bruxelles, 17 février-1958. Aux
directions l'Etat.
des établissements
d'observation
et d'éducation
de
Il arrive que des rapports ou notes d'observation fassent mention de doléances ou des accusations formulées par,certains mineurs à l'égard d'établissements où ils ont séjourné antérieurement ou de membres du personnel de ces institutions. Je vous prie, à l'avenir, de ne plus mentionner ces plaintes dans les rapports d'observation. Elles devront faire l'objet d'un rapport spécial à adresser immédiatement à l'administration centrale pour lui permettre d'apprécier la suite à y réserver. Pour le Ministre : Le directeur d'administration, S.
(1) Moniteur belge du 14 mars 1958, n" 73. (2) Moniteur belge du 20 février 1958, n" 51. (3) Moniteur belge du 27 février 1958, n" 58.
HUYNEN.
4-17 Februari 1958 WERKING
VAN DE DIRECTIE Bl]
OPVOEDING
DE OPGESLOTEN
9 VAN DE
KRIJGSA1ACHT
MILITAIREN.
4 Februari 1958. — Bestuur der Strafinrichtingen. — Studiebureau. — Litt. R., n VIII. — Zie Bulletin van het Bestuur der Strafinrichtingen, Maart-April 1958, blz. 145. r
RECHTERLIJK VERLOF
(1).
10 Februari 1958. — Wet betreffende het rechterlijk verlof.
V A D E R S C H A P , AFSTAMM1NG
E N AANNEMING V A N KINDEREN.
WIJZIGING V A N SOMMIGE BEPALINGEN V A N HET BURGERLIJK W E T B O E K
(2).
10 Februari 1958. — Wet tôt wijziging van sommige bepalingen van het Burgerlijk Wetboek (boek 1, titels VII en VIII), betreffende het vaderschap, de afstamming en de aanneming van kinderen.
A R T I K E L 214G
V A N HET BURGERLIJK
WETBOEK. —
WIJZIGING.
(3).
13 Februari 1958. — Wet tôt wijziging van artikel 2\4g van het Burgerlijk Wetboek.
OBSERVATl EVERSLAGEN OF NOTA'S.
Dienst voor Kinderbescherming. Pedagogische Dienst en Inspectie. Brussel, 17 Februari 1958. Aan de directies van de rijksobservatie-
en
-opvoedingsgestichten.
Het gebeurt dat in observatieverslagen of -nota's melding gemaakt wordt van klachteh of beschuldigingen geuit door sommige minderjarigen ten aanzien van instellingen waar zij vroeger hebben vertoefd of van leden van het personeel dezer instellingen. Ik verzoek u in de toekomst deze klachten niet meer te vermelden in de observatieverslagen. Zij moeten het voorwerp uitmaken van een speciaal verslag dat onmiddellijk naar het hoofdbestuur moet worden gezonden, om dit in de mogelijkheid te stellen te oordelen over het gevolg dat er dient aan gegeven. Voor de Minister : De directeur van administratie, S.
(1) Belgisch Staatsblad van 14 Maart 1958, n ' 73. (2) Belgisch Staatsblad van 20 Februari 1958, n 51. (3) Belgisch Staatsblad van 27 Februari 1958, n 58. r
r
HUYNEN.
10
17-20 février 1958
ACTION POSTPÉNITENTIAIRE. —
SURVEILLANCE PSYCHIATRIQUE.
Administration des Etablissements pénitentiaires. Bureau d'Etude. Litt. R., n° IX. Bruxelles, le 17 février 1958. A MM. les Directeurs
des Etablissements
pénitentiaires.
L a libération accordée aux détenus comporte parfois comme condition l'obligation de se soumettre à une surveillance psychiatrique. P a r ailleurs, il peut s'avérer utile de recommander à certains libérés d'accepter volontairement pareille surveillance, notamment lorsqu'un traitement spécial, commencé à l'établissement, doit se poursuivre à l'extérieur. C'est à cette fin que je vous communique la liste des différents d'hygiène mentale fonctionnant actuellement dans le pays.
dispensaires
Bruxelles : Dispensaire central, Centre de Santé de la Croix-Rouge de B e l gique, 1, rue Joseph Stallaert. Médecin : D Alexander. r
D
r
Anvers : Local de la Croix-Rouge, 34, avenue de Andersen.
Belgique. Médecin
Alost-Lede : Institut psychiatrique de Lede. Médecin : D
r
:
Rubbens.
Charleroi : 19, rue de la Régence, Office d'Orientation-professionnelle. Médecin : D Noël. Duffel : 2, rue de la Station. Médecin : D Raveschot. Gand : 56, rue Ghislain. Médecin : D* Matthys. Hasselt : 26, boulevard Guffens. Médecin : D Cleen. Liège : 58, rue Saint-Lambert. Médecin : Prof. Divry. Louvain : Hôpital civil Saint-Pierre, Clinique universitaire, rue de Bruxelles. Médecin : Prof. Rouvroy. L a Louvière : 1, rue Malbecq, école communale. Médecin : D Cordier. Malines : 38, avenue Reine Astrid, Office d'Orientation professionnelle. Médecin : D De Quecker. r
r
r
r
r
D
r
Mons : 41, rue de Nimy, Office d'Orientation professionnelle. Médecin : Bombojr. Namur : Local de la Croix-Rouge, 28, rue Rogier. Médecin : D Focquet. Tournai : Office d'Orientation professionnelle, 2, rue Paul Pastur. Médecin : Carlier. Verviers : 39, rue Ortmans Hauzeur. Médecin : D Evrard. r
D
r
r
r
Bruges : rue de Lille, 4a, Saint-Michel-Bruges. Médecin : D De Haene. Pour le Ministre : Le directeur-général, J.
COTISATIONS POUR
DUPRÉEL.
L A PENSION DES EMPLOYÉS
OCCUPÉS M O I N S D E ' D E U X H E U R E S P A R J O U R .
20 février 1958 — Administration des Etablissements pénitentiaires. — Comptabilité. — Litt. E., n° 113. — Cf. Bulletin de l'Administration pénitentiaire, marsavril 1958, p. 149.
11
17-20 Februari 1958 POSTPENITENTIAIRE
ACT1E. —
PSYCHIATRISCH
TOEZICHT.
Bestuur der Strafinrichtingen. Studiebureau. Litt. R. N IX. r
Brussel, de 17 Februari 1958. Aan de Heren Bestuurders
van de
Strafinrichtingen.
Aan de gedetineerden wordt soms de vrijheid teruggegeven onder voorwaarde zich aan een psychiatrisch toezicht te onderwerpen. Verder kan het nuttig blijken aan sommige ontslagenen aan te bevelen vrijwillig dergelijk toezicht te aanvaarden, onder meer wanneer een spéciale behandeling, waarmede in de inrichting begonnen was, daarbuiten moet worden voortgezet. Daarom deel ik u de lijst mede van de verschillende dispensaria voor geesteshygiéne die thans in het land bestaan. Brussel : Centraal Dispensarium. Gezondheidscentrum van het Belgische RodeKruis, Joseph Stallaertstraat, 1. Geneesheer : D Alexander. r
r
Antwerpen : Lokaal van het Rode-Kruis, Belgiëlei, 34. Geneesheer : D Andersen. Aalst-Lede : Psychiatrisch Instituut te Lede. Geneesheer : D
r
Rubbens.
Charleroi : Office d'Orientation professionnelle, rue de la Régence, 19. Geneesheer : D Noël. Duffel : Stationstraat, 2. Geneesheer : D Raveschot. Gent : Ghislainstraat, 56. Geneesheer : D Matthys. Hasselt : Guffenslaan, 26. Geneesheer : D Geen. Luik : rue Saint-Lambert, 58. Geneesheer : Prof. Divry. Leuven : Burgerlijk Gasthuis Sint-Pieter, Universiteitskliniek, Brusselse straat. Geneesheer : Prof. Rouvroy. L a Louvière : rue Malbecq, 1, gemeenteschool. Geneesheer : D Cordier. Mechelen : Bureau voor Beroepskeuzevoorlichting, Koningin Astridlaan, 38. Geneesheer : D ' De Quecker. Bergen : Office d'Orientation professionnelle, rue de Nimy, 41. Geneesheer : D ' Bomboir. r
r
r
r
r
1
r
Namen : Lokaal van het Rode-Kruis, rue Rogier, 28. Geneesheer : D Focquet. Doornik : Office d'Orientation professionnelle, rue Paul Pastur, 2. Geneesheer : D Carlier. r
r
Verviers : rue Ortmans Hauzeur, 39. Geneesheer : D Evrard. Brugge : Rijselstraat, 4a, Sint-Michiels-Brugge. Geneesheer : D
r
De Haene.
Voor de Minister : De directeur-generaal, J.
DUPRÉEL.
BIJDRAGEN VOOR HET PENSIOEN V A N BEDIENDEN D I E MINDER
DAN T W E E
UREN
P E R DAG T E W E R K
GESTELD
ZIJN.
20 Februari 1958. — Bestuur des Strafinrichtingen. — Comptabiliteit. — Litt. E., n 113. — Cf. Bulletin van het Bestuur der Strafinrichtingen, MaartApril 1958, blz. 149. r
12
21-27 février 1958
ÉVASIONS.
Administration des Etablissements pénitentiaires, Bureau d'Etude. Litt. R. n° V . Bruxelles, le 21 février 1958. A MM. les Directeurs
des Etablissements
Pénitentiaires.
L'article 195 du règlement général des prisons prescrit notamment, en cas d'évasion, d'informer par la voie la plus rapide la police et la gendarmerie. Sans préjudice de l'application de l'alinéa 3 de l'article 196, je vous prie d'avertir également, par la même voie, M . le procureur du Roi de l'arrondissement. Pour le Ministre : Le directeur général, J.
21
FÉVRIER
1958.
F A B R I Q U E S D ' É G L I S E . — ASSOCIATIONS. — FONDATION D E BOURSES D'ÉTUDES.
—
DUPRÉEL.
SÉMINAIRE.
BOUGSAIN-DELADRIÈRE. —
RÉCLAMATION.
Administration des Cultes, Dons et Legs, Fondations. 2 sect., litt. D. L., n° 5447. e
B U L L E T I N D E RENSEIGNEMENTS C O N C E R N A N T D E S ÉTRANGERS. ENVOI. —
GROUPEMENT.
Administration de la Sûreté publique. Police des Etrangers. Bureau d'études. 200 C 20/1. Bruxelles, le 27 février 1958. A MM. les Gouverneurs
de
province.
Les bulletins de renseignements, par lesquels les administrations communales m'informent de l'arrivée d'étrangers en Belgique et de leur inscription à leur registre, ne pouvant concerner qu'une seule personne et, éventuellement, son conjoint et ses enfants de moins de 15 ans, il s'ensuit trop souvent, lors de la réception de ces documents par mon administration, une dissociation nuisible à l'unité qui doit être la marque des décisions à prendre au sujet d'étrangers se trouvant dans des situations identiques ou relativement semblables. Afin de remédier à cet inconvénient, j'ai l'honneur de vous prier de vouloir bien inviter les administrations communales à grouper désormais, chacune en ce qui la concerne et dans une mesure raisonnable, l'envoi des bulletins d'étrangers répondant à cette caractéristique sous -un même rapport ou sous une seule lettre de transmission et ce en telle sorte que l'attention de mes services soit appelée sur le facteur commun unissant les intéressés. Devraient en particulier faire l'objet de ce groupement : 1" Les bulletins concernant des é t r a n g e r s appartenant à un même ménage (parents et enfants de plus de 15 ans); (1) Moniteur belge du 27 février 1958, n" 58.
13
21-27 Februari 1958 0NTVLUCHT1NGEN.
Bestuur der Strafinrichtingen. Studiebureau. Litt. R. N V . r
Brussel, de 21 Februari 1958. Aan de Heren Bestuurders
van de
Strafinrichtingen,
Bij artikel 195 van het algemeen règlement van de gevangenissen wordt onder meer voorgéschreven dat in geval van ontvluchting de politie en de rijkswacht langs de vlugste weg moeten worden op de hoogte gebracht. Onverminderd de toepassing van het derde lid van artikel 196, verzoek ik u langs dezelfde weg eveneens de heer procureur des Konings van het arrondissement te verwittigen. Voor de Minister : De directeur-generaal, J. DUPRÉEL. 21
FEBRUARI
KERKFABR1EKEN. — STICHTING V A N STUDIEBEURZEN. —
1958
(1).
VEREN1GINGEN. —
SEMINARIE.
BOUGSAIN-DELADRIÈRE. —
BEZWAARSCHR1FT.
Bestuur der Erediensten, Schenkingen en Legaten, Stichtingen. 2* Sect. , litt. S. L., n' 5447.
INL1CHT1NGSFORMULIEREN TOEZENDING.
BETREFFENDE —
VREEMDELINGEN.
SAMENVOEGING.
Administratie der Openbare Veiligheid. Vreemdelingenpolitie. Studiebureau. 200 C 20/1. Brussel, de 27 Februari 1958. Aan de Heren Gouverneurs der provinciën. Het feit dat de inlichtingsformulieren, waarbij de gemeentebesturen mij de aankomst van vreemdelingen in België en hun inschrijving in het daartoe bestemde register melden, slechts betrekking mogen hebben op een persoon en daarbij eventueel ook op de echtgenoot en de kinderen die nog geen 15 jaar oud zijn, heeft maar al te dikwijls voor gevolg dat deze stukken bij hun aankomst op mijn administratie dadelijk verspreid worden. Dit brengt mee dat er uiteenlopende beslissingen getroffen worden tegenover vreemdelingen die zich in eenzelfde of ongeveer gelijkaardige toestand bevinden, dan wanneer deze beslissingen dezelfde hadden moeten zijn. Om aan dit euvel te verhelpen heb ik de eer u te verzoeken de gemeentebesturen uit te nodigen voortaan op redelijke wijze en elk binnen zijn gebied, de inlichtingsformulieren welke aan de bedoelde vereisten voldoen, te willen samenvoegen en te versturen met eenzelfde verslag of met eenzelfde brief en wel zo dat de aandacht van mijn diensten gevestigd wordt op datgene wat de betrokkenen gemeen hebben. Dienen in het bijzonder te worden samengevoegd : 1. De inlichtingsformulieren betreffende vreemdelingen die tôt hetzelfde gezin behoren (ouders en kinderen van meer dan 15 jaar oud); r
(1) Belgisch Staatsblad van 27 Februari 1958, n 58.
27 février — 1" mars 1958
14
2° Les bulletins relatifs à des é t r a n g e r s de même nationalité et provenance, entrés en Belgique soit en groupes, soit sous le couvert de passeports et éventuellement de visas de même nature, pour y travailler dans une même entreprise ou y séjourner aux mêmes fins les uns que les autres. Pour le Ministre : L'administrateur adjoint, POMBA.
CODE PÉNAL MILITAIRE. —
MODIFICATION
(1).
27 février 1958. — Loi modifiant la loi du 27 mai 1870, contenant le Code pénal militaire et la loi du 15 juin 1899 comprenant le titre 1" du Code de procédure pénale militaire.
VISITES DES ÉTABLISSEMENTS.
Office de la Protection de l'Enfance. Service pédagogique et d'Inspection. Bruxelles, le 1" mars 1958. Aux directions des établissements
d'observation
et d'éducation
de l'Etat.
J'ai l'honneur de vous faire connaître les mesures que j ' a i cru devoir adopter en cé qui concerne les visites aux établissements d'observation et d'éducation de l'Etat. 1. D'une façon générale : a) les demandes de visites individuelles émanant d'élèves d'établissements d'enseignements divers ne seront prises en considération que si ces demandes sont introduites par la direction de l'école intéressée, et qu elles établissent que les études faites peuvent p r é p a r e r à s'occuper de l'enfance délinquante (assistance sociale, psychologie, école normale, etc.); b) les demandes de visite en groupe par des élèves d'établissements d'enseignement devront répondre aux mêmes critères; c) les autorisations ne seront accordées que pour autant que les visiteurs s'en tiennent strictement aux jours de visite fixés, qui ont été limités à un par mois dans chaque établissement et répartis comme suit : 1. Etablissement d'Education de l'Etat à Bruges : 1" mercredi du mois, à partir de 14 heures. 2. Etablissement d'Education de l'Etat, à Saint-Servais : 2 mercredi du mois, à partir de 10 heures. 3. Etablissement Central d'Observation à M o l : 3 mercredi du mois, à partir de 10 heures. 4. Etablissement d'Education de l'Etat à M o l : 3 mercredi du mois, à partir de 14 heures. 5. Etablissement d'Education de l'Etat à Ruiselede : 1" lundi du mois, à partir de 9 heures. 6. Home scolaire de l'Etat, à Jumet : 2" mardi du mois, à .partir de 14 heures. d) en ce qui concerne les demandes émanant d'autres personnes, il faut en principe que le r e q u é r a n t s'occupe de problèmes de protection de l'enfance, soit professionnellement, soit à titre bénévole, et que la visite présente un intérêt pour son travail. e
e
e
(1) Moniteur
belge du 29 mars 1958, n° 88.
27 Februari — 1 Maart 1958
15
2° De inlichtingsformulieren betreffende vreemdelingen die dezelfde nationaliteit hebben of uit hetzelfde land komen en die in België gekomen zijn, 't zij in groep, 't zij voorzien van paspoorten of visa van dezelfde aard, om er te werken in eenzelfde onderneming of om er met hetzelfde doel te verblijven. Voor de Minister : De adjunct-administrateur, POMBA.
WETBOEK
V A N MILITA1R S T R A F R E C H T . —
WIJZIGING
(1).
27 Februari 1958. — Wet tôt wijziging van de wet van 27 Mei 1870 houdende het Wetboek van militair strafrecht en van de wet van 15 Juni 1899, inhoudende titel I van het Wetboek van strafrechtspleging voor het léger.
B E Z O E K E N AAN D E GESTICHTEN.
Dienst voor Kinderbescherming. Brussel, 1 Maart 1958. Aan de directies van de Rijksobservatie-
en
Opvoedingsgestichten.
lk heb de eer u de maatregelen ter kennis te brengen die ik heb menen te moeten nemen wat de bezoeken aan de Rijksobservatie- en -opvoedingsgestichten betreft. 1. In 't algemeen : a) de aanvragen tôt individuele bezoeken uitgaande van leerlingen van verschillende onderwijsinrichtingen zullen slechts in aanmerking genomen worden indien deze aanvragen ingediend worden door het bestuur van de betrokken school en zij tevens doen blijken van het feit dat de gedane studiën kunnen doorgaan als voorbereiding om zich met de misdadige jeugd bezig te houden (maatschappelijk hulpbetoon, psychologie, normaalschool, enz.); b) de aanvragen tôt bezoek in groep door leerlingen van onderwijsinrichtingen zullen aan de zelfde criteria moeten beantwoorden; c) de toelatingen zullen slechts worden verleend voor zover de bezoekers strikt houden aan de vastgestelde.bezoekdagen, die werden beperkt tôt één per maand in ieder gesticht en als volgt verdeeld : 1. Rijksopvoedingsgesticht te Brugge : I Woensdag der maand, vanaf H u u r . 2. Rijksopvoedingsgesticht te Saint-Servais : 2° Woensdag der maand, vanaf 10 uur. 3. Centraal Observatiegesticht te M o l : 3" Woensdag der maand, vanaf 10 uur. 4. Rijksopvoedingsgesticht te M o l : 3° Woensdag der maand, vanaf 14 uur. 5. Rijksopvoedingsgesticht te Ruiselede : 1 Maandag der maand, vanaf 9 uur. 6. Rijkstehuis voor Onderwijs te Jumet : 2 Dinsdag der maand, vanaf 14 uur. e
e
e
d) wat de aanvragen van andere personen betreft, is in principe vereist dat de verzoeker zich met problemen omtrent de kinderbescherming bezighoudt, hetzij beroepshalve, hetzij vrijwillig, en dat het bezoek belang heeft voor zijn werk. (1) Belgisch Staatsblad
r
van 29 Maart 1958, n 88.
16
1-8 mars 1958 2. Pendant la durée de l'Exposition
:
En vue de permettre la visite d ' é t r a n g e r s à partir du 1" avril et jusqu'à la fin de l'Exposition, les visites des nationaux seront en principe refusées, à moins qu'ils n'accompagnent des visiteurs étrangers. Pour le Ministre : Le Directeur d'Administration, S.
3 MARS 1958.
—
HUYNEN.
A R R Ê T É R O Y A L M O D I F I A N T E N C E QUI C O N C E R N E LA JUSTICE D E P A I X
D E T E R M O N D E , L ' A R R Ê T É R O Y A L D U 15 J A N V I E R 1928
DÉTERMINANT L E NOMBRE ET
LA D U R É E D E S A U D I E N C E S O R D I N A I R E S D E S JUSTICES D E P A I X E T DES T R I B U N A U X D E P O L I C E , AINSI Q U E L E S JOURS ET H E U R E S D ' O U V E R T U R E DES G R E F F E S D E CES JURIDICTIONS
(1).
AIDE A U X DÉTENUS LIBÉRÉS.
Administration des Etablissements pénitentiaires, bureau d'étude, litt. R, n" XXIII, annexe : 1. Bruxelles, le 6 mars 1958. A MM. les Directeurs des Etablissements
pénitentiaires,
Je vous prie de trouver ci-joint un nouveau tableau des organismes d'action postpénitentiaire, avec indication des adresses auxquelles les libérés peuvent se présenter et des heures auxquelles ils peuvent être reçus. 11 remplace celui annexé a ma circulaire du 5 janvier 1954 (510 R/XXII1), dont les autres dispositions restent d'application. Vous voudrez bien, en vue de faciliter la tâche des différents organismes d'action postpénitentiaire, attirer l'attention du personnel sur la nécessité de compléter à l'avenir les avis remis aux libérés par les mentions suivantes : identité complète de l'intéressé, date et mode de libération, destination donnée à la masse de sortie. Pour le Ministre : Le Directeur général, J.
DUPRÉEL.
Le tableau des organismes d'action postpénitentiaire est reproduit au Bulletin de l'Administration pénitentiaire, mars-avril 1958, pp. 152 à 158.
CORRESPONDANCE A CARACTÈRE PERSONNEL OU CONFIDENTIEL.
8 mars 1958. — Administration des Etablissements pénitentiaires. — Bureau d'Etude. — Litt. R., n" X V I . — Cf. Bulletin de l'Administration pénitentiaire, marsavril 1958, p 159. (1) Moniteur belge, 23 mars 1958, n° 82.
17
1-8 Maart 1958
2. Gedurende de Wereldtentoonstelling : Om met ingang van 1 April en tôt het einde van de tentoonstelling, de bezoeken van vreemdelingen mogelijk te maken, zullen de bezoeken van landgenoten in principe geweigerd worden, tenware zij vreemdelingen zouden vergezellen. Voor de Minister : De Directeur van Administratie, S.
HUYNEN.
3 M A A R T 1958. — K O N I N K L I J K B E S L U I T TOT W I J Z I G I N G , W A T H E T V R E D E G E R E C H T T E D E N D E R M O N D E B E T R E F T , V A N H E T K O N I N K L I J K B E S L U I T V A N 15 JANUARI 1928 T O T V A S T S T E L L I N G V A N H E T GETAL E N D E D U U R V A N D E G E W O N E T E R E C H T Z I T T I N G E N D E R V R E D E G E R E C H T E N E N D E R POLIC1ERECHTBANKEN, A L S M E D E V A N D E D A G E N E N U R E N WAAROP D E GRIFFIES V A N D I E RECHTBANKEN TOEGANKELIJK ZIJN (1).
HULP AAN ONTSLAGEN
VEROORDEELDEN.
Bestuur der Strafinrichtingen, studiebureau, litt. R, n XXIII, 1 bijlage. r
Brussel, de 6 Maart 1958. Aan de heren Bestuurders
van de
Strafinrichtingen.
lk verzoek u hierbij een nieuwe tabel te vinden van de organismen voor postpenitentiaire actie, met opgave van de adressen waar de ontslagenen zich kunnen aanmelden en van de uren waarop zij kunnen ontvangen worden. Zij vervangt de tabel die gevoegd was bij mijn omzendbrief van 5 Januari 1954 (510 R/XX11I), waarvan de andere bepalingen van toepassing blijven. U gelieve, ten einde de taak van de verschillende organismen voor postpenitentiaire actie te vergemakkelijken, de aandacht van het personeel te vestigen op de noodzakelijkheid de aan de ontslagenen overhandigde kennisgevingen aan te vullen met de volgende vermeldingen : volledige identiteit van betrokkene, uarum en wijze van invrijheidstelling, bestemming gegeven aan de uitgaanskas. Voor de Minister : De Directeur-Generaal, J.
DUPRÉEL.
De tabel van de organismen voor postpenitentiaire actie werd overgenomen door het Bulletin van het Bestuur der Strafinrichtingen, Maart-April 1958, blz. 152 tôt 158.
BRIEFWISSELING
V A N PERSOONLIJKE
OF VERTROUWELIJKE
AARD.
8 Maart 1958. — Bestuur der strafinrichtingen. — Studiebureau. — Litt. R., n X V I . — Cf. Bulletin van het Bestuur der Strafinrichtingen, Maart-April 1958, blz. 159. r
r
(1) Belgisch Staatsblad, 23 Maart 1958, n 82.
13-17 mars 1958
18
LOGEXPO. —
C O N T R O L E DES VOYAGEURS
(1).
13 mars 1958. — L o i organisant, pendant la durée de l'Exposition universelle et internationale de Bruxelles, le contrôle des voyageurs hébergés à l'intervention de l'association sans but lucratif « Association pour la Promotion du Logement à l'occasion de l'Exposition universelle et internationale de Bruxelles 1958 (Logexpo) ».
ÉTRANGERS. — T A X E S D E SÉJOUR
(1).
14 mars 1958. — Loi modifiant les lois relatives aux taxes de séjour des étrangers, coordonnées le 12 octobre 1953 et modifiées par la loi du 4 juillet 1956.
PAROISSE-SUCCURSALE.
—
ÉRECTION
(2).
17 mars 1958. — Arrêté royal érigeant le quartier dénommé L a Coquinie, à Mouscron en paroisse-succursale, sous le vocable de Notre-Dame, Reine de la Paix.
PAROISSE-SUCCURSALE. — ÉRECTION
(3).
17 mars 1958. — Arrêté royal érigeant le quartier de l'annexe des Bruyères à Jupille réuni à la partie contiguë de la paroisse-succursale de Bois-de-Breux, à Grivegnée, en paroisse-succursale, sous le vocable de Saint Joseph.
ANNEXE. —
ÉRECTION
(3).
17 mars 1958 — Arrêté royal érigeant le quartier dit « Het Vanneken », à Zwevezele, en annexe ressortissant à la paroisse-succursale Sainte Aldegonde, en cette commune.
CHAPELLENIE.
—
ÉRECTION
(3).
17 mars 1958. — Arrêté royal érigeant le quartier de l'avenue de Ghellick, à Hove, en chapellenie ressortissant à la paroisse-succursale Saint-Laurent, en cette commune. (1) Moniteur belge, 27 mars 1958, n" 86. (2) Moniteur belge 11 mai 1958, n» 131. (3) Moniteur belge 4 mai 1958, n° 124.
13-17 Maart 1958
LOGEXPO. —
19
C O N T R O L E OP D E VREEMDELINGEN
(1).
13 Maart 1958. — Wet tôt inrichting, tijdens de Algemene Wereldtentoonstelling te Brussel, van de contrôle op de vreemdelingen die door tussenkomst van de vereniging zonder winstoogmerken « Vereniging tôt bevordering van het logies met het oog op de Algemene Wereldtentoonstelling van Brussel 1958 (Logexpo) ».
VREEMDELINGEN.
—
VERBLIJFBELASTINGEN
(1).
14 Maart 1958. Wet tôt wijziging van de wetten betreffende de verblijfsbelastingen voor vreemdelingen samengeordend op 12 December 1953 en gewijzigd bij de wet van 4 Juli 1956.
HULPPAROCHIE.
—OPRICHTING
(2).
17 Maart 1958. — Koninklijk besluit tôt oprichting van de wijk genaamd « L a Coquinie », te Moeskroen, tôt hulpparochie, onder de aanroeping van Onze Lieve Vrouw, Koningin van de Vrede.
HULPPAROCHIE. — OPRICHTING
(3).
17 Maart 1958. — Koninklijk besluit tôt oprichting van het grondgebied gevormd door de wijk der annexe genaamd « Les Bruyères », te Jupille, samen met het daaraanpalende gedeelte van de hulpparochie van Bois-de-Bfeux, te Grivegnée tôt hulpparochie, onder de aanroeping van de Heilige Jozef.
ANNEXE. —
OPRICHTING
(3).
17 Maart 1958. — Koninklijk besluit tôt oprichting van de wijk genaamd Het Vanneken, te Zwevezele, tôt annexe afhangende van de hulpparochie van de Heilige Aldegondis, aldaar.
KAPELANIJ. — OPRICHTING
(3).
17 Maart 1958. — Koninklijk besluit tôt oprichting van de wijk van de Ghellicklaan, te Hove, tôt kapelanij afhangende van de hulpparochie van de Heilige Laurentius, aldaar. r
(1) Belgisch Staatsblad, 27 Maart 1958, n 86. (2) Belgisch Staatsblad, 11 Mei 1958, n ' 131. (3) Belgisch Staatsblad 4 M e i 1958, n 124. r
20
17 mars 1958
VICAIRES. —
TRAITEMENTS
(1).
17 mars 1958 — Arrêté royal attachant un traitement à charge de l'Etat aux places de vicaire dénommées ci-après : Dans la province d'Anvers : Deuxième place de viciare près la paroisse-succursale Saint Joseph, à Merksem; Troisième place de vicaire près la paroisse-succursale Notre Dame Médiatrice, à Turnhout. Dans la province de Brabant : Première place de vicaire près la paroisse-succursale Sainte Agathe, à Putkapel, commune de Wilsele; Deuxième place de vicaire près la paroisse-succursale du Christ-Roi, à B r u xelles. Dans la province de Liège : Troisième place de vicaire p r è s la paroisse-succursale Saint Remy, à Angleur. Dans la province de Limbourg : Première place de viciare près la paroisse-succursale Saint Joseph, à Halvenweg, commune de Zonhoven; Première place de vicaire près la paroisse-succursale Notre Dame de Banneux, à Hasselt et à Kuringen; Troisième place de viciare près la paroisse-succursale Saint Albert, à Zwartberg, commune de Genk.
CHAPELI.ENIES. — ÉRECTION
(2).
17 mars 1958. — Arrêté royal érigeant le quartier dit « De Meiboom », à Roulers, en chapellenie ressortissant à la paroisse-succursale du Scaré-Cœur en cette ville.
CHAPELLENIES. —
ÉRECTION
(3).
17 mars 1958. — Arrêté royal érigeant les quartiers situés au sud de la paroisse-succursale du Sacré-Cœur, à Blauwput, commune de Kessel-Lo, en chapellenie ressortissant à cette paroisse-succursale.
(1) Moniteur belge du 4 mai 1958, n" 124. (2) Moniteur belge du 30 avril 1958, n" 120. (3) Moniteur belge du 30 avril 1958, n" 120.
17 Maart 1958
ONDERPASTOORS. —
21
W'EDDEN
(1).
17 Maart 1958. — Koninklijk besluit waarbij een wedde op Staatsgelden aan de na te noemen plaatsen van onderpastoor wordt verbonden : In de provincie Antwerpen : Tweede plaats van onderpastoor bij de hulpparochie van de Heilige Jozef, te Merksem; Derde plaats van onderpastoor bij de hulpparochie van Onze Lieve Vrouw Middelares, te Turnhout. In de provincie Brabant : Eerste plaats van onderpastoor bij de hulpparochie van de Heilige Agatha, te Putkapel, gemeente Wilsele; Tweede plaats van onderpastoor bij de hulpparochie van Kristus-Koning, te Brussel. In de provincie Luik : Derde plaats van onderpastoor bij de hulpparochie van de Heilige Remigius, te Angleur. In de provincie Limburg : Eerste plaats van onderpastoor bij de hulpparochie van de Heilige |ozef, te Halvenweg, gemeente Zonhoven; Eerste plaats van onderpastoor bij de hulpparochie van Onze Lieve Vrouw van Banneux, te Hasselt en Kuringen; Derde plaats van onderpastoor bij de hulpparochie van de Heilige Albert, te Zwartberg, gemeente Genk.
KAPELANIJEN. — OPRICHTING
(2).
17 Maart 1958. — Koninklijk besluit waarbij de wijk genaamd De Meiboom, te Roeselare, tôt kapelanij afhangende van de hulpparochie van het Heilig-Hart, aldaar, wordt opgericht.
KAPELANIJEN. — OPRICHTING
(3).
17 Maart 1958. — Koninklijk besluit waarbij de wijken gelegen in het zuiden van de hulpparochie van het Heilig-Hart, te Blauwpuf, gemeente Kessel-Lo, tôt kapelanij, afhangende van voormelde hulpparochie worden opgericht.
r
(1) Belgisch Staatsblad van 4 Mei 1958, n 124. (2) Belgisch Staatsblad van 30 April 1958, n 120. (3) Belgisch Staatsblad van 30 April 1958, n 120. r
r
22
18 mars 1958
PÉCULE
D E VACANCES A OCTROYER
AUX C O N V O Y E U R S
(CONVOYEUSES).
Office de la Protection de l'Enfance. Services administratifs. Comptabilité N° 101 G 18. Bruxelles, le 18 mars 1958. Aux directions des établissements
d'observation
et d'éducation
de l'Etat.
J'ai l'honneur de porter à votre connaissance les instructions à suivre pour le calcul du pécule de vacances et du pécule familial de vacances à octroyer aux convoyeurs (convoyeuses), pendant l'année 1958. 1. Base légale. Sont applicables les règles fixées par l'arrêté royal du 20 avril 1956 relatif à l'octroi d'un pécule de vacances et d'un pécule familial de vacances aux agents de l'administration générale du Royaume (voir Moniteur belge des 23-24 avril 1956). 2. Calcul du pécule de vacances. Le pécule de vacances est fixé à 2 000 francs pour une période de douze mois de prestations complètes, soit pour 2 500 heures de travail. Il s'élève ainsi à F 0,80 par heure de prestations. Ce dernier montant servira de base au calcul du pécule dû, en 1958, pour chacun des mois de l'année 1957 pendant lesquels le convoyeur a effectué des prestations. Il suffira, pour déterminer le montant du pécule afférent à chaque mois de l'année 1957, de multiplier par le taux de F 0,80 l'heure, le nombre d'heures de travail prestées effectivement pendant le mois. 11 faut, toutefois, tenir compte de la disposition de l'arrêté royal du 20 avril 1956, suivant laquelle, en cas de prestations incomplètes pendant un mois, le pécule ne peut être inférieur à la moitié du pécule mensuel que l'agent obtiendrait pour des prestations complètes. C'est ainsi qu'un convoyeur pourra prétendre, pour chacun des mois pendant lesquels i l a effectué des prestations incomplètes, à un pécule minimum de 83 francs. Remarque importante : Suivant l'article 8 de l'arrêté royal du 20 avril 1956, le pécule de vacances n'est pas accordé pour les périodes de prestations mensuelles entrant en ligne de compte, même partiellement, pour le calcul d'un pécule de vacances auquel donnent droit d'autres dispositions. 3. Calcul du pécule familial de vacances. Le pécule familial de vacances est octroyé pour chacun des mois de l'année 1957 pendant lesquels le convoyeur a fait des prestations. Il est calculé d'après le nombre d'enfants : a) ayant fait partie, dans le courant de l'année 1957 du ménage du convoyeur; b) et en raison desquels des allocations familiales ont été octroyées, à bon droit, à charge du budget de l'Office de la Protection de l'Enfance. ^ Pour chaque mois de prestations, le montant du pécule familial de vacances est égal à un douzième du montant de l'allocation forfaitaire mensuelle.
18 Maart 1958
VACANTIEGELD
T O E T E KENNEN
23
AAN D E BEGELE1DERS
(BEGELEIDSTERS).
Dienst voor Kinderbescherming. Administratieve diensten. Comptabiliteit. N
r
101 G . 18.
Brussel, de 18 Maart 1958. Aan de direeties van de Rijksobservatie-
en
-opvoedingsgestichten,
1k heb de eer U kennis te geven van de onderrichtingen die moeten worden nageleefd voor het berekenen van het aan de begeleid(st)ers gedurende het jaar 1958 toe te kennen vacantiegeld en gezinsvacantiegeld. 1. 'Wettelijke grond. Zijn van toepassing de regels bepaald bij het koninklijk besluit van 20 April 1956 betreffende de toekenning van een vacantiegeld en een gezinsvacantiegeld aan het personeel van 's lands algemeen bestuur ( zie Belgisch Staatsblad van 23-24 April 1956). 2. Berekening van het vacantiegeld. Het vacantiegeld is vastgesteld op 2 000 frank voor een tijdperk van twaalf maanden volledige prestaties, zegge 2 500 werkuren. Het bedraagt derhalve 0,80 frank per uur verstrekte dienstprestatie. Laatstgenoemd bedrag zal tôt grondslag dienen voor de berekening van het vacantiegeld dat in 1958 verschuldigd is voor elke maand van het jaar 1957 tijdens welke de begeleider prestaties heeft verstrekt. Om het bedrag van het aan elke maand van het jaar 1957 verbonden vacantiegeld te bepalen, zal het volstaan het getal van de gedurende de maand werkelijk gepresteerde werkuren te vermenigvuldigen met de waarde « 0,80 frank per uur ». Er dient nochtans rekening te worden gehouden met de bepaling van het koninklijk besluit van 20 April 1956 luidens' welke, in geval van onvolledige prestaties gedurende een maand, het vacantiegeld niet minder mag bedragen dan de helft van het maandelijks vacantiegeld dat het personeelslid voor volledige prestaties zou verkrijgen. Bijgevolg zou een begeleider voor elk van de maanden tijdens welke hij onvolledige prestatiesheeft verstrekt, aanspraak kunnen maken op een bedrag van ten minste 83 frank. Belangrijke opmerking : Luidens artikel 8 van het koninklijk besluit van 20 April 1956 wordt het vacantiegeld niet toegekend voor de termijnen van maandprestaties die, zelfs gedeeltelijk, in aanmerking komen voor de berekening van vacantiegeld waarop andere bepalingen recht geven. 3. Berekening van het gezinsvacantiegeld. Het gezinsvacantiegeld wordt toegekend voor elke maand van het jaar 1957 tijdens welke de begeleider prestaties heeft verstrekt. Het wordt berekend volgens het aantal kinderen : a) die in de loop van het jaar huishouden van het personeelslid,
1957 deel hebben
uitgemaakt
van
het
b) en voor wie met recht kinderbijslag is toegekend ten bezware van de begroting van de Dienst voor Kinderbeschermig. Voor elke maand prestatie is het bedrag van het gezinsvacantiegeld gelijk aan 1/12 deel van het bedrag van de maandelijkse forfaitaire toeslag.
24
18 mars 1958 il s'élèvera donc à : F 35,40 par mois, pour le 1" enfant (425 francs : 12); F 37,50 par mois, pour le 2° enfant (450 francs : 12); F 43,75 par mois pour le 3" enfant (525 francs : 12); F 50,— par mois, pour le 4
e
enfant (600 francs : 12);
e
F 64,15 par mois, pour le 5 enfant et chacun des suivants (770 francs : 12). Aux montants mensuels mentionnés ci-avant vient s'ajouter, le cas échéant, le supplément en fonction de l'âge. Ce supplément s'élève à : F 8,35 par mois, pour l'enfant bénéficiaire â g é de 6 à 10 ans (100 francs : 12); F 14,60 par mois, pour (175 francs : 12).
l'enfant
bénéficiaire
âgé
de
plus
Le supplément n'est pas accordé lorsqu'il s'agit d'un enfant cadet d'une famille de plusieurs enfants.
de
10
ans
unique ou du
Si le nombre d'enfants ayant bénéficié d'allocations familiales a augmenté ou diminué au cours de l'année 1957, c'est la situation la plus favorable pour le convoyeur qui est prise en considération pour le calcul du pécule familial à octroyer pour chacun des mois de l'année 1957. La même règle vaut pour le supplément en fonction de l'âge. Remarque
importante.
Le pécule familial de vacances n'est pas accordé pour les périodes de prestations mensuelles entrant en ligne de compte, même partiellement, pour le calcul d'un pécule familial de vacances auquel donnent droit d'autres dispositions. 4. Cas du convoyeur qui, au cours de l'année 1957, a fait des comme remplaçant d'un veilleur de nuit ou d'un éducateur.
prestations
Si, au cours de l'année 1957, un convoyeur a assuré, non seulement le transfèrement d'élèves, mais a aussi remplacé un veilleur de nuit ou un éducateur, ses diverses prestations doivent être cumulées par mois, en vue du calcul du pécule mensuel de vacances. 5. Imputation budgétaire et mode de liquidation de la dépense. .Si lè pécule de vacances se rapporte exclusivement à des prestations de convoyeur, la dépense est imputable sur l'article 28.2 du budget et doit être soldée au moyen des avances de fonds. Si le pécule se rapporte, à la fois, à des prestations faites en qualité de convoyeur et à des prestations effectuées en qualité de remplaçant d'un veilleur de nuit ou d'un éducateur, il importe de distinguer : a) Première hypothèse : le nombre d'heures de travail prestées comme convoyeur pendant l'année 1957 (total pour l'année) est plus élevé que le nombre d'heures prestées comme remplaçant d'un veilleur de nuit ou d'un éducateur. Dans ce cas, la dépense est imputable sur l'article 28.2 du budget et peut être soldée au moyen des avances de fonds. b) Deuxième hypothèse : le nombre d'heures de travail prestées pendant l'année 1957 comme remplaçant d'un veilleur de nuit ou d'un éducateur l'emporte sur celui des heures prestées comme convoyeur. Dans cette hypothèse, la dépense est imputable sur l'article 3.3 du budget et sera soldée à l'intervention de l'Administration centrale.
18 Maart 1958
25
Het beloopt dus : F. F. F. F.
35,40 per maand voor het 1° kind (425 frank 37,50 per maand voor het 2" kind (450 frank : 43,75 per maand voor het 3° kind (525 frank 50,00 per maand voor het 4" kind (600 frank
: 12); 12); : 12); : 12);
F. 64,15 per maand voor het 5" kind, en elk van de volgende (770 frank : 12). Bij bovenvermelde maandelijkse bedragen dient desgevallend, het supplément in functie van de leeftijd te worden gevoegd. Dit supplément beloopt : F. 8,35 per maand, voor het begunstigd kind dat van 6 tôt 10 jaar oud is (100 frank : 12); F. 14,60 per maand, voor het begunstigd kind dat meer dan 10 jaar oud is (175 frank : 12). Het supplément wordt niet verleend wanneer het een enig kind betreft of het jongste van een gezin met meerdere kinderen. Zo het getal van de kinderen, voor wie kinderbijslag werd uitgekeerd, in de loop van het jaar 1957 vermeerderde of verminderde, dan wordt het voor elke maand van het jaar 1957 toe te kennen gezinsvacantiegeld berekend met inachtneming van de toestand welke voor de begeleider het gunstigst uitvalt. Dezelfde regel geldt voor het supplément in functie van de leeftijd. Belangrijke
opmerking :
Het gezinsvacantiegeld wordt niet toegekend voor de termijnen van maandprestaties die, zelfs gedeeltelijk, in aanmerking komen voor de berekening van gezinsvacantiegeld waarop andere bepalingen recht geven. 4. Geval van de begeleider die, in de loop van het jaar 1957, prestaties heeft verstrekt als plaatsvervanger van een nachtwaker of van een opvoeder. Heeft, in de loop van het jaar 1957, een begeleider niet enkel de overbrenging van verpleegden verzekerd, doch tevens een nachtwaker of een opvoeder vervangen, dan dienen zijn verschillende prestaties per maand te worden gecumuleerd met het oog op de berekening van het maandelijks vacantiegeld. 5. Begrotingsaanwijzing en wijze van vereffenen van de uitgave. Slaat het vacantiegeld uitsluitend op prestaties van begeleider, dan dient de uitgave aangerekend op artikel 28.2 van de begroting en vereffend door middel van de geldvoorschotten. Slaat het vacantiegeld tegelijkertijd op prestaties van begeleider en op als plaatsvervanger van een nachtwaker of van een opvoeder uitgevoerde prestaties, dan dient een onderscheid te worden gemaakt : a) Eerste onderstelling : het aantal arbeidsuren als begeleider gedurende het jaar 1957 (totaal voor het jaar) gepresteerd overtreft het aantal uren als plaatsvervanger van een nachtwaker of van een opvoeder gepresteerd. In dit geval dient de uitgave aangerekend op artikel 28.2 van de begroting en mag zij vereffend worden door middel van de geldvoorschotten. b) Tweede onderstelling : het aantal arbeidsuren als plaatsvervanger van een nachtwaker of van een opvoeder gedurende het jaar 1957 gepresteerd overtreft het aantal uren gepresteerd als begeleider. In deze onderstelling dient de uitgave aangerekend op artikel 3.3 van de begroting en vereffend door bemiddeling van het Hoofbestuur.
26
18 mars 1958 6. Sécurité sociale et impôts.
A. Le pécule de vacances et le pécule familial de vacances ne donnent pas lieu à perception de cotisations en matière de sécurité sociale; B. Ils doivent être considérés comme revenu imposable. L'impôt s'élève à 5 p. c. et doit être prélevé à la source, quel que soit le montant du pécule de vacances et du pécule familial. 7. P r o c é d u r e à suivre avant de liquider ou de faire liquider le pécule de vacances. 1. Les établissements doivent dresser, pour chaque convoyeur et en double expédition, un relevé indiquant le nombre d'heures de travail prestées pendant chacun des mois de l'année 1957. Les heures seront subdivisées en : a) heures prestées comme convoyeur; b) heures prestées comme remplaçant d'un veilleur de nuit; c) heures prestées comme remplaçant d'un éducateur. Le relevé mentionnera, en outre, le montant du pécule de vacances et, éventuellement, le montant du pécule familial de vacances afférent à chacun des mois de l'année 1957. Le montant annuel de ces pécules, le montant de l'impôt dû à la source et la somme nette à payer au convoyeur. Il contiendra les renseignements qui doivent faciliter le contrôle de l'Administration centrale. Il devra indiquer, entre autres : a) l'état-civil du bénéficiaire (célibataire, marié, veuf, divorcé, etc.); 6) le nombre maximum d'enfants pour lesquels le bénéficiaire a reçu,- à bon droit, des allocations familiales à charge du budget de l'Office de la Protection de l'Enfance, pendant l'année 1957. Le nom, le prénom et la date de naissance des enfants devront être mentionnés au relevé. 2. Chaque convoyeur qui prétend au pécule de vacances et au pécule familial de vacances à charge du budget de l'Office de la Protection de l'Enfance, doit être invité à signer une déclaration sur l'honneur, suivant laquelle il n'a touché ou ne touchera, en 1958, aucun pécule de vacances, ni aucun pécule familial de vacances, de la part d'autres employeurs, d'une caisse de vacances ou d'une caisse de compensation. 3. Si la dépense constituée par le paiement, du pécule de vacances et du pécule familial de vacances est imputable sur l'article 28.2. du budget, le relevé (en double expédition), et la déclaration visés-ci-dessus, seront siumis à l'examen de l'Administration centrale. En cas d'accord, mes services renverront à l'établissement un exemplaire du relevé et la déclaration de l'intéressé, aux fins de liquidation sur les avances de fonds. Si, par contre, la dépense est imputable sur l'article 3.3 du budget, le relevé (en douole expédition) et la déclaration seront compris dans un bordereau n° 170 spécial. L a liquidation aura, dans ce cas, lieu par les soins de l'Administration centrale. Pour le Ministre : Le Directeur, R.
PETIT.
18 Maart 1958
27
6. Maatschappelijke zekerheid en belastingen. A. Het vacantiegeld en het gezinsvacantiegeld geven geen aanleiding tôt het innen van bijdragen inzake maatschappelijke zekerheid. B. Zij moeten als belastbaar inkomen worden beschouwd. De belasting bedraagt 5 t. h. en dient aan de bron te worden geheven, welkeook het bedrag zij van het vacantiegeld en van het gezinsvacantiegeld. 7. Procédure met het oog op het vereffenen of het laten vereffenen van het vacantiegeld. 1. Voor ieder begeleider moeten de gestichten in tweevoud een staat opmaken waarop het aantal tijdens elk der maanden van het jaar 1957 gepresteerde arbeidsuren vermeld is. De uren a) uren b) uren c) uren
dienen te worden onderverdeeld in : gepresteerd als begeleider; gepresteerd als plaatsvervanger van een nachtwaker; gepresteerd aïs plaatsvervanger van een opvoeder.
De staat moet bovendien het bedrag van t'sc vacantiegeld vermelden en, gebeurlijk. het bedrap van het p-ezinsvanantieo-piri in verbançi niet eiK cter i r . a a : : a e n van het jaar 1957, het jaarlijks bedrag van deze gelden, het bedrag van de aan de bron te innen belastingen en het aan de begeleider uit te betalen netto-bedrag. Hij dient de inlichtingen te bevatten welke het nazien door het Hoofdbestuur moeten vergemakkelijken en zal onder meer melding dienen te maken van : a) de burgerlijke stand van de belanghebbende (ongehuwd, gehuwd, weduwnaar uit de echt gescheiden, enz.); b) het hoogste aantal kinderen voor wie de belanghebbende, gedurende het jaar 1957, met recht kinderbijslag heeft ontvangen ten bezware van de begroting van de Dienst voor Kinderbescherming. Naam, voornaam en geboortedatum van de kinderen zullen op de staat moeten sungegeven worden. 2. Elke begeleider die aanspraak maakt op vacantiegeld en gezinsvacantiegeld ten bezware van de begroting van de Dienst voor Kinderbescherming dient ertoe uitgenodigd, op zijn woord van eer, een verklaring te ondertekenen waaruit blijkt dat hij in 1958 noch vacantiegeld, noch gezinsvacantiegeld heeft getrokken of zal trekken van andere werkgevers, van een verlofkas of van een compensatiekas. 3. Indien de door de betaling van het vacantiegeld en van het gezinsvacantiegeld veroorzaakte uitgave dient aangerekend op ariikel 28.2 van de begroting, dan moeten bovenbedoelde staat (in tweevoud) en bovenbedoelde verklaring voot onderzoek worden voorgelegd aan het Hoofdbestuur. In geval van instemming zullen mijn diensten een exemplaar van de staat en de verklaring van de betrokkene naar het gesticht terugsturen, met het oog op vereffening' door middel van de geldvoorschotten. Indien daarentegen de uitgave dient aangerekend op artikel 3.3 van de begroting, dan zullen de "staat (in tweevoud) en de verklaring deel uitmaken van een bijzonder borderel n 170. In dit geval zal de vereffening gebeuren door bemiddeling van het Hoofdbestuur. r
—
Voor de Minister : De Directeur, R.
PETIT.
19-22 mars 1958
28
ENVOI DES FICHES 281£
ET DES RELEVÉS N °
325
CONCERNANT LES INDEMNITÉS LIQUIDÉES A U PROFIT DE TRADUCTEURS ET D'INTERPRÈTES.
Services généraux. Frais de justice. Dos. n 630 A . D. Litt. n° 3273 F. J. r
Bruxelles, le 19 mars 1958. A MM. les Procureurs généraux Gand, Liège. A M. l'Auditeur général
près les Cours d'appel de
près la Cour militaire à
Bruxelles,
Bruxelles,
Par sa lettre du 6 courant, le Ministère des Finances, Administration centrale des Contributions directes, nous fait savoir que les fiches 2 8 1 £ ainsi que les relevés n° 325 concernant les indemnités liquidées au profit des traducteurs et interprètes visés dans nia circulaire du 20 mars 1957, même émargement que la présente, ne doivent plus être adressés par les greffes intéressés aux receveurs des contributions directes, mais à l'administration des contributions directes, service de documentation, 48, rue des Palais, Schaerbeek-Bruxelles. Je vous saurais g r é de bien vouloir porter ces instructions à la connaissance des autorités que la question concerne. Pour le Ministre : Le Directeur, J. V A N E E S B E E K .
DEMANDES DE PARTICIPATION A DES ACTIVITÉS TOMBANT DANS L E CADRE DE LA FORMATION PROFESSIONNELLE D U PERSONNEL. (DÉPENSES A IMPUTER SUR L'ARTICLE
15
DU BUDGET.)
Office de la Protection de l'Enfance. Service Pédagogique, n" 509, annexe 1. Bruxelles, le 22 mars 1958. Aux Directions des Etablissements
d'Observation
et d'Education de l'Etat.
Afin de simplifier et d'unifier la procédure en matière de demandes de participation aux activités reprises sous rubrique, j ' a i l'honneur de vous prier de vouloir bien vous conformer désormais aux directives suivantes: 1. Les demandes de participation seront introduites sur des formulaires du modèle ci-joint; elles me seront adressées en triple exemplaire, dont un vous sera renvoyé muni de ma décision; 2. Les présentes instructions sont applicables à partir de la date de réception de la présente circulaire. Pour le Ministre : Le Directeur d'Administration, S.
HUYNEN.
29
19-22 Maart 1958
Z E N D I N û VAN D E F I C H E N 2 8 1 £
EN VAN D E OPGAVEN N
R
325
BETREFFENDE DE VERGOEDINGEN UITBETAALD AAN D E VERTALERS E N T O L K E N .
Algemene Diensten. Gerechtskosten. Dos. n 630 A . D. Litt. n 3273 G . K . r
r
Brussel, 19 Maart 1958. Aan
de heren Procureurs-Generaal bij de Hoven van beroep te Brussel, Gent, Luik, Aan de heer Auditeur-Gencraal bij het Militair Gcrechtshof te Brussel, Bij zijn schrijven van 6 dezer laat het Ministerie van Financiën, Hoofdbestuur der rechtstreekse belastingen, ons weten, dat de fichen 28\E, alsmede de opgaven n 325 betreffende de vergoedingen die uitbetaald werden aan de vertalers en tolken, bedoeld in mijn rondschrijven van 20 Maart 1957, zelfde kanttekening als deze, door de betrokken griffies niet meer aan de ontvangers der rechtstreekse belastingen, maar wel aan de Administratie der rechtstreekse belastingen, Documentatiedienst, Paleizenstraat, 48, te Schaarbeek-Brussel, dienen gezonden te worden. Ik zou u dank weten wildet gij onderhavige onderrichting ter kennis van de betrokken overheden brengen. r
Voor de Minister : De Directeur, J. V A N EESBEEK.
A A N V R A G E N O M D E E L N E M I N G AAN ACTIVITE1TEN I N H E T K A D E R V A N D E B E R O E P S O P L E I DING V A N HET PERSONEEL. (UITGAVEN AAN TE R E K E N E N OP A R T I K E L
15
V A N DË|
BEGROTING.)
Dienst voor Kinderbescherming. Pedagogische Dienst, n 509, bijlage 1. r
Brussel, de 22 Maart 1958. Aan de Direeties van de Rijksobservatie-
en
Rijksopvoedingsgestichten.
Met het oog op de vereenvoudiging en de eenmaking van de regeling inzake het aanvragen om deelneming aan de activiteiten waarvan hiervoren sprake is, heb ik de eer u te verzoeken u voortaan naar de volgende richtlijnen te willen schikken : 1. De aanvragen om deelneming zullen geschieden door middel van de formulieren naar bijgaan model; zij zullen mij worden toegestuurd in drievoud, één exemplaar zal teruggezonden worden, voorzien van mijn beslissing. 2. Onderhavige onderrichtingen zijn van toepassing met ingang van de datum waarop gij deze omzendbrief ontvangt. Voor de Minister : De Directeur van Administratie, S.
HUYEN.
22 mars
30
1958
Ministère de la Justice.
, le
ncrJ i n i ' J i.c * Office de la Protection de l'Enfance. — Etablissement :
A M . le Ministe de la Justice, Office
de
la Protection de l'Enfance, Service pédagogique, place Poelaert, 3, Bruxelles.
Formation professionnelle.
n
A
r é s
£° *r | Cours^ ^ ^ ^ ^
lournée d'études g
c
-
(biffer les mentions inutiles) Organisé par
:
B. Durée du congrès, des cours, du stage, etc. : a) Début : date et heure : b) Fin : date et heure : C. D é p a r t : de Retour : le
(localité), le (date), à
(date), à
(heure).
(heure).
D. Participants proposés (nom, prénom et grade) : 1. 2. 3. 4. 5.
6. 7. 8. 9. 10.
E. Moyen de transport envisagé : (train, camionnette de l'établissement, (suite au verso)
Case réservée à l'Administration centrale.
Décision : Remarques : Renvoyé
à
Mme la Directrice M . le Directeur
. de
Bruxelles
le Pour le Ministre :
Le Directeur d'Administration, à
'
S.
HUYNEN.
etc.)
31
22 Maart 1958 , de
Ministerie van Justitie. Dienst
voor
De heer Minister van Justitie,
Kinderbescherming.
Dienst
voor Kinderbescherming, Pedagogische Dienst, Poelaertplaats, 3. Brussel.
Gesticht :
Beroepsopleiding.
A. Aard.
Congres Cursus Studiereis (het onnodige schrappen)
Studiedag Stage Bezoek
Ingericht door
B. Duur van het congres, de cursussen, de stage, enz. : a) Begin : datum en uur : b) Einde : datum en uur : C. Vertrek : van Terugkeer : van
(lokaliteit), op (datum), te . . . . (uur).
(datum), te
(uur).
D. Voorgestelde deelnemers (naam, voornaam, graad) : 1. 2. 3. 4. 5.
6. 7. 8. 9. 10.
E. Voorzien vervoermiddel : (trein, wagen van de instelling, enz.) (vervolg op keerzijde)
Vak voorbehouden aan het Hoofdbestuur.
Beslissing : Opmerkingen : Teruggezonden aan de heer Bestuurder v
a
Brussel
n
De t
e
S
.
Voor de Minister : Directeur van Administratie, HUYNEN.
32
22 mars 1958
F. Estimation des frais, par personne : 1. Frais de parcours : a) frais de train (prix du réquisitoire ou du coupon) b) frais de tram ou d'autobus c) en cas d'emploi éventuel d'un moyen de transport personnel, indiquer : 1. le propriétaire du véhicule : 2. le nombre charge :
de
personnes
qui
seraient
prises
3. le nombre de kilomètres à parcourir : . 4. la puissance
km
fiscale du véhicule :
5. coût du voyage :
en
ch
km à
(F le km) =
En cas de demande d'emploi d'un véhicule personnel. S'il était fait usage des moyens de transport en commun, la dépense totale pour frais de parcours serait de francs par personne, soit au total francs. (N. B. — Indiquer ci-dessous la façon dont la dépense par personne a été calculée.)
11. Frais de participation
et d'hébergement
:
a) droit d'inscription, de participation, etc b) frais de séjour
,
c) autres frais (soit globaux, soit spéciaux) Total La Directrice, Le Directeur,
(biffer la mention inutile)
22 Maart 1958
33
F. Raming van de onkosten per persoon :
I
Bedrag.
I
I. Reiskosten :
a) treinkosten (prijs van de reisvordering of van het biljet) . . J b) tram- of autobuskosten c) in geval eventueel een persoonlijk vervoermiddel gebruikt wordt, vermelde men : 1. de eigenaar van het voertuig : 2. het
aantal
personen
3. het
aantal
af
dat
zou
worden
opgenomen
te leggen kilometer :
km
4. de fiscale kracht van het voertuig : 5. reiskosten :
km, tegen
pk (F per km) —
Bij aanvraag tôt gebruik van een persoonlijk voertuig. Indien gebruik moest worden gemaakt van gemeenschappelijke vervoermiddelen, zou de totale uitgave van de reiskosten bedragen : frank per persoon, zijnde in totaal frank. (N. B. — Geef hieronder op hoe de uitgave per persoon berekend werd.)
II. Deelnemingskosten
en kosten voor logies :
a) inschrijvingsrecht, deelnemingsrecht,
enz
b) verblijfskosten c) andere kosten (ofwel globale, ofwel bijzondere) Totaal De Bestuurster, De Bestuurder, (het onnodige doorhalen)
34
24-25 mars 1958
CHAPELLENIE. —
ÉRECTION.
CIRCONSCRIPTIONS PAROISSES-SUCCURSALES. — MODIFICATIONS
(1).
24 mars 1958. — Arrêté royal : 1° érigeant les quartiers dénommés Luipegem, Kloosterstraat, Grote Heide, Sint-Amandse steenweg et Boskant, à Bornem, sous le vocable de Saint Bernard, en chapellenie ressortissant à la paroisse-succursale Notre Dame, en cette commune; 2° annexant à la paroisse-succursale Saint Vincent de Paul, à Branst, commune de Bornem, une partie de la paroisse succursale Notre Dame, en cette commune; 3° annexant à la paroisse-succursale Saints Jean et Amand, à Oppuurs, une partie de la paoisse-succusale Notre Dame, à Bornem.
PAROISSE-SUCCURSALE. — ÉRECTION
(2).
24 mars 1958. — Arrêté royal érigeant les quartiers dénommés Val-Potet et L a Bergerie au Val-Saint-Lambert, à Seraing, en paroisse-succursale, sous le vocable du Christ Ouvrier.
CENTRE MÉDICO-CHIRURGICAL. — CLASSIFICATION DES DÉTENUS.
Administration des Etablissements pénitentaires. Bureau d'étude. Litt. R. N» I-XI1. Bruxelles, le 25 mars 1958. A MM. les Directeurs des Etablissements
pénitentiaires,
Je vous prie de noter que le Centre médico-chirurgical (C.M.C.) qui fonctionne actuellement à la prison de Forest sera établi à la prison de Saint-Gilles à partir du 15 avril 1958. Toutefois, les femmes détenues continueront à recevoir les soins à la prison de Forest. Les détenus du sexe masculin à transférer vers le C.M.C. seront donc, à partir de cette date, écroués à la prison de Saint-Gilles. Par contre, les passagers et les étrangers, actuellement dirigés vers la prison de Saint-Gilles, seront écroués à la prison de Forest à partir du 15 avril 1958. Vous voudrez bien donner connaissance des présentes instructions à M M . les médecins de votre établissement. Pour le Ministre : Le Directeur général, J.
(1) Moniteur belge du 9 mai 1958, n° 129. (2) Moniteur belge du 10 mai 1958, n" 130.
DUPRÉEL.
35
24-25 Maart 1958
KAPELANIJ. —
OPRICHTING.
OMSCHRIJVINGEN HULPPAROCHIËN. —
WIJZIGINGEN
(1).
24 Maart 1958. — Bij koninklijk besluit : 1 ° waarbij de wijken Luipegem, Kloosterstraat, Grote Heide, Sint-Amandse steenweg en Boskant, te Bornem, onder de aanroeping van de Helige Bernardus, tôt kapelanij afhangende van de hulpparochie van Onze Lieve Vrouw, aldaar worden opgericht; 2° waarbij aan de hulpparochie van de Heilige Vincentius a Paulo, te Branst, gemeente Bornem, een gedeelte van de hulpparochie van Onze Lieve Vrouw, aldaar wordt gehecht; 3° waarbij aan de hulpparochie van de Heiligen Joannes en Amandus, te Oppuurs, een gedeelte van de hulpparochie van Onze Lieve Vrouw, te Bornem wordt gehecht.
HULPPAROCHIE. — OPRICHTING
(2).
24 Maart 1958. — Koninklijk besluit tôt oprichting van de wijken genaamd « Val-Potet » en « L a Bergerie » op Val-Saint-Lambert, te Seraing, tôt hulpparochie, onder de aanroeping van Kristus Werker.
M E D 1 S C H - H E E L K U N D I G C E N T R U M . — CLASSIF1CATIE V A N D E G E D E T I N E E R D E N .
Bestuur der Strafinrichtingen. Studiebureau. Litt. R. N I-XII. r
Brussel, de 25 Maart 1958. Aan de heren Bestuurders, van de
Strafinrichtingen,
lk verzoek u er nota van te nemen dat het Medisch-heelkundig Centrum dat thans in de gevangenis te Vorst werkzaam is, van 15 April 1958 af in de gevangenis te Sint-Gillis zal gevestigd zijn. De gedetineerde vrouwen zullen evenwel voort in de gevangenis te Vorst verzorgd worden. De mannelijke gedetineerden, die naar het Medisch-heelkundig Centrum dienen worden overgebracht, zullen derhalve vanaf deze datum in de gevangenis te SintGillis worden opgesloten. Daarentegen zullen de passanten en de vreemdelingen, die thans naar de gevangenis te Sint-Gillis gezonden worden van 15 April 1958 af in de gevangenis te Vorst worden opgesloten. Gelieve deze onderrichtingen ter kennis te brengen van de heren geneesheren van uw inrichting. Voor de Minister : De Directeur-Generaal, J. r
(1) Belgisch Staatsblad van 9 Mei 1958, n 129. (2) Belgisch Staatsblad van 10 Mei 1958, n 130. r
DUPRÉEL.
36
26-27 mars 1958
FICHES MÉDICALES.
Administration des Etablissements pénitentiaires. Bureau d'étude, litt. R., n° X l i . — Annexes : 2. Bruxelles, le 26 mars 1958. A MM. les Directeurs des Etablissements
pénitentiaires,
Mon attention a été attirée sur la nécessité pour les médecins de consigner sur la fiche médicale des détenus tous les éléments résultant des divers examens auxquels ils auront été soumis. Cette pratique évitera aux médecins des interventions supplémentaires en cas de transfèrement. En outre, l'état de santé du détenu au moment de son entrée doit faire l'objet d'indications précises à la fiche afin de pouvoir en suivre l'évolution au cours de la détention. Dans ce but, il est nécessaire de soumettre à un examen clinique tous les détenus venant de l'état de liberté. Cet examen portera sur l'état des dents, des yeux, du cœur, des poumons, etc. Les constatations seront consignées sur une fiche d'entrée du modèle ci-joint (annexe 1, n° 94 A ) . Les fiches médicales (modèle n° 94) continueront à être utilisées pour l'inscription des constatations ultérieures et des traitements prescrits. E n outre, en cas de transfèrement de détenus au Centre médico-chirurgical, la demande mentionnera, comme précédemment, tous les renseignements dont les médecins spécialistes ont besoin pour procéder aux examens spéciaux ou aux interventions chirurgicales dès l'entrée du malade au Centre. A l'avenir, ces formules seront imprimées suivant le modèle ci-joint (annexe 2). Je vous prie de porter ces instructions à la connaissance de M M . les médecins et du personnel infirmier de votre établissement en invitant les médecins à consigner d'une façon précise les résultats des examens et les traitements auxquels les malades auront été soumis. A votre demande, le Service du Matériel vous fournira les nouvelles fiches à utiliser. Pour le Ministre : Le Directeur général, J.
DUPRÉEL.
Les annexes 1 et 11 sont reproduites dans le Bulletin de pénitentiaire, mars-avril 1958, pp. 162 et 163.
l'Administration
PRISON D E TURNHOUT. — CRÉATION D ' U N E SECTION DE DÉFENSE SOCIALE P O U R A N O R M A U X INTERNÉS.
Administration des Etablissements pénitentiaires. Bureau d'étude. Litt. R. N° VIII. Bruxelles, le 27 mars 1958. A MM. les Directeurs des Etablissements
pénitentiaires.
J'attire votre attention sur l'arrêté royal du 21 février 1958, paru au Moniteur belge du 14 mars 1958, créant à la prison de Turnhout une section spéciale destinée aux anormaux internés en vertu de la loi de défense sociale du 9 avril 1930.
26-27 Maart 1958
37
MEDISCHE STEEKKAARTEN.
Bestuur der Strafinrichtingen. Studiebureau, litt. R., n X H . — 2 bijlagen. r
Brussel, 26 Maart 1958. Aan de heren Bestuurders
van de
Strafinrichtingen,
Mijn aandacht werd erop gevestigd dat de geneesheren nodig op de medische steekkaart van de gedetineerden al de eiementen moeten optekenen die blijken uit de verschillende onderzoeken die zij ondergingen. Door zo te handelen, zullen voor de geneesheren bijkomende tussenkomsten in geval van overbrenging vermeden worden. Bovendien moet de gezondheidstoestand van de gedetineerde bij diens binnenkomen nauwkeurig op de steekkaart opgetekend worden opdat de evolutie ervan tijdens de hechtenis zou kunnen gevolgd worden. Daarom is het noodzakelijk dat al de gedetineerden die uit de vrije maatschappij binnenkomen klinisch onderzocht worden. Dit onderzoek zal lopen over de toestand van de tanden, de ogen, het hart, de longen, enz. De bevindingen dienen te worden opgetekend op een steekkaart opgemaakt bij het binnenkomen naar bijgevoegd model (bijlage 1, n ' 94 A). De medische steekkaarten (model n 94) zullen verder gebruikt worden voor het inschrijven van de latere bevindingen en de voorgéschreven behandeling. Ingeval gedetineerden naar het Medisch-heelkundig Centrum overgebracht worden, moeten bovendien op de aanvraag, zoals vroeger, al de inlichtingen vermeld worden, die de geneesheren-specialisten nodig hebben voor de spéciale onderzoeken en de heelkundige behandelingen zodra de zieke in het Centrum binnenkomt. Voortaan dienen die formulieren te worden gedrukt volgens het hierbijgevoegd model (bijlage 2). 1k verzoek u deze onderrichtingen ter kennis te brengen van de heren geneesheren en van het verplegerspersoneel van uw inrichting, en daarbij de geneesheren te verzoeken de uitslagen van de onderzoeken en de behandeling, waaraan de zieken onderworpen worden, nauwkeurig op te tekenen. Op uw aanvraag zal de Dienst Materieel u de nieuwe te gebruiken steekkaarten leveren. Voor de Minister : De Directeur-Generaal, r
J.
DUPRÉEL.
De bijlagen 1 en II werden overgenomen in het Bulletin van het Bestuur der Strafinrichtingen, Maart-April 1958, blz. 162 en 163.
GEVANGENIS TE TURNHOUT. — OPRICHTING V A N E E N AFDELING TOT B E S C H E R M I N G V A N D E M A A T S C H A P P I J V O O R G E I N T E R N E E R D E A B N O R M A L E N .
Bestuur der Strafinrichtingen. Studiebureau. r
Litt. R. N VIII. Brussel, de 27 Maart 1958. Aan de heren Bestuurders
van de
Strafinrichtingen,
Ik vestig uw aandacht op het koninklijk besluit van 21 Februari 1958, verschenen in het Belgisch Staatsblad van 14 Maart 1958, waarbij in de gevangenis te Turnhout een bijzondere afdeling wordt opgericht, die bestemd is voor de krachtens de wet van 9 April 1930 tôt bescherming van de maatschappij geïnterneerde abnormalen.
38
27-28 mars 1958
Cette section est réservée aux malades mentaux à isoler, choisis parmi les moins dangereux, dont l'état ne nécessite pas de soins médicaux spéciaux et qui peuvent être soumis à un régime rééducatif. Pour le Ministre : Le Directeur général, J.
ENVOI
DUPRÉEL.
A L'ADMINISTRATION CENTRALE, AVANT L E 5 D E CHAQUE MOIS, D ' U N « ÉTAT M E N S U E L DES R E C E T T E S E T D E S D É P E N S E S » .
Office de la Protection de l'Enfance. Services administratifs. Comptabilité, n° A.24, annexes : 2. Bruxelles, le 28 mars 1958. Aux Directions des Etablissements
d'Observation
et d'Education de l'Etat.
J'ai l'honneur de vous faire savoir que les services du Ministère des Finances dressent, tous les mois, une situation provisoire du T r é s o r public. A cet effet, l'Office de la Protection de l'Enfance de mon Département doit transmettre au Ministère des Finances, avant le 10 de chaque mois, un état des opérations faites, pendant le mois écoulé, par ses divers comptables. Je vous prie de vouloir bien me mettre à même de fournir régulièrement les renseignements demandés. J'ai élaboré à cette fin un formulaire « Etat mensuel des recettes et des dépenses », dont vous trouverez ci-joint le modèle. Des instructions à l'usage du comptable des deniers sont données en annexe. Le premier état mensuel à fournir se rapportera aux recettes et aux dépenses faites pendant le mois de mars 1958. J'attire spécialement votre attention sur les points suivants : 1° l'état mensuel ne concerne pas les avances de fonds; 2° l'état doit m'être transmis en simple expédition; 3° toutes dispositions utiles doivent être prises pour l'envoi de l'état mensuel, avant le 5 du mois qui suit celui auquel l'état se rapporte. L'absence du comptable ne peut, en aucun cas, constituer un empêchement à l'envoi de l'état dans le délai requis; 4° à l'avenir, le comptable ne peut plus opérer aucune restitution d'allocations familiales versées indûment par une caisse de compensation ou un autre organisme, s'il n'y a été autorisé, au préalable, par l'Administration centrale. Lorsque vous êtes saisi d'une demande de remboursement, vous voudrez bien me la communiquer, pour examen et décision. Les renseignements suivants devront m'être fournis à cette occasion : a) date à laquelle les allocations familiales dont le remboursement intégral ou partiel est sollicité, ont été prises en recette par le comptable; b) relevé sur lequel les dites allocations ont figuré (relevé de l'année ; trimestre; numéro d'ordre de la recette); 5" les recettes effectuées par le comptable seront dorénavent transférées au Trésor, le 25 de chaque mois. Il s'agit aussi bien des recettes intéressant l'article 407 du Budget des Voies et Moyens que des recettes accidentelles;
27-28 Maart 1958
39
Deze afdeling is voorbehouden aan de af te zonderen geesteszieken, gekozen onder de minst gevaarlijke, wier toestand geen bijzondere geneeskundige verzorging vergt en die aan een wederopvoedingsregime kunnen onderworpen worden. Voor de Minister : De Directeur-Generaal, J.
TOEZEND1NG
AAN HET HOOFDBESTUUR,
VÔÔR
DE 5
e
DUPRÉEL.
VAN ELKE
MAAND
V A N E E N « M A A N D E L I J K S E STAAT V A N D E O N T V A N G S T E N E N U I T G A V E N .
».
Dienst voor Kinderbescherming, Administratieve Diensten, Comptabiliteit, n" A 24, bijlagen : 2. Brussel, 28 Maart 1958. Aan de Directies
van de Rijksobservatie-
en
-opvoedingsgestichten.
Ik heb de eer u mede te delen dat de diensten van het Ministerie van Financiën, elke maand, een voorlopige toestand van de Schatkist opmaken. Te dien einde moet de Dienst voor Kinderbescherming van mijn département, vôôr de 10 van iedere maand, aan het Ministerie van Financiën een afrekening overmaken van de door zijn verschillende rekenplichtigen tijdens de verlopen maand gedane verrichtingen. e
Ik verzoek u mij in de mogelijkheid te stellen geregeld de gevraagde inlichtingen te kunnen verstrekken. Met die bedoeling heb ik een formulier « Maandelijkse staat van de ontvangsten en uitgaven » uitgewerkt, waarvan het model hierbij gaat. In bijlage worden onderrichtingen voor de rekenplichtige der gelden verstrekt. De eerste in te dienen maandelijkse staat zal betrekking hebben op de ontvangsten en de uitgaven van de maand Maart 1958. Ik vestig in het bijzonder uw aandacht op de hiernavolgende punten : 1° de maandelijkse staat slaat niet op de geldvoorschotten; 2" de staat moet mij in één enkel exemplaar worden overgemaakt; 3° al de nodige schikkingen dienen te worden genomen met het oog op de verzending van de maandelijkse staat vôôr de 5° van de maand die volgt op deze waarover de staat handelt. De afwezigheid van de rekenplichtige mag in geen geval verhinderen dat de staat binnen de vereiste termijn zou worden ingezonden; 4° voortaan mag de rekenplichtige geen door een compensatiekas of een ander organisme ten onrechte gestorte kinderbnslagen meer terugbetalen zonder er vooraf door het Hoofdbestuur toe gemachtigd te zijn. Wanneer u een verzoek om terugbetaling toekomt, believe het u, het mij voor onderzoek en beslissing over te maken. De hiernavolgende inlichtingen zullen mij daarbij moeten worden verstrekt : a) datum waarop de kinderbiislagen waarvan de volledige of gedeeltelijke terugbetaling werd aangevraagd, door de rekenplichtige als ontvangsten werden geboekt; b) opgave waarin bedoelde kinderbijslagen voorkwamen (opgave voor het jaar ; kwartaal; volgnummer van de ontvangst). 5° de door de rekenplichtige geboekte ontvangsten zullen, in het vervolg, de 25° van elke maand, aan de Schatkist worden overgedragen. Het gaat evengoed om de ontvangsten betreffende artikel 407 van de Rijksmiddelenbegroting als om de toevallige ontvangsten; 0
40
28 mars 1958
6° les coupons des ordres de virement établis au profit du T r é s o r (coupons destinés au Ministère des Finances) mentionneront : — lorsqu'il s'agit de recettes intéressant l'article 407 du Budget des Voies et Moyens : « Pour le compte de Trésorerie n° 1007.01 ». L'article 407 du budget précité n'y sera plus p o r t é ; — lorsqu'il s'agit de recettes accidentelles : « Article 404.51 et Moyens ». Le compte de Trésorerie n° 1007.01 n'étant recevoir l'imputation de recettes accidentelles, il ne peut en coupons des ordres de virement relatifs au transfert de ces
du Budget des Voies nullement destiné à être question sur les recettes;
7° l'état mensuel des recettes et des dépenses doit être accompagné du procèsverbal de situation de caisse établi à la fin du mois auquel l'état susvisé se rapporte. Le procès-verbal de situation de caisse traitera aussi bien de la gestion des avances de fonds que de la gestion des deniers proprement dite. Pour gouverne, cette dernière gestion comprend : — les allocations familiales et autres recettes des établissements; — les opérations faites par le comptable pour le compte des élèves; — les opérations qualifiées de « mouvements de fonds ». Je vous prie de vouloir bien porter ce qui précède à la connaissance du comptable des deniers et des autres agents du service administratif de votre établissement. Veuillez, par ailleurs, m'accuser réception de la présente. Pour le Ministre : Le Directeur d'Administration, S.
HUYNEN.
ETAT M E N S U E L D E S R E C E T T E S E T D E S D É P E N S E S . INSTRUCTIONS A L'USAGE DES COMPTABLES DES DENIERS DES É T A B L I S S E M E N T S D ' É D U C A T I O N D E L ' É T A T .
Office de la Protection de l'Enfance. Instruction n° 1. L'état mensuel des recettes et des dépenses doit mentionner toutes les opérations faites par le comptable, à l'exclusion toutefois de celles concernant les avances de fonds. Instruction n° 2. Il importe de faire la distinction par exercice, tant pour les recettes que pour les dépenses. Aux termes de l'article 2 de l'arrêté royal du 10 décembre 1868 portant règlement général sur la comptabilité de l'Etat : « Sont seuls considérés comme appartenant à un exercice, les services faits et les droits acquis à l'Etat et à ses créanciers pendant l'année qui donne sa dénomination à l'exercice. » L'exercice commence le 1" janvier et finit le 31 décembre de la même année. » Toutefois, les opérations relatives au recouvrement des produits, à la liquidation et à l'ordonnancement des dépenses, pourront se prolonger jusqu'au 31 mars de l'année suivante. ».
28 Maart 1958
41
6" op de stroken van de ten behoeve van de Schatkist opgemaakte overschrijvingsorders (stroken welke bestemd zijn voor het Ministerie van Financiën), dient te worden vermeld : — wanneer het gaat om ontvangsten betreffende artikel 407 van de Rijksmiddelenbegroting : « Voor de Thesaurierekening n 1007.01 ». Artikel 407 van voormelde begroting zal er niet meer op voorkomen; — wanneer het gaat om toevallige ontvangsten : « Artikel 404.51 van de Rijksmiddelenbegroting ». Aangezien de Thesaurierekening n 1007.01 niet bestemd is voor de aanrekening van toevallige ontvangsten, mogen de stroken van de overschrijvingsorders betreffende de overdracht van die ontvangsten er geen melding van maken: r
r
7" bij de maandelijkse staat van de ontvangsten en uitgaven moet het procesverbaal van de kastoestand worden gevoegd welk werd opgemaakt op het einde van de maand waarop bovenbedoelde staat betrekking heeft. Het proces-verbaal van de kastoestand zal zowel het beheer van de geldvoorschotten behelzen als het eigenlijk beheer der gelden. Tôt uw naricht weze gezegd dat Iaatstgenoemd beheer slaat op : — de kinderbijslagen en andere ontvangsten van de gestichten; — de door de rekenplichtige voor rekening van de verpleegden gedane verrichtingen ; — de als « fondsen in omloop » betitelde verrichtingen. Gelieve wat voorafgaat ter kennis te brengen van de rekenplichtige der gelden en van de andere personeelsleden van de administratieve dienst van uw gesticht. Bovendien verzoek ik u mij de ontvangst van deze brief te melden. Voor de Minister : De Directeur van Administratie, S.
HUYNEN.
M A A N D E L I J K S E STAAT V A N D E O N T V A N G S T E N E N U I T G A V E N . O N D E R R I C H T I N G E N T E N GEBRU1KE V A N D E R E K E N P L I C H T I G E N DER
GELDEN
DER RIJKSOPVOEDINGSGESTICHTEN.
Dienst voor Kinderbescherming. Onderrichting n
r
1.
In de maandelijkse staat van de ontvangsten en uitgaven dienen al de verrichtingen van de rekenplichtige vermeld, met uitzondering nochtans van deze in verband met de geldvoorschotten. 1
Onderrichting n ' 2. Zo vocr de ontvangsten als voor de uitgaven dient een onderscheid te worden gemaakt ten aanzien van de dienstjaren. Luidens artikel 2 van het koninklijk besluit van 10 December 1868 houdende algemeen règlement op de Rijkscomptabiliteit : « Worden alleen beschouwd als tôt een dienstjaar behorende, de diensten verstrekt aan en de rechten verkregen door de Staat eh zijn schuldeisers, gedurende het jaar waarnaar het dienstjaar geheten wordt. » Het dienstjaar begint de 1 Januari en eindigt de 31 December van hetzelfde jaar. » Evenwel mogen de verrichtingen betreffende het invorderen van de opbrengsten, het vereffenen en het betaalbaar stellen van de uitgaven voortgezet worden tôt de 31 Maart van het volgende jaar. ».
42
28 mars 1958
D'autre part, suivant l'Instruction générale sur la Comptabilité de l'Etat, les droits et produits à recouvrer par les comptables sont rattachés à l'exercice de l'année de leur échéance ou de leur exigibilité. Les susdites dispositions doivent être appliquées comme suit par les comptables des Etablissements d'Education de l'Etat : A. Pour les recettes : er
I. Concernent l'exercice antérieur : les recettes faites du 1 janvier au 31 mars de l'année en cours, pour des droits acquis à l'Etat pendant l'année antérieure ou exigibles pour cette année. Toute créance de l'Etat se rapportant à l'année écoulée et non recouvrée par le comptable au 31 mars de l'année suivante est reportée à l'exercice suivant (voir loi sur la comptabilité de l'Etat, article 28). Il s'ensuit que si pareille créance est recouvrée après son report au nouvel exercice, la recette doit être actée pour compte de ce dernier (exercice en cours). II. Doivent toujours être constatés au profit de l'exercice en cours : 1" les allocations familiales. En effet, le montant dû à l'Etat par les caisses de compensation ne peut être déterminé d'avance; il n'est connu qu'au moment de la recette; 2° les recettes faites par le comptable pour le compte des élèves. Ces recettes concernent le budget pour ordre qui n'est pas établi par exercice, mais par gestion (année civile, sans prolongement d'exercice); 3° les versements reçus d'autres comptables et les recettes accidentelles. On entend par « recettes accidentelles » : les produits provoqués par des circonstances imprévues et encaissés occasionnellement par le comptable pour le compte de l'Administration de la Trésorerie. Les versements reçus d'autres comptables et les recettes accidentelles destinées à la Trésorerie sont qualifiés de « mouvements de fonds ». B . Pour les dépenses
:
Doivent être distinguées par exercice : les dépenses résultant de la restitution à des caisses de compensation, etc.. d'allocations familiales payées indûment. L'exercice d'imputation de la dépense se détermine par la date de la décision ministérielle qui autorise la restitution (voir Instruction générale sur la Comptabilité de l'Etat). Doivent, par contre, toujours être comptabilisés à charge de l'exercice en cours : 1° les dépenses faites par le comptable pour le compte des élèves (budget pour ordre); 2° les versements à d'autres comptables et les versements au Trésor. Ces deux sortes de versements sont considérées comme des « mouvements de fonds ». Par un versement au Trésor, le comptable transfère, en effet, à un autre comptable de l'Etat (le comptable centralisateur au Ministère des Finances), les fonds encaissés pour le compte de l'Etat. Instruction n° 3. Chacune des sommes globales reprises à l'état mensuel des recettes et des dépenses doit être détaillée sur une feuille-annexe. Doivent être mentionnés sur la feuille-annexe : les montants partiels formant le montant total indiqué à l'état mensuel; la date et la nature de chaque recette ou dépense; la partie versante ou le bénéficiaire et, le cas échéant, l'exercice intéressé. Cette instruction n'est toutefois pas applicable : 1" aux diverses recettes visées sous la rubrique 1, partie « Recettes » de l'état mensuel; 2° aux recettes et aux dépenses effectuées pour le compte des élèves.
28 Maart 1958
43
Aan de andere kant worden, volgens de Algemene Instructie op 's Rijks Comptabiliteit, de door de rekenplichtigen in te vorderen rechten en opbrengsten verbonden aan de dienst van het jaar waarin zij vervallen of vorderbaar worden. Bovenbedoelde bepalingen moeten door de rekenplichtigen van de Rijksopvoedingsgestichten worden toegepast als volgt : A. Voor de ontvangsten : I. Betreffen het vorige dienstjaar : de van 1 Januari tôt 31 Maart van het lopende jaar geboekte ontvangsten, in verband met de rechten die gedurende het vorige jaar door de Staat zijn verkregen of voor dat jaar vorderbaar zijn. Elke schuldvordering van de Staat welke betrekking heeft op het verlopen jaar en door de rekenplichtige niet was ingevorderd op 31 Maart van het volgende iaar, wordt overgedragen op het volgende dienstjaar (zie wet op de Rijkscomptabiliteit, artikel 28). Indien dergelijke schuldvordering bijgevolg wordt ingevorderd na haar overdraclit op het nieuwe dienstjaar, dan moet de ontvangst voor rekening van dit laatste (het lopende dienstjaar) worden geboekt. II. Dienen steeds ten voordele van het lopende dienstjaar te worden geboekt : 1" de kinderbijslagen. Het door de compensatiekassen aan de Staat verschuldigde bedrag kan immers niet vooraf worden bepaald; het is slechts gekend op het ogenblik van de ontvangst; 2" de door de rekenplichtige voor rekening van de verpleegden geboekte ontvangsten. Deze ontvangsten hebben betrekking op de Begroting voor Orde, die niet per dienstjaar wordt opgemaakt, doch per beheer (kalenderjaar, zonder vérlenging van dienstjaar). 3" De van andere rekenplichtigen ontvangen stortingen en de toevallige ontvangsten. Onder « toevallige ontvangsten », wordt verstaan : de aan onvoorziene omstandigheden toe te schrijven opbrengsten die bij gelegenheid door de rekenplichtige worden geboekt voor rekening van het Bestuur der Thesaurie. De van andere rekenplichtigen ontvangen stortingen en de voor de Thesaurie bestemde toevallige ontvangsten worden als « fondsen in omloop » betiteld. B. Voor de uitgaven : Een onderscheid per dienstjaar moet worden gemaakt wat betreft de uitgaven ingevolge terugbetaling aan de compensatiekassen enz... van ten onrechte gestorte kinderbijslagen. Het dienstjaar waarop de uitgave wordt aangerekend wordt bepaald door de datum van de ministericle beslissing waarbij machtiging tôt teruggave wordt verleend (zie Algemene Instructie op 's Rijks Comptabiliteit). Moeten daarentegen altijd ten bezware van het lopende dienstjaar worden geboekt : 1° de door de rekenplichtige voor rekening van de verpleegden gedane uitgaven (begroting voor orde); 2° de stortingen aan andere rekenplichtigen en de stortingen in 's lands kas. Deze twee soorten van stortingen worden beschouwd als « fondsen in omloop ». Door een storting in 's lands kas draagt de rekenplichtige inderdaad aan een andere rekenplichtige van het Rijk (de centraliserende rekenplichtige van het Ministerie van Financiën) de voor rekening van de Staat ontvangen gelden over. r
Onderrichting n 3. Elk van de op de maandelijkse staat van de ontvangsten en uitgaven voorkomende gezamenlijke somnien moet op een bijblad nader worden bepaald. Moeten op het bijblad worden vermeld : de gedeeltelijke bedragen welke het op de maandelijkse staat voorkomende totaal bedrag uitmaken; de datum en de aard van elke ontvangst of uitgave; de stortende partij of de gerechtigde en, gebeurlijk, het betrokken dienstjaar. Deze onderrichting is echter niet van toepassing : 1° op de verschillende ontvangsten die onder rubriek I van het deel « ontvangsten » van de maandelijkse staat zijn vermeld; 2° op de voor rekening van de verpleegden geboekte ontvangsten en uitgaven.
44
28 mars — 9 avril 1958 Instruction n° 4.
L'état mensuel des recettes et des dépenses doit être dressé à la fin de chaque mois. Il doit être transmis, en simple expédition, à l'Administration centrale, avant le 5 du mois suivant. La feuille-annexe dont il est question sous l'instruction n" 3 ci-dessus doit y être attachée. L'absence du comptable ne dispense aucunement de l'obligation l'état mensuel dans le délai prévu ci-avant.
d'envoyer
ROULAGE. PROCÈS-VERBAUX
DRESSÉS
A CHARGE DE CONTREVENANTS DEMEURANT A L'ÉTRANGER. TRANSMISSION
DE COPIES.
Administration de la Législation. Litt. A P N " 157.472 (roulage). Bruxelles, le 9 avril 1958. A MM. les Procureurs généraux Gand, Liège,
près les Cours d'appel de Bruxelles,
La transmission aux contrevenants, demeurant à l'étranger, de copies des procès-verbaux, dressés en matière de roulage tant par la gendarmerie que par d'autres autorités de police, donne lieu à des difficultés de nature à entraver l'application des dispositions légales en la matière. Pour remédier à cet état de choses, il est indiqué que l'autorité verbalisante transmette directement et par la poste les copies des procès-verbaux aux contrevenants résidant à l'étranger, chaque fois que ceux-ci auront pu être identifiés. Cette mesure est de nature à faciliter la tâche des différentes autorités nationales et étrangères et à permettre par la même occasion une sensible économie de temps. Si le contrevenant n'a pu être identifié, la copie sera jointe, ainsi que cela se fait actuellement, au procès-verbal à transmettre à l'officier du ministère public. En ce qui concerne la liquidation des frais d'affranchissement exposés par la gendarmerie, il y a lieu de procéder comme suit : Lorsque la gendarmerie a constaté une infraction, elle envoie : a) au contrevenant une copie du procès-verbal; b) à l'officier du ministère public le procès-verbal, accompagné d'une déclaration mentionnant le montant des frais d'affranchissement (voir modèle en annexe). Si l'affaire est poursuivie ce montant est reporté à l'état dressé conformément aux prescriptions de l'article 97 du tarif criminel, afin d'être mis plus tard, le cas échéant, à charge du condamné. Chaque mois ou à une époque fixe que vous déterminerez, la gendarmerie, qui aura avancé les frais d'affranchissement, dressera en double exemplaire un état récapitulatif des frais mentionnant en regard du numéro du procès-verbal le montant des frais d'affranchissement. Cet état sera visé par l'officier du ministère public et vous sera soumis pour taxation (article 62 du tarif criminel). L a gendarmerie en recouvrera ensuite^ le montant au greffe du tribunal en tant que frais de justice urgents en matière répressive.
45
28 Maart — 9 April 1958 r
Onderrichting n 4. De maandelijkse staat van de ontvangsten en uitgaven moet op het einde van elke maand worden opgesteld. Hij moet in één enkel exemplaar, vôôr de 5'' van de volgende maand, aan het Hoofdbestuur worden overgemaakt. Het in bovenstaande onderrichting n 3 bedoelde bijblad moet eraan worden gehecht. r
De afwezigheid van de rekenplichtige kan geenszins de verplichting wegnemen de maandelijkse staat binnen de hierboven vobrziene termijn in te zenden.
VERKEER. —
PROCESSEN-VERBAAL OPGEMAAKT T E N LASTE VAN O V E R T R E D E R S
DIE IN HET BU1TENLAND V E R B L I J V E N . —
OVERMAKING VAN AFSCHRIFTEN.
Bestuur der Wetgeving. Litt. A P N° 157.472 (verkeer). Brussel, de 9 April 1958. Aan de heren Procureurs-Generaal Gent, Luik,
bij de Hoven van beroep te Brussel,
Het overmaken, aan de in de vreenide wonende overtreders, van afschriften van de processen-verbaal, opgemaakt inzake verkeersrcglementering, zowel door de rijkswacht als door de andere politieoverheden, gaat gepaard met moeilijkheden, die hinderlijk zijn voor de toepassing der wettelijke bepalingen in dat verband. Om dit te verhelpen is het nuttig gebleken de afschriften van de processenverbaal rechtstreeks en bij post te laten overmaken, door de verbaliserende overheid, aan de in het buitenland gevestigde overtreders, telkens deze laatsten konden vereenzelvigd worden. Deze maatregel is van aard de taak der verschillende binnenlandse en buitenlandse instanties te verlichten en tevens een gevoelige tijdsbesparing te verwezenlijken. Kon de overtreder niet vereenzelvigd worden dan dient, zoals dit thans geschiedt, het afschrift gevoegd te worden bij het proces-verbaal, dat aan de ambtenaar van het openbaar ministerie wordt overgemaakt. Wat de regeling van de door de rijkswacht uitgelegde betreft, dient de volgende werkwijze in acht genomen.
frankeringskosten
Wanneer de rijkswacht een overtreding vastgesteld heeft, zendt zij : a) aan de overtreder een afschrift van het proces-verbaal; b) aan de ambtenaar van het openbaar ministerie het proces-verbaal, vergezeld van een verklaring, waarop het bedrag der frankeringskosten vermeld staat. (Zie model in bijlage). Dit bedrag wordt. wanneei de zaak vervolgd wordt, overgeschreven op de staat, die overeenkomstig de voorschriften van artikel 97 van het tarief in strafzaken opgemaakt wordt, om het later, desgevallend ten laste te leggen van de veroordeelde. De rijkswacht, die de frankeringskosten voorgeschoten heeft, maakt iedere maand of op een vast, door u aan te duiden tijdstip, in tweevoud een gezamelijke staat van kosten op, waarop, naast het nummer van het proces-verbaal, het bedrag der frankeringskosten vermeld wordt. Deze staat wordt geviseerd door de ambtenaar van het openbaar ministerie en u ter taxatie voorgelegd (artikel 62 van het tarief in strafzaken), waarna het bedrag ervan, ter griffie van de rechtbank, aan de rijkswacht terugbetaald wordt als dringende gerechtskosten in strafzaken.
46
9-11 avril 1958
L'état original sera joint, à titre justificatif, aux comptes mensuels (dépenses de greffe) et le double sera conservé au greffe. Le greffier aura ainsi toujours sous la main une preuve de la taxation des frais à retenir dans les différents dossiers répressifs. La même procédure peut être adoptée par la police communale. Pour le Ministre : Le Directeur général, BUCKINX.
Brigade de la gendarmerie à Police communale de Procès-verbal N " à charge de
, demeurant à
Une somme de francs, a été avancée pour l'affranchissement de l'envoi au contrevenant d'une copie du procès-verbal sous rubrique. Dressé conformément à la circulaire du en vue du report de la somme précitée à l'état prévu par l'article 97 du règlement général sur les frais de justice en matière répressive (arrêté royal du 28 décembre .1950).
AIDE A U X DÉTENUS LIBÉRÉS.
11 avril 1958. — Modification aux tableaux des organismes d'action postpénitentiaire, Administration des Etablissements pénitentiaires, bureau d'étude, litt. R, n° X X I I I , cf. Bulletin de l'Administration pénitentiaire, mai-juin 1958, page 242.
I N F O R M A T I O N S A E N V O Y E R A U D É P A R T E M E N T E N CAS D ' A P P L I C A T I O N D E S D I S P O S I T I O N S D U C H A P I T R E I D E L A L O I D U 15 MAI 1912
SUR LA PROTECTION D E L'ENFANCE.
Office de la Protection de l'Enfance. Législation et Contentieux. N° 2016. Annexe : 1. Bruxelles, le 11 avril 1958. A MM. les Procureurs
Généraux
près les Cours d'appel.
Conformément à l'Instruction Générale du 24 septembre 1912 relative à l'exécution de la loi sur la protection de l'enfance et à des instructions ultérieures, mon administration reçoit les informations dont question sous rubrique au moyen d'un imprimé (A) qui est mis par mes services à la disposition des parquets. 11 est nécessaire que mon département soit avisé sans retard chaque fois qu'il y a lieu. Il a été insisté à de nombreuses reprises à ce sujet, soit dans des cas particuliers, soit à l'occasion de l'envoi de circulaires complémentaires. Cependant, de nombreuses carences sont constatées, soit par absence d'information, soit par information tardive, inexacte ou incomplète. Cet état de chose est préjudiciable à plusieurs points de vue. Tout d'abord, il a pour conséquence dans certains cas des déplacements onéreux et inutiles de mon Service d'inspection. En outre, il complique les tâches des services de la comptabilité et des allocations familiales, enfin, il provoque toute une correspondance qui pourrait être évitée si les règles en vigueur étaient observées.
9-11 April 1958
47
De originele staat zal, ter verrechtvaardiging, bij de maandelijkse rekeningen (uitgaven van de griffie) gevoegd worden en het dubbel ter griffie bewaard. De griffier zal aldus steeds tiet bewijs van begroting van de in de onderscheidene strafbundels te weerhouden kosten bij de hand hebben. Hetzelfde stelsel kan door de gemeentelijke politie toegepast worden. Voor de Minister : De Directeur-Generaal, Rijkswachtbrigade te
BUCKINX.
Stedelijke of gemeentelijke politie te 1
Proces-verbaal N ' ten laste van
wonende te
Een som van frank, werd voorgeschoten ter frankering van het toesturen van een afschrift van dit proces-verbaal aan de overtreder. Opgemaakt overeenkomstig het rondschrijven van ten einde deze som op te nemen in de staat voorzien bij artikel 97 van het algemeen règlement op de gerechtskosten in strafzaken (koninklijk besluit van 28 December 1950).
HULP
AAN ONTSLAGEN
GEVANGENEN.
11 April 1958. —• Wijziging aan de tabel van de organismen voor postpenitentaire actie, Bestuur der Strafinrichtingen, studiebureau, litt. R, n XXI11, zie Bulletin van het Bestuur der Strafinrichtingen, Mei-|uni 1958, bladzijde 242. r
INLICHTINGEN T E ZENDEN AAN HET DEPARTEMENT VAN HOOFDSTUK 1 VAN D E W E T V A N 15 MEI 1912
IN GEVAL D E BEPALINGEN OP D E KINDERBESCHERMING
W O R D E N TOEGEPAST.
Dienst voor Kinderbescherming. Wetgeving en Geschillen. N
T
2016. Bijlage : 1.
Brussel, de 11 April 1958. Aan de heren Procureurs-Generaal bij de Hoven van beroep. Overeenkomstig de algemene Onderrichting van 24 September 1912 betreffende de uitvoering van de wet op de kinderbescherming en latere onderrichtingen ontvangt mijn bestuur de bovenvermelde inlichtingen door middel van een drukwerk (A), dat door mijn diensten ter beschikking van de parketten wordt gesteld. Het is nodig dat mijn département zonder verwijl bericht krijgt telkens wanneer daartoe aanleiding is. Dienaangaande werd herhaaldelijk aangedrongen, ofwel in bijzondere gevallen, ofwel bij het zenden van aanvullende omzendbrieven. Nochtans wordt er bevonden dat daaromtrent menigvuldig in gebreke wordt gebleven, ofwel omdat er geen inlichtingen verstrekt worden, ofwel omdat een inlichting laattijdig, onjuist of onvolledig is: Dergelijke toestand is nadelig uit meer dan een oogpunt. Eerst en vooral heeft hij in bepaalde gevallen tôt gevolg dat mijn inspectiedienst tôt kostelijke en nutteloze reizen verplicht is. Bovendien maakt hij dat de taken van de Dienst Comptabiliteit en van de Dienst Kinderbijslagen ingewikkeld worden, ten slotte geeft hij aanleiding tôt heel wat briefwisseling die zou kunnen vermeden worden indien de geldende regelen werden in acht genomen.
48
11 avril
1958
Je crois devoir insister sur le fait qu'il est nécessaire de m'informer d'une manière précise en ce qui concerne les parents, éventuellement le tuteur, le mineur et le protuteur. Informations à envoyer en ce qui concerne les parents : Identité complète, nom de jeune fille pour l'épouse, domicile, résidence, éventuellement : date du décès, précisions en cas de divorce, de séparation de corps et de biens, de remariage, état de séparation de fait, renseignements relatifs à la décision de déchéance des droits de la puissance paternelle ou de la procédure en cours, date, article de la loi dont il a été fait application, étendue de la déchéance; le cas échéant, montant de la solvabilité. Informations à envoyer en ce qui concerne les enfants : Identité complète, date et nature de la mesure prise à leur égard, identité et adresse du protuteur, dénomination de l'établissement auquel le mineur est confié et adresse, ou identité et adresse du particulier à qui le mineur est confié, montant du taux journalier d'entretien alloué ou montant de la rémunération et autres avantages pour les mineurs mis au travail; le cas échéant, montant de la solvabilité. Après une première information, il est nécessaire décision nouvelle ou de tout changement intéressant les même pour toute nouvelle décision à l'égard du mineur et ment tel que par exemple, une évasion, l'entrée à l'armée, le le décès, etc.
de m'aviser de toute parents. 11 en est de aussi pour tout événemariage, la collocation,
J'ai l'honneur de vous prier de bien vouloir attirer l'attention de M M . les Procureurs du Roi de votre ressort sur ce qui précède. En vue d'instructions éventuelles aux greffes des juridictions, je joins à la présente la copie de la lettre envoyée à M . le Premier Président de la Cour d'appel. Pour le Ministre : Le Directeur d'Administration, S.
HUYNEN.
I N F O R M A T I O N S A E N V O Y E R A U D É P A R T E M E N T E N CAS D ' A P P L I C A T I O N D E S D I S P O S I T I O N S D U C H A P I T R E II D E LA L O I D U 15 MAI 1912
S U R LA P R O T E C T I O N D E L ' E N F A N C E .
Office de la Protection de l'Enfance. Législation et Contentieux. N " 2016. Bruxelles, le 11 avril 1958. A MM. les Premiers
Présidents
des Cours
d'appel.
Aux termes des articles 8 et 17 de l'Instruction Générale du 24 septembre 1912 relative à l'exécution de la loi sur la protection de l'enfance, mon administration doit être informée immédiatement au moyen d'un imprimé de toute décision — même frappée d'appel — prise en application des dispositions du Chapitre 11 de la loi précitée ou de certaines situations de fait. Actuellement, un seul imprimé (B) est en usage et est mis par mes services à la disposition des greffes des juridictions des enfants. Ces devoirs ont été souvent rappelés, soit dans des cas particuliers, soit à l'occasion de l'envoi de circulaires complémentaires. Cependant, de nombreuses carences sont constatées, soit par absence d'information, soit par information tardive, inexacte ou incomplète. Cet état de chose est préjudiciable à plusieurs points de vue. Tout d'abord, il a pour conséquence dans certains cas des déplacements onéreux et inutiles de mon Service d'Inspection. En outre, il complique
11 April
49
1958
Ik meen er te moeten op aandringen dat het nodig is mijn département op nauwkurige wijze in te lichten ten aanzien van de ouders, eventueel de voogd, de minderjarige en de provoogd. Inlichtingen, welke dienen gezonden ten aanzien van de ouders : volledige identiteit, meisjesnaam voor de echtgenote, woonplaats, verblijfplaats, eventueel : datum van overlijden, toelichtingen in geval van echtscheiding, van scheiding van tafel en bed en van goederen, van nieuw huwelijk, staat van feitelijke scheiding, inlichtingen betreffende de beslissing van ontzetting van de rechten van de ouderlijke macht of van de aan gang zijnde procédure, datum, artikel van de wet dat werd toegepast, tôt waar de ontzetting zich uitstrekt; bij voorkomend geval, beloop van het betalingsvermogen. Inlichtingen, welke dienen gezonden teri aanzien van de kinderen : volledige identiteit, datum en aard van de te hunnen opzichte genomen maatregel, identitieit en adres van de provoogd, benaming en adres van de inrichting waaraan de minderjarige is toevertrouwd, of identiteit en adres van de private persoon aan wie de minderjarige is toevertrouwd, beloop van het voegekend dagelijks onderhoudsbedrag of beloop van de bezoldiging of andere voordelen voor de te werk gestelde minderjarigen, bij voorkomend geval, beloop van het betalingsvermogen. Nadat een eerste maal een inlichting werd verstrekt, is het nodig mijn bericht te geven van elke nieuwe beslissing of van elke verandering die betrekking heeft op de ouders. Hetzelfde geldt voor elke nieuwe beslissing ten opzichte van de minderjarige, alsmede voor elke gebeurtenis, zoals bijvoorbeeld : ontvluchting, dienstnéming bij het léger, huwelijk, plaatsing in een krankzinnigengesticht, overlijden, enz... Ik heb de eer u te verzoeken de aandaoht van de heren procureurs des Konings van uw rechtsgebied te vestigen op wat voorafgaat. Met het oog op eventuele onderrichtingen aan de gerechtsgriffies. voeg ik hierbij een afschrift van de brief, die aan de heer Eerste-Voorzitter van het Hof van beroep werd gezonden. Voor de Minister : De Directeur van .Administratie, S.
INLICHTINGEN
TE ZENDEN
HOOFDSTUK
AAN HET DEPARTEMENT
II V A N D E W E T V A N 15 M E I 1912 WORDEN
HUYNEN.
IN GEVAL
DE BEPALINGEN V A N
OP D E KINDERBESCHERMING.
TOEGEPAST.
Dienst voor Kinderbescherming. Wetgeving en Geschillen. N 2016. r
Brussel, 11 April 1958. Aan de heren Eerste-Voorzitters
van de Hoven van beroep.
Luidens de artikelen 8 en 17 van de Algemene Onderrichting van 24 September 1912 betreffende de invoering van de wet op de kinderbescherming; moet' aan mijn bestuur door middel van een drukwerk onmiddelijk kennis worden gegeven van elke beslissing, — zelfs indien daartegen beroep ingesteld is — genomen bij toepassing van de bepalingen van Hoofdstuk II van voormelde wet, of vari bepaalde feitelijke toestanden. Thans is een enkel drukwerk (B) in gebruik, dat door mijn diensten ter beschikking van de griffies der kinderrechtbanken wordt gesteld. Deze ambtsverrichtingen werden dikwijls in herinnering gebracht, ofwel in bijzondere gevallen, ofwel bij het zenden van aanvullende omzendbrieven. Nochtans wordt er bevonden dat daaromtrent menigvuldig in gebreke wordt gebleven, ofwel omdat er geen inlichtingen verstrekt worden, ofwel omdat een inlichting laattijdig onjuist of onvolledig is. Dergelijke toestand is nadelig uit meer dan een oogpunt. Eerst en vooral heeft hij in bepaalde gevallen tôt gevolg dat mijn inspectiedienst
11 avril 1958
50
les tâches des services de la comptabilité et des allocations familiales, enfin, il provoque toute une correspondance qui pourrait être évitée si les règles en vigueur étaient observées. Je crois devoir insister sur le fait que mon département doit être informé d'une manière précise concernant le mineur qui fait l'objet d'une mesure (identité complète, date et nature de la mesure prise, motifs, lieu et date des faits, article de la loi dont il a été fait application, date de l'exécution de la mesure, dénomination de l'établissement auquel le mineur est confié et adresse, ou identité et adresse du particulier à qui le mineur est confié, montant du taux journalier d'entretien alloué ou montant de la rémunération et autres avantages pour les mineurs mis au travail, éventuellement, montant de la solvabilité). En ce qui concerne les parents, l'information doit également être complète (identité, nom de jeune fille pour l'épouse, domicile et résidence; éventuellement : date du décès, précisions en cas de divorce, de séparation de corps et de biens, de remariage, état de séparation de fait, montant de la solvabilité). L a transmission de tous ces renseignements est indispensable au bon fonctionnement des différents services de mon administration. Après une première information, il est nécessaire de m'aviser non seulement de toute nouvelle décision prise à l'égard du mineur, mais aussi de tout événement tel que par exemple, une évasion, l'entrée à l'armée, le mariage, la collocation, le décès, etc.. 11 en est de même pour tout changement intéressant les parents et qui modifie les renseignements transmis antérieurement. J'ai l'honneur de vous prier de bien vouloir attirer l'attention M M . les Juges des Enfants de votre ressort sur ce qui précède.
de
Pour le Ministre : Le Directeur d'Administration, S.
HUYNEN.
M E N T I O N « N O N A . P . » A P P O S É E SUR L E T I T R E D E SÉJOUR O U SUR L E D O C U M E N T COUVRANT L E SÉJOUR E N BELGIQUE D E CERTAINS
ÉTRANGERS.
Administration dé la Sûreté publique. Police des Etrangers. Bureau d'Etudes. N " 49 C 1 Bruxelles, le 11 avril 1958. Monsieur le Gouverneur, Depuis le 1" janvier de cette année, les administrations communales reçoivent de mes services des instructions leur prescrivant d'apposer la mention N O N A. P. (en flamand N I E T O. O.) sur le titre de séjour ou sur le document couvrant le séjour, en Belgique, de certains étrangers. J'ai l'honneur de vous faire savoir, et je vous saurais gré d'en informer M M . les bourgmestres et leurs services, que cette indication est à l'usage exclusif des commissions d'assistance publique. Elle a pour but d'appeler l'attention de celles-ci sur le fait qu'une œuvre ou une personne privée a attesté répondre pour l'étranger en cause qu'il ne tomberait jamais à charge des pouvoirs publics belges et ne pourrait donc, en principe, se réclamer de leur assistance. La dite mention doit être apposée, de façon apparente, sur le premier volet de la carte d'identité ou du certificat d'inscription, au-dessus des mots « Royaume, de Belgique » figurant sur la face extérieure.
11 April 1958
51
tôt kostelijke en nutteloze reizen verplicht is. Bovendien maakt hij dat de taken van de Dienst Comptabiliteit en van de Dienst Kinderbijslagen ingewikkeld worden, ten slotte geeft hij aanleiding tôt heel wat briefwisseling, die zou kunnen vermeden worden indien de geldende regelen worden in acht genomen. Ik meen er te moeten op aandringen dat mijn département op nauwkeurige wijze moet worden ingelicht omtrent de minderjarige ten opzichte van wie een maatregel wordt genomen (volledige identiteit, datum en aard van de genomen maatregel, redenen, plaats en datum van de feiten, artikel van de wet dat werd toegepast, datum van de uitvoering van de maatregel, benaming en adres van de inrichting waaraan de minderjarige is toevertrouwd, of identiteit en adres van de private persoon aan wie de mînderjarige is toevertrouwd, beloop van het toegekend dagelijks onderhoudsbedrag of beloop van de bezoldiging en andere voordelen voor de eventueel te werk gestelde minderjarigen, beloop van het betalingsvermogen). Ten aanzien van de ouders moet de inlichting eveneens volledig zijn (identiteit, meisjesnaam van de echtgenote, woon- en verblijfplaats, eventueel : datum van overlijden, toelichtingen in geval van echtscheiding, van scheiding van tafel en bed en van goederen, van nieuw huwelijk, staat van feitelijke scheiding, beloop van het betahngsvermogen). Voor de goede werking van de verschillende diensten van mijn bestuur, is het volstrekt noodzakelijk dat al die inlichtingen worden overgemaakt. Nadat een eerste maal een inlichting werd verstrekt is het nodig dat mij niet alleen bericht gegeven wordt van elke nieuwe beslissing; die ten opzichte van de minderjarige wordt genomen, doch tevens van elke gebeurtenis, zoals bij voorbeeld, ontvluchting, dienstneming bij het léger, huwelijk, plaatsing in een krankzinnigengesticht, overlijden, enz. Hetzelfde geldt voor elke verandering die betrekking heeft op de ouders en waardoor de vroeger overgemaakte inlichtingen gewijzigd worden. lk heb de eer u te verzoeken de aandacht van de heren kinderrechters van uw rechtsgebied te vestigen op wat voorafgaat. Voor de Minister : De Directeur van Administratie, S.
HUVNEN.
VERMELDING « NIET O. O. » AAN T E BRENGEN OP D E VERBL1J FBEWIJ Z E N VAN SOMMIGE V R E E M D E L I N G E N .
Administratie der Openbare
Veiligheid. Vreemdelingenpolitie. Studiebureau. N 49 C 1. Mijnheer de Gouverneur, r
Sinds 1 Januari jongstleden, worden door mijn diensten aan de gemeentebesturen onderrichtingen gegeven om de vermelding « N I E T O. O. » (in 't Frans « N O N A. P. ») op de verblijfbewijzen van zekere vreemdelingen te doen aanbrengen. lk heb de eer u mede te delen, en ik zou u dank weten zo u de heren burgemeesters en hun diensten ervan in kennis wilde stellen, dat deze aanduiding alleen bestemd is voor de commissies van openbare onderstand. Zij moet de aandacht van deze commissies vestigen op het feit dat een vereniging of een privaat persoon de verbintenis aangegaan heeft in het onderhoud van de betrokken vreemdeling te voorzien zodat hij in geen geval ten laste van de openbare instanties zal vallen en in princiep op dezer bijstand geen beroep zal doen. De bedoelde vermelding dient op zichtbare wijze aangebracht te worden op de voorzijde van het eerste blad van de identiteitskaart of het bewijs van inschrijving boven de woorden « Koninkrijk België ».
52
11-15 avril 1958
Lorsque l'étranger ne possède ni cette carte ni ce certificat, elle doit l'être au-dessus du titre du document qui autorise temporairement son séjour, par exemple au-dessus de « Attestation d'immatriculation ». Elle sera également reproduite sur les cartes, certificats d'inscription et autres documents de séjour établis en renouvellement de ceux venus à expiration ou en suite des instructions de mon administration autorisant leur délivrance, ainsi que sur les avis de départ ou les avis modèle 4 de changement de résidence, adressés à une autre administration communale du pays. Elle ne peut être annulée qu'en vertu d'instructions de mon administration. Pour le Ministre : L'administrateur-adjoint, POMBA.
LOI
DU
10
FÉVRIER
1958
MODIFIANT
CERTAINES
DISPOSITIONS DU
CODE
CIVIL
( L I V R E 1, TITRES VII ET V I I l ) RELATIVES A LA PATERNITÉ, A LA FILIATION ET A L'ADOPTION.
—
APPLICATION.
Administration de la Législation. Etat civil. L . 2989. Bruxelles, A MM. les Procureurs généraux Liège, Gand.
le 15 avril 1958.
près les Cours d'appel à
Bruxelles,
J'ai l'honneur d'attirer votre attention sur la loi du 10 février 1958, modifiant certaines dispositions du Code civil (Livre I, titres VII et VIII), relatives à la paternité, à la filiation et à l'adoption. Cette loi qui a été publiée au Moniteur vigueur le 2 mars 1958.
belge du 20 février est entrée en
L'article 1" de la nouvelle loi modifie le second alinéa de l'article 313 du Code civil relatif au désaveu de l'enfant né au cours de l'instance en divorce ou en séparation de corps. Le nouveau texte substitue, pour le point de départ de l'impossibilité morale de cohabiter, à la décision autorisant la femme à avoir un domicile séparé, le procès-verbal dont il est fait mention à l'article 239 ou la déclaration prévue à l'article 281. La loi n'envisage pas le cas où, conformément à l'article 2396/s, la requête en divorce ou en séparation de corps est déposée par un mandataire spécial de l'époux demandeur résidant à l'étranger; dans ce cas, le procès-verbal de non-conciliation prévu par l'article 239 ne peut être dressé. Cette circonstance ne semble cependant pas pouvoir entraîner pour le mari l'impossibilité d'invoquer les dispositions de l'article 313 nouveau. Il semble équitable, dans le cas envisagé, d'assimiler au procès-verbal de non-conciliation la décision, prévue à l'article 239bis, par laquelle le président ordonne la communication de la demande et des pièces au procureur du Roi.
L'article 2 de la loi qui réintroduit dans le Code civil un article 315, tranche certains conflits de filiation. Le premier alinéa du nouvel article 315 vise l'enfant né entre le 180° et le 300'' jour suivant la dissolution du mariage de sa mère : cet enfant est tenu pour enfant légitime des ex-conjoints, à moins qu'il ne fasse l'objet d'une déclaration de de reconnaissance paternelle ou d'une légitimation.
11-15 April 1958
53
Indien de vreemdeling geen van deze verblijfbewijzen bezit zal zij aangebracht worden boven de benaming van het stuk waarbij het hem toegelaten is tijdelijk in het land te verblijven, bij voorbeeld boven de benaming : « Attest van Immatriculatie ». Dienen eveneens voorzien te worden van de voornoemde vermelding : de vernieuwde verblijfbewijzen, die worden uitgereikt 't zij bij het verstrijken van de oude, 't zij ingevolge onderrichtingen van mijn administratie; de berichten van vertrek en de berichten model 4 betreffende de woonstverandering, die aan een andere gemeente worden overgemaakt. Zij mag slechts vernietigd worden ingevolge onderrichtingen van mijn administratie. Voor de Minister : De adjunct-administrateur, POMBA.
W E T V A N 10 F E B R U A R I 1958 T O T W I J Z I G I N G V A N S O M M I G E B E P A L I N G E N V A N H E T B U R G E R L I J K W E T B O E K ( B O E K 1, T I T E L S VII E N VIII), B E T R E F F E N D E H E T V A D E R S C H A P , DE AFSTAMMING E N D E AANNEMING V A N K I N D E R E N . — TOEPASSING.
Bestuur der Wetgeving. Burgerlijke stand. Litt L , n 2989. r
Brussel, 15 April 1958. Aan
de heren Procureurs-Generaal Brussel. Gent, Luik.
bij de Hoven
van Beroep
te
lk heb de eer uw aandacht te vestigen op de wet van 10 Februari 1958 tôt wijziging van sommige bepalingen van het Burgerlijk Wetboek (Boek I, titels VII en VIII) betreffende het vaderschap, de afstamming en de aanneming van kinderen. Deze wet werd bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 20 Februari en is op 2 Maart 1958 in werking getreden. . Artikel 1 van de nieuwe wet wijzigt het tweede lid van artikel 313 van het Burgerlijk Wetboek betreffende de ontkenning van het kind, geboren in de loop van het geding tôt echtscheiding of tôt scheiding van tafel en bed. Voor het vertrekpunt van de morele onmogelijkheid om gemeenschap te hebben, vervangt de nieuwe tekst de uitspraak waarbij de vrouw gemachtigd wordt een afzonderlijke woonplaats te hebben, door het proces-verbaal waarvan sprake is in artikel 239 of de verklaring bedoeld in artikel 281. De wet voorziet niet het geval, waarin de eis tôt echtscheiding of tôt scheiding van tafel en bed, overeenkomstig artikel 239bis, wordt ingediend door een bijzondere lasthebber van de eisende echtgenoot, die in het buitenland verblijft; in dit geval kan het proces-verbaal van niet-verzoening, bedoeld in artikel 239, niet worden opgesteld. Deze omstandigheid lijkt evenwel niet tôt gevolg te kunnen hebben dat het voor de man onmogelijk is het bepaalde in het nieuw artikel 313 in te roepen. Het lijkt in het beschouwd geval billijk de uitspraak, bedoeld in artikel 239bis, waarbij de voorzitter bevel geeft de eis en de stukken aan de procureur des Konings mede te delen, gelijk te stellen met het procesverbaal van niet-verzoening.
Artikel 2 van de wet, waarbij in het Burgerlijk Wetboek opnieuw een artikel 315 wordt ingevoerd, beslecht sommige afstammingskonflikten. Het eerste lid van het nieuw artikel 315 doelt op het kind, dat geboren is tussen de 180" en de 300" dag na de ontbinding van het huwelijk van zijn moeder : dit kind wordt gehouden voor het wettige kind van de gewezen echtgenoten, behalve wanneer ten aanzien van dit kind een verklaring van erkenning van vaderschap of een wettiging plaats heeft.
54
15 avril 1958
Des enfants se trouvant dans le cas envisagé par cette disposition ont fait l'objet de reconnaissances souscrites dès avant l'entrée en vigueur de la nouvelle loi. Rien ne s'oppose à ce qu'on admette qu'à partir de cette entrée en vigueur ces reconnaissances produisent leurs pleins et entiers effets qu'une certaine jurisprudence leur attribuait déjà. Il est à remarquer que contrairement à ce qui est prévu par l'article 2 de la loi du 15 mars 1954 à l'égard de l'enfant né plus de 300 jours après la dissolution du mariage de sa mère, la simple reconnaissance souscrite par la mère en faveur de son enfant né entre le 180" et le 300 jour suivant la dissolution du mariage, n'enlève pas à cet enfant le statut d'enfant légitime. e
Il faut souligner par ailleurs que pour être légitimé, l'enfant doit être reconnu, volontairement ou judiciairement, aussi bien par sa mère que par son père (Code civil, art. 331). L'officier de l'état civil appelé à délivrer un extrait résumé de l'acte de naissance d'un enfant légitimé ou même simplement reconnu conformément à la disposition ici examinée, ne fera, dans cet extrait, aucune mention relative à la filiation légitime antérieure de l'enfant.
L'article 3 de la loi modifie l'article 331 du Code civil et tend principalement à permettre la légitimation de certains enfants adultérins. Lorsque le tribunal aura autorisé pareille légitimation, cette autorisation aura nécessairement pour effet de permettre la reconnaissance qui sera souscrite avant le mariage ou au moment de la célébration de celui-ci. L'article 6 de la loi, modifiant l'article 335 du Code civil, permet d'ailleurs au tribunal d'autoriser comme telle la simple reconnaissance dans les même conditions que celles prévues pour l'octroi de l'autorisation de légitimer. En fait, l'autorisation accordée conformément à l'un de ces deux articles vaudra pour l'autre. En effet, on ne pourrait autoriser la légitimation sans permettre en même temps les reconnaissances que celle-ci suppose. D'autre part, les reconnaissances d'un enfant adultérin, souscrites en exécution de l'autorisation prévue par le nouvel article 335, lui confèrent le statut d'enfant naturel simple, de telle sorte que si ces reconnaissances sont suivies du mariage des auteurs, l'enfant sera automatiquement légitime. Il est à remarquer, ainsi qu'il est exposé dans la note b annexée au rapport de la Commission de la Justice de la Chambre (Session 1957-1958, Document n° 783-2 du 16 janvier 1958), que dans les articles 331 et 335 nouveaux du Code civil, les termes « enfants adultérins » ne visent pas seulement l'enfant adultérin en droit, à savoir celui qui, avant la reconnaissance ou la légitimation, avait le statut d'enfant adultérin, mais aussi l'enfant adultérin en fait, c'est-à-dire celui qui, avant la reconnaissance ou la légitimation, avait le statut d'enfant naturel simple ou même d'enfant légitime et dont la filiation adultérine est révélée par cette reconnaissance ou cette légitimation. L'article 331 et l'article 335 qui y renvoie se réfèrent au procès-verbal prévu à l'article 239. Ainsi qu'il a été exposé ci-dessus en ce qui concerne le désaveu de l'enfant visé au second alinéa de l'article 313 du Code civil (article 1" de la loi), il y a lieu d'assimiler au procès-verbal de non-conciliation, la décision prévue à l'article 2396/s, par laquelle le président ordonne la communication de la demande en divorce et des pièces au procureur du Roi. Les parties qui auront obtenu un jugement ou un arrêt les autorisant à légitimer ou à reconnaître un enfant adultérin devront remettre à l'officier de l'état civil appelé à dresser l'acte, une copie certifiée conforme par le greffier ou une expédition de la décision ou, tout au moins, du dispositif de celle-ci.
15 April
1958
55
Sommige kinderen die zich in het door deze bepaling beschouwd geval bevonden, werden reeds vôôr de inwerkingtreding van de nieuwe wet erkend. Niets verzet zich ertegen dat men aanvaarden zou dat die erkenningen met ingang van deze inwerkingtreding de voile uitwerking zouden hebben, die hun reeds door een bepaalde rechtspraak werd toegekend. E r valt op te merken dat, in strijd met hetgeen in artikel 2 van de wet van 15 Maart 1954 is bepaald ten opzichte van het kind, geboren meer dan 300 dagen na de ontbinding van het huw'elijk van zijn moeder, de eenvoudige erkenning, ondertekend door de moeder ten gunste van haar kind, geboren tussen de 180 en de 300° dag na de ontbinding van het huwelijk, aan dit kind de staat van wettig kind niet ontneemt. Er moet verder de nadruk worden op gelegd dat het kind, om gewettigd te worden, zowel door zijn moeder als door zijn vader vrijwillig of gerechtelijk moet erkend zijn (artikel 331 van het Burgerlijk Wetboek). De ambtenaar van de burgerlijke stand, die aangezocht wordt om een samengevat uittreksel uit de geboorteakte van een kind, gewettigd of zelfs eenvoudig erkend overeenkomstig de hier onderzochte bepaling, af te geven, zal in dit uittreksel geen meldig maken betreffende de vroegere wettige afstamming van het kind. * e
*
*
Artikel 3 van de wet wijzigt artikel 331 van het Burgerlijk Wetboek en strekt er voornamelijk toe de wettiging van bepaalde in overspel verwekte kinderen mogelijk te maken. Wanneer de rechtbank dergelijke wettiging zal toegelaten hebben, zal deze machtiging tôt noodzakelijk gevolg hebben dat de erkenning mag ondertekend worden voôr het huwelijk ôf op het ogenblik dat het huwelijk voltrokken wordt. Artikel 6 van de wet, waarbij artikel 335 van het Burgerlijk Wetboek gewijzigd wordt, laat trouwens de rechtbank toe de eenvoudige erkenning als dusdanig te veroorloven onder dezelfde voorwaarden als die gesteld voor het verlenen van de machtiging om te wettigen. Feitelijk heeft de machtiging, verleend overeenkomstig het een of het ander van die beide artikelen, dezelfde draagwijdte. Men zou immers de wettiging niet kunnen toelaten zonder terzelfder tijd de erkenningen te veroorloven die zij veronderstelt. Anderzijds verlenen de erkenningen van een in overspel verwekt kind. ondertekend ter uitvoering van de machtiging bepaald bij het nieuw artikel 335, aan dit kind de staat van gewoon natuurlijk kind zodat het, indien op die erkenningen het huwelijk van de ouders volgt, automatisch gewettigd zal zijn. Zoals dit wordt uiteengezet in de noot b), gevoegd bij het verslag van de Commissie van Justifie van de Kamer (zitting 1957-1958, bescheid n 783-2 van 16 Januari 1958)'. valt er op te merken dat in de nieuwe artikelen 331 en 335 van het Burgerlijk Wetboek de woorden « in verspel verwekte kinderen » niet alleen betrekking hebben op het kind dat in rechte als in overspel verwekt wordt beschouwd, namelijk het kind dat, vôôr de erkenning of de wettiging het statuut van in overspel verwekt kind bezat maar tevens het kind dat vôôr de erkenning of de wettiging als gewoon natuurlijk kind of zelfs als wettig kind werd beschouwd, maar wiens afstamming uit overspel slechts aan het licht komt door bedoelde erkenning of wettiging. Artikel 331 en artikel 335 dat ernaar verwijst, maken gewag van het procesverbaal, bedoeld in artikel 239. Zoals hierboven werd uiteengezet ten aanzien van de ontkenning van het kind, bedoeld in het tweede lid van artikel 313 van het Burgerlijk Wetboek (artikel 1 van de wet), dient de uitspraak, bedoeld in artikel 2396;$, waarbij de voorzitter bevel geeft de eis tôt echtscheiding en de stukken aan de procureur des Konings mede te delen, te worden gelijkgesteld met het proces-verbaal van niet-verzoening. De partijen, die een vonnis of een arrest zullen bekomen hebben, waarbij ze gemachtigd worden een in overspel verwekt kind te wettigen of te erkennen, zullen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand, die aangezocht wordt om de akte op te stellen, een door de griffier gelijkluidend verklaard afschrift of een uitgifte van de uitspraak of, ten minste, van het beschikkend gedeelte daarvan moeten overhandigen. r
56
15 avril 1958
Les parties pourront également signifier la décision ou son dispositif à l'officier de l'état civil, l'exploit de signification devant nécessairement être accompagné d'une copie certifiée conforme par l'officier ministériel. L'officier de l'état civil devra, en tout cas, se faire remettre un certificat de non-appel du jugement délivré à l'expiration du délai de 15 jours pendant lequel le ministère public peut interjeter appel depuis le prononcé. S'il s'agit d'un arrêt d'une Cour d'appel, l'officier de l'état civil n'exigera pas de certificat de non pourvoi en cassation, le pourvoi n'étant pas suspensif. 11 n'exigera en aucun cas la production d'un certificat de non-opposition étant donné que l'opposition ne se conçoit pas en la matière. L'officier de l'état civil appelé à délivrer un extrait résumé de l'acte de naissance d'un enfant légitimé ou simplement reconnu conformément aux dispositions des articles 331 ou 335 nouveaux ne fera, dans cet extrait, aucune mention relative au statut antérieur de l'enfant. Le dernier alinéa du nouvel article 331 prévoit que toute légitimation sera mentionnée en marge de l'acte de naissance de l'enfant légitimé. Afin de pouvoir satisfaire à cette disposition, l'officier de l'état civil appelé à célébrer un mariage devra s'informer auprès des parties sur le point de savoir s'ils ont reconnu un enfant. Dans l'affirmative, il devra faire en marge de. l'acte de naissance de cet enfant une mention relative à la légitimation qui sera résultée du mariage. Si l'acte de naissance a été dressé dans une autre commune, il avisera son collègue afin que cellui-ci effectue la mention de la légitimation. L a nouvelle disposition tend indirectement à éviter, dans l'intérêt des parties, que les reconnaissances soient actées dans l'acte de mariage. En effet, si les parties déclarent vouloir légitimer un enfant qu'elles n'ont pas encore reconnu, l'officier de l'état civil sera en mesure d'attirer leur attention sur l'intérêt qu'ils ont de souscrire une déclaration de reconnaissance avant la célébration du mariage. A ce sujet il est bon de rappeler que les officiers de l'état civil ne doivent pas refuser de dresser un acte de reconnaissance concernant un enfant né dans une autre commune. Il convient de rappeler également que lorsque la reconnaissance est actée dans l'acte de mariage, il peut être délivré de ce dernier acte des extraits qui ne reproduisent pas les mentions relatives à la reconnaissance et à la légitimation.
L'article 4 de la loi introduit dans le Code civil un article 331 bis permettant la légitimation après la célébration du mariage. L a légitimation sera prononcée par le tribunal sur la requête de tout intéressé. Tout tribunal de première instance est compétent pour connaître de la demande, la loi ne réservant pas cette compétence au tribunal d'un lieu déterminé et la compétence territoriale des tribunaux n'étant d'ailleurs pas d'ordre public. L a légitimation prononcée en exécution de la disposition ici examinée ne produit ses effets qu'à partir de la transcription du dispositif de la décision dans les registres de l'état civil soit du lieu où le mariage a été célébré, soit du lieu où l'enfant est né ou domicilié. C'est intentionnellement et dans le but d'accorder des facilités au requérant que le législateur a donné à ce dernier un choix entre ces différents lieux où la Transcription peut être effectuée. Si aucun de ces lieux n'est situé dans le Koyaume, l'officier de l'état civil du premier district de Bruxelles est seul compétent pour opérer la transcription.
15 April 1958
57
De partijen zullen de uitspraak ot het beschikkend gedeelte ervan eveneens kunnen betekenen aan de ambtenaar van de burgerlijke stand : bij het exploot van betekening moet noodzakelijk een door de ministeriéïe officier eensluidend verklaard afschrift worden gevoegd. De ambtenaar van de burgerlijke stand zal zich, in elk geval, een getuigschrift moeten doen overhandigen, waarin verklaard wordt dat er geen hoger beroep werd ingesteld tegen het vonnis, en dat werd afgegeven na het verstrijken van de termijn van 15 dagen gedurende welke het openbaar ministerie vanaf de uitspraak hoger beroep kan instellen. Betreft het een arrest van een hof van beroep, dan zal de ambtenaar van de burgerlijke stand geen getuigschrift eisen, waarin verklaard. wordt dat er geen voorziening in verbreking werd ingesteld, daar de voorziening geen schorsende kracht heeft. Hij zal in geen geval eisen dat hem een getuigschrift wordt voorgelegd, waarin verklaard wordt dat er geen verzet werd aangetekend, aangezien verzet terzake niet in te denken is. De ambtenaar van de burgerlijke stand, die aangezocht wordt om een samengevat uittreksel uit de geboorteakte van een kind, gewettigd of eenvoudig erkend overeenkomstig het bepaalde in de nieuwe artikelen 331 of 335, af te geven, zal in dit uittreksel geen melding maken betreffende de vroegere staat van het kind. In het laatste lid van het nieuw artikel 331 wordt bepaald dat elke wettiging wordt vermeld op de kant van de geboorteakte van het gewettigde kind. Om deze bepaling te kunnen nakomen, zal de ambtenaar van de burgerlijke stand, die aangezocht wordt om een huwelijk te voltrekken ,aan de partijen moeten vragen of zij een kind erkend hebben. Is dit zo, dan zal hij op de kant van de geboorteakte van dit kind een vermelding moeten aanbrengen betreffende de wettiging die uit het huweiijk zal gevolgd zijn. Indien de geboorteakte in een andere gemeente werd opgesteld, zal hij zijn collega bericht geven opdat deze van de wettiging melding maakt. De nieuwe bepaling strekt er onrechtstreeks toe, in het belang van partijen, te voorkomen, dat de erkenningen in de huwelijksakte zouden opgetekend worden. Immers, indien partijen verklaren een kind te willen wettigen, dat zij nog niet erkend hebben, zal de ambtenaar van de burgerlijke stand er hun aandacht op kunnen vestigen, dat zij er belang bij hebben voor de voltrekking van het huwelijk een verklaring van erkenning te ondertekenen. Dienaangaande mag er aan herinnerd worden dat de ambtenaren van de burgerlijke stand niet moeten weigeren een akte van erkenning op te stellen betreffende een kind, dat in een andere gemeente geboren is. Er dient eveneens aan te worden herinnerd dat, wanneer de erkenning in de huwelijksakte werd opgetekend, er uit deze akte uittreksels mogen worden afgegeven, waarin de vermeldingen betreffende de erkenning en de wettiging met worden overgenomen.
Artikel 4 van de wet voegt in het Burgerlijk Wetboek een artikel 331 bis in, waarbij de wettiging na de voltrekking van het huwelijk toegelaten wordt. De wettiging wordt door de reehtbank uitgesproken op verzoek van elke belanghebbende. Elke reehtbank van eerste aanleg is bevoegd om van het verzoek kennis te nemen, daar de wet deze bevoegdheid niet voorbehoudt aan een reehtbank van een bepaalde plaats en de territoriale bevoegdheid van de rechtbanken overigens niet van openbare orde is. De wettiging, uitgesproken ter uitvoering van de hier onderzochte bepaling, heeft slechts uitwerking van de dag van de overschrijving van het beschikkend gedeelte van de uitspraak in de registers van de burgerlijke stand hetzij van de plaats waar het huwelijk is voltrokken, hetzij van de plaats waar het kind geboren is of zijn woonplaats heeft. Het is met opzet en om aan de verzoeker faciliteiten te verlenen, dat de wetgever hem een keuze heeft verleend tussen die verschillende plaatsen waar de overschrijving kan geschieden. Indien geen van deze plaatsen binnen het Rijk is gelegen, is alleen de ambtenaar van de burgerlijke stand van het eerste distrikt te Brussel bevoegd om de overschrijving te verrichten.
58
15 avril
1958
En vue de cette transcription, la décision devra être de l'état civil de la façon indiquée ci-dessus pour ce qui autorisant la légitimation ou la reconnaissance d'un enfant seule différence que le certificat de non-appel devra être du délai de deux mois depuis le prononcé du jugement.
transmise à l'officier concerne la décision adultérin, avec cette délivré à l'expiration
Aux termes de l'article 117 du Code de procédure civile (loi du 21 mai 1951, article 8), l'officier de l'état civil devra procéder à la transcription, sans tarder, dès que toutes les pièces requises lui auront été remises ou signifiées. Il fera mention de la légitimation en marge de l'acte de mariage des parents et de l'acte de naissance de l'enfant. Il pourra toutefois délivrer des extraits résumés de ce dernier acte sans faire mention du statut antérieur de l'enfant. II pourra être fait application de l'article 331 bis à l'égard de tout enfant se trouvant dans un des cas prévus par l'article 331, c'est-à-dire à tous les enfants naturels simples et aux enfants adultérins — en droit ou en fait — qui sont nés dans les conditions prévues par le second alinéa de l'article 331. Toutefois, la légitimation de ces derniers enfants ne pourra être prononcée conformément à l'article 331 bis que s'ils ont été reconnus a p r è s l'autorisation accordée préalablement par le tribunal en exécution de l'article 331.
* *
*
L'article 9 de la loi qui modifie l'article 344 du Code civil tend principalement à permettre à l'un des époux d'adopter les enfants de son conjoint, même s'il a déjà des enfants légitimes ou naturels reconnus; il lui suffit d'être â g é de 21 ans et d'avoir 10 ans de plus que l'enfant à adopter. Cette disposition a été inspirée par l'article 1" du projet de loi relatif à l'adoption déposé par le gouvernement sur le bureau du Sénat le 20 novembre 1956. Il convient de souligner que les termes du nouvel article 344 impliquent que, lorsqu'un époux adopte l'enfant de son conjoint, ce dernier peut se joindre à cette adoption même si l'adopté est son enfant légitime. Cette interprétation résulte clairement de l'exposé des motifs précédant le projet de loi relatif à l'adoption (Document Sénat, session 1956-1957, n° 27). Si la filiation de l'enfant vis-à-vis de l'un des époux est une filiation naturelle, cet époux peut avoir intérêt à se joindre à l'adoption souscrite par son conjoint afin d'éviter que l'enfant n'ait à l'égard de son auteur un statut inférieur à celui qu'il acquiert vis-à-vis de l'adoptant. L'époux vis-à-vis duquel la filiation légitime ou naturelle de établie peut encore désirer se joindre à l'adoption souscrite par afin d'écarter toute contestation concernant son droit d'exercer avec de la puissance paternelle, conformément aux règles applicables mère légitimes (Code civil, articles 348, 2 alinéa).
l'enfant est son conjoint lui les droits aux père et
e
En effet, s'il ne se joint pas à l'adoption souscrite par son conjoint, celui-ci pourrait soutenir qu'il est seul investi des droits de la puissance paternelle à l'égard de l'adopté (Code civil, article 348, 1 alinéa). er
L a loi ne diminue en rien le pouvoir d'investigation que l'article 355 du Code civil reconnaît au tribunal saisi de la demande en homologation.
15 April 1958
59
Met het oog op deze overschrijving zal de uitspraak aan de ambtenaar van de burgerlijke stand moeten overgemaakt worden op de hierboven aangegeven wijze wat de uitspraak betreft, waarbij machtiging wordt verleend tôt de wettiging of de erkenning van een in overspel verwekt kind, met enkel dit verschil dat het getuigschrift betreffende het niet instellen van hoger beroep zal moeten worden afgegeven na het verstrijken van de termijn van twee maanden vanaf de uitspraak van het vonnis. Naar luid van artikel 117 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (wet van 21 Mei 1951, artikel 8), zal de ambtenaar van de burgerlijke stand zonder uitstel de overschrijving moeten verrichten, zodra al de vereiste stukken hem zullen overhandigd of betekend geworden zijn. Hij zal van de wettiging melding maken op de kant van de huwelijksakte van de ouders en van de geboorteakte van het kind. Hij zal evenwel samengevatte uittreksels uit laatstgenoemde akte mogen afgeven zonder van de vroegere staat van het kind melding te maken. Artikel 331 bis zal kunnen worden toegepast ten opzichte van elk kind, dat zich in een van de bij artikel 331 bepaalde gevallen bevindt dat wil zeggen van al de gewone natuurlijke kinderen en van al de kinderen die — in rechte of in feite — in overspel verwekt zijn en die geboren zijn onder de voorwaarden, gesteld in het tweede lid van artikel 331. Evenwel zal de wettiging van laatstgenoemde kinderen overeenkomstig artikel 33\bis slechts kunnen uitgesproken worden wanneer zij erkend werden ingevolge de machtiging, vooraf verleend door de rechtbank ter uitvoering van artikel 331. *
*
*
Artikel 9 van de wet, waarbij artikel 344 van het Burgerlijk Wetboek gewijzigd wordt, strekt er voornamelijk toe aan een van de echtgenoten gelegenheid te geven de kinderen van de andere echtgenoot aan te nemen, zelfs als hij reeds wettige of erkende natuurlijke kinderen heeft; het volstaat dat hij 21 jaar oud is en 10 jaar ouder dan het aan te nemen kind. Deze bepaling werd ingegeven door artikel 1 van het ontwerp van wet betreffende de aanneming van een kind dat op 20 November 1956 door de regering in de Senaat ter tafel werd gelegd. Er dient nadruk op gelegd dat de bewoordingen van het nieuw artikel 344 in zich sluiten dat, wanneer een echtgenoot het kind van de andere echtgenoot aanneemt, laatstgenoemde zich bij die aanneming kan aansluiten, zelfs als het aangenomen kind zijn wettig kind is. Deze interpretatie blijkt duidelijk uit de memorie van toelichting die het ontwerp van wet betreffende de aanneming van een kind voorafgaat (Bescheid Senaat, zitting 1956-1957, n» 27). Indien de afstamming van het kind ten aanzien van een van de echtgenoten een natuurlijke afstamming is, kan deze echtgenoot er belang bij hebben zich aan te sluiten bij de aanneming, ondertekend door de andere echtgenoot, om te voorkomen dat het kind ten opzichte van zijn ouder een statuut van lagere rang zou hebben dan het statuut dat het ten aanzien van de aannemende persoon verkrijgt. De echtgenoot ten opzichte van wie de wettige of natuurlijke afstamming van het kind yaststaat, kan ook nog wensen zich aan te sluiten bij de aanneming, door de andere echtgenoot ondertekend, om elke betwisting te weren betreffende zijn recht om samen met hem de ouderlijke macht uit te oefenen, overeenkomstig dè regelen die op de wettige vader en de wettige moeder van toepassing zijn (Burgerlijk Wetboek, artikel 348, tweede lid). Immers, indien hij zich niet aansluit bij de aanneming, door de andere echt^ genoot ondertekend, zou laatstgenoemde kunnen beweren dat hij alleen bekleed is met de rechten van de ouderlijke macht ten opzichte van het aangenomen kind (Burgerlijk Wetboek, artikel 348, eerste lid). De wet vermindert in genen dele de bevoegdheid tôt het verrichten van navorsingen, door artikel 355 van het Burgerlijk Wetboek toegekend aan de rechtbank bij welke het verzoek tôt bekrachtiging wordt aanhangig gemaakt.
15 avril 1960.
60
Il n'est pas contestable que le procureur du Roi, appelé à émettre un avis sur cette demande, peut, s'il le juge opportun, recueillir l'avis des enfants de l'adoptant ou des tuteurs de ceux-ci, afin de procurer à ce sujet tous renseignements utiles au tribunal et de permettre à ce dernier de vérifier si les conditions requises par la loi sont remplies et, notamment, si l'adoption est fondée sur de justes motifs, condition essentielle posée par l'article 343. Le dernier alinéa du nouvel article 344 dispose que « sans préjudice de l'article 3 du présent Code, un étranger peut adopter ou être adopté en Belgique ». Cette disposition remplace le second alinéa de l'article 344 tel que celui-ci avait été introduit dans le Code civil par la loi du 22 mars 1940 et qui était libellé comme suit : « Un Belge peut adopter un étranger ou être adopté par un étranger. » Sous l'empire de cette législation, certaine jurisprudence a admis qu'un étranger pouvait adopter ou être adopté en Belgique malgré les dispositions contraires de sa loi nationale. En introduisant dans l'article 344 du Code civil une référence à l'article 3 du même Code, le législateur a prescrit que pour l'adoption d'un étranger ou par un étranger, il soit tenu compte de la loi étrangère. *
*
Le premier paragraphe de l'article 10 de la loi prévoit des mesures transitoires relatives a la légitimation par les personnes qui ont contracté mariage avant l'entrée en vigueur de la loi ou moins de six mois après, de leurs enfants adultérins se trouvant dans le cas prévu par les alinéas 2 et 3 de l'article 331. Pendant une période de cinq ans suivant l'entrée en vigueur de la loi, cette légitimation peut être effectuée par un procédé simplifié ne nécessitant qu'une seule intervention des tribunaux et combinant la procédure prévue par l'article 331 avec celle prévue par l'article 331 bis. Les auteurs de l'enfant devront obtenir conjointement du tribunal du domicile de l'un d'eux l'autorisation de légitimer l'enfant, conformément aux dispositions du 4 alinéa de l'article 331. e
Le dispositif de la décision intervenue devra être transcrit aux dispositions du 3° alinéa de l'article 3316/s.
conformément
Celui-ci prévoit que la transcription sera opérée à la diligence des requérants. 11 résulte de ces termes que les auteurs de l'enfant devront nécessairement tous deux requérir la transcription, soit conjointement, soit séparément. Cette règle est conforme à l'essence même de la légitimation qui nécessite la réunion de ces deux éléments : le mariage des auteurs de l'enfant et la manifestation non équivoque de la volonté de chacun d'eux de reconnaître la filiation de celui-ci. En cas d'application de la disposition transitoire, la volonté de chacun des auteurs de reconnaître la filiation de l'enfant se manifestera précisément par la demande faite à l'officier de l'état civil de transcrire le dispositif de la décision les autorisant à légitimer l'enfant. L'officier de l'état civil ne procédera donc à cette transcription qu'après y avoir été requis par les deux époux et il fera mention de cette circonstance dans l'acte de transcription. Quant au lieu de transcription, les parties ont le choix entre le lieu où leur mariage a été célébré, celui où l'enfant est né ou celui où l'enfant est domicilié. Si aucun de ces lieux n'est situé dans le Royaume, l'officier de l'état civil du premier district de Bruxelles est seul compétent pour opérer la transcription.
15 April 1958
61
Het valt niet te betwisten dat de procureur des Konings, die over dit verzoek advies moet uitbrengen, als hij het gelegen acht, de mening van de kinderen van de aannemende persoon of van hun voogden mag inwinnen, ten einde dienaangaande aile nuttige inlichtingen te verschaffen aan de reehtbank en deze laatste gelegenheid te geven na te gaan of de door de wet vereiste voorwaarden vervuld zijn en, onder meer, of de aanneming gegrond is op billijke redenen, essentiële voorwaarde, gesteld door artikel 343. In het laatste lid van het nieuw artikel 344 wordt bepaald hetgeen volgt : « Onverminderd de toepassing van artikel 3 van dit Wetboek, kan een vreemdeling in België een kind aannemen of als kind aangenomen worden. » Deze bepaling vervangt het tweede lid van artikel 344, zoals dit werd ingevoegd in het Burgerlijk Wetboek door de wet van 22 Maart 1940, en dat luidde als volgt : « Een Belg mag een vreemd kind aannemen of door een vreemdeling aangenomen worden ». Onder de gelding van deze wetgeving werd door een bepaalde rechtspraak aangenomen, dat een vreemdeling in België een kind kon aannemen of als kind kon aangenomen worden, niettegenstaande de andersluidende bepalingen van zijn nationale wet. Door in artikel 344 van het Burgerlijk Wetboek een verwijzing naar artikel 3 van hetzelfde Wetboek in te voegen, heeft de wetgever voorgeschreven dat er voor de aanneming van een vreemdeling of door een vreemdeling rekening zou worden gehouden met de buitenlandse wet.
De eerste paragraaf van artikel 10 bevat overgangsbepalingen betreffende de wettiging door personen, die in het huwelijk zijn getreden voor de inwerkingtreding van de wet of minder dan zes maanden daarna, van hun in overspel verwekte kinderen, die zich bevinden in de gevallen, bedoeld in de leden 2 en 3 van artikel 331. Gedurende een période van vijf jaar na de inwerkingtreding van de wet, kan deze wettiging geschieden op een vereenvoudigde wijze, waarbij slechts één enkele tussenkomst van de rechtbanken vereist is en de procédure, bepaald bij artikel 331 en de procédure bepaald bij artikel 331 bis tegelijk toepassing vinden. De ouders van het kind zullen ovreenkomstig het bepaalde in het vierde lid van artikel 331, gezamenlijk van de reehtbank van de woonplaats van een van hen machtiging moeten bekomen om het kind te wettigen. Het beschikkend gedeelte van de verleende uitspraak zal moeten overgeschreven worden overeenkomstig het bepaalde in het derde lid van artikel 331 bis. Luidens deze bepaling zal de overschrijving verricht worden op aanvraag van de verzoekers. Uit deze woorden blijkt dat de ouders van het kind noodzakelijk beiden, ofwel gezamenlijk, ofwel afzonderlijk, de overschrijving zullen moeten aanvragen. Deze regel stemt overeen met het wezen zelf van de wettiging waarbij volgende beide elementen noodzakelijk moeten verenigd zijn : het huwelijk van de ouders van het kind en het ondubbelzinnnig te kennen geven van de wil van ieder van hnn om de afstamming van dit kind te erkennen. In geval van toepassing van de overgangsbepaling, zal de wil van ieder van de ouders om de afstamming van het kind te erkennen precies tôt uiting komen door het verzoek, gericht tôt de ambtenaar van de burgerlijke stand, om het beschikkend gedeelte van de uitspraak, waarbij ze gemachtigd worden het kind te wettigen, over te schrijven. De ambtenaar van de burgerlijke stand zal dus tôt deze overschrijving slechts overgaan nadat hij ertoe verzocht werd door beide echtgenoten en hij zal van deze omstandigheid in de akte van overschrijving melding maken. Ten aanzien van de plaats van overschrijving, hebben partijen de keuze tussen de plaats waar hun huwelijk voltrokken werd, de plaats waar het kind geboren is of de plaats waar het kind zijn woonplaats heeft. Indien geen van deze plaatsen binnen het Rijk is gelegen, is alleen de ambtenaar van de burgerlijke stand van het eerste distrikt te Brussel bevoegd om de overschrijving te verrichten.
62
15-21 avril 1958
En vue de cette transcription, la décision devra être transmise à l'officier de l'état civil de la façon indiquée ci-dessus en ce qui concerne l'article 331. Le certificat de non-appel pourra être délivré à l'expiration du délai de 15 jours depuis le prononcé du jugement étant donné que celui-ci est rendu en application du dit article 331 bien qu'il soit transcrit conformément à l'article 331 ôi's. Aux termes de l'article 117 du Code de procédure civile (loi du 21 mai 1951, article 8), l'officier de l'état civil devra procéder à la transcription, sans tarder, dès que toutes les pièces requises lui auront été remises ou signifiées. L a légitimation ne produira ses effets qu'à partir de la transcription. L'officier de l'état civil fera mention de la légitimation en marge de l'acte de mariage des parents et de l'acte de naissance de l'enfant. Il 'pourra cependant délivrer des extraits résumés de ce dernier acte sans faire mention du statut antérieur de l'enfant. *
*
Il convient enfin de souligner que la loi a une répercussion sur les règles de droit international privé en matière de filiation en ce sens que, d'une façon générale, la reconnaissance ou la légitimation d'un enfant adultérin ne peut plus être considérée désormais comme étant contraire à l'ordre public international belge. Il en résulte qu'indépendamment de toute autorisation judiciaire les officiers de l'état civil belges peuvent acter pareilles reconnaissances ou légitimations souscrites par des étrangers en faveur d'étrangers dans les limites des dispositions légales étrangères régissant l'état des personnes intéressées. *
#
Je vous saurais gré, M . le Procureur Général, de bien vouloir porter ce qui précède à la connaissance de M M . les Procureurs du Roi, juges de paix, officiers de l'état civil, notaires et avoués de votre ressort. Le Ministre, A.
LlLAR.
LÉGISLATION ET RÈGLEMENTS SUR LA POLICE DU ROULAGE. — MODIFICATIONS ( 1 ) .
15 avril 1958. — L o i modifiant le Code d'instruction criminelle, la loi du 1." août 1899, portant revision de la législation et des règlements sur la police du roulage et l'arrêté-loi du 14 novembre 1939 relatif à la répression de l'ivresse.
' 21 AVRIL 1958. — ASSOCIATIONS SANS BUT LUCRATIF. SÉMINAIRE. — FONDATION DE BOURSES D'ÉTUDE. — BOHLER. — LEGS (1). (ARRÊTÉ ROYAL.)
Administration des cultes, dons et legs, fondations. 2" section. Litt. D . L . N° 5471. (1) Moniteur belge du 25 avril 1958, n° 115.
15-21 April 1958
63
Met het oog op deze overschrijving zal de uitspraak aan de ambtenaar van de burgerlijke stand moeten worden overgemaakt, zoals dit hierboven werd aangegeven wat artikel 331 betreft. Het getuigschrift betreffende het niet instellen van hoger beroep zal kunnen worden afgegeven na het verstrijken van de termijn van 15 dagen na de uitspraak van het vonnis, aangezien dit wordt gewezen bij toepassing van bedoeld artikel 331, hoewel het overeenkomstig artikel 3316/s wordt overgeschreven. Naar luid van artikel 117 van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering (wet van 21 Mei 1951, artikel 8) zal de ambtenaar van de burgerlijke stand zonder uitstel de overschrijving moeten verrichten, zodra al de veteiste stukken hem zullen overhandigd of betekend geworden zijn. De wettiging heeft slechts uitwerking van de dag van de overschrijving. De ambtenaar van de burgerlijke stand zal van de wettiging melding maken op de kant van de huwelijksakte van de ouders en van de geboorteakte van het kind. Hij zal evenwel samengevatte uittreksels uit laatstgenoemde akte mogen afgeven zonder van het vroegere statuut van het kind melding te maken. * *
*
E r dient tenslotte nadruk opgelegd dat de wet een terugslag heeft op de regelen van internationaal privaatrecht inzake afstamming in die zin dat de erkenning of de wettiging van een in overspel verwekt kind voortaan niet meer kunnen beschouwd worden als strijdig met de Belgische internationale openbare orde. Daaruit vloeit voort dat de Belgische ambtenaren van de burgerlijke stand buiten elke rechterlijke machtiging om, akte mogen opmaken van dergelijke erkenningen of wettigingen, ondertekend door vreemdelingen ten gunste van vreemdelingen binnen de perken van de buitenlandse wetsbepalingen, die de staat van de betrokken personen beheersen. * *
*
1k ben zo vrij, Mijnheer de Procureur-Generaal, u te verzoeken hetgeen voorafgaat te willen ter kennis brengen van de heren procureurs des Konings, vrederechters, ambtenaren vari de burgerlijke stand, notarissen en pleitbezorgers van uw rechtsgebied. De Minister, A.
LlLAR.
WETGEVING EN REGI.EMENTEN OP DE POLITIE VAN HET VERVOER. — WIJZIGINGEN (1).
15 April 1958. — Wet tôt wijziging van het Wetboek van strafvordering, van de wet van 1 Augustus 1899, houdende herziening van de wetgeving en van de reglementen op de politie van het vervoer en van de besluitwet van 14 November 1939 betreffende de beteugeling van de dronkenscliap.
21 APRIL 1958. — VERENIGINGEN ZONDER WINSTOOGMERKEN. SEMINARIE. — STUDIEBEURZENSTICHTING. — BOHLER. — LEGAAT (1). (KONINKLIJK BESLUIT.)
Bestuur der erediensten, schenkingen en legaten, stichtingen. r
. T sectie. Litt. S.L. N 5471. (1) Belgisch Staatsblad
r
van 25 April 1958, n 115.
64
28-30 avril 1958
PAROISSE SUCCURSALE. —
ÉRECTION. —
TRAITEMENT. —
TRANSFERT.
(1)
28 avril 1958. — Arrêté royal : 1° érigeant le quartier dénommé « Kruisstraat », à Ypres, en paroisse-succursale, sous le vocable de Notre-Dame Médiatrice; 2° transférant le traitement à charge de l'Etat, attaché par arrêté royal du 24 juin 1889 à la deuxième place de vicaire près la paroisse-succursale SaintNicolas, à Ypres, à la place de desservant près la paroisse-succursale Notre-Dame Médiatrice, en cette localité.
ORGANISATION
JUDICIAIRE.
—
MODIFICATION
(2).
28 avril 1958. — Loi prorogeant, pour 1957 et 1958, la loi du 20 mars 1954 modifiant l'article 232 de la loi du 18 juin 1869 sur l'organisation judiciaire.
MINISTÈRE DE LA JUSTICE. — BUDGET
(3).
30 avril 1958. — L o i contenant le budget du Ministère de la Justice pour l'exercice 1958.
DROITS ET DEVOIRS DES ÉPOUX
(4).
30 Avril 1958. — Loi relative aux droits et devoirs respectifs des époux.
30 AVRIL 1958.
—
RÈGLEMENT D E L'ORDRE D E SERVICE
DU TRIBUNAL D E PREMIÈRE INSTANCE D'YPRES
FEMME MARIÉE. — MINEUR. — CAPACITÉ
(5).
(6).
30 avril 1958. — Loi étendant la capacité de la femme mariée et du mineur à certains dépôts d'épargne.
(1) (2) (3) (4) (5) (6)
Moniteur Moniteur Moniteur Moniteur Moniteur Moniteur
belge belge, belge, belge, belge, belge,
15 juin 1958, n" 166. 30 avril 1958, n" 120. 9 mai 1958, n° 129. 10 mai 1958, n" 130. 14 juin 1958, n" 163. 10 mai 1958, n" 130.
28-30 April 1958 HULPPAROCHIE. —
OPRICHTING. —
WEDDE.
65 — OVERDRACHT
(1).
28 April 1951. — Koninklijk besluit : 1" tôt oprichting van de wijk Kruisstraat, te leper, tôt hulpparochie, onder de aanroeping van Onze Lieve Vrouw Middelares; 2° tôt overdraging van de bij koninklijk besluit van 24 Juni 1889 aan de tweede plaats van onderpastoor bij de hulpparochie van de Heilige-Niklaas, te leper, op Staatsgelden verbonden wedde, op de plaats van kerkbedienaar bij de hulpparochie van Onze Lieve Vrouw Middelares aldaar.
RECHTERLIJKE INRICHTING (2).
28 April 1958. — 'Wet tôt vérlenging, voor de jaren 1957 en 1958, van de wet van 20 Maart 1954 tôt wijziging van artikel 232 van de wet van 18 Juni 1869 op de rechterlijke inrichting.
MINISTERIE V A N JUSTITIE. — BEGROTING
(3).
30 April 1958. — Wet houdende de begroting van het Ministerie van Justitie voor het dienstjaar 1958.
RECHTEN E N PLICHTEN V A N D E ECHTGENOTEN
(4).
30 April 1958. — Wet betreffende de wederzijdse rechten en plichten van de echtgenoten.
30 APRIL 1958.
—
DIENSTREGELING
VAN D E RECHTBANK V A N EERSTE AANLEG T E IEPER
(5).
G E H U W D E V R O U W . — MINDERJARIGE. — HANDELINGSBEKWAAMHEID
(6).
30 April 1958. — Wet waarbij voor bepaalde spaargeldinleg de handelsbekwaamheid van de gehuwde vrouw en van de minderjarige wordt uitgebreid.
(1) (2) (3) (4) (5) (6)
r
Belgisch Staatsblad, 15 Juni 1958, n 166. Belgisch Staatsblad, 30 April 1958, n 120. Belgisch Staatsblad, 9 Mei 1958, n" 129. Belgisch Staatsblad, 10 Mei 1958, n 130. Belgisch Staatsblad, 14 juni 1958, n 163. Belgisch Staatsblad, 10 Mei 1958, n 130. r
r
r
r
66
2 mai 1958
CONGRÈS MONDIAL D E L ' E N F A N C E , B R U X E L L E S ,
20-26
JUILLET
1958.
Office de la Protection de l'Enfance. Service pédagogique et d'inspection. N° 509/23, annexe 1. Bruxelles, le 2 mai 1958. Aux
Directions l'Etat,
des Etablissements
d'observation
et d'éducation
de
J'ai l'honneur de vous rappeler que du 20 au 26 juillet prochain, l'Union internationale de Protection de l'Enfance tiendra en Belgique son congrès mondial. Le thème de certaines sections de ce congrès est de nature à intéresser les membres du personnel éducateur de l'établissement placé sous votre direction. Je crois savoir que le programme préliminaire leur a, du reste, été adressé i l y a plusieurs mois. Je vous envoie, sous ce^pli, un exemplaire du programme définitif que vous voudrez bien communiquera ceux que la chose intéresse, en indiquant que les frais de participation pourraient être pris en charge par le crédit de formation professionnelle (article 15 du budget). Les candidatures éventuelles me seront présentées au moyen du formulaire d'usage, établi en triple exemplaire. Pour le Ministre : Le Directeur d'administration, S.
HUYNEN.
Congrès mondial de l'Enfance, Bruxelles, 20-26 juillet 1958. Organisé par l'Union internationale de Protection de l'Enfance en collaboration avec l'Œuvre nationale de l'Enfance de Belgique, la Croix-Rouge de Belgique et l'Office de la Protection de l'Enfance (Ministère de la Justice). Mars 1958. Informations
complémentaires.
Patronage royal. Nous avons le plaisir d'annoncer que S. M . la Reine Elisabeth de Belgique a gracieusement accordé son patronage au congrès. Il sera donc placé sous le hautpatronage de S. M . la Reine Elisabeth, ainsi que sous le patronage du gouvernement belge et du commissaire général près l'Exposition universelle et internationale de Bruxelles 1958. Délais d'inscription. Il devient urgent que les personnes qui ont l'intention de participer au congrès envoient sans tarder leur inscription et leur demande de logement à l'Œuvre nationale de l'Enfance, avenue de la Toison-d'Or, 67, Bruxelles (Belgique). Dès avril, les inscriptions continueront à être reçues, mais sans aucun engagement quant au logement. Voir les détails et les formulaires d'inscription dans le programme préliminaire. Séance solennelle d'ouverture. L a date en a été fixée au dima'nche 20 juillet, à 11 heures, à l'auditorium de l'Exposition universelle et internationale. L'après-midi de cette première journée sera réservée à des visites libres ou guidées de l'Exposition.
2 Mei 1958
67
W E R E L D C O N G R E S V O O R K I N D E R W E L Z I J N , B R U S S E L , 20-26 J U L I
1958. 'i
Dienst voor Kinderbescherming. Pedagogische Dienst en inspectie. N 509/23, bijlage 1. r
Brussel, de 2 Mei 1958. Aan de Directies van de Rijksobservatie-
en
Rijksopvoedingsgestichten,
lk heb de eer u eraan te herinneren dat van 20 tôt 26 Juli eerstkomend de Internationale Unie voor Kinderbescherming in België haar wereldcongres zal houden. Het thema van sommige secties van dit congres kan voor de leden van uw opvoedkundig personeel van belang zijn. Ik meen te weten dat het voorlopig programma hun trouwens vôôr enkele maanden werd toegestuurd. Inliggend zend ik u een exemplaar van het definitief programma; gelieve dit mede te delen aan hen die er belang in stellen en er op te wijzen dat de deelnemingskosten ten laste zouden kunnen komen van het krediet voor de beroepsvorming (artikel 15 van de begroting). Eventuele candidaturen dienen mij te worden voorgedragen door middel van het gebeurlijk formulier, in drievoud opgemaakt. Voor de Minister : De Directeur van administratie, S.
HUYNEN.
Congrès mondial de l'Enfance, Bruxelles, 20-26 juillet 1958. Organisé par l'Union internationale de Protection de l'Enfance en collaboration avec l ' Œ u v r e nationale de l'Enfance de Belgique, la Croix-Rouge de Belgique et l'Office de la Protection de l'Enfance (Ministère de la Justice). Mars 1958. Informations
complémentaires.
Patronage royal. Nous avons le plaisir d'annoncer que S. M . la Reine Elisabeth de Belgique a gracieusement accordé son patronage au congrès. Il sera donc placé sous le nautatronage de S. M . la Reine Elisabeth, ainsi que sous le patronage du gouvernement elge et du commissaire général près l'Exposition universelle et internationale de Bruxelles 1958.
E
Délais d'inscription. 11 devient urgent que les personnes qui ont l'intention de participer au c o n g r è s envoient sans tarder leur inscription et leur demande de logement à l ' Œ u v r e nationale de l'Enfance, avenue de la Toison-d'Or, 67, Bruxelles (Belgique). D è s avril, les inscriptions continueront à être reçues, mais sans aucun engagement quant au logement. Voir les détails et les formulaires d'inscription dans le programme préliminaire. Séance solennelle d'ouverture. L a date en a été fixée au dimanche 20 juillet, à 11 heures, à l'auditorium de l'Exposition universelle et internationale. L'après-midi de cette première journée sera réservée à des visites libres ou guidées de l'Exposition.
68
2 mai 1958
L a première séance plénière de travail aura lieu le lundi 21 juillet, à 9 h 30 m, à l'Université libre de Bruxelles, avenue Franklin-Roosevelt, où se dérouleront tous les autres travaux du congrès. Secrétariat. Les deux secrétariats du congrès, celui au siège de l'Union internationale de l'Enfance, rue de Varembé, 1. Genève, et celui au siège de l'Œuvre nationale de Protection de l'Enfance, rue de Varembé, 1, Genève, et celui au siège de l'Œuvre nationale de l'Enfance, avenue de la Toison-d'Or, 7, Bruxelles, seront transférés, dès le 18 juillet, à l'Université libre de Bruxelles, avenue Franklin-Roosevelt. Conférenciers et rapporteurs. Nous avons le plaisir d'annoncer que les personnes suivantes ont aimablement accepté d'apporter leur concours pour éclairer l'un ou l'autre aspect du thème général : Les parents devant l'éducation de l'enfant. Comment les préparer à leur rôle et les aider à assumer leurs
responsabilités.
Conférences générales (séances plénières).. Les noms des présidents des séances plénières seront annoncés ultérieurement. 1. Les conceptions actuelles de la vie de famille et des relations entre parents et enfants : M . Gunnar Dybwad, directeur de l'Association nationale pour les enfants retardés (ancien directeur de l'Association pour l'étude de l'enfant), New-York. 2. Les besoins des enfants aux divers âges. L a responsabilité particulière des parents à cet égard : Mme le Dr J. Favez-Boutonier, professeur à la Sorbonne, Paris. 3. Les relations des parents avec les autres milieux de vie du jeune enfant : M . le D r J.-P. Boekhold, pédopsychiatre, Leyde (Pays-Bas). 4. Les relations des parents avec les divers services pédagogiques, sanitaires et sociaux intervenant dans la vie de l'enfant : M . le D r R. Lafon, président de l'Union nationale des Associations régionales pour la sauvegarde de l'enfance et de l'Adolescence, professeur à la Faculté de médecine de Montpellier (France). 5. Les relations de la famille et de la collectivité en milieu urbain et leurs répercussions sur la vie de l'enfant : M . le Dr A . Sunier, directeur de l'Institut d'hygiène préventive, Leyde (Pays-Bas). 6. L'influence sur le rôle et la responsabilité des parents à l'égard des enfants des initiatives visant à relever d'une façon générale le niveau social, économique, sanitaire et culturel de la population : Travaux des Sections. S E C T I O N I. — Le foyer
familial.
Président : M . A. Isambert, président de l'Ecole des parents et des éducateurs, Paris. Rapports introductifs : 1. L a maturité affective des parents et son importance pour l'harmonie du foyer (relations entre époux et entre parents et enfants) : Mme le D r Renée Voluttr-De Loriol, psychiatre, membre de la direction de l'Ecole des parents de Genève. 2. La préparation des futurs parents en milieu urbain et industriel : Mrs. Irène Evans, membre du conseil de direction des consultations matrimoniales, Londres.
2 Mei 1958
69
L a première séance plénière de travail aura lieu le lundi 21 juillet, à 9 h 30 m, à l'Université libre de Bruxelles, avenue Franklin-Roosevelt, où se dérouleront tous les autres travaux du congrès. Secrétariat. Les deux secrétariats du congrès, celui au siège de l'Union internationale de Protection de l'Enfance, rue de Varembé, 1, Genève, et cellui au siège de l ' Œ u v r e nationale de l'Enfance, avenue de la Toison-d'Or, 7, Bruxelles, seront transférés, dès le 18 juillet, à l'Université libre de Bruxelles, avenue Franklin-Roosevelt. Conférenciers et rapporteurs. Nous avons le plaisir d'annoncer que les personnes suivantes ont aimablement accepté d'apporter leur concours pour éclairer l'un ou l'autre aspect du thème général : Les parents devant l'éducation de l'enfant. Comment les préparer à leur rôle et les aider à assumer leurs
responsabilités.
Conférences générales (séances plénières). Les noms des présidents des séances plénières seront annoncés ultérieurement. 1. Les conceptions actuelles de la vie de famille et des relations entre parents et enfants : M . Gunnar Dybwad, directeur de l'Association nationale pour les enfants retardés (ancien directeur de l'Association pour l'étude de l'enfant), New-York. 2. Les besoins des enfants aux divers âges. La responsabilité particulière des parents à cet égard : Mme le Dr J. Favez-Boutonier, professeur à la Sorbonne, Paris. 3. Les relations des parents avec les autres milieux de vie du jeune enfant : M . le D r J.-P. Boekhold, pédopsychiatre, Leyde (Pays-Bas). 4. Les relations des parents avec les divers services pédagogiques, sanitaires et sociaux intervenant dans la vie de l'enfant : M . le Dr R. Lafon, président de l'Union nationale des Associations régionales pour la sauvegarde de l'enfance et de l'Adolescence, professeur à la Faculté de médecine de Montpellier (France). 5. Les relations de la famille et de la collectivité en milieu urbain et leurs répercussions sur la vie de l'enfant : M . le Dr A . Sunier, directeur de l'Institut d'hygiène préventive, Leyde (PaysBas). 6. L'influence sur le rôle et la responsabilité des parents à l'égard des enfants des initiatives visant à relever d'une façon générale le niveau social, économique, sanitaire et culturel de la population : Travaux des Sections. S E C T I O N L — Le foyer
familial.
Président : M . A . Isambert, président de l'Ecole des parents et des éducateurs, Paris. Rapports introductifs : 1. L a maturité affective des parents et son importance pour l'harmonie du foyer (relations entre époux et entre parents et enfants) : Mme le D r Renée Voluter-De Loriol, psychiatre, membre de la direction de l'Ecole des parents de Genève. 2. La préparation des futurs parents en milieu urbain et industriel : Mrs. Irène Evans, membre du conseil de direction des consultations matrimoniales, Londres.
70
2 mai 1958
3. L a préparation des futurs parents en milieu rural : Mme Branka Savic, présidente du conseil des Associations pour la protection de l'enfance de Yougoslavie, Belgrade. 4. L a femme seule en face de sa tâche de mère : ' Mme le D r Agnete Braestrup, Hellerup
(Danemark).
S E C T I O N II. — Les parents et l'enfant en
bas-âge.
Président : M . le D r Lucien Garot, professeur à la Faculté de médecine de Liège, conseiller médical de l ' Œ u v r e national de l'enfance (Belgique). Rapports introductifs : 1. Les besoins affectifs du tout-petit : 2. Conceptions nouvelles en matière d'enseignement de la puériculture : M . le D r Juan Bosch Marin, médecin-chef des services de protection maternelle et infantile, Madrid. 3. L'organisation des services de protection maternelle et infantile du point de vue de la coopération avec la famille : M . le D r Mozes Vromen, directeur de la Fédération néerlandaise pour la Protection de la mère et la Santé de l'Enfant, L a Haye. 4. L a protection socio-pédagogique du tout-petit partiellement ou totalement privé des soins de sa mère : Mme Maria Kiene, directrice de la Section de protection de l'enfance à l'Association Caritas d'Allemagne, Fribourg-en-Brisgau. 5. Problèmes posés aux parents par la déficience de l'enfant : Mme le D r E . Kong, pédiatre, Sierre (Suisse). S E T I O N III. — Les parents et l'enfant d'âge
préscolaire.
Président : Rapports introductifs : 1. L a place du petit enfant dans le groupe familial : Miss Mirjam Israël, Child Therapist, Child Guidance Clinic,
Stockholm.
2. Problèmes posés par les premiers contacts de l'enfant avec le milieu extrafamilial et nécessité d'une meilleure intégration de l'action de la famille et de celle de l'école maternelle : Résultats d'une enquête du Comité belge de l'Omep, présentés par 3. L a coopération des parents dans l'organisation des institutions préscolaires : Miss W . Harley, inspectrice des institutions préscolaires du Save the Children Fund, Londres. 4. L a contribution des institutions préscolaires à l'amélioration des soins et de l'éducation de l'enfant dans la familie : Mme Stasa Jelic, membre du Comité yougoslave de l'Omep, Zagreb. 5. L'aide aux parents d'enfants handicapés , membre du Groupement national d'étude en faveur de l'invalide moteur, Bruxelles.
2 Mei
1958
71
3. L a préparation des futurs parents en milieu rural : Mme Branka Savic, présidente du conseil des Associations pour la protection de l'enfance de Yougoslavie, Belgrade. 4. L a femme seule en face de sa tâche de mère : Mme le D r Agnete Braestrup, Hellerup (Danemark). S E C T I O N II. — Les parents et l'enfant en
bas-âge.
Président : M . le Dr Lucien Garot, professeur à la Faculté de médecine de Liège, conseiller médical de l ' Œ u v r e national de l'enfance (Belgique). Rapports introductifs : 1. Les besoins affectifs du tout-petit : 2. Conceptions nouvelles en matière d'enseignement de la puériculture : M . le D r Juan Bosch Marin, médecin-chef des services de protection maternelle et infantile, Madrid. 3. L'organisation des services de protection maternelle et infantile du point de vue de la coopération avec la famille : M . le D r Mozes Vromen, directeur de la Fédération néerlandaise pour la Protection de la mère et la Santé de l'Enfant, L a Haye. 4. L a protection socio-pédagogique du tout-petit partiellement ou totalement privé des soins de sa mère : Mme M a r i a Kiene, directrice de la Section de protection de l'enfance à l'association Caritas d'Allemagne, Fribourg-en-Brisgau. 5. Problèmes posés aux parents par la déficience de l'enfant : Mme le Dr E . Kong, pédiatre, Sierre (Suisse). S E T I O N III. — Les parents et l'enfant d'âge
préscolaire.
Président : Rapports introductifs : 1. L a place du petit enfant dans le groupe familial : Miss Mirjam Israël, Child Therapist, Child Guidance Clinic,
Stockholm.
2. Problèmes posés par les premiers contacts de l'enfant avec le milieu extrafamilial et nécessité d'une meilleure intégration de l'action de la famille et de celle de l'école maternelle : Résultats d'une enquête du Comité belge de l'Omep, présentés par 3. La coopération des parents dans l'organisation des institutions préscolaires : Miss W . Harley, inspectrice des institutions préscolaires du Save the Children Fund, Londres. 4. La contribution des institutions préscolaires à l'amélioration des soins et de l'éducation de l'enfant dans la famille : Mme Stasa Jelic, membre du Comité yougoslave de l'Omep, Zagreb. 5. L'aide aux parents d'enfants handicapés , membre du Groupement national d'étude en faveur de l'invalide moteur, Bruxelles.
72
2 mai 1958 S E T I O N IV. — Les parents et l'enfant d'âge
scolaire.
Président : Mme A . - M . Norvig, directrice de l'Ecole expérimentale d'Emdrupborg (Danemark). Rapports introductifs : 1. Les besoins éducatifs et sociaux de l'écolier : 2. Les besoins créatifs de l'enfant et leur satisfaction dans la famille, à l'école et dans les loisirs : Mlle le Dr W.-J. Bladergroen, psychologue, Consultation psycho-pédagogique de Groningue (Pays-Bas). 3. L'évolution des rapports entre l'école (internat et externat) et la famille : Mme le Dr J, Jadot-Decroly, pédopsychiatre, Bruxelles. 4. L a coopération des parents pour le traitement de cas difficiles en milieu rural : Mme le Dr Inge Judtmann, pédopsychiatre, Salzbourg (Autriche). 5. L a coopération des parents et du corps enseignant : . représentant de la Commission des relations entre parents et maîtres de l'Union internationale des organismes familiaux. S E C T I O N V . — Les parents et l'adolescent. Président : Rapports introductifs : 1. Problème des relations intrafamiliales et de l'autonomie sociale de l'adolescent qui reste dans un milieu scolaire (études secondaires ou professionnelles) : M . Le Gall, inspecteur général, Ministère de l'Education nationale, Paris. 2. Problèmes des relations intrafamiliales et de l'autonomie sociale de l'adolescent qui entre en contact avec les milieux de travail dès la fin — ou peu après la fin — de la scolarité obligatoire : 3. L'intégration sociale et professionnelle des jeunes handicapés : M . le Dr Umberto Dell'Acqua, Office d'hygiène, commune de Milan (Italie). 4. Le point de vue des adolescents : Mlle Bachy, représentante de l'Assemblée mondiale de la Jeunesse, Anvers (Belgique). S E C T I O N V I . — Les parents, les enfants et les initiatives visant à relever d'une façon générale, le niveau social, économique, sanitaire et culturel de la population.
..
i Président : Rapports introductifs : 1. Du point de vue de familles qui se refusent à utiliser — ou sont incapables d'utiliser •— les institutions et services mis à leur disposition : M . David Jones, secrétaire des Equipes d'Aide familiale, Londres. 2. D u point de vue de collectivités tombées du fait de la misère dans un é t a t d'indifférence et de passivité : Frère Sigismondo u. Barbano. Commission pontificale d'assistance, Rome. 3. D u point de vue de collectivités en voie de création et d'intégration : M . le Dr Ch. Reinhold, directeur pédagogique de l'Aliah de la Jeunesse, Jérusalem.
73
2 M e i 1958 SETIION I V . — Les parents et l'enfant d'âge
scolaire.
Président : Mme A . - M . Norvig, directrice de l'Ecole expérimentale d'Emdrupborg (Danemark). Rapports introductifs : 1. Les besoins éducatifs et sociaux de l'écolier : 2. Les besoins créatifs de l'enfant et leur satisfaction dans la familie, à l'école et dans les loisirs : Mlle le Dr W.-.J. Bladergroen, psychologue, Consultation psycho-pédagogique de Groningue (Pays-Bas). 3. L'évolution des rapports entre l'école (internat et externat) et la famille : Mme le Dr J. Jadot-Decroly, pédopsychiatre, Bruxelles. 4. L a coopération des parents pour le traitement de cas difficiles en milieu rural : Mme le D r Inge Judtmann, pédopsychiatre, Salzbourg (Autriche). 5. La coopération des parents et du corps enseignant : , représentant de la Commission des relations entre parents e( maîtres de l'Union internationale des organismes familiaux. S E C T I O N V . — Les parents et l'adolescent. Président : Rapports introductifs : 1. Problème des relations intrafamiliales et de l'autonomie sociale de l'adolescent qui reste dans un milieu scolaire (études secondaires ou professionnelles) : M . Le Gall, inspecteur général, Ministère de l'Education nationale, Paris. 2. Problèmes des relations intrafamiliales et de l'autonomie sociale de l'adolescent qui entre en contact avec les milieux de travail dès la fin — ou peu a p r è s la fin — de la scolarité obligatoire : 3. L'intégration sociale et professionnelle des jeunes handicapés : M . le Dr Umberto Dell'Acqua, Office d'hygiène, commune de Milan (Italie). 4. Le point de vue des adolescents : Mlle Bachy, représentante de l'Assemblée mondiale de la Jeunesse, Anvers (Belgique). S E C T I O N V I . — Les parents, les enfants et les initiatives visant à relever d'une façon générale, le niveau social, économique, sanitaire et culturel de la population. Président : Rapports introductifs : 1. Du point de vue de familles qui se refusent à utiliser — ou sont incapables d'utiliser — les institutions et services mis à leur disposition : M . David Jones, secrétaire des Equipes d'Aide familiale, Londres. 2. Du point de vue de collectivités tombées du fait de la misère dans un état d'indifférence et de passivité : Frère Sigismondo u. Barbano, Commission pontificale d'assistance, Rome. 3. D u point de vue de collectivités en voie de création et d'intégration : M . le D r Ch. Reinhold, directeur pédagogique de l'Aliah de la Jeunesse, Jérusalem.
74
2-3 mai 1958
4. Du point de vue de collectivités éprouvées par des circonstances adverses : M . Richard-P. Saunders, président de la Fédération américaine de Secours aux Enfants, Norwalk, N . J. (Etats-Unis). Communications. 11 est prévu pour le jeudi 24 juillet, à 17 heures, une session réservée aux communications se rapportant au thème général du congrès, mais qui ne pourraient trouver place dans le cadre des sections. Films. Les deux sessions réservées à la présentation de films auront lieu respectivement le mardi 22 juillet, à 17 heures et le jeudi 24 juillet, à 20 h 30 m. L a séance du mardi 22 sera consacrée à la présentation, par M . James Robertson, du nouveau film du Tavistock Institute of Human Relations, Londres, intitulé « Going to Hospital with Mother » (Maman m'accompagne à l'hôpital). Celle du jeudi 24, à la présentation du film « Le dangereux univers de l'enfant », élaboré par M . Sten Dahlgren, pour l'Association suédoise de Secours aux Enfants et d'autres films dont lès titres seront communiqués ultérieurement.
RÉGLEMENTATION DES INTÉRIMS.
Office de la Protection de l'Enfance. Services administratifs. Personnel N° 8721. Bruxelles, le 3 mai 1958. Aux
directions l'Etat.
des établissements
d'observation
et d'éducation
de
Le problème le plus épineux que les directions ont régulièrement à résoudre est celui qui consiste à assurer l'organisation normale du service sectionnaire pendant les périodes au cours desquelles certains membres du personnel doivent, pour cause de maladie sérieuse, interrompre leurs occupations pour un temps assez long. Pour remédier à cette situation, il a été décidé — au cas où le congé de maladie d'un agent dépasse un mois — de faire systématiquement appel à un intérimaire pour le remplacer. Les intérimaires seront e n g a g é s sous le régime du contrat d'emploi et rémunérés sur base d'un salaire journalier égal à 1 / 3 1 2 du traitement afférent au grade. e
L'administration centrale constituera périodiquement, par voie d'appel public, une réserve de candidats provisoires destinés aux emplois éducatifs, réserve dans laquelle les agents intérimaires seront également puisés. Les candidats intéressés doivent satisfaire à toutes les conditions statutaires, afin de pouvoir participer ultérieurement aux examens-concours qui seront organisés par le Secrétariat permanent de recrutement. *
*
Pour la mise en application pratique de ce système, vous voudrez bien — conformément aux directives tracées par la présente circulaire — solliciter la désignation d'un agent intérimaire chaque fois que les nécessités impérieuses du service l'exigeront. Le directeur d'administration, Pour le Ministre : S.
HUYNEN.
2-3 M e i 1958
75
4. D u point de vue de collectivités éprouvées par des circonstances adverses : M . Richard-P. Saunders, président de la Fédération américaine de Secours aux Enfants, Norwalk, N . J. (Etats-Unis). Communications. Il est prévu pour le jeudi 24 juillet, à 17 heures, une session réservée aux communications se rapportant au thème général du congrès, mais qui ne pourraient trouver place dans le cadre des sections. Films. Les deux sessions réservées à la présentation de films auront lieu respectivement le mardi 22 juillet, à 17 heures et le jeudi 24 juillet, à 20 h 30 m. L a séance du mardi 22 sera consacrée à la présentation, par M . James Robertson, du nouveau film du Tavistock Institute of Human Relations, Londres, intitulé « Going to Hospital with Mother » (Maman m'accompagne à l'hôpital). Celle du jeudi 24, à la présentation du film « Le dangereux univers de l'enfant », élaboré par M . Sten Dahlgren, pour l'Association suédoise de Secours aux Enfants et d'autres films dont les titres seront communiqués ultérieurement.
REGELING DER INTERIMS.
Dienst
voor
Kinderbescherming. Administratieve diensten.
Personeel.
N ' 8721 Brussel, 3 Mei 1958. Aan de Direeties van de Rijksobservatie-
en
Rijksopvoedingsgestichten.
Het netelige probleem waarvoor de direeties geregeld worden gesteld, is dit van het normaal verzekeren der sectionnaire dienstinrichting gedurende de perioden waarin sommige personeelsleden, wegens ernstige ziekte, voor lange tijd hun werkzaamheden moeten onderbreken. Om aan dit euvel te verhelpen, werd besloten — zo het ziekteverlof van een beambte meer dan één maand beloopt —• stelselmatig beroep te doen op een interimaris voor de vervanging. De interimarissen zullen aangesteld worden onder het stelsel van het diensteontract en bezoldigd worden op grondslag van een dagloon gelijk aan 1/312" van de minimum-wedde verbonden aan de graad. Bij middel van een openbare oproep zal het Hoofdbestuur geregeld overgaan tôt de samenstelling van een werfreserve van voorlopige candidaten voor opvoedkundige betrekkingen, waaruit eveneens de intérimaire beambten zullen aangeduid worden. De desbetreffende candidaten dienen aan al de statutaire voorwaarden te voldoen om naderhand aan de door het Vast Wervingssecretariaat uitgeschreven vergelijkende examens deel te kunnen nemen. *
*
Voor de practische toepassing van dit stelsel wordt gij verzocht, overeenkomstig de richtlijnen vervat in onderhavig rondschrijven, de aanstelling van een interimaris aan te vragen telkens de dwingende dienstnoodwendigheden zulks zullen vergen. Voor de Minister : De Directeur van administratie, S.HUYNEN.
76
3-6 mai 1958
GRATIFICATIONS DES VAGABONDS.
Administration des Etablissements pénitentiaires. Bureau d'étude. Litt. R. N» X . Bruxelles, le 3 mai 1958. Informé M . le directeur des Etablissements pénitentiaires que les vagabonds séjournant provisoirement dans les Etablissements pénitentiaires doivent, à l'avenir, être rétribués sur les mêmes bases que les condamnés. Pour le Ministre : L'inspecteur général, M. V A N HELMONT.
EXTRADITION. — BELGIQUE-FRANCE. — TRANSMISSION DES AVIS D E REMISE.
Administration de la Législation. l section. VII E / F r . r c
Bruxelles le 6 mai 1958. A MM. les Procureurs Liège, Gand.
généraux
près les Cour d'appel de
Bruxelles,
l'ai l'honneur de vous faire parvenir, sous ce pli, copie d'une note par laquelle l'Ambassade de France à Bruxelles exprime le désir que les avis de remise des individus extradés de Belgique en France avis qui lui sont transmis, indiquent à l'avenir, l'heure du transfert ainsi que le moyen de transport envisagé. En me communiquant cette 'note, M . le Ministre des Affaires Etrangères signale qu'il n'a pas manqué de rappeler à l'attention de l'Ambassade que la question de la tranmission des avis de remise est réglée par un accord, intervenu en 1954, aux termes duquel le recours à la voie diplomatique a été abandonné pour les communications de l'espèce, celles-ci étant échangées directement entre les autorités intéressées des deux pays. Quoi qu'il en soit, en vue de satisfaire au désir des autorités françaises, je vous prie de vouloir bien donner les instructions nécessaires pour que les avis de remise, adressés directement au Service central des Transfèrements à Paris contiennent toutes les précisions complémentaires souhaitées. Votre rapport du Bruxelles, 29 avril 1955, 1" Bureau/Documentation, C. 33/52/11. Liège, 22 avril 1955, n" 5150, D/8880/G. Gand, 26 avril 1955, n" R. 28/55, avait trait à cette question. Pour le Ministre : Le directeur général, BUCKINX.
L'Ambassade de France présente ses compliments au Ministère des Affaires E t r a n g è r e s et du Commerce Extérieur et a l'honneur de lui confirmer sa conversation téléphonique de ce jour avec la Direction des Chancelleries. Les services français seraient très désireux, lorsqu'ils sont avisés, par les soins de cette Ambassade, de l'extradition en France d'un détenu en Belgique, de connaître, outre le poste frontière et la date auxquels cette remise aura lieu, l'heure de ce transfèrement et si celui-ci s'effectuera par la route ou par chemin de fer.
77
3-6 Mei 1958
VERGOEDINGEN AAN LANDLOPERS.
Bestuur der Strafinrichtingen. Studiebureau. Litt. R. N X r
Brussel, de 3 Mei 1958. Aan de heren bestuurders van de Strafinrichtingen wordt ter kennis gebracht dat de landlopers, die voorlopig in de Strafinrichtingen zijn ondergebracht, in het vervolg op dezelfde grondslag als de veroordeelden moeten bezoldigd worden. Voor de Minister : De inspecteur-generaal, M.
UITLEVER1NGEN.
—
V A N HELMONT.
B E L G I Ë - F R AN K R I J K.
O V E R M A K I N G V A N D E OVERLEVERINGSBER1CHTEN.
Bestuur der Wetgeving. T sectie. E / F r VIL Bijlage : 1. Brussel, de 6 Mei 1958. Aan
de heren Procureurs-Generaal Brussel, Luik, Gent.
bij de Hoven
van beroep te
lk heb de eer u inliggend het afschrift te doen toekomen van een nota, waarbij de Franse Ambassade te Brussel de wens uitdrukt dat de berichten die het afleveren van door België aan Frankrijk uitgeleverde personen betreffen en haar overgemaakt worden, ""voortaan het uur van de overbrenging, alsook het onder ogen genomen vervoermiddel zouden opgeven. Bij 'het mededelen van deze nota brengt de heer Minister van Buitenlandse Zaken ter kennis dat hij niet nagelaten heeft er opnieuw de aandacht van de Ambassade op te vestigen dat de kwestie van het overmaken van de afleveringsberichten geregeld is door een in 1954 gesloten accoord luidens hetwelk dergelijke mededelingen "niet meer langs diplomatieke weg geschieden, daar zij rechtstreeks tussen de betrokken overheden van beide landen uitgewisseld worden. Hoe het ook zij, om in te gaan op de wens van de Franse overheid, verzoek ik u de nodige onderrichtingen te willen geven opdat de overleveringsberichten, die rechtstreeks aan de dienst « Service central des T r an sf èr em en t s » te Parijs worden gezonden al de gewenste aanvullende toelichtingen zouden bevatten. U w verslag vàn Brussel, 29 April 1955, 1° Bureau, Documentatie, C.33/52/11; Luik, 22 April 1955, n" 5150, D/8880./O; Gent, 26 April 1955, n R.28./55. had betrekking op deze kwestie. Voor de Minister : De Directeur-Generaal. r
BUCKINX.
L'Ambassade de France présente ses compliments au Ministère des Affaires E t r a n g è r e s et du Commerce Extérieur et à l'honneur de lui confirmer sa conversation téléphonique de ce jour avec la Direction des Chancelleries. Les services français seraient très désireux, lorsqu'ils sont avisés, par les soins de cette Ambassade, de l'extradition en France d'un détenu en Belgique, de connaître, outre le poste frontière et la date auxquels cette remise aura lieu, l'heure de ce transfèrement et si celui-ci s'effectuera par la route ou par chemin de fer.
78
6-13 mai
1958
L'Ambassade serait donc reconnaissante au Ministère des Affaires E t r a n g è r e s de bien vouloir intervenir a u p r è s du Ministère de la Justice, afin que celui-ci lui donne, pour chaque cas, toutes ces précisions au moment où i l lui annonce une extradition. D'avance elle le remercie de son aimable intervention et elle saisit cette occasion pour lui renouveler les assurances de sa haute considération. Bruxelles, le 8 avril
1958.
Ministère des Affaires E t r a n g è r e s et du Commerce Extérieur. Bruxelles.
APPEL D U
PROCUREUR
D U ROI
CONTRE UN JUGEMENT DU TRIBUNAL
CORRECTIONNEL.
AVIS A DONNER PAR L E G R E F F E AU PRÉVENU ET A SON CONSEIL.
Administration
de
Législation.
1'" Section A P . 63227 A P (C. 1. C.) Bruxelles, le 13 mai 1958. A MM. les Procureurs généraux
près les Cours d'appel à Bruxelles, Gand et
Liège.
Par la question parlementaire n" 93 du 30 octobre 1957, M . le député Tahon a s u g g é r é que le prévenu et son conseil soient avisés par le greffe de l'appel interjeté par le ministère public. Le prévenu et son conseil seraient ainsi mis sur le même pied que le ministère public qui, dans la pratique, est immédiatement averti par le greffe en cas d'appel d'une des autres parties. La mesure ne concerne, en réalité, que les cas où il s'agit d'un appel du Procureur du Roi contre un jugement du tribunal correctionnel ou d'un appel de l'Auditeur militaire ou de l'Auditeur général contre un jugement du conseil de geurre. L'appel du Procureur du Roi contre les jugements des tribunaux de police et celui du Procureur général contre les jugements des tribunaux correctionnels doivent, en effet, déjà être notifiés au prévenu en vertu de l'article 8 de la loi du 1" mai 1849. Vous avez émis l'avis, comme vos collègues et M . l'Auditeur général, qu'il n'y a pas d'objection à l'instauration de la pratique proposée qui, en renseignant le prévenu et son conseil sur l'attitude du ministère public, permettra au prévenu, dans la plupart des cas, d'interjeter appel à son tour ou, en tout cas, de p r é p a r e r sa défense. Je partage cette manière de voir. Sans doute, l'appel du ministère public défère-t-il l'action publique tout entière à la juridiction supérieure qui peut non seulement aggraver la peine mais aussi acquitter le prévenu ou réduire la peine prononcée en première instance. Mais, outre que l'appel du ministère public peut être limité au cas de certains prévenus, il n'a aucun effet dévolutif en ce qui regarde les intérêts civils. Sur le plan psychologique, enfin, le prévenu condamné peut craindre que le fait de ne pas avoir suivi l'appel du ministère public puisse être interprété comme un aveu implicite de culpabilité. l'ai l'honneur de vous prier de bien vouloir donner, de concert avec vos collègues et M . l'Auditeur général, les instructions nécessaires pour que, désormais, le prévenu condamné ou acquitté par le tribunal correctionnel, ainsi que son conseil, soient immédiatement avisés par le greffe lorsque le Procureur du Roi interjette appel contre le jugement rendu par ce tribunal.
6-13 Mei 1958
79
L'Ambassade serait donc reconnaissante au Ministère des Affaires E t r a n g è r e s de bien vouloir intervenir a u p r è s du Ministère de la Justice, afin que celui-ci lui donne, pour chaque cas, toutes ces précisions au moment où i l lui annonce une extr/adition. D'avance, elle le remercie de son aimable intervention et elle saisit cette occasion pour lui renouveler les assurances de sa haute considération. Bruxelles, le 8 avril 1958. Ministère des Affaires E t r a n g è r e s et du Commerce Extérieur. Bruxelles. BEROEP DOOR D E PROCUREUR DES KONINGS TEGEN E E N VONNIS VAN D E C O R R E C T I O N E L E RECHTBANK. BERICHT DOOR D E GRIFFIE T E Z E N D E N AAN D E BEKLAAGDE E N AAN ZIJN RAADSMAN.
Bestuur der Wetgeving. I sectie A P 63227 A P (C. I. C.) Brussel, de 13 Mei 1958. e
Aan de heren Procureurs-Generaal Gent, Brussel en Luik. r
bij de Hoven
van beroep van
In zijn parlementaire vraag n 93 van 30 October 1957, heeft de heer volksvertegenwoordiger Tahon geopperd dat de griffie de beklaagde en zijn raadsman zou verwittigen van het beroep dat door het openbaar ministerie wordt ingesteld. Aldus zouden de beklaagde en zijn raadsman op gelijke voet behandeld worden als het openbaar ministerie dat, in de praktijk, onmiddellijk op de hoogte wordt gebracht ingeval een van de andere partijen beroep instelt. De maatregel betreft in werkelijkheid, enkel de gevallen waarin het gaat om de beroep door de procureur des Konings tegen een vonnis van de correctionele rechtbank, of om beroep door de krijgsauditeur of de Auditeur-generaal tegen een vonnis van de krijgsraad. Het beroep door de procureur des Konings tegen de vonnissen van de politierechtbanken, en het beroep door de procureur-generaal tegen de vonnissen van de correctionele rechtbanken moeten immers reeds, krachtens artikel 8 van de wet van 1 Mei 1849, aan de beklaagde worden betekend. Zoals uw collega's en de heer Auditeur-generaal, waart gij van oordeel dat er geen bezwaar is tegen het invoeren van de voorgestelde handelwijze die, doordat zij de beklaagde en zijn raadsman over de gedragslijn van het openbaar ministerie inlicht, de beklaagde in de meeste gevallen in staat zal stellen op zijn beurt beroep in te stellen en, in elk geval, zijn verdediging voor te bereiden. Ik deel deze zienswijze. Het beroep door het openbaar ministerie brengt zonder twijfel de publieke vordering in haar geheel voor het hoger gerecht, dat niet alleen de straf kan verzwarèn maar ook de beklaagde kan vrijspreken of de in de eerste aanleg uitgessproken straf verminderen. Doch, behalve dat het beroep door het openbaar ministerie kan beperkt zijn tôt het geval van bepaalde beklaagden, heeft het geen enkele overbrengende werking ten aanzien van de burgerlijke belangen. Op het psychologisch plan, ten slotte, kan de veroordeelde beklaagde ervoor beducht zijn dat het feit dat hij het beroep door het openbare ministerie niet gevolgd heeft, zou kunnen uitgelegd worden als een zwijgende bekentenis van schuld. Ik heb de eer U te verzoeken, in overleg met uw collega's en met de heer Auditeur-generaal, de nodige onderrichten te willen geven opdat de beklaagde, die door de correctionele rechtbank werd veroordeeld of vrijgesproken, alsook zijn raadsman voortaan onmiddellijk door de griffie zouden verwittigd worden wanneer de procureur des Konings tegen het door die rechtbank gewezen vonnis beroep instelt.
80
13-14 mai 1958
Il conviendra de préciser qu'il s'agit d'une pratique extra-judiciaire dont l'instruction ne peut, en aucune façon, porter atteinte au droit du ministère public de faire usage de son droit d'appel pendant l'entièreté du délai légal ni permettre au prévenu de faire obstacle au jugement de l'appel en faisant état de ce que l'avertissement ne lui est pas parvenu ou qu'il ne l'a pas reçu en temps utile pour lui permettre de suivre l'appel du ministère public. J'attacherais du prix à recevoir un exemplaire des instructions qui seront données à M M . les Procureurs du Roi. Le Ministre, LlLAR.
ARRONDISSEMENT JUDICIAIRE D E TONGRES. —
JUSTICE D E PAIX
(1).
13 mai 1958. — L o i déterminant le siège et le ressort des justices de paix de l'arrondissement judiciaire de Tongres.
14 MAI 1958.
—
SÉMINAIRE.
FONDATION D E BOURSES D'ÉTUDE. —
LEGS. —
PONCELET (A.)
(2).
(ARRÊTÉ ROYAL.)
/
Administration des cultes, dons et legs, fondations. 2" section, litt. D. L., n° 5603.
CHAPELLENIE. — ÉRECTION. — TRAITEMENT. — TRANSFERT
(3).
14 mai 1958. — Arrêté royal : 1° érigeant le quartier du Trieu, à Ressaix, sous le vocable de Sainte Barbe, en chapellenie ressortissant à la paroisse-succursale Saint Etienne, en cette commune; 2° transférant le traitement à charge de l'Etat, attaché par arrêté royal du 21 août 1925, à la place de vicaire près la paroisse-succursale Saint Etienne, à Ressaix, à la place de chapelain près la chapellenie Sainte Barbe, en cette commune.
ANNEXE. —
ÉRECTION
(3).
14 mai 1958. — Arrêté royal érigeant le quartier dénommé Berkenrode, à Schoten, en annexe ressortissant à la paroisse-succursale de la Sainte-Famille, en cette commune. (1) Moniteur belge, 18 mai 1958, n° 138. (2) Moniteur belge, 5 juin 1958. (3) Moniteur belge, 23 et 24 juin 1958, n 174-175. o s
13-14 M e i 1958
81
Er zal dienen te worden verduidelijkt dat het om een buitengerechtelijke handelwijze gaat, waarvan de invoering geenszins afbreuk mag doen aan het recht van het openbaar ministerie om gedurende de ganse wettelijke termijn beroep in te stellen, noch aan de beklaagde gelegenheid mag geven om het berechten van het beroep te verhinderen door het feit in te roepen dat de verwittiging hem niet bereikt heeft, of dat hij ze niet te bekwamer tijd ontvangen heeft om hem in staat te stellen het beroep van het openbaar ministerie te volgen. Ik zou het op prijs stellen indien ik een exemplaar mocht ontvangen van de onderrichtingen, die aan de heren procureurs des Konings zullen worden gegeven. De Minister, LlLAR. RECHTERLIJK ARRONDISSEMENT TONGEREN. —
VREDEGERECHT.
(1)
13 Mei 1958. — Wet tôt vaststelling van de zetel en het rechtsgebied van de yredegerechten in het rechterlijk arrondissement Tongeren.
14 MEI 1958.
—
SEMINARIE.
STICHTING VAN STUDIEBEURZEN. — LEGAAT. — PONCELET (A.) (KONINKLIJK
(2).
BESLUIT.)
Bestuur der erediensten, schenkingen en legaten, stichtingen. 2 sectie, lit'. S. L . , n 5603. e
KAPELANIJ. —
OPRICHTING. —
r
W E D D E . — OVERDRACHT
(3).
14 Mei 1958. — Koninklijk besluit waarbij : 1° de wijk genaamd Trieu, te Ressaix, onder de aanroeping van de Heilige Barbara, tôt kapelanij afhangende van de hulpparoehie van de Heilige Stephanus. aldaar wordt opgericht; 2" de bij koninklijk besluit van 21 Augustus 1925 aan de plaats van onderpastoor bij de hulpparoehie van de Heilige Stephanus, te Ressaix, op Staatsgelden verbonden wedde, op de plaats van de kapelaan bij de kapelanij van de Heilige Barbara, aldaar wordt overgedragen.
ANNEXE. —
OPRICHTING
(3).
14 Mei 1958. — Koninklijk besluit waarbij de wijk genaamd Berkenrode, te Schoten, tôt annexe afhangende van de hulpparoehie van de Heilige Familie, aldaar wordt opgericht. (1) Belgich Staatsblad, 18 Mei 1958, n ' 138. (2) Belgisch Staatsblad, 5 juni 1958. (3) Belgisch Staatsblad, 23 en 24 [uni 1958, n
r s
174-175.
82
16-19 mai 1958
PROPOSITIONS D E LIBÉRATION CONDITIONNELLE POUR DES LIBÉRÉS PROVISOIRES.
Administration des
Etablissements
pénitentiaires.
Bureau d'étude. Litt. R., n° I X . Bruxelles, le 16 mai 1958. A MM. les Directeurs
des Etablissements
pénitentiaires.
Il vous arrive de devoir introduire des propositions de libération conditionnelle au bénéfice d'ex-détenus, libérés provisoirement, sans disposer des renseignements nécessaires sur le comportement des intéressés et l'évolution de leur reclassement depuis leur sortie de prison. Pour remédier à cet état de chose, vous voudrez bien, en l'occurrence, demander au service social pénitentiaire de vous faire parvenir, suivant le cas, un rapport de tutelle ou un rapport d'enquête circonstancié au sujet du reclassement de l'intéressé. Une copie de ce document est à joindre à la proposition de libération conditionnelle. Cette pratique sera suivie même dans les cas où la proposition est à introduire immédiatement après la libération provisoire. Pour le Ministre : Le Directeur général, J.
DUPRÉEL.
DATE D E P R I S E E N RECETTE DES ALLOCATIONS FAMILIALES PAYÉES A L'ÉTABLISSEMENT PAR A S S I G N A T I O N
POSTALE.
Office de la Protection de l'Enfance. Services administratifs. Comptabilité, n° 101 A 19. • Aux
Directions l'Etat.
des Etablissements
Bruxelles, le 19 mai 1958.
d'observation
et d'éducation
de
11 m'a été demandé à quelle date les comptables des Etablissements d'observation et d'éducation de l'Etat doivent prendre en recette les allocations familiales payées à l'établissement au moyen d'assignations postales : la recette doit-elle être actée à la date de la réception de l'assignation, ou bien à la date à laquelle le montant de l'assignation est porté au crédit du compte de chèques postaux « Recettes » de l'établissement? J'ai l'honneur de vous faire connaître que le comptable doit, à l'avenir, acter la recette à la date de la réception de l'assignation par l'établissement. L a date de l'émission de l'assignation et la date de la validation de celle-ci par l'Office des chèques postaux n'entrent pas en ligne de compte. Les assignations qui sont remises au comptable font partie de son encaisse; aussi devront-elles être mentionnées aux procès-verbaux de situation de caisse n" 190, sous la rubriqu « Numéraire et valeurs », sous-rubrique « Mandats-poste ». Pour le Ministre : Le Directeur, R.
PETIT.
16-19 Mei 1958
VOORSTELLEN TOT VOORWAARDELIJKE
83
INVRIJHEIDSTELLING
VOOR
VOORLOPIG
IN VRIJHEID GESTELDEN.
Bestuur der Strafinrichtingen. r
Studiebureau. Litt. R., n I X . Brussel, de 16 M e i 1958. Aan de heren Bestuurders
van de
Strafinrichtingen.
Het komt voor dat gij voorstellen tôt voorwaardelijke invrijheidstelling moet indienen ten voordele van oud-gedetineerden, die in voorlopige vrijheid werden gesteld, zonder dat gij beschikt over de nodige inlichtingen omtrent de gedragingen van de betrokkenen en de evolutie van hun reclassering sedert zij de gevangenis hebben verlaten. Gelieve in dit geval om die staat van zaken te verhelpen aan de Dienst voor Maatschappelijk Dienstbetoon van de Strafinrichtingen te vragen dat hij u, al naar het geval, een voogdijverslag of een omstandigenquêteverslag zou doen toekomen in verband met de reclassering van de betrokkene. Een afschrift van dit bescheid dient te worden gevoegd bij het voorstel tôt voorwaardelijke invrijheidstelling. i Deze handelwijze dient te worden gevolgd zelfs ingeval het voorstel onmiddellijk na de voorlopige invrijheidstelling moet worden ingediend. Voor de Minister : De Directeur-Generaal, J.
DUPRÉEL.
D A T U M V A N H E T A L S ONTVANGST B O E K E N V A N D E KINDERBIJSLAGEN, AAN D E GESTICHTEN BIJ POSTASSIGNATIE UITBETAALD.
Dienst voor Kinderbescherming. r
Administratieve diensten. Comptabiliteit, n 101 A 19. Brussel, 19 M e i 1958. Aan de Direeties van de Rijksobservatie-
en
Rifksopvoedingsgestichten.
E r werd mij gevraagd op welke datum de rekenplichtigen van de Rijksobservatie- en Rijksopvoedingsgestichten de kinderbijslagen als ontvangst moeten boeken, die door middel van postassignaties aan de gestichten worden uitbetaald : moet de ontvangst worden geboekt op de datum waarop de assignatie ontvangen wordt, ofwel op de datum, waarop het bedrag van de assignatie op het crédit van de postrekening « Ontvangsten » van het gesticht wordt ingeschreven? Ik heb de eer u te laten weten dat de rekenplichtige voortaan de ontvangst moet boeken op de datum waarop het gesticht de assignatie ontvangt. De uitgiftedatum van de assignatie en de datum van het valideren ervan door het Bestuur der Postchecks komen niet in aanmerking. De aan de rekenplichtige overhandigde assignaties maken deel uit van zijn kasvoorraad; zij moeten dan ook vermeld worden in de processen-verbaal van de kastoestand ri 190, onder de rubriek « Speciën en waarden », onderverdeling « Postmandaten ». r
Voor de Minister : De Directeur, R.
PETIT.
84
19-23 mai
CIRCONSCRIPTION
1958
PAROISSES SUCCURSALES. —
MODIFICATIONS
(1).
19 mai 1958. — Arrêté royal annexant à la paroisse-succursale du Cœur Immaculé de Marie, à Aartselaar : !" une partie de la paroisse-succursale Sainte Marie Madeleine, à Reet; 2° une partie de la paroisse-succursale du Sacré Cœur de Jésus, à Boom.
CANTONS JUDICIAIRES DE HUY ET DE HÉRON. —
20 mai 1958. — Loi portant fusion Héron.
22
FUSION
(2).
des cantons judiciaires de Huy et
de
MAI 1958. — ARRÊTÉ ROYAL MODIFIANT L'ARRÊTÉ R O Y A L DU 15 JANVIER 1928 DÉTERMINANT L E NOMBRE ET LA DURÉE DES AUDIENCES ORDINAIRES DES JUSTICES DE PAIX ET DES TRIBUNAUX D E POLICE, AINSI QUE DES JOURS ET HEURES D ' O U V E R TURE DES GREFFES DE CES JURIDICTIONS (3).
ANNEXE. —
ÉRECTION
(4).
22 mai 1958. — Arrêté royal érigeant le quartier dénommé « Hof van Riet », à Mortsel, en annexe ressortissant à la paroisse-succursale de la Sainte-Croix, en cette commune.
NOTARIAT
(5).
Services généraux. Personnel, n° 33082. 23 mai 1958. — Par arrêté royal, le nombre des notaires de l'agglomération bruxelloise est porté à 120. La nouvelle résidence est établie à Neder-over-Hembeek (Bruxelles II).
NOTARIAT
(5).
Services généraux. Personnel, n" 42693. 23 mai 1958. — Par arrêté royal, le nombre des notaires du canton de justice de paix de Wetteren est fixé à six. La nouvelle résidence est établie à Schellebelle.
(1) (2) (3) (4) (5)
Moniteur Moniteur Moniteur Moniteur Moniteur
belge, 10 octobre 1958, n° 291. belge, 22 mai 1958, n° 142. belge, 5 juillet 1958, n° 186. belge, 23 et 24 juin 1958, n° 174-175. belge, 30 mai 1958, n° 150.
19-23 Mei 1958
85
OMSCHRIJVING HULPPAROCHIËN. —
W1JZIGINGEN
(1).
19 Mei 1958. Koninklijk besluit hechtende aan de hulpparoehie van het Onbevlekt Hart van Maria, te Aartselaar : 1° een gedeelte der hulpparoehie van de Heilige M a r i a Magdalena, te Reet; 2" een gedeelte der hulpparoehie van het Heilig Hart van Jezus, te Boom.
RECHTELIJKE CANTONS HOEI EN HÉRON. —
VERSMELTING
(2).
20 Mei 1958. — Wet tôt versmelting van de rechterlijke kantons Hoei en Héron.
22
A1EI 1958.
—
KONINKLIJK BESLUIT T O T WIJZIGING V A N HET KONINKLIJK BESLUIT
V A N 15 JANUARI GEWONE
1928
T O T VASTSTELLING V A N H E T AANTAL EN D E DUUR V A N D E
TERECHTZITTINGEN
VAN D E
VREDEGERECHTEN
EN
DE
POLITIERECHT-
BANKEN, ALSMEDE VAN D E DAGEN EN VAN D E UREN WAAROP D E GRIFFIES V A N D I E RECHTBANKEN TOEGANKELIJK ZIJN
ANNEXE. —
(3).
OPRICHTING
(4).
22 Mei 1958. — Koninklijk besluit tôt oprichting van de wijk genaamd « Hof van Riet », te Mortsel, tôt annexe afhangende van de hulpparoehie van het HeiligKruis, aldaar.
NOTARIAAT
(5).
Algemene diensten. Personeel, n 33082. r
23 Mei 1958. — Bij koninklijk besluit, is het aantal notarissen in de Brusselse agglomeratie op 120 gebracht. De nieuwe standplaats is te Neder-over-Heembeek (Brussel II). gevestigd.
NOTARI AAT
(5).
Algemene diensten. Personeel, n 42693. r
23 Mei 1958. — Bij koninklijk besluit. is het aantal notarissen van het kanton van het vredegerecht Wetteren op zes bepaald. De nieuwe standplaats is te Schellebelle gevestigd. (1) (2) (3) (4) (5)
Belgisch Belgisch Belgisch Belgisch Belgisch
Staatsblad, Staatsblad, Staatsblad, Staatsblad, Staatsblad,
r
10 October 1958, n 291. 22 Mei 1958, n 142. 5 |uli 1958, n 186. 23 en 24 (uni 1958, n 175. 30 Mei 1958, n 150. r
r
r
r
23-29 mai 1958
86
NOTARIAT
(1).
Services généraux. Personnel, n° 42501. 23 mai 1958. — Par arrêté royal, le nombre des notaires de l'agglomération liégeoise est porté à 45. L a nouvelle résidence est établie à Liège.
VISITES E N PARLOIR COMMUN. —
PRÉVENUS.
Administration des Etablissements pénitentiaires. Bureau d'étude. Litt. R., n" V I L Bruxelles, le 24 mai 1958. A MM. les Directeurs
des Etablissements
Pénitentiaires.
M a circulaire du 4 juillet 1952, n" 462 R / V I I , relative aux visites et à la correspondance des détenus, stipule notamment que les prévenus n'ont accès au parloir commun qu'à partir du moment où ils ont comparu devant une juridiction de jugement. je vous prie de noter qu'à l'avenir les visites en parloir commun sont à autoriser dès que les prévenus font l'objet d'une ordonnance de renvoi devant une juridiction de jugement. Pour le Ministre : Le Directeur général, J.
DUPRÉEL.
T I T R E S D E SÉJOUR DES É T R A N G E R S . — E X O N É R A T I O N D E L A T A X E .
Administration
de la Sûreté publique, Police des Etrangers. Bureau d'études n° 200 C 24. Bruxelles, le 29 mai 1958.
Circulaire à MM. les Gouverneurs de province. Pour information : A M M . les Commissaires d'arrondissement, A M M . les Bourgmestres du Royaume. Monsieur le Gouverneur, Par sa lettre du 20 novembre 1953, publiée au Moniteur belge du 28 du même mois, M . le Ministre de l'Intérieur vous a tracé les dispositions régissant le régime fiscal auquel est soumise la délivrance des titres de séjour aux étrangers. Depuis cette date, de. nombreuses modifications ont été a p p o r t é e s à cette réglementation dans le sens d'un élargissement du régime d e x o n é r a t i o n des taxes exigées. Sur le plan des nationalités, les ressortissants britanniques et néerlandais, canadiens et irlandais ont, a p r è s les français et les luxembourgeois, été appelés à bénéficier de l'exemption (arrêtés royaux des 30 novembre 1953, 28 novembre et 30 décembre 1955, approuvés par la loi du 3 juillet 1956). (1) Moniteur belge, 30 mai 1958, n° 150.
87
23-29 M e i 1958 NOTARI AAT
(1).
Algemene diensten. Personeel, n 42501. r
23 Mei 1958. — Bij koninklijk besluit, is het aantal notarissen in de Luikse agglomeratie op 45 gebracht. De nieuwe standplaats is te Luik gevestigd.
BEZOEKEN IN DE GEMEENSCHAPPELIJKE SPREEKKAMER. —
BEKLAAGDEN.
Bestuur der Strafinrichtingen. Studiebureau. Litt. R., n V i L T
Brussel, de 24 M e i 1958. Aan de heren Bestuurders van de Strafinrichtingen, ln mijn omzendbrief van 4 Juli 1952, n 462 R/VIII, betreffende de bezoeken aan en de briefwisseling van de gedetineerden, wordt onder meer bepaald dat de beklaagden slechts in de gemeenschappelijke spreekkamer toegelaten worden vanaf net ogenblik dat zij voôr een vonnisgerecht zijn verschenen. Ik verzoek U er nota van te nemen dat voortaan de bezoeken in de gemeenschappelijke spreekkamer dienen te worden toegestaan zodra de beklaagden het voorwerp zijn van een bevelschrift tôt verwijzing naar een vonnisgerecht. r
Voor de Minister : De Directeur-Generaal, J.
DUPRÉEL.
VERBL1JFBEWIJZEN V A N V R E E M D E L I N G E N . — V R I J S T E L L I N G V A N D E T A K S .
Administratie der Openbare Veiligheid, Vreemdelingenpolitie. r
Studiebureau, n 200 C 24. Brussel, de 29 Mei 1958. Omzendbrief aan de heren Provinciegouvernenrs, T ô t kennisgeving : Aan de heren Arrondissementscommissarissen, Aan de heren Burgemeesters van het Rijk. Mijnheer de Gouverneur, In zijn brief van 20 November 1953, bekengemaakt in het Belgisch Staatsblad van 28 November daaropvolgend, heeft de heer Minister van Binnenlandse Zaken U de beschikkingen voorgehouden welke gelden voor het fiscaal stelsel waaraan de afgifte van verblijfbewijzen aan vreemdelingen onderworpen is. Sedert die datum heeft die reglementering talrijke wijzigingen ondergaan en wel zo dat het stelsel, waarbij vrijstelling van de geëiste belasting wordt verleend, gedurig verzuimd werd. Ten aanzien van de nationaliteit kwamen na de Franse en Luxemburgse onderdanen de Britse en Nederlandse, Canadese en Ierse onderdanen aan de beurt om het genot van de vrijstelling te bekomen (koninklijke besluiten van 30 November 1953, 28 November en 30 December 1955, goedgekeurd bii de wet van 3 Juli 1956). (1) Belgisch Staatsblad,
r
30 Mei 1958, n 150.
88
29 mai
1958
Dans le domaine économique, la loi du 14 mars 1958 a, non seulement, accordé l'exonération aux travailleurs ressortissants d'un des pays membres de la Communauté européenne du Charbon et de l'Acier (C.E.C.A.), mais encore étendu à tous les mineurs é t r a n g e r s l'avantage que la loi du 4 juillet 1956 réservait aux seuls ouvriers italiens occupés dans nos charbonnages. Cette même loi de 1958 a dispensé les réfugiés é t r a n g e r s admis en du paiement de la taxe de séjour.
Belgique
J'ai l'honneur de vous communiquer les directives ci-après pour l'application de ces nouvelles dispositions. A. Travailleurs ressortissants d'un des pays membres de la C.E.C.A. : Les travailleurs de nationalité française, luxembourgeoise ou néerlandaise étant déjà, de par leur nationalité, exemptes de la taxe de séjour, la disposition de l'article bter, 1", des lois coordonnées du 12 octobre 1953 ne s'applique pratiquement qu'aux travailleurs de nationalité allemande ou italienne. Cette application nécessite la présentation par l'intéressé à l'administration communale d'un permis de travail en cours de validité ou de durée illimitée, valable pour l'emploi occupé. Par « document en tenant lieu », il faut entendre les documents mentionnés par l'article 4, §§ 8 et 9, de l'arrêté royal du 31 mars 1936, complétant et coordonnant les dispositions relatives à l'emploi de la main d'œuvre étrangère, c'est-à-dire la carte de commerçant ambulant dans la mesure où elle autorise l'exercice de cette profession pour compte d'autrui et la carte de marin. Le titulaire de la carte professionnelle ne peut bénéficier de l'exonération prévue. B. Ouvriers mineurs ét r a ng er s inaptes : L'arrêté royal du 27 mai 1958 détermine les documents à présenter par intéressés à l'appui de leur demande d'exonération.
les
Cette dernière peut être accordée même lorsqu'ils ont trouvé une occupation dans un autre secteur de l'économie belge. L a constatation par certificat médical de l'inaptitude au travail dans le fond •tu charbonnage suffit. Il n'est pas requis par conséquent que le certificat déclare également l'intéressé inapte aux travaux effectués en surface. C. Epouse, enfants et ascendants des travailleurs précités : L'exonération ne peut être accordée que pour autant que les intéressés vivent sous le même toit que le travailleur qui, du chef de ses occupations, leur ouvre le droit à cette faveur. Sauf autre cause d'exonération, les veuves et orphelins des travailleurs envisagés bénéficient de l'exonération, les premières tant que dure leur veuvage, les enfants jusqu'à l'âge de vingt et un ans seulement. Les ascendants de l'épouse du travailleur sont placés, quant à l'exonération, sur le même pied que ceux de l'intéressé lui-même. D. Réfugiés : L'exonération qui leur est accordée leur est strictement personnelle. Pour établir sa qualité de réfugié à l'appui de sa demande d'exonération, l'étranger doit présenter soit la carte constatant son inscription à la Délégation en Belgique du Haut Commissariat des Nations Unies pour les Réfugiés (rue de l'Association. 63, à Bruxelles), soit un titre de voyage pour réfugié délivré par application de la Convention de Genève, du 28 juillet 1951. A l'occasion de cette exonération, les administrations communales veilleront à ce que la mention de nationalité figurant dans leurs registres et sur le titre de séjour des intéressés leur attribue désormais la qualité de « réfugié O . N . U . (d'origine . . . . ) ». Elles se référeront utilement à ce sujet aux circulaires de M. le Ministre de l'Intérieur en date des 1"' décembre 1955 et 1 juin 1956. er
29 Mei 1958
89
Met betrekking tôt het economisch gebied heeft de wet van 14 Maart 1958 niet enkel vrijstelling verleend aan de arbeiders, onderdanen van een van de lidstaten van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal (E.G.K.S.), maar tevens het voordeel, dat de wet van 4 Juli 1956 enkel voorbehield aan de Italiaanse werklieden die in onze kolenmijnen zijn tewerkgesteld, uitgebreid tôt aile vreemde mijnwerkers. Diezelfde wet van 1958 heeft de in België toegelaten vreemde vluchtelingen vrijgesteld van de betaling van de verblijfbelasting. Ik heb de eer U kennis te geven van de hiernastaande richtlijnen voor de toepassing van die nieuwe bepalingen. A. Arbeiders, onderdanen van een van de lidstaten van de E . G . K . S . : Aangezien de arbeiders van Franse, Luxemburgse of Nederlandse nationaliteit op grond van hun nationaliteit, reeds van de verblijfbelasting waren ontslagen, is de bepaling van artikel bter, 1°, van de samengeordende wetten van 12 October 1953, praktisch enkel van toepassing op de arbeiders van Duitse of Ilaliaanse nationaliteit. Om de toepassing te bekomen moet de betrokkene aan het gemeentebestuur een arbeidsvergunning overleggen, waarvan de geldigheidsduur niet verstreken of onbepcrkt is en die geldig is voor de uitgeoenfendc betrekking. Onder « document dat deze vergunning vervangt » dient verstaan de documenten bedoeld bij artikel 4, § § 8 en 9 van het koninklijk besluit van 31 Maart 1936 houdende aanvuliing en samenvoeging van de bepalingen op het in dienst hebben van vreemde arbeiders, met name de kaart van leurhandelaar, voor zover deze de uitoefening van dit beroep voor rekening van een ander toelaat, en de kaart van zeeman. De houder van de beroepskaart kan de voorziene vrijstelling niet genieten. B. Door ongeschiktheid getroffen vreemde arbeiders
:
Het koninklijk besluit van 27 Mei 1958 bepaalt welke documenten door de betrokkenen moeten overgelegd worden tôt staving van hun verzoek tôt vrijstelling. Die vrijstelling kan hun worden verleend zelfs wanneer zij een betrekking hebben gevonden in een andere sector van het Belgisch bedrijfsleven. Het volstaat dat de ongeschiktheid tôt ondergronds werk in de kolenmijnen bij doktersbewijs werd geconstateerd. Er is dus bijgevolg niet vereist dat het bewijs de betrokkenen eveneens ongeschikt zou verklaren voor bovengronds werk. C. Echtgenote, kinderen en ascendenten van voornoemde arbeiders : De vrijstelling kan enkel worden verleend voor zover de betrokkenen onder hetzelfde dak wonen met de arbeider, die hun wegens zijn werk het recht op deze gunst doet verkrijgen. Bij aldien geen andere reden tôt vrijstelling voorhanden is, hebben de weduwen en wezen van bedoelde arbeiders het genot van de vrijstelling, eerstgenoemden zolang hun weduwstaat duurt, de kinderen enkel tôt de leeftijd van 21 jaar. Voor de ascendenten van de echtgenote van de arbeider geldt, wat de vrijstelling betreft, dezelfde behandeling als voor de betrokkene zelf. D. Vluchtelingen : De vrijstelling die hun wordt verleend geldt alleen voor hen persoonlijk. Om tôt staving van zijn verzoek tôt vrijstelling te bewijzen dat hij de hoedanigheid van vluchteling bezit, moet de vreemdeling ofwel de kaart waaruit zijn inschrijving bij de Afvaardiging in België van het Hoog Commissariaat van de Verenigde Naties voor Vluchtelingen (Bondstraat, 63, te Brussel) blijkt, ofwel èen reisbewijs voor vluchtelingen, uitgereikt bij toepassing van de Conventie van Genève van 28 Juli 1951, overleggen. Bij het verlenen van die vrijstelling zullen de gemeentebesturen er zorg voor dragen dat de nationaliteitsopgave die in hun registers en op het verblijfbewijs van de betrokkenen voorkomt, hun voortaan de hoedanigheid van « vluchteling O . V . N . , v a n . . . afkomst » toekent. Dienaangaande is het nuttig de omzendbrieven van de heer Minister van Binnenlandse Zaken dd. 1 December 1955 en 1 Juni 1956 te raadplegen.
90
^
29 mai — 6 juin 1958
E. Pensionnés allemands et italiens autres que mineurs : L a loi du 14 mars 1958 ne précise pas si les travailleurs allemands et italiens, au sens du littera A ci-dessus, peuvent encore bénéficier de l'exonération lorsque l'âge ou l a maladie leur a fait cesser leurs activités. Il a p p a r a î t toutefois conforme à la volonté du législateur de leur accorder cet avantage dans la mesure où ils étaient en possession, lors de leur mise à la retraite, d'un permis de travail régulier et en cours de validité. A u même titre, l'exonération pourra être consentie aux anciens travailleurs salariés ou employés, allemands et italiens, sur présentation du titre de pension prévu par les réglementations belges relatives à la retraite des anciens travailleurs salariés ou employés. F. Majoration des revenus et ressources minima à prendre en considération pour la détermination de l'état d'indigence : Conformément à l'article 5, § 2, des lois coordonnées du 12 octobre 1953, les chiffres indiqués au même article sous le § 1 doivent actuellement être majorés de 10 pour cent. G. Justification de la non-apposition des timbres fiscaux sur le titre de séjour, sa fiche statistique ou son avis de prorogation : Il est rappelé qu'en cas d'exonération pour cause d'indigence, les documents sous rubrique doivent être revêtus, à la place réservée à l'apposition des moitiés de timbres fiscaux, de la mention « L. C. 12.10.1953, art. 5 » et non de l'indication « Indigent ». E n ce qui concerne les bénéficiaires des lois des 4 juillet 1956 et 14 mars 1958, 11 sera fait usage, selon le cas, de l'une des mentions suivantes : « L. C. 12.10.1953, art. 5bis » ou « L . C. 12.10.1953, art. 5fer ». Le Ministre de la Justice, LlLAR. — COMMISSION PROVINCIALE DES FONDATIONS D E BOURSES D'ÉTUDE.
2 JUIN 1958.
COMMUNE. — «
LEGS. —
FONDATIONS
D E BOURSES
M . ET M " E M I L E VAN D O R E N D E RAIKEM » . —
D'ÉTUDE.
(ARRÊTÉ ROYAL)
(1).
Administration des cultes, dons, et legs, fondations. 2» section. Litt. D . L . N° 5630.
INSTRUCTIONS A L'USAGE DES COMPTABLES DES DENIERS DES ÉTABLISSEMENTS D'OBSERVATION ET D'ÉDUCATION D E L'ÉTAT.
Office de la Protection de l'Enfance. Services administratifs. Comptabilité. Plusieurs annexes. Bruxelles, le 6 juin 1958. Aux Directions l'Etat.
des Etablissements
d'Observation
et d'Education o
r
de
L De l'instauration de la comptabilité des deniers à partir du l janvier 1957. Le Ministre de la Justice a désigné les agents qui, dans les Etablissements d'Observation et d'Education de l'Etat, sont c h a r g é s de la gestion des deniers, à partir du l " janvier 1957. r
(1) Moniteur
belge du 14 juin 1958, n° 165.
I
29 M e i — 6 Juni 1958
91
E. Duitse en Italiaanse gepensioneerden die geen mijnwerker waren : De wet van 14 Maart 1958 bepaalt niet duidelijk of de Duitse en Italiaanse arbeiders, in de zin van littera A hierboven, de vrijstelling kunnen blijven genieten wanneer zij wegens hun leeftijd of wegens ziekte hun werk hebben gestaakt. Het lijkt nochtans met de w i l van de wetgever te stroken hun dit voordeel te verlenen voor zover zij, bij hun opruststelling, in het bezit waren van een regelmatige en niet vervallen arbeidsvergunning. Op de zelfde grond kan de vrijstelling worden verleend aan de gewezen Duitse en Italiaanse arbeiders of bedienden op vertoon van het pensioenbewijs, zoals dit is voorgeschreven bij de Belgisch reglementeringen betreffende de inrustestelling van de gewezen arbeiders of bedienden. F. Verhoging van de minima-bestaansmiddelen en -inkomsten waarmede bij de vastelling van de staat van behoeftigheid dient rekening gehouden : Overeenkomstig artikel 5, § 2, van de samengeordende wetten van 12 October 1953, moeten de cijfers, die in hetzelfde artikel onder § 1 zijn opgegeven thans met 10 t. h worden verhoogd. G. Verantwoording van het niet-aanbrengen van fiscale zegels op het verblijfbewijs, op zijn statistiekfiche of op zijn duurverlengingsbericht : Er wordt aan herinnerd dat in geval van vrijstelling wegens behoeftigheid de bovenvermelde documenten, op de plaats waar anders de helften van de fiscale zegels worden geplakt, dienen voorzien van de vermelding « S. W . 12.10.1953, art. 5 » en niet van de vermelding « behoeftig ». Voor de gerechtigden op de wetten van 4 Juli 1956 en 14 Maart 1958 zal er, naar gelang van het geval ,gebruik worden gemaakt van een van de volgende vermeldingen : « S. W . 12.10.1953, art. 5bis » of « S. W . 12.10.1953, art. 5rer». De Minister van Justitie, LlLAR. 2 JUNI 1958. — PROVINCIALE COMMISSIE VOOR STUDIEBEURZENSTICHTINGEN. GEMEENTE. — L E G A T E N . — STUDIEBEURZENSTICHTINGEN. « M . ET M E M I L E VAN DOREN D E RAIKEM » . — (KONINKLIJK BESLUIT) (1). m
o
Bestuur der erediensten, schenkingen en legaten, stichtingen. 2 sectie. Litt. S.L. N 5630. e
r
ONDERRICHTINGEN T E N G E R I E V E V A N D E REKENPLICHTIGEN DER G E L D E N V A N D E RIJKSOBSERVATIE- E N RIJKSOPVOEDINGSGESTICHTEN.
Dienst voor Kinderbescherming. Administratieve diensten. Comptabiliteit. Verschillende bijlagen. Brussel, de 6 Juni 1958. Aan de Directies van de Rijksobservatie-
en
Rijksopvoedingsgestichten,
I. Invoering van de comptabiliteit der gelden met ingang van 1 Januari 1957. De Minister van Justitie heeft de personeelsleden aangewezen die, met ingang van 1 Januari 1957, belast zijn met het beheer der gelden in de Rijksobservatieen Rijksopvoedingsgestichten. Aangezien het beheer der voorschotten in voornoemde gestichten reeds was geregeld komt er op dit gebied niets nieuws. (1) Belgisch Staatsblad
van 14 Juni 1958, n ' 165.
92
6 juin
1958
L a gestion des avances était déjà organisée dans les établissements précités il n'est pas innové en ce domaine. Depuis le 1 janvier 1957, les comptables assurent la getion des avances et celle des deniers. er
La gestion des deniers comprend deux catégories d'opérations : 1° les opérations portant sur des deniers de l'Etat (recette d'allocations familiales et d'autres produits de l'établissement et leur versement au T r é s o r ) . Les recettes de l'espèce concernent le « Budget des Voies et Moyens » (c'està-dire le budget des recettes de l'Etat), notamment l'article 407 de ce budget; 2° les opérations qui portent sur des fonds de tiers et dont l'Etat n'est que le dépositaire (exemples : les recettes et les dépenses faites par le comptable sur l'avoir des élèves de l'établissement, avoir qu'il détient dans sa caisse; les recettes effectuées pour le compte d'autres comptables ou de tiers et les dépenses correspondantes). Les opérations sur fonds de tiers concernant le « Budget des recettes et des dépenses pour ordre ». 11. Du mode de justification par les comptables des actes de leur gestion. En ce qui concerne la gestion des avances, les comptables doivent justifier périodiquement de l'emploi des avances de fonds reçues par l'introduction de comptes n" 177. En ce qui concerne la gestion des deniers, les comptables doivent justifier de leurs recettes et de leurs dépenses par un compte de gestion annuel. L'article 49 de la loi du 15 mai 1846 sur la Comptabilité de l'Etat prévoit, en effet, que tout comptable rend annuellement, et avant le 1" mars, à la Cour des Comptes, le compte de sa gestion des deniers. Suivant l'article 45 de l'arrêté royal du 10 décembre 1868 portant règlement général sur la Comptabilité de l'Etat, les comptes de gestion doivent être transmis au Ministre des Finances avant le 15 février de chaque année. Le Ministre des Finances les envoie ensuite à la Cour des Comptes. 11 résulte de ce qui précède que les comptes annuels de gestion doivent être adressés à l'Administration centrale avant le 15 février de l'année qui suit celle à laquelle le compte se rapporte. Le premier compte à établir par les comptables des Etablissements d'Observation et d'Education de l'Etat mentionnera les opérations effectuées du 1" janvier 1957 au 31 décembre 1957. Il va de soi qu'il doit être dressé par les comptables qui ont géré les deniers de l'Etat pendant cette année. 111. Du compte annuel de gestion. Le compte annuel de gestion est le résumé des recettes et des dépenses faites du 1 janvier au 31 décembre de l'année à laquelle le compte se rapporte (avances de fonds toutefois exclues). 11 débute par l'encaisse existant au 31 décembre de l'année précédente et finit par l'encaisse existant au 31 décembre suivant. er
Les recettes doivent y être distinguées par exercice et par genre de produits. Les droits et produits constatés pendant l'année, en d'autres mots les créances de l'Etat constatées dans les écritures au cours de l'année, doivent également y figurer. Première
partie : Recettes.
A. Distinction des recettes par exercice. Les droits et produits constatés au profit de l'Etat (c'est-à-dire les créances de l'Etat) sont rattachés à l'exercice qui est désigné par l'année au cours de laquelle l'Etat a acquis un droit ou a effectué une fourniture ou une prestation. Ainsi, une créance résultant d'une fourniture faite en décembre 1957 par l'établissement est un produit constaté de l'exercice 1957.
6 Juni 1958
93
Sedert 1 Januari 1957, zijn de rekenphchtigen zowel belast met het beheer der gelden als met het beheer der voorschotten. Het beheer der gelden omvat twee categoriën verrichtingen : 1" de verrichtingen met betrekking tôt 's lands penningen (ontvangst van de kiderbijslagen en van andere opbrengsten van het gesticht en storting ervan aan de Schatkist). Soortgelijke ontvangsten komen voor op de « Rijksmiddelenbegroting » (d.w.z. de begroting van de ontvangsten van de Staat), met name onder artikel 407 vaii de begroting; 2° de verrichtingen met betrekking tôt gelden van derden waarvan de Staat enkel de bewaarnemer is (voorbeelden : de ontvangsten en uitgaven door de rekenplichtige gedaan in en uit het tegoed van de verpleegden van het gesticht, tegoed dat hij in zijn kas bewaart; de ontvangsten gedaan voor rekening van andere rekenphchtigen of van derden en de overeenkomstige uitgaven). De verrichtingen met betrekking tôt gelden van derden komen voor op de « Begroting van de ontvangsten en uitgaven voor orde ». II. Wijze waarop de rekenphchtigen de daden van hun beheer verantwoorden. Ten aanzien van het beheer der voorschotten moeten de rekenphchtigen op r
gezette tijden, door indiening van rekeningen n 177, het gebruik van de bekomen geldvoorschotten verantwoorden. Ten aanzien van het beheer der gelden moeten de rekenphchtigen hun ontvangsten en hun uitgaven verantwoorden door middel van een jaarlijkse beheersrekening. Artikel 49 van de wet van 15 Mei 1846 op de Rijkscomptabiliteit schrijft immers voor dat elke rekenplichtige jaarlijks en vôôr 1 Maart aan het Rekenhof rekening aflegt van zijn beheer der gelden. Volgens artikel 45 van het koninklijk besluit van 10 December 1868 houdende algemeen règlement op de Rijkscomptabiliteit moeten elk jaar, vôôr de 15 Februari, de beheersrekeningen aan de Minister van Financiën worden gezonden. De Minister van Financiën zendt die vervolgens door aan het Rekenhof. Uit wat voorafgaat blijkt dat de jaarlijkse beheersrekeningen vôôr 15 Februari van het jaar dat volgt op dat waarop de rekening betrekking heeft op het Hoofdbestuur dienen toe te komen. De eerste rekening die de rekenplichtige van de Rijksobservatie- en Rijksopvoedingsgestichten moeten opmaken, dient melding te maken van de verrichtingen gaande van 1 Januari 1957 tôt 31 December 1957. Het spreekt vanzelf dat die rekening moet worden opgemaakt door de rekenplichtigen die 's Lands penningen gedurende dit jaar hebben beheerd. III. De jaarlijkse beheersrekening. De jaarlijkse beheersrekening is de samenvatting van de ontvangsten en van de uitgaven gedaan van I Januari tôt 31 December van het jaar waarop de rekening betrekking heeft (geldvoorschotten evenwel uitgesloten). Ze begint met de kastoestand op 3! December van het vorige jaar en eindigt met de kastoestand op 31 December daaropvolgend. De ontvangsten moeten worden ingedeeld per dienstjaar en per soort van opbrengsten. De gedurende het jaar vastgestelde rechten en opbrengsten, m.a.w. de schuldvorderingen van de Staat die in de loop van het jaar in de schrifturen werden vastgesteld, moeten er eveneens in voorkomen. Eerste deel : ontvangsten. A. Onderscheid tussen de ontvangsten naar het
dienstjaar.
De ten voordele van de Staat vastgestelde rechten en opbrengsten (d.w.z. de schuldvorderingen van de Staat) komen voor rekening van het dienstjaar dat wordt aangewezen door het jaar in de loop waarvan de Staat een recht heeft verkregen of een levering of prestatie heeft verricht. Zo is een schuldvordering welke haar oorsprong vindt in een levering die in December 1957 door het gesticht werd verricht een vastgestelde opbrengst van het dienstjaar 1957.
94
6 juin
1958
Les créances au profit de l'Etat, nées au cours d'une année, peuvent être constatées dans les écritures et être recouvrées pour compte de l'exercice correspondant à cette année, jusqu'au 31 mars de l'année suivante (voir l'article 2 de l'arrêté royal du 10 décembre 1868 qui dispose : « L'exercice commence le 1" janvier et finit le 31 décembre de la même année. » Toutefois, les opérations relatives au recouvrement des produits, à la liquidation et à Vordonnancement des dépenses, pourront se prolonger jusqu'au 31 mars de l'année suivante. » Après cette date, l'exercice est clos. 11 résulte de ce qui précède que, dans un compte de gestion, i l y a lieu de distinguer : 1° les recettes opérées du 1" janvier au 31 décembre de l'année, pour compte de l'exercice courant; 2" les recettes effectuées du 1" janvier au 31 mars de la même année, pour compte de l'exercice antérieur. B. Distinction des recettes par genre de produits. Les recettes faites pour le compte de l'Etat par les comptables des Etablissements d'Observation et d'Education comprennent : 1° les allocations familiales payées pour les mineurs d'âge élevés dans ces établissements; 2° les autres produits de l'établissement (exemples : les sommes dues à l'Etat par des membres du personnel pour des repas pris à l'établissement; les sommes dues par des élèves ou par des particuliers à des titres divers), te** Les deux sortes de recettes précitées ne constituent toutefois qu'un seul genre de produits. En effet, le Budget des Voies et Moyens les groupe en un seul article (l'article 407), intitulé « Produits du Ministère de la Justice. Allocations familiales et recettes diverses des Etablissements d'Observation et d'Education de l'Etat. » A cet article du Budget des Voies et Moyens correspond, au Ministère des Finances, le compte de Trésorerie 1007.01, que les comptables doivent citer au verso du coupon de leurs ordres de virement, lorsqu'ils transfèrent au T r é s o r le montant de leurs recettes.
* #
$
Une autre catégorie de recettes faîtes par les comptables des Etablissements d'Education de l'Etat (mais qui ne constituent pas des droits ou produits) sont les « recettes pour ordre ». Aux termes de l'article 32 de l'arrêté royal du 10 décembre 1868 sur la comptabilité de l'Etat, les recettes pour ordre doivent figurer sous une rubrique distincte de celle des recettes faites au profit de l'Etat. Sont, pour les comptables des Etablissements d'Education de l'Etat, des recettes pour ordre : 1° les recettes effectuées par le comptable pour le compte des élèves de l'établissement; 2° les recettes faites par le comptable pour le compte d'autres comptables ou de tiers (exemple : le comptable de l'établissement A reçoit des allocations familiales destinées à l'établissement B , auquel i l les transférera. L a recette faite par le comptable de l'établissement A est une recette pour ordre. Le transfert au comptable de l'établissement B est, pour le comptable de l'établissement A , une « dépense pour ordre ». Le comptable de l'établissement B acte lui l a recette au profit de l'Etat (Budget des Voies et Moyens).
6 Juni 1958
95
De schuldvorderingen ten voordele van de Staat, die in de loop van een jaar zijn "ontstaan, kunnen in de schrifturen worden vastgesteld en voor rekening van het met dit jaar overeenstemmende dienstjaar worden ge'ind tôt 31 Maart van het volgende jaar. (Zie artikel 2 van het koninklijk besluit van 10 December 1868 waarin onder meer wordt bepaald dat het dienstjaar begint op 1 januari en eindigt op 31 December van hetzelfde jaar. En verder nog dat de verrichtingen betreffende het innen van de opbrengsten, het vereffenen en het betaalbaar stellen van de uitgaven mogen voortgezct worden tôt de 31 Maart van het volgende jaar). N a die datum is het dienstjaar afgesloten. Uit wat voorafgaat blijkt dat in een beheersrekening onderscheid dient gemaakt tussen : 1° de van 1 Januari tôt 31 December van het jaar voor rekening van het lopende dienstjaar gedane ontvangsten; 2° de van 1 Januari tôt 31 Maart van hetzelfde jaar voor rekening van het vorige dienstjaar gedane ontvangsten. B. Onderscheid tussen de ontvangsten naar het soort van opbrengsten. De door de rekenplichtigen van de Rijksobservatie- en Rijksopvoedingsgestichten voor rekening van de Staat gedane ontvangsten omvatten : 1° de voor de in die gestichten verpleegde minderjarigen betaalde kinderbijslagen; 2° de andere opbrengsten van het gesticht (voorbeelden : de door leden van het personeel aan de Staat verschuldigde sommen voor in het gesticht gebruikte maaltijden; de door verpleegden of door particulieren om verschillende redenen verschuldigde sommen). De twee hiervoren vernoemde soorten van ontvangsten vormen echter slechts een enkel soort van opbrengsten. De Rijksmiddelenbegroting brengt ze immers samen in één enkel artikel (artikel 407) onder de titel « Opbrengsten van het Ministerie van Justifie. Kinderbijslag en diverse ontvangsten van de Rijksobservatieen Rijksopvoedingsgestichten ». Met dit artikel van de Rijksmiddelenbegroting komt in het Ministerie van Financiën de Thesaurierekening 1007.01 overeen, welke de rekenplichtigen moeten vermelden op de achterkant van de strook van hun overschrijvingsorder, wanneer zij aan de Schatkist het bedrag van hun ontvangsten overmaken.
* *
*
Een andere catégorie van ontvangsten welke door de rekenplichtigen van de Rijksopvoedingsgestichten worden geboekt (maar geen rechten of opbrengsten zijn) zijn de « ontvangsten voor orde ». Naar ltiid van artikel 32 van het koninklijk besluit van 10 December 1868 op de Rijkscomptabiliteit, moeten de ontvangsten voor orde worden opgenomen onder een andere rubriek dan die van de ontvangsten gedaan ten voordele van de Staat. Voor de rekenplichtigen van de Rijksopvoedingsgestichten zijn ontvangsten voor orde : 1° de ontvangsten door de rekenplichtige geboekt voor rekening van de verpleegden van het gesticht; 2° de ontvangsten door de rekenplichtige geboekt voor rekening van andere rekenplichtigen of van derden (voorbeeld : de rekenplichtige van het gesticht A ontvangt kinderbijslagen bestemd voor het gesticht B , waaraan hij ze zal overmaken. De ontvangst die door de rekenplichtige van het gesticht A is geboekt, is een ontvangst voor orde. Wanneer deze rekenplichtige dié overmaakt aan de rekenplichtige van het gesticht B is zulks voor hem een « uitgave voor orde ». De rekenplichtige van het gesticht B schrijft ze in als ontvangst ten voordele van de Staat (Rijksmiddelenbegroting);
96
6 juin 1958
3° les recettes accidentelles : il s'agit de produits provoqués par des circonstances imprévues et encaissés occasionnellement pour le compte d'un autre comptable, en l'occurrence le comptable de la Trésorerie. Le recouvrement de ces recettes n'incombe pas aux comptables des Etablissements d'Education de l'Etat. Mais s'ils font pareilles recettes, ils doivent en virer le montant au Trésor, avec l'imputation : « Recettes accidentelles, Budget des Voies et Moyens, article 404.51 ». Le comptable de la Trésorerie acte la recette dans ses écritures et justifie de cet encaissement. C. Indication, aux comptes de gestion, des droits et produits constatés pendant l'année. Le compte de gestion doit permettre aux instances supérieures d'examiner si le comptable s'est acquitté, comme il convient, de sa tâche qui consiste principalement à assurer le recouvrement des créances de l'Etat. Pour pouvoir statuer sur la responsabilité du comptable en cette matière, les instances supérieures doivent connaître le montant des droits et produits (créances de l'Etat) qui ont été constatés dans les écritures de l'établissement pendant l'année et dont le recouvrement incombe au comptable. Le montant des droits et produits constatés pendant l'année (créances à recouvrer), comparé au montant des recouvrements effectués par le comptable pendant la même période, fait ressortir par différence, le montant des créances non recouvrées au 31 décembre. D. Mode de présentation des comptes de gestion, partie « recettes ». Les comptes de gestion des comptables des Etablissements d'Education doivent être présentés de la façon suivante, en ce qui concerne les recettes : a) Seront mentionnées séparément 1. les recettes faites au profit de l'Etat (recettes destinées au compte de trésorerie 1007.01); 2. les recettes pour ordre; b) Les recettes effectuées au profit de l'Etat seront subdivisées par exercice. Exemple : une recette opérée le 15 février 1958 pour des repas fournis à des membres du personnel en décembre 1957 sera comptabilisée comme recette pour compte de l'exercice 1957. La distinction des recettes par exercice ne s'applique qu'aux recettes autres que celles constituées par des allocations familiales. En effet, en ce qui a trait à ces dernières, le montant de la créance que l'Etat possède sur des caisses de compensation n'est connu qu'au moment de la recette. L a date de l'encaissement des allocations familiales détermine ici l'exercice d'imputation de la recette. Quant aux recettes pour ordre, l'exercice s'entend de la période allant du 1"-janvier au. 31 décembre de l'année, sans prolongement aucun. C'est la date à laquelle la recette pour ordre est effectuée qui détermine l'exercice d'imputation. Ainsi une recette pour ordre faite le 30 décembre 1957 concernera l'exercice 1957; une -recette pour ordre effectuée le 2 janvier 1958 concernera l'exercice 1958. c) Le compte de gestion mentionnera le montant des droits et produits constatés du 1'"' janvier au 31 décembre de l'année à laquelle le compte se rapporte, de même rue les sommes restant à recouvrer au 31 décembre de l'année. Les recettes pour ordre ne font pas partie des droits et produits constatés. Seules les allocations familiales et les « autres recettes » faites au profit de l'Etat (compte de trésorerie 1007.01) entrent en ligne de compte. Les allocations fami-
6 Juni 1958
97
3° de toevallige ontvangsten. Het betreft opbrengsten veroorzaakt door onvoorziene omstandigheden en toevallig geïncasseerd voor rekening van een andere rekenplichtige, nier de rekenplichtige van de Thesaurie. Die ontvangsten moeten niet door de rekenplichtigen van de Rijksopvoedingsgestichten worden geïnd. Indien zij echter zulke ontvangsten boeken, moeten zij het bedrag er van op de Thesaurie overschrijven met als aanwijzing : « Toevallige ontvangsten. Rijksmiddelenbegroting, artikel 404.51 ». De rekenplichtige van de Thesaurie boekt die ontvangst in zijn schrifturen en verantwoordt die incassering. C. Aanduiding, op de beheersrekeningen, van de gedurende het jaar vastgestelde rechten en opbrengsten. Aan de hand van de beheersrekening moeten de hogere bestuursorganen kunnen nagaan of de rekenplichtige zich naar behoren heeft gekweten van zijn taak, die voornamelijk bestaat in het innen van de schuldvorderingen van de Staat. Om te kunnen oordelen over de verantwoordelijkheid van de rekenplichtige ter zake moeten die bestuursorganen het bedrag kennen van de rechten en opbrengsten (schuldvorderingen van de Staat) die gedurende het jaar in de schrifturen van het gesticht werden vastgesteld en voor de inning waarvan de rekenplichtige moet instaan. Het bedrag van de gedurende het jaar vastgestelde rechten en opbrengsten (te innen schuldvorderingen) geeft, bij vergelijking met het bedrag van de door de rekenplichtige gedurende dezelfde période gedane inningen, als verschil het bedrag van de op 31 December niet geïnde schuldvorderingen. D. Wijze waarop de beheersrekeningen in hun deel « Ontvangsten » worden opgemaakt. De beheersrekeningen van de rekenplichtigen van de Rijksopvoedingsgestichten moeten, met betrekking tôt de ontvangsten, op de volgende manier worden opgemaakt : a) Worden afzonderlijk opgegeven : 1. de ten voordele van de Staat gedane ontvangsten (ontvangsten bestemd voor de Thesaurierekening 1007.01); 2. de ontvangsten voor orde. b) De ten voordele van de Staat geboekte ontvangsten worden ingedeeld per dienstjaar. Voorbeeld : een op 15 Februari 1958 gedane ontvangst voor in December 1957 aan leden van het personeel verstrekte maaltijden dient geboekt te worden aïs ontvangst voor rekening van het dienstjaar 1957. Het onderscheid tussen de ontvangsten per dienstjaar is enkel van toepassing op andere ontvangsten dan kinderbijslagen. W a t deze laatste betreft immers, is het bedrag van de schuldvordering die de Staat op sommige compensatiekassen heeft, pas gekend op het ogenblik van de ontvangst. De datum waarop de kinderbijslagen worden geïncasseerd, bepaalt hier het dienstjaar voor de aanrekening van de ontvangst. Voor de ontvangsten voor orde dient onder dienstjaar verstaan de période van 1 Januari tôt 31 December van het jaar, zonder enige vérlenging. De datum waarop de ontvangst voor orde wordt geboekt, bepaalt net dienstjaar waarop ze zal worden aangerekend. Zo heeft een op 30 December 1957 gedane ontvangst voor orde betrekking op het dienstjaar 1957; een op 2 Januari 1958 gedane ontvangst voor orde hoort bij het dienstjaar 1958. c) De beheersrekening geeft het bedrag op van de rechten en opbrengsten, vastgesteld van 1 Januari tôt 31 December van het jaar waarop de rekening betrekking heeft, evenals de sommen die op 31 December van het jaar nog dienen te worden geïnd. De ontvangsten voor orde maken geen deel uit van de vastgestelde rechten en opbrengsten. Alleen de kinderbijslagen en de « andere ontvangsten » ten voordele van de Staat gedaan (Thesaurierekening 1007.01) komen in aanmerking.
98
6 juin 1958
Haies constituent des droits et produits constatés de l'exercice qui correspond à l'année de leur encaissement. Les « autres recettes » constituent des droits constatés de l'exercice correspondant à l'année pendant laquelle l'Etat a fait l a fourniture ou la prestation ou a acquis le droit à la recette. Deuxième
partie :
Dépenses.
A. Dépenses à mentionner au compte de gestion. Le compte annuel de gestion doit indiquer, en dehors des recettes, les dépenses effectuées par le comptable du l janvier au 31 décembre de l'année (avances de fonds toutefois exclues). o
r
Les dépenses se limitent normalement aux opérations suivantes : 1. transfert au T r é s o r du montant des recettes effectuées au profit de l'Etat (compte de trésorerie n° 1007.01). Ce transfert constitue une opération hors budget et est qualifiée de « mouvements de fonds ». 2. dépenses pour ordre. Celles-ci comprennent : a) les dépenses faites par le comptable pour le compte des élèves, par prélèvement sur l'avoir détenu pour eux par le comptable; b) le transfert aux intéressés, des sommes reçues pour compte d'autres comptables ou de tiers; c) le transfert au T r é s o r des « recettes accidentelles » effectuées pour le compte du comptable de la Trésorerie et imputables sur l'article 404.51 du budget des Voies et Moyens. *
En ce qui concerne les sommes transférées au T r é s o r et les dépenses pour ordre, l'exercice d'imputation de la dépense doit s'entendre de l'année civile, sans aucun prolongement. Ces opérations doivent donc être comptabilisées pour compte de l'exercice correspondant à l'année pendant laquelle la dépense a eu lieu. Ainsi, un somme transférée au T r é s o r le 2 janvier 1958 sera actée comme une dépense de l'exercice 1958; des allocations familiales reçues pour compte d'un autre établissement en décembre 1957 (et comptabilisées de ce fait en 1957 comme « recettes pour ordre » de l'exercice 1957) doivent être considérées comme des « dépenses pour ordre » de l'exercice 1958, si elles ont été transférées seulement à l'autre établissement en janvier 1958. B. Allocations familiales restituées à des caisses de compensation. Jusqu'au 30 avril 1958 les comptables pouvaient restituer à des caisses de compensation des allocations familiales versées indûment à'l'établissement. Cette restitution ne peut plus être effectuée par leurs soins à partir du 1 mai 1958. Il convient de modifier en ce sens l'instruction n" 4 figurant à la deuxième page de ma circulaire du 28 mars 1958. er
Les demandes de remboursement é m a n a n t de caisses de compensation doivent être transmises à l'administration centrale. Les renseignements suivants doivent être fournis à cette occasion : 1° date à laquelle les allocations dont le remboursement est demandé, ont été prises en recette par le comptable; 2° relevé sur lequel les allocations en cause ont figuré (relevé de l'année 19...; trimestre (ou mois); numéro d'ordre de la recette au relevé : );
6 Juni 1958
99
De kinderbijslagen vormen vastgestelde rechten en opbrengsten van het dienstjaar dat overeenstemt met het jaar van hun incassering. De « andere ontvangsten » vormen vastgestelde rechten van het dienstjaar dat overeenstemt met het jaar gedurende hetwelk de Staat de levering of prestatie heeft verricht of het recht op de ontvangst heeft verkregen. Tweede deel : uitgaven. A. In de beheersrekening op te geven uitgaven. De jaarlijkse beheersrekening moet, buiten de ontvangsten, de uitgaven weergeven die door de rekenplichtige van 1 Januari tôt 31 December van het jaar werden gedaan (geldvoorschotten evenwel uitgesloten). De uitgaven blijven normaal tôt de volgende verrichtingen beperkt : 1. overdracht aan de Schatkist van het bedrag van de ten voordele van de Staat gedane ontvangsten (Thesaurierekening n 1007.01). Deze overdracht is geen begrotingsverrichting en wordt bestempeld als « fondsen in omloop ». 2. uitgaven voor orde. Deze omvatten : a) de uitgaven voor rekening van de verpleegden door de rekenplichtige gedaan door voorafneming uit het tegoed dat voor hen door de rekenplichtige in bewaring wordt gehouden; b) de overdracht aan betrokkenen van de voor rekening van andere rekenplichtigen of van derden ontvangen sommen; c) de overdracht aan de Schatkist van de « toevallige ontvangsten » voor rekening van de rekenplichtige van de Thesaurie geboekt en aan te rekenen op artikel 404.51 van de Rijksmiddelenbegroting. r
Voor de aan de Schatkist overgedragen sommen en de uitgaven voor orde dient onder aanrekeningsdienstjaar van die uitgaven te worden verstaan, het kalenderjaar, zonder enige vérlenging. Die verrichtingen moeten dus geboekt worden voor rekening van het dienst"aar dat overeenstemt met het jaar gedurende hetwelk de uitgave werd gedaan. !o zal een som die op 2 Januari 1958 aan de Schatkist wordt overgedragen, geboekt worden als een uitgave van het dienstjaar 1958; kinderbijslagen in December 1957 ontvangen voor rekening van een ander gesticht (en dienvolgens in 1957 geboekt als « ontvangsten voor orde » van het dienstjaar 1957) dienen beschouwd te worden als « uitgaven voor orde » van het dienstjaar 1958 indien ze pas in 1958 aan het andere gesticht werden overgedragen.
i
B. Aan compensatiekassen teruggestorte kinderbijslagen. Tôt 30 April 1958 konden de rekenplichtigen ten onrechte aan het gesticht gestorte kinderbijslagen aan de compensatiekassen terugstorten. Met ingang van 1 Mei 1958 kan die terugstorting niet meer door hun toedoen geschieden. De onderrichting n 4 op de tweede bladzijde van mijn omzendbrief van 28 Maart 1958 dient dan ook in die zin gewijzigd. r
De aanvragen om terugbetaling vanwege de compensatiekassen het Hoofdbestuur worden doorgezonden.
moeten aan
Naar aanleiding hiervan moeten de volgende inlichtingen worden verstrekt : 1° datum waarop de kinderbijslagen, waarvan de terugbetaling wordt aangevraagd door de rekenplichtige als ontvangst werden geboekt; 2° opgave waarop bedoelde kinderbijslagen voorkwamen (opgave van het jaar ; . . kwartaal (of maand); volgnummer van de ontvangst op de opgave : );
100
6 juin 1958
3° date à laquelle les allocations familiales reçues indûment ont été transférées au T r é s o r ; A° montant transféré dans lequel ces allocations sont comprises. L'Administration centrale transmettra les renseignements complémentaires aux restitution des sommes versées indûment par tation de la dépense sur le « Budget des est un budget des dépenses de l'Etat.
les demandes de remboursement et instances compétentes, aux fins de les caisses de compensation et d'impunon-valeurs et remboursements » qui
La restitution ne pourra être opérée aussi longtemps que les allocations familiales versées indûment n'auront pas été transférées au Trésor, c'est-à-dire aussi longtemps que le comptable qui les a reçues ne les aura pas virées au compte de chèques postaux n" 120 du Ministère des Finances.
En ce qui concerne l'année 1957 et les quatre premiers mois de l'année 1958, les comptables qui ont restitué des allocations familiales à des caisses de compensation devront acter la dépense dans leur compte de gestion, partie « Dépenses », subdivision : « Dépenses à régulariser sur le budget des non-valeurs et remboursements ». Les restitutions faites en 1957 seront indiquées dans le compte de gestion de de cette année; les .restitutions opérées pendant les quatre premiers mois de l'année 1958 seront mentionnées dans le compte de gestion de l'année 1958. C. Frais du compte de chèques postaux « recettes ». Le fonctionnement du compte de chèques postaux « Recettes » entraîne inévitablement des frais. En effet, l'Office des chèques postaux débite à ce compte le coût des carnets, des enveloppes, etc. fournis par lui, de même que les frais relatifs aux chèques émis par l'établissement. Ces dépenses ne peuvent a p p a r a î t r e dans le compte de gestion du comptable. C'est pourquoi les dépenses de l'espèce faites au cours de l'année 1957 seront, exceptionnellement, déduites des recettes faites en 1957 au profit de l'Etat. En ce qui concerne l'année 1958, il ne peut plus être opéré de la sorte. Si des frais sont portés en compte par l'Office des chèques postaux, le comptable les inscrira à l'état n" 168 des menues dépenses, et les imputera à l'article 9.3 du budget. Il établira un ordre de virement, à charge du compte de chèques postaux « Avances de fonds » et au profit du compte de chèques postaux « Recettes » pour un montant égal à celui des frais débités à ce dernier compte par l'Office des chèques postaux. De la sorte, l'avoir total au compte de chèques postaux « Recettes » sera reconstitué. D. Date sous laquelle les opérations faites sur le compte de chèques postaux doivent être comptabilisées. Toutes les opérations effectuées sur le compte de chèques postaux doivent être .comptabilisées dans les écritures du comptable sous la date de l'extrait de compte délivré par l'Office des chèques postaux. Troisième
partie : Documents à joindre aux comptes annuels de gestion.
Les documents désignés ci-après doivent accompagner les comptes annuels de gestion : 1" l'année 2° l'année
le procès-verbal de situation de caisse n" 190, établi au 31 décembre de qui précède celle pour laquelle le compte est rendu; l'état des droits et produits constatés du 1" janvier au 31 décembre de à laquelle le compte se rapporte (état n" 1);
6 Juni 1958
101
3° datum waarop de ten onrechte ontvangen kinderbijslagen aan de Schatkist werden overgedragen; 4° overgedragen bedrag waarin die kinderbijslagen begrepen zijn. Het Hoofdbestuur zal de aanvragen om terugbetaling en de aanvullende inlichtingen aan de bevoegde instanties overmaken, opdat de ten onrechte door de compensatiekassen gestorte sommen zouden teruggestort worden en de uitgave zou aangerekend worden op de « Begroting van kwade posten en terugbetalingen », die een begroting is van de uitgaven van de Staat. Terugstorting is onmogelijk zolang de ten onrechte gestorte kinderbijslagen niet aan de Schatkist zullen zijn overgedragen, d.w.z. zolang de rekenplichtige die ze ontvangen heeft ze niet zal overgeschrèven hebben op de postrekening n 120 van het Ministerie van Financiën. r
Wat het jaar 1957 en de eerste vier maanden van het jaar 1958 betreft, moeten de rekenphchtigen die aan sommige compensatiekassen kinderbijslagen hebben teruggestort, die uitgave boeken in nun beheersrekening, onder de rubriek « Uitgaven », onderverdeling « Uitgaven te regulariseren op de Begroting van kwade posten en terugbetalingen ». De in 1957 verrichte terugstortingen zullen worden opgegeven in de beheersrekening van dat jaar; de in de loop van de eerste vier maanden van het jaar 1958 verrichte terugstortingen zullen worden opgegeven in de beheersrekening van het jaar 1958. C. Kosten van de postrekening « Ontvangsten ». De verrichtingen op de postrekening « Ontvangsten » brengt onvermijdelijke kosten mede. Het Bestuur der postchecks debiteert immers die rekening voor de kosten van de boekjes, omslagen, enz. die het levert, evenals voor de kosten van de door het gesticht uitgegeven checks. Die uitgaven mogen niet voorkomen in de beheersrekening van de rekenplichtige. Daarom dienen soortgelijke uitgaven die in de loop van het jaar 1957 gedaan werden, uitzonderlijk te worden afgetrokken van de in 1957 ten voordele van de Staat gedane ontvangsten. Voor het jaar 1958 mag er aldus niet meer worden te werk gegaan. Indien het Bestuur der postchecks kosten in rekening brengt, zal de rekenplichtige ze inschrijven op de staat n 168 van de geringe uitgaven, en ze aanrekenen op artikel 9.3 van de begroting. Hij zal een overschrijvingsorder opmaken ten laste van de postrekening « geldvoorschotten » en ten voordele van de postrekening « Ontvangsten », voor een bedrag dat gelijk is aan dat van de kosten waarvoor deze laatste rekening door het Bestuur der postchecks werd gedebiteerd. Op die manier wordt het totaal tegoed op de postrekening « ontvangsten » hersteld. r
D. Datum waarop de door middel van de postrekening gedane verrichtingen moeten geboekt worden. Al de door middel van de postrekening uitgevoerde verrichtingen moeten in de schrifturen van de rekenplichtige geboekt worden op de datum van het rekeninguittreksel dat door het Bestuur der postchecks wordt verstrekt. Derde deel: bescheiden die bij de jaarlijkse moeten worden gevoegd.
beheersrekeningen
De hierna opgesomde bescheiden moeten bij de jaarlijkse beheersrekeningen worden gevoegd : 1" het proces-verbaal van kastoestand n 190, opgemaakt op 31 December van het jaar vôôr dat waarvoor rekening wordt af gelegd; 2° de staat van de rechten en opbrengsten, vastgesteld van 1 Januari t ô t 31 December van het jaar waarop de rekening betrekking heeft (staat n 1); r
r
102
6 juin
1958
3° l'état détaillé des recettes faites pendant cette année (état n° 2); 4° l'état détaillé des dépenses effectuées pendant cette année (état n° 3); 5° le procès-verbal de situation de caisse n° 190 établi au-31 décembre de cette a n n é e ; 6" l'état des droits et produits constatés non recouvrés par le comptable au 31 décembre de cette année (état n" 4). Les divers documents énumérés ci-dessus, et le compte de gestion lui-même, doivent être transmis à l'Administration centrale en quadruple expédition. Doivent y être annexés : 1. les pièces justificatives des recettes et des dépenses; 2. les extraits du compte de chèques postaux « Recettes » délivrés pendant l'année par l'Office des chèques postaux; 3. les avis de crédit et les avis de débit relatifs aux opérations figurant aux dits extraits IV. De la période complémentaire de l'exercice. Pièces à transmettre à l'Administration centrale. L'exercice 1957 ne se termine que le 31 mars 1958, en ce qui concerne : 1° la constatation des droits et produits appartenant à cet exercice; 2° le recouvrement de ces droits et produits. Les droits et produits constatés de l'exercice 1957 non recouvrés au 31 mars 1958, doivent être reportés par le comptable à l'exercice suivant; d'autre part, les recettes faites a p r è s le 31 mars 1958 sur des droits et produits reportés doivent être comptabilisées pour compte de l'exercice 1958. Le compte de gestion relatif à l'année 1957 ne mentionne que les droits et produits (créances) dont le montant était constaté au 31 décembre 1957 dans les écritures de l'établissement. P a r ailleurs, i l ne comprend que les recettes faites jusqu'au 31 décembre 1957. Il en résulte que si l'on veut, en matière de droits et produits constatés et de recettes, connaître la situation complète de l'exercice 1957, d faudra : Ajouter aux droits et produits constatés de l'exercice 1957, mentionnés dans le compte de gestion de l'année 1957, ceux dont le montant a été constaté dans les écritures de l'établissement après le 31 décembre 1957, pour le compte de l'exercice 1957 (c'est le cas des factures établies au début de l'année 1958 pour des fournitures ou des prestations faites par l'établissement en 1957); Ajouter au chiffre des recettes effectuées en 1957 pour compte de l'exercice 1957 et mentionnées dans le compte de gestion de l'année 1957, les recettes effectuées du 1" janvier 1958 au 31 mars 1958, pour compte de l'exercice 1957; Confronter 31 mars 1958, de cet exercice l'exercice 1957, (exercice 1958).
les droits et produits constatés de l'exercice 1957, clôturé au et les recettes effectuées jusqu'au 31 mars 1958 pour compte afin de déterminer le montant des droits et produits constatés de non recouvrés au 31 mars 1958 et à reporter à l'exercice suivant
Normalement, i l faudrait attendre que le compte de gestion relatif à l'année 1958 soit établi (c'est-à-dire le début de l'année 1959) avant de pouvoir dresser la situation complète de l'exercice 1957. Le Ministre des Finances demande que les données devant lui permettre de dresser cette situation lui soient communiquées immédiatement après la clôture de l'exercice, en l'occurrence immédiatement a o r è s le 31 mars 1958.
6 Juni 1958
103
3° de omstandige staat van de gedurende dat jaar gedane ontvangsten (staat n 2); 4° de omstandige staat van de gedurende dat jaar gedane uitgaven (staat n 3); 5° het proces-verbaal van kastoestand n 190, opgemaakt op 31 December van dat jaar; 6" de staat van de vastgestelde rechten en opbrengsten die op 31 December van dat jaar niet door de rekenplichtige waren geïnd (staat n ' 4). r
r
r
De verschillende hierboven opgesomde bescheiden en de beheersrekening zelf moeten in viervoud aan het Hoofdbestuur worden toegezonden. Daarbij moeten worden gevoegd : 1. de stukken tôt staving van de ontvangsten en uitgaven; 2. de uittreksels uit de postrekening « Ontvangsten » gedurende het jaar door het Bestuur der postchecks verstrekt; 3. de kennisgevingen van débet en van creditering betreffende de verrichtingen welke op bedoelde uittreksels voorkomen. IV. De aanvullende période van het dienstjaar. Aan het Hoofdbestuur over te zenden stukken. Het dienstjaar 1957 wordt slechts op 31 Maart 1958 afgesloten voor : 1° de vaststelling van de rechten en opbrengsten welke op dit dienstjaar betrekking hebben; 2° de inning van die rechten en opbrengsten. De vastgestelde rechten en opbrengsten van het dienstjaar 1957, welke op 31 Maart 1958 niet geïnd zijn, moeten door de rekenplichtige op het volgend dienstjaar worden overgedragen; aan de andere kant moeten de na 31 Maart 1958 wegens overgedragen rechten en opbrengsten gedane ontvangsten, voor rekening van het dienstjaar 1958 worden geboekt. De beheersrekening betreffende het jaar 1957 vermeldt enkel de rechten en opbrengsten (schuldvorderingen) waarvan het bedrag op 31 December 1957 in de schrifturen van het gesticht was vastgesteld. Ze omvat bovendien enkel de tôt 31 December 1957 gedane ontvangsten. Daaruit volgt dat zo men, in zake vastgestelde rechten en opbrengsten en ontvangsten, de volledige toestand van het dienstjaar 1957 w i l kennen, men bij de vastgestelde rechten en opbrengsten van het dienstjaar 1957, welke in de beheersrekening van het jaar 1957 zijn opgegeven, die moet voegen waarvan het bedrag in de schrifturen van het gesticht na 31 December 1957, voor rekening van het dienstjaar 1957, werd vastgesteld (dit geldt ten aanzien van de in het begin van het jaar 1958 opgemaakte fakturen voor leveringen of prestaties door net gesticht in 1957 verricht); bij het cijfer van de in 1957 voor rekening van het dienstjaar 1957 gedane ontvangsten, welke in de beheersrekening voor het jaar 1957 zijn opgegeven, de ontvangsten moet voegen die, van 1 Januari 1958 tôt 31 Maart 1958, voor rekening van het dienstjaar 1957 gedaan werden; de vastgestelde rechten en opbrengsten van het dienstjaar 1957, afgesloten op 31 Maart 1958, en de tôt 31 Maart 195S voor rekening van dit dienstjaar gedane ontvangsten moet vergelijken om het bedrag te bepalen van de vastgestelde rechten en opbrengsten van het dienstjaar 1957, welke op 31 Maart 1958 niet geïnd waren en op het volgende dienstjaar (dienstjaar 1958) moeten overgedragen worden. Normaal zou moeten worden geivacht tôt de beheersrekening betreffende het jaar -1958 opgemaakt is (d.w.z. tôt begin 1959), vooraleer de volledige toestand van het dienstjaar 1957 kan worden opgemaakt. De Minister van Financiën vraagt dat de gegevens die hem in staat moeten stellen deze toestand op te maken, hem dadelijk na afsluiting van het dienstjaar, in dit geval onmiddellijk na 31 Maart 1958, zouden worden toegestuurd.
104
6-18 juin 1958
L'Administration centrale a élaboré, à cet effet, à l'usage des comptables, les états n"" 5, 6 et 7. L'état n° 5 mentionne les droits et produits constatés par l'établissement du 1" janvier 1958 au 31 mars 1958, pour compte de l'exercice 1957. L'état n° 6 détaille les recettes faites du 1" janvier 1958 au 31 mars 1958, pour compte de l'exercice 1957. L'état n° 7 indique les droits et produits constatés de l'exercice 1957 non recouvrés au 31 mars 1958 (droits et produits à reporter à l'exercice suivant). D'autre part, un état n" 8 doit être produit à l'intention du Ministre des Finances. Il doit mentionner les versements faits au T r é s o r du 1 janvier 1958 au 31 mars 1958, pour le compte de trésorerie n" 1007.01. Tous les versements effectués pour ce compte pendant la susdite période doivent y être mentionnés, peu importe qu'il s'agisse du transfert de recettes afférentes à l'exercice 1957 ou du transfert de recettes intéressant l'exercice 1958. Aucune distinction par exercice ne doit être opérée. er
*
*
Les recettes pour ordre, les recettes accidentelles et les allocations familiales ne peuvent être indiquées sur les états n"' 5 et 6. #
*
*
Les comptables doivent dresser, chaque année, après le 31 mars (date de clôture de l'exercice précédent), les états n 5, 6, 7 et 8. o s
Ils doivent les faire parvenir à l'Administration centrale avant le 15 avril. Ils veilleront à l'exactitude absolue des données, attendu que les montants mentionnés aux états susvisés seront considérés comme définitifs par le Ministère des Finances et par la Cour des Comptes et devront correspondre aux montants que les comptables consigneront dans le compte de gestion qu'ils introduiront au début de l'année suivante, notamment dans la partie « Recettes », tableau « Exercice antérieur » de ce compte. Pour le Ministre : Le Directeur, R.
PETIT.
COTISATIONS FOUR LA PENSION DES E M P L O Y É S O C C U P É S M O I N S D E D E U X H E U R E S PAR J O U R .
10 juin 1958. — Administration des Etablissements pénitentiaires, comptabilité, litt. E, n" 113, cf. Bulletin de l'Administration pénitentiaire, juillet-août 1958, page 295.
TRAITEMENT. — TRANSFERT
(1).
18 juin 1958. — Arrêté royal : 1° Supprimant le traitement à charge de l'Etat attaché, par arrêté royal du 28 mars 1837, à la place, de vicaire p r è s la paroisse-succursale Saint Nicolas, à Herfelingen; 2" Attachant un traitement à charge de l'Etat à la seconde place de vicaire près la paroisse-succursale Saint Servais, à Wemmel. (1) Moniteur
belg\e du 13 juillet 1958, n" 194.
6-18 Juni 1958
105
Met dit doel heeft het Hoofdbestuur ten gerieve van de rekenphchtigen de staten n " 5, 6 en 7 ontworpen. Staat n 5 vermeldt de rechten en opbrengsten, door het gesticht van 1 Januari 1958 tôt 31 Maart 1958 voor rekening van het dienstjaar 1957 vastgesteld. Staat n 6 geeft een omstandige opgave van de voor rekening van het dienstjaar 1957 van 1 Januari 1958 tôt 31 Maart 1958 gedane ontvangsten. Op staat n 7 komen de vastgestelde rechten en opbrengsten voor van het dienstjaar 1957, welke op 31 Maart 1958 nog niet geïnd waren (naar het volgende dienstjaar over te dragen rechten en opbrengsten). Aan de andere kant moet ten behoeve van de Minister van Financiën een staat n 8 worden overgelegd. Hierop moeten de stortingen voorkomen van 1 Januari 1958 tôt 31 Maart 1958 aan de Schatkist gedaan voor de Thesaurierekening n 1007.01. A l de voor die rekening gedurende bovenbedoelde période verrichte stortingen moeten er in vermeld worden, of het nu gaat om de overdracht van ontvangsten betreffende het dienstjaar 1957 of om de overdracht van ontvangsten die op het dienstjaar 1958 betrekking hebben. Onderscheid per dienstjaar dient niet gemaakt. r
r
r
r
r
De ontvangsten voor orde, de toevallige ontvangsten en de kinderbijslagen mogen niet in de staten n " 5 en 6 worden opgegeven. *
*
Ieder jaar moeten de rekenphchtigen na 31 Maart (datum waarop het vorige dienstjaar wordt afgesloten) de staten n™ 5, 6, 7 en 8 opmaken. Zij moeten die vôor 15 April aan het Hoofdbestuur doen toekomen. Zij dienen er zorg voor te dragen dat de gegevens volstrekt juist zijn, aanezien de in bovenbedoelde staten vermelde bedragen door het Ministerie van inancién als definitief zullen beschouwd worden en dienen overeen te stemmen met de bedragen die de rekenphchtigen zullen opgeven in de beheersrekening, die zij bij het begin van het volgende jaar zullen overleggen, met name in het deel « Ontvangsten », tabel « V o r i g dienstjaar » van die rekening.
P
Voor de Minister : De Directeur, R.
PETIT.
BIJDRAGEN VOOR H E T PENS10EN V A N BEDIENDEN DIE MINDER DAN T W E E U R E N PER DAG T E WERK GESTELD ZIJN.
r
10 Juni 1958. — Bestuur der Strafinrichtingen, comptabiliteit, litt. E , n 113, cf. Bulletin van het Bestuur der Strafinrichtingen, Juli-Augustus 1958, bladzijde 295.
WEDDE. —
OVERDRACHT
(1).
18 Juni 1958. — Koninklijk besluit waarbij : 1° De bij koninklijk besluit van 28 Maart 1837 aan de plaats van onderpastoor bij de hulpparoehie van de Heilige Niklaas, te Herfelingen, op staatsgelden verbonden wedde, wordt afgeschaft; 2° A a n de tweede plaats van onderpastoor bij de hulpparoehie van de Heilige Servatius, te Wemmel, een wedde op staatsgelden wordt verbonden. (1) Belgisch Staatsblad
r
van 13 Juli 1958, n 194.
106
20-23 juin 1958
VISITES A L'EXPOSITION UNIVERSELLE ET INTERNATIONALE D E B R U X E L L E S
1958.
Office de la Protection de l'Enfance. Service pédagogique et d'Inspection. N " 142. Bruxelles, le 20 juin 1958. Aux directions l'Etat.
des Etablissements
d'Observation
et d'Education
de
J'ai l'honneur de vous faire savoir qu'en principe, les élèves méritants de votre établissement sont autorisés à se rendre à l'Exposition de Bruxelles, dans les prochains mois. A l'occasion de ces visites, la direction veillera à ce que la surveillance soit exercée de manière discrète, mais attentive; à cet effet, je suggère que la visite des divers pavillons s'effectue par petits groupes de 5 à 6 mineurs qui seront accompagnés si possible de 2 éducateurs. Les déplacements se feront de préférence par groupe de 25 à 30 unités maximum, qui se divisera en sous-groupes, une fois arrivé dans l'enceinte de l'Exposition. L a présente autorisation vaut pour la durée de l'Exposition; les visites seront organisées par la direction au mieux des intérêts de la communauté et de la bonne marche de l'établissement. Je crois utile, par ailleurs, de vous faire connaître quelques points d'ordre pratique : I. Des cartes d'entrée à prix réduit — 20 francs par personne — peuvent être obtenues pour un groupe de 20 élèves, sous la conduite de leurs éducateurs, lesquels bénéficient du même tarif. Les démandes doivent être introduites par la direction de l'établissement, qui certifie que les bénéficiaires de cette disposition appartiennent à son école. Les demandes seront adressées au siège de la Société de l'Exposition, Direction de l'Exposition, au moins huit jours avant la date d'utilisation des tickets, qui ne seront valables que pour la date indiquée. II. Des tickets d'entrée au prix de 10 francs peuvent être obtenus par l'intermédiaire des « Voyages scolaires belgo-luxembourgeois », 169, rue de la L o i , à Bruxelles (organisme dépendant du Ministère de l'Instruction publique). III. L'accès de l'Atomium est gratuit pour les groupes scolaires et assimilés s'il s'agit d'élèves âgés de 14 ans et plus. Les demandes doivent être adressées à « Atomium-Expo 58 » et doivent mentionner les jour et heure de la visite. Pour le Ministre : L'Inspecteur général délégué, M.
DE CNYF.
C U L T E ISRAÉLITE DU RITE PORTUGAIS O U SÉPHARADITE (1).
23 juin 1958. — Arrêté royal : 1° établissant un conseil d'administration pour la gestion des intérêts temporels du culte auprès de la synagogue israélite du rite portugais ou sépharadite, à Bruxelles; 2° attachant un traitement annuel de 44 400 francs, à charge de l'Etat, à partir du' 1:"' mai 1958, à une place de ministre-officiant près là synagogue israélite du rite portugais ou sépharadite, à Bruxelles. (1) Moniteur belge, 16 juillet 1958, n° 197.
107
20-23 juni 1958
B E Z O E K E N A A N D E A L G E M E N E W E R E L D T E N T O O N S T E L L I N G 1958
TE BRUSSEL.
Dienst voor Kinderbescherming. Pedagogische Dienst en lnspectie. N * 142. Brussel, 20 Juni 1958. Aan de Directies van de Rijksobservatie-
en
Rijksopvoedingsgestichten.
Ik heb de eer u ter kennis te brengen dat het in principe aan aile verdienstelijke verpleegden van uw gesticht wordt toegestaan om zich in de eerstkomende maanden naar de Wereldtentoonstelling te Brussel te begeven. Bij deze bezoeken zal de directie er voor zorgen dat er discreet en nauwlettend toezicht wordt uitgeoefend; te dien einde, suggereer ik dat het bezoek aan de verscheidene paviljoenen zou gescheiden per kleine groepen van 5 à 6 minderjarigen, zo mogelijk begeleid door 2 opvoeders. De verplaatsingen dienen bij voorkeur te geschieden per groep van ten hoogste 25 a 30 eenheden die, eens binnen de omheining van de Tentoonstelling, in kleinere groepen zullen verdeeld worden. Onderhavige toelating geldt voor de duur van de Tentoonstelling, de directie dient de bezoeken zo voordelig mogelijk voor de gemeenschap en de goede gang van het gesticht in te richten. Ik acht het daarenboven nuttig u kennis te geven van enkele punten van practische aard : I. Toegangskaarten tegen verminderde prijs — 20 frank per persoon — kunnen bekomen worden voor een groep van 20 verpleegden, onder geleide van hun opvoerders, die hetzelfde tarief bekomen. De aanvragen moeten ingediend worden door de directie van het gesticht, die verklaart dat zij die het voordeel van bedoelde beschikking genieten, aan haar school verbonden zijn. De aanvragen moeten gericht worden tôt de zetel van de Vereniging van de Tentoonstelling, Directie van de Tentoonstelling, ten minste acht dagen vôôr de datum, waarop de kaartjes, die slechts geldig zullen zijn voor de opgegeven datum, zullen gebruikt worden. II. Toegangskaarten tegen 10 frank kunnen bekomen worden door bemiddeling van de « Belgisch-Luxemburgse Schoolreizen », Wetstraat, 169, te Brussel (organisme dat afhangt van het Ministerie van Openbaar Onderwijs). III. De toegang tôt het Atomium is gratis voor schoolgroepen of daarmede gelijkgestelde groepen, indien het gaat om leerlingen van 14 jaar en ouder. De aanvragen moeten worden gericht tôt « Atomium-Expo 58 » en moeten de dag en het uur van het bezoek vermelden, Voor de •Minister : De afgevaardigde Inspecteur-Generaal, M.
DE
CNYF.
ISRAËLIT1SCHE E R E D I E N S T V A N D E P O R T U G E S E O F S E P H A R A D I T I S C H E R I T U S
(1).
23 Juni 1958. — Koninklijk besluit waarbij : 1° een raad tôt beheer, voor het beheer der tijdelijke belangen van de eredienst bij de israélitische synagoog van de Portugese of Serapharaditische ritus, te Brussel, wordt aangesteld; 2° met ingang van 1 Mei 1958 een jaarwedde van 44 400 frank, op staatsgelden, aan een plaats van officiërend bedienaar bij de israélitische synagoog van de Portugese of Serapharaditische ritus te Brussel, wordt verbonden. r
(1) Belgisch Staatsblad, 16 Juli 1958, n 197.
108
23 juin — 2 juillet 1958 CULTE
ISRAÉLITE ORTHODOXE
(1).
23 juin 1958. — Arrêté royal attachant un traitement annuel de 42 000 francs, à charge de l'Etat, à partir du l " mai 1958, à une place de ministre-officiant près la synagogue israélite orthodoxe de Bruxelles-Anderlecht. r
23 J U I N 1958.
—
ORGANISATION J U D I C I A I R E .
R É P A R T I T I O N DES C A N T O N S D E JUSTICE D E P A I X D ' A P R È S L E U R P O P U L A T I O N
(2).
T R A N S F Ê R E M E N T S DES D É T E N U S .
24 juin 1958. — Administration des d'étude, litt. R, n" X I V , cf. Bulletin de août 1958, pages 296 à 300.
Etablissements pénitentiaires, bureau l'Administration pénitentiaire, juillet-
CLASSIFICATION. — CONDAMNÉS CORRECTIONNELS RÉCIDIVISTES DONT LA P E I N E D É P A S S E CINQ ANS.
Administration
des
Etablissements pénitentiaires. Bureau d'Etude. Litt. R. N " 1. Bruxelles, 2 juillet 1958.
A MM. les Directeurs des Etablissements
pénitentiaires,
L a circulaire de classification du 1"' juin 1951 prescrit le transfèrement vers les prisons à Termonde et à Tournai dés condamnés correctionnels récidivistes qui ont au moins un an d'emprisonnement à subir au moment de leur transfèrement. Ce terme est réduit à six mois lorsqu'il s'agit de récidivistes mis à la disposition du gouvernement. A l'avenir, ces dispositions ne seront plus applicables à l'égard des récidivistes dont la peine ou le total des peines d'emprisonnement dépasse cinq ans; ils seront dirigés dorénavant vers la prison centrale à Louvain. En ce qui concerne les condamnés de cette catégorie qui séjourneraient pour le moment à l'établissement sous votre direction, je vous prie d'ordonner leur transfèrement aussitôt que possible. Si le départ immédiat de l'un ou l'autre d'entre eux était de nature à entraver la bonne marche des services, il vous appartiendrait de transmettre un état n° 58 motivé au Service du Contentieux et d'attendre la décision de l'Administration centrale. L a même procédure est à suivre à l'égard des condamnés admis à l'établissement sous votre direction en vertu d'un ordre individuel de l'Administration supérieure. Pour le Ministre : Le Directeur général, J.
(1) Moniteur belge, 16 juillet 1958, n° 197. (2) Moniteur belge. 7-8 juillet 1958, n " 188-189.
DUPRÉEL.
109
23 Juni — 2 Juli 1958 O R T H O D O X E ISRAÉLITISCHE EREDIENST
(1).
23 Juni 1958. — Koninklijk besluit waarbij, met ingang van 1 Mei 1958, een jaarwedde van 42 000 frank op staatsgelden, aan een plaats van officiërencl bedienaar bij de orthodoxe israélitische synagoog van Brussel-Anderlecht, wordt verbonden.
23 JUNI 1958.
— RECHTERLIJKE INRICHTING.
INDELING VAN DE VREDEGERECHTSKANTONS VOLGENS HUN BEVOLKING
(2).
OVERBRENGINGEN VAN D E GEDETINEERDEN. .
24 Juni 1958. — Bestuur der Strafinrichtingen, studiebureau, litt. R, n X I V , cf. Bulletin van het Bestuur der Strafinrichtingen, |tili-Augustus 1958, bladzijde 296 tôt 300. r
CLASS1FICATIE. —
CORRECTIONEEL V E R O O R D E E L D E REC1D1VISTEN
WIER STRAF HOGER IS DAN VIJF JAAR.
Bestuur der Strafinrichtingen. r
Studiebureau. Litt. R. N 1. Brussel, 2 |uli 1958. Aan de heren Bestuurders
van de
Strafinrichtingen,
Bij de omzendbrief van 1 Juni 1951 betreffende de classificatie wordt voorgeschreven dat de correctioneel veroordeelde recidivisten die, op het tijdstip van hun overbrenging. tenminste één jaar gevangenisstraf moeten ondergaan. naar de gevangenissen te Dendermonde en te Doornik moeten overgebracht worden. Deze termijn wordt tôt zes maanden verminderd wanneer het gaat om recidivisten die ter beschikking van de Regering-worden gesteld. Voortaan zullen deze bepalingen niet meer worden toegepast'voor de recidivisten wier gevangenisstraf of gezamenlijke gevangenisstraffen meer dan vijf jaar bedragen. Bedoelde gedetineerden dienen in het vervolg naar de centrale gevangenis te Leuven te worden gezonden. Ik verzoek u te gelasten dat de veroordeelden van deze catégorie, die thans in uw inrichting zouden verblijven, zo spoedig mogelijk overgebracht worden. Moest het onverwijld vertrek van een onder hen de goede gang vati de diensten belemmeren, dan behoort gij een gemotiveerde staat 58 aan de Dienst der Geschillen te zenden en de beslissing van het Hoofdbestuur af te wachten. Hetzelfde geldt voor de veroordeelden die in uw inrichting werden opgenomen ingevolge een individueel bevel van hogerhand. Voor de Minister : De Directeur-Generaal, J. r
(1) Belgisch Staatsblad, 16 Juli 1958, n 197. (2) Belgisch Staatsblad, 7-8 Juli 1958, n " 188-189. r
DUPRÉEL.
110
7-8 juillet 1958
P O L I C E DES ÉTRANGERS.
Administration de la Sûreté Publique. Bureau d'étude. N° 200 C 56. Bruxelles le 7 juillet 1958. Monsieur le Gouverneur, Après consultation de mon administration, le Commandement de la Gendarmerie a donné pour instructions aux unités sous ses ordres, de retirer les certificats d'inscription ou cartes d'identité périmés trouvés en la possession de ressortissants étrangers à l'occasion d'un contrôle et de transmettre ces documents à l'administration communale de la résidence des intéressés en Belgique. Lors de la saisie, ceux-ci doivent recevoir une attestation constatant ce retrait et les invitant à se présenter dans les cinq jours à la dite administration pour examen de leur situation. J'ai l'honneur de vous prier de vouloir bien informer de ce qui précède les administrations communales de la Province et les mettre en garde, à cette occasion, contre le renouvellement ou la prorogation du titre de séjour d'un étranger qui aurait été rayé des registres communaux. Dans cette éventualité, l'intéressé devra, en principe, être mis en possession d'une attestation d'immatriculation et son cas soumis à mon administration pour décision. Si l'étranger est toujours inscrit aux dits registres, la prorogation ou le renouvellement de son permis pourront, par contre, être effectués d'office en prenant pour date de départ celle d'expiration indiquée sur le titre saisi. Pour le Ministre : Le Conseiller-Chef de Service, SIMONNE LALOUX.
CONTROLE PSYCHIATRIQUE DES DÉTENUS
LIBÉRÉS.
Administration des Etablissements pénitentiaires, Bureau d'Etude, litt. R., n° VIII. Bruxelles, le 8 juillet 1958. ^
A MM. les directeurs des Etablissements
pénitentiaires.
II vient de m'être signalé que des condamnés libérés et placés sous contrôle psychiatrique se présentent aux différents dispensaires d'hygiène mentale, sans que ces derniers aient été mis en possession des renseignements indispensables à l'exercice de la tutelle. Pour remédier à cet état de closes, le Service social pénitentiaire transmettra dorénavant un plan de reclassement à ces organismes au moment de la libération. Si des indications. complémentaires s'avéraient nécessaires, ce service vous prierait d'inviter lé médecin anthropologue à faire parvenir à son confrère du dispensaire une copie du rapport anthropologique ou un rapport médical spécial. Dans ce dernier cas, vous voudrez bien veiller à ce qu'il soit donné suite sans retard aux demandes qui vous parviendront. Pour le Ministre : Le Directeur général, J.
DUPRÉEL.
111
7-8 Juli 1958 VREEMDELINGENPOLITIE.
Administratie der Openbare Veiligheid. Studiebureau. N
r
200. C 56.
Brussel, 7 Juli 1958. Mijnheer de Gouverneur, N a raadpleging van mijn administratie, heeft de commandant van de Rijkswacht aan de onder zijn bevel staande eenheden onderrichtingen gegeven om de vervallen bewijzen van inschrijving of identiteitskaarten die bij contrôle in het bezit van vreemde onderdanen worden gevonden, over te maken aan het gemeentebestuur van de verblijfplaats der betrokkenen in België. Bij de inbeslagneming dient aan deze laatsten een bewijs overhandigd te worden waaruit blijkt dat het bedoelde stuk afgenomen en de betrokkenen uitgenodigd werden zich binnen de vijf dagen bij het voormeld gemeentebestuur aan te bieden, ten einde hun toestand te laten onderzoeken. Ik heb de eer u te verzoeken dit ter kennis van de gemeentebesturen van uw provincie te willen brengen en deze daarbij te vragen er zich voor te hoeden het verblijfbewijs van een uit de gemeenteregisters geschrapte vreemdeling te dezer gelegenheid te vernieuwen of te verlengen. Mocht deze laatste eventualiteit zich voordoen, dan dient aan de betrokken vreemdeling, in princiep, een attest van immatriculatie overhandigd te worden en zijn geval voorgelegd aan mijn administratie voor beslissing. Indien betrokkene evenwel nog steeds ingeschreven is, mag van ambtswege overgegaan worden tôt de vérlenging of vernieuwing van zijn verblijfbewijs, met als begindatum de vervaldag van het inbeslaggenomen bewijs. Voor de Minister : De adviseur-dienstchef, SIMONNE LALOUX.
PSYCHIATR1SCHE C O N T R O L E VAN DE ONTSLAGEN
GEVANGENEN.
Bestuur der Strafinrichtingen, Studiebureau, litt. R., n VIII. Brussel, 8 Juli 1958. r
Aan de heren Bestuurders
van de
Strafinrichtingen,
Er werd mij ter kennis gebracht dat ontslagen veroordeelden, die onder psychiatrische contrôle staan, zich in de verschillende dispensaria voor geesteshygiëne aanmelden zonder dat laatsgenoemden in het bezit werden gesteld van de inlichtingen, die volstrekt noodzakelijk zijn om de voogdij uit te oefenen. Om aan deze staat van zaken te verhelpen, zal de Sociale Dienst der Strafinrichtingen voortaan, op het ogenblik van de invrijheidstelling aan die organismen een reclasseringsplan overmaken. Moesten er aanvullende inlichtingen nodig blijken, dan zou die dienst u verzoeken de geneesheer-anthropoloog uit te nodigen om aan zijn confrater van het dispensarium een afschrift van het anthropologisch verslag of een speciaal medisch verslag te doen toekomen. Gelieve in dit laatste geval er voor te zorgen dat er onverwijld gevolg wordt gegeven aan de u toegekomen aanvragen. Voor de Minister : De Directeur-Generaal, J.
DUPRÉEL.
112
9-15 juillet 1958 VISITES E N PARLOIR COMMUN. —
PRÉVENUS
MILITAIRES.
Administration des Etablissements pénitentiaires, Bureau d'Etude, litt. R., n° VII. Bruxelles, le 9 juillet 1958. A MM. les directeurs des Etablissements pénitentiaires. Dans le but de sauvegarder les relations familiales des militaires détenus préventivement, j ' a i décidé, en accord avec M . l'Auditeur général près la Cour militaire, de permettre à ces prévenus de recevoir, s'ils le souhaitent, leurs visiteurs en parloir commun. Il vous est évidemment loisible, pour des motifs de sécurité ou de discipline, de refuser la visite en commun dans des cas déterminés. Pour le Ministre : Le Directeur général, •
J. DUPRÉEL.
CORRESPONDANCE AVEC DES AUTORITÉS DIPLOMATIQUES
ÉTRANGÈRES.
14 juillet 1958. — Administration des Etablissements pénitentiaires. — Bureau d'Etude. — Litt. R., n° VII. — Cf. Bulletin de l'Administration pénitentiaire, juilletaoût 1958, p. 304.
15 J U I L L E T 1958.
— ARRÊTÉ R O Y A L MODIFIANT LE RÈGLEMENT D E L'ORDRE DE SERVICE D U T R I B U N A L D E C O M M E R C E D E B R U X E L L E S (1).
R É U N I O N S D E S P S Y C H I A T R E S . — F R A I S D E R O U T E ET D E S É J O U R .
Office de la Protection de l'Enfance. Service pédagogique. Placements. Bibliothèque. N° 510/R. Bruxelles, le 15 juillet 1958. Aux Directions l'Etat.
des Etablissements
d'Observation
et d'Education
de
J'ai l'honneur de vous faire savoir qu'à l'occasion des réunions que sont appelés à tenir, avec l'autorisation préalable de mon département, les psychiatres nommés effectivement dans les Etablissements d'Observation et d'Education de l'Etat, ces praticiens peuvent faire usage d'un réquisitoire pour voyage en chemin de fer l classe, et bénéficier de l'indemnité pour frais de séjour fixée par l'arrête du Régent du 30 mars 1950, notamment de l'indemnité prévue pour le groupe barémique F-Fbis. r
c
;
f
*
*
Le médecin qui aurait estimé devoir utiliser sa voiture automobile, ne serait nullement en droit de prétendre à l'indemnité kilométrique fixée par l'arrêté royal du 9 janvier 1951, portant réglementation générale en matière de frais de parcours. Il ne pourrait bénéficier que d'une indemnité égale au prix du coupon de chemin de fer, 1" classe. (1) Moniteur belge du 10 août 1958, n" 122.
9-15 Juli 1958
113
BEZOEKEN IN D E GEMEENSCHAPPELI]KE SPREEKKAMER. —
MILITAIRE BEKLAAGDEN.
Bestuur der Strafinrichtingen, Studiebureau, litt. R., n VII. r
Brussel, 9 Juli 1958. Aan de heren Bestuurders
van de
Strafinrichtingen,
Met het doel de familiebetrekkingen van de preventief gedetineerde militairen te vrijwaren, heb ik,' in overleg met de heer Auditeur-Generaal bij het Militair Gerechtshof, beslist die beklaagden, indien zij dit wensen, toe te staan hun bezoekers in de gemeenschappelijke spreekkamer te ontvangen. Het staat u natuurlijk vrij, om redenen op het stuk van de veiligheid of van de tucht, in bepaalde gevallen het gemeenschappelijk bezoek te weigeren. Voor de Minister : De Directeur-Generaal, J.
BR1EFWISSELING
M E T BU1TENLANDSE
DIPLOMATIEKE
DUPRÉEL.
OVERHEDEN.
14 Juli 1958. — Bestuur der Strafinrichtingen. — Studiebureau. — Litt. R,. n VII. — Cf. Bulletin van het Bestuur der Strafinrichtingen, |uli-Augustus 1958, blz. 304. r
15 J U L I 1958.
— KONINKLIJK BESLUIT TOT WIJZIGING V A N HET DIENSTREGLEMENT V A N D E R E C H T B A N K V A N K O O P H A N D E L T E B R U S S E L (1).
VERGADERINGEN V A N PSYCHIATERS. —
REIS- E N VERBLIJFKOSTEN.
Dienst voor Kinderbescherming. Pedagogische Diensi. Plaatsingen. Bibliotheek. N 510/R. r
Brussel, de 15 Juli 1958. Aan
de Direeties gestichten.
van
de
Rijksobservatie-
en
Rijksopvoedings-
Ik heb de eer u te berichten dat de bij de Rijksobservatie- en Rijksopvoedingsgestichten werkelijk benoemde psychiaters. bij gelegenheid van de vergaderingen tôt het houden waarvan zij met de voorafgaànde toelating van mijn d é p a r t e m e n t aangezocht worden, gebruik mogen maken van een reisvordering voor de reis per spoor 1° klas, en de vergoeding voor verblijfkosten kunnen bekomen die werd vastgesteld bij besluit van de Regent van 30 Maart 1950, namelijk de vergoeding voorzien voor de groep volgens de weddeschaal F-Fbis. * • *
*
De geneesheer die van oordeel zou zijn dat hij moest gebruik maken van zijn eigen autorijtuig, zou geenszins aanspraak kunnen maken op de vergoeding per kilometer, vastgesteld bij koninklijk besluit van 9 lanuari 1951, houdende algemene regeling inzake reiskosten. Hij zou slechts een vergoeding kunnen bekomen ten belope van de prijs van het spoorkaartje 1* klas. (1) Belgisch
Staatsblad
van 10 Augustus 1958. n
r
122.
114
15-28 juillet 1958
En effet, suivant l'article 3 de l'arrêté royal précité, chaque déplacement pour le compte de l'Etat doit, en principe, se faire à l'aide du moyen de transport le moins onéreux pour le T r é s o r . Pour le Ministre : Le directeur d'administration, S.
CHAPELLEN1ES. —
SUPPRESSION. —
HUYNEN.
PAROISSES-SUCCURSALES. —
ÉRECTION
(1).
16 juillet 1958. — Arrêté royal érigeant le quartier de la chapellenie Saint Jean, à Weelde, en paroisse-succursale, sous le même vocable.
ANNEXE. —
ÉRECTION
(2).
16 juillet 1958. — Arrêté royal érigeant le quartier dénommé « Nièuwstad », à Furnes, sous le vocable de Notre Dame Immaculée, en annexe ressortissant à l a paroisse Saint-Nicolas, en cette ville.
ANNEXE. —
ÉRECTION
(1).
23 juillet 1958. — Arrêté royal érigeant le quartier dénommé « Het Keur », à Termonde, en annexe ressortissant à la paroisse-succursale Notre Dame, en cette ville.
ANNEXE. —
ÉRECTION
(1).
28 juillet 1958. — Arrêté royal érigeant le hameau Brand-Hooidonk, à Retie, sous le vocable de Saint-Pie X , en annexe ressortissant àla paroisse-succursale Saint-Martin, en cette commune.
TRAITEMENTS. — TRANSFERT
(1).
28 juillet 1958. — Arrêté royal transférant : 1° le traitement à charge de l'Etat attaché par arrêté royal du 28 mars 1837 à la place de vicaire près la paroisse-succursale de Saint-Nicolas, à Perk, à la deuxième place de vicaire p r è s la paroisse-succursale Saint-Paul, à Woluwe-SaintPierre. 2° le traitement à charge de l'Etat attaché par arrêté royal du 16 avril 1866 à la troisième place de vicaire près la paroisse-succursale Saint-Roch, à Bruxelles, à la deuxième place de vicaire p r è s la paroisse-succursale Notre Dame de Stockel, à Woluwe-Saint-Pierre. (1) Moniteur belge du 24 août 1958, n° 236. (2) Moniteur belge du 22 août 1958, n° 234.
15-28 juli 1958
115
Immers, luidens artikel 3 van voormeld koninklijk besluit moet principieel elke dienstreis voor rekening van de Staat geschieden met het vervoermiddel dat voor de Schatkist het minst duur is. Voor de Minister : De directeur van administratie, S.
KAPELANIJEN. —
AFSCHAFFING. —
HULPPAROCHIËN. —
HUYNEN.
OPRICHTING
(1).
16 Juli 1958. — Koninklijk besluit waarbij de wijk der kapelanij van de Heilige Joannes, te Weelde, tôt hulpparochie, onder dezelfde aanroeping wordt opgericht.
ANNEXE. —
OPRICHTING
(2).
16 Juli 1958. — Koninklijk besluit waarbij de wijk Nieuwstad, te Veurne, onder dè aanroeping van Onze Lieve Vrouw Onbevlekt, tôt annexe afhangende van de parochie van de Heilige Niklaas, aldaar, wordt opgericht.
ANNEXE. —
OPRICHTING
(1).
23 Juli 1958. — Koninklijk besluit waarbij de wijk genaamd Het Keur, te Dendermonde, tôt annexe afhangende van de hulpparochie van Onze Lieve Vrouw, aldaar, wordt opgericht.
ANNEXE. —
OPRICHTING
(1).
28 Juli 1958. — Koninklijk besluit waarbij het gehucht Brand-Hooidonk, te Retie, onder de aanroeping van de Heilige Pius X, tôt annexe afhangende van de hulpparochie van de Heilige Martinus, aldaar, wordt opgericht.
WEDDEN. — OVERDRACHTEN
(1).
28 Juli 1958. — Koninklijk besluit waarbij : 1° de bij koninklijk besluit van 28 Maart 1837 aan de plaats van onderpastoor bij de hulpparochie van de Heilige Niklaas, te Perk, op Staatsgelden verbonden wedde op de tweede plaats van onderpastoor bij de hulpparochie van de Heilige Paulus, te Sint-Pieters-Woluwe, wordt overgedragen. 2° de bij koninklijk besluit van 16 April 1866 aan de derde plaats van onderpastoor bij de hulpparochie van de Heilige Rochus, te Brussel, op Staatsgelden verbonden wedde op de tweede plaats van onderpastoor bij de hulpparochie van Onze Lieve Vrouw van Stokkel, te Sint-Pieters-Woluwe, wordt overgedragen. T
(1) Belgisch Staatsblad van 24 Augustus 1958, n 236. (2) Belgisch Staatsblad van 22 Augustus 1958, n' 234.
28 juillet — 1 1 août 1958
116
CHAPELLENIE. —
SUPPRESSION.
—
PAROISSE-SUCCURSALE. —
ÉRECTION
(1).
28 juillet 1958. — Arrêté royal érigeant le quartier de la chapellenie Notre Dame Médiatrice, à Nijverzele, commune d'Opwijk, en paroisse-succursale, sous ie même vocable.
CHAPELLENIE. —
SUPPRESSION. —
PAROISSE-SUCCURSALE. —
ÉRECTION
(1).
28 juillet 1958. — Arrêté royal érigean la chapellerie de Tuylt, à Kuringen, en paroisse-succursale, sous le vocable de Saint-Joseph.
CHAPELLENIE. —
SUPPRESSION. —
PAROISSE-SUCCURSALE. —
ÉRECTION
(1).
28 jullet 1958. — Arrêté royal érigeant la chapellenie de Wommelgem paroisse-succursale, sous le vocable de Notre Dame de l'Annonciation.
ANNEXE. —
ÉRECTION
en
(1).
28 juillet 1958. — Arrêté royal érigeant le centre de la commune de Bierghes en annexe ressortissant à la paroisse-succursale de cette localité.
ANNEXE. —
ÉRECTION
(1).
4 a o û t 1958. — Arrêté royal érigeant le quartier situé le long de la chaussée de Mons, à Quenast, en annexe ressortissant à la paroisse-succtirsale Saint-Martin, en cette commune.
9 AOUT 1958.
—
ARRÊTÉ R O Y A L MODIFIANT L E RÈGLEMENT DE L'ORDRE DE SERVICE
DU TRIBUNAL DE PREMIÈRE INSTANCE DE M A R C H E - E N - F A M E N N E (2).
ANNEXE. —
ÉRECTION
(3).
11 août 1958. •— Arrêté royal érigeant la commune de Nederboelare en annexe, ressortissant à la paroisse Saint Barthélémy, à Grammont.
(1) Moniteur belge du 24 août 1958, n" 236. (2) Moniteur belge du 30 août 1958, n" 242. (3) Moniteur belge du 11 septembre 1958, n° 254.
28 Juli — 11 Augustus 1958 KAPELANIJ. —
AFSCHAFFING. —
HULPPAROCHIE. —
117
OPRICHTING
(1).
28 Juli 1958. — Koninklijk besluit waarbij de wijk der kapelanij van Onze Lieve Vrouw Middelares te Nijverzele, gemeente Ôpwijk, tôt hulpparochie onder dezelfde aanroeping, wordt opgericht.
KAPELANIJ. — AFSCHAFFING. — HULPPAROCHIE. — OPRICHTING
(1).
28 Juli 1958. — Koninklijk besluit waarbij de kapelanij van Tuylt, te Kuringen, tôt hulpparochie, onder de aanroeping van de Helige Jozef, wordt opgericht.
KAPELANIJ. — AFSCHAFFING. — HULPPAROCHIE. — OPRICHTING
(1).
28 Juli 1958. — Koninklijk besluit waarbij de kapelanij te Wommelgem tôt hulpparochie, onder de aanroeping van Onze Lieve Vrouw Boodschap, wordt opgericht.
A N N E X E . — OPRICHTING
(1).
28 Juli 1958. — Koninklijk besluit waarbij het centrum der gemeente Bierk tôt annexe afhangende van de hulpparochie aldaar, wordt opgericht.
A N N E X E . — OPRICHTING
(1).
4 Augustus 1958. — Koninklijk besluit waarbij de wijk gelegen langs de steenweg op Bergen, te Quenast, tôt annexe afhangende van de hulpparochie van de Heilige Martinus, aldaar, wordt opgericht.
9 AUGUSTUS
1958.
—
KONINKLIJK BESLUIT T O T WIJZIGING V A N H E T DIENSTREGLEMENT
VAN D E RECHTBANK VAN E E R S T E AANLEG T E M A R C H E - E N - F A M E N N E (2).
A N N E X E . — OPRICHTING
(3).
I l Augustus 1958. — Koninklijk besluit waarbij de gemeente Nederboelare tôt annexe, afhangende van de parochie van de Heilige Bartholomeus, te Geraardsbergen, wordt opgericht.
r
(1) Belgisch Staatsblad, 24 Augustus 1958, n 236. (2) Belgisch Staatsblad van 30 Augustus 1958, n 242. (3) Belgisch Staatsblad van 11 September 1958, n 254. r
r
25 août — 15 septembre 1958
118
TRAITÉ
DU
24
SEPTEMBRE
BELGO-ALLEMANDE. —
1956
RELATIF
A
NATIONALITÉ. —
D E LA LOI D U 28 A V R I L 1958
LA
RECTIFICATION
DE
LA
FRONTIÈRE
DROIT D'OPTION P R É V U PAR L ' A R T I C L E
Bruxelles, le 25 août Circulaire
à MM. les Bourgmestres
25 AOUT 1958. ÉTABLISSANT
—
et Officiers de l'Etat civil du
1958.
Royaume.
ARRÊTÉ R O Y A L MODIFIANT L'ARRÊTÉ R O Y A L D U 6 MARS
L E RÈGLEMENT
2
(1).
DE
L'ORDRE DE D E MONS
SERVICE
DU
TRIBUNAL
DE
1939 COMMERCE
(2).'
BULLETINS D E SITUATION LÉGALE. —
ÉTRANGERS.
6 septembre 1958. — Administration des Etablissements pénitentiaires. — Bureau d'Etude. — Litt. R., n° V I . — Cf. Bulletin de l'Administration pénitentiaire, septembre-octobre 1958, p. 356.
8 SEPTEMBRE 1958.
—
ARRÊTÉ R O Y A L . —
ORGANISATION
JUDICIAIRE.
RÉPARTITION DES CANTONS DE JUSTICE DE PAIX D'APRÈS LA POPULATION
ANNEXE. —
SUPPRESSION.
PAROISSE-SUCCURSALE. —
ÉRECTION
(3).
(4).
15 septembre 1958. — Arrêté royal érigeant le quartier de l'annexe SaintChristophe, à Klerken, réuni aux parties contiguës du territoire de la commune de Houthulst, en paroisse-succursale sous le même vocable.
ANNEXE. —
SUPPRESSION. —
PAROISSE-SUCCURSALE. —
ÉRECTION.
ÉRECTION
(5).
15 septembre 1958. — Arrêté royal érigeant le quartier de l'annexe Hof van Riet, à Mortsel, en paroisse-succursale, sous le vocable de Sainte Bernadette. (1) (2) (3) (4) (5)
Moniteur Moniteur Moniteur Moniteur Moniteur
0 8
belge des 25-26 août 1958, n 237-238. belge, 7 septembre 1958, n° 250. belge, 13 septembre 1958, n° 256. belge du 1 janvier 1959, n° 1. belge, 6-7 octobre 1958, n 279-280. er
0 8
25 Augustus — 15 September 1958
119
VERDRAG V A N 24 SEPTEMBER 1956 M E T BETREKKING T O T D E C O R R E C T I E V A N D E BELGISCH-DUITSE GRENS. — NATIONALITEIT. — OPTIERECHT B E D O E L D IN A R T I K E L 2 V A N D E W E T V A N 28 APRIL 1958. (1).
Brussel, 25 Augustus 1958. Omzendbrief aan de Heren Burgemeeters Stand van het Rijk.
25
AUGUSTUS BESLUIT
1958.
—
KONINKLIJK
V A N 6 MAART 1939
BESLUIT
en Ambtenaren
T O T WIJZIGING
van de
Burgerlijke
V A N H E T KONINKLIJK
T O T VASTSTELLING V A N H E T DIENSTREGLEMENT V A N
D E RECHTBANK V A N KOOPHANDEL T E BERGEN
(2).
BULLETINS V A N D E W E T T E L I J K E TOESTAND. —
VREEMDELINGEN.
6 September 1958. — Bestuur der Strafinrichtingen. — Studiebureau. — Litt. R. n V I . — Zie Bulletin van het Bestuur der Strafinrichtingen, SeptemberOctober 1958, blz. 356. r
8 SEPTEMBER 1958. INDELING
—
KONINKLIJK BESLUIT. — R E C H T E R L I J K E INRICHTING.
VAN D E VREDEGERECHTSKANTONS VOLGENS HUN B E V O L K I N G
A N N E X E . — AFSCHAFFING. — HULPPAROCHIE. — OPRICHTING
(3).
(4).
15 September 1958. — Koninklijk besluit waarbij de wijk der annexe van de Heilige Christoffel, te Klerken, verenigd met de daaraanpalende gedeelten van het grondgebied der gemeente Houthulst, tôt hulpparochie onder dezelfde aanroeping, wordt opgericht.
ANNEXE. —
AFSCHAFFING. —
OPRICHTING.
HULPPAROCHIE. — OPRICHTING
(5).
15 September 1958. — Koninklijk besluit waarbij de wijk der annexe Hof van Riet, te Mortsel, tôt hulpparochie, onder de aanroeping van de Heilige Bernadette, wordt opgericht.
(!) (2) (3) (4) (5)
Belgisch Belgisch Belgisch Belgisch Belgisch
Staatsblad, Staatsblad, Staatsblad, Staatsblad Staatsblad,
25-26 Augustus 1958. n " 237-238. 7 September 1958, n 250. 13 September 1958, n- 256. van 1 Januari 1959, n 1. 6-7 October 1958, n " 279-280. r
r
120
15-18 septembre 1958 ANNEXE. —
ÉRECTION
(1).
15 septembre 1958. — Arrêté royal érigeant le quartier situé aux alentours du chemin de fer, de l'hôpital et de l'avenue Baudouin, à Wilrijk, sous le vocable de Saint Jean-Baptiste, en annexe ressortissant à la paroisse-succursale Saint Bavon, en cette commune.
CHAPELLENIES. — SUPPRESSION PAROISSE-SUCCURSALE. — ÉRECTIONS
(1).
15 septembre 1958. — Arrêté royal : 1° érigeant le quartier de la chapellenie de Witgoor, à Dessel, en paroissesuccursale, sous le vocable de la Sainte Famille. 2° annexant à la paroisse-succursale Saint Bernard à Sluys, commune de M o l , une partie de la paroisse-succursale Saint Nicolas à Dessel.
CHAPELLENIE. —
ÉRECTION
(1).
15 septembre 1958. — Arrêté royal érigeant la partie sud-ouest de la paroissesuccursale Saint Augustin, à Forest, sous le vocable de Saint Pie X , en chapellenie ressortissant à la dite paroisse-succursale.
CHAPELLENIE. —
ÉRECTION
(1).
15 septembre 1958. — Arrêté royal érigeant la partie nord de la paroissesuccursale de Sint-Job-in-'t-Goor, sous le vocable de Notre Dame de Lourdes, en chapellenie ressortissant à la dite paroisse-succursale.
ÉCONOMATS.
Office de la Protection de l'Enfance. Services administratifs. Service économique. n° 478. Bruxelles, le 18 septembre 1958. Aux directions des établissements de l'Etat,
d'éducation
et institutions
publiques
J'ai l'honneur d'attirer votre attention toute particulière sur la loi du 15 mai 1956 relative aux économats, publiée au Moniteur belge du 31 mai 1956, page 3810, et entrée en vigueur le 1" décembre 1956. (1) Moniteur belge, 6-7 octobre 1958, n°" 279-280.
121
15-18 September 1958 ANNEXE. —
OPRICHTING
(1).
15 September 1958. — Koninklijk besluit waarbij de wijk gelegen in de omgeving van de spoorweg, het gasthuis en de Boudewijnlaan, te Wilrijk, onder de aanroeping van de Heilige Jan-Baptist, tôt annexe afhangende van de hulpparoehie van de Heilige Bavo, aldaar, wordt opgericht.
KAPELANIJEN. — AFSCHAFFING HULPPAROCHIE. — OPRICHTINGEN. OMSCHRIJV1NGEN HULPPAROCHIEN. — WIJZIGINGEN (1).
15 September 1958. — Koninklijk besluit waarbij : 1 de wijk der kapelanij van Witgoor, te Dessel, tôt hulpparoehie, onder de aanroeping van de Heilige Familie, wordt opgericht. 2° aan de hulpparoehie van de Heilige Bernardus te Sluys, gemeente M o l , een gedeelte van de hulpparoehie van de Heilige Niklaas te Dessel, wordt gehecht. 0
KAPELANIJ. —
OPRICHTING
(1).
15 September 1958. — Koninklijk besluit waarbij het zuid-westelijke gedeelte der hulpparoehie van de Heilige Augustinus, te Vorst, onder de aanroeping van de Heilige Pius X , tôt kapelanij afhangende van bedoelde hulpparoehie, wordt opgericht.
KAPELANIJ. —
OPRICHTING
(1).
15 September 1958 — Koninklijk besluit waarbij het noordelijke gedeelte der hulpparoehie te Sint-Job-'t-Goor, onder de aanroeping van Onze Lieve Vrouw van Lourdes tôt kapelanij afhangende van bedoelde hulpparoehie, wordt opgericht.
DIENSTEN VOOR
PERSONEELSZORG.
Dienst voor Kinderbescherming. Administratieve Diensten. Economische Dienst. N ' 478. Brussel, de 17e September 1958. Aan
de besturen van rijksinstellingen.
de Rijksopvoedingsgestichten
en
openbare
Ik heb de eer uw gans bijzondere aandacht te vestigen op de wet van 15 M e i 1956 betreffende de diensten voor personeelszorg, die in het Belgisch Staatsblad van 31 M e i 1956, blz. 3810, werd bekendgemaakt en op 1 December 1956 in werking is getreden. (1) Belgisch Staatsblad,
6-7 October 1958, n " 279-280.
122
18 septembre 1958
Depuis cette dernière date, il est défendu, sous peine de poursuites judiciaires, de vendre ou de distribuer des denrées ou marchandises aux membres du personnel et de faire prester à leur profit, à titre onéreux ou gratuit, des services autres que la fourniture de repas ou de boissons ou que des services de caractère social ou médical. Il est notamment défendu aux membres du personnel de faire effectuer à l'établissement des travaux de couture, des r é p a r a t i o n s diverses, ou des travaux d'entretien; d'acheter des articles fabriqués dans les ateliers ou de confier quelque travail que ce soit à ces ateliers. Aucun mineur ne peut plus pénétrer dans les habitations et jardins du personnel logé à l'établissement si ce n'est pour y effectuer : 1° des travaux d'entretien et de réparation aux bâtiments, sous réserve qu'ils aient été prescrits par l'Administration centrale; 2° des réparations aux bâtiments lorsqu'elles ne souffrent aucun délai (accidents). Toutes les autorisations précédemment données et qui sont en discordance avec les dispositions de la loi du 15 mai 1956 sont abrogées, excepté la dépêche du 3 juillet 1946, rappelée le 25 janvier 1955 — Service pédagogique et d'inspection, n" 706 — qui prévoit que seul le jardin du directeur peut être entretenu par des élèves. Il vous appartient de veiller personnellement à la stricte application de ces instructions pour éviter que se commettent des infractions mettant votre propre responsabilité en cause. Je vous prie de bien vouloir inviter les membres du personnel sous votre direction, à prendre connaisance de la présente circulaire et à parafer le registre ad hoc. E n outre, cette circulaire et le texte de la loi seront affichés pendant dix jours aux valves de l'établissement. Pour le Ministre : Le Directeur d'Administration, •
S.
CIRCONSCRIPTIONS PAROISSES-SUCCURSALES. CHAPELLENIES. —
ÉRECTION
—
HUYNEN.
MODIFICATIONS.
(1).
18 septembre 1958 — Arrêté royal : 1° annexant à la paroisse-succursale Sainte-Alène, à Saint-Gilles, partie du quartier dénommé Le Bas de Saint-Gilles, comprise dans paroisse-succursale Saint Antoine de Padoue, à Forest et Saint-Gilles.
la la
2° érigeant le quartier dénommé Le Bas de Saint-Gilles réuni aux parties «••contiguës du territoire de la commune de Saint-Gilles en chapellenie ressortisant à l a paroisse-succursale Sainte-Alène, en cette localité. . '
(1) Moniteur belge, 10 octobre 1958, n° 283.
18 September 1958
123
Vanaf deze laatste datum is het, op straffe van rechtsvervolging, verboden waren of goederen te verkopen of uit te delen aan de personeelsleden en te hunnen behoeve kosteloos of onder bezwarende titel diensten te doen verstrekken, met uitzondering van het verschaffen van maaltijden of dranken of van diensten van sociale of medische aard. Het is de personeelsleden onder meer verboden naaiwerk, allerhande herstelwerk of onderhoudswerk in het gesticht te laten verrichten of in de werkplaatsen vervaardigde artikelen te kopen of hun om het even welk werk toe te vertrouwen. Geen enkele minderjarige mag de woningen en tuinen van het in de inrichting gehuisveste personeel nog betreden, tenzij om er : 1° onderhouds- en herstelwerk aan de gebouwen uit te voeren, en mits zij door het hoofdbestuur zijn voorgesfhreven; 2° aan de gebouwen herstellingen uit te voeren wanneer zij geen uitstel dulden (ongevallen). Aile vroeger gegeven toelatingen die in strijd zijn met de bepalingen van de wet van 15 Mei 1956 zijn ingetrokken, behalve de dienstbrief van 6 Juli 1946, herinnerd op 24 Januari 1955 — Paedagogische Dienst en Inspectie, n" 706 — welke voorziet dat enkel de tuin van de bestuurder door de verpleegden mag onderhouden worden. U behoort het er persoonlijk op te waken dat deze onderrichtingen ten strengste worden nageleefd om te vermijden dat inbreuken worden gepleegd welke uw eigen verantwoordelijkheid in het gedrang zouden brengen. Gelieve de leden van uw personeel, uit te nodigen kennis te nemen van onderhavige omzendbrief en het register te paraferen' waarin de ontvangst ervan is geboekt. Bovendien zal deze onderrichting, samen met de tekst van de wet, gedurende tien dagen in uw inrichting ad valvas worden uitgehangen. Voor de Minister : De Directeur van Administratie, S.
OMSCHRIJVING HULPPAROCHIËN. —
HUYNEN.
WIJZIGINGEN.
KAPELANIJEN. — OPRICHTING
(1).
18 September 1958. — Bij koninklijk besluit waarbij : 1° aan de hulpparochie van de Heilige Alena, te Sint-Gillis het gedeelte der wijk genaamd « Le Bas de Saint-Gilles », begrepen in de hulpparochie van de Heilige Antonius van Padua, te Vorst en Sint-Gillis, wordt gehecht; 2" de wijk genaamd « Le Bas de Saint-Gilles » verenigd met de daaraanpalende gedeelten van het grondgebied der gemeente Sint-Gillis, tôt kapelanij afhangende van de hulpparochie van de Heilige Alena, aldaar, wordt opgericht.
(1) Belgisch Staatsblad, 10 October 1958, n
r
283.
18-22 septembre 1958
124
ANNEXE. —
SUPPRESSION. —
PAROISSES-SUCCURSALES. —
ÉRECTION
(1).
18 septembre 1958. — Arrêté royal érigeant le quartier de l'annexe de Bergendries, à Lokeren, en paroisse-succursale, sous le vocable de Notre Dame. •
PAROISSE-SUCCURSALE. —
ÉRECTION
(1).
18 septembre 1958. — Arrêté royal érigeant le territoire formé de parties réunies des paroisses-succursales Saint-Michel à Sint-Michiels, Saint-André et Saint Bavon, à Sint-Andries, en paroisse-succursale, sous le vocable de Saint Willibrord.
CHAPELLENIE. —
ÉRECTION
(1).
18 septembre 1958. — Arrêté royal érigeant les hameaux de Sur-Cortil et L o u vetain, à Tilff, en chapellenie ressortissant à la paroisse-succursale Saint-Léger, en cette commune.
VICAIRES. — TRAITEMENTS
(2).
22 septembre 1958. — Arrêté royal attachant un traitement l'Etat aux places de vicaire dénommées ci-après :
à charge de
Dans la province d'Anvers : Deuxième place de vicaire près la paroisse-succursale Saint-Vincent, à Hove; Deuxième place de vicaire près la paroisse-succursale Saint-Benoît, à Mortsel; Deuxième place de vicaire près la paroisse-succursale Saints Pierre et Paul, à "Wommelgem; Dans la province de Brabant : Deuxième place de vicaire près la paroisse-succursale Notre-Dame de l'Assomption, à Anderlecht; Troisième place de vicaire près la paroisse-succursale Saint Vincent de Paul, à Scheutveld, commune d'Anderlecht; Deuxième place de vicaire près la paroisse-succursale Saint-Joseph, à Evere; Troisième place de vicaire près la paroisse-succursale Sainte-Anne, à Auderghem ; Deuxième place de vicaire près la paroisse-succursale Notre Dame de la Consolation, à Uccle;
(1) Moniteur belge, 10 octobre 1958, n° 283. (2) Moniteur belge, 18 octobre 1958, n° 291.
18-22 September 1958
ANNEXE. —
AFSCHAFFING. —
125
HULPPAROCHIËN. —
OPRICHTING
(1).
18 September 1958. — Koninklijk besluit waarbij de wijk der annexe van Bergendries, te Lokeren, tôt hulpparochie, onder de aanroeping van Onze Lieve Vrouw, wordt opgericht.
HULPPAROCHIE. — OPRICHTING (1).
18 September 1958. — Koninklijk besluit waarbij het grondgebied gevormd door verenigde gedeelten der hulpparochiën van de Heilige Michiels, te SintMichiels, van de Heilige Andries en van Sint Baafs, te Sint-Andries, tôt hulpparochie, onder de aanroeping van de Heilige Willibrordus, word opgericht.
KAPELANIJ. — OPRICHTING
(1).
18 September 1958. — Koninklijk besluit waarbij de gehuchten genaamd SurCortil en Louvetain te Tilff, tôt kapelanij afhangende van de hulpparochie van de Heilige Léger, aldaar, worden opgericht.
ONDERPASTOORS. — WEDDEN (2).
22 September 1958. — Koninklijk besluit waarbij aan de na te noemen plaatsen van onderpastoor op staatsgelden een wedde wordt verbonden : In de provincie Antwerpen : Tweede plaats van onderpastoor bij de hulpparochie van de Heilige Laurentius, te Hove; Tweede plaats van onderpastoor bij de hulpparochie van de Heilige Benedictus, te Mortsel; Tweede plaats van onderpastoor bij de hulpparochie van de Heiligen Pieter en Pauwel, te Wommelgem; In de provincie Brabant : Tweede plaats van onderpastoor bij de hulpparochie van Onze Lieve Vrouw Hemelvaart, te Anderlecht; Derde plaats van onderpastoor bij de hulpparochie van de Heilige Vincentius a Paulo, te Scheutveld, gemeente Anderlecht; Tweede plaats van onderpastoor bij de hulpparochie van de Heilige Jozef, te Evere; Derde plaats van onderpastoor bij de hulpparochie van de Heilige Anna, te Oudergem; Tweede plaats van onderpastoor bij de hulpparochie van Onze Lieve Vrouw van de Troost, te U k k e l ; (1) Belgisch Staatsblad, (2) Belgisch Staatsblad,
10 October 1958, n ' 283. 18 October 1958, n 291. r
126
22 septembre — 20 octobre 1958
Quatrième place de vicaire près la paroisse-succursale Notre Dame du SacréCœur, à Etterbeek; Deuxième place de vicaire près, la paroisse-succursale Saint^Egide, à GrootBijgaarden. Dans la province de Flandre orientale : Première place de vicaire près la paroisse-succursale du Christ-Roi, à Gand; Dans la province de Liège : Troisième place de vicaire près la paroisse Notre Dame, à Grivegnée; Dans la province de Namur : Deuxième Tamines.
place de vicaire près la paroisse-succursale
6 OCTOBRE 1958.
—
ARRÊTÉ R O Y A L COMPLÉTANT,
PAIX D E GENK, L'ARRÊTÉ ET
LA D U R É E
NAUX
R O Y A L D U 15
Saint Martin,
à
E N C E QUI CONCERNE LA JUSTICE D E
JANVIER
1928,
DÉTERMINANT
L E NOMBRE
DES AUDIENCES ORDINAIRES DES JUSTICES D E PAIX E T DES T R I B U -
D E POLICE,
AINSI QUE LES JOURS E T HEURES
DE CES JURIDICTIONS
D'OUVERTURE
DES GREFFES
(1).
EXAMEN
AtÉDICAL
DES DÉTENUS.
. Administration des Etablissements pénitentiaires. Bureau d'étude. Litt. R., n° XII. Bruxelles, le 8 octobre 1958. A MM. les Directeurs des Etablissements pénitentiaires. La circulaire ministérielle du 9 avril 1934, 2' direction générale, 1* section, 1" bureau, n" 294 B, prescrit notamment de soumettre d'office les détenus à un examen médical trimestriel. Ces instructions, qui n'ont cependant pas été abrogées, ne sont en général plus observées. Je vous prie donc de prendre toutes dispositions utiles pour qu'à l'avenir les détenus soient systématiquement présentés chaque trimestre à la visite du médecin. La fiche médicale ordinaire fera mention de cet examen et de ses conclusions. Je saisis cette occasion pour vous signaler que les fiches médicales d'entrée ne sont pas toujours complétées avec tout le soin désirable. Vous voudrez bien, en cette matière aussi, attirer l'attention du médecin sur la nécessité d'une rigoureuse précision. Pour le Ministre : Le Directeur général, J.
20
OCTOBRE
1958.
—
ARRÊTÉ
ROYAL
MODIFIANT
L'ARRÊTÉ
ROYAL
DUPRÉEL.
D U 24
MAI
1933
QUI E S T R E L A T I F A U T A R I F D E S FRAIS E T D É P E N S E N M A T I È R E C I V I L E E T C O M M E R CIALE
(2).
(1) Moniteur belge du 12 octobre 1958, n" 285. (2) Moniteur belge du 26 octobre 1958, n" 299.
22 September — 20 October 1958
127
Vierde plaats van onderpastoor bij de hulpparoehie van Onze'Lieve Vrouw van het Heilig Hart, te Etterbeek; Tweede plaats van onderpastoor bij de hulpparoehie van de Heilige Egidius, te Groot-Bijgaarden; In Eerste Gent; In Derde Grivegnée;
de provincie Oost-Vlaanderen : plaats van onderpastoor bij de hulpparoehie van Christus Koning, te de provincie Luik : plaats van onderpastoor
bij de parochie van Onze Lieve Vrouw, te
In de provincie Namen : Tweede plaats van onderpastoor tinus, te Tamines.
bij de hulpparoehie van de Heilige M a r -
O K T O B E R 1958. — K O N I N K L I J K B E S L U I T T O T A A N V U L L I N G , W A T H E T V R E D E G E R E C H T T E G E N K B E T R E F T , V A N H E T K O N I N K L I J K B E S L U I T V A N 15 J A N U A R I 1928, T O T V A S T STELLING V A N HET AANTAL E N D E DUUR V A N D E GEWONE TERECHTZITTINGEN V A N DE VREDEGERECHTEN E N POLITIERECHTBANKEN, ALSMEDE V A N D E DAGEN E N V A N DE UREN WAAROP D E GRIFFIES V A N D I E RECHTBANKEN TOEGANKELIJK ZIJN (1).
6
MEDISCH
ONDERZOEK
V A ND E GEDETINEERDEN.
Bestuur der Strafinrichtingen. Studiebureau. Litt. R., n X I I . T
Brussel, de 8 October 1958. .4Û/I de heren-Bestuurders van de Strafinrichtingen. Luidens de ministeriële omzendbrief van 9 April 1934, 2" algemene directie, 1 sectie, r bureau, n 294 B, moeten de gedetineerden, onder meer, om de drie maanden, ambtshalve aan een medisch onderzoek onderworpen worden. Deze onderrichtingen, welke nochtans niet werden ingetrokken, worden over het algemeen niet meer nageleefd. 1k verzoek U derhalve aile nodige schikkingen te treffen om voortaan de gedetineerden stelselmatig elk kwartaal voor onderzoek bij de geneesheer te doen aanmelden. Dit onderzoek en de gevolgtrekkingen dienen op de gewone medische kaart te worden vermeld. 1k neem de gelegenheid te baat om er U op te wijzen dat de bij het binnenkomen gebezigde medische kaarten niet steeds met de gewenste zorg worden ingevuld. Gelieve de aandacht van de geneesheer er op te vestigen dat hier ook stipte nauwkeurigheid is vereist. Voor de Minister : De Directeur-Generaal, e
r
J.
20
DUPRÉEL.
OCTOBER 1958. — KONINKLIJK BESLUIT TOT WIJZIGING V A N H E T KONINKLIJK B E S L U I T V A N 24 M E I 1933 BETREFFENDE HET TARIEF D E R GERECHTSKOSTEN IN B U R G E R L I J K E E N H A N D E L S Z A K E N (2).
r
(1) Belgisch Staatsblad van 12 October 1958, n 285. (2) Belgisch Staatsblad van 26 October 1958, n 299. r
128
22-27 octobre 1958
LIBÉRATION D E MINEURS CONFIÉS AU GROUPE DES INSTITUTIONS PUBLIQUES DE L'ETAT.
Office de la Protection de l'Enfance. Service pédagogique.
Placements. Bibliothèque.
N " 628/536
Bruxelles, le 22 octobre 1958. A MM. les Procureurs
généraux
près les Cours d'appel.
A plusieurs reprises, au cours de ces derniers temps, des mineurs, évadés des établissements où ils étaient placés, ont été libérés par l'autorité judiciaire compétente, alors qu'ils se trouvaient toujours en état d'évasion. De telles mesures ne sont pas conformes à la règle traditionnelle selon laquelle les mineurs évadés sont réintégrés dans l'établissement dont ils se sont échappés. Elles risquent de porter sérieusement atteinte à la rééducation des mineurs placés dans des établissements. C'est pourquoi, je tiens à vous rappeler ma circulaire du 17 juillet 1930, n" 628, par laquelle j'insistais pour que les autorités judiciaires se fassent une règle de ne prendre de décision de libération — surtout après une évasion — q u ' a p r è s avoir recueilli l'avis de la direction intéressée. J'ai l'honneur de vous prier de vouloir bien porter ce qui précède à la connaissance de M M . le Procureurs du Roi de votre ressort. Le Ministe, P.
ÉTABLISSEMENTS
D'ÉDUCATION
ET
INSTITUTIONS PUBLIQUES
COUT D E LA JOURNÉE D'ENTRETIEN PENDANT L'ANNÉE
HARMEL.
DE
L'ÉTAT.
1958.
Office de la Protection de l'Enfance, Service économique, n° 016/58. Bruxelles, le 27 octobre 1958. B A U D O U I N , Roi des Belges, A tous, présents et à venir, S A L U T . p
Vu i'article 41, alinéa l " de la loi du 15 mai 1912 sur la Protection de l'Enfance, relatif à la fixation du prix de la journée d'entretien des mineurs mis par le Gouvernement dans un établissement spécial ou internés dans une Ecole de bienfaisance de l'Etat; Vu l'arrêté du 31 mars 1921, érigeant des Ecoles de bienfaisance pour filles et garçons en institutions publiques destinées à toutes catégories de mineurs tombant sous l'application de la loi du 15 mai 1912; Vu les articles 43 et 44 de la loi du 24 décembre 1948 concernant les finances provinciales et communales, modifiant les dispositions des articles 10, alinéa 3 et 42, alinéa 1" (mod. par la loi du 13 avril 1928), de la loi du 15 mai 1912, abrogeant l'article 43 de la dite loi et complétant celle-ci par l'insertion d'un article Albis; Considérant qu'aux termes de ces dispositions les frais d'entretien et d'éducation des mineurs visés par la loi du 15 mai 1912 sont à charge des enfants ou des personnes qui leur doivent des aliments s'ils sont solvables et que ces frais tombent à charge de l'Etat s'ils ne le sont pas; V u l'avis conforme de l'Inspecteur des Finances;
22-27 October 1958
INVRIJHEIDSTELLING
V A N MINDERJARIGEN,
VAN D E OPENBARE
129
TOEVERTROUWD
AAN DE
GROEP
RIJKSINSTELLINGEN.
Dienst voor Kinderbescherming. Pedagogische dienst. Plaatsingen. Bibliotheek. N 628/536. r
Brussel, de 22 October 1958. Aan de heren Procureurs-Generaal
bij de Hoven van beroep
Herhaalde malen werden de laatste tijd minderjarigen, die ontvlucht waren uit de gestichten waarin zij geplaats waren, door de bevoegde rechterlijke overheid in vrijheid gesteld, hoewel ze nog steeds als voortvluchtig werden beschouwd. Dergelijk maatregelen zijn niet in overeenstemming met de traditionele regel volgens welke de ontvluchte minderjarigen opnieuw opgenomen worden in de gestichten, waaruit zij ontvlucht zijn. Zij dreigen de wederopvoeding van de in die gestichten geplaatste minderjarigen ernstig te schaden. Daarom stel ik er prijs op u te herinneren aan mijn omzendbrief van 17 Juli 1930, n 628, waarbij ik er op aandrong dat al de rechterlijke overheden tôt regel zouden nemen geen beslissing tôt invrijneidstelling te nemen — vooral niet na een ontvluchting — dan na eerst het advies van de betrokken directie te hebben ingewonen. Ik heb de eer u te verzoeken het vorenstaande te willen ter kennis brengen van de heren procureurs des Konings van uw rechtsgebied. T
De Minister, P.
RIJKSOPVOEDINGSGESTICHTEN
E N OPENBARE
HARMEL.
RIJKSINSTELLINGEN.
PRIJS V A N H E T O N D E R H O U D P E R D A G G E D U R E N D E H E T JAAR
1958.
Dienst voor Kinderbescherming, Economische Dienst, n 016/58. r
Brussel, de 27 October 1958. BOUDEWIJN,
Koning der Belgen,
Aan allen, tegenwoordigen en toekomenden,
HEIL.
Gelet op artikel 41, lid 1, der wet van 15 Mei 1912 op de Kinderbescherming, betreffende de vaststelling van de prijs van het onderhoud per dag voor de minderjarigen die door de regering in een bijzonder gesticht werden geplaatst of in een Rijksweldadigheidsschool werden opgesloten. Gelet op het besluit van 31 Maart 1921 waarbij wordt bepaald dat de weldadigheidsscholen voor jongens en meisjes openbare instellingen worden waar al de categoriën van minderjarigen die onder toepassing vallen van de wet van 15 M e i 1912, zullen geplaatst worden: Gelet op de artikelen 43 en 44 der wet van 24 December 1948, betreffende de gemeentelijke en provinciale financiën tôt wijziging van de bepaling der artikelen 10, lid 3 en 42, lid 1 (gewijzigd door de wet van 13 April 1928), der wet van 15 Mei 1912, tôt afschaffing van artikel 43 van deze wet en t ô t aanvulling er van door inlassing van een artikel 47 bis; Overwegende dat naar luid .van deze bepalingen de onderhouds- en opvoedingskosten van de minderjarigen bedoeld door de wet van 15 Mei 1912, ten laste vallen van de kinderen of van de personen die hun levensonderhoud moeten verschaffen zo zij solvabel zijn, en dat deze kosten ten laste vallen van de Staat. zo ze het niet zijn; Gezien het eensluidend advies van de Inspectie van Financiën;
130
27-30 octobre 1958 Sur la proposition de Notre Ministre de la Justice,
Nous avons arrêté et arrêtons : Article l " . Le coût de la journée d'entretien, pendant l'année 1958, des mineurs recueillis dans les Etablissements d'Education et Institutions publiques de l'Etat, ressortissant à l'Office de la Protection de l'Enfance est fixé à quatre-vingts (80) francs. Art. 2. Le coût de la journée d'entretien des nourrissons recueillis à la pouponnière annexée à l'Asile-clinique et Etablissement d'Education de l'Etat, à Bruges est fixé, pour l'année 1958, à trente-trois (33) francs. Art. 3. Le montant de la somme due par les enfants ou par les personnes qui leur doivent des aliments, s'ils sont solvables, sera majoré du taux de l'intérêt légal en matière civile en cas de non-paiement à l'expiration du délai de quatrevingt-dix (90) jours après l'envoi, par le receveur de l'enregistrement du ressort et sous pli recommandé à la poste, de l'avertissement à payer. Art. 4. 11 ne sera compté dans les Etablissements d'Education et Institutions publiques de l'Etat précités qu'une seule journée pour le jour de l'entrée et de la sortie. Cette journée sera celle de l'entrée. Art. 5. Notre Ministre de la Justice est chargé de l'exécution du présent arrêté. BAUDOUIN. Par le Roi : Le Ministre de la Justice, P.
HARMEL.
LIBÉRATION D E MINEURS CONFIÉS AU GROUPE DES INSTITUTIONS PUBLIQUES D E L'ÉTAT.
Office de la Protection de l'Enfance, Service pédagogique, placements, bibliothèque, n" 628/536. Bruxelles, le 29 octobre 1958. A MM. les Juges des Enfants, A plusieurs reprises, au cours de ces derniers temps, des mineurs évadés des établissements ou ils étaient placés, ont été libérés par l'autorité judiciaire compétente, alor qu'ils se trouvaient toujours en état d'évasion. De telles mesures ne sont pas conformes à la règle traditionnelle selon laquelle les mineurs évadés sont réintégrés dans l'établissement dont ils se sont échappés. Elles risquent de porter sérieusement atteinte à la rééducation des mineurs placés dans ces établissements. C'est pourquoi, je tiens à vous rappeler ma circulaire du 25 mars 1946, n" 2183, par laquelle j'insistais pour que les autorités judiciaires se fassent une règle de ne prendre de décision de libération — surtout après une évasion — q u ' a p r è s avoir recueilli l'avis de la direction intéressée. Veuillez agréer, Monsieur le Juge des Enfants, l'assurance de ma considération distinguée. Le Ministre, P.
PAROISSE-SUCCURSALE.
—
ÉRECTION
HARMEL.
(1).
30 octobre 1958. — Arrêté royal érigeant le quartier dénommé « Het Westveld », à Sint-Amandsberg, en paroisse-succursale, sous le vocable de la Sainte Croix. (1) Moniteur belge, 24 et 25 novembre 1955, n
o s
328 et 329.
i
27-30 October 1958
131
Op de voordracht van Onze Minister van Justitie,
Hebben Wij besloten en besluiten Wij : Artikel 1. De prijs van het onderhoud per dag gedurende het jaar 1958 voor de minderjarigen opgenomen in de RijksoDvoedingsgestichten en Openbare Rijksinstellingen welke van de Dienst voor Kinderbescherming afhangen is, voor de jongens en voor de meisjes, vastgesteld op tachtig (80) frank. Art. 2. De prijs van het onderhoud per dag voor de zuigelingen opgenomen in de zuigelingenafdeling gehecht bij de Rijkskliniek- en Opvoedingsgestichten, te Brugge is vastgesteld op drie en dertig (33) frank voor het jaar 1958. Art. 3. Het bedrag van de som verschuldigd door de kinderen of door de personen die hun levensonderhoud moeten verschaffen, zo zij solvabel zijn, wordt met het bedrag van de wettelijke interest in burgerlijke zaken verhoogd, indien het niet werd betaald negentig (90) dagen na de toezending, door de ontvanger van de registratie van het gebied en bij ter post aangetekend schrijven van de aanmaning tôt betalen. Art. 4. In hogerbcdoelde Rijksopvoedingsgestichten en Openbare Rijksinstellingen wordt slechts één enkele dag aangerekend voor de dag van aankomst en van het vertrek. Bedoelde dag is de dag van de opneming. Art. 5. Onze Minister van Justifie is belast met de uitvoering van dit besluit. BOUDEWIJN. Van Koningswege : De Minister van Justitie, P.
INVRIJHEIDSTELLING TOEVERTROUWD
AAN DE GROEP
HARMEL.
V A N MINDERJARIGEN,
V A N DE OPENBARE
RIJKSINSTELLINGEN.
Dienst voor Kinderbescherming, Pedagogische Dienst, plaatsingen, bibliotheek, n 628/536. r
Brussel, de 29 October 1958. Aan de heren Kinderrechters, Herhaalde malen werden de laatste tijd minderjarigen, die ontvlucht waren uit de gestichten waarin zij geplaatst waren, door de bevoegde rechterlijke overheid in vrijheid gesteld, hoewel ze nog steeds als voortvluchtig werden beschouwd. Dergelijke maatregelen zijn niet in overeenstemming met de traditionele regel volgens welke de ontvluchte minderjarigen opnieuw opgenomen worden in de gestichten, waaruit zij ontvlucht zijn. Zij dreigen de wederopvoeding van de in die gestichten geplaatste minderjarigen ernstig te schaden. Daarom stel ik er prijs op u te herinneren aan mijn omzendbrief van 25 Maart 1946, n 2183, waarbij ik er op aandrong dat al de rechterlijke overheden tôt regel zouden nemen geen beslissing t ô t invrijheidstelling te nemen — vooral niet na een ontvluchting — dan na èerst het advies van de betrokken directie te hebben ingewonnen. De Minister, r
P.
HULPPAROCHIE.
—
OPRICHTING
HARMEL.
(1).
30 Oktober 1958. — Koninklijk besluit waarbij de wijk Het Westveld, te SintAmandsberg, tôt hulpparochie, onder de aanroeping van' het Heilig Kruis, wordt opgericht. (1) Belgisch Staatsblad, 24 en 25 November 1958, n " 328 en 329.
31 octobre — 3 décembre 1958
132
NOTARIAT
(1).
Serv. gén. pers., n° 41197. 31 octobre 1958. — P a r arrêté royal la résidence de M . Vanhyfte, C . - M . - E . B.-A., notaire à Adegem, est transférée à Maldegem.
3 NOVEMBRE ARRÊTÉ
ROYAL
MODIFIANT
1958.
L E RÈGLEMENT
D E L ' O R D R E D E SERVICE
DU TRBUNAL D E COMMERCE D E LOUVAIN
ANNEXE. —
ÉRECTION
(2).
(3).
3 novembre 1958. — Arrêté royal érigeant le quartier dénommé « Konijnenberg », à Vosselaar, en annexe ressortissant à la paroisse-succursale Notre Dame, en cette commune.
ANNEXE. —
ÉRECTION
(4).
3 novembre 1958. — Arrêté royal érigeant le quartier d'Over-Heembeek, à Neder-over-Heembeek, ville de Bruxelles, en annexe ressortissant à la paroissesuccursale Saints Pierre et Paul, en cette ville.
COLIS FAMILIAL POUR LES DETENUS.
20 novembre 1958. — Administration des Etablissements pénitentiaires. — Affaires Générales. — Litt. R., n" X I . — Cf. Bulletin de l'Administration pénitentiaire, novembre-décembre 1958, p. 392.
DÉSIGNATION DES E X P E R T S .
Services généraux, Frais de Justice, litt. 542, A . D . Bruxelles, le 3 décembre 1958. A Monsieur l'Auditeur Général, près la Cour militaire à Bruxelles. A MM. les Procureurs généraux près tes Cours d'Appel de Bruxelles, Liège,
Gand.
Il me revient que les dispositions de ma circulaire du 10 octobre 1932, n° 547 D , relative à la désignation des experts, rappelée à votre attention le 31 juillet 1958, donnent lieu à des interprétations différentes. Je crois dès lors devoir préciser s'il en est besoin que les magistrats requérants conservent toute liberté de désigner plusieurs experts pour les mêmes devoirs dans des circontances (1) (2) (3) (4)
Moniteur Moniteur Moniteur Moniteur
belge, belge, belge, belge,
8 novembre 1958, n° 312. 12-13 novembre 1958, n " 316-317. 12 décembre 1958, n" 347. 5 février 1959, n° 36. s
31 October — 3 December 1958 NOTARIAAT
133
(1).
A l g . Diensten Pers., 41197. 31 October 1958. — Bij koninklijk besluit is de standplaats van de heer V a n hyfte, C . - M . - E . - B . - A . , notaris te Adegem, naar Maldegem overgebracht.
3 NOVEMBER 1958. — KONINKLIJK BESLUIT T O T WIJZIGING V A N HET DIENSTREGLEMENT VAN DE RECHTBANK V A N KOOPHANDEL T E L E U V E N (2).
ANNEXE. —
OPRICHTING
(3).
3 November 1958. — Koninklijk besluit waarbij de wijk Konijnenberg, te Vosselaar, tôt annexe afhangende van de hulpparochie van Onze Lieve Vrouw, aldaar, wordt opgericht.
ANNEXE. —
OPRICHTING
(4).
3 November 1958. — Koninklijk besluit waarbij de wijk van Over-Heembeek, te Neder-over-Heembeek, stad Brussel, tôt annexe afhangende van de hulpparochie van de Heiligen Petrus en Paulus, aldaar, wordt opgericht.
F A M I L I A L E COLLI
VOOR D E GEDETINEERDEN.
20 November 1958. — Bestuur der Strafinrichtingen. — Algemene Zaken. — Litt. R., n" X I . — Cf. Bulletin van het Bestuur der Strafinrichtingen, NovemberDecember 1958, blz. 392.
AANWIJZING VAN DESKUNDIGEN.
Algemene Diensten, Gerechtskosten, n" 542 A . D . Brussel, 3 December 1958. Aan de heer Auditeur-Generaal bij het Militair Gerechtshof te Brussel. Aan de heren Procureurs-Generaal bij de Hoven van Beroep te Brussel, Gent, Luik. Ik verneem dat de bepalingen van mijn on 31 Juli 1958 in herinnering gebrachte omzendbrief van 10 October 1932, n 547 D , betreffende de aanwijzing van deskundigen, aanleiding geven tôt uiteenlopende interpretaties. Voor zover nodig meen ik derhalve te moeten preciseren dat de vorderende magistraten in voile vrijheid verschillende deskundigen mogen blijven aanwijzen voor dezelfde ambtsr
(1) (2) (3) (4)
Belgisch Belgisch Belgisch Belgisch
r
Staatsblad, 8 November 1958, n 312. Staatsblad, 12-13 November 1958, n " 316-317. Staatsblad, 12 December 1958, n 347. Staatsblad, 5 Februari 1959, n 36. r
r
134
3-11 décembre 1958
particulières, soit à raison de i'importance de la cause ou du caractère délicat de la mission à accomplir et pour autant que chacun des experts requis possède les qualités voulues pour exécuter chacune des opérations et que chacun d'eux participe effectivement aux diverses phases de l'expertise. Lorsqu'il s'agit de devoirs à effectuer par des experts de disciplines différentes, le magistrat requéi/ant doit s'efforcer de déterminer la mission de chacun dans la limite de leur compétence technique respective de manière qu'une collaboration essentiellement nécessaire ne dégénère en une participation à tous les travaux, entraînant des dépenses non justifiées à charge du Trésor ou de la partie défaillante. Je vous saurais gré, Monsieur l'Auditeur général — Monsieur le Procureur général — de vouloir bien communiquer ces précisions aux magistrats de votre ressort que la question intéresse. Pour le Ministre : Le Directeur d'Administration, :
J.
ORDRE JUDICIAIRE
GlVRON.
(1).
Services généraux. Pers. N° 42985. 9 décembre 1958. — Par arrêté royal le nombre des juges suppléants au tribunal de commerce de Saint-Nicolas est porté de deux à trois.
SUPPRESSION DES FRACTIONS D E FRANC.
9 décembre 1958. — Administration des Etablissements pénitentiaires. •— Comptabilité. — Litt. E., n" 134. — Cf. Bulletin de l'Administration pénitentiaire, janvier-février 1959, pp. 26 et 27.
TRANSFEREMENT DES DETENUS.
10 décembre 1958. — Administration des Etablissements pénitentiaires. — Affaires Générales. — Litt. R., n" X I V . — Cf. Bulletin de l'Administration pénitentiaire, janvier-février 1959, pp. 27 et 28.
TATOUAGES D E MINEURS
CONFIÉS AUX ÉTABLISSEMENTS D'ÉDUCATION D E L'ÉTAT.
Office de la Protection de l'Enfance. Service pédagogique. Placements. Bibliothèque. N° 658. Bruxelles, le 11 décembre 1958. Aux Directions des Etablissements d'Observation et d'Education de l'Etat. A plusieurs reprises mon attention a été attirée sur la pratique des tatouages qui semble à certains moments sévir dans certains établissements d'éducation. Conformément aux directives données par le service d'inspection, i l y a lieu de mentionner dans le rapport médical si les mineurs à leur entrée, sont porteurs de tatouages et lesquels. (1) Moniteur belge, 11 décembre 1958, n° 345.
135
3-11 December 1958
verrichtingen wanneer bijzondere omstandigheden, het belang van de zaak of de kiese aard van de te vervullen opdracht zullen vereisen, en voor zover elk der gevorderde deskundigen de gewenste hoedanigheden bezit om de onderscheidene verrichtingen uit te voeren en ieder van hen daadwerkelijk deelneemt aan de verscheidene fasen van het onderzoek. Gaat het om ambtsverrichtingen door deskundigen uit verschillende wetenschapstakken, dan moet de vorderende magistraat trachten de opdracht van elk hunner binnen de perken van hun respectieve technische bevoegdheid te bepalen, zodat een wezenlijk noodzakelijke samenwerking niet zou ontaarden in een deelneming aan al de werkzaamheden, wat onverantwoorde uitgaven ten laste van 's Lands kas of van de in gebreke blijvende partij voor gevolg zou hebben. lk zou u dank weten, Mijnheer de Auditeur-Generaal — Mijnheer de Procureur-Generaal — indien u deze toelichtingen wilde mededelen aan de magistraten van uw rechtsgebied aan wie de zaak aanbelangt. Voor de Minister : De Directeur van Administratie, J. GlVRON... RECHTERLIJKE ORDE (1).
Algemene Diensten. Pers. NM2985. 9 December 1958. — Bij koninklijk besluit is het aantal plaatsvervangende rechters in de reehtbank van koophandel te Sint-Niklaas van twee op drie gebracht.
AFSCHAFFING V A N D E F R A N K G E D E E L T E N .
9 December 1958. — Bestuur der Strafinrichtingen. — Comptabiliteit — Litt. E., n 134. — Cf. Bulletin van het Bestuur der Strafinrichtingen, (anuariFebruari 1959, blz. 26 en 27. r
OVERBRENGING
VAN DE GEDETINEERDEN.
10 December 1958 — Bestuur der Strafinrichtingen. — Algemene Zaken. — Litt. R., n X I V . — Cf. Bulletin van het Bestuur der Strafinrichtingen, lanuariFebruari 1959, blz. 27 en 28. r
TATOEËRING V A N MINDERJARIGEN, D I E AAN D E RIJKSOPVOEDINGSGESTICHTEN ZIJN T O E V E R T R O U W D .
Dienst voor Kinderbeschreming. Pedagogische Dienst. Plaatsingen. Bibliotheek. N 658. r
Brussel, de 11 December 1958. Aan de Directies van de Rijksobservatie- en Rijksopvoedingsgestichten. Mijn aandacht werd herhaalde malen gevestigd op het feit dat in sommige opvoedingsgestichten op bepaalde tijdstippen de praktijk van de tatoeëringen lijkt te w'oeden. Overeenkomstig de door de inspectiedienst verstrekte richtlijnen dient in het geneeskundig verslag te worden vermeld of de minderjarigen bij hun binnenkomen tatoeëringen vertonen en welke die tatoeëringen zijn. (1) Belgisch Staatsblad,
r
11 December 1958, n 345.
136
11-15 décembre 1958
Il doit être procédé de même pour tout tatouage pratiqué en cours de séjour, avec spécification des circonstances dans lesquelles le tatouage s'est fait. Le personnel doit évidemment s'efforcer d'éviter que se répandent des pratiques dont le résultat peut, dans la suite, sérieusement entraver le reclassement social. C'est en vue de favoriser celui-ci qu'une intervention médicale, de nature à faire disparaître le tatouage, peut se recommander : il y a lieu d'y engager les mineurs et de solliciter l'accord des parents par l'intermédiaire du magistrat compétent. En ce qui concerne les frais de ces interventions, les règles suivantes me paraissent devoir être adoptées. - Pour des motifs d'ordre éducatif, il paraît nécessaire que les mineurs interviennent dans les frais dans une mesure variable suivant les cas. Si l'on peut admettre que l'Etat supporte la plus grande partie des frais de l'opération pour un mineur que présentait des tatouages lors de son entrée à l'établissement, mais qui fait preuve de bonne volonté et chez lequel la demande de d é t a t o u a g e manifeste un progrès dans la rééducation, il ne saurait en être décidé de même à l'égard de mineurs qui se seraient tatoués durant leur séjour. En pareil cas, les mineurs doivent apprendre, en participant dans une mesure plus importante aux frais, à supporter les conséquences de leurs actes. A fortiori doit-il en être décidé de même à l'égard de l'auteur d'un tatouage sur un condisciple. Il appartient à la direction de l'établissement intéressé de proposer dans chaque cas le montant à mettre à charge du ou des mineurs. Pour le Ministre : Le directeur d'administration, S.
12
DÉCEMBRE 1958. L'ÉTAT-CIVIL
—
ARRÊTÉ ROYAL
DRESSÉS PENDANT
FIXANT
HUYNEN.
LA D A T E A L A Q U E L L E LES ACTES D E
L'OCCUPATION DANS- LA PARTIE DU T E R R I T O I R E
BELGE ANNEXÉE ABUSIVEMENT A L'ALLEMAGNE EN MAI 1940, PAR DES PHOTOCOPIES
SERONT
REMPLACÉS
(1).
SUPPRESSION DES FRACTIONS D E FRANC DANS L E S D É P E N S E S E T DANS LES RECETTES POUR
C O M P T E D E L'ÉTAT.
Office de la Protection de l'Enfance, Services administratifs, Comptabilité, n" 101 J 33. Bruxelles, le 15 décembre 1958. Aux
Directions de l'Etat.
des
Etablissements
d'Observation
et
d'Education
1. L'arrêté royal du 22 octobre 1958, relatif à la suppression des fractions de franc dans la comptabilité du Ministère de la Justice (voir Moniteur belge du 31 octobre 1958), dispose comme suit : « Article 1". Dans toute somme à payer sur les crédits inscrits au budget du Ministère de la |ustice ou à recevoir par ce Département pour être portée en recette au budget des Voies et Moyens, les fractions de franc qui n'atteignent pas 50 centimes sont négligées. Celles qui atteignent ou dépassent 50 centimes sont comptées pour un franc. (1) Moniteur belge, 17 décembre 1958, n° 351.
137
11-15 December 1958
Evenzo moet elke tatoeëring tijdens het verblijf worden vermeld, onder nadere bepaling van de omstandigheden waarin de tatoeëring geschiedde. Het personeel moet vanzelfsprekend trachten te voorkomen dat praktijken, waarvan net resultaat Iater de sociale reclassering ernstig zou kunnen belemmeren, zich zouden verspreiden. Het is om de sociale reclassering te bevorderen dat een geneeskundig ingrijpen, waardoor de tatoeéring kan verdwijnen, aanbeveling verdient : de minderjarigen dienen daartoe te worden aangezet en door bemiddeling van de bevoegde magistraat dient de overeenstemming van de ouders te worden gevraagd. Ten aanzien van de kosten van dit ingrijpen, lijkt het mij dat de volgende regels moeten worden gevolgd : Om redenen van opvoedkundige aard lijkt het nodig dat de minderjarigen tegemoetkomen in de kosten in een mate die al naar de gevallen zal verschillen. Hoewel kan worden aanvaard dat de Staat het grootste gedeelte van de operatiekosten zou dragen voor een minderjarige die bij zijn binnenkomen in het gesticht tatoeëringen vertoonde, maar blijk geeft van goede w i l en bij wie, ingevolge het verzoek om de tatoeëringen te verwijderen, blijkt dat zijn wederopvoeding vooruitgang maakt, toch zou niet evenzo kunnen worden beslist ten aanzien van minderjarigen, die zich tijdens hun verblijf zouden getatoeëerd hebben. In dergelijk geval moeten de minderjarigen, door in belangrijker mate in de kosten bij te dragen, de gevolgen van hun daden leren dragen. Met meer reden moet evenzo worden beslist ten aanzien van de uitvoerder van een tatoeëring op een medeverpleegde. De directie van het betrokken gesticht behoort in elk geval het bedrag voor te stellen, dat ten laste van de minderjarige(n) dient te worden gelegd. Voor de Minister : De Directeur van Administratie, S.
12
DECEMBER WAAROP T1NG
IN
1958.
—
KONINKLIJK
DE AKTEN
BESLUIT
HOUDENDE
V A N D E BURGERLIJKE
HET GEDEELTE
V A N HET BELGISCH
WEDERRECHTEL1JK B I J D U I T S L A N D VERVANGEN WORDEN
STAND
WERD
HUYNEN.
VASTSTELLING V A ND E DATUM
OPGEMAAKT
GRONDGEBIED
INGELIJFD
DOOR
TIJDENS DAT
IN
DE BEZETMEI
FOTOKOPIEËN
1940
ZULLEN
(1).
AFSCHAFFING
V A N DE FRANKGEDEELTEN
IN D E UITGAVEN E N IN D E ONTVANGSTEN
VOOR
REKENING V A ND E STAAT.
Dienst voor Kinderbescherming, Administratieve Diensten, Comptabiliteit, n 101 | 33. r
Brussel, de 15 December 1958. Aan de Directies van de Rijksobservatie-
en
Rijksopvoedingsgestichten.
1. In het koninklijk besluit van 22 October 1958 betreffende de afschaffing van de frankgedeelten in de comptabiliteit van het Ministerie van Justitie wordt bepaald hetgeen volgt : « Artikel 1. In elke som te betalen op de kredieten ingeschreven op de begroting van het Ministerie van lustitie of te ontvangen door dit département om aïs ontvangst te worden geboekt op de Rijksmiddelenbegroting wordt geen rekening gehouden met de frankgedeelten van minder dan 50 centiemen. De frankgedeelten van 50 centiemen en meer worden voor één frank gerekend. (1) Belgisch Staatsblad,
r
17 December 1958, n 351.
138
15 décembre 1958
» L'ajustement au franc supérieur ou inférieur s'opère sur le total à payer ou à recevoir. » Je vous prie de vouloir bien appliquer ces dispositions : a) pour les sommes dues par l'Office de la Protection de l'Enfance de mon département, notamment du chef de fournitures ou de prestations (travaux, transports, etc.) effectuées pour son compte; b) pour les sommes dues à l'Etat et dont le recouvrement est confié aux comptables des Etablissements d'Education de l'Etat. Le montant final des factures dressées à charge des Etablissements d'Education ou rédigées par ces institutions au profit de l'Etat sera, s'il y a lieu, arrondi au franc suivant les règles tracées par l'arrêté royal précité. Chaque facture fera mention, le cas échéant, de l'arrondissement au franc. 2. L'arrondissement au franc n'est pas prescrit pour les sommes déboursées par le comptable pour compte de tiers, c'est-à-dire pour tions intéressant le budget pour ordre. Il s'agit, en l'occurrence, des des dépenses effectuées par le comptable pour compte des élèves de ment ou pour compte d'autres comptables ou de tiers.
reçues ou les opérarecettes et l'établisse-
3. Jusqu'à nouvel ordre, les dépenses énumérées ci-après et imputées sur le budget du Ministère de la Justice, restent régies, en ce qui concerne la suppression des fractions de franc, par les dispositions propres à chaque catégorie de dépenses : A.
Rémunérations
du
personnel.
Dans le calcul des rémunérations dues au personnel, notamment au personnel auxiliaire des Etablissements d'Education de l'Etat, il est fait abstraction des fractions de franc dans toutes les opérations (voir l'article 2 de l'arrêté royal du 13 mars 1952 organisant le Service central des dépenses fixes et modifiant l'arrêté royal du 10 décembre 1868 portant règlement général sur la comptabilité de l'Etat). B. Cotisations
de sécurité
sociale.
Les cotisations de sécurité-sociale sont établies en négligeant les décimes et les centimes lorsqu'ils sont inférieurs ou égaux à 50 centimes et en les arrondissant au franc supérieur lorsqu'ils dépassent 50 centimes (voir l'arrêté-loi du 28 décembre 1944 concernant la sécurité sociale des travailleurs, notamment l'article 3, modifié par l'article 33 de la loi du 12 juillet 1957). C.
Impôts
à retenir à la source sur les rémunérations,
etc.
Le montant des impôts à retenir à la source sur les rémunérations et les indemnités ne couvrant pas des charges réelles, est établi en négligeant les fractions de franc qui n'atteignent pas 50 centimes et en comptant pour un franc celles qui atteignent ou dépassent 50 centimes. D.
Allocations
et
indemnités.
Les sommes dues en matière d'allocations et indemnités sont payées abstraction faite des fractions de franc. (Voir l'arrêté royal du 30 août 1954, article 1 , insérant un article 21er dans l'arrêté du Régent du 29 mars 1950 portant réglementation générale des indemnités et allocations quelconques payées par le T r é s o r au personnel des administrations de l'Etat). Le remboursement de frais de parcours est à considérer comme indemnité. er
15 December 1958
139
» De afronding tôt de frank naar boven of naar beneden geschiedt op het gezamenlijk te betalen of te ontvangen bedrag. » Ik verzoek u die bepalingen toe te passen : a) voor de door de Dienst voor Kinderbescherming van mijn département verschuldigde sommen, onder meer wegens leveringen of prestaties (werken, vervoer, enz.), voor zijn rekening verricht; b) voor de sommen verschuldigd aan de Staat en waarvan de inning is toevertrouwd aan de rekenphchtigen van de Rijksopvoedingsgestichten. Het eindbedrag van de facturen, opgemaakt ten laste van de Opvoedingsgestichten of door die instellingen opgesteld ten voordele van de Staat, dient, indien daartoe aanleiding bestaat, te worden afgerond tôt de frank volgens de in voormeld koninklijk besluit gestelde regels. Bij voorkomend geval dient op elke factuur te worden vermeld dat er tôt de frank werd afgerond. 2. De afronding tôt de frank wordt niet voorgéschreven voor de sommen, ontvangen of voorgeschoten voor rekening van derden, namelijk voor de verrichtingen die de begroting voor orde betrenen. Het betreft in onderhavig geval de ontvangsten en de uitgaven, door de rekenplichtige verricht voor rekening van de verpleegden van het gesticht of voor rekening van andere rekenplichtigen of van derden. 3. T ô t nader order blijven voor de hierna opgesomde uitgaven, die op de begroting van het Ministerie van Justitie worden aangerekend, ten aanzien van de afschaffing van de frankgedeelten, de bepalingen gelden, die aan elke catégorie uitgaven eigen zijn. A. Bezoldigingen
van het personeel.
In de berekening van de bezoldigingen, verschuldigd aan het personeel, onder meer aan het hulppersoneel van de Rijksopvoedingsgestichten, worden in al de verrichtingen de fracties van franken buiten beschouwing gelaten (zie artikel 2 van het koninklijk besluit van 13 Maart 1952 tôt inrichting van de centrale dienst der vaste uitgaven en tôt wijziging van het koninklijk besluit dd. 10 December 1868 houdende algemeen règlement op de Rijkscomptabiliteit). B.
Bijdragen
voor maatschappelijke
zekerheid.
De bijdragen voor maatschappelijke zekerheid worden vastgesteld zonder rekening te houden met de décimes en de centimes, wanneer deze lager zijn of gelijk aan 50 centimes, en afgerond op de naasthogere frank, wanneer zij 50 centimes overschrijden (zie de besluitwet van 28 December 1944 betreffende de maatschappelijke zekerheid der arbeiders, inzonderheid artikel 3, zoals dit werd gewijzigd bij artikel 33 van de wet van 12 Juli 1957). C.
Belastingen
af te houden aan de bron op de bezoldigingen,
enz.
Het bedrag van de belastingen, af te houden aan de bron op de bezoldigingen en de vergoedingen, die geen werkelijke lasten dekken, wordt vastgesteld zonder rekening te houden met de frankgedeelten van minder dan 50 centimes terwijl de frankgedeelten van 50 centimes of meer voor een frank worden geteld. D. Toelagen
en
vergoedingen.
Voor de uitkering van de in zake toelagen en vergoedingen verschuldigde sommen worden de frakties van franken buiten beschouwing gelaten. (Zie koninklijk besluit van 30 Augustus 1954, artikel 1, waarbij in het besluit van de Regent van 29 Maart 1950 houdende de algemene regeling van de vergoedingen en toelagen van aile aard door de Schatkist aan het personeel der rijksbesturen uitgekeerd, een artikel 2ter wordt opgenomen.) De terugbetaling van reiskosten dient als vergoeding te worden beschouwd.
15-16 décembre 1958
140 E.
Frais de
transfèrement.
a) Frais de transfèrement ayant le caractère de « frais de Justice ». Le montant des états de frais se rapportant au transfèrement d'élèves et dont le paiement incombe aux greffes correctionnels, à titre de frais de justice doit, le cas échéant, être arrondi au franc, suivant la règle contenue dans l'article 146 du Règlement général sur les frais de justice en matière répressive : « Article 146. Le montant net des taxes, états de frais et mémoires d'honoraires sera arrondi au franc supérieur ou inférieur, suivant qu'il se termine par une fraction d é p a s s a n t ou non cinquante centimes. » Un montant qui se termine par 50 centimes sera arrondi au franc inférieur. b) Frais de transfèrement tombant à charge de l'Office de la Protection de l'Enfance. Lorsque les frais de transfèrement sont pris en charge par l'Office de la Protection de l'Enfance, le montant des états de frais y relatifs doit être arrondi suivant les règles contenues dans l'arrêté royal du 22 octobre 1958 (voir le n° 1 ci-dessus). 4. Dépenses résultant de l'utilisation de timbres-poste. La valeur des timbres-poste utilisés pour l'affranchissement de la correspondance administrative ou de la correspondance des élèves sera actée telle quelle, c'est-à-dire sans arrondissement préalable, aux états n° 168 des menues dépenses faites sur avances de fonds. Il faut, en effet, assurer la parfaite concordance des écritures relatives aux mouvements « timbres-poste » et de l'encaisse timbresposte du comptable. 5. Remarque générale. Les diverses règles relatives à l'arrondissement au franc des sommes dues par ou à l'Etat, s'appliquent exclusivement au total à payer ou à recevoir. Elles ne concernent pas les sommes partielles formant ce total. La présente circulaire abroge celle du 16 septembre 1955 relative au même objet. Pour le Ministre : Le Directeur d'Administration, S.
16
DÉCEMBRE 1958.
—
HUYNEN.
ARRÊTÉ R O Y A L MODIFIANT, EN CE QUI CONCERNE LES FRAIS D E
TRANSPORT DES TÉMOINS, L'ARRÊTÉ ROYAL DU 24
MAI 1933
QUI EST RELATIF AU
TARIF DES FRAIS ET D É P E N S EN MATIÈRE CIVILE ET COMMERCIALE, ET L'ARRÊTÉ DU RÉGENT
DU 15
HUISSIERS
FÉVRIER
1946,
QUI EST RELATIF
(1).
(1) Moniteur belge du 4 janvier 1959, n° 4.
AUX DROITS ET DÉBOURS DES
15 16 December 1958
141
:
E.
Overbrengingskosten.
a) Overbrengingskosten die het kenmerk hebben van « gerechtskosten ». Het bedrag van de staten van kosten die betrekking hebben op de overbrenging van verpleegden en waarvan de betaling als gerechtskosten is opgelegd aan de correctionele griffies moet, bij voorkomend geval, op een frank worden afgerond, volgens de regel, vervat in artikel 146 van het « Algemeen règlement op de' gerechtskosten in strafzaken » : « Artikel 146. Het zuiver bedrag van de taxes, staten van kosten en memories van honoraria wordt op een frank naar boven of naar beneden afgerond, naargelang het eindigt op een breuk die vijftig centimes overschrijdt of niet overschrijdt. » Een bedrag dat eindigt op 50 centimes zal op de lagere frank afgerond worden. b) Overbrengingskosten die ten laste van de Dienst voor Kinderbescherming vallen. Wanneer de Dienst voor Kinderbescherming de overbrengingskosten te zijnen laste neemt, moet het bedrag van de desbetreffende staten van kosten worden afgerond volgens de regels, vervat in het koninklijk besluit van 22 October 1958 (zie n 1 hierboven). r
4. Uitgaven die voortvloeien uit het gebruik van postzegels. De waarde van de postzegels, gebruikt voor het frankeren van de administratieve briefwisseling of van de briefwisseling van de verpleegden, dient zoals ze is te worden opgetekend, namelijk zonder vooraf te zijn afgerond, op de staten n 168 van de op geldvoorschotten gedane geringe uitgaven. Men dient er immers voor te zorgen dat de schrifturen betreffende de omzet van postzegels en de voorraad postzegels in de kas van de rekenplichtige volkomen overeenstemmen. r
5. Algemene opmerkingen. De verschillende regels betreffende de afronding tôt de frank van de sommen, verschuldigd door of aan de Staat, worden uitsluitend toegepast op het te betalen of te ontvangen totaal. Zij hebben geen betrekking op de gedeeltelijke sommen. die dit totaal vormen. Bij deze omzendbrief wordt de omzendbrief van 16 September 1955 betreffende hetzelfde onderwerp opgeheven. Voor de Minister : De Directeur van Administratie, S.
16
DECEMBER DE
1958.
GETUIGEN
BETREKKING
—
KONINKLIJK
BETREFT, HEEFT
OP
BESLUIT TOT WIJZIGING,
VAN HET
KONINKLIJK
HET TARIEF
HUYNEN.
W A T DE REISKOSTEN V A N
BESLUIT
V A N 24
VAN GERECHTSKOSTEN
H A N D E L S Z A K E N , E N V A N H E T B E S L U I T V A N D E R E G E N T V A N 15 BETREKKING DERS
HEEFT
OP
DE
RECHTEN
EN
UITSCHOTTEN
(1.).
(1) Belgisch Staatsblad
r
van 4 januari 1959, n 4.
MEI
1933
IN BURGERLIJKE FEBRUARI VAN DE
1946,
DAT EN DAT
DEURWAAR-
142
17 décembre 1958
ARRONDISSEMENT AU FRANC
DES SOMMES A DÉCAISSER
PAR L E TRÉSOR.
Office de la Protection de l'Enfance. Services administratifs. Comptabilité, n° 1187 L . W . Bruxelles, le 17 décembre 1958. A MM. les Juges des Enfants et à MM. les Procureurs du Roi du
Royaume.
Monsieur le Juge des Enfants, Monsieur le Procureur du Roi, L a loi du 3 juillet 1956 relative à la suppression des fractions de franc dans ia comptabilité publique (voir Moniteur belge du. 20 juillet 1956) dispose que, selon les modalités et dans les cas à déterminer par le Roi, les fractions de franc peuvent être négligées ou comptées pour un franc clans toute somme à payer ou à recevoir par l'Etat, ies provinces, les communes et les établissements publics. L'arrêté royal du 22 octobre 1958, pris en exécution de la susdite loi et publié au Moniteur belge du 31 octobre 1958, prévoit, en son article 1 , ce qui suit : er
« Article 1". Dans toute somme à Ministère de la Justice ou à recevoir recette au budget des voies et moyens, 50 centimes sont négligées. Celles qui comptées pour un franc. » L'ajustement recevoir ».
au franc supérieur
payer sur les crédits inscrits au budget du par ce département pour être portée en les fractions de franc qui n'atteignent pas atteignent ou dépassent 50 centimes sont
ou inférieur *
*
s'opère sur le total à payer ou à
*
Je vous prie de vouloir bien appliquer les dispositions de l'arrêté royal du 22 octobre 1958, lors de l'approbation et (ou) du paiement : a) des états de frais d'entretien dressés à charge de votre juridiction par les personnes ou les institutions qui élèvent des mineurs d'âge placés en application de la loi du 15 mai 1912 sur la Protection de l'Enfance; b) des mémoires de frais émanant de délégué(e)s à la Protection de l'Enfance délégué(e)s permanent(e)s ou délégué(e)s bénévoles. Seul le montant final de l'état de frais ou de mémoire (somme globale due au créancier de l'Etat) doit, s'il y a lieu, être arrondi au franc. L'arrondissement au franc ne peut donc être opéré pour les montants partiels dont se compose l'état ou le mémoire. En cas d'arrondissement au franc, il doit en être fait mention sur le document. Exemples d'arrondissement au franc, suivant la nouvelle règle : Un montant final de 11 275,30 francs sera arrondi à 11 275 francs; U n montant final de 11 275,50 francs sera arrondi à 11 276 francs; Un montant final de 11 275,80 francs sera arrondi à 11 276 francs. *
*
Les présentes instructions abrogent celles contenues dans ma circulaire du 16 septembre 1955, émargée comme la présente et se rapportant au même objet. Pour le Ministre : Le Directeur d'Administration, S.
HUYNEN.
17 December 1958
143
A F R O N D I N Q T O T D E F R A N K V A N D E S O M M E N D O O R 'S L A N D S K A S U I T T E B E T A L E N .
Dient voor Kinderbescherming. Administratieve diensten. Comptabiliteit. N 1187 L. W r
Brussel, 17 December 1958. Aan de heren Kinder recht ers en aan de heren Procureurs des Konings van het Rijk. Mijnheer de Kinderrechter, Mijnheer de Procureurs des Konings, In de wet van 3 Juli 1956 betreffende de afschaffing van de frankgedeelten in de openbare comptabiliteit (zie Belgisch Staatsblad van 20 Juli 1956) wordt bepaald dat, volgens de modaliteiten en in de gevallen door de Koning te bepalen, de frankgedeelten mogen weggelaten of voor één frank gerekend worden, in elke door de Staat, de provinciën, de gemeenten en de openbare instellingen uit te betalen of te ontvangen som. In artikel 1 van het koninklijk besluit van 22 oktober 1958, genomen ter uitvoering van bovenbedoelde wet en bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 31 Oktober 1958, wordt bepaald hetgeen volgt : « Artikel 1. In elke som te betalen op de kredieten ingeschreven op de begroting van het Ministerie van Justitie of te ontvangen door dit département om als ontvangst te worden geboekt op de Rijksmiddelenbegroting wordt geen rekening gehouden met de frankgedeelten van minder dan 50 centiemen. De frankgedeelten van 50 centiemen en meer worden voor één frank gerekend. » De afronding tôt de frank naar boven of naar beneden geschiedt op het gezamenlijk te betalen of te ontvangen bedrag ».
Ik verzoek u het bepaalde in het koninklijk besluit van 22 Oktober 1958 toe te passen bij de goedkeuring en (of) de uitbetaling : a) van de staten van onderhoudskosten, opgemaakt ten laste van uw gerecht door de personen of de instellingen, die minderjarigen grootbrengen, geplaatst in toepassing van de wet van 15 Mei 1912 op de kinderbescherming; b) van de memories van kosten, uitgaande van afgevaardigden ter kinderbescherming — vaste of vrijwillige afgevaardigden. Alleen het eindbedrag van de staat van kosten of van de memorie (globale aan de schuldeiser van de Staat verschuldigde som) moet, indien daartoe aanleiding bestaat, tôt de frank worden afgerond. De afronding tôt de frank mag dus niet geschieden voor de gedeeltelijke bedragen, waaruit de Staat of de memorie is samengesteld. Wordt er tôt de frank afgerond, dan moet dit op het bescheid worden vermeld. Voorbeelden van afronding tôt de frank, volgens de nieuwe regel : Een eindbedrag van 11 275,30 frank dient te worden afgerond tôt 11 275 frank; Een eindbedrag van 11 275.50 frank dient te worden afgerond tôt 11 276 frank; Een eindbedrag van 11 275,80 frank dient te worden afgerond tôt 11 276 frank.
Door deze onderrichtingen worden die, vervat in mijn omzendbrief van 16 September 1955, zelfde kanttekening en betreffende het zelfde onderwerp, opgeheven. Voor de Minister : De Directeur van Administratie, S.
HUYNEN.
144
19-24 décembre 1958
AIDE AUX D É T E N U S LIBÉRÉS.
19 décembre 1958. — Modification au tableau des organismes postpénitentiaires. — Administration des Etablissements pénitentiaires. — Affaires Générales. — Litt. R., n" XX1I1. — Cf. Bulletin de l'Administration pénitentiaire, janvierfévrier 1959, p. 28.
24
DÉCEMBRE VIER
1957,
1958.
—
FIXANT
ARRÊTÉ
ROYAL
LES ATTRIBUTIONS
MODIFIANT
L'ARRÊTÉ
ROYAL
DU
14
DES CHAMBRES AU SEIN DES CONSEILS
GUERRE PERMANENTS E T Y INSTITUANT DES CHAMBRES TEMPORAIRES
(1) Moniteur belge, 9 janvier 1959, n° 9.
(1).
JANDE
19-24 December
1958
145
HULP AAN ONTSLAGEN V E R O O R D E E L D E N .
19 December 1958. — Wijzigingen aan de label der organismen voor posenitentiaire actie. — Bestuur der Strafinrichtingen. — Algemene Zaken. — itt. R., n X X I I ! . — Zie Bulletin van het Bestuur der Strafinrichtingen, |anuariFebruari 1959, blz. 28.
E
24
r
DECEMBER BESLUIT
—
1958. VAN
14
KONINKLIJK
JANUARI
1957,
BESLUIT
TOT
DE KAMERS IN D E SCHOOT V A N D E BESTENDIGE ALDAAR V A N TIJDELIJKE KAMERS
WIJZIGING
VAN
HET
KONINKLIJK
T O T VASTSTELLING VAN DE B E V O E G D H E D E N (1).
(1) Belgisch Staatsblad, 9 Januari 1959, n ' 9.
KRIJGSRADEN
EN TOT
VAN
OPRICHTING
CIRCULAIRES ÉMANANT
D E S PARQUETS
GÉNÉRAUX
OMZENDBRIEVEN UITGAANDE
VAN DE
PARKETTEN-GENERAAL
C O U R D'APPEL A B R U X E L L E S
HOF VAN BEROEP T E BRUSSEL
16 janvier 1958
150
ACCIDENT
DU TRAVAIL.
—
REPRÉSENTATION.
ACCORD. — —
HOMOLOGATION. —
GREFFIER.
—
ASSUREUR,
PERSONNEL.
Parquet de la Cour d'appel de Bruxelles. Cire., n° 5/58. Bruxelles, le 16 janvier 1958. Monsieur
le Procureur
du Roi,
L'artiele 26 des lois coordonnées sur les accidents du travail dispose : « Les accords entre parties concernant les indemnités à allouer en suite d'accidents sont obligatoirement constatés par le juge compétent. » L'expédition du procès-verbal constatant cet accord n'est revêtue de la formule exécutoire qu'après le juge a reconnu que le règlement du sinistre est conforme aux dispositions de la loi. « A peine de nullité, ces accords sont motivés et ils mentionnent notamment, le salaire de base, la nature de la lésion, la réduction de capacité et la date de consolidation. » J'ai remarqué qu'en vue d'appliquer cette disposition légale, la plupart des compagnies d'assurances intéressées adressent au greffier de la justice de paix compétente des lettres par lesquelles elles prient ces fonctionnaires de l'ordre judiciaire de faire représenter la compagnie d'assurance à l'audience d'homologation du juge de paix par une personne au choix du greffier. A cette fin, elles transmettent généralement au greffier une procuration signée dans laquelle le nom du porteur de procuration est laissé en blanc et qui est à compléter par le greffier, suivant son appréciation personnelle. Les renseignements qui m'ont été fournis font a p p a r a î t r e que, dans certains cantons du ressort, le greffier obtempère à ces demandes et fait représenter la compagnie d'assurances aux fins envisagées par une personne toujours désignée par lui. Cette personne est généralement un membre du personnel rétribué du greffe, un commis auxiliaire ou un commis-greffier, et parfois aussi un employé communal, un agent de police, le garde champêtre de la commune ou l'huissier près la justice de paix. 11 n'arrive que très rarement que le porteur de procuration désigné par le greffier soit une personne n'appartenant pas au personnel d'une administration publique. E n outre, il apparaît qu'ultérieurement la compagnie d'assurance accorde à ce porteur de procuration une certaine indemnité de représentation. Cette indemnité est généralement versée directement-au porteur de procuration au moyen d'une assignation postale, ou liquidée à l'intervention du greffier. 11 va de soi que ces agissements de la part du greffier d'une justice de paix, dans un domaine de nature purement privée et concernant les droits d'une partie en cause, sont inconciliables avec le caractère public de ses fonctions. Par ailleurs, son intervention dans la liquidation de sommes d'argent, à Toccasion d'un procès, est absolument inopportune et est en outre de nature à ébranler la confiance du public dans la justice. Les victimes d'accidents du travail ou leurs ayants-droit pourraient, à juste titre, avoir l'impression que les organismes' assureurs ne sont pas mis sur pied d'égalité avec eux. Pour les mêmes raisons, l'intervention de membres du corps de police et de gardes champêtres, de même que celle des huissiers, doit également être évitée.
16 Januari 1958
ARBEIDSONOEVAL. — A K K O O R D . — VERTEGENWOORD1GING. —
151
HOMOLOQAT1E. — GRIFFIER. —
VERZEKERAAR
PERSONEEL.
Parket van het Hof van Beroep te Brussel. Omz., n ' 5/8. Brussel, 16 Januari 1958. Artikel 26 der samengeschakelde
wetten op de arbeidsongevallen bepaalt :
« De bevoegde rechter is er toe gehouden van de tussen partijen getroffen overeenkomsten betreffende de tenge'volge van arbeidsongevallen te verlenen vergoedingen een proces-verbaal op te maken. » Afschrift van bedoeld proces-verbaal mag enkel in exécutoire vorm worden uitgegeven, nadat de rechter zal hebben erkend dat de regeling van het ongeval overeenkomstig de bepalingen der wet is geschied. » Op straffe van nietigheid worden deze overeenkomsten met redenen omkleed en dienen namelijk daarop het loon dat tôt grondslag dient, de aard van het letsel, de vermindering van de arbeidsongeschiktheid en de datum der consolidatie vermeld. » Mijn aandacht werd er op gevestigd dat, met het oog op de toepassing van voormelde wetsbepaling, de ovèrgrote meerderheid der betrokken verzekeringsmaatschappijen brieven richten tôt de griffier van het bevoegde vredegerecht waarbij zij deze ambtenaren yan de rechterlijke orde verzoeken de verzekeringsmaatschappij op de terechtzitting waarop het akkoord aan de bekrachtiging van de vrederechter dient te worden overgelegd, te doen vertegenwoordigen door een persoon naar keuze van de griffier. Te dien einde sturen zij doorgaans aan de griffier een ondertekende volmacht waarvan de identiteit van de volmachtdrager blanco gelaten wordt en waarvan het invullen overgelaten wordt aan de willekeurige beoordeling van de griffier. Uit de mij verstrekte inlichtingen is gebleken dat, in zekere kantons van het rechtsgebied, de griffier aan deze aanvragen gevolg geeft en de verzekeringsmaatschappij met het beoogde doeleinde doet vertegenwoordigen door een persoon die steeds door hemzelf aàngeduid wordt. Deze persoon is meestal een lid van het bezoldigd griffiepersoneel, een hulpschrijver of een commies-griffier, meer uitzonderlijk een gemeentebediende, een politieagent, de veldwachter der gemeente of de deurwaarder bij het vredegerecht. Zeer zelden gebeurt het dat de door de griffier aangeduide volmachtdrager een persoon is die niet tôt de personeelsleden behoort van een openbaar bestuur Het blijkt daarenboven dat de verzekeringsmaatschappijen naderhand aan deze volmachtdrager een bepaalde vergoeding per vertegenwoordiging uitkeren. Meestal wordt deze vergoeding bij middel van een postmandaat rechtstreeks aan de gevolmachtigde toegestuurd, sortis ook wel door tussenkomst van de griffier. Het ligt voor de hand dat het optreden van de griffier van het vredegerecht in aangelegenheden die van zuiver private aard zijn en in verband staan met de rechten van een partij ter zake, niet verenigbaar is met het openbaar karakter van zijn functies. Daarbij is zijn tussenkomst in het uitkeren van geldsommen ter gelegenheid van een procès, volstrekt niet gewenst en overigens van die aard dat het bij het publiek het vertrouwen in het gerecht zou kunnen aantasten. De slachtoffers van arbeidsongevallen of hun rechthebbenden zouden terecht de indruk kunnen opdoen dat de verzekeringsorganismen niet met hen op gelijke voet worden gesteld. Om dezelfde redenen is de tussenkomst van de leden van het politie- en veldwachterskorps, alsmede van de deurwaarders, ten deze volstrekt niet gepast.
16 janvier — 26 février 1958
152
Je vous prie dès lors de bien vouloir examiner si cette pratique est suivie dans une ou plusieurs justices de paix de votre arrondissement. Dans l'affirmative, je vous prie d'attirer l'attention toute spéciale des greffiers intéressés sur le fait que cette pratique est inconciliable avec leurs fonctions et de les inviter à répondre dorénavant aux demandes, qui leur seraient adressées par les organismes assureurs, qu'ils ne sont pas autorisés à y donner suite, et qu'il appartient à ces organismes de s'adresser directement à des particuliers, s'ils l'estiment désirable. Le cas échéant, il y a lieu d'attirer l'attention des gardes champêtres et des autorités de police sur ce que ces agissements sont de nature à compromettre l'autorité de leurs fonctions judiciaires et qu'ils doivent s'en abstenir. Les mêmes règles doivent être observées par les huissiers. Je vous prie de me faire parvenir en temps opportun un rapport au sujet de cette question. Le Procureur général, DE
LOI
D U 21
AOUT
TION.
—
1948
SUPPRIMANT
INTERDICTION
E M P L O Y É ( A R T . 382
LA RÉGLEMENTATION
D'EXPLOITER
D U CODE PÉNAL). —
CERTAINS
LE
COURT.
OFFICIELLE DE LA PROSTITU-
ÉTABLISSEMENTS
PRISE D E COURS. —
OU D'Y
EFFETS
ÊTRE
: DURÉE.
Parquet de la Cour d'appel de Bruxelles. Cire, n" 16/58. Bruxelles, le 26 février 1958. Monsieur le Procureur du Roi, Par ma circulaire du 22 mars 1952, n" 45/52, j ' a i eu l'honneur de vous signaler la difficulté qu'il y a de déterminer la prise de cours de l'interdiction d'exploiter certains établissements ou d'y être employé, qui peut être prononcée par application de l'article 4, 2, de la loi du 21 a o û t 1948, complétant l'article 382 du Code pénal. Cette disposition prévoit en effet que « Les tribunaux pourront interdire aux condamnes, pour un terme de un à trois ans, à partir de l'expiration de leur peine, d'exploiter, etc. ». J'avais estimé que cette terminologie semblait faire obstacle à une interprétation, conforme cependant au but poursuivi par le législateur, qui aurait, fort raisonnablement, permis d'appliquer l'interdiction dès que la condamnation est définitive et que le condamne se trouve en liberté. Je tiens à attirer votre attention sur l'opinion formulée dans la note publiée sous l'arrêt de la Cour de cassation du 25 mars 1957 (Pas. 1.896), et qui avait du reste été exprimée par le ministère public devant la Cour de cassation. Suivant cette opinion, «' en compléant par la loi du 21 a o û t 1948 l'article 382 du Code pénal, en y ajoutant un troisième alinéa instituant une nouvelle espèce d'interdiction, le législateur avait entendu soumettre cette peine aux mêmes règles que celles qui régissent l'interdiction visée à l'alinéa 1" du même article, c'està-dire les règles de l'article 34 du Code pénal, dont l'alinéa 2 dispose que l'interdiction produit en outre ses effets à compter du jour où la condamnation est devenue irrévocable. ». E n suivant cette interprétation, le terme de l'interdiction d'exploiter fixé de un à trois ans par le tribunal, ne peut donc prendre cours qu'à partir de l'expiration de la peine, ce qui n'empêche pas que l'interdiction produise en outre ses effets depuis que la condamnation est devenue irrévocable. 11 y aurait donc, comme en matière d'interdiction des droits prévus par l'article 31 du Code pénal, un cumul de deux périodes : 1° depuis le moment où la condamnation est irrévocable jusqu'à « l'expiration de la peine » ;
153
26 Januari — 26 Februari 1958
Ik verzoek u dan ok te willen nagaan of deze praktijk gevolgd wordt in een of meerdere vredegerechten van uw arrondissement. Indien u zulks mocht vaststellen, zult u de aandacht van de betrokken griffiers ernstig op deze met hun functies onverenigbare handelwijze vestigen en hen verzoeken in de toekomst te doen weten als antwoord op de vragen die hun, met het beoogde doel door de verzekeringsorganismen worden toegestuurd, dat zulks hun niet toegelaten is en dat het die organisme behoort zich rechtstreeks tôt particulieren te wenden indien zij het wenselijk achten. Gebeurlijk dient de aandacht van de veldwachters en politieoverheden er op gevestigd te worden dat hun optreden ter zake, van die aard is, dat het gezag van hun gerechtelijke functies er kan door gekrenkt worden en dat zij zich er van moeten onthouden. Dezelfde gedragslijn dient door de heren deurwaarders in acht genomen te worden. Ik verzoek u mij te gepasten tijde verslag te willen uitbrengen over deze aangelegenheid. De Procureur-generaal, DE
WET
LE
COURT.
V A N 21 A U G U S T U S 1948 HOUDENDE AFSCHAFFING V A N D E OFFICIËLE REGLEMENT E R I N G V A N D E P R O S T I T U T I E . — V E R B O D T O T U1TBATING V A N S O M M I G E I N S T E L L I N G E N O F E R W E R K Z A A M T E Z I J N ( A R T . 382 V A N H E T S T R A F W E T B O E K ) . — A A N V A N G . — UITWERKSELEN : DUUR.
Parket van het Hof van Beroep te Brussel. Omzendbr. n 16/58. r
Brussel, 26 Februari 1958. Mijnheer de Procureur des r
Konings,
Bij mijn omzendbrief n 45/52 van 22 Maart 1952, heb ik u gewezen op de moeilijkheid die er bestaat om de aanvang te bepalen van het verbod tôt uitbating van sommige instellingen of er werkzaam te zijn, verbod dat kan uitgesproken worden bij toepassing van artikel 4, 2, van de wet van 21 Augustus 1948 tôt aanvulling van artikel 382 van het Strafwetboek. Deze bepaling voorziet inderdaad dat « de rechtbanken . . . . tegen de veroordeelden het verbod kunnen uitspreken, voor een termijn van een tôt drie jaar, te rekenen van het verstrijken van hun straf, uit te baten, enz. ». Ik was van mening dat deze terminologie zich leek te verzetten tegen een interpretatie die, hoewel in overeenstemming met het door de wetgever nagestreefde doel, redelijkerwijze zou toegelaten hebben het verbod toe te passen zodra de veroordeling defihitief is en de veroordeelde zich in vrijheid bevindt. Ik meen uw aandacht te moeten vestigen op de zienswijze uiteengezet in de nota gepubliceerd onder het arrest van het Hof van verbreking van 25 Maart 1957 (Pas. 1896) en die overigens door het openbaar ministerie vôôr het Hof van verbreking uiteengezet werd. Volgens deze zienswijze heeft de wetgever, wanneer hij artikel 382 van het Strafwetboek door de wet van 21 Augustus 1948 aanvulde en er een derde alinéa aan toevoegde (waarbij een nieuw soort verbod werd ingevoerd), beoogd deze straf te onderwerpen aan dezelfde regelen als deze welke het verbod beneersen, bedoeld bij de eerste alinéa van hetzelfde artikel, t. t. z. de regelen van artikel 34 van het Strafwetboek, wiens alinéa 2 bepaalt dat de ontzetting bovendien haar uitwerking verkrijgt met ingang van de dag waarop de veroordeling onherroepelijk geworden is. Volgens deze interpretatie kan de termijn van het verbod tôt uitbating, door de rechtbank vastgesteld op een tôt drie jaar, dus enkel een aanvang nemen vanaf het verstrijken der straf, wat niet wegneemt dat de ontzetting bovendien uitwerking krijgt zodra de veroordeling onherroepelijk geworden is. Er zou dus, zoals ten opzichte van de ontzetting der rechten bedoeld bij artikel 31 van het Strafwetboek, cumulatie zijn van twee termijnen : 1° vanaf het ogenblik waarop de veroordeling onherroepelijk is t ô t met « het verstrijken van de straf » ;
154
26 février — 13 juin 1958
2° depuis ce dernier moment, pendant tout le terme fixé par le juge (comp. Schuind éd. 1944, T . I., p. 107-108, n" 3; Constant éd. 1948, T . I., p. 244). Cette solution est assurément souhaitable autant que logique. Elle semble cependant difficilement admissible, tout au moins en équité, dans le cas où une condamnation conditionnelle devrait être mise à exécution par suite de la déchéance du sursis survenue à un moment où l'interdiction prononcée aurait déjà été subie pour tout le terme fixé. 11 se concevrait malaisément, dans ce cas, que le condamné doive subir de ce chef l'interdiction « à partir de l'expiration de la peine », alors que, sans la survenance de la déchéance, il aurait été définitivement d é g a g e de l'interdiction par l'exécution de celle-ci durant le terme prévu depuis que la condamnation était devenue irrévocable. Je pense donc que, dans cette hypothèse, il y a lieu pour les parquets d'admettre que l'interdiction est subie. Le Procureur général, DE
GREFFIER
ASSUMÉ.
—
SERMENT
PRÉALABLE.
CONSTATATION
—
L E COURT.
RÉGULARITÉ.
LÉGALE.
Parquet de la Cour d'appel de Bruxelles. Cire. n° 19/58. 1 annexe. Bruxelles, le 5 mars 1958. Monsieur le Procureur du Roi, l'ai l'honneur de vous transmettre le texte d'un arrêt de la Cour de cassation en date du 9 décembre 1957. Cet a r r ê t casse un a r r ê t rendu par la Cour d'appel qui s'était bornée à constater que le greffier qui avait été assumé en la cause, avait « prêté le serment prescrit par la loi ». L a Cour de cassation estime que cette mention dans la procédure ne permet pas de discerner si le serment prêté est celui qui est impose aux fonctionnaires publics, ainsi que l'exige l'article 207 de la loi d'organisation judiciaire. 11 importe en conséquence, pour constater légalement la régularité du serment préalable, dans les cas d'assumation de greffiers prévus par cette disposition, que dans chaque procédure, le procès-verbal d'audience ou la décision reproduise textuellement la formule : « Je jure fidélité au Roi, obéissance à la Constitution et aux lois du peuple belge » (article 2 du décret du 20 juillet 1831). Je vous prie de faire en sorte que l'attention de M M . les greffiers et celle de M M . les greffiers assumés soit spécialement attirée sur cette nécessité, et qu'il ne soit plus fait usage de formules imprimées ou stéréotypées ou de cachets qui risqueraient d'en provoquer l'omission. Le Procureur général, DE LE COURT.
ARRESTATION PROVISOIRE E N VUE D'EXTRADITION. — DEMANDE
ADRESSÉE
E N BELGIQUE
COMMISSION ROGATOIRE URGENTE.
PAR RADIOGRAMME
D'INTERPOL.
Parquet de la Cour d'appel de Bruxelles. Cire. n° 52/58. Bruxelles, le 13 juin 1958. Monsieur le Procureur du Roi, L'article 5 de l'arrestation « sur un avis l'étranger aura
de la loi du 15 mars 1874 prévoit la possibilité, en cas d'urgence, provisoire d'un étranger en Belgique, en vue de son extradition officiel donné aux autorités belges par les autorités du pays où été condamné ou poursuivi ».
155
26 Februari — 13 Juni 1958
2" vanaf dit laatste ogenblik, gedurende gans de door de rechter bepaalde termijn (vgl. Schuind uit. 1944, Boekd. 1, blz. 107-108, n 3; Constant uitg. 1948, Boekd. I, blz. 244). Deze oplossing is voorzeker even wenselijk als logisch. Zij lijkt echter moeilijk aanneembaar, ten minste naar billijkheid, ingeval een voorwaardelijke veroordeling ten uitvoer zou moeten gelegd worden, ingevolge het verval van het uitstel dat zich zou voordoen op het ogenblik dat het uitgesproken verbod reeds gedurende gans de bepaalde termijn ondergaan werd. In dit geval zou men bezwaarlijk kunnen aannemen dat de veroordeelde het verbod opnieuw zou moeten ondergaan « vanaf het verstrijken der straf », als wanneer, onafgezien van het verval, hij definitief zou ontlast geweest zijn van het verbod door de tenuitvoerlegging er van gedurende de voorziene termijn sedert de veroordeling onherroepelijk was geworden. Ik ben dus de mening toegedaan dat, in die veronderstelling, de parketten dienen aan te nemen dat het verbod ondergaan werd. De Procureur-generaal, r
DE
GEASSUMEERD
GR1FFIER. —
REGELMAT1GHE1D. —
LE
COURT.
VOORAFGAANDELIJKE EED.
WETTELIJKE
VASTSTELLING.
Parket van het Hof van beroep te Brussel. Omzendbrief n ' 19/58. 1 bijlage. Brussel, 5 Maart 1958. Mijnheer de Procureur des Konings, lk heb de eer u de tekst toe te sturen van een arrest van het Hof van verbreking van 9 December 1957. Dit arrest verbreekt een arrest geveld door het Hof van beroep dat er zich toe beperkt had vast te stellen dat de ter zake treassumeerde griffier « de eed door de wet voorgéschreven heeft afgelgd ». Het Hof van verbreking is de mening toegedaan dat deze melding niet toelaat na te gaan of de afgelegde eed deze is voorgéschreven voor de openbare ambtenaars, zoals vereist bij artikel 207 van de wet over de rechterlijke inrichting. Het behoort dus, om de regelmatigheid van de voorafgaandelijke eed wettelijk vast te stellen, in geval van de door deze bepaling voorziene assumering van griffiers, dat in elke rechtspleging het zittingsblad of de beslissing woordelijk volgende formule zou overnemen : « Ik zweer getrouwheid aan de Koning, gehoorzaamheid aan de Grondwet en aan de wetten van het Belgisch volk » (artikel 2 van het decreet van 20 Juli 1831). U gelieve er zorg voor te dragen dat de aandacht van de heren griffiers en geassumeerde griffiers gans bijzonder op deze noodzakelijkheid zou worden gevestigd en dat geen gebruik meer gemaakt worde van gedrukte of gesteriotypeerde formules of van stempels die een weglating er van steeds mogelijk maken. De Procureur-generaal, DE LE
VOORLOPIGE
AANHOUDING
OPDRACHT. —
TEN
EINDE
UITLEVERING.
VRAAG A A N BELGIË GERICHT BIJ
—
COURT.
DRINGENDE
ROGATOIRE
INTERPOL-RADIOGRAM.
Parket van het Hof van beroep te Brussel. Omzendbr. n 52/58. r
Brussel, 13 Juni 1958. Mijnheer de Procureur des Konings, Artikel 5 van de wet van 15 Maart 1874 voorziet de mogelijkheid om bij hoogdringendheid een vreemdeling in België onder aanhoudingsmandaat te plaatsen, met het oog op diens uitlevering, « aan de hand van een officieel bericht gegeven aan de Belgische overheden door de overheden van het land waar de vreemdeling veroordeeld of vervolgd werd ».
13-25 juin 1958
156
Il est devenu de pratique courante que l'autorité étrangère qualifiée fasse parvenir son « avis » non plus par télégramme adressé directement à l'autorité belge destinataire, mais par l'entremise d'Interpol, sous la forme d'un radiogramme. Dans ce cas, le B . C . N . reproduit textuellement la communication reçue dans un procès-verbal qui est transmis à l'autorité belge qualifiée. Ce procédé offre pour le moins autant de garanties que celui du télégramme. Bien qu'en définitive il doive appartenir à l'autorité judiciaire belge qualifiée pour provoquer et ordonner l'arrestation provisoire en Belgique, d'apprécier dans chaque cas d'espèce si la demande formée par l'autorité du pays étranger satisfait aux exigences de l'article 5 de la loi, il me paraît qu'aucune exclusion de principe ne s'oppose à l'admission d'une demande d'arrestation provisoire qui serait adressée par l'autorité étrangère compétente par la voie d'un radiogramme d'Interpol. En outre, il n'y aurait pas plus de raison, à mon sens, de refuser à l'autorité judiciaire é t r a n g è r e la possibilité de transmettre de la même manière le texte d'une commission rogatoire urgente précédant l'acheminement officiel de celle-ci par la voie diplomatique. Le Procureur général, DE L E COURT.
LÉGITIMATION
D'ENFANTS
ADULTÉRINS.
Parquet de la Cour d'appel de Bruxelles. Cire, n" 54/58. Bruxelles, le 20 juin 1958. Monsieur le Procureur
du Roi,
Devant certaines erreurs d'interprétation, je crois utile de préciser que certains enfants ayant le statut d'enfants légitimes peuvent être néanmoins légitimés en vertu de la loi du 10 février 1958. L'enfant d'une femme mariée, non désavoué par son premier mari, peut être légitimé par son second époux s'il est né plus de trois cents jours après la date du procès-verbal prévu à l'article 239 du Code civil ou la déclaration prévue à l'article 281 au cours de la procédure en divorce, à moins qu'il n'ait a u p r è s du premier mari la possession d'état d'enfant légitime (soit traité par lui comme tel) ou qu'il n'y ait contestation d'état. En vertu d'une telle légitimation, l'enfant acquiert le statut d'enfant légitime du second mari et perd celui d'enfant du premier. Le Procureur général, DE LE COURT.
STATUT DES GREFFIERS ET D U PERSONNEL DES GREFFES DES COURS ET TRIBUNAUX. LOI
D U 20
DÉCEMBRE
1957.
Parquet de la Cour d'appel de Bruxelles. Cire, n" 56/1958. Bruxelles, le 25 juin 1958. Monsieur le Procureur du Roi, l'ai l'honneur de signaler à votre attention que la loi du 20 décembre 1957, portant revision du statut des greffiers de l'ordre judiciaire et du personnel des greffes des cours et tribunaux, entrera en vigueur le 1" juillet 1958. L a loi a été publiée, en effet, au Moniteur belge des 30-31 décembre 1957 et, en vertu de son article 20, elle entre en vigueur six mois a p r è s sa publication.
13-25 Juni 1958
157
Het is een gewoonte geworden dat de bevoegde vreemde overheid haar « bericht » stuurt niet meer bij telegram rechtstreeks gericht aan de Belgische bevoegde overheid, doch door toedoen van Interpol, onder vorm van een radiogram. In dit geval neemt het C . N . B . woordelijk de ontvangen mededeling over in een proces-verbaal dat aan de bevoegde Belgische overheid wordt toegezonden. Deze doenwijze biedt minstens evenveel waarborgen als die van het telegram. Alhoewel het ten slotte alleen de Belgische rechterlijke overheid, bevoegd om de voorlopige aanhouding in België uit te lokken en te bevelen behoort, in elk afzonderlijk geval, na te gaan of de vraag uitgaande van de overheid van het vreemd land voldoet aan de vereisten van artikel 5 van de wet, heb ik in beginsel, geen bezwaar tegen de inwilliging van een vraag tôt voorlopige aanhouding door de bevoegde vreemde overheid bij middel van een Interpol-radiogram, door de bevoegde vreemde overheid geformuleerd. Bovendien zou er, mijns inziens, geen reden meer bestaan om de vreemde rechterlijke overheid de mogelijkheid te ontzeggen op dezelfde wijze de tekst over te maken van een dnngende rogatoire opdracht, die naderhand officieel langs diplomatische weg om zal worden toegezonden. De Procureur-generaal, DE L E COURT.
WETTIGING
V A N OVERSPELIGE
KINDEREN.
Parket van het Hof van beroep te Brussel. Omz. n" 54/58. Brussel, 20 Juni 1958. Mijnheer de Procureur des
Konings,
Daar zekere interpretatievergissinngen zich voordeden acht ik het nuttig er op te wijzen dat sommige kinderen die het statuut van wettige kinderen bezitten niettemiri kunnen gewettigd worden krachtens de wet van 10 Februari 1958. Het kind van een gehuwde vrouw, dat door haar eerste echtgenoot niet werd ontkend, kan gewettigd worden door haar tweede echtgenoot indien het geboren werd meer dan drie honderd dagen na de datum van het proces-verbaal voorzien bij artikel 239 van het Burgerlijk Wetboek of van de verklaring gedaan overeenkomstig artikel 281 tijdens de rechtspleging tôt echtscheiding, tenzij het ten overstaan van de eerste echtgenoot de staat van wettig kind bezit (of door hem als dusdanig wordt beschouwd) of dat er een betwisting van staat bestaat. Krachtens dergelijke wettiging verwerft het kind het statuut van wettig kind van de tweede echtgenoot en verliest dit van kind van de eerste. De Procureur-generaal, DE LE COURT. STATUUT
V A N DE GRIFFIERS E N V A N HET PERSONEEL EN
RECHTBANKEN. —
W E T V A N 20
V A N D E GRIFF1ES V A N H O V E N
DECEMBER
1957.
Parket van het Hof van beroep te Brussel. Omz. n" 56/1958. Brussel, 25 |uni 1958. Mijnheer de Procureur
des
Konings,
lk heb de eer er uw aandacht op te vestigen dat de wet van 20 December 1957 houdende herziening van het statuut van de griffiers van de rechterlijke macht en van het personeel van de griffies van hoven en rechtbanken op 1 Juli 1958 in werking zal treden. De wet werd inderdaad bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 30-31 December 1957 en treedt, krachtens haar artikel 20, in werking zes maanden na de bekendmaking ervan.
158
25 juin
1958
A partir du 1" juillet 1958, les candidats aux fonctions de greffier ou de membre du personnel d'un greffe devront remplir les conditions nouvelles exigées par la loi pour l'accession à ces fonctions. Parmi ces conditions, la loi prévoit, pour certaines fonctions, soit l'accomplissement d'un stage, soit le port du certificat de candidat-greffier, soit encore le passage d'un examen de maturité. L'organisation de ces différentes épreuves appartient au Roi et devra donc faire l'objet d'arrêtés royaux. Tant que ceux-ci n'auront pas été pris, les candidats ne pourront remplir les conditions exigées par la loi et il ne sera pas possible de procéder à des nominations. Cette difficulté n'existera pas cependant à l'égard des membres du personnel actuel des greffes, Des dispositions transitoires ont été prévues,"en effet, en faveur de ceux qui exercent des fonctions dans un greffe au jour de l'entrée en vigueur de la loi. Ils sont dispensés, sous certaines modalités, des conditions nouvelles exigées par la loi (article 16). Lorsqu'un grand nombre de candidats bénéficiant de l'article 16 se présenteront, le Roi ou le Ministre pourront, suivant les travaux préparatoires, éclairer leur choix par un concours ou un examen (Documents parlementaires, Sénat, 1956-1957, n° 391, p. 24). Parmi les conditions de nomination au grade bre 1957 ne fait pas mention du stage préalable employés, qui était prescrit par l'arrêté ministériel de la Justice aura, d è s lors, la faculté, à partir à titre définitif des employés dont le stage est en
d'employé, la loi du 20 décemà la nomination définitive des du 18 janvier 1956. Le Ministre du 1" juillet 1958, de nommer cours, mais n'est pas terminé.
Les conditions relatives aux connaissances linguistiques des greffiers ont été modifiées par l'article 14 de la loi, qui remplace les articles 53 et 54 de la loi du 15 juin 1935 sur l'emploi des langues en justice par des dispositions nouvelles. L'article 14 de la loi insère, en outre, dans ia loi du 15 juin 1935, un article 546/s qui prévoit que « les dispositions des articles 53 et 54 sont applicables aux commisgreffiers, ainsi qu'aux rédacteurs et employés ». Les candidats aux fonctions de commis-greffiers, rédacteurs et employés devront, dès lors, faire la preuve, soit par diplôme, soit par examen, des connaissances linguistiques exigées par les articles 53 et 54 de la loi du 15 juin 1935, sous réserve des dispositions transitoires prévues par l'article 16, § 4. La loi du 20 décembre 1957 a multiplié les grades dans les greffes. Les grades nouveaux pourront être conférés à partir du 1" juillet 1958, dans la mesure où le cadre du personnel sera fixé. De plus, certains greffiers en fonction auront, en vertu de la loi, le droit de porter les titres nouveaux à partir de la même date. E n effet, l'article 16, § 9, alinéa 1, prévoit que « les greffiers et greffiers adjoints de justice de paix porteront respectivement le titre de « greffier en chef » ou « greffier-chef de greffe » ou de « greffier » à partir du jour de l'entrée en vigueur de la présente loi ». Certains de greffier à ces grades à porter à titre
grades sont supprimés, notamment ceux de greffier surnuméraire et titre personnel. Ii ne pourra plus être procédé à des nominations à partir du 1" juillet 1958, mais leurs titulaires continueront à les personnel (article 16, § 8).
En ce qui concerne le mode de nomination aux différentes fonctions dans les greffes, il échet de remarquer que, pour toutes les juridictions auxquelles s'applique la loi nouvelle, les greffiers et les commis-greffiers sont nommés par le Roi et les rédacteurs, employés et messagers par le Ministre de la Justice. r
A partir du l " juillet 1958, les employés des greffes ne peuvent donc plus être nommés par les greffiers en chef ou greffiers-chefs de greffe, mais uniquement par le Mir.istre de la Justice. En ce qui concerne le serment que les membres du personnel des greffes doivent prêter à leur entrée en fonctions, il y a lieu de noter qu'en vertu de la loi nouvelle (article 9, qui abroge le dernier alinéa de l'article 187 de la loi d'orga-
25 Juni 1958
159
Vanaf 1 Juli 1958 zullen de candidaten tôt het ambt van griffier of van lid van het personeel van een griffie moeten voldoen aan de voor de toegang tôt deze functies door de wet vereiste nieuwe voorwaarden. Onder deze voorwaarden voorziet de wet voor zekere ambten, ofwel het volbrengen van een stage, ofwel het bezit van het getuigschrift van candidaat-griffier, of ook nog het slagén voor een maturiteitsexamen. De inrichting van deze verschillende proeven behoort aan de Koning en zal dus het voorwerp moeten uitmaken van koninldijke besluiten. Zolang deze besluiten niet zullen genomen zijn zullen de candidaten aan de door de wet vereiste voorwaarden niet kunnen voldoen en zal het niet mogelijk zijn tôt benoemingen over te gaan. Deze moeilijkheid zal zich echter niet voordoen wat betreft de leden van het huidig personeel der griffies. Overgangsbepalingen werden inderdaad voorzien ten gunste van diegenen die op de dag der inwerkingtreding van de wet in een griffie zijn tewerkgesteld. Zij zijn, onder zekere modaliteiten, vrijgesteld van de door de wet gestelde nieuwe voorwaarden (artikel 16). Wanneer zich een groot aantal candidaten aanbieden, op grond van het bepaalde in artikel 16, kunnen de Koning of de Minister, volgens de voorbereidende werken, zich bij hun keuze laten voorlichten, door een examen of wedstrijd uit te schrijven (Parlementaire bescheiden Senaat, 1956-1957, n 391, blz. 24). r
Onder de voorwaarden tôt benoeming tôt de graad van bediende wordt in de wet van 20 December 1957 geen melding gemaakt van de voorafgaande stage voor de benoeming der bedienden in vast verband, zoals voorgéschreven werd bij ministerieel besluit van 18 Januari 1956. Vanaf 1 Juli 1958 zal de Minister van Justifie derhalve kunnen overgaan tôt de benoeming in vast verband van de bedienden wier stage aan gang doch niet voleind is. De voorwaarden betreffende de taalkennis door de griffiers, werden gewijzigd bij artikel 14 der wet dat artikels 53 en 54 der wet van 15 Juni 1935 op het gebruik der talen in gerechtszaken, door nieuwe bepalingen vervàngt. Artikel 14 der wet last bovendien in de wet van 15 Juni 1935 een artikel 54Ws in, waarbij voorzien wordt dat « de bepalingen van de artikelen 53 en 54 van toepassing zijn op de griffiersklerken, alsmede op de opstellers en de bedienden ». De candidaten tôt de ambten van griffiersklerk, opsteller en bediende zullen derhalve, hetzij door diploma, hetzij door examen, het bewijs moeten leveren van de taalkennissen vereist bij artikels 53 en 54 der wet van 15 Juni 1935, onder voorbehoud der overgangsbepalingen voorzien bij artikel 16, § 4. De wet van 20 December 1957 heeft het aantal graden in de griffies opgevoerd. De nieuwe graden zullen mogen toegekend worden vanaf 1 Juli 1958, in de mate waarin het kader van het personeel zal vastgesteld zijn. Bovendien zullen zekere in dienst zijnde griffiers, krachtens de wet gerechtigd zijn vanaf dezelfde datum de nieuwe titels te voeren. Artikel 16, § 9, alinéa 1, voorziet inderdaad dat « de griffiers en adjunct-griffiers bij een vredegerecht, met ingang van de dag waarop deze wet in werking treedt, respectievelijk de titel voeren van « hoofdgriffier » of « griffier-griffiehoofd » of van « griffier ». Zekere graden worden afgeschaft, namelijk deze van boventallig griffier en van griffier-titulàir. Vanaf 1 Juli 1958 zullen de benoemingen tôt deze graden niet meer kunnen gebeuren, doch de titularissen zullen, hoewel persoonlijk, de titel er van blijven voeren (artikel 16, § 8). Wat betreft de wijze van benoeming tôt de verschillende ambten in de griffies, dient opgemerkt dat, voor al de rechtsmachten waar de nieuwe wet van toepassing is, de griffiers en griffiersklerken benoemd worden door de Koning, terwijl de opstellers, bedienden en boden benoemd worden door de Minister van Justitie. Vanaf 1 Juli 1958 mogen de grifficbedienden dus niet meer benoemd worden door de hoofdgriffiers of de griffiers-griffiehoofden, doch uitsluitend door de Minister van Justitie. Wat betreft de eed door de personeelsleden der griffies bij hun indiensttreding af te leggen, dient aangestipt dat krachtens de nieuwe wet (artikel 9 waarbij de laatste alinéa van artikel 187 van de wet op de rechterlijke inrichting van
160
25 juin
1958
nisation judiciaire du 18 juin 1869) les commis-greffiers des justices de paix prêteront dorénavant serment entre les mains du président du tribunal et non plus entre les mains du juge de paix. Pour toutes les juridictions auxquelles s'applique la loi, le cadre des greffiers et des commis-greffiers doit être fixé par une loi, celui des rédacteurs et des employés, par le Roi, celui des messagers par le Ministre de la Justice. 11 n'y a pas encore de loi fixant le cadre des greffiers et des commis-greffiers. 11 existe cependant dans la loi du 20 décembre 1957, des dispositions transitoires (article 16, § 10) conçues comme suit : « Jusqu'au jour de l'entrée en vigueur de la loi fixant le tableau du personnel des cours et tribunaux : 1° il ne sera pourvu qu'aux places de greffiers en chef et de greffiers existantes lors de la publication de la présente l o i ; 2" le Roi déterminera le nombre de commis-greffiers dans chaque juridicton. » Il pourra donc être pourvu à partir du 1" juillet 1958 et jusqu'à l'entrée en vigueur de la loi fixant le tableau du personnel des cours et tribunaux, aux places de greffiers qui existaient au 31 décembre 1957, date de la publication de la loi du 20 décembre 1957. Pendant la même période transitoire, le Roi déterminera le nombre de commisgreffiers dans chaque juridiction. En dehors des cadres du personnel qui seront fixés par le pouvoir législatif et le pouvoir exécutif, il semble qu'il pourra encore y avoir dans les greffes des employés auxiliaires « full time » ou « part time » dans la mesure où le fonctionnement du greffe l'exige. Il est certain cependant que l'économie de la loi tend à la suppression de ces auxiliaires qui ne bénéficient pas du statut que le législateur a entendu donner aux employés des greffes. L'article 8 de la loi modifie les articles 158 à 172 de la loi du 18 juin 1869, qui sont relatifs à l'exercice des fonctions judiciaires. Les dispositions nouvelles comportent notamment certaines modifications ou précisions concernant la tenue des registres au greffe correctionnel (article 160), la responsabilité des greffiers (article 162), le délai dans lequel doivent être signés les jugements et les feuilles d'audience. Les nouveaux délais sont des délais maximums. Il est souhaitable que les jugements et les feuilles d'audience soient signés dans le délai le plus bref possible. L'article 206 de la loi du 18 juin 1869, modifié par l'article 9 de la loi du 20 décembre 1957, prévoit en ses alinéas 3 et 4 : « Lorsque les nécessités du service l'exigent, le procureur général peut déléguer des commis-greffiers d'un greffe dans un autre. » Les commis-greffiers délégués peuvent être assumés en qualité de greffiers sans qu'il y ait lieu à prestation nouvelle de serment. » Cette disposition ne vise évidemment que les commis-greffiers nommés en vertu de la loi du 20 décembre 1957. Lorsque ces commis-greffiers auront été nommés, vous pourrez, si la nécessité s'en fait sentir, me proposer par des rapports motivés, leur délégation d'un greffe dans un autre. La loi n'a pas abrogé l'arrêté royal du 14 août 1933 qui permet aux reurs du Roi de procéder à certaines délégations d'employés des parquets greffes, ni la disposition générale relative aux délégations de greffiers Ministre de la Justice contenue dans l'article 6, § 2, de la loi du 3 avril 1953, par l'article 2 de la loi du 10 juin 1955.
procuou des par le modifié
Je vous prie de bien vouloir attirer l'attention de M M . les greffiers de votre arrondissement et de M . le référendaire du tribunal de commerce sur l'entrée en vigueur de la loi du 20 décembre 1957 et de veiller à l'application des dispositions de celle-ci. Le Procureur général, DE
L E COURT.
161
25 Juni 1958
18 Juni 1869 wordt opgeheven), de griffiersklerken der vredegerechten voortaan de eed zullen afleggen in handen van de voorzitter der reehtbank en niet meer in nanden van de vrederechter. Voor aile rechtsmachten op dewelke de wet van toepassing is, dient het kader der griffiers en griffiersklerken door een wet vastgesteld, dit der opstellers en bedienden door de Koning en dit der boden door de Minister van Justitie. De wet tôt vaststelling van het kader der griffiers en griffiersklerken werd nog niet afgekondigd. De wet van 20 December 1957 bevat evenwel overgangsbepalingen (artikel 16, § 10) opgevat als volgt : « T ô t de dag van de inwerkingtreding van de wet waarbij de lijst van het personeel der hoven en rechtbanken wordt vastgesteld : 1° worden slechts de plaatsen van hoofdgriffier en griffier begeven die bestaan bij de bekendmaking van deze wet; 2° bepaalt de Koning het aantal griffiersklerken in ieder gerecht. » Aldus zal vanaf 1 Juli 1958 en tôt met de inwerkingtreding van de wet houdende vaststelling van de lijst van het personeel der hoven en rechtbanken kunnen voorzien worden in de op 31 December 1957, datum van de afkondiging van de wet van 20 December 1957, bestaande plaatsen van griffier. Tijdens diezelfde overgangsperiode zal de Koning het aantal griffiersklerken in ieder gerecht vaststellen. Buiten de door de wetgevende en uitvoerende machten vast te stellen personeelskaders, lijkt het dat er in de griffies nog « full time » en « part time » hulpklerken zullen mogen zijn in de mate waarin de goede werking van de griffie het vereist. Het staat echter vast dat de samenhang der wet strekt tôt de afschaffing dezer hulpklerken die het statuut dat de wetgever aan de griffieklerken gemeend heeft wet te moeten geven niet genieten. Artikel 8 der wet wijzigt artikels 158 tôt 172 van de wet van 18 Juni 1869 die betrekking hebben op de uitoefening van de rechterlijke ambten. De nieuwe bepalingen omvatten o.m. zekere wijzigingen of verduidelijkingen omtrent het houden der registers ter correctionele griffie (artikel 160), de aansprakelijkheid der griffiers (artikel 162) en de termijn binst dewelke de vonnissen en de zittingsbladen moeten ondertekend worden. De nieuwe termijnen zijn maximumtermijnen. Het is wenselijk dat de vonnissen en de zittingsbladen ten spoedigste zouden ondertekend worden. Artikel 206 van de wet van 18 Juni 1869, zoals zij gewijzigd werd bij artikel 9 der wet van 20 December 1957, voorziet in zijn alinea's 3 en 4 : « Wanneer de dienst het vereist, mag de procureur-generaal griffiersklerken van de ene griffie naar de andere afvaardigen. » De afgevaardigde griffiersklerken kunnen, zonder dat een nieuwe eedaflegging vereist is, als griffier worden toegevoegd. » Deze bepaling doelt van zelfsprekend enkel op de krachtens de wet van 20 December 1957 benoemde griffiersklerken. Wanneer deze griffiersklerken zullen benoemd zijn, zult u, indien de noodzakelijkheid zich voordoet, mij, bij gemotiveerde verslagen, hun afvaardiging van een griffie in een andere kunnen voorstellen. Werden bij de wet niet ingetrokken : het koninklijk besluit van 14 Augustus 1933 waarbij het de procureurs des Konings is toegelaten over te gaan tôt de afvaardiging van sommige parket- of griffiebedienden, noch de algemene bepaling betreffende de afvaardiging van griffiers door de Minister van Justitie vervat in artkel 6, § 2, der wet van 3 A p r i l 1953, gewijzigd bij artikel 2 der wet van 10 Juni 1955. lk verzoek u de aandacht van de heren griffiers in uw arrondissement en van de heer referendaris der reehtbank van koophandel te willen vestigen op de inwerkingtreding van de wet van 20 December 1957 en te waken op de naleving van de bepalingen ervan. De Procureur-generaal, DE
L E COURT.
21 octobre — 12 novembre 1958
162
ÉTRANGERS. — PRÉVUE PAR
INSCRIPTION
PAR ARRÊTÉ
LA LOI D U
30
A U REGISTRE
ROVAL
D U 16
D U COMMERCE. —
NOVEMBRE
1939
CARTE
PROFESSIONNELLE
: PRODUCTION
N O N REQUISE
1924.
MAI
Parquet de la Cour d'appel de Bruxelles, Cire. n° 73/58. Bruxelles, le 21 octobre 1958. Monsieur
le Procureur
du
Roi,
Complémentairement à ma dépêche du 22 janvier 1953, n" B . 31/2-13 et à ma circulaire du 24 avril 1953, n" 34/53, j ' a i l'honneur de vous faire connaître que, dans l'état actuel des dispositions qui régissent l'inscription au registre du commerce, l'inscription d'un étranger ne peut être subordonnée à la production de la carte professionnelle prévue par l'arrêté royal du 16 novembre 1939. En décider autrement aurait pour conséquence d'ajouter aux exigences de la législation en vigueur en la matière (loi du 30 mai 1924, art. 7). M M . les Ministres de la Justice et des Affaires économiques partagent cette opinion. Il convient d'observer qu'il en sera différemment lors de l'entrée en vigueur de la loi du 3 juillet 1956 sur le registre du commerce (cf. art. 8, 8°, 19 et 23). L'attestation visée au 2° de ma circulaire prérappelée du 24 avril 1953, n'a pour seul objet que de constater que le greffier a informé l'étranger qui se fait inscrire au registre du commerce de l'étendue des obligations auxquelles il doit se soumettre, le cas échéant. De même, M M . les notaires ne peuvent, lors de la passation d'un acte constitutif de société commerciale, exiger des comparants de nationalité étrangère la production d'une carte professionnelle. Vous voudrez bien communiquer les présentes directives à M . le président de la chambre des notaires et à M . le président du tribunal de commerce (*) de votre siège. de première instance (**) Le procureur général, DE
LE
COURT.
A S S I S T A N C E J U D I C I A I R E . — C O N V E N T I O N I N T E R N A T I O N A L E D E L A H A Y E D U 1" M A R S RESSORTISSANTS TANCE
ÉTRANGERS
JUDICIAIRE.
—
CIVIL. —
PROCÉDURE
1"
1954.
MARS
CATUM SOLVI. — T01RES. —
—
QUI P E U V E N T BÉNÉFICIER
DÉLIVRANCE CIVILE. —
ACTES JUDICIAIRES
EXEQUATUR. —
COMPÉTENCE. —
GRATUITE
CONVENTION
E N BELGIQUE
D'EXTRAITS
ET EXTRA-JUDICIAIRES.
CONTRAINTE
D'ACTES
INTERNATIONALE PAR CORPS.
—
DE
1954.
L'ASSIS-
DE
L'ÉTAT
DE LA HAYE D U
—
CAUTION
COMMISSIONS
JUDIROGA-
RESSORT.
Parquet de la Cour d'appel de Bruxelles. Cire. n° 76/58. 1 annexe. Bruxelles, le 12 novembre 1958. Monsieur le Procureur du Roi, J'ai l'honneur d'attirer votre attention sur le texte de la convention internationale en matière de procédure civile, signée à L a Haye le 1 mars 1954 et ratifiée par la loi du 28 mars 1958 (Moniteur belge 11 mai 1958, p. 3780 à 3787). er
(*) Bruxelles, Louvain, Anvers, Mons, Tournai. (**) Nivelles, Malines, Turnhout, Charleroi.
21 October — 12 November 1958
163
VREEMDELINGEN. — INSCHRIJVING IN HET HANDELSREGISTER. — BEROEPSKAART VOORZ I E N B I J K O N I N K L I J K B E S L U I T V A N 16 N O V E M B E R 1939 : VOORLEGGING NIET VEREIST DOOR
D E W E T V A N 30
MEI
1924.
Parket van het Hof van beroep te Brussel. Omzendbr. n 73/58. r
Brussel, 21 October 1958. Mijnheer de Procureur
des
Konings, r
Naar aanleiding van mijn dienstbrief n B . 31/2-13 van 22 Januari 1953 en van mijn omzendbrief n 34/53 van 24 April 1953, heb ik de eer u te doen kennen dat, volgens de huidige bepalingen die de inschrijving in het handelsregister beheersen, de inschrijving van een vreemdeling niet ondergeschikt kon gemaakt worden aan de voorlegging van de beroepskaart voorzien bij koninklijk besluit van 16 November 1939. Een andere doenwijze zou een uitbreiding betekenen van de vereisten van de ter zake-geldende wetgeving (wet van 30 Mei 1924, art. 7). De heren Ministers van Justitie en van Economische Zaken delen deze mening. Er valt op te merken dat het anders zal zijn bij het van kracht worden van de wet van 3 Juli 1956 op het handelsregister (cfr. art. 8, 8°, 19 en 23). Het attest bedoeld in het 2° van mijn voormelde omzendbrief van 24 April 1953 heeft uitsluitend tôt doel vast te stellen dat de griffier de vreemdeling die zich laat inschrijven kennis gegeven heeft van de draagwijdte van de verplichtingen aan dewelke hij zich eventueel dient te onderwerpen. De heren notarissen mogen evenmin bij het verlijden van de oprichtingsakte van een handelsvennootschap vanwege de verschijners van vreemde nationaliteit voorlegging van een beroepskaart eisen. Gelieve deze richtlijnen mede te delen aan de heer voorzitter van de kamer van notarissen en aan de heer voorzitter van de reehtbank van koophandel (*) van uw zetel. eerste aanleg (**) De procureur-generaal, 1
DE
LE
COURT.
RECHTSBIJSTAND. — I N T E R N A T I O N A AL V E R D R A G V A N'S G R A V E N H A G E V A N 1 M A A R T 1954. — VREEMDE ONDERHORIGEN D I E IN BELGIË RECHTSBIJSTAND KUNNEN GENIETEN. — KOSTELOZE AFLEVERIG V A N UITTREKSELS UIT AKTEN V A N D E BURGERLIJKE STAND, BURGERLIJKE RECHTSVORDERING. — INTERNAT!ONAAL V E R D R A G V A N 'S G R A V E N H A G E V A N 1 M A A R T 1954. — GERECHTELIJKE E N BUITENGERECHTELIJKE AKTEN. CAUTIO
JUDICATUM SOLVI. — LIJFSDWANG. — RECHTSGEBIED.
—
ROGATOIRE
OPDRACHTEN.
•—
BEVOEGDHEID.
Parket van het Hof van beroep te Brussel. Omz. n 76/78. 1 bijlage. r
Brussel, 12 November 1958. Mijnheer
de Procureur
des
Konings,
lk heo de eer uw aandacht te vestigen op de tekst van het internationaal verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering, gesloten te 's-Gravenhage op 1 Maart 1954 en bekrachtigd door de wet van 28 Maart 1958 (Belgisch Staatsblad van II Mei 1958, blz. 3780 tôt 3787). (*) Brussel, Leuven, Antwerpen, Mons, Tournai. (**) Nivelles, Mechelen, Turnhout, Charleroi.
164
12 novembre 1958
Cette convention est applicable depuis le soixantième jour qui suit la date du dépôt de son instrument de ratification, soit à partir du 25 juin 1958. L a convention du 1" mars 1954 remplace, pour les pays indiqués ci-dessous, celle qui fut signée à L a Haye le 17 juillet 1905 et qui avait trait aux mêmes matières. La convention de 1905 reste en vigueur pour les pays qui y avaient pris part ou adhéré et qui n'ont pas pris part ou n'ont pas encore ratifié celle de 1954. er
Son parties à la convention du 1 mars 1954 et l'ont ratifiée : l'Autriche, la Belgique, la Finlande, l'Italie, le Luxembourg, la Norvège, la Suède et la Suisse. Y ont participé, mais ne l'ont pas encore ratifiée : le Danemark, la République fédérale Allemande, la France, le Japon, les Pays-Bas, le Portugal et l'Espagne. L a Grande-Bretagne et l'Irlande du Nord y ont également participé, mais ne l'ont pas encore ratifiée. Ces pays n'avaient pas participé à la convention de 1905. Plusieurs modifications apportées à cette convention par celle de 1954 ont eu pour but de faciliter l'adhésion de la Grande-Bretagne. La Russie, la Hongrie, la Pologne, la Roumanie, la Tchécoslovaquie et la Yougoslavie ont adhéré à la convention de 1905, mais pas à celle de 1954. En annexe, vous trouverez la liste établie à ma demande par M . le Ministre des Affaires E t r a n g è r e s , des pays dont les ressortissants peuvent bénéficier en Belgique de l'assistance judiciaire gratuite.
Les principales modifications apportées à la convention de 1905 par celle de 1954 se rapportent à l'assistance judiciaire, aux communications d'actes judiciaires et extra-judiciaires et à la caution judicatum solvi. I. En matière d'assistance judiciaire. A. Procédure gratuite. 1. Aux ternes de son article 20, la nouvelle convention ne concerne que l'assistance judiciaire gratuite en matière civile et commerciale. Toutefois, dans les pays où l'assistance judiciaire gratuite existe également en matière administrative, la convention est applicable devant les juridictions compétentes dans ce domaine. 2. En vertu de l'article 22, l'autorité chargée de statuer sur la demande d'assistance judiciaire gratuite a le droit de contrôler les renseignements qui lui sont fournis et de se faire donner des informations complémentaires. M . le Ministre de la Justice m'a fait savoir que les demandes de renseignements complémentaires qui devraient être adressées à l'étranger devront faire l'objet d'une commission rogatoire et passer par la voie hiérarchique. 3. L'article 23 introduit une disposition nouvelle dont le but est de faciliter aux indigents l'exercice de leurs droits, lorsqu'ils ne résident pas dans le pays où l'assitance judiciaire est demandée. Les autorités consulaires pourront valablement introduire les demandes d'assitance judiciaire au nom des ressortissants des Etats qu'ils représentent. 4. L'article 24 modifie les dispositions de l'article 23 de la convention de 1905. Désormais, lorsqu'un ressortissant d'un Etat contractant a obtenu le bénéfice de l'assistance judiciaire, les significations relatves à son procès qui d e v a n t avoir lieu dans un autre Etat contractant ne pourront donner lieu à aucun remboursement de frais par l'Etat requérant à l'Etat requis. L a même règle s'applique aux commissions rogatoires, sauf en ce Qui concerne les indemnités payées à des experts.
12 November 1958
165
Dit verdrag is in werking getreden sinds de zestigste dag volgende op de datum van de nederlegging van zijn akte van bekrachtiging, hetzij vanaf 25 Juni 1958. Het verdrag van 1 Maart 1954 vervangt, voor de hierna aangeduide landen, dit ondertekend te 's Gravenhage op 17 Juli 1905 en dat dezelfde aangelegenheden betrof. Het verdrag van 1905 blijft van kracht voor de landen die er aan deelgenomen hadden of er toe toegetreden waren en die aan dit van 1954 niet deelnamen of het nog niet bekrachttigden. Zijn partij bij het verdrag van 1 Maart 1954 en hebben het bekrachtigd : Oostenrijk, België, Finland, Italie, Luxemburg, Noorwegen, Zweden en Zwitserland. Namen er aan deel, doch bekrachtigden het nog niet : Denemarken, de Duitse Bondsrepubliek, Franknjk, japan, Nederland, Portugal en Spanje. Groot-Brittannië en Noord-Ierland hebben er insgelijks aan deelgenomen, doch hebben het nog niet bekrachtigd. Deze landen namen geen deel aan het verdrag van 1905. Meerdere aan dit lâatst verdrag door dit van 1954 aangebrachte wijzigingen hadden tôt doel de toetreding van Groot-Brittannië te vergemakkelijken. Rusland, Hongarije, Polen, Roemenië, Czecho-Slowakije en Joegoslavië traden toe tôt het verdrag van 1905, doch niet tôt dat van 1954. In bijlage zult u een op mijn verzoek door de heer Minister van Buitenlandse Zaken opgemaakte lijst vinden van de landen wier onderhorigen in België kosteloze rechtsbijstand kunnen genieten.
•
*
De voornaamste door het verdrag van 1954 aan dat van 1905 aangebrachte wijzigingen hebben betrekking tôt de rechtsbijstand, de mededeling van gerechtelijke en buitengerechtelijke akten en de cautw judicatum solvi. I. In zake rechtsbijstand. A. Kosteloze rechtspleging. 1. Volgens de bewoordingen van artikel 20, betreft het nieuwe verdrag enkel de kosteloze rechtsbijstand in burgerlijke en handelszaken. In de landen waar de kosteloze rechtsbijstand tevens in administratieve zaken bestaat, is het verdrag evenwel toepasselijk voor de ter zake bevoegde rechtsmachten. 2. Krachtens artikel 22 heeft de autoriteit die op de aanvragen om kosteloze rechtsbijstand zal hebben te beschikken het recht de haar verstrekte inlichtingen na te gaan en zich aanvullende inlichtingen te doen verstrekken. De heer Minister van Justitie heeft mij doen kennen dat de aanvragen om aanvullende inlichtingen die naar het buitenland zouden dienen gestuurd te worden het voorwerp moeten uitmaken van een langs hiërarchische weg doorgestuurde rogatoire commissie. 3. Artikel 23 voert een nieuwe bepaling in die t ô t doel heeft aan de onvermogenden de uitoefening van hun rechten te vergemakkelijken wanneer zij niet verblijven in het land waar rechtsbijstand wordt aangevraagd. De consulaire overheden zullen geldig aanvragen om rechtsbijstand kunnen îndienen in naam van de onderhorigen van het land dat zij vertegenwoordigen. 4. Artikel 24 wijzigt de bepalingen van artikel 23 van het verdrag van 1905. Voortaan, wanneer een onderhorige van een verdragsluitende Staat het voordeel van rechtsbijstand bekwam, zullen de betekeningen in verband met zijn geding die zullen moeten gedaan worden in een andere dier Staten, geen aanleiding kunnen geven tôt enige terugbetaling van kosten door de verzoekende Staat aan de àangezochte Staat. Dezelfde regel voor de rogatoire commissies, met uitzondering dingen betaald aan deskundigen.
van de vergoe-
166
12 novembre 1958 B. Délivrance gratuite d'extraits des actes de l'état civil (art. 25).
Cette disposition a été introduite par la convention de 1954. Les Etats contractants ont estimé qu'il était indispensable de permettre aux indigents é t r a n g e r s d'obtenir gratuitement des extraits des actes de l'état civil. Ces indigents pourront obtenir aussi la légalisation sans frais des pièces nécessaires à leur mariage. II. Communication d'actes judiciaires et extra-judiciaires. Les seules modifications apportées au texte de la convention de 1905 ont eu pour but de faciliter l'adhésion de la Grande-Bretagne, dont les institutions diffèrent à maints égards de celles des pays continentaux. 1. Les significations se feront par les soins de l'autorité compétente. L a convention de 1954 précise que cette compétence sera déterminée selon les lois de l'Etat requis (art. 2). En Grande-Bretagne, cette signification doit être faite à l'intervention des sollicitors. 2. Les demandes de signification seront accompagnées de l'acte à signifier en double exemplaire (art. 3). Cette stipulation est désormais étendue à tous les cas (l'article 5, alinéa 2, de la convention de 1905, qui prévoyait le seul cas où la pièce à signifier devait être établie en double, n'a pas été reproduit dans la convention de 1954). III. Caution judicatum
solvi.
1. L'article 17 de la convention de 1905 n'a pas été modifié par la convention de 1954. Toutefois, aux termes de Particle 32 de cette convention, chaque Etat pourra en limiter l'application aux nationaux des Etats contractants ayant leur résidence habituelle sur son territoire. Cette réserve devra être faite au moment soit de la signature, soit de la ratification, soit de l'adhésion. L'Etat qui aura fait usage de cette réserve ne pourra prétendre à l'application de l'article 17 par les autres Etats contractants qu'au bénéfice de ses nationaux ayant leur résidence habituelle sur le territoire de l'Etat contractant devant les tribunaux desquels ils sont demandeurs ou intervenants. Jusqu'ici, cette réserve n'a été invoquée par aucun des Etats contractants. Elle paraît importante vis-à-vis de la Grande-Bretagne, qui en a généralement fait usage dans les traités bilatéraux qu'elle a conclus antérieurement (v. notamment la convention belgo-britannique du 4 novembre 1932). L a Grande-Bretagne n'a pas encore ratifié la convention de 1954. 2. L'article 19 nouveau a pour but de remédier aux difficultés qui avaient surgi à propos de l'exequatur des décisions relatives aux frais et dépens. Désormais, cet exequatur pourra être accordé aux conditions prévues aux alinéas 1 et 2 de l'article 19, soit sur le vu d'une déclaration de l'autorité compétente de l'Etat requérant, constatant que la décision est passée en force de chose jugée (ancien régime de la convention de 1905), soit sur présentation des pièces dûment légalisées de nature à établir que la décision est passée en force de chose jugée (régime ajouté par la convention de 1954). Il conviendra de plus de ne pas perdre de vue la conidtion spécifiée au 3" du second alinéa de l'article 19. 3. Le dernier paragraphe de l'article 19 constitue une innovation. Aux frais et dépens du procès pourront être ajoutés les frais d'attestation, de traduction et de légalisation nécessités par la procédure d'exequatur. L'évaluation de ces frais sera faite, pourvu que la partie le demande en même temps, par l'autorité compétente pour statuer sur la demande d'exequatur. Aucune modification n'a été apportée par la convention de 1954 aux dispositions de la convention de 1905 qui ont trait aux commissions rogatoires en matière civile et commerciale et à la contrainte par corps.
12 November 1958
167
B. Kosteloze afgifte van uittreksels van akten van de burgerlijke stand (art. 25). Deze beschikking werd ingevoerd door het verdrag van 1954. De verdargsluitende Staten hebben gemeend dat het onontbeerlijk was de onvermogende vreemdelingen in de gelegenheid te stellen kosteloos uittreksels uit de akten van de burgerlijke stand te bekomen. Deze onvermogenden zullen insgelijks kosteloze legalisatie bekomen van voor hun huwelijk noodzakelijke stukken. II. Mededeling van gerechtelijke en buitengerechtelijke stukken. De enige aan de tekst van het verdrag van 1905 aangebrachte wijzigingen hadden tôt doel de toetreding te vergemakkelijken van Groot-Brittannië, wiens rechtsinstituten grotendeels verschillen met deze van de vastelandstaten. 1. De betekeningen zullen geschieden door toedoen van de bevoegde overheid. Het verdrag van 1954 beschikt dat deze bevoegdheid zal bepaald worden volgens de wet van de aangezochte Staat (art. 2). In Groot-Brittannië moet deze betekening geschieden bij tussenkomst van de sollicitors. 2. De aanvragen tôt betekening zullen vergezeld zijn van twee exemplaren van het mede te delen stuk. Deze bepaling wordt voortaan tôt aile gevallen uitgebreid. (Art. 5, al. 2, van het verdrag van 1905, dat enkel het geval voorzag waarin het te betekenen stuk in dubbel diende opgemaakt te worden werd in het verdrag van 1954 niet opgenomen.) III. Cautio judicatum solvi. 1. Artikel 17 van het verdrag van 1905 werd niet gewijzigd door het verdrag van 1954. Volgens de bewoordingen van artikel 32 van dit verdrag kan iedere verdragsluitende Staat evenwel de toepassing er van beperken tôt de onderhoringen van de verdragsluitende Staten die hun gewoon verblijf op zijn grondgebied hebben. Dit voorbehoud zal dienen gemaakt te worden hetzij bij de ondertekening, hetzij bij de bekrachtiging, hetzij bij de toetreding. De Staat die gebruik gemaakt heeft van dit voorbehoud zal geen aanspraak kunnen maken op de toepassing van artikel 17 door de andere verdragsluitende Staten dan ten behoeve van die van zijn onderdanen die hun gewoon verblijf hebben op het grondgebied van de verdragsluitende Staat voor wiens rechtbanken zij als eisende of tussenkoménde partij optreden. T ô t nog toe werd dit voorbehoud door geen enkel verdragsluitende Staat ingeroepen. Dit voorbehoud lijkt belangrijk ten aanzien van Groot-Brittannië, die er doorgaans gebruik van maakte in de vroeger afgesloten tweeledige verdragen (zie namelijk de Belgisch-Britse overeenkomst van 4 November 1932). GrootBrittannië heeft het verdrag van 1954 nog niet bekrachtigd. 2. Het nieuwe artikel 19 heeft tôt doel de moeilijkheden te verhelpen die ontstaan waren aangaande het exequatur van beslissingen in zake proceskosten. Voortaan zal dit exequatur kunnen verleend worden in de voorwaarden voorzien bij alinea's 1 en 2 van artikel 19, hetzij op zicht van een verklaring van de bevoegde autoriteit van de verzoekende Staat houdende dat de uitspraak in kracht van gewijsde is gegaan (oud stelsel van het verdrag van 1905), hetzij op overlegging van zodanig behoorlijk gelegaliseerde stukken dat daaruit kan worden vastgesteld dat de beslissing in kracht van gewijsde is gegaan (nieuw stelsel voorzien door het verdrag van 1954). Het zal bovendien behoren de voorwaarde bepaald in het 3° van de tweede alinéa van artikel 19 niet uit het oog te verliezen. 3. De laatste paragraaf van artikel 19 voert een nieuwigheid in. De omwille van het exequatur vereiste kosten van verklaring, vertaling en legalisatie mogen aan de kosten van het geding worden toegevoegd. Mits de partij zulks tegelijkertijd verzoekt, zal de schatting dezer kosten geschieden door de overheid die bevoegd is om te beslissen over de vraag tôt exequatur. Het verdrag van 1954 heeft geen enkele wijziging aangebracht aan de bepalingen van de overeenkomst van 1905 betreffende de rogatoire commissies in burgerlijke en handelszaken en de lijfsdwang.
168
12 novembre 1958
L'article 2 de la loi du 22 mars 1958 portant approbation de la convention du 1 mars 1954 prévoit que par dérogation a l'article 16 de la loi du 25 mars 1876. contenant le titre préliminaire du Code de procédure civile, modifié par la loi du 20 mars 1948, portant modification de certains taux en matière civile et commerciale, les jugements d'exequatur visés à l'article 19 de la convention sont susceptibles d'appel même quand la somme des frais et dépens est inférieure à 25 000 francs. Le procureur général, er
— •
DE
LE
COURT.
Allemagne (République Fédérale). — Convention internationale relative à la procédure civile, conclue à L a Haye le 17 juillet 1905. — Remis en vigueur, à partir du 1" septembre 1952, par échange de notes, datées des 13 et 14 août 1952. Australie. — Convention entre la Belgique et la Grande-Bretagne sur la caution judicatum solvi, l'assistance judiciaire gratuite et la contrainte par corps, signée à Bruxelles le 4 novembre 1932, étendue à l'Australie le 6 juillet 1935. Autriche. — Convention internationale relative à la procédure civile, conclue à L a Haye le 1" mars 1954. Brésil. — Convention entre la Belgique et le Brésil, concernant l'assistance judiciaire gratuite, signée à Rio-de-Janeiro le 10 janvier 1955. Bulgarie. — Convention entre la Belgique et la Bulgarie concernant l'aide judiciaire en matière civile et commerciale, signée à Sofia le 2 juillet 1930. Canada. — Convention entre la Belgique et la Grande-Bretagne sur la caution judicatum solvi, l'assistance judiciaire gratuite et la contrainte par corps, signée a Bruxelles le 4 novembre 1932. Extension au Canada, 1" juin 1937. Danemark. — Convention internationale relative à la procédure civile, conclue à L a Haye le 17 juillet 1905. Espagne. — Convention entre la Belgique et l'Espagne relative à l'assistance judiciaire, signée à Bruxelles le 31 mai 1872. — Convention internationale relative à la procédure civile, conclue à L a Haye le 17 juillet 1905. Finlande. —• Convention internationale relative à la procédure civile, conclue à L a Haye le 1" mars 1954. France. — Convention entre la Belgique et la France relative à l'assistance judiciaire gratuite, signée à Paris le 22 mars 1870. Convention internationale relative à la procédure civile, conclue à L a Haye le 17 juillet 1905. Colonies
françaises.
— Convention de L a Haye du 17 juillet 1905.
12 November 1958
169
Artikel 2 van de wet van 22 Maart 1958 houdende goedkeuring van het verdrag van 1 Maart 1954 voorziet dat, in afwijking van artikel 16 van de wet van 25 Maart 1876, bevattende de inleiding van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering, gewijzigd bij de wet van 20 Maart 1948, tôt wijziging van bepaalde bedragen in burgerlijke en commercië'Ie zaken, de exequatur-uitspraken bedoeld bij artikel 19 van het verdrag, voor beroep ontvankelijk zijn, zelfs wanneer de som der kosten lager is dan 25 000 frank. De Procureur-generaal, DE
Duitsland
L E COURT.
(Bondsrepubliek).
— Internationaal verdrag betreffende de burgerlijke rechtspleging, gesloten te 's Gravenhage op 17 Juli 1905. — Opnieuw in werking gesteld vanaf 1 September 1952, door uitwisseling van nota's van 13 en 14 Augustus 1952. Australie. — Verdrag tussen België en Groot-Brittannië betreffende het caulio judicatum solvi, de kosteloze rechtsbijstand en de lijfsdwang, ondertekend te Brussel op 4 November 1932, uitgebreid tôt Australie op 6 Juli 1935. Oostenrijk. — Internationaal verdrag betreffende de burgerlijke rechtspleging, gesloten te 's Gravenhage op 1 Maart 1954. Brazilië. — Verslag tussen België en Brazilië betreffende de kosteloze rechtsbijstand, ondertekend te Rio-de-Janeiro op 10 Januari 1955. Bulgarije. — V e r d r a g tussen België en Bulgarije, betreffende de rechtsbijstand burgerlijke en handelszaken, ondertekend te Sofia op 2 Juli 1930.
in
Canada. — Verdrag tussen België en Groot-Brittannië betreffende het cautio judicatum solvi, de kosteloze rechtsbijstand en de lijfsdwang, ondertekend te Brussel op 4 November 1932. Uitbreiding tôt Canada op 1 Juni 1937. Denemarken. — Internationaal verdrag betreffende te 's Gravenhage op 17 Juli 1905.
de burgerlijke rechtspleging, gesloten
Span je. — V e r d r a g tussen België en Spanje, betreffende de rechtsbijstand, ondertekend te Brussel op 31 Mei 1872. — Internationaal verdrag betreffende de burgerlijke rechtspleging, gesloten te 's Gravenhage op 17 Juli 1905. Finland. — Internationaal verdrag betreffende te 's Gravenhoge op 1 Maart 1954.
de burgerlijke rechtspleging, gesloten
Frankrijk. — Verdrag tussen België en Frankrijk, betreffende de kosteloze rechtsbijstand, ondertekend te Parijs op 22 Maart 1870. — Internationaal verdrag betreffende de burgerlijke rechtspleging, gesloten te 's Gravenhage op 17 Juli 1905. Franse
kolonièn.
— Verdrag van 's Gravenhage van 17 Juli 1905.
170
12 novembre 1958
Grande-Bretagne. — Convention entre la Belgique et la Grande-Bretagne sur la caution judicatum solvi, l'assistance judiciaire gratuite et la contrainte par corps, signée a Bruxelles le 4 novembre 1932. Possessions anglaises. — L a convention anglo-belge du 4 november 1932 a été étendue à la plupart des possessions britanniques, en juin 1935. Le statut politique de certains de ces territoires ayant subi des modifications depuis cette époque, M . le Ministre des Affaires E t r a n g è r e s institue une enquête en vue de savoir à quels territoires la convention est demeurée applicable. Le résultat de cette enquête vous sera communiqué ultérieurement. Hongrie. — Convention internationale relative à la procédure civile, conclue à L a Haye le 17 juillet 1905. Israël. — Convention internationale relative à la procédure civile, conclue à L a Haye le 17 juillet 1905. Italie. — Convention entre la Belgique et l'Italie relative à l'assistance judiciaire, signée à Bruxelles le 30 juillet 1870. — Convention internationale relative à la procédure cvile, conclue à L a Haye le 1 mars 1954. er
Luxembourg. — Convention entre la Belgique et le grand-duché de Luxembourg relative à l'assistance judiciaire, signée à L a Haye le 5 août 1870. — Convention internationale relative à la procédure civile, conclue à L a Haye le 1" mars 1954. Norvège. — Convention internationale relative à la procédure civile, conclue à L a Haye le 1 mars 1954. er
Nouvelle-Zélande. — Convention entre la Belgique et la Grande-Bretagne sur la caution judicatum solvi, l'assistance judiciaire gratuite et la contrainte par corps, signée à Bruxelles le 4 novembre 1932, étendue à la Nouvelle-Zélande le 29 août 1938. Pays-Bas. •— Convention entre la Belgique et les Pays-Bas, relative à l'assistance judiciaire, signée à Bruxelles le 31 octobre 1892. — Convention internationale relative à la procédure civile, conclue à L a Haye le 17 juillet 1905. Antilles néerlandaises. — Surinam. — Convention internationale relative à la procédure civile, conclue à L a Haye le 17 juillet 1905. Pologne. — Convention internationale relative à la procédure civile, conclue à L a Haye le 17 juillet 1905. Portugal. — Convention internationale relative à la procédure civile, conclue à L a Haye le 17 juillet 1905. Roumanie. — Convention entre la Belgique et la Roumanie concernant l'assistance judiciaire, signée à Bucarest le 4 mars (20 février) 1881. — Convention internationale relative à la procédure civile, conclue à L a Haye le 17 juillet 1905.
12 November 1958
171
Groot-Brittannië. — Verdrag tussen België en Groot-Brittannië betreffende het cautio judicatum solvi, de kosteloze rechtsbijstand en de lijfsdwang, ondertekend te Brussel op 4 November 1932. Engelse bezittingen. — Het Anglo-Belgisch verdrag van 4 November 1932 werd uitgebreid t ô t het merendeel der Britse bezittingen in Juni 1935. Aangezien het politiek statuut van sommige dezer grondgebieden sedertdien wijzigingen ondergaan heeft, stelt de heer Minister van Buitenlandse Zaken een onderzoek in ten einde te weten op welke grondgebieden het verdrag van toepassing bleef. De uitslag van dit onderzoek zal u later medegedeeld worden. Hongarije. — Internationaal verdrag betreffende de burgerlijke rechtspleging, gesloten te 's Gravenhage op 17 Juli 1905. Israël. — Internationaal verdrag betreffende te 's Gravenhage op 17 Juli 1905.
de burgerlijke rechtspleging, gesloten
Italie. — Verdrag tussen België en Italie, betreffende de rechtsbijstand, ondertekend te Brussel op 30 Juli 1870. — Internationaal verdrag betreffende de burgerlijke rechtspleging, gesloten te 's Gravenhage op 1 Maart 1954. Luxemburg. — Verdrag tussen België en het Groot-Hertogdom Luxemburg betreffende de rechtsbijstand, ondertekend te 's Gravenhage op 5 Augustus 1870. — Internationaal verdrag betreffende de burgerlijke rechtspleging, gesloten te 's Gravenhage op 1 Maart 1954. Noorwegen. — Internationaal verdrag betreffende te 's Gravenhage op 1 Maart 1954.
de burgerlijke rechtspleging, gesloten
Nieuw-Zeeland. — Verdrag tussen België en Groot-Brittannië betreffende het cautio judicatum solvi, de kosteloze rechtsbijstand en de lijfsdwang, ondertekend te Brussel op 4 November 1932, uitgebreid tôt Nieuw-Zeeland op 29 Augustus 1938. Nederland. — Verslag tussen België en Nederland betreffende de rechtsbijstand, ondertekend te Brussel op 31 October 1892. — Internationaal verdrag betreffende de burgerlijke rechtspleging, gesloten te 's Gravenhage op 17 Juli 1905. Nederlandse Antilten-Suriname. — Internationaal verdrae betreffende de burgerlijke rechtspleging, gesloten te 's Gravenhage op 17 Juli 1905. Polen. — Internationaal verdrag betreffende de burgerlijke rechtspleging, gesloten te 's Gravenhage op 17 Juli 1905. Portugal. — Internationaal verdrag betreffende te 's Gravenhage op 17 Juli 1905.
de burgerlijke rechtspleging, gesloten
Roemenië. — Verdrag tussen België en Roemenië betreffende de rechtsbijstand, ondertekend te Bukarest op 4 Maart (20 Februari) 1881. — Internationaal verdrag betreffende de burgerlijke rechtspleging, gesloten te 's Gravenhage op 17 Juli 1905.
172
12 novembre 1958 Suède.
— Convention internationale relative à la procédure civile, conclue à L a Haye le 1" mars 1954. Suisse. — Convention entre la Belgique et la Suisse concernant l'assistance judiciaire, signée à Berne le 9 septembre 1886. — Convention internationale relative à la procédure civile, conclue à L a Haye le 1" mars 1954. Tchécoslovaquie. — Convention internationale relative à la procédure civile, conclue à L a Haye le 17 juillet 1905. Yougoslavie. — Convention internationale relative à la procédure civile, conclue à L a Haye le 17 juillet 1905.
12 November 1958
173
Zweden. — Internationaal verdrag betreffende te 's Gravenhage op 1 Maart 1954.
de burgerlijke rechtspleging, gesloten
Zwitserland. — Verdrag tussen België en Zwitserland betreffende de rechtsbijstand, ondertekend te Bern op 9 September 1886. — Internationaal verdrag betreffende de burgerlijke rechtspleging, gesloten te 's Gravenhage op 1 Maart 1954. Tsjecho-Slovakije. — Internationaal verdrag betreffende te 's Gravenhage op 17 Juli 1905.
de burgerlijke rechtspleging, gesloten
Joego-Slavië. — Internationaal verdrae betreffende de burgerlijke rechtspleging, gesloten te 's Gravenhage op 17 Juli 1905.
COUR
D'APPEL A
GAND
HOF VAN BEROEP T E G E N T
176
9 janvier 1958
ÉTRANGERS. — CITATION. — JUGEMENT. — ACTES JUDICIAIRES EN MATIÈRE PÉNALE. SIGNIFICATION.
—
PROCUREUR DU ROI. —
HUISSIERS.
Parquet de la Cour d'appel de Gand. D. 140/1. D. 192/1. D. 452. 139. D. 83/1. D. 329. R. n» 5/58. Gand, le 9 janvier 1958. Monsieur le Procureur du Roi, En date du 7 octobre 1957, votre collègue à Bruges a adressé, sous le n" D.139, aux huissiers de son arrondissement une lettre relative à la signification d'exploits à faire par eux à des é t r a n g e r s , rayés du registre des é t r a n g e r s . U n a r r ê t de la Cour d'appel de Gand, du 13 mars 1957, a déclaré nuls un exploit de citation et un exploit de signification d'un jugement relatifs à deux é t r a n g e r s , qui antérieurement, avaient déjà été rayés d'office du registre des é t r a n g e r s ; cette signification avait été faite parlant à M . X . . . , secrétaire communal. M . le procureur du Roi à Bruges a rappelé à cette occasion les principes applicables en matière de signification de citations, de jugements et autres actes judidiaires du domaine pénal, à des é t r a n g e r s . Il n'existe pas de définition précise de la notion « étranger ». L a seule définition admissible consiste à considérer comme étranger, celui qui ne possède pas la nationalité belge (Voir H . Bekaert « Le statut des é t r a n g e r s en Belgique », Larcier 1940, page 31 à 92 et A . Pomba « De status der vreemdelinggen in België », Die Keure 1956, page 11). L a loi du 28 mars 1952 relative à la police des é t r a n g e r s (Moniteur belge des 30-31 mars 1952) stipule en son article premier que, pour l'application de cette loi, est considéré comme étranger quiconque n'apporte pas la preuve qu'il possède la nationalité belge. i ,
A. Les é t r a n g e r s peuvent être répartis en trois catégories : 1. Etrangers qui résident en Belgique. Les é t r a n g e r s qui ont l'intention de résider plus de trois mois dans le pays et qui ont un visa leur permettant de s'établir temporairement et ceux qui en sont dispensés, doivent se présenter personnellement à l'administration communale pour y être inscrits au registre des étrangers. Il sera délivré une attestation d'inscription à l'étranger de plus de quinze ans qui possède un passeport, ou toute autre pièce du même ordre revêtu du visa tendant à l'établissement temporaire, sauf lorsqu'il en est dispensé, et qui se présente personnellement à l'administration communale du lieu de sa résidence en vue de son inscription, et y est inscrit. Cette attestation d'inscription est valable pour six mois et peut être p r o r o g é e tous les six mois. Elle doit être renouvelée a p r è s avoir été prorogée trois fois. 11 y a des exceptions mais en l'occurrence sans importance.
9 Januari 1958
VREEMDELINGEN. —
177
DAGVAARDING. —
GERECHTELIJKE AKTEN
VONNIS.
IN S T R A F Z A K E N .
BETEKENING PROCUREUR DES KONINGS. —
DEURWAARDERS.
Parket van het Hof van beroep te Gent. 139. D. 83/1. D. 329. D. 140/1. D. 192/1. D . 452. R. n° 5/58. Bestemming : P. K.'s. — Subst. P. K. — Deurwaarders. — Referendarissen Koophandelsrechtb. (tôt hun voorlichting). Overgemaakt aan de heren : Deurwaarders. — Referendarissen Koophandelsrechtb. (tôt hun voorlichting van mijn arrondissement). ter uitvoering tôt richtlijn, De Procureur des Konings, Gent, 9 Januari 1958. Mijnheer de Procureur
des
Konings, r
U w ambtgenoot te Brugge heeft op 7 October 1957, onder n D.139, aan de deurwaarders van zijn arrondissement, een rondschrijven toegestuurd betreffende de door hen te verrichten betekening van exploten aan vreemdelingen geschrapt uit het vreemdelingenregister. Het is naar aanleiding van een arrest van het Hof van beroep te Gent, dd. 13 Maart 1957, waarbij nietig werd verklaard een exploot van dagvaarding, en een exploot van betekening van een vonnis betreffende twee vreemdelingen, die reeds vroeger ambtshalve in het vreemdelingenregister waren geschrapt, betekening gedaan sprekende met M . X..., gemeentesecretaris, dat deze magistraat de principes in hennnering heeft gebracht die moeten toegepast worden ten overstaan van de betekening aan vreemdelingen van dagvaardingen en vonnissen, en andere gerechtelijke akten in strafzaken. Er bestaat geen nauwkeurige bepaling van het begrip « vreemdeling ». De enige aannemelijke bepaling bestaat er in als vreemdeling te beschouwen, hij die de Belgische nationaliteit niet bezit. (Zie Bekaert « Le Statut des Etrangers en Belgique ». — Larcier 1940, blz. 31 tôt 92; en A . Pomba « De Status der Vreemdelingen in België », — Die Keure 1956, blz. 11.) De wet van 28 Maart 1952, op de vreemdelingenpolitie (Belgisch Staatsblad van 30-31 Maart 1952), bepaalt in haar eerste artikel dat voor de toepassing van deze wet als vreemdeling wordt beschouwd, al wie het bewijs niet aanbrengt dat hij de Belgische nationaliteit bezit. A. De vreemdelingen kunnen in drie categorieën ingedeeld worden. I. Vreemdelingen die in België verblijven. De vreemdelingen die het inzicht hebben langer dan drie maanden in het land te verblijven, en die in het bezit zijn van het visum tôt voorlopige vestiging, en zij die ervan ontslagen zijn, moeten zich persoonlijk aanmelden bij het gemeentebèstuur om er in het vreemdelingenregister te worden ingeschreven. Aan de vreemdeling boven de vijftien jaar, wiens reispas of elk ander stuk dat er voor dient, bekleed is met het visum tôt voorlopige vestiging, behalve wanneer hij ervan ontslagen is, en die zich persoonlijk aanmeldt bij het gemeentebestuur van zijn verblijfplaats met het oog op zijn inschrijving, en die er wordt ingeschreven, zal een bewijs van inschrijving afgegeven worden. Dit bewijs van inschrijving is geldig voor zes maanden en kan om de zes maanden verlengd worden. N a driemaal te zijn verlengd moet het vernieuwd worden. E r zijn uitzonderingen doch zonder belang ter zake.
9 janvier 1958
178
En cas de changement de résidence dans la commune, l'article 11 A de l'arrêté royal du 3 décembre 1953 impose à l'étranger de se présenter à l'administration communale, dans les huit jours, pour faire inscrire ce changement au registre des é t r a n g e r s et sur l'attestation d'inscription. Lorsque l'étranger transfère sa résidence dans une autre commune, il doit en aviser l'administration communale du lieu qu'il quitte et faire viser son attestation de résidence par l'administration communale de sa nouvelle résidence dans les quinze jours de son arrivée (article 11 B, arrêté royal du 3 décembre 1953). Sont rayés
du registre des é t r a n g e r s :
1° L'étranger qui obtient son inscription aux registres de nant autorisation du Ministre de la Justice; 2° Celui qui quitte sa commune pour aller se fixer soit mune du royaume, soit à l'étranger; 3° L'étranger qui, en vertu de l'article 17 de l'arrêté bre 1900 relatif à la tenue des registres de la population, décision du collège échevinal.
la population moyendans une autre comroyal du 30 décemest rayé d'office par
IL Etrangers qui se sont établis en Belgique. L'autorisation de se fixer en Belgique, visée à l'article 4 de l'arrêté royal du 3 décembre 1953, n'est accordée q u ' a p r è s approbation du Ministre de la Justice. Cette autorisation donne droit à la délivrance de la carte d'identité jaune rayée d'un trait rouge. L a carte d'identité reste valable, sauf exception, pendant deux ans et peut être renouvelée tous les deux ans. L'étranger, autorisé à s'établir en Belgique, est inscrit aux registres de la population. Son changement de résidence dans la commune ou vers une autre commune doit être déclaré à l'administration communale selon le cas dans les huit ou dans les quinze jours. Sont rayés des registres de la population : 1° L'étranger qui quitte sa commune pour se fixer dans une autre commune du royaume ou à l'étranger; 2° L'étranger qui, en vertu de l'article 17 de l'arrêté royal du 30 décembre 1900 relatif à la tenue des registres de la population, a été rayé d'office par décision du collège des échevins. III. Etrangers qui sont autorisés à établir leur domicile en Belgique. Cette autorisation est accordée par arrêté royal, sur avis favorable du procureur du Roi. Cette autorisation reste valable pour une durée indéterminée jusqu'au moment où elle est rapportée. L'article 5 de la loi du 28 mars 1952 relatif à la police des é t r a n g e r s prévoit un régime de faveur pour cette catégorie d'étrangers. Ils ne peuvent être expulsés par arrêté royal, sauf après avis de la commission consultative pour étrangers. B. Signification d'exploits, etc., à des étrangers. En matière pénale, la signification à des é t r a n g e r s se fait conformément aux articles 4, 68 et 696/s du Code de procédure civile, modifiés par les articles 1, 3 et 4 de l'arrêté royal, n" 300, du 30 mars 1936, ratifié par la loi du 4 mai 1936. Le domicile détermine généralement le tribunal compétent. En règle générale, l'inculpé doit être cité devant le tribunal de son domicile. De même tous les exploits ou significations doivent être faits aux personnes ou à domicile. Par domicile on entend le lieu où une personne est censée être toujours p r é sente, et conformément à l'article 102 du Code civil, le domicile d'un citoyen est le lieu où il a sa résidence principale.
9 Januari 1958
179
In geval van verblijfsverandering binnen de gemeente legt artikel 11, A van het koninklijk besluit van 3 December 1953 aan de vreemdeling op zich binnen de acht dagen bij het gemeentebestuur te melden, om deze verandering te doen inschrijven in het vreemdelingenregister en op zijn bewijs van inschrijving. W a n neer de vreemdeling zijn verblijf naar een andere gemeente overbrengt, moet hij hiervan het gemeentebestuur der plaats die hij verlaat verwittigen en binnen dé vijftien dagen na zijn aankomst zijn verblijfbewijs laten viseren door het gemeentebestuur van zijn nieuwe verblijfplaats (artikel U , B., koninklijk besluit van 3 December 1953). Worden uit het vreemdelingenregister geschrapt : 1° De vreemdeling die mits toelating van de Minister van Justitie zijn inschrijving verkrijgt in de bevolkingsregisters; 2° Hij die zijn gemeente verlaat om zich te gaan vestigen hetzij in een andere gemeente van het Koninkrijk, hetzij in het buitenland; 3° De vreemdeling die, krachtens artikel 17, koninklijk besluit dd. 30 December 1900 op het houden der bevolkingsregisters, ambtshalve bij beslissing van het schepencollege wordt geschrapt. II. Vreemdelingen die in België gevestigd zijn. De vergunning om zich in België te vestigen, bedoeld bij artikel 4 van het koninklijk besluit van 3 December 1953, wordt slechts verleend na machtiging door de Minister van justifie. Deze vergunning geeft recht op het afleveren van de met rood doorstreepte gele identiteitskaart. De identiteitskaart blijft behoudens uitzonderingen gedurende twee jaar geldig en kan telkens om de twee jaar worden hernieuwd. De vreemdeling die gemachtigd is om zich in België te vestigen, wordt in de bevolkingsregisters ingeschreven. Zijn verblijfsverandering binnen de gemeente of naar een andere gemeente moet naar gelang het geval, binnen de acht dagen en/of binnen de vijftien dagen bij het gemeentebestuur aangegeven worden. Worden uit de bevolkingsregisters geschrapt : 1° de vreemdeling die zijn gemeente verlaat om zich te vestigen in een andere gemeente van het Koninkrijk of in het buitenland; 2° de vreemdeling die, krachtens artikel 17 van het koninklijk besluit van 30 December 1900 op het houden van de bevolkingsregisters, door beslissing van het schepencollege ambtshalve werden geschrapt. III. Vreemdelingen ertoe gemachtigd in België hun woonplaats te vestigen. Deze toelating wordt op gunstig advies van de procureur des Konings bij koninklijk besluit verleend. Die toelating blijft gedurende onbepaalde tijd geldig totdat zij wordt ingetrokken. Artikel 5 van de wet van 28 Maart 1952, op de vreemdelingenpolitie, voorziet een gunstregime voor deze catégorie vreemdelingen. Zij kunnen bij koninklijk besluit niet worden uitgezet, tenzij na advies van de raadgevende commissie voor vreemdelingen. B. Betekening van exploten, enz., aan vreemdelingen. De betekening aan vreemdeling&n in strafzaken geschiedt overeenkomstig de artikelen 4, 68 en 696/s van het Wetboek van burgerlijke rechtsvordering, gewijzigd door de artikelen 1, 3 en 4 van het koninklijk besluit n 300 van ''O Maart 1936, bekrachtigd door de wet van 4 Mei 1936. Het is in regel de woonplaats die bepaalt, welke reehtbank bevoegd is. De verdachte moet in algemene regel vôôr de reehtbank zijner woonplaats gedagvaard worden. Over het algemeen moeten aile exploten of betekeningen aan de persoon of ter woonplaats geschieden. Onder woonplaats verstaat men de plaats waar een persoon geacht wordt altijd aanwezig te zijn, en overeenkomstig artikel 102 van het B . W . B . is de woonplaats van een staatsburger de plaats waar hij zijn hoofdverblijf heeft. r
180
9 janvier 1958
Cette définition est aussi applicable aux é t r a n g e r s (Cassation 9 mars 1882, Pas. 1.62), de telle manière que même un étranger à qui l'autorisation de résidence aurait été refusée, peut conserver sa résidence principale en Belgique (Cour d'appel Bruxelles, 13 décembre 1920, Pas. 1921.11.21). Il faut se garder de confondre le domicile avec le lieu de résidence. Le lieu de résidence est l'endroit où l'individu habite, par exemple, lorsqu'il part en voyage, ou fait un séjour à la campagne ou à la mer pendant les mois d'été. Il en resuite que dès qu'il cesse d'y habiter, il n'y a plus de lieu de résidence. Tel n'est pas le cas pour le domicile. Le domicile suppose deux conditions : l'établissement de fait (siège des intérêts principaux) et l'intension de stabiliser cet établissement de fait. L'existence ou non d'un domicile est donc essentiellement une question de fait. En ce qui concerne le lieu où une personne doit être citée, le lieu de résidence remplace le domicile, si celui-ci est inconnu (R.P.D.B. T. I V - V , Domicile n° 78 et suivants). Depuis la loi du 2 juin 1856, complétée par l'arrêté royal du 30 décembre 1900, il existe dans chaque commune un registre de la population dans lequel sont inscrits, au même titre que les citoyens belges, les é t r a n g e r s qui ont été autorisés par le Ministre de la Justice à s'établir en Belgique et qui ont fait connaître leur intention de se fixer définitivement dans notre pays. Ils sont soumis aux mêmes obligations que les citoyens belges en ce qui concerne l'application de la législation précitée. Certaines catégories d'étrangers ne sont pas inscrits aux registres de la population, à savoir : a) Les é t r a n g e r s inscrits au registre des é t r a n g e r s . Une inscription double n'est pas autorisée. b) Les agents diplomatiques é t r a n g e r s et les membres de leur famille, qui habitent sous le même toit, ne sont inscrits ni aux registres de la population, ni au registre des é t r a n g e r s . C. Règles de droit applicables. Pour Vétranger qui est inscrit au registre des étrangers d'une commune déterminée, la signification doit être faite à personne s'il peut être trouvé, sinon à l'autorité communale compétente pour autant qu'il n'ait pas de domicile ou de résidence connus dans le pays ou à l'étranger (art. 696/5, 2°, du Code de procédure civile). Si l'étranger a été rayé du registre des é t r a n g e r s et ne peut être touché personnellement, ainsi que lorsqu'il n'a pas de domicile ou des résidence connus dans le pays ou à l'étranger, la signification doit être faite au procureur du Roi et non à l'autorité communale. Pour les ét r a nge r s qui sont établis en Belgique et autorisés à y établir leur domicile, il doit être procédé comme pour les citoyens belges (articles 4 et 68 du Code de procédure civile). Quoique l'inscription aux registres de la population ne suffise pas en elle-même pour attribuer un domicile, si elle n'est pas accompagnée d'un établissement réel (Cass. 18 juillet 1881 1.357), la jurisprudence permet néanmoins à des tiers de considérer comme domicile le lieu qui apparaît comme tel, de sorte qu'une personne, qui est inscrite aux registres de la population d'une commune déterminée, quoiqu'ayant fixé son domicile ailleurs dans cette commune, peut toutefois y être citée (tribunal Anvers, 23 mai 1891, P . A . 1893.1.154). Cette pratique répond à la notion de domicile apparent. Le fait d'être rayé d'office des registres de la population par mesure administrative ne peut y faire obstacle (De Page T. 1 éd. 1939, pp. 387388; T r i b . Gand, 4 janvier 1952; R.W. 1951-1952, col. 1839; Gand, 3 juin 1953, R.W. 1953-1954, col! 835; Cass. 9 avril 1951, Pass. 1951.1.525). En cas de doute, l'avis du parquet peut toujours être demandé. |e vous prie de porter la présente circulaire à la connaissance de M M . les huissiers de votre arrondissement et de les inviter à se conformer à ces directives. Le procureur général, HERMANN
BEKAERT.
9 Januari 1958
181
Zulks wordt insgelijks aanvaard voor de vreemdelingen (Verbreking 9 Maart 1882, Pas. 1.62), zodanig dat zelfs een vreemdeling dewelke, spijts het feit dat de verblijfsvergunning hem werd geweigerd, zijn hoofdverblijf in België kan blijven behouden (Hof van beroep Brussel, 13 December 1920, Pas. 1921.11.21). Men moet zich wachten de woonplaats met de verblijfplaats te verwarren. De verblijfplaats is de plaats waar men woont, bv. wanneer men op reis gaat, op zijn buitengoed of aan de zee tijdens de zomermaanden verblijft. Daaruit volgt dat zodra men ergens ophoudt met wonen, de verblijfplaats daar verloren gaat, dit is niet het geval met de woonplaats. De woonplaats veronderstelt een dubbele voorwaarde : een feitelijke toestand (zetel van voornaamste belangen), vergezeld van een bedoeling deze feitelijke toestand te bestendigen. Het al dan met bestaan van een woonplaats is dus in essentie een feitelijke kwestie. De verblijfplaats vervangt wat betreft de plaats waar een persoon moet gedagvaard worden, diens domicilie, indien het onbekend is. (Rép. P r . du Dr. belge, Tome 1V-V, Domicile n 78 en volgende.). Sedert de wet van 2 Juni 1856, aangevuld bij koninklijk besluit van 30 December 1900, bestaat in ieder gemeente, een bevolkingsregister waarin benevens de Belgische Staatsburgers ook de vreemdelingen worden ingeschreven die door de Minister van Justitie gemachtigd werden zich in België te vestigen, en die hun inzicht te kennen hebben gegeven zich definitief in België te vestigen. Zij zijn onderworpen aan dezelfde verplichtingen als de Belgische staatsburgers wat de toepassing betreft van voormelde wetgeving. Zekere categorieën vreemdelingen worden in de bevolkingsregisters niet ingeschreven, te weten : a) de vreemdelingen ingeschreven in het vreemdelingenregister. Een dubbele inschrijving is niet toegelaten. b) de vreemde diplomatieke agenten en de leden van hun familie die onder hetzelfde dak wonen, worden niet ingeschreven noch in de bevolkingsregisters noch in het vreemdelingenregister. r
C. Toepasselijke rechtsregels. Voor de vreemdeling die in het vreemdelingenregister van een bepaalde gemeente is ingeschreven, dient de betekening gedaan te worden, aan persoon indien hij kan aangetroffen worden, zoniet aan de bevoegde gemeentelijke overheid in zo ver hij geen gekende woon- of verblijfplaats heeft in binnen- of buitenland. (Art. 69bis, 2°, van het Wetboek van Burgerlijke rechtspleging.) Indien de vreemdeling uit het vreemdelingenregister werd geschrapt en in persoon niet kan aangetroffen worden, alsmede geen gekende woon- noch verblijfplaats heeft in binnen- en buitenland, dient de betekening gedaan te worden aan de procureur des Konings en niet aan de gemeentelijke overheid. Voor de vreemdelingen die in België gevestigd zijn, en gemachtigd zijn er hun woonplaats te vestigen, dient gehandeld te worden als voor de Belgische staatsburgers (art. 4 en 68 van het Wetboek van Burgerlijke rechtspleging). Alhoewel de inschrijving in de bevolkingsregisters op zich zelf niet volstaat om een woonplaats te verschaffen, indien zij met met een werkelijke vestiging vergezeld gaat (Cass. 18 Juli 1881, 1, 357), laat de rechtspraak niettemin aan derden toe als woonplaats de plaats te aanzien dewelke er de schijn van heeft, zodanig dat een persoon, dewelke ingeschreven staat in de bevolkingsregisters van een bepaalde gemeente, alhoewel hij elders zijn woonplaats gevestigd heeft, in deze gemeente nochtans mag worden gedagvaard. (Rechtb. Antwerpen, 23 Mei 1891, P. A . 1893, 1, 154). Aldus wordt van de théorie van de schijnbare woonplaats gebruik gemaakt. De ambtshalve schrapping uit de bevolkingsregisters door administratieve maatregel kan zulks niet in de weg staan. (De Page T . 1, ed. 1939, p. 387-388; Rechtb. Gent, 4 Januari 1952, R. W . 1951-1952, kol. 1839; Gent, 3 Juni 1953, R . W . 1953-1954, blz. 835; Cass. 9 April 1951, Pas. 1951, 1, 525.) In geval van twijfel kan steeds het advies van het parket ingewonnen worden. Ik verzoek u onderhavig rondschrijven ter kennis te brengen van de heren deurwaarders van uw arrondissement en hen uit te nodigen de erin vervatte richtlijnen te willen naleven. De
procureur-generaal,
HERMANN
BEKAERT.
182
18 février 1958
TRANSACTION. —
L É S I O N S C O R P O R E L L E S INVOLONTAIRES.
Parquet de la Cour d'appel de Gand. D. 171. D. 53. R. n 25/28. r
Gand, le 18 février 1958. Pour
information aux Procureur du Roi. Monsieur
: Procureurs
le Procureur
du
du
Roi. —
Substituts
du
Roi,
Le Moniteur belge des 13/14 janvier 1958 a publié la loi du 30 décembre 1957, complétant l'alinéa 2 de l'article 180 du Code d'instruction criminelle par les termes « et en cas d'infractions prévues par les articles 418 et 420 du Code pénal ». Le droit du Procureur du Roi d'appliquer la procédure transactionnelle a ainsi été étendu, par le législateur, aux personnes coupables de coups ou blessures involontaires. Cette loi est entrée en vigueur le 24 janvier 1958. Elle apporte certaines modifications aux règles de procédure pénaîe et peut donc être appliquée avec effet rétroactif même à des infractions antérieures au 24 janvier 1958 (voir, en l'occurrence, ma circulaire n° 88/49 du 13 juillet 1949). Je vous prie de vouloir trouver ci-dessous mon point de vue et mes considérations personnels au sujet de la façon la plus indiquée d'appliquer à bon escient la nouvelle loi. *
*
I. Instructions
précédentes
*
du 25 janvier
1940.
Le droit du procureur du Roi d'.appliquer la procédure transactionnelle a été institué par l'arrêté royal n" 7 du 21 juin 1939, remplacé et complété depuis par la loi du 7 juin 1949. Concernant la manière dont ce droit doit être exercé, mon office vous a fait parvenir le 25 janvier 1940 une circulaire détaillée. L a présente se réfère aux principes invoques ou exposés dans cette circulaire initiale, sauf en ce qui concerne les dérogations indiquées ci-dessous. J'estime cependant utile que les magistrats de votre parquet mettent l'occasion à profit pour relire la dite circulaire. Nombre d'entre eux n'exerçaient pas encore leurs fonctions actuelles en 1940 et pourraient utilement prendre connaissance des directives régissant l'exercice du droit transactionnel. II. Conditions juridiques de la transaction corporelles involontaires.
en matière
de
lésions
L a loi n'a modifié en rien les principes fondamentaux de la transaction. Toutes les conditions généralement exigées pour leur application par le procureur du Roi doivent dès lors, en cas de lésions corporelles involontaires, être en principe remplies (voir circulaire du 25 janvier 1940, litt. A., n * 1, 3, 4 et 5; lit. B, n 1 et 2; litt. C, n° 1 et 2). Je me bornerai, en l'occurrence, a indiquer les adaptations et les dérogations à ces principes, nécessitées par le c a r a c t è r e juridique propre au délit de lésions corporelles involontaires, tel que l'a précisé l'arrêt de la Cour de Cassation du 28 novembre 1949, celles-ci étant aux termes du dit arrêt, constituées par « toutes lésions externes ou internes si légères soient-elles, apportées au corps humain de l'extérieur par une cause mécanique ou chimique agissant sur l'état physique » (voir exposé des motifs du projet de la loi du 24 janvier 1958, Documents parlementaires, Chambre, n" 599 du 20 novembre 1956, et Rev. Dr. Pénal 1949-1950, p. 455). 0
o s
s
18 Februari 1958
183
MINNELIJKE SCH1KKING. — O N V R I J W I L L I G LICHAAMSLEED.
Parket van het Hof van beroep te Gent. D. 171. D. 53. R. n 25/58. r
Gent, 18 Februari 1958.
Mijnheer de Procureur des
Konings,
Het Belgisch Staatsblad dd. 13-14 Januari 1958 heeft de wet van 30 December 1957 bekendgemaakt, waarbij lid 2 van artikel 180 van het Wetboek van strafvordering aangevuld wordt met de woorden « en in geval van misdrijven bepaald bij de artikelen 418 en 420 van het Wetboek van straf recht ». Hierdoor heeft de wetgever het recht van de procureur des Konings, de procédure van minnelijke schikking toe te passen, uitgebreid tôt personen schuldig aan onvrijwillige slagen of verwondingen. Deze wet is in voege getreden op 24 Januari 1958. Zij brengt wijzigingen aan de regels van rechtspleging in strafzaken, en mag dus met ierugwerkende kracht toegepast worden ook op misdrijven gepleegd vôôr 24 Januari 1958 (zie desbetreffen'd mijn rondschrijven n 88/49 dd. 13 Juli 1949). Ik verzoek u hierna mijn persoonlijke zienswijze en eigen beschouwingen te willen vinden aangaande de meest geschikte wijze om de nieuwe wet op degelijke wijze toe te passen. r
*
*
*
I. Vorige onderrichtingen van 25 Januari 1940. Het recht van de procureur des Konings, de procédure van minnelijke schikking toe te passen, werd ingevoerd bij besluitwet n 7 van 21 Juni 1939, reeds vervangen en aangevuld door de wet van 7 Juni 1949. Aangaande de wijze waarop bedoeld recht dient uitgeoefend te worden, liet mijn ambt u op 25 Januari 1940 een uitvoerig rondschrijven geworden. Bij deze verwijs ik naar de principes aangehaald of uiteengezet in deze basis-circulaire behalve voor de afwijkingen die hierna bepaald worden. 1k acht het nochtans aangewezen dat de magistraten van uw parket, van de gelegenheid zouden gebruik maken om deze circulaire te herlezen. Talrijk zijn dezen onder hen, dié hun huidige functies in 1940 nog niet uitoefenden en die met mit kennis zouden nemen van de richtsnoeren die de uitoefening van het transactierecht beheersen. r
II. Jnridische voorwaarden van de minnelijke schikking ter zake van onvrijwillig lichaamsleed. De wet heeft niets gewijzigd aan de grondbeginselen die de minnelijke schikking beheersen; dienvolgens moeten al de voorwaarden die in het algemeen gesteld worden voor toepassing ervan door de procureur des Konings, in geval van onvrijwillig lichaamsleed, principieel ook vervuld zijn (zie rondschrijven van 25 lanuari 1940, litt. A , n 1, 3, 4 en 5; litt. B, n 1 en 2; litt. C, n " 1 en 2). Ik zal mij hier beperken tôt de aanduiding der aanpassingen en afwijkingen van deze principes, vereist door de juridische kenmerken die eigen zijn aan het misdrijf van onvrijwillig lichaamsleed, zoals dit omschreven werd door het arrest van het Hof van verbreking van 28 november 1949 : « Aile uitwendig letsel, hoe licht het ook zij, dat aan het menselijk lichaam, van buiten uit door een mechanische of chemische op de lichaamsgesteltenis inwerkende oorzaak wordt toegebracht. » (zie memorie van toelichting van het wetsontwerp van de wet van 24 januari 1958, Parlementaire documenten, Kamer, n 599, van 20 November 1956 en Rev. dr. pénal 1949-1950, blz. 455.) r s
r s
r
184
18 février 1958 1°
Compétence.
Pour être en droit de proposer la transaction du chef d'infraction aux articles 418 et 420 du Code pénal, le procureur du Roi doit être compétent ratione loci et ratione personœ (voir litt. A., n° la, b et c, circulaire du 25 janvier 1940). Le procureur général est-il compétent pour proposer, du chef de cette infraction, une transaction en vertu de l'article 180fer du Code d'instruction criminelle, aux personnes relevant du privilège de juridiction (articles 479 et 483 du Code d'instruction criminelle)? L'article \80ter figure dans une loi du 7 juin 1949. 1! se réfère aux infractions prévues à l'article 180, plus spécialement à l'aliéna 2 de cette disposition, tel qu il a été libellé par l'article 3 de la loi du 7 juin 1949. L a nouvelle loi du 30 décembre 1957 crée une extension non prévue par le législateur de 1949 lorsqu'il détermina à l'article 180fer la compétence particulière du procureur général. Peut-on admettre, à défaut d'adaptation expresse de l'article \80ter, que le simple renvoi de celui-ci à l'article 180 du même code implique automatiquement cette extension? L a question appelé, à mon avis, une réponse affirmative. Les travaux parlementaires ne laissent aucunement a p p a r a î t r e l'intention d'exclure du nouveau champ d'application de la transaction, les personnes visées aux articles 479 et 483 du Code d'instruction criminelle. Le législateur a nettement insisté sur le fait (notamment dans le rapport de la commission de la Chambre, Session 1956-1957, Doc. 599, n" 2, du 20 juin 1957) que le précédent statut de la transaction en matière correctionnelle resterait inchangé. Je vous prie, dès lors, de me transmettre, comme auparavant, les affaires de lésions corporelles involontaires dans lesquelles les personnes précitées seraient impliquées en tant qu'inculpés. 2° Antécédents
judiciaires
de
l'inculpé.
Le caractère involontaire de l'infraction doit, à mon avis, orienter dans un sens bien déterminé les considérations qu'aura à émettre votre office lors de l'appréciation des antécédents de l'inculpé. En vertu de l'article 180, premier alinéa, l'inculpé ne peut, en aucune façon, bénéficier de la procédure transactionnelle s'il a encouru auparavant une peine criminelle ou une peine correctionnelle non conditionnelle. Toutefois, les décisions judiciaires prononçant ces peines doivent être passées déjà en force de chose jugée au moment de la nouvelle infraction prévue aux articles 418 et 420 du Code pénal. En dehors de cette condition légale, qui doit être strictement observée, i l est des inculpés dont les antécédents judiciaires révèlent une inclination à transgresser constamment la loi. 11 s'agit notamment de ceux qui ont accepté de nombreuses transactions du chef d'infractions similaires ou qui ont commis souvent de dangereuses infractions au Code de la route ou qui ont encouru à plusieurs reprises, des condamnations du chef de lésions corporelles involontaires. Il semble difficile d'indiquer, de prime abord, les suites que votre office devra réserver à ces cas dénotant, chez l'inculpé, des tendances propres à créer un danger social croissant. Parfois l'existence de quelques infractions spécifiques antérieures pourra faire ressortir la nécessité de mettre un terme immédiat à des agissements délictueux qui mèneraient inévitablement à des accidents graves. Dans d'autres cas il suffira sans doute de fixer assez rapidement le montant de la somme à payer aux approches du maximum. Mais toujours la situation devra être appréciée avec bons sens et ê t r e adaptée avec les nuances requises aux impératifs de la répression, la p r o c é d u r e transactionnelle ne pouvant, au vœu du législateur, aboutir à énerver cette répression (voir rapport de la Commission de la Chambre, avant-dernier alinéa. Doc. parlem. 1956-57, 599, n° 2, 26 juin 1957). S'il existe peu de rapport entre les antécédents judiciaires de l'inculpé et l'infraction aux articles 418-420 du Code pénal l'on pourra se montrer assez large dans les offres de transaction étant donne notamment le principe général excluant cette procédure en cas de condamnation non conditionnelle. ;
18 Februari 1958 1°
185
Bevoegdheid.
Om de minnelijke schikking te mogen voorstellen wegens inbreuk op artikelen 418 en 420 van het Strafwetboek, moet de procureur des Konings daartoe bevoegd zijn ratione loci en ratione personùe. (Zie litt. A, n" I, a, b en c, rondschrijven van 25 Januari 1940.) De vraag rijst, of de procureur-generaal bevoegd is, om wegens bedoeld misdrijf, de minnelijke schikking voor te stellen op grond van artikel 180ter van het Wetboek van strafvordering, aan personen die een voorrecht van rechtsmacht genieten (artikelen 479 en 483, Wetboek van strafvordering)? Artikel 180rer is een wet van 7 Juni 1949; het verwijst naar de misdrijven voorzien in artikel 180, en namelijk in de tweede alinéa van deze wetsbepaling zoals het vastgelegd werd door artikel 3 der wet van 7 Juni 1949. De nieuwe wet van 30 December 1957 verwezenlijkt een uitbreiding, die niet voorzien was door de wetgever van 1949 toen hij de bijzondere bevoegdheid van de procureur-generaal in artikel 180rer vastlegde. M a g men aannemen, bij gebrek aan uitdrukkelijke aanpassing van artikel 180rer, dat deze uitbreiding automatisch verwezenlijkt wordt door de eenvoudige verwijzing van dit artikel naar artikel 180 van hetzelfde wetboek? Deze vraag dient naar mijn oordeel bevestigend beantwoord te worden. E r bestaat geen spoor in de parlementaire handelingen van het inzicht om de personen bepaald bij artikelen 479 en 483 van het Wetboek van strafvordering uit te sluiten van het nieuw toepassingsveld van de minnelijke schikking. De wetgever heeft er duidelijk op gewezen (namelijk in het verslag van de Commissie van de Kamer, zitting 1956-1957, doc. 599, n 2, van 20 Juni 1957), dat niets zou gewijzigd worden aan het vorig statuut van de minnelijke schikking in correctionele zaken. Het zal u dienvolgens believen mij, zoals voorheen, de zaken van onvrijwillig lichaamsleed over te rhaken waarin bovenbedoelde personen als verdachte betrokken zijn. r
2° Gerechtelijke
voorgaanden
van
verdachte.
Het feit dat het misdrijf onvrijwillig geschiedt, is mijns inziens van die aard, dat het een bijzondere wending geeft aan de beschouwingen die uw ambt in overweging dient te nemen, bij de beoordeling der antecedenten van de verdachte. Zoals vereist door artikel 180, alinéa 1, kan de verdachte onmogelijk de p r o c é dure tôt minnelijke schikking genieten, indien hij vroeger een criminele straf of een niet-voorwaardelijke correctionele straf heeft opgelopen. Daartoe moeten de gerechtelijke beslissingen waarbij deze straffen werden opgelegd, echter reeds kracht van gewijsde nebben op het ogenblik dat het nieuw misdrijf voorzien bij artikel 418 en 420 van het Strafwetboek, gepleegd wordt. Buiten deze wettelijke voorwaarde, die stipt nageleefd dient te worden, zijn er verdachten wier gerechtelijke voorgaanden wijzen op een neiging tôt bestendige overtreding van de wet. Dit is namelijk het geval voor hen, die uit hoofde van gelijkaardige misdrijven talrijke minnelijke schikkingen hebben aanvaard, die steeds gevaarlijke inbreuken op de wegcode hebben gepleegd, die herhaaldelijk veroordelingen hebben opgelopen wegens onvrijwillig lichaamsleed. Het blijkt moeilijk van meet af aan het gevolg aan te duiden, dat door uw ambt dient gegeven te worden aan het bestaan van deze aanwijzingen van stijgend maatschappelijk gevaar bij verdachte. In sommige gevallen kunnen een paar vroeger gepleegde specifieke inbreuken, wijzen op de noodzakelijkheid onmiddellijk een einde te stellen aan delictueuze handelingen die noodzakélijkerwijze tôt zware ongevallen moeten leiden. In andere gevallen zal het wellicht volstaan het bedrag van de te betalen som, nogal vlug het maximum te laten benaderen. Bij al deze gevallen dient de toestand met gezond verstand te worden beoordeeld en met de vereiste nuances aangepast aan de eisen van een beteugeling die, naar de wens van de wetgever « door de procédure tôt minnelijke schikking, niet mag ontzenuwd worden » (zie verslag Commissie van de Kamer, voorlaatste alinéa. Parlm. doc. 1956-1957, 599, n 2, 2 Juni 1957). Bestaat er tussen het gerechtelijk verleden van verdachte en de inbreuk op artikelen 418-420 van het Strafwetboek weinig verband, dan mag men zich nogal breed tonen in het voorstellen van de minnelijke schikking, gezien namelijk net algemeen principe dat deze procédure uitsluit, in geval van niet-voorwaardelijke veroordeling. r
186
18 février 1958 3° // faut que l'infraction soit
établie.
L a transaction ne peut être appliquée que lorsque la faute de l'inculpé est établie (voir circulaire du 25 janvier 1940, litt. B . L, p. 3). Pour cette raiôon, l'information de votre office doit être complète en la matière. 11 ne peut être question de chercher la solution de cas douteux dans une offre de transaction. Si aucune preuve de la faute n'est rapportée, votre office devra, comme auparavant, classer l'affaire sans suite. 4" Absence d'acte de
poursuite.
L'article I 8 O 6 / 5 du Code d'instruction criminelle exclut toute procédure transactionnelle a p r è s intervention d'un acte de poursuite émanant du Ministère public ou de la partie lésée, et consistant notamment en une citation — la comparution légale devant le tribunal — un réquisitoire d'instruction (éventuellement après constitution de partie civile). J'estime que le délit de lésions corporelles involontaires amènera souvent la personne lésée à intervenir dans la procédure. Même si, a p r è s avoir fait les actes de procédure prévus à l'article 180ô('s, cette personne est indemnisée, et se désiste en termes exprès de sa demande (ce qui sera fréquemment le cas), aucune offre de transaction ne pourra encore être faite. 5° Réparation
du
dommage.
Sous le régime de l'arrêté n" 7 du 21 juin 1939, l'existence de tout dommage même indemnisé s'opposait à l'offre de transaction (voir circulaire du 25 janvier 1940, p. 2, n° 3). L a loi du 7 juin 1949 (article 180 du Code d'instruction criminelle) subordonne l'application de la transaction à la réparation intégrale du dommage causé par l'infraction. L a question de savoir si le dommage a fait l'objet d'une réparation intégrale se posera vraisemblablement dans tous les cas d'infraction aux articles 418 et 420 du Code pénal. Le législateur vise, en la matière, non seulement le dommage matériel causé aux personnes et aux biens, mais également le dommage moral subi par des personnes physiques ou juridiques. J'appréhende que l'estimation, par votre office, de l'indemnité due pour ce dommage moral, ne pose des problèmes très délicats quant à l'application uniforme de la loi, et je juge dès lors opportun qu'en cas de doute vous consultiez mon office. Comme il appartient à votre office et non à la partie lésée d'apprécier si le dommage a été intégralement réparé ou non, il ne me semble pas indiqué que vou6 paraissiez déférer aux exigences arbitraires de personnes lésées voulant, de toute évidence abuser de la situation. Il n'entre pas dans les attributions de votre office de fixer le montant exact du dommage, mais il vous est loisible, en cas d'abus manifeste, soit de porter l'affaire devant le tribunal, soit de la classer sans suite. Cette dernière décision place alors la personne lésée devant ses propres responsabilités. L a partie IV de la présente circulaire traite de la procédure à suivre en vue du règlement du dommage. Il semble cependant utile d'engager une nouvelle fois M M . les officiers de police judiciaire à consacrer dans la mesure du possible, en cas d'infraction aux articles 418 et 420 du Code pénal, d è s le procès-verbal initial, une rubrique spéciale au dommage matériel causé aux personnes ou aux biens, ainsi qu'au dommage moral éventuel causé aux personnes physiques ou juridiques (plaignants), en indiquant : a) L'identité exacte des intéressés; b) la nature précise des dommages subis; c) le montant ou, le cas échéant, l'évaluation de l'indemnité. Je vous prie, à cet effet, de rappeler à ces officiers les directives existantes ou de leur en donner éventuellement de nouvelles.
18 Februari 1958
187
3" Het misdrijf moet bewezen zijn. De minnelijke schikking kan slechts toegepast worden wanneer de schuld van de verdachte vaststaat. (Zie rondschrijven van 25 Januari 1940, litt. B . 1, bl. 3). Om deze reden moet de informatie van uw ambt op dit stuk volledig zijn. E r kan geen kwestie van zijn de oplossing van dubieuze gevallen te zoeken in een voorstel tôt minnelijke schikking. Indien ér zich geen bewijzen van schuld hebben geopenbaard moet uw ambt, zoals voorheen, de zaak seponeren. 4° Geen daad van
vervolging.
Artikel 1806/s van het Wetboek van strafvordering, sluit iedere procédure tôt minnelijke schikking uit, telkens als een daad van vervolging gesteld werd, zowel door het Openbaar Ministerie, als door de benadeelde parti], namelijk : de dagvaarding — de wettelijke verschijning vôôr de reehtbank — een vordering tôt onderzoek (desgevallend na het zich stellen als burgerlijke partij). Het komt mij voor, dat het misdrijf van onvrijwillig lichaamsleed, vaak aanleiding zal geven tôt tussenkomst in de rechtspleging, vanwege de benadeelde persoon. Zelfs indien deze laatste na het stellen van de door artikel 180ô;s voorziene daden van rechtspleging, vergoed wordt en uitdrukkelijk een einde stelt aan haar eisen (wat menigmaal zal geschieden), mag geen voorstel tôt minnelijke schikking meer aangeboden worden. 5" De vergoeding
van de schade. r
Onder het régime van het besluit n 7 van 21 Juni 1939, verzette zich het bestaan van elke zelfs vergoede schade, tegen het voorstellen van de minnelijke schikking. (Zie circulaire vàn 25 Januari 1940, bl. 2, n 3). De wet van 7 Juni 1949 (artikel 180, Wetboek van strafvordering), maakt van de volledige vergoeding van de schade door het misdrijf veroorzaakt, een voorwaarde van toepassing van de minnelijke schikking. De vraag of de schade volledig vergoed is, zal zich wellicht stellen in aile gevallen waar het gepleegd misdrijf een inbreuk is op artikelen 418 en 420 van het Strafwetboek. r
Door de wetgever wordt ter zake in acht genomen, niet alleen de stoffelijke schade aan personen en eigendommen toegebracht, maar ook de moreie schade geleden door fysische en rechtspersonen. Het komt mij voor dat de appreciatie door uw ambt van de vergoeding voor deze morele schade, zeer kiese problemen zal stellen in verband met de eenvormige toepassing van de wet en ik acht het dan ook gepast dat u, bij aarzeling, mijn ambt zoudt raadplegen. Daar het uw ambt en niet de benadeelde partij behoort te oordelen of de schade al of niet volledig vergoed is, is het niet aangewezen dat u de indruk zoudt geven in te gaan op willekeurig overdreven eisen van benadeelde personen die klaarblijkelijk van de toestand wensen misbruik te maken. Het behoort niet aan uw ambt het werkelijk bedrag van de schade te bepalen, maar het staat u vrij in geval van kennelijk misbruik, de zaak ofwel te stellen vôôr de reehtbank, ofwel zonder gevolg te rangschikken. Deze laatste beslissing stelt dan de benadeelde vôôr eigen verantwoordelijkheden. In deel IV van dit rondschrijven wordt gewezen op de procédure die te volgen is met het doel de regeling van de schade te bewerkstelligen. Het komt nochtans gepast voor, er opnieuw de nadruk op te leggen dat aile heren officieren van gerechtelijke politie, in geval van inbreuk op artikelen 418 en 420 van het Strafwetboek, vanaf het aanvankelijk proces-verbaal en in de mate van het mogelijke, een bijzondere rubriek zouden wijden aan de stoffelijke schade toegebracht aan personen of eigendommen, alsook aan de mogelijke zedelijke schade aan fysische of rechtspersonen (klagers) met aanduiding : a) van de juiste identiteit van de betrokken personen; b) van de juiste aard van de geleden schade; c) van het bedrag of desgevallend de raming van de vergoeding, lk verzoek u daartoe aan deze officieren de bestaande richtlijnen te herinneren en, zo nodig, er nieuwe te verstrekken.
188
18 février 6° Intentions du Procureur tives à la peine.
L a nouvelle loi l'article 4, alinéa 2, procureur du Roi ne qu'une amende, avec p. 2, n" 4).
1958
du Roi, au regard de ses réquisitions
rela-
n'apporte en principe aucune modification au régime de de l'arrêté royal du 21 juin 1939, aux termes duquel le proposera la transaction que s'il estime ne devoir requérir ou sans confiscation (voir circulaire du 25 janvier 1940,
a) Comme le procureur du Roi n'est pas autorisé à proposer la transaction si une autre peine doit obligatoirement être prononcée en vertu de la loi, i l lui est, à mon sens, impossible de recourir à cette procédure lorsqu'il s'agit des deux cas suivants : 1° L'infraction prévue par l'article 10 de l'arrêté royal du 8 avril 1954 et l'article 2 de la loi du 1 août 1924 prescrivant la déchéance obligatoire du droit de conduire de la personne pilotant un véhicule sans présenter les capacités physiques nécessaires; er
2° L'infraction prévue par l'article 3, alinéa 2, de l'arrêté royal du 14 novembre 1939 prescrivant que la peine d'emprisonnement doit être prononcée à charge de personnes qui commettent pour la troisième fois le délit d'ivresse au volant, dans les conditions précisées par l'article 3, alinéa 2. b) Il est indiqué également de ne jamais proposer la transaction lorsque le délit de lésions corporelles involontaires s'accompagne des infractions suivantes : 1° Ivresse au volant (article 3, alinéas 1 et 2 de l'arrêté royal du 14 novembre 1939); 2" Conduite d'un véhicule en dépit d'une déchéance prononcée (article 2 de la loi du 1" août 1924); 3" Délit de fuite (article 3 de la loi du 1" août 1924). Ces trois cas doivent, par essence, être assimilés à ceux prévus sous la lettre a ci-dessus. Ils témoignent d'ailleurs d'un mépris d'une extrême gravité à l'égard de la sécurité routière et des décisions judiciaires. c) Quoique dans le texte même de la loi du 30 décembre 1957, le législateur n'ait pas soumis le pouvoir de transiger à des conditions spéciales, il a émis l'opinion que les auteurs de lésions corporelles involontaires doivent être soumis à la répression normale lorsque la faute qui a causé l'accident est particulièrement grave. Le rapport de la Commission de la Justice de la Chambre des r e p r é sentants déclare à ce propos : « Lors de la discussion, un membre de votre commission a . d e m a n d é que le rapport indique l'esprit dans lequel la Commission envisage l'utilisation de ce pouvoir nouveau par le Parquet. Il ne peut être question, a-t-on dit, d'user du recours à l'offre de transaction dans les cas où le délinquant aurait manifesté le mépris volontaire des règles de la police du roulage. L a Commission a adopté ce point de vue, estimant qu'on peut faire confiance au Parquet pour que l'extension des offres de transaction n'aboutisse pas à énerver la répression en matière de coups et blessures causés par des accidents de roulage, et ne produise pas un relâchement de la prudence qui s'impose aux conducteurs de véhicules, ni une diminution du respect de l'intégrité physique d'autrui. » (Doc. parlem. Chambre, 26 juin 1957, n° 599, 2°). En des termes différents, la Commission de la Justice du Sénat a posé les mêmes conditions : « ...les parquets, maîtres de proposer ou non la transaction, s'abstiendrontde le faire dans les cas où le prévenu aura délibérément (dans le texte néerlandais : « opzettelijk ») enfreint les règles de la police du roulage. » (Doc. parlem. Sénat, 10 décembre 1957, n" 69). Bien qu'en raison de son acception juridique le terme « opzettelijk » soit plutôt impropre en la matière il a néanmoins fait clairement ressortir la pensée du législateur. L a transaction doit être exclue lorsque le prévenu a commis un acte particulièrement irréfléchi ou a pris consciemment un risque dangereux.
18 Februari 1958 6° De inzichten van de procureur des Konings vorderingen aangaande de straf.
189 ten overstaan
van zijn
De nieuwe wet wijzigt principieel niets aan het régime van artikel 4, alinéa 2, van het koninklijk besluit van 21 Juni 1939, waarbij de procureur des Konings de minnelijke schikking slechts zal voorstellen indien hij enkel het opleggen vah een geldboete, met of zonder verbeurd verklaring, wenselijk acht. (Zie circulaire van 25 Januari 1940, bl. 2, n 4). r
a) Daar het de procureur des Konings niet toegelaten is de minnelijke schikking voor te stellen als een andere straf ingevolge de wet verplicht dient uitgesproken te worden, kan hij, mijns inziens, deze procédure niet instellen in twee gevallen : 1. Het misdrijf voorzien door artikel 10 van het koninklijk besluit van 8 April 1954 en artikel 2, wet van 1 Augustus 1924, waarbij de persoon die een rijtuig voert zonder de vereiste lichaamsgeschiktheid te bezitten, verplicht ontzet wordt uit het recht een rijtuig te voeren. 2. Het misdrijf voorzien door artikel 3, alinéa 2, van het koninklijk besluit van 14 November 1939, waarbij de gevangenisstraf steeds dient te worden uitgesproken ten laste van personen die voor de derde maal het misdrijf van dronkenschap aan het stuur plegen, in de voorwaarden bepaald door bedoeld artikel 3, alinéa 2. b) Het is ook aangewezen nooit de minnelijke schikking voor te stellen wanneer het misdrijf van onvrijwillig lichaamsleed gepaard gaat met : 1. Dronkenschap aan het stuur (artikel 3, alinea's 1 en 2, koninklijk besluit van 14 November 1939). 2. Het voeren van een rijtuig spijts een uitgesproken vervallenverklaring (artikel 2, wet van 1 Augustus 1924). 3. Het vluchtmisdrijf (artikel 3, wet van 1 Augustus 1924). Deze drie gevallen moeten uiteraard gelijkgesteld worden met deze voorzien onder a) hierboven. Zij wijzen trouwens op een bijzonder erg misprijzen voor de veiligheid van het verkeer en de beslissingen van het gerecht. c) Alhoewel de wetgever in de tekst zelf van de wet van 30 December 1957 het recht tôt minnelijke schikking aan geen bijzondere voorwaarden heeft onderworpen, heeft hij als zijn mening te kennen gegeven dat de daders van onvrijwillig lichaamsleed aan de normale beteugeling dienen onderworpen te worden wanneer hun schuld bij het ongeval bijzonder erg is. Het verslag van de Commissie van Justitie der Kamèr van Volksverfegenwoordigers luidt in dit verband : « Tijdens de bespreking heeft een lid van uw commissie gevraagd dat in het verslag zou worden vermeld in welke geest, naar de opvatting van de commissie, het parket van dit nieuw recht gebruik mag maken. Men heeft gezegd dat er geen sprake kan zijn van het aanbod tôt minnelijke schikking gebruik te maken, wanneer de delinquent heeft laten blijken dat hij de verkeersregelen opzettelijk heeft miskend. De commissie verenigt zich met dit standpunt en meent dat men vertrouwen mag stellen in het parket, opdat de uitbreiding van de minnelijke schikkingen niet tôt gevolg zou hebben dat de beteugeling inzake slagen en verwondingen, veroorzaakt door verkeersongevallen, wordt ontzenuwd, dat de bestuurders van voertuigen minder voorzichtig worden of dat de lichamelijke gaafheid van anderen minder wordt ontzien. » (Parlm. besch. Kamer, 26 Juni 1957, n 299, 2"). r
De Commissie van Justitie van de Senaat heeft in andere bewoordigen dezelfde eisen gesteld : « ... de parketten, die de minnelijke schikking al dan niet kunnen voorstellen, zullen zich hiervan onthouden ingeval de beklaagde opzettelijk (in de Franse tekst : « délibérément »), het verkeersreglement heeft overtreden » (Parlem. besch., Senaat, 10 December 1957, n 69. 1s de uitdrukking « opzettelijk » om reden van zijn juridische betekenis, wellicht niet nauwkeurig gekozen, dan heeft zij toch de zienswijze van de wetgever aldus duidelijk doen blijken. De minnelijke schikking is origepast wanneer de verdachte bijzonder roekeloos te werk ging en op eèn bewuste wijze een gevaarlijk risico op zich nam. r
190
. 111. Questions
1 8 février propres au délit
1958 de lésions
corporelles
involontaires.
1° L a compétence de votre office en matière de contraventions connexes au délit de lésions corporelles involontaires a été déterminée dans la circulaire du 25 janvier 1940 (p. 1, A l , litt. b). Il vous appartiendra donc d'apprécier l'opportunité d'une offre de transaction qui porterait simultanément sur le délit principal et sur chacune des infractions au Code de la route, à condition que la connexité demeure dans les limites légales (article 227 du Code d'instruction criminelle). 2° Lorsque des poursuites judiciaires sont intentées sur la base des articles 418 et 420 du Code pénal, il n'est pas toujours indiqué de retenir les infractions au Code de la route qui seraient a l'origine des lésions corporelles involontaires. Il arrive fréquemment que lors de l'acquittement du chef de ces infractions, le tribunal s'estime obligé d'acquitter également l'inculpé pour le délit principal. Il me semble cependant qu'il ne peut exister aucun motif de soustraire ces infractions à l'offre de transaction si elles sont établies. Les montants que vous proposerez pour ces contraventions devront dès lors, pour des raisons d'équité, être alignés sur ceux pratiqués généralement par les officiers du Ministère public près les tribunaux de police. 3° S'il y a connexité entre le délit de lésions corporelles involontaires commis par une personne déterminée et des contraventions au Code de la route commises par d'autres personnes impliquées dans le même accident, il entre dans la compétence de votre office de faire offre de transaction à tous les inculpés, y compris donc ceux qui ne se sont rendus coupables que d'une contravention et même s'ils sont les victimes des lésions corporelles en question. Dans ce cas, il vous appartiendra toutefois d'agir avec circonspection. 4° A u cas où la personne coupable de lésions corporelles involontaires aurait la qualité de militaire, votre office n'aurait compétence que si ce délit est connexe à l'une des infractions prévues à l'article 23 de la loi du 15 juin 1899 et spécialement à une infraction à la police du roulage. L a connexité est obligatoire en l'occurrence, de sorte que votre office n'est pas autorisé à faire offre de transaction pour l'infraction aux articles 418 et 420 du Code pénal s'il ne peut retenir une infraction à la police du roulage. Votre office ne peut transmettre l'affaire, pour disposition, à M . l'Auditeur militaire que s'il n'existe à charge du militaire aucune infraction au Code de la route. Il vous plaira, d è s lors, de tenir compte de l'exception prévue à l'article 22 de la loi du 15 juin 1899. 5" Lorsque plusieurs personnes sont victimes de lésions corporelles à la suite d'un seul acte commis par défaut de prévoyance ou de précaution, on peut se demander si le fait d'avoir causé ces lésions peut ou doit donner lieu à l'offre d'autant de transactions différentes qu'il y a de personnes atteintes. Le cas se présente souvent. Lors des poursuites pénales, la qualification de l'infraction, dans vos réquisitoires, mentionne la plurarité des victimes. En général cependant, le tribunal ne prononce qu'une seule peine, en s'inspirant notamment de la gravité de la faute commise, du nombre de victimes ou de l'importance du mal (voir article 419 Code pénal). Il va sans dire que votre office peut prendre un arrangement pratique qui tient compte de tous les facteurs de répression des infractions involontaires; il doit toutefois, dans la mesure du pœsible, conformer ses propositions aux principes de la répression telle qu'elle est conçue par les cours et tribunaux. D'après cette conception, on pourrait contester au ministère public le droit de considérer les lésions corporelles, causées à des personnes différentes par une seule et même faute, comme des infractions distinctes et dès lors passibles de peines séparées. La doctrine traditionnelle, axée sur l'article 65 du Code pénal (voir la circulaire de mon office en date du 25 janvier 1940, V " partie, pp. 6 et 7), estime que l'unité dans le comportement effectif du délinquant ne permet que l'application de la peine la plus forte, donc, lorsqu'il s'agit des articles 418 et 420 du Code pénal, d'une seule peine (voir l'exposé de cette conception dans Legros, R., « L'Elément moral dans les Infractions », Sirey 1952, n " 369 à 376). Cette doctrine n'a toutefois pris en considération que la
18 Februari 1958 III. Aangelegenheden leed.
eigen aan het misdrijf van onvrijwillig
191 lichaams-
1° De bevoegdheid van uw ambt ten overstaan van de overtredingen die met het wanbedrijf van onvrijwillig lichaamsleed samenhangend zijn, werd vastgelegd in de circulaire van 25 Januari 1940 (bl. I, A . I., litt. b/). Het zal u dus behôren te oordelen of het gepast voorkomt, samen met het hoofdmisdrijf, een minnelijke schikking voor te stellen voor ieder der inbreuken op de wegcode gepleegd in de wettelijke voorwaarden van de verknochtheid (artikel 227, Wetboek van strafvordering). 2° Bij het instellen van strafvcrvolgingen op grond van artikelen 418 en 420 van het Strafwetboek, is het soins niet aangewezen de inbreuken op de wegcode te weerhouden die als oorzaak zouden voorkomen van het onvrijwillig lichaamsleed. Het gebeurt vaak dat de rechtbank bij het vrijspreken voor deze inbreuken zich ertce verplicht acht de verdachte ook vrij te spreken voor het hoofdmisdrijf. Het komt mij nochtans voor dat er geen enkele reden kan toe bestaan, deze inbreuken buiten een voorstel tôt minnelijke schikking te laten, wanneer het vaststaat dat ze gepleegd werden. De door u voorgestelde bedragen voor deze overtredingen dienen dan billijkheidshalve gelijkgesteld te worden met de bedragen die gewoonlijk voor de ambtenaren van het openbaar ministerie bij de politierechtbanken in aanmerking komen. 3° Indien er samenhang bestaat tussen het wanbedrijf van onvrijwillig lichaamsleed gepleegd door een persoon en overtredingen op de wegcode gepleegd door andere personen, in hetzelfde ongeval betrokken, is uw ambt ertoe bevoegd de minnelijke schikking voor te stellen aan aile verdachten, en dus ook aan hen die enkel een overtreding hebben begaan, zelfs indien zij het slachtoffer zijn van het onvrijwillig lichaamsleed. In dit geval zai het u nochtans behoren met omzichtigheid op te treden. 4° Is de persoon, plichtig aan onvrijwillig lichaamsleed, met militaire hoedanigheid bekleed, dan is uw ambt slechts bevoegd, indien dit misdrijf verknocht is met een inbreuk op een der misdrijven voorzien door artikel 23 der wet van 15 juni 1899, in 't bijzonder met een inbreuk op het verkeersreglement. In onderhavig geval is de verknochtheid verplichtend en is uw ambt er niet toe gemachtigd de minnelijke schikking voor te stellen voor de inbreuk op artikelen 418 en 420 van het Strafwetboek, indien het geen inbreuk op het verkeersreglement kan weerhouden. Slechts wanneer er geen enkele inbreuk op de wegcode ten laste van de militair bestaat, is uw ambt ertoe gemachtigd de zaak voor beschikking aan de heer krijgsauditeur over te maken. Het zal u derhalve believen rekening te houden met de uitzondering voorzien door artikel 22 der wet van 15 Juni 1899. 5" Men mag zich de vraag stellen of het veroorzaken van lichaamsleed aan verschillende personen door één enkele daad van gebrek aan vooruitzicht of voorzorg, aanleiding mag of moet geven tôt het voorstellen van zoveel verschillende minnelijke schikkingen als er aangerande personen zijn. Het geval doet zich dikwijls voor; in de strafvervolging neemt de omschrijving van het misdrijf in uw vôrderingen de veelvuldigheid van de slachtoffers in acht; gewoonlijk nochtans legt de rechtbank maar eén enkele straf op, waarbij rekening wordt gehouden, onder meer, met de ernst van de begane fout, het aantal slachtoffers of de zwaarte van het kwaad. (Zie artikel 419, Strafwetboek). Het spreekt van zelf, dat uw ambt een praktische regeling kan treffen waarbij al de factoren van beteugeling der onvrijwillige misdrijven, in acht genomen worden; het moet zijn voorstellen in de mate van het mogelijke aanpassen aan de beteugeling zoals ze door de hoven en rechtbanken opgevat wordt. Op grond van deze opvatting zou men aan het openbaar ministerie het recht kunnen betwisten het lichaamsleed aan verschillende personen toegebracht door één enkele fout, te beschouwen als verschillende en dan ook afzonderlijk te beteugelen misdrijven. De traditionele leer, geakseerd op artikel 65 van het Strafwetboek (zie het rondschrijven van mijn ambt van 25 Januari 1940, deel V , blz. 6 en 7), meent dat de eenneid in de daadwerkelijke houding van de delinquent, alleen toelaat de zwaarsté straf uit te spreken, dus in het geval van artikelen 418 en 420 van het Strafwetboek één enkele straf. (Zie de uiteenzetting van deze opvatting in Legros, R., « L'élément moral dans les infractions », Sirey 1952, n " 369 tôt 376.)
192
18 février 1958
criminalité intentionnelle. En cas de lésions corporelles involontaires, le délinquant est appelé à se justifier plutôt en raison des conséquences sociales préjudiciables (voir Collin-Stafrecht, édition 1948, n" 30, p. 110), que de son inadvertance, d'où l'opinion de certains auteurs modernes selon laquelle la notion d'inadvertance n'exclut pas la multiplicité des faits délictueux (voir Legros, R. loc. cit., " n 176 et suivants, n° 377, p. 307. D ' a p r è s cet auteur, l'infraction contraventionnelle peut constituer, en efet, un délit complexe et le juge à la faculté d'en apprécier la portée en fonction de certains facteurs sociaux, notamment, de la personnalité des victimes). os
aux
i l est donc loisible à votre office circontstances. IV. Détermination
d'adopter l'attitude
du dommage et preuve de sa
la mieux appropriée
réparation.
1° L a 11° partie, 5°, de la présente circulaire insiste sur la nécessité d'une fixation plus efficace du dommage causé, en vue de faciliter l'application éventuelle de la procédure transactionnelle. Mes circulaires, n° 17-55 du 19 mars 1955 et n" R 6-58 du 11 janvier 1958, relatives à la communication, par les autorités de police, de certains renseignements, doivent être interprétées dans le 6ens d'une tendance au dédommagment intégral, même en cas de lésions corporelles involontaires sans gravité. 2° Si, à la clôture de l'infoimation, votre office envisage de proposer une transaction à la personne coupable de lésions corporelles involontaires, i l vous sera loisible d'informer l'inculpé de cette décision. Je juge à propos que vous fassiez état, dans votre communication, de la nécessité de dédommager tous les préjudiciés et que vous en procuriez les moyens à l'inculpé, soit en lui fournissant tous renseignements utiles, soit en l'autorisant (ainsi que son conseil ou son assureur), à prendre, le cas échéant, connaissance du dossier. Vous inviterez, en outre, l'inculpé à vour faire parvenir avant une date déterminée, directement ou par l'intermédiaire de son assureur, une attestation faisant foi de l'indemnisation de tous les préjudiciés ou de leur désistement, quant à toute indemnisation intérieure. 3° L'offre de transaction du chef de lésions corporelles involontaires devant, dans l'esprit du législateur, se limiter à des accidents bénins, il n'est pas exclu que des poursuites judiciaires ultérieures (en cas de refus de l'offre), aboutissent finalement à une peine de police. Il me paraît dès lors très indiqué de proposer chaque transaction de manière telle que, compte tenu du délai de paiement que vous aurez fixé, votre office puisse, en cas de refus, citer l'inculpé dans les six mois de la date des faits. Je vous prie de veiller à ce que l'envoi de l'avis prévu au n" 2 ci dessus, se fasse environ un mois après les faits, de sorte que le délai de production des attestations d'indemnisation puisse être fixé à trois mois, à dater de l'accident. A la réception de celles-ci, il conviendra de demander aux préjudiciés confirmation des déclarations d'indemnisation, à moins que vous n'ayez des raisons sérieuses de ne pas douter de leur authencité. Dans certains cas particuliers, i l peut évidemment être dérogé à cette procédure. V . Fixation
du
montant
à
proposer.
M a circulaire n" R. 15-52, du 8 avril 1952, a fixé à 200 francs le minimum du montant transactionnel qui, a p r è s majoration de 190 décimes additionnels, serait proposé, à partir du 13 avril 1952, par M . l'officier du ministère public près le tribunal de police, ou par le procureur du Roi, dans les cas où ce magistrat estimerait ne devoir requérir qu'une peine de police. Ce minimum vaut également pour les délits de lésions corporelles involontaires. Si votre office, dans certains cas particulièrement favorables, n'envisage que l'application d'une peine de police, il est indiqué de ne pas dépasser le maximum de 25 francs X 20 ou 500 francs. Dans les autres cas, le maximum du montant à proposer est 10 000 francs.
18 Februari 1958
193
Nochtans heeft deze leer slechts de inzichtscriminaliteit in acht genomen. Bij onvrijwillig lichaamsleed wordt de dader ter verantwoording geroepen meer omwilfe van de schadelijke maatschappelijke gevolgen (zie Collin, Strafrecht, uitgave 1948, n'' 30, blz. 110), dan van de onachtzaamheid, zodat moderne auteurs de mening toegedaan zijn dat het begrip onachtzaamheid de talrijkheid in de strafbare feiten niet uitsluit. (Zie Legros, R., loc. cit., n 176 en volgende, n 377, blz. 307... Volgens deze auteur kan het overtredingsdelict wel een samengesteld misdrijf uitmaken en staat het de rechter vrij de draagwijdte ervan te beoordelen op grond van bepaalde sociale factoren, namelijk de persoonlijkheid van de slachtoffers.) r s
r
Het staat uw ambt dus vrij de houding aan te nemen die in bepaalde gevallen het meest aangewezen zal zijn. IV. Bepaling
van de schade en bewijslevering
van haar
vergoeding.
1" In deel II, 5", van onderhavig rondschrijven werd de nadruk gelegd op de noodzakelijkheid van een meer doeltreffend vastleggen van de veroorzaakte schade, met het oog op de mogelijke procédure van minnelijke schikking. Mijn rondschrijven n R. 17/55 van 19 Maart 1955 en n R. 6/58 van 11 Januari 1958 betreffende het mededelen door politionele instanties van zekere inlichtingen, dienen uitgelegd te worden als zijnde bestemd om de volledige schadeloosstelling, zelfs in geval van licht onvrijwillig lichaamsleed, in de hand te werken. r
v
2" Indien uw ambt, bij het sluiten van zijn informatie, het inzicht heeft een minnelijke schikking voor te stellen aan de persoon die zich schuldig heeft gemaakt aan onvrijwillig lichaamsleed, staat het u vrij bericht te geven van deze beslissing aan verdachte. Het komt mij gepast voor dat uw bericht melding zou maken van de noodzakelijke schadeloosstelling van aile benadeelden en dat u verdachte daartoe in staat zou stellen, ofwel door het verstrekken van de gewenste inlichtingen, ofwel door hem de toelating te verlenen (alsmede aan zijn raadsman of aan zijn verzekeraar) om kennis te nemen van het dossier, daar waar het behoort. Verder zult u verdachte ertoe uitnodigen u rechtstreeks, of langs zijn verzekeraar om, vôôr een bepaalde datum, een bewijs te zenden dat al de benadeelden vergoed werden of dat zij aile verdere schadeloosstelling verzaken. 3" Daar het voorstellen van een minnelijke schikking wegens onvrijwillig lichaamsleed, in de geest van de wetgever, beperkt moet blijven tôt lichte ongevallen, is het niet uitgesloten dat latere strafvervolgingen (in geval van weigering van het voorstel), uiteindelijk op een politiestraf zouden uitlopen. Het lijkt mij dan ook zeer aangewezen, dat ieder voorstel tôt minnelijke schikking zou geschieden op zulke wijze, dat, met inachtneming van de door u gestelde termijn van betaling, uw ambt, in geval van weigering, de verdachten kan dagvaarden binnen de zes maanden na de datum der feiten. r
Gelieve ervoor te zorgen, dat het bericht voorzien onder n 2" hierboven, ongeveer een maand na de feiten opgestuurd wordt, zodat de termijn voor het inbrengen der bewijzen van schadeloosstelling, op drie maanden na het ongeva/ kan gesteld worden. Bij ontvangst van deze bewijzen, past het de verklaringen van schadeloosstelling door de benadeelden te doen bevestigen, tenzij u vaste en gegronde redenen zoudt hebben, om niet aan hun echtheid te twijfelen. In bijzondere gevallen kan natuurlijk van bovenstaande werkwijze afgeweken worden. V . Bepaling
van het voor te stellen bedrag. r
Mijn rondschrijven n R. 15/52 van 8 April 1952, bepaalde een minimum van 200 frank voor de minnelijke schikkingen, die na verhoging met 190 opdecimes vanaf 13 April 1952 zouden voorgesteld worden door de heer ambtenaar van het openbaar ministerie bij de politierechtbank of door de procureur des Konings, indien hij enkel een politiestraf wenst te vorderen. Dit minimum geldt ook voor het wanbedrijf van onvrijwillig lichaamsleed. Indien uw in overweging 500 frank, niet voor te stellen
ambt in sommige zeer gunstige gevallen, enkel een politieboete neemt, is het aangewezen het maximum van 25 frank x 20 of te overschrijden. in de andere gevallen is het maximum van het bedrag 10000 frank.
18 février — 29 avril 1958
194
Vous trouverez des directives pour la fixation du montant à proposer dans l a circulaire du 25 janvier 1940, de mon office relative à la transaction, II" partie, p. 5; IV* partie, p. 6; I X partie, p. 11, et dans la III partie de la présente circulaire. e
e
. II sera également souhaitable de proposer aux auteurs d'un accident d'auto qui conduisent pour leur propre compte (ou pour celui d'un parent) un montant plus élevé q u ' à ceux conduisant en qualité de préposés et comme gagne-pain pour le compte d'un tiers, sauf évidemment si la faute commise est plus grave.
•
*
*
Je vous prie de vouloir bien consulter mon office au sujet des difficultés que pourrait susciter l'application de la présente circulaire. Le procureur général, HERMANN BEKAERT.
P R I V I L È G E D E JURIDICTION. — FONCTIONNAIRES SUPÉRIEURS. — CONSEIL D'ÉTAT.
Parquet de la Cour d'appel de Gand. D. 2729 D . 33 D . 118. D. 342 460/3 D . 485 D. 108/1 D . 76/1. R. n» 37/58. Gand, le 29 avril 1958. Transmis à M M . les : Juges d'instruction. —• Commissaire en chef aux délégations judiciaires. — Officiers du ministère public p r è s les tribunaux de police. — Commissaires de police. — Commandants de district et de brigade de gendarmerie. — Bourgmestres (officiers de police). — Brigadiers champêtres et gardes champêtres de mon arrondissement. Pour exécution, Pour direction, Le procureur du Roi, Pour information aux : Procureurs du Roi. — Substituts du procureur du Roi. — Juges d'Instruction. —• Commissaires en chef aux délégations judiciaires. — Officiers du ministère public près les tribunaux de police. —• Commissaires de police. — Commandants de district et de brigade de gendarmerie. — Bourgmestres (officiers de police). — Brigadiers champêtres et gardes champêtres. Monsieur le Procureur du Roi, er
M a circulaire du 1 avril 1955, R. n" 22/55, relative au privilège de juridiction ainsi qu'à l'application et à l'interprétation des articles 479 à 484 du Code d'instruction criminelle, fait mention notamment des magistrats et des fonctionnaires et officiers supérieurs relevant, de par la loi, de ce privilège de juridiction (voir plus spécialement § IV de la dite circulaire). Dans cet ordre d'idées, l'attention a été attirée notamment sur l'article 57 de la loi du 23 décembre 1946 portant création d'un Conseil d'Etat, disposition accordant le bénéfice du privilège de juridiction aux membres du Conseil d'Etat, à savoir à M M . les Premiers Présidents, Présidents et Conseillers seulement.
18 Februari — 29 April
195
1958
Richtsnoeren om het bedrag van de voor te stellen som te bepalen, kunt u vinden in het rondschrijven van mijn ambt over de minnelijke schikking, van 25 Januari 1940, deel II, blz. 5; deel IV, blz. 6; deel IX, blz. 11, en in deel III van onderhavig rondschrijven. Het zal u tevens gepast voorkomen het bedrag hoger te stellen voor personen die een auto-ongeval veroorzaken, rijdend voor eigen rekening (of voor rekening van een familielid), als voor dezen die in hoedanigheid van aangestelden en als broodwinning een rijtuig voeren voor rekening van derden, behalve natuurlijk indien de begane fout zwaarder is.
Ik verzoek u mijn ambt te raadplegen over de moeilijkheden die zich bij de uitvoering van dit rondschrijven zouden voordoen. De
Procureur-generaal,
HERMANN
VOORRECHT V A N RECHTSMACHT. —
HOGERE AMBTENAREN. —
BEKAERT.
RAAD V A N S T A T E .
Parket van het Hof van Beroep te Gent. D. 2/29 D . 33 D. 118. D. 342 D . 466/3 D. 485. D. 108/1 D . 76/1. R . n 37/58. r
Gent, 29 April 1958. Overgemaakt aan de heren : Onderz. R . — Hoofdcomm. R . O. — Ambt. O . M . — P o l . rechtb. — P o l . comm. — Bevelh. rijksw. distr. en brig. — Burgem. (Pol. off.). — Veldbrigadieren en veldwachters van mijn arrondissement. Ter uitvoering,
T ô t richtlijn,
De procureur des Konings, Bestemming : P.K.'s. — Subst. P . K . — Onderz. R . — Hoofdcomm. — R . O. — Ambt. O . M . — P o l . rechtb. Politiecomm. — Bevelh. rijksw. distr. en brig. — Burgem. (pol. off.). — Veldbrigadiers en veldwachteis. Mijnheer de Procureur
des
Konings, r
Bij mijn rondschrijven van 1 April 1955, R . n 22/55, betreffende het voorrecht van rechtsmacht en de toepassing alsmede de interpretatie van art. 479 tôt 484 van het Wetboek van strafvordering, werden o.m. de magistraten, hogere ambtenaren en officieren genoemd, aan wie dit voorrecht van rechtsmacht door de wet wordt toegekend. (Zie meer bepaald § IV, blz. 3 tôt 5, van bedoeld rondschrijven). In dat verband, werd o.m. gewezen op art. 57 der wet van 23 December 1946, houdende instelling van een Raad van State, bepaling waarbij het voorrecht van rechtsmacht toegekend wordt aan « de leden van de Raad van State », te weten : enkel de heren Eerste-V oorzitter, Voorzitter en Raadsheren.
196
29
avril
—
8
mai
1958
|e crois utile de vous signaler qu'une loi du 15 avril 1958, publiée au Moniteur belge du 25 avril 1958 (p. 3126), a modifié ou complété plusieurs dispositions de la susdite loi organique du 23 décembre 1946. L'article 14 de cette nouvelle loi a notamment complété l'article 57 de la loi du 23 décembre 1946 en ce sens.que le bénéfice du privilège de juridiction est désormais accordé également aux membres de l'auditorat. Aux termes de l'article 28, deuxième alinéa, de la loi du 23 décembre 1946, remplacé désormais par l'article 2 de la loi du 15 avril 1958, l'auditorat près le Conseil d'Etat comporte : un auditeur général, neuf auditeurs et plusieurs substituts de l'auditeur général. Ces hauts fonctionnaires relèvent donc du privilège de juridiction à partir du 5 mai 1958, date de l'entrée en vigueur de la loi du 15 avril 1958.
*
*
J'ai l'honneur de vous prier de vouloir bien attirer l'attention de M M . magistrats de votre parquet et de M M . les officiers du ministère public près tribunaux de police, ainsi que celle des autorités de police et de gendarmerie votre arrondissement, sur cette extension légale du privilège de juridiction et vouloir bien les inviter à appliquer dès lors également aux membres précités l'auditorat près le Conseil d'Etat, les principes et les directives contenus dans circulaire du 1" avril 1955.
les les de de de ma
Le procureur général, HERMANN
VAGABONDAGE. —
BEKAERT.
ÉTRANGERS.
Parquet de la Cour d'appel de Gand. D. 394 D. 162. D. 83/1, 5, 8. R. n" 39/58. Gand, le 8 mai 1958, Transmis à M M . les officiers du ministère public près les tribunaux de police. — Commissaire en chef aux délégations judiciaires. — Commissaires de police. — Bourgmestres (officiers de police judiciaire). — Commandants de district et de brigade de gendarmerie. — Brigadiers champêtres et gardes champêtres de mon arrondissement. Pour exécution, Pour direction, Le procureur du Roi, Pour information aux : Procureurs du Roi. — Substituts du procureur du Roi. — Officiers du ministère public près les tribunaux de police. — Commissaires en chef aux délégations judiciaires. — Commissaires de police. — bourgmestres (officiers de police judiciaire). — Commandants de district et de brigade de gendarmerie. — Gardes champêtres et brigadiers champêtres. Monsieur le Procureur
du
Roi,
l'ai l'honneur de vous communiquer ci-dessous le texte d'une lettre du 10 avril 1958 de M . le Ministre de la Justice, Administration de la Sûreté publique, Police des étrangers, Bureau d'étude, n" 75.31, contenant des directives au sujet des vagabonds de nationalité étrangère. « L a loi du 28 mars 1952 sur la police des ét r an g er s n'a pas a b r o g é ni modifié les dispositions concernant les é t r an ge r s qui figurent dans la loi du 27 novembre 1891 sur la répression du vagabondage et de la mendicité.
29 April — 8 Mei 1958
197
lk acht het nuttig u er op te wijzen dat een wet van 15 April 1958, bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 25 April 1958 (blz. 3126), verscheidene bepalingen van bovenvermelde organieke wet van 23 December 1946 gewijzigd of aangevuld heeft. Artikel 14 van deze nieuwe wet heeft o. m. art. 57 der wet van 23 December 1946 aangevuld in deze zin dat het voorrecht van rechtsmacht voortaan eveneens toegekend wordt aan de leden van het auditoraat. Naar luid van art. 28, tweede lid, der wet van 23 December 1946, zoals het bij artikel 2 der wet van 15 April 1958 voortaan vervangen wordt, omvat het auditoraat bij de Raad van State : een auditeur-generaal, negen auditeurs en verscheidene substituten-auditeurs-generaal. Deze hogere ambtenaren genieten dus het voorrecht van rechtsmacht te rekenen van 5 Mei 1958, datum waarop de wet van 15 April 1958 in werking treedt.
*
Ik heb de eer u te verzoeken de aandacht van de heren magistraten van uw parket en van de heren ambtenaren van het openbaar ministerie bij de politierechtbanken, alsmede van de politie- en rijkswachtoverheden van uw arrondissement op deze wettelijke uitbreiding van het voorrecht van rechtsmacht te vestigen, en ze ertoe uit te nodigen de bij mijn rondschrijven van 1 April 1955 uiteengezette beginselen en gegeven richtlijnen derhalve eveneens toe te passen t. o. v. bovenbedoelde leden van het auditoraat bij de Raad van State. De —
LANDLOPERIJ. —
procureur-generaal,
HERMANN BEKAERT.
VREEMDELINGEN.
Parket van het Hof van Beroep te Gent. D. 394 D. 162. D. 83/1, 5,8. R. n 39/58. r
Gent, 8 M e i 1958. Overgemaakt aan de heren : Ambt. O. M . pol. recht. — Hoofdcom. R. O. — P o l . comm. — Burgem. (Off. ger. pol.). — Bevelh. rijksw. distr. en brig. — Veldwachters en veldbrigadiers van mijn arrondissement. Ter uitvoering, De procureur des Konings,
T ô t richtlijn,
Bestemming : P.K.'s. — Subst. P . K . — Ambt. O . M . pol. rechtbanken. — Hoofdcamm. R. O. — P o l . Comm — Burgem. (Oiff. ger. pol.). — Bevelh. rijksw. distr. en brig. — Veldwachters en Veldbrigadiers. Mijnheer de Procureur des
Konings,
lk heb de eer u hierna de tekst mede te delen van een brief van 10 April 1958 van de heer Minister van Justifie, Administratie der Openbare Veiligheid, Vreemdelingenpolitie, Studiebureau n 75 C 31, houdende richtlijnen betreffende landlopers van vreemde nationaliteit : r
De wet van 28 Maart 1952 op de vreemdelingenpolitie heeft de in de wet van 27 November 1891 tôt beteugeling van de landloperij en de bedelarij vervatte beschikkingen betreffende de vreemdelingen niet opgeheven.
198
8 mai
1958
» Or, l'application de certaines de ces dispositions de la loi de 1891 est en contradiction avec celle de la loi sur la police des étrangers. » Il en résulte que la ligne de conduite suivie par M M . les officiers du ministère public près les tribunaux de police, lorsque les autorités de gendarmerie ou de police leur défèrent un é t r a n g e r rencontré en état de vagabondage, donne lieu à des divergences d'attitude. » J'ai donc l'honneur, Monsieur le Procureur général, de vous prier de bien vouloir attirer l'attention des instances intéressées, sur les dispositions suivantes : » I. Les é t r a n g e r s titulaires d'un titre de séjour (carte d'identité, certificat d'inscription au registre des étrangers) non périmé, doivent, lorsqu'ils sont trouvés en état de vagabondage, être déférés à l'officier du ministère public pour être traduits devant le tribunal de police, conformément à l'article 8 de la loi du 27 novembre 1891 sur la répression du vagabondage et de la mendicité. S'il s'agit de mineurs de moins de 18 ans, ils pourront être déférés au juge des enfants, conformément à l'article 13 de la loi du 15 mai 1912 sur la protection de l'enfance. » L'Administration de la Police des Etrangers (Bureau D, tél. (02) 11.42.00) sera informée par téléphone de la situation des é tr an g er s que M M . les officiers du ministère public n'estimeraient pas devoir traduire devant le tribunal de police ou que ce dernier ne mettrait pas à la disposition du gouvernement. » 11. Les é t r a ng e r s non titulaires d'un document prévu sub 1 ou titulaires d'un document périmé et trouvés en état de vagabondage seront soit traduits devant le tribunal de police pour être mis à la disposition du gouvernement, soit et a p r è s consultation, par téléphone, de l'Administration de la Police des Etrangers, écroués éventuellement à la disposition de cette administration en vue de leur refoulement par application de la loi du 27 novembre 1891. » III. Ces dispositions ne sont pas applicables : » 1° aux é t r a n g e r s se déclarant réfugiés, lorsqu'ils sont arrivés depuis moins de huit jours en Belgique ou proviennent directement du territoire où leur vie ou leur liberté était menacée : ces personnes seront invitées à se faire inscrire au registre des é t r a n ge r s et à retirer l'attestation d'immatriculation, en application de l'article 7 de l'arrêté royal du 3 décembre 1953, relatif aux conditions d'entrée, de séjour et d'établissement des é t r a n g e r s en Belgique, ainsi qu'à se présenter sans retard à l'Office du Haut-Commissaire des Nations unies pour les Réfugiés, rue de l'Association, 63, à Bruxelles; » 2° aux vagabonds é t r an ge r s qui tentent de pénétrer en territoire belge ou qui sont appréhendés dans une commune limitrophe de la frontière au moment où ils pénètrent dans le pays; ils seront refoulés d'office vers le pays d'où ils viennent, conformément à l'article 10 de la loi du 27 novembre 1891. » IV. L'autorité qui procède à l'arrestation d'un vagabond étranger transmet de toute urgence à l'Administration de la Police des Etrangers un rapport relatant notamment les circonstances précises de l'arrestation. U n rapport est également adressé à cette administration pour l'informer des refoulements prévus ci-dessus sous III, 2°. » J'ai l'honneur de vous prier de vouloir bien insister auprès des autorités intéressées de votre arrondissement sur la nécessité d'une stricte observation de ces directives. Le procureur général, HERMANN
BEKAERT.
199
8 Mei 1958
De toepassing van sommige dezer beschikkingen is echter in strijd met de wet op de vreemdelingenpolitie. Dit brengt mee dat de heren ambtenaren van het openbaar ministerie bij de politierechtbanken zeer uiteenlopende houdingen aannemen, wanneer de rijkswachtof politieoverheden een zich in staat van landloperij bevindende vreemdeling voor hen brengen. lk moge u dan ook verzoeken, Mijnheer de Procureur-generaal, de aandacht van de betrokken instanties te willen vestigen op hetgeen volgt : I. De vreemdelingen die in het bezit zijn van een niet verlopen verblijfbewijs (identiteitskaart, bewijs van inschrijving in het vreemdelingenregister) en in staat van landloperij worden aangetroffen, dienen vôôr de ambtenaar van het openbaar ministerie gebracht te worden om, overeenkomstig art. 8 van de wet van 27 November 1891 tôt beteugeling van de landloperij en bedelarij, vôôr de politierechtbank gedaagd te worden. Indien het minderjarigen beneden de ouderdom van 18 jaar betreft, kunnen zij vôôr de kinderrechter gebracht worden overeenkomstig art. 13 van de wet van 15 Mei 1912 op de kinderbescherming. Wanneer de heer ambtenaar van het openbaar ministerie het niet nodig oordeelt de vreemdeling vôôr de politierechter te brengen of wanneer deze laatste de betrokkene niet ter beschikking van de regering stelt, zal hiervan aan de administratie der Vreemdelingenpolitie (Bureau D , tel. (02) 11 42.00) per telefoon kennis worden gegeven. II. De vreemdelingen die niet in het bezit zijn van een der sub 1 voorziene bescheiden of waarvan dit bescheid verlopen is en die in staat van landloperij worden aangetroffen, dienen vôôr de politierechtbank gedaagd 't zij om ter beschikking van de regering gesteld te worden, 't zij om, eventueel na telefonische ruggespraak met de vreemdelingenpolitie, ter beschikking van deze administratie opgesloten te worden met het oog op hun terugdrijving in toepassing van de wet van 27 November 1891. III. Deze beschikkingen zijn niet van toepassing : 1° op de vreemdelingen die beweren politiek vluchteling te zijn, wanneer zij sinds minder dan acht dagen in België zijn aangekomen en rechtstreeks komen uit een gebied waar hun leven of hun vrijheid in gevaar verkeerden : overeenkomstig art. 7 van het koninklijk besluit van 3 December 1953, betreffende de voorwaarden waaronder vreemdelingen in het Iand kunnen binnenkomen, er verblijven en er zich vestigen, zullen deze personen uitgenodigd worden zich te laten inschrijven in het vreemdelingenregister en het attest van immatriculatie af te halen, alsmede zich zonder verwijl aan te bieden bij de Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor Vluchtelingen, Bondstraat, 63, te Brussel; 2° op de vreemde landlopers die pogen in België binnen te treden of die aangetroffen worden in een grensgemeente op het ogenblik dat zij het land binnentreden : zij zullen, overeenkomstig art. 10 van de wet van 27 November 1891, van ambtswege teruggedreven worden naar het land vanwaar zij kwamen. IV. De overheid die tôt de arrestatie van een vreemde Iandloper overgaat maakt onmiddellijk aan de Administratie der Vreemdelingenpolitie een verslag over o. a. betreffende de juiste omstandigheden waarin de aanhouding geschiedde. Een verslag wordt eveneens aan deze administratie bezorgd betreffende uitgevoerde terugdrijvingen voorzien sub III, 2°.
de
Ik heb de eer u te verzoeken bij de betrokken overheden in uw arrondissement aan te dringen op de stipte naleving van deze richtlijnen. De
procureur-generaal,
HERMANN
BEKAERT.
8 mai
200
1958
P R O C É D U R E P É N A L E M I L I T A I R E . — M I L I T A I R E S E N CONGÉ MILITAIRE E N SERVICE ACTIF. — POURSUITES
SIMULTANÉES. —
ILLIMITÉ. COMPÉTENCE.
Parquet de la Cour d'appel de Gand. D.102-2.273/27-D.1/6. R. n" 40/58. Gand, le 8 mai 1958. . Transmis à M M . les juges d'instruction. — Officiers du ministère public près les tribunaux de police de mon arrondissement, Pour exécution, Pour direction, Le procureur du Roi, Pour information aux : Procureurs du Roi. — Substituts du procureur du Roi. — Juges d'instruction. — Officiers du ministère public près les tribunaux de police. Monsieur te Procureur du Roi, Aux termes de l'article 22 de la loi du 15 juin 1899 comprenant le titre du Code de procédure pénale militaire, un militaire en congé illimité et militaire en activité, poursuivis simultanément soit comme auteurs, coauteurs complices, soit à raison d'infractions connexes, étaient, jusqu'à présent, jugés les tribunaux militaires pour toutes les infractions leur imputées.
1" un ou par
Cette disposition légale aboutissait à des solutions illogiques flagrantes lorsqu'elle devait être combinée avec les articles 23 et 26 de la dite loi du 15 juin 1899. En effet, en vertu de l'article 23 de la loi précitée du 15 juin 1899, si un militaire en service actif avait commis pendant le service une infraction à la police du roulage et qu'un militaire en congé illimité faisait l'objet de poursuites simultanées pour un fait connexe, ils étaient jugés, l'un et l'autre par la juridiction militaire (Cassation, 10 mai 1954, Pas. 1954, 1, 772). Mais, en vertu de l'article 26 de la même loi, si deux militaires en service actif étaient impliqués ensemble dans une affaire de roulage, mais que l'un seulement avait commis le fait « pendant le service », il appartenait au juge ordinaire de se saisir de la cause entière. (Note sous Cassation, 5 janvier 1953, Pas. 1953, I, 291). Par conséquent, dans le premier cas, par application de l'article 22 de la loi du 15 juin 1899, le militaire en congé illimité, quoique incapable par définition de-commettre une infraction pendant le service, était jugé par le conseil de guerre, tandis que dans le second, le militaire en activité qui avait commis le fait délictueux en dehors du service devait être cité, pour le même délit, devant la juridiction ordinaire, soustrayant en outre l'autre militaire, qui avait cependant délinqué pendant le service, à la compétence du conseil de guerre. Il convenait de mettre fin à pareil état de choses. Mettant à profit l'occasion offerte par le besoin d'adapter notre législation pénale militaire nationale aux nécessités permanentes de la répression dans le cadre international où les forces belges sont appelés à s'acquitter de leur mission, le législateur a dès lors, à l'initiative de M . le Ministre de la Justice, purement et simplement a b r o g é l'article 22 de la loi du 15 juin 1899 (voir : documents parlementaires. — Sénat. — Session 1956-1957. — Projet de loi n° 54 du 11 décembre 1956; Rapport n" 326 du 18 juin 1957 de Mme Ciselet). Cette abrogation résulte de l'article 4 de la loi du 27 février 1958 (publiée au Moniteur belge du 29 mars 1958, p. 2319) « modifiant la loi du 27 mai 1870
201
8 Mei 1958 MILITAIRE STRAFRECHTSPLEG1NG. — M1LITAIR
IN A C T I E V E DIENST. —
MILITAIR M E T ONBEPAALD
GELIJKTIJDIGE
VERVOLGING.
—
VERLOF. BEVOEGDHEID.
Parket van het Hof van beroep te Gent. D.102-D.273/27 D.1./6 R. n 40/58 r
Gent, 8 Mei 1958. Overgemaakt aan de heren Onderz. R. — Ambtenaren O. M . pol. rechth. van mijn arrondissement, Ter uitvoering, T ô t richtlijn, De procureur des Konings, Bestemming, : P. K's. — Subst. P. K . — Onderz. R. — Ambt. O. M . pol. rechth. Mijnheer de Procureur des
Konings,
Naar luid van artikel 22 der wet van 15 Juni 1899 houdende titel I van het Wetboek van militaire strafrechtspleging, wanneer een militair met onbepaald verlof en een militair in actieve dienst gelijktijdig vervolgd worden, hetzij als daders, mededaders of medeplichtingen, hetzij wegens samenhangende misdrijven, dienden zij totnogtoe wegens al de hun ten laste gelegde misdrijven door het militair gerecht te worden gevonnist. Waar deze wetsbepaling in verband diende te worden gebracht met de artikelen 23 en 26 derzelfde wet van 15 Juni 1899, gaf ze aanleiding tôt opvallende onlogische gevolgen. Immers : in geval een militair in actieve dienst, gedurende deze dienst, een inbreuk had gepleegd op de reglementering inzake politie op het wegverkeer, en tevens een militair met onbepaald verlof wegens een daarmede samenhangend misdrijf, samen met de militair in actieve dienst, gelijktijdig vervolgd werd, diende de ene zowel als de andere door het militair gerecht te worden gevonnist, bij toepassing van artikel 23 der voormelde wet van 15 Juni 1899 (Verbreking, 10 Mei 1954, Pas. 1954, I, 772). Indien echter, twee militairen in actieve dienst samen bij inbreuken op het politiereglement inzake wegverkeer betrokken werden, doch slechts één van die militairen het misdrijf « gedurende de dienst » had gepleegd, behoorde het aan de gewone rechter van de ganse zaak kennis te nemen op grond van artikel 26 der zelfde wet (Nota onder Verbreking, 5 Januari 1953, Pas. 1953, I, 291). Derhalve werd, in het eerste geval, met toepassing van artikel 22 der wet van 15 Juni 1899, de militair met onbepaald verlof door de krijgsraad gevonnist, alhoewel hij, uit reden van zijn toestand, onmogeliik gedurende de dienst een misdrijf kon plegen, terwijl, in het tweede geval, de militair in actieve dienst, die hét strafbaar feit buiten de dienst heeft gepleegd, wegens hetzelfde wanbedrijf vôôr de gewone reehtbank moest terecht staan, waardoor bovendien de andere militair aan de bevoegdheid van de krijgsraad onttrokken werd, alhoewel hij nochtans het strafbaar feit gedurende de dienst gepleegd had. Het paste aan dergelijke toestanden een einde te stellen. Gebruik makende van de gelegenheid geboden door de noodzakelijkheid onze nationale wetgeving inzake militair strafrecht aan te passen aan de bestendige vereisten van de bestraffing binnen het internationaal raam, waarin de Belgische strijdkrachten voortaan hun opdrachten zullen moeten vervullen, heeft de wetgever dan ook, op initiatief van de heer Minister van [ustitie (Zie : Parlem. Besch. — Senaat. — Zitt. 1956-1957. — Wetsontwerp n 54 van 11 December 1956; Verslag n 326 van 18 Juni 1957 door Mevr. Ciselet), het artikel 22 der wet van 15 Juni 1899 zonder meèr opgeheven. Deze opheffing blijkt uit artikel 4 der wet van 27 Februari 1958 (bekendgemaakt in het Belgisch Staatsblad van 29 Maart 1958, blz. 2319), « tôt wijziging r
r
202
8-16 mai 1958 er
contenant le Code pénal militaire et la loi du 15 juin 1899 comprenant le titre I du Code de procédure pénale militaire. » En conséquence, à raison du fait que les militaires en congé illimité relèvent de la compétence des cours et tribunaux ordinaires, l'article 26 de la loi du 15 juin 1899 est désormais applicable aux poursuites connexes dont ils pourraient faire l'objet, sauf dans les cas prévus aux articles 4, 7, 8, 9 et 21 de la même loi. J'ai l'honneur de vous prier de vouloir bien attirer particulièrement l'attention de M M . les magistrats de votre parquet et de M M . les officiers du ministère public près les tribunaux de police de votre arrondissement sur cette importante réforme législative. Le procureur général, HERMANN BEKAERT. SALLES D E SPECTACLE ET D E CINÉMA. — RÈGLEMENT GÉNÉRAL
POUR
INTERDICTION
LA PROTECTION
D E FUMER,
D U TRAVAIL,
ORDONNANCCS COMMUNALES D E POLICE.
Parquet de la Cour d'appel de Gand. D.537. R. n» 45/58. Gand, le 16 mai 1958. i Transmis à M M . les officiers du ministère public près les tribunaux de police. — Commissaire en chef aux délégations judiciaires. — Commissaires de police. — Bourgmestres. — Commandants de district et de brigade de gendarmerie en mon arrondissement. Pour exécution, Pour direction, Le Procureur du Roi, Pour information aux : procureurs du Roi. — Substituts du procureur du Roi. — Officiers du Ministère public près les tribunaux de police. — Commissaires en chef aux délégations judiciaires. Commissaires de police. — Bourgmestres. Commandants de district et de brigade de gendarmerie. Monsieur le Procureur du Roi, Me référant à ma circulaire n° 84/50-D.537 du 31 octobre 1950 concernant la compétence en matière de poursuites du chef d'infraction à l'interdiction de fumer dans les salles de spectacle, je crois utile d'attirer votre attention particulière sur un arrêt rendu le 4 mars 1957 par la 2° chambre de la Cour de Cassation (publié dans la Revue de Droit pénal, avril 1957). I. Il convient de rappeler en premier lieu que le règlement général pour la protection du travail (arrêté du Régent du 27 septembre 1947), portait, en son article 655 : « Il est interdit de fumer dans les salles de spectacle ». Les transgressions de cette interdiction étaient punies de peines correctionnelles par application de l'article 849 du dit arrêté. L'arrêté royal du 15 septembre 1953 (Moniteur belge 12-13 octobre 1953) a modifié le Règlement général précité, et, en ce qui concerne l'interdiction de fumer dans les salles en question, l'article 654 est depuis lors libellé comme suit : « Les exploitants des salles de spectacle prennent les mesures voulues pour empêcher que l'on fume dans les salles et leurs dépendances, à l'exclusion des locaux servant de buffets lorsque ceux-ci sont isolés de la salle de spectacle. L'interdiction de fumer est affichée d'une manière bien visible en tous endroits utiles. ». L a phrase « Il est interdit de fumer dans les salles de spectacle » ayant été écartée du texte de l'arrêté royal du 15 septembre 1953, i l semble que le fait de
8-16 M e i 1958
203
van de wet van 27 Mei 1870 houdende het Wetboek van militair strafrecht en van de wet van 15 Juni 1899 inhoudende titel I van het Wetboek van strafrechtspleging voor het léger. » Derhalve, doordat de militairen met onbepaald verlof onder de bevoegdheid der gewone hoven en rechtbanken ressorteren, is artikel 26 der wet van 15 Juni 1899 voortaan toepasselijk op de samenhangende vervolgingen, waarbij zij zouden betrokken worden, behalve in de gevallen voorzien bij de artikelen 4, 7, 8, 9 en 21 der zelfde wet. lk heb de eer u te verzoeken de aandacht van de heren magistraten van uw parket en van de heren ambtenaren van het O. M . bij de politierëchtbanken van uw arrondissement op deze belangrijke wetgevende wijziging in het bijzonder te vestigen. De Procureur-generaal, HERMANN
SCHOUWSPEL- E N BIOSCOOPZALEN. —
BEKAERT.
ROOKVERBOD.
ALGEMEEN REGLEMENT OP D E ARBEIDSBESCHERMING. GEA1EENTELIJKE
POL1T1EVERORDENINGEN.
Parket van het Hof van beroep te Gent.
R.
D.537. n 45/58. r
Gent, 16 Mei 1958.
Ter
Overgemaakt aan de heren : Ambt. O . M . pol. rechtb. — Hoofdcomm. R.O. — Politiecomm. — Burgemeesters. —• Bevelh. Rijksw. distr. en brig. van mijn arrondissement. uitvoering, T ô t richtlijn, De Procureur des Konings. Bestemming : P.K.'s. — Subst. P . K . — Ambt. O. M . pol. rechtb. — Hoofdcmm. R.O. — Politiecomm. — Burgemeester. — Bevelhebbers Rijksw. distr. en brigaden. Mijnheer de Procureur des
Konings, r
In verband met mijn rondschrijven n 84/50-D.537, dd. 31 October 1950 betreffende de bevoegdheid inzake vervolging uit hoofde van roken in schouwspelzalen, acht ik het van belang uw bijzondere aandacht te vestigen op een arrest dat op 4 Maart 1957 door de 2' Kamer van het Hof van Verbreking verleend werd (verschenen in de Revue de Droit pénal, April 1957). 1. E r weze vooreerst aan herinnerd dat het Algemeen Règlement voor de Arbeidsbescherming, (Regentsbesluit dd. 27 September 1947) onder artikel 655, verklaarde : « Het is verboden in de schouwspelzalen te roken ». De inbreuken op dit verbod werden met correctionele straffen befeugeld op grond van artikel 849 van dit besluit. Het koninklijk besluit dd. 15 September 1953, (Belgisch Staatsblad 12-13 October 1953) heeft voormeld Algemeen Règlement gewijzigd en, wat het roken in bedoelde zalen betreft, leest men sindsdien onder artikel 654 : « De exploitanten van de schouwspelzalen treffen de nodige maatregelen om te verhinderen dat er in de zalen en hun aanhorigheden gerookt wordt, met uitzondering van de verversingslokalen, wanneer deze van de schouwspelzaal afgezonderd zijn. Het rookverbod wordt op goed zichtbare wijze op al de nuth'ge plaatsen aangeplakt. ». Daar de woorden « Het is verboden in de schouwspelzalen te roken » nergens meer voorkomen in het koninklijk besluit van 15 September 1953, zo blijkt het feit
204
16 mai
1958
fumer perd son caractère délictueux et que le fumeur échappe, du moins en vertu du' Règlement général, à toute poursuite. • • Sera seul encore punissable l'exploitant de la salle de spectacle si l'interdiction de fumer n'a pas dûment été affichée en tous endroits utiles et, en général, s'il n'a pris les mesures voulues (par exemple en supprimant le spectacle ou en l'interrompant, en ordonnant de cesser de fumer, en faisant écarter les fumeurs, etc.), pour faire respecter cette interdiction. Après l'entrée en vigueur de l'arrêté royal du 15 septembre 1953, la question se posait de savoir si le fait de fumer pouvait encore être réprimé par un règlement communal de police pris en vertu de l'article 78 de la loi communale. L a réponse pouvait, en effet, être affirmative, pareils règlements n'étant pas contraires au Règlement général modifié et devant en promouvoir l'observation en contribuant à la réalisation de l'objet visé par l'article 654 et consistant à empêcher de fumer dans les salles. Or, un tribunal de police s'était déclaré « ratione materiae » incompétent quant à l'application d'un règlement communal de police portant interdiction de fumer dans une salle de cinéma. D'après ce jugement, le fait constituait un délit prévu au Règlement général pour la protection du travail et relevait de la compétence du tribunal correctionnel. Le jugement qui, en degré d'appel, avait p a r t a g é cette manière de voir du juge de police, fut cassé par la Cour. Dans ses motifs, l'arrêt cité constate expressément que le fumeur n'est pas punissable, mais seulement dans les limites du champ d'application du Règlement général pour la protection du travail, car la juridiction suprême, en se prononçant en faveur de la compétence du juge de police en matière d'application d'un règlement communal portant interdiction de fumer dans les salles de spectacle, s'est implicitement ralliée au point de vue suivant lequel une réglementation locale n'est nullement écartée par le Règlement général. 11. Une autre question assez délicate, et donnant lieu à interprétations divergentes, avait surgi après la publication de l'arrêté royal du 15 septembre 1953. L'article 2 de l'arrêté du Régent du 27 septembre 1947 avait rapporté toutes les ordonnances de police antérieures, d'où l'on peut déduire (cfr. ma circulaire n" 84/50 du 31 octobre 1950) qu'aucune nouvelle ordonnance de police communale ne pouvait interdire de fumer dans les salles de spectacle. Mais, puisque, depuis 1953, le fait de fumer n'était plus, dans le chef du fumeur, punissable en vertu du Règlement général, on pouvait se demander si les règlements communaux antérieurs à l'arrêté du Régent du 27 septembre 1947 ne sont pas entrés à nouveau en vigueur, l'infraction qu'ils prévoient n'étant plus exclue ou étant absorbée par le délit institué par le Règlement général. Pareille question touche aux principes relatifs à l'abrogation tacite de dispositions légales, et la solution n'en est pas toujours aisée. L'arrêt prémentionné de la Cour de Cassation a toutefois résolu implicitement ce problème. En effet, le fait visé dans l'arrêt — avoir fumé dans une salle de cinéma — a été commis, le 8 octobre 1955, et poursuivi sur la base d'un règlement communal de police datant du 19 février 1947. ' 11 suffit de confronter ces dates et celles de l'arrêté du Régent du 27 septembre 1947 et de l'arrêté royal du 15 septembre 1953 pour constater que, dans l'opinion de la Cour suprême, l'entrée en vigueur de ce dernier arrêté a rendu, aux règlement de police antérieurs portant interdiction de fumer, toute leur force d'application. A la lumière de ces considérations, il convient d'inviter toutes les autorités de police à faire respecter strictement les règlements communaux portant interdiction de fumer, à dresser procès-verbal chaque fois qu'une infraction aux dits règlements sera dénoncée ou constatée, et à transmettre celui-ci à l'officier du Ministère public près le tribunal de police. Le Procureur Général, HERMANN
BEKAERT.
16 Mei 1958
205
te roken niet meer strafbaar te zijn en de roker ten minste op grond van het Algemeen Règlement, aan aile vervolging te ontsnappen. Zal alleen nog strafbaar zijn, de uitbater van de schouwspelzaal, indien het rookverbod niet op al de nuttige plaatsen behoorlijk is aangeplakt en, in het algemeen, indien hij de gepaste maatregel niet heeft getroffen, (b. v. door geen vertoning te geven of deze stop te zetten, het roken te doen ophouden, de rokers te doen verwijderen, enz.), om dit verbod te doen eerbiedigen. Na het van kracht worden van het koninklijk besluit dd. 15 September 1953 kon de vraag gesteld worden of het feit van te roken niet verder kon beteugeld worden door een gemeenteiijk politiereglement, op grond van artikel 78 der gemeentewet genomen. Het antwoord kon inderdaad bevestigend zijn, vermits dergelijke reglementen niet strijdig zijn met het gewijzigd Algemeen ' Règlement en de naleving ervan in de hand môesten werken, door ertoe bij te dragen het bij artikel 654 nagestreefde doel te bereiken, ni. te verhinderen dat er in de zalen zou gerobkt worden. Een politierechtbank had zich nu « rationele materiae » onbevoegd verklaard om een gemeenteiijk politiereglement, houdende rookverbod in een bioscoopzaal, toe te passen. Volgens dit vonnis was dit feit een wanbedrijf, voorzien bij het Algemeen Règlement op de Arbeidsbescherming, dat vôôr de correctionele reehtbank diende vervolgd te worden. Het vonnis dat, in graad van beroep, deze zienswijze van de politierechter was bijgetreden, werd door het Hof verbroken. In de beweegredenen van het aangehaald arrest wordt de nietstrafbaarheid van de roker uitdrukkelijk vastgesteld, doch slechts binnen de grenzen van het toepassingsveld van het Algemeen Règlement voor de Arbeidsbescherming, want, door zich uit te spreken voor de bevoegdheid van de politierechter inzake toepassing van een gemeenteiijk règlement houdende rookverbod in schouwspelzalen, is de opperste rechtsmacht impliciet de zienswijze bijgetreden dat plaatselijke reglementatie geenszins door het Algemeen Règlement is uitgeschakeld. II. N o g een andere vraag, tamelijk kies en tôt uiteenlopende meningen aanleiding gevend, was gerezen na het verschijnen van het koninklijk besluit van 15 September 1953. Luidens artikel 2 van ' het regentsbesluit van 27 September 1947, waren al de vroegere politieverordeningen ingetrokken, en men kan er uit afleiden, (cfr mijn rondschrijven n 84/50 van 31 October 1950), dat het roken in de schouwspelzalen op geen enkele wijze door een nieuwe gemeentelijke politieyerordening kon gereglementeerd worden. Nu echter, sinds 1953, het feit te roken, in hoofde van de roker, niet meer strafbaar was op grond van het Algemeen Règlement, kon men zich afvragen of de vôôr het regentsbesluit van 27 September 1947 bestaande gemeentereglementen, niet terug in werking zijn getreden, nu de door hen voorziene overtreding niet meer uitgeschakeld of opgeslorpt wordt door het wanbedrijf ingesteld bij het Algemeen Règlement. r
Zulk een vraag raakt de principes betreffende stilzwijgende intrekking van wetsbepalingen, en de oplossing ervan licht niet altijd voor de hand. Het Hof van verbreking, in het hiervoren aangehaald arrest, heeft echter ook dit vraagstuk impliciet opgelost. Immers het in het arrest bedoeld feit — gerookt te hebben in een bioscoopzaal — werd op 8 October 1955 gepleegd en' het is op grond van een gemeenteiijk politiereglement dagtekenend van 19 Februari 1947 dat het vervolgd werd. Het volstaat deze data in verband te brengen met deze van het regentsbesluit van 27 September 1947 en deze van het koninklijk besluit van 15 September 1953, om vast te stellen dat het Opperste Hof van oordeel is dat na het van kracht worden van dit koninklijk besluit, de eertijds bestaande politiereglementen houdende rookverbod terug hun voile toepassingskracht verworven hebben. Aan de hand van deze beschouwingen, dienen al de politieoverheden ertoe te worden aangezet de gemeentelijke reglementen houdende rookverbod stipt te doen naleven en bij elke aangifte of vaststelling van inbreuk op bedoelde reglementen, proces-verbaal op te maken en het aan de ambtenaar van het Openbaar Ministerie bij de politierechtbank te doen geworden. De
Procureur-generaal, HERMANN
BEKAERT.
206
27 juin 1958 RÉHABILITATION. —
Parquet
de la Cour de Gand.
RÉCIDIVE. —
DÉLAI D'ÉPREUVE.
d'appel
' D. 151 — D. 393 Cire. n° 64/58 Gand, le 27 juin 1958. Destination
: P.R. — Substit. P.R.
Monsieur le Procureur du Roi, J'ai l'honneur d'attirer votre attention sur un arrêt de la Cour de Cassation du 12 mai 1958, dont le texte est reproduit ci-après. M o n office s'est pourvu en cassation contre un arrêt de la Cour d'appel, chambre des mises en accusation. L a Cour avait décidé que le délai d'épreuve décennal fixé par l'article 1", 3° de la loi du 25 avril 1896, (telle qu'elle a été modifiée par la loi du 8 février 1954), ne devait être pris en considération qu'en ce" qui concerne les condamnations qui constatent l'état de récidive légale, et qu'il n'y avait donc pas lieu d'en tenir compte pour les autres condamnations, faisant l'objet de la demande de réhabilitation; le délai d'épreuve devait dès lors être de cinq ans lorsque le requérant, usant de la faculté que lui donne la loi du 8 février 1954, ne sollicitait pas la réhabilitation pour la condamnation constatant l'état de récidive légale. L a Cour de Cassation a décidé que l'état de récidive affecte la personne même du condamné et qu'en matière de réhabilitation, i l doit donc en être tenu compte pour le calcul du délai d'épreuve, même si la réhabilitation n'est pas sollicitée pour la condamnation constatant cet état. Voici le texte de cet arrêt : « L a Cour, » Ouï M . le Conseiller Belpaire en son rapport et sur les conclusions de M . R. Janssens de Bisthoven, premier avocat général; » V u l'arrêt attaqué, rendu le 21 janvier 1958 par la Cour d'appel de Gand, chambre des mises en accusation; er
» Sur le moyen pris de la violation de l'article 1 , 3° et 4°, de la loi du 25 avril 1896 sur la réhabilitation en matière pénale, telle qu'il a été modifié par la loi du 8 février 1954; » Attendu qu'il résulte de l'arrêt et des pièces de la procédure que le défendeur qui sollicitait sa réhabilitation, a été condamné : 1° le 29 février 1946 à une peine d'un an d'emprisonnement et à la mise sous contrôle de la police pendant quatre ans; 2° le 10 février 1950, étant en état de récidive légale, à une amende de 26 francs du chef d'infraction aux articles 184 et 496 du Code pénal et 3° le 28 septembre 1950 à une amende de 20 francs; que l'arrêt constate que le défendeur a limité sa demande aux condamnations visées sous le 1° et le 3 ° ; » Attendu que, pour déclarer recevable et fondée la demande en réhabilitation ainsi limitée, l'arrêté décide que le délai spécial de dix ans, prévu par la disposition invoquée au moyen, ne doit être pris en considération q u ' à l'égard des condamnations constatent l'état de récidive et non à l'égard d'autres condamnations qui ne font pas l'objet de la demande de réhabilitation; qu'il se fonde à cet effet, tant sur l'intention du législateur de 1954 d'étendre l'application de Ja loi de 1896, que sur la considération que la faculté accordée par la loi au
207
27 Juni 1958 EERHERSTEL. —
Parket
van
het Hof van te Gent.
HERHALING. —
PROEFTIJD.
beroep
D. 151 — D. 393 R. n 64/58. r
Gent, 27 Juni 1958. Bestemming
: P . K . — Substit. P . K .
Mijnheer de Procureur des
Konings,
Ik heb de eer uw bijzondere aandacht te vestigen op een arrest van het Hof van Verbreking dd. 12 Mei 1958, waarvan de tekst hierna volgt. Mijn ambt had zich in verbreking voorzien tegen een arrest van het Hof van beroep, kamer van inbeschuldigingstelling waarbij besloten was dat de tienjarige proeftijd vastgesteld door artikel 1, 3°, van de wet van 25 April 1896, zoais gewijzigd door artikel 1 van de wet van 8 Februari 1954, slechts in aanmerking diende genomen te worden ten opzichte van de veroordeling die de staat van wettelijke herhaling vaststelt doch niet ten opzichte van de andere veroordelingen voor dewelke eerherstel gevraagd wordt; dat de proeftijd dus vijf jaar bedraagt indien de aanvraager gebruik makende van de mogelijkheid hem daartoe geboden door de wet van 8 Februari 1954 geen eerherstel vraagt voor de veroordeling, die de staat van wettelijke herhaling vaststelt. Het Hof van Verbreking heeft daarentengen beslist dat de staat van herhaling de persoon zelf van de veroordeelde aankleeft en dus, in zake eerherstel, bij de berekening van de proeftijd in acht moet genomen worden, zelfs wanneer geen eerherstel gevraagd wordt voor de veroordeling die deze staat vaststelt. Hier volgt de tekst van dit arrest : « Het Hof, \j> Gehoord het door Raadsheer Belpaire gedane verslag en op de conclusie van de heer R. Janssens de Bitshoven, eerste advocaat-generaal; » Gelet op het bestreden arrest, op 21 Januari 1958 door het Hof van beroep te Gent, kamer van inbeschuldigingstelling gewezen; » Over het middel, afgeleid uit de schending van artikel 1, 3" en 4°, van de wet van 25 April 1896 bp het eerherstel in strafzaken zoals door de wet van 8 Februari 1954 gewijzigd : » Overwegende dat uit het arrest en uit de stukken van de procédure blijkt dat verweerder, aanvrager tôt eerherstel, veroordeeld werd : 1° op 29 Februari 1946 tôt een gevangènisstraf van één jaar en tôt stelling onder politietoezicht gedurende vier jaar; 2" op 10 Februari 1950, in staat van wettelijke herhaling, tôt een geldboete van 26 frank wegens inbreuk op de artikelen 184 en 496 van het Wetboek van straf recht, en 3" op 28 September 1950 tôt een geldboete van 20 frank; dat het arrest vaststelt dat verweerder zijn aanvraag tôt de onder 1° en 3° bedoelde veroordelingen beperkt heeft; » Overwegende dat om de aldus beperkte aanvraag tôt eerherstel ontvankelijk en gegrbnd te verklaren, het arrest beslist dat de bijzonder termijn van tien jaar, voorzien bij de in het middel ingeroepen bepaling, alleen dient in acht genomen te worden ten opzichte van de veroordelingen die de staat van herhaling vaststellen en niet ten opzichte van andere veroordelingen waarvoor geen eerherstel gevraagd wordt; dat het daartoe steunt, benevens op het inzicht van de wetgever van'1954 de wet van 1896 uit te breiden, op de overweging dat het
208
27 juin 1958
condamné de limiter sa demande à des condamnations déterminées implique qu'il n'y a pas lieu de tenir compte des autres condamnations dans l'appréciation de la bonne conduite requise pendant une période de cinq ans ultérieure à l'exécution des peines prononcées par les condamnations qui font l'objet de la demande de réhabilitation; » Attendu que l'arrêt confond ainsi deux conditkns distinctes de la réhabilitation : d'une part, celle relative à la durée du temps d'épreuve que l'article l " , 3°, de la loi du 25 avril 1896, modifiée par l'article 1 de la loi du 8 février 1954, fixe à cinq ans, mais porte à dix ans si le condamné est en état de récidive légale en vertu des article 54 à 57 du Code pénal ou s'il a été mis à la disposition du gouvernement par application de l'article 25, deuxième alinéa de la loi du 9 avril 1930 concernant la défense sociale à l'égard des anormaux et des délinquants d'habitude; d'autre part, la condition de bonne conduite du condamné, condition que la Cour d'appel peut tenir pour acquise, même si au cours du délai d'épreuve de cinq ou de dix ans prévu par la loi le requérant a encouru une ou plusieurs des condamnations mentionnées clans le second alinéa du 4" de l'article l " ' de la loi du 25 avril 1896, complété par l'article 2 de la loi du 8 février 1954; r
er
1
» Attendu que la loi du 8 février 1954 n'a pas modifié les délais de cinq et de dix ans prévus par l'article 1 , 3°, de la loi du 25 avril 1896; er
» Attendu que l'état de récidive affecte la personne même du condamné et subsiste indépendamment de l'infraction particulière à l'occasion de laquelle il a été constaté et de la condamnation à laquelle a donné lieu cette infraction; que son effet est limité à cette seule condamnation; i» Attendu partant, qu'en limitant sa demande en réhabilitation aux condamnations qui n'ont pas donné lieu à la constatation de l'état de récidive, le défendeur ne peut se soustraire aux mesures de précaution prises de manière générale par la loi contre les récidivistes en raison de leur état de récidive, et notamment à celle qui subordonne à l'expiration d'un délai d'épreuve prolongé la recevabilité des demandes en réhabilitation introduites par eux, quelles que soient les condamnations qui en font l'objet; » Attendu que pour en avoir décidé autrement l'arrêt a violé la disposition légale indiquée au moyen; » Par ces motifs, » Casse l'arrêté a t t a q u é ; » Ordonne que mention du présent arrêt sera faite en marge de la décision annulée; i» Condamne le défendeur aux frais; » Renvoie la cause devant la Cour d'appel de Bruxelles, chambre des mises en accusation. » Vous voudrez bien tenir compte de cette jurisprudence à l'occasion des demandes de réhabilitation que vous aurez à traiter et des avis que vous donnerez à ce sujet. Le Procureur général, HERMANN
BEKAERT.
27 Juni 1958
209
wettelijk vermogen voor de veroordeelde om zijn aanvraag tôt bepaalde veroordelingen te beperken insluit dat de andere veroordelingen niet in aanmerking dienen genomen wat aangaat het goed gedrag gedurende vijf jaar na de uitvoering van de straffen uitgesproken voor de veroordelingen waarvoor eerherstel gevraagd wordt; '» Overwegende dat zodoende het arrest twee onderscheiden vereisten tôt eerherstel verwart : aan de ene zijde, het vereiste met betrekking tôt de duur van de proeftijd, die door artikel 1, 3° van de wet van 25 April 1896, zoals gewijzigd door artikel 1 van de wet van 8 Februari 1954, op vijf jaar vastgesteld wordt, doch op tien jaar gebracht indien de veroordeelde krachtens de artikelen 54 tôt 57 van het Wetboek van strafrecht in staat van wettelijke herhaling is of indien hij bij toepassing van het tweede lid van artikel 25 van de v/et van 9 April 1930 tôt bescherming der maatschappij tegen de abnormalen en de gewoontemisdadigers, ter beschikking van de Regering gesteld werd; aan de andere zijde, het vereiste met betrekking tôt het goed gedrag van de veroordeelde, vereiste waaraan door het Hof van beroep als voldaan kan geoordeeld worden niettegenstaande de omstandigheid dat, binnen het verloop van de bij de wet voorziene proeftijd van vijf of tien jaar, de aanvrager één of meer van de in het tweede lid van 4" van artikel 1 van de wet van 25 April 1896, aangevuld door artikel 2 van de wet van 8 Februari 1954, bepaalde veroordelingen opgelopen heeft; » Overwegende dat de wet van 8 Februari 1954 de termijnen van vijf en tien jaar, vatsgesteld door artikel 1, 3", van de wet van 25 April 1896, niet gewijzigd heeft; » Overwegende dat de staat van herhaling de persoon zelf van de veroordeelde aankleeft en voortduurt ongeacht het bepaald misdrijf wegens hetwelk die staat werd vastgesteld en de veroordeling waartoe dat misdrijf aanleiding gaf; dat zijn uitwerking niet tôt die enkele veroordeling beperkt is; » Overwegende derhalve dat door zijn vordering tôt eerherstel te beperken tôt de veroordelingen die geen aanleiding tôt vaststelling van de staat van herhaling hebben gegeven, verweerder zich niet kan onttrekken aan de voorzorgsmaatregelen welke de wet op algemene wijze wegens hun staat van herhaling tegen recedivisten heeft getroffen en namelijk aan degene waarbij zij de ontvankelijkheid van de door hen ingediende aanvragen tôt eerherstel van het verstrijken van een verlengde proeftijd afhankelijk maakt welke ook de veroordelingen wezen die het voorwerp ervan uitmaken; i.» Overwegende dat, om erover anders beslist te hebben, het arrest de in het middel aangeduide wetsbepaling geschonden heeft; » Om die redenen, » Verbreekt het bestreden arrest; » Beveelt dat melding van het onderhavig arrest zal gemaakt worden op de kant van de vernietigde beslissing; » Veroordeelt verweerder tôt de kosten; i» Verwijst de zaak naar het Hof van beroep te Brussel, kamer van inbeschuldigingstelling. » Het zal u believen, bij de behandeling van en het uitbrengen van advies over de aanvragen tôt eerherstel, rekening te houden met deze rechtspraak. De Procureur-Generaal, HERMANN
BEKAERT.
210
25 août 1958
DROIT INTERNATIONAL P R I V É . —
PROCÉDURE C I V I L E . —
ACTES JUDICIAIRES E T EXTRA-JUDICIAIRES. • SOLVI). —
EXEQUATUR. —
PAR CORPS. —
—
COMMISSIONS ROGATOIRES.
CAUTION
ASSISTANCE JUDICIAIRE. —
COMPÉTENCE. —
—
JUDICIAIRE (JUDICATUM
ÉTAT-CIVIL. —
CONTRAINTE
RESSORT.
Parquet de la Cour d'appel de Gand. D. 86/1. D . 293. D. 203. D. 131/6. D. 240. D. 564. D. 528. R. N° 77/58. Gand, le 25 août 1958. Transmis à M M . les greffiers en chef des tribunaux de première instance. — Référendaires. — Greffiers près les justices de paix. — Avoués. — Syndic de la chambre des huissiers de mon arrondissement. Pour exécution, Pour direction, Le Procureur du Roi. Pour information aux : Procureurs du Roi. — Substituts du Procureur du Roi. — Greffiers en chef de la Cour d'appel et des tribunaux de première instance. — Référendaires. — Greffiers près les justices de paix. — Avoués. — Syndic de la chambre des huissiers. Monsieur
le Procureur
du Roi,
Je constate que divers parquets, fonctionnaires de l'ordre judiciaire et officiers ministériels du ressort ne tiennent pas compte de l'entrée en vigueur dans notre pays, voici plusieurs semaines, de la nouvelle convention internationale relative a la procédure civile, conclue à La Haye, le 1" mars 1954. Cette convention, approuvée par la loi belge du 28 mars 1958 et publiée, conjointement avec le texte de la dite loi, par le Moniteur belge du 11 mai 1958 (pp. 3780 à 3787), remplace désormais, dans les relations judiciaires entre les Etats l'ayant ratifiée, la convention relative à la procédure civile signée à L a Haye, le 17 juillet 1905. La Belgique ayant déposé son instrument de ratification concernant la nouvelle convention le 24 avril 1958, alors que précédemment six Etats cosignataires avaient déjà déposé le leur au Ministère des Affaires E t r a n g è r e s des Pays-Bas, celle-ci, en ce qui concerne notre pays, est entrée en vigueur le soixantième jour à partir de la date du dépôt de son instrument de ratification (article 28), c'est-àdire le 25 juin 1958.
La nouvelle convention a été conclue entre les Etats représentés à la « 7° Conférence de L a Haye en matière de droit international privé » tenue en octobre 1957, et dont les travaux ont abouti à la signature de cette convention. Il s'agit de l'Allemagne (République fédérale), de l'Autriche, de la Belgique, du Danemark, de l'Espagne, de la Finlande, de la France, de la Grande-Bretagne et de l'Irlande du Nord, de l'Italie, du Japon, du Luxembourg, de la Norvège, des Pays-Bas, du Portugal, de la Suède et de la Suisse. Plusieurs Etats qui avaient souscrit la Convention du 17 juillet 1905 ou y avaient adhéré, tels que la Hongrie, la Pologne, la Roumanie, la Russie, la Tchécoslovaquie et la Yougoslavie, n'ont donc pas participé à la nouvelle Convention. L a Grande-Bretagne, par contre, est pour la première fois partie à une Convention internationale relative à la procédure civile. 11 résulte ainsi de l'absence de ces Etats une regrettable dualité dans le régime institué par la Convention de L a Haye (voir : Doc. parlem., Chambre, session 1957-1958, n° 581/2, 13 février 1958, p. 2).
211
25 Augustus 1958 INTERNATIONAAL
PR1VAATRECHT.
COMMISSIËN. — LIJKE
—
ZEKERHEIDSTELL1NG
(«
GERECHTELIJKE B1JSTAND. — HEID. —
BURGERLIJKE
RECHTSVORDERING.
GERECHTELIJKE E N B U 1 T E N G E R E C H T E L I J K E CAUTIO
JUDICATUM
SOLVI
BURGERLIJKE STAND. —
—
AKTEN. — »). —
ROGATOIRE GERECHTE-
EXEQUATUR.
LIJFSDWANG. —
—
BEVOEGD-
AANLEG.
Parket van het Hof van Beroep te Gent. D. 86/1. D. 293. D. 203. D. 131/6. D. 240. D. 564. D . 528. R. n 77/58. — r
Gent, 25 Augustus 1958. e
Overgemaakt aan de heren : Hoodgriffier rechtbank I aanleg. — Referendarissen. — Griffiers vredegerechten. — Pleitbezorgers. — Syndic van de Kamer der deurwaarders, van mijn arrondissement. Ter uitvoering. T ô t richtlijn. De Procureur des Konings. Bestcmming : Procureur des Konings. — Hoofdgriffier Hof van beroep en rechtbank van eerste aanleg. — Referendarissen. — Griffiers vredegerechten. — Pleitbezorgers. — Syndic van de Kamer der deurwaarders. Mijnheer de Procureur des Konings, 1k stel vast dat door versclieidene parketten, ambtenaren van de rechterlijke orde en ministeriële officieren uit het rechtsgebied, niet in acht genomen wordt, dat het nieuw internationaal Verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering, gesloten op 1 Maart 1954, te 's-Gravenhage, in ons land, sedert verscheidene weken in werking getreden is. Dit verdrag, goedgekeurd door de Belgische wet van 28 Maart 1958, en waarvan de bepalingen, samen met de tekst van deze wet, bekendgemaakt werden in het Belgisch Staatsblad van 11 Mei 1958 (blz. 3780 tôt 3787), vervangt voortaan in de rechtsbetrekkingen tussen de Staten, die het hebben bekrachtigd, het verdrag betreffende de burgerlijke rechtsvordering, ondertekend te 's-Gravenhage op 17 Juli 1905. Daar België zijn bekrachtigingsoorkonde betreffende dit nieuw Verdrag neerlegde op 24 April 1958, terwijl voordien reeds zes andere ondertekenende Staten hun akte van bekrachtiging bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland hadden neergelegd, is dit Verdrag, wat ons land aangaat, in werking getreden op de zestigste dag, te rekenen van de datum van nederlegging van zijn akte van bekrachtiging (artikel 28), zodus op 25 Juni 1958.
* «
s
Het nieuw verdrag werd gesloten tussen de Staten, vertegenwoordigd op de 7" Haagse Conferentie ter zake van internationaal privaatrecht, die in October 1951 doorging en waarvan de werkzaamheden op het sluiten van het verdrag uitliepen, te weten : België, Denemarken, Duitsland (Bondsrcpubliek), Finland, Frankrijk, Groot-Brittanic en Noord-lerland, Italie, Japan, Luxemburg, Nederland, Noorwegen, Oostenrijk, Portugal, Spanje, Zweden en Zwitserland. Verscheidene Staten, die de Overeenkomst van 17 Juli 1905 hadden ondertekend of deze waren toegetrenden, zoals Hongarije, Polen, Roemenië, Rusland, Tsjèchoslovakije en Joegoslavië, hebben dus niet deelgenomen aan het nieuw Verdrag. Daarentegen, werd Groot-Britannië voor de eerste maal partij aan een internationale overeenkomst betreffende de burgerlijke rechtsvordering. Door de afwezigheid van voormelde landen is aldus in de door het Verdrag van 's-Gravenhage ingevoerde regeling een dualiteit ontstaan, die men kan betreuren. (Zie : Pari. Besch., Kamerzitt. 1957/1958, n 581/2, 13 Februari 1958, blz. 2). r
212
25 août 1958
Toutefois, aux termes de l'article 31 de la Convention, tout Etat non représenté à la 7 session de la Conférence de L a Haye est admis à adhérer à cette Convention, à moins qu'un Etat ou plusieurs Etats ayant ratifié la dite Convention ne s'y opposent, dans un délai de six mois à dater de la communication faite par le gouvernement néerlandais, de cette adhésion. e
*
*
Les modifications apportées par la nouvelle Convention du 1" mars 1954 à celle de 1905 visent : 1° à remédier à certaines imperfections et lacunes apparues tout au long d'une pratique semi-séculaire; 2" à écarter les obstacles qui avaient empêché l'adhésion de la Grande-Bretagne à la Convention de 1905. La plupart de ces modifications, de peu d'importance d'ailleurs, ont été introduites dans la nouvelle Convention, en vue d'une adaptation de celle de 1905 aux situations juridiques particulières existant en Grande-Bretagne. Ces modifications sont les suivantes : I. Communication
d'actes judiciaires et
extra-judiciaires.
1° En Grande-Bretagne, les significations d'actes judiciaires peuvent se faire, dans certains cas, par l'intermédiaire de « sollicitors ». Mas ceux-ci n'ayant pas la qualité d'« autorités de l'Etat requis », l'article 2 de la Convention de 1905 ne leur serait pas applicable. A cette fin la première phase de l'article 2, qui dispose que « la signification se fera par les soins de l'autorité compétente de l'Etat requis » a été remplacée, dans la nouvelle convention, par les termes : « la signification se fera par les soins de l'autorité compétente selon les lois de l'Etat requis. » 2° Les dernières conventions bilatérales conclues par la Grande-Bretagne p r é voient qu'en matière de transmission d'actes judiciaires, les exploits doivent être envoyés en double exemplaire. Le premier alinéa de l'article 3, dispose, en conséquence, que la demande de signification sera accompagnée de l'acte à signifier en double exemplaire. Cette légère modification a, dès lors, entraîné un amendement correspondant de l'alinéa 2 de l'article 5 de la Convention de 1905, lequel visait précisément le cas où l'acte avait été transmis en double exemplaire. II. Commissions
rogatoires.
Ce chapitre de la Convention de 1905 ne subit aucune modification. III. Caution « judicatum solvi » (caution
judiciaire).
1. D'après le régime consacré par la Convention de 1905, il suffisait, pour que les demandeurs ou intervenants étrangers, ressortissants d'un des Etats contractants, soient dispensés de la caution judiciaire, qu'ils aient leur domicile ou leur résidence dans l'un des Etats parties à la Convention (article 17). Par contre, dan les traités bilatéraux conclus par la Grande-Bretagne, et notamment dans la Convention anglo-belge du 4 novembre 1932, approuvée par la loi belge du 25 avril 1934, les é t r a n g e r s ne sont dispensés de fournir la caution que s'ils ont une résidence sur le territoire de l'autre partie contractante. Aussi est-il apparu aux termes de laquelle tion pourra se réserver des Etats contractants réserve est exprimée à
nécessaire d'insérer dans la nouvelle convention une réserve chaque Etat contractant, en signant ou ratifiant la Convende limiter l'application de l'article 17 précité aux nationaux ayant leur résidence habituelle sur son territoire. Cette l'article 32, alinéa l " , de la nouvelle Convention.
Toutefois l'Etat, qui aura fait usage de cette faculté, ne pourra prétendre, au bénéfice de ses propres nationaux, à un traitement plus favorable que celui qu'il entend accorder aux ressortissants des Etats cocontractants (article 32, alinéa 2 de la nouvelle convention).
25 Augustus 1958
213
Nochtans, naar luid van artikel 31 van het Verdrag, kan iedere Staat, die niet vertegenwoordigd is geweest op de 7° zitting van de Haagse Conferentie, t ô t dit Verdrag toetreden, tenzij een of meer Staten die het Verdrag hebben bekrachtigdr zich daartegen verzettèn binnen een termijn van zes maanden, te rekenen van de mededeling van deze toetreding, gedaan door de Nederlandse regering.
*
*
De wijzigingen die door het nieuw verdrag van 1 Maart 1954 aan de Overeenkomst van 1905 werden aangebracht, hebben tôt doel : 1° Te voorzien in sommige onvolmaaktheden en leemten, die door een vijftigjarige praktijk aan de dag zijn getreden; 2" De hinderpalen uit de weg te ruimen, die de toetreding van Groot-Britannië tôt het Verdrag van 1905 belet hadden; de meeste wijzigingen, trouwens van weinig hoodzakelijk belang, werden in het nieuw Verdrag ingevoerd, ten einde de Overeenkomst van 1905 aan de bijzondere in Groot-Britannië bestaande rechtstoestanden aan te passen. Deze wijzigingen zijn de volgende : i. Mededeling
van gerechtelijke
en buitengerechtelijke
akten.
1. In groot-Britannië kan, in bepaalde gevallen, de mededeling van gerechtelijke akten geschieden door tussenkomst van « solicitors ». Daar deze echter de hoedanigheid van « autoriteit van de aangezochte Staat » niet bezitten, zou artikel 2 van het Verdrag van 1905 niet op hen toepasselijk zijn. Daarom werd, in het nieuw Verdrag, de eerste zin van artikel 2, die bepaalt dat « de mededeling geschiedt door de zorg van de bevoegde autoriteit van de aangezochte Staat », vervangen door : « de mededeling geschiedt door de zorg der autoriteit, bevoegd volgens de wet van de aangezochte Staat. ». 2. De door Groot-Britannië gesloten jongste bilatérale Verdragen voorzien dat, voor het overmaken van gerechtelijke stukken, de exploten, in duplo, moeten toegezonden worden. Lid één van artikel 3 bepaalt dienvolgens dat de aanvraag t ô t betekening vergezeld moet zijn van twee exemplaren van het mede te delen stuk. Deze lichte wijziging heeft dan ook een overeenstemmende verbetering uitgelokt van alinéa 2 van artikel 5 van het Verdrag van 1905, dat bepaald betrekking had tôt het geval waarin het stuk in duplo zou overgemaakt zijn. II. Rogatoire
commissiën.
Dit hoofdstuk van het Verdrag van 1905 onderging geen wijzigingen. III. « Cautio judicatum
solvi » (Gerechtelijke
zekerheidstelling).
1. Volgens het stelsel gehuldigd door het Verdrag van 1905, volstand het vor de buitenlandse eisers of tussenkomende partijen, onderdanen van een der verdragsluitende Staten. om van elke gerechtelijke zekerheidstelling te worden vrijgesteld, dat zij hun domicilie of hun verblijfplaats in één der bij het Verdrag aangesloten Staten zouden hebben (artikel 17). Daarentegen, verlenen de door Groot-Britannië gesloten bilatérale verdragen, o. m. de Engels-Belgische Overeenkomst van 4 November 1932, goedgekeurd door de Belgische wet van 25 April 1934, aan buitenlanders slechts vrijstelling van « cautio judicatum solvi », op voorwaarde dat zij op het grondgebied van de andere verdragsluitende partij een verblijfplaats hebben. Daarom is het nodig gebleken in het nieuw Verdrag een voorbehoud in te lassen, luidens hetwelk elke verdragsluitende Staat zich, bij de ondertekening of de bekrachtiging van het Verdrag, het recht kan voorbehouden de toepassing van voormeld artikel 17 te beperken tôt de onderdanen der Verdragsluitende Staten, die hun gewoon verblijf op zijn grondgebied hebben; dit voorbehoud wordt uitgedrukt in artikel 32, alinéa 1 van het nieuw Verdrag. Nochtans, kan de Staat die van deze bevoegdheid gebruik heeft gemaakt geen aanspraak maken op een meer gunstige behandeling ten behoeve van zijn eigen onderdanen dan die welke hij aan de onderdanen van de andere verdragsluitende Staten wenst toe te staan (artikel 32, alinéa 2 van het nieuw Verdrag).
214
25 août 1958
2. En ce qui concerne « l'exéquatur » des décisions judiciaires quant aux frais et dépens judiciaires, Varticle 19 de la Convention de 1905 disposait que pour établir qu'une telle décision était passée en force de chose jugée, il suffisait de produire une déclaration dans ce sens, délivrée par l'autorité compétente de l'Etat requérant. Plusieurs Etats ont toutefois interprété cette disposition d'une manière limitative, suscitant par là des difficultés du fait que dans certains pays aucune autorité n'était habilitée à délivrer le certificat requis. Dans le.but de remédier à cet inconvénient, la nouvelle Convention énonce dans son article 19 que la preuve de la force de chose jugée pourra résulter également de la présentation de pièces dûment légalisées. Il a en outre été ajouté à l'article susvisé un alinéa supplémentaire portant que l'autorité compétente pour statuer sur la demande d'exéquatur évaluera ellemême le montant des frais de cette attestation et des frais de traduction et de légalisation, et joindra ce montant à celui de la condamnation dont l'exécution est demandée. IV. Assistance judiciaire
gratuite.
1. L'article 20 de la Convention de 1905 a été complété, dans la nouvelle, par un alinéa supplémentaire aux termes duquel, dans les Etats où existent l'assistance judiciaire gratuite en matière administrative, cet avantage pourra être obtenu aussi bien devant les juridictions administratives que devant les tribunaux civils de chacun des Etats contractants. 2. Par ailleurs, l'article 22 de la Convention de 1905 a également été complété par un second alinéa, disposant que l'autorité, chargée de statuer sur la demande d'assistance judiciaire gratuite, conserve dans les limites de ses attributions, le droit de contrôler les certificats, déclarations et renseignements qui lui sont fournis et de se faire donner, pour s'éclairer suffisamment, des informations complémentaires. 3. L'article 23 de la Convention du 1" mars 1954 constitue une disposition nouvelle ayant pour but de faciliter aux indigents l'exercice de leurs droits en justice lorsqu'ils se trouvent dans un pays autre que celui dans lequel l'assistance judiciaire gratuite doit être demandée. 11 peuvent, en pareil cas, faire transmettre leur demande tendant à obtenir l'assistance judiciaire, accompagnée des certificats, déclaration d'indigence et, le cas échéant, d'autres pièces justificatives utiles à l'instruction de la demande, par le consul de leur pays, à l'autorité compétente pour statuer sur la dite demande, ou à l'autorité désignée par l'Etat où la demande doit être instruite. Cette voie, du reste, était déjà fréquemment employée en faveur d'indigents belges sollicitant l'assistance judiciaire gratuite à l'étranger. 4. L'article 23 de la Convention de 1905 prévoyait que si le bénéfice de l'assistance judiciaire gratuite avait été accordé à un ressortissant d'un des Etats contractants, l'Etat requis était autorisé à réclamer à l'Etat requérant le remboursement des frais de signification quand celle-ci avait été faite dans une forme spéciale à la demande de la partie assistée. Cette disposition s'est révélée de peu d'utilité (voir Doc. session 1954-1955, n° 260, projet de loi, exposé des motifs, p. 5).
pari.,
Sénat,
L'article 24 de la nouvelle Convention stipule dès lors, en termes exprès, que si le bénéfice de l'assistance judiciaire a été accordé à un ressortissant d'un des Etats contractants, les significations, quelle qu'en soit la forme, relatives à son procès, et qui seraient à faire dans un autre de ces Etats, ne donneront lieu à aucun remboursement de frais par l'Etat requérant à l'Etat requis. Il en sera de même des commissions rogatoires. Une seule exception est faite à ce principe : l'Etat requis conserve le droit de réclamer le remboursement des indemnités payées à des experts, lorsque leur intervention est demandée par voie de commission rogatoire (article 24, dernier alinéa).
25 Augustus 1958
215
2. In verband met het « exequatur » van de rechterlijke uitspraken betreffende de gedingskosten, bepaalde artikel 19 van het Verdrag van 1905 dat het bewijs van het in kracht van gewijsde gaan ener beslissing inzake proceskosten geleverd werd door overlegging van een in die zin luidende verklaring afgeleverd door de bevoegde overheid van de verzoekende Staat. Sommige Staten hebben evenwel deze bepaling beperkend uitgelegd, zodat moeilijkheden gerezen zijn uit het feit dat in sommige landen geen enkele overheid ertoe gemachtigd was het vereiste getuigschrift af te leveren. Ten einde dit euvel voortaan te keer te gaan, heeft het nieuw verdrag in zijn artikel 19 bepaald dat het bewijs van de kracht van het gewijsde eveneens kan worden geleverd door het overleggen van behoorlijk gelegaliseerde stukken. Hieraan werd bovendien een aanvullende alinéa toegevoegd, waarbij bepaald wordt dat de autoriteit, bevoegd om te beslissen op het verzoek tôt « exequatur », zelf het bedrag schat der kosten van bedoelde verklaring, van vertaling en van legalisatie, en dit bedrag toevoegt aan het bedrag van de veroordeling waarvan de tenuitvoering wordt aangevraagd. IV. Kostelooze
rechtsbijstand.
1. Artikel 20 van de Overeenkomst van 1905 werd in het nieuw Verdrag door een aanvullende alinéa volledigd, luidens dewelke, in de Staten waar kosteloze rechtsbijstand in administratieve zaken bestaat, dit voordeel zowel vôôr de administratieve rechtscolleges als vôôr de burgerlijke rechtbanken van ieder der verdragsluitende Staten kan worden bekomen. 2. Verder werd artikel 22 van het Verdrag van 1905 eveneens aangevuld door een tweede alinéa, waarbij bepaald wordt dat de autoriteit die op het verzoek tôt kosteloze rechtsbijstand dient te beschikken, het recht heeft, binnen de grenzen van haar bevoegdheid, de waarde der aan haar gegeven bewijzen, verklanngen en inlichtingen te toetsen, en, tôt voldoende voorlichting, zich aanvullende inlichtingen te doen verstrekken. 3. Artikel 23 van het Verdrag van 1 Maart 1954 is een nieuwe bepaling die ertoe strekt aan de onvermogenden de uitoefening van hun rechten te vergemakkelijken wanneer zij zich bevinden in een ander land, dan dat waar de kosteloze rechtsbijstand moet worden aangevraagd. Zij kunnen, in dergelijk geval, hun verzoek tôt het verkrijgen van rechtsbijstand, vergezeld van de bewijzen, de verklaringen van onvermogen, en, in voorkomend geval, de andere bewijsstukken tôt beoordeling van hun aanvraag vereist, door de consul van hun land doen overleggen aan de autoriteit, die bevoegd is op het verzoek te beschikken, of aan de autoriteit, aangewezen door de Staat, waar de aanvraag moet worden beoordeeld. Deze handelwijze werd trouwens reeds dikwijls toegepast ten gunste van onvermogende Belgen die om de kosteloze rechtsbijstand in het buitenland verzochten. .4. Het vroeger artikel 23 van het Verdrag van 1905 voorzag dat, in geval de kosteloze rechtsbijstand aan d* onderdaan van een der verdragsluitende Staten verleend werd, de aangezochte Staat ertoe gemachtigd werd van de verzoekende Staat de terugbetaling te vorderen van de kosten van betekening, wanneer deze, op verzoek van de bijgestane partij, onder een spéciale vorm gedaan werd. Deze bepaling is van weinig nut gebleken (zie : Pari. Besch., Senaat, Zitt. 1954/1955, n 260. Wetsontwerp. Memorie van toelichting, blz. 5). Artikel 24 van het nieuw Verdrag bepaalt dan ook uitdrukkelijk dat, in geval het voordeel van de kosteloze rechtsbijstand verleend werd aan de onderdanen van een der verdragsluitende Staten, de betekeningen, die op zijn geding betrekking hebben, welke vorm zij ook hebben, en die moeten gedaan worden in een andere dier Staten, geen aanleiding geven tôt enige terugbetaling van kosten door de verzoekende Staat aan de aangezochte Staat. Hetzelfde geldt voor de rogatoire commissiën. Op dit principe wordt één enkele uitzondering gemaakt : de aangezochte Staat behoudt het recht terugbetaling te vorderen van de vergoedingen uitbetaald aan deskundigen, wanneer om hun optreden door rogatoire commissie verzocht werd (artikel 24, laatste alinéa). r
216
25 août 1958 V . Délivrance
gratuite
d'extraits
d'actes de l'état
civil.
Il s'agit d'un nouveau chapitre qui a été introduit dans la nouvelle Convention. Bien qu'il ait été « unanimement reconnu que c'était sortir complètement du domaine où les auteurs de la Convention sur la procédure civile ont entendu se consigner que de réglementer la délivrance des extraits des actes de l'état civil dans cette même convention (Doc. pari., Sénat, Session 1954/1955, n" 260. Projet de loi. Exposé des motifs, P.5), les Etats contractants ont reconnu qu'il était hautement désirable de saisir l'occasion de la révision de la convention de 1905, pour permettre aux indigents de se procurer gratuitement les pièces nécessaires à l'accomplissement d'actes de la vie civile et notamment à la célébration de leur mariage. L'article 25 de la nouvelle Convention dispose, dès lors, que les sortissants d'un des Etats contractants, pourront, dans les mêmes les nationaux, se faire délivrer gratuitement des extraits d'actes Les pièces nécessaires à leur mariage seront légalisées sans frais diplomatiques ou consulaires des Etats contractants. VI. Contrainte
indigents, resconditions que de l'état civil. par les agents
par corps.
Le chapitre relatif à la contrainte par corps, soit comme moyen d'exécution, soit comme mesure simplement conservatoire, en matière civile ou commerciale, n'a pas été modifié par la nouvelle Convention (voir article 26).
11 y a lieu d'attirer l'attention sur la disposition de l'article 29 de la Convention nouvelle, d'où il résulte que la Convention du l ' ' mars 1954 remplacera, dans les rapports entre les Etats qui l'auront ratifiée, celle de 1905. L a Convention de 1905 restera donc en vigueur, d'une part, entre les Etats qui ne ratifieront pas la nouvelle Convention et, d'autre part, entre les Etats qui l'auront ratifiée et ceux qui ne l'auront pas ratifiée (Doc. Pari., Sénat — Session 1954/1955 — n" 270. Projet de loi — Exposé des motifs — P. 6). r
L'article 33 enfin dispose que la nouvelle Convention aura une durée de cinq ans à partir de la date indiquée dans l'article 28, alinéa \" de cette Convention, c'est-à-dire le soixantième jour à partir du dépôt du quatrième instrument de ratification auprès du Ministère des Affaires E t r a n g è r e s des Pays-Bas. Le dépôt de ce quatrième instrument de ratification ayant été effectué le 11 février 1957 (Italie), le délai précité a donc pris cours le 12 avril 1957. L a Convention sera cependant renouvelée tacitement de cinq ans en cinq ans, sauf dénonciation. L a dénonciation devra, au mois six mois avat l'expiration du terme, être notifiée au Ministère des Affaires E t r a n g è r e s des Pays-Bas, qui en donnera connaissance à tous les autres Etats contractants. Cette dénonciation n'aura d'effet qu'à l'égard de l'Etat qui l'aura notifiée, tandis que la Convention restera en vigueur pour les autres Etats contractants.
Pour conclure, il y a lieu de remarquer que l'article 2 de la loi belge du 28 mars 1958 portant approbation de la nouvelle Convention, a repris l'ancienne disposition de l'article 2 de la loi du 20 avril 1909 approuvant la Convention du 17 juillet 1905. Cette disposition se rapporte à la compétence et au ressort en matières civile et commerciale et prévoit expressément que par dérogation à l'article 16 de la loi du 25 mars 1876, sur la compétence, les jugements d'exequatur visés par l'article 19 de la Convention (voir n" 111/2 ci-dessus), sont susceptibles d'appel, même quand le montant des frais et dépens est inférieur à 25 000 francs.
25 Augustus 1958
217
V . Kosteloze afgifte van uittreksels uit akten van de burgerlijke stand. Het gaat om een nieuw hoofdstuk dat door het nieuw Verdrag werd ingelast. Alhoewel eenstemmig werd erkend « dat met de reglementering van de afgifte van uittreksels uit de akten van de burgerlijke stand in dit zelfde Verdrag, volledig buiten het gebied wordt getreden waar de opstellers van het Verdrag betreffende de burgerlijke reehtsvordering overeengekomen zijn zich te plaatsen » (Pari. Besch., Senaat, Zitt. 1954/1955, n ' 2 6 0 . Wetsontwerp. Memorie van toelichting, blz. 5), hebben de verdragsluitende Staten het als hoogst wenselijk beschouwd, de gelegenheid, geboden door de herziening van het Verdrag van 1905 te benutten om het aan onvermogenden mogelijk te maken zich kosteloos de bescheiden aan te schaffen, dje nodig blijken voor de uitoefening van rechtshandelingen van het burgerlijk leven, meer bepaald met het oog op net voltrekken van een huwelijk. Artikel 25 van het nieuw Verdrag bepaalt derhalve dat de onvermogenden, die onderdaan zijn van een van de verdragsluitende Staten, zich, onder dezelfde voorwaaren als de eigen onderdanen, kosteloos uittreksels utt de akten van de burgerlijke stand kunnen doen afleveren. Stukken die noodzakelijk zijn voor hun huwelijk, worden kosteloos gelegaliseerd door de diplomatieke of consulaire ambtenaren van de verdragsluitende Staten. r
VI. Lijfsdwang. Het hoofdstuk betreffende de lijfsdwang, hetzij als middel van executie, hetzij als middel tôt bewaring van rechten, in burgerlijke zaken of zaken van koophandel, is in het nieuw Verdrag ongewijzigd gebleven (zie artikel 2).
De aandacht dient te worden gevestigd op de bepaling van artikel 29 van het nieuw Verdrag, waaruit blijkt dat het Verdrag van 1 Maart 1954 dit van 1905 vervangt in de rechtsbetrekkingen tussen de Staten die het hebben bekrachtigd. Het Verdrag van 1905 blijft dus van kracht tussen de Staten die het nieuw Verdrag niet bekrachtigen enerzijds, en tussen de Staten die het bekrachtigd hebben en deze die het niet bekrachtigd hebben, anderzijds (Pari. Besch., Senaat, Zitt. 1954/1955, n 270. Wetsontwerp. Memorie van toelichting, blz 6). r
Artikel 33 bepaalt ten slotte dat het nieuw Verdrag van kracht blijft gedurende vijf jaren, te rekenen van de dagtekening aangegeven in artikel 28, lid 1, van dit Verdrag d. i . de zestigste dag, te rekenen van de nederlegging van de vierde akte van bekrachtiging bij het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland. Terwijl de nederlegging van deze vierde bekrachtigingsoorkende geschied is op 11 Februari 1957 (Italie), heeft voormelde termijn dus aanvang genomen op 12 April 1957. Het Verdrag wordt evenwel, behoudens opzegging, stilzwijgend, telkens voor vijf jaren verlengd. De opzegging moet tenminsté zes maanden voor het einde van de termijn ter kennis worden gebracht van het Ministerie van Buitenlandse Zaken van Nederland, dat daarvan aan aile andere verdragsluitende Staten mededeling zal doen. Deze opzegging heeft slechts gevolg ten opzichte van de Staat, die haar heeft gedaan, terwijl het Verdrag van kracht blijft voor de andere verdragsluitende Staten.
Er dient ten slotte te worden opgemerkt dat artikel 2 der Belgische wet van 28 Maart 1958, houdende goedkeuring van het nieuw Verdrag, de vroegere bepaling heeft overgenomen van artikel 2 der wet van 20 April 1909, waarbij het Verdrag van 17 Juli 1905 goedgekeurd werd. Deze bepaling heeft betrekking tôt de bevoegdheid en de aanleg in burgerlijke en commerciële zaken, en voorziet uitdrukkelijk dat, in afwijking van artikel 16 der bevoegdheidswet van 25 Maart 1876, de exequatur uitspraken, bedoeld bij artikel 19 van het Verdrag, (zie n 111/2 hierboven), voor hoger beroep ontvankelijk zijn, zelfs dan, wanneer de som der gedingskosten lager is dan 25 000 frank. r
25 août — 24 novembre 1958
218
J'ai l'honneur de vous prier de vouloir bien inviter les magistrats, les fonctionnaires de l'ordre judiciaire et les officiers ministériels visés plus haut dans la présente circulaire, à se conformer strictement désormais aux dispositions de la nouvelle Convention. Le Procureur général, HERMANN
DROIT INTERNATIONAL PRIVÉ. — —
ACTES
CATUM
JUDICIAIRES
SOLVI). —
PROCÉDURE CIVILE. —
ET EXTRA-JUDICIAIRES.
EXEQUATUR. —
—
COMMISSIONS
CAUTION
ROQATOIRES.
JUDICIAIRE
ASSISTANCE J U D I C I A I R E . —
CONTRAINTE PAR CORPS. — COMPÉTENCE. —
BEKAERT.
(JUDI-
ÉTAT C I V I L .
—
RESSORT.
Parquet de la Cour d'appel de Gand. D . 86/1 — D. 293 D. 203 — D . 131/6 — D. 240 ,D. 564 — D. 528. R. n° 91/58. Annexe : 1. Gand, le 24 novembre 1958. Transmis à Messieurs les Greffiers en chef de la Cour d'appel et des tribunaux de première instance. — Référendaires. — Greffers près les justices de paix. — Avoués. —• Syndic de la Chambre des huissiers de mon arrondissement. pour exécution, pour direction, Le Procureur du Roi, Pour information aux : Procureurs du Roi. — Substituts du P r o reur du Roi. — Greffiers en chef de la Cour d'appel et des tribunaux de première instance. — Référendaires. — Greffiers près les justices de paix. — Avoués. — Syndic de la Chambre des huissiers. Monsieur le Procureur du Roi, Me référant à ma circulaire du 25 août 1958 R. n° 77/58 concernant le même objet et plus spécialement l'application de la nouvelle Convention internationale relative à la procédure civile conclue à La Haye le V mars 1954 et approuvée par la loi belge du 28 mars 1958 (Moniteur belge du 11 mai 1958X je tiens à vous faire parvenir en annexe et à toutes fins utiles une liste établie à la demande de M . le procureur général à Bruxelles par les services de M . le Ministre des Affaires Etrangères et mentionnant les Etats dont les ressortissants peuvent actuellement bénéficier en Belgique de l'assistance judiciaire gratuite. Le Procureur général HERMANN
BEKAERT.
:
219
25 Augustus — 24 November 1958
lk heb de eer u te verzoeken de magistraten, ambtenaren van de rechterlijke orde, en ministeriële officieren hierboven in onderhavig rondschrijven bedoeld, uit te nodigen voortaan de bepalingen van het nieuw Verdrag stipt in acht te nemen. De Procureur-Generaal, HERMANN
BEKAERT.
INTERNATIONAAL PR1VAATRECHT. — BURGERLIJKE RECHTSVORDERING. — ROGATOIRE COMM1SSIËN. — G E R E C H T E L I J K E E N B U 1 T E N G E R E C H T E L I J K E A K T E N . — G E R E C H T E LIJKE ZEKERHEIDSTELLING ( « CAUTIO JUDICATUM SOLVI » ) . — EXEQUATUR. — GERECHTELIJKE BIJSTAND. — BURGERLIJKE STAND. — L I J F D W A N G . — B E V O E G D HEID. — AANLEG.
Parket
van het Hof van te Gent.
beroep
D. 86/1 — D. 293 D. 203 — D. 131/6 — D. 240 D. 564 — D. 528 R. n 91/58. r
Bijlage : 1. Gent, 24 November 1958. Overgemaakt aan de heren : Hoofdgriffiers van Hof van beroep en rechtbanken van eerste aanleg. — Referendarissen. — Griffiers vredegerechten. — Pleitbezorgers. — Syndic van de Kamer der deurwaarders van mijn arrondissement. Ter uitvoering tôt richtlijn De Procureur des Konings, Bestemming : P.K's. — Subst. P . K . — Hoofdgriffiers van Hof van beroep en rechtbanken van eerste aanleg. — Referendarissen. — Griffiers verdegerechten. — Pleitbezorgers. — Syndic van de Kamer der deurwaarders. Mijnheer de Procureur des
Konings, r
In aansluiting op mijn circulaire van 25 Augustus 1958- R. n 77/58, betreffende hetzelfde voorwerp, en meer bepaald de toepassing van het nieuw Internationaal Verdrag inzake de burgerlijke rechtsvordering, gesloten op 1 Maart 1954, te 's Gravenhage, en goedgekeurd door de Belgische wet van 28 Maart 1958 (Belgisch Staatsblad van 11 Mei 1958), acht ik het nuttig u, in bijlage, een op verzoek van de heer Procureur-Generaal te Brussel door de heer Minister van Buitenlandse Zaken opgemaakte lijst over te maken van de Staten, wier onderhorigen thans in België kosteloze rechtsbijstand kunnen genieten. De
Procureur-Generaal, HERMANN
BEKAERT.
220
24 novembre 1958
Annexe à la circulaire n° R.91/58 du 24 novembre 1958.
Allemagne (République fédérale). — Convention internationale relative à la procédure civile, conclue à L a Haye le 17 juillet 1905. — Remise en vigueur, à partir du 1" septembre 1952, par échange de notes datées des 13 et 14 août 1952. Australie. — Convention entre la Belgique et la Grande-Bretagne sur la caution judicatum solvi, l'assistance judiciaire gratuite et la contrainte par corps signée à Bruxelles, le 4 novembre 1932, étendue à l'Australie le 6 juillet 1935. Autriche. — Convention internationale Haye le 1" mars 1954.
relative à la procédure civile, conclue à L a
Brésil. — Convention entre la Belgique et le Brésil concernant ciaire gratuite, signée à Rio-de-Janeiro le 10 janvier 1955.
l'assistance
judi-
Bulgarie. •— Convention entre la Belgique et la Bulgarie concernant l'aide judiciaire en matière civile et commerciale, signée à Sofia le 2 juillet 1930. Canada. — Convention entre la Belgique et la Grande-Bretagne sur la caution judicatum solvi, l'assistance judiciaire gratuite et la contrainte par corps, signée à Bruxelles le 4 novembre 1932. Extension au Canada, 1 juin 1937. er
Danemark. — Convention internationale Haye le 17 juillet 1905.
relative à la procédure civile, conclue à L a
Espagne. — Convention entre la Belgique et l'Espagne, relative à l'assistance judiciaire, signée à Bruxelles le 31 mai 1872. — Convention internationale relative à la procédure civile, conclue à L a Haye le 17 juillet 1905. Finlande. —• Convention internationale Haye le 1" mars 1954.
relative à la procédure civile, conclue à L a
France. — Convention entre la Belgique et la France, relative à l'assistance judiciaire gratuite, signée à Paris le 22 mars 1870. •—• Convention internationale relative à la procédure civile, conclue à L a Haye le 17 juillet 1905. Colonies
françaises.
— Convention de L a Haye du 17 juillet 1905. Grande-Bretagne. — Convention entre la Belgique et la Grande-Bretagne sur la caution judicatum solvi, l'assistance judiciaire gratuite et la contrainte par corps, signée à Bruxelles le 4 novembre 1932.
24 November 1958
221
Bijlage van /?.91/58 dd. 24 November 1958.
Didtsland (Bondsrepubliek). — Internationaal verdrag betreffende de burgerlijke rechtspleging, gesloten te 's Gravenhage op 17 Juli 1905. — Opnieuw in werking gesteld vanaf 1 September 1952, door uitwisseling van nota's van 13 en 14 Augustus 1952. Australie. — Verdrag tussen België en Groot-Brittannie betreffende het cautio judicatum solvi, de kosteloze rechtsbijstand en de lijfsdwang, ondertekend te Brussel op 4 November 1932, uitgebreid tôt Australie op 6 Juli 1935. Oostenrijk. — Internationaal verdrag betreffende te 's Gravenhage op 1 Maart 1954.
de burgerlijke rechtspleging, gesloten
Brazilië. — Verdrag tussen België en Brazilië betreffende de kosteloze rechtsbijstand, ondertekend te Rio-de-Janeiro op 10 Januari 1955. Bulgarije. — Verdrag tussen België en Bulgarije, betreffende de rechtsbijstand burgerlijke- en handelszaken, ondertekend te Sofia op 2 Juli 1930.
in
Canada. — Verdrag tussen België en Groot-Brittannië betreffende het cautio judicatum solvi, de kosteloze rechtsbijstand en de lijfsdwang, ondertekend te Brussel op 4 November 1932. Uitbreiding tôt Canada op 1 Juni 1937. Denemarken. — Internationaal verdrag betreffende te 's Gravenhage op 17 Juli 1905.
de burgerlijke rechtspleging, gesloten
S pan je. — Verdrag tussen België en Spanje, betreffende de rechtsbijstand, ondertekend te Brussel op 31 Mei 1872. — Internationaal verdrag betreffende de burgerlijke rechtspleging, gesloten te 's Gravenhage op 17 Juli 1905. Finland. — Internationaal verdrag betreffende te 's Gravenhage op 1 Maart 1954.
de burgerlijke rechtspleging, gesloten
Frankrijk. — Verdrag tussen België en Frankrijk, betreffende de kosteloze rechtsbijstand, ondertekend te Parijs op 22 Maart 1870. — Internationaal verdrag betreffende de burgerlijke rechtspleging, gesloten te 's Gravenhage op 17 Juli 1905. Franse koloniën. — Verdrag van 's Gravenhage van 17.Juli 1905. Groot-Brittannië. — Verdrag tussen België en Groot-Brittannië betreffende het cautio judicatum solvi, de kosteloze rechtsbijstand en de lijfsdwang, ondertekend te Brussel op 4 November 1932.
222
24 novembre 1958
Possessions anglaises. — L a Convention anglo-belge du 4 novembre 1932 a été étendue à la plupart des possessions britanniques, en juin 1935. Le statut politique de certains de ces territoires ayant subi des modifications depuis cette époque, M . le Ministre des Affaires Etrangères institue une enquête en vue de savoir à quels territoires la convention est demeurée applicable. Le résultat de cette enquête vous sera communiqué ultérieurement. Hongrie. — Convention internationale relative à la procédure civile, conclue à L a Haye le 17 juillet 1905. Israël. — Convention internationale relative à la procédure civile, conclue à L a Haye le 17 juillet 1905. Italie. — Convention entre la Belgique et l'Italie, relative à l'assistance judiciaire, signée à Bruxelles le 30 juillet 1870. — Convention internationale relative à la procédure civile, conclue à L a Haye le 1" mars 1954. Luxembourg. — Convention entre la Belgique et le Grand-Duché de Luxembourg relative à l'assistance judiciaire, signée à L a Haye le 5 août 1870. — Convention internationale relative à la procédure civile, conclue à L a Haye le 1" mars 1954. Norvège. — Convention internationale relative à la procédure civile, conclue à L a Haye le 1" mars 1954. Nouvelle-Zélande. — Convention entre la Belgique et la Grande-Bretagne sur la caution judicatum solvi, l'assistance judiciaire gratuite et la contrainte par corps, signée à Bruxelles le 4 novembre 1932. étendue à la Nouvelle-Zélande le 29 août 1938. Pays-Bas. — Convention entre la Belgique et les Pays-Bas relative à l'assistance judiciaire, signée à Bruxelles le 31 octobre 1892. — Convention internationale relative à la procédure civile, conclue à L a Haye le 17 juillet 1905. Antilles néerlandaises-Surinam. — Convention internationale relative à la procédure civile, conclue à L a Haye le 17 juillet 1905. Pologne. — Convention internationale relative à la procédure civile, conclue à L a Haye le 17 juillet 1905. Portugal. —• Convention internationale relative à la procédure civile, conclue à L a Haye le 17 juillet 1905. Roumanie. — Convention entre la Belgique et la Roumanie concernant l'assistance judiciaire, signée à Bucarest le 4 mars (20 février) 1881. — Convention internationale relative à la procédure civile, conclue à L a Haye le 17 juillet 1905. Suède. — Convention internationale relative à la procédure civile, conclue à L a Haye le 1" mars 1954.
24 November 1958
223
Engelse bezittingen. — Het Anglo-Belgisch verdrag van 4 November 1932 werd uitgebreid tôt het merendeel der Britse bezittingen in Juni 1935. Aangezien het politiek statuut van sommige dezer grondgebieden sedertdien wijzigingen ondergaan heeft, stelt de heer Minister van Buitenlandse Zaken een onderzoek in ten einde te weten op welke grondgebieden het verdrag van toepassing bleef. De uitslag van dit onderzoek zal u later medegedeeld worden. Hongarije. — Internationaal verdrag betreffende te 's Gravenhage op 17 Juli 1905.
de burgerlijke rechtspleging, gesloten
Israël. — Internationaal verdrag betreffende te 's Gravenhage op 17 Juli 1905.
de burgerlijke rechtspleging, gesloten
Italie. — Verdrag tussen België en Italie, betreffende de rechtsbijstand, ondertekend te Brussel op 30 Juli 1870. — Internationaal verdrag betreffende de burgerlijke rechtspleging, gesloten te 's Gravenhage op 1 Maart 1954. Luxemburg. — Verdrag tussen België en het Groot-Hertogdom Luxemburg betreffende de rechtsbijstand, ondertekend te 's Gravenhage op 5 Augustus 1870. — Internationaal verdrag betreffende de burgerlijke rechtspleging, gesloten te 's Gravenhage op 1 Maart 1954. Noorwegen. — Internationaal verdrag betreffende te 's Gravenhage op 1 Maart 1954.
de burgerlijke rechtspleging, gesloten
Nieuw-Zeeland. — Verdrag tussen België en Groot-Brittannië betreffende het cautio judicatum solvi, de kosteloze rechtsbijstand en de lijfsdwang, ondertekend te Brussel op 4 November 1932, uitgebreid tôt Nieuw-Zeelànd op 29 Augustus 1938. Nederland. — Verdrag tussen België en Nederland betreffende de rechtsbijstand, ondertekend te Brussel op 31 October 1892. — Internationaal verdrag betreffende de burgerlijke rechtspleging, gesloten te 's Gravenhage op 17 Juli 1905. Nederlandse Antillen-Suriname. — Internationaal verdrag betreffende de burgerlijke rechtspleging, gesloten te 's Gravenhage op 17 Juli 1905. Polen. — Internationaal verdrag betreffende de burgerlijke rechtspleging, gesloten te 's Gravenhage op 17 Juli 1905. Portugal. — Internationaal verdrag betreffende de burgerlijke rechtspleging, gesloten te 's Gravenhage op 17 Juli 1905. Roemenië. — Verdrag tussen België en Roemenië betreffende de rechtsbijstand, ondertekend te Bukarest op 4 Maart (20 Februari) 1881. — Internationaal verdrag betreffende de burgerlijke rechtspleging, gesloten te 's Gravenhage op 17 Juli 1905. Zweden. — Internationaal verdrag betreffende de burgerlijke rechtspleging, gesloten te 's Gravenhage op 1 Maart 1954.
224
24-28 novembre 1958
Suisse. — Convention entre la Belgique et la Suisse concernant l'assistance judiciaire, signée à Berne le 9 septembre 1886. — Convention internationale relative à la procédure civile, conclue à L a Haye le 1" mars 1954. Tchécoslovaquie. — Convention internationale Haye le 17 juillet 1905.
relative à la procédure civile, conclue à L a
Yougoslavie. •— Convention internationale Haye le 17 juillet 1905.
relative à la procédure civile, conclue à L a
EPOUX. —
ENTRETIEN. —
DROITS ET DEVOIRS. —
PRÉSIDENT D U TRIBUNAL. —
FEMME MARIÉE. —
MESURES PROVISOIRES. —
JUGE D E PAIX.
DIVORCE. —
SÉPARATION
D E CORPS.
Parquet de la Cour d'appel de Gand. D. 34/33 — D . 35 — D . 36 D. 66 — D. 218/1 — D. 347 D. 442 — D. 446. Cire. n° 92/58. Gand, le 28 novembre 1958. r
c
Transmis à M M . : Greffier en chef trib. l inst. — Greffiers just. paix. — Président de la Chambre des notaires de mon arrondissement. Pour exécution, Pour direction, Le procureur du Roi. Destination : P. R. — Subst. P. R. — Greffiers en chef Cour d'appel et trib. 1" inst. — Greffiers just. paix. — Présidents chambres des notaires. M. le Procureur du Roi, Une loi du 30 avril 1958 a profondément modifié les dispositions du chapitre V I , titre V , livre l du Code civil relatif aux droits et devoirs respectifs des époux. r
o
Tenant compte de la situation réelle de la femme au foyer et dans la société, le législateur a mis fin à la subordination traditionnelle de la femme mariée à l'égard de son mari, telle qu'elle avait été organisée par le législateur de 1804. La nouvelle loi consacre le principe de l'égalité des droits et devoirs des époux et supprime par le fait même les principes de la puissance maritale et de l'incapacité d'action de la femme mariée. (Voyez : Doc. pari. Sénat, session 19561957, n° 69, exposé des motifs, p. 2). Pour que cette émancipation juridique soit efficace, un avant-projet de loi portant modification du droit matrimonial actuel, a été élaboré (avant-projet soumis à l'avis de la section de législation du Conseil d'Etat (voyez : Doc. pari. Chambre, session 1957-1958, n° 811/5, rapport Commission Justice, note 1 au bas de la p. 2)
24-28 November 1958
225
Zwitserland. — Verdrag tussen België en Zwitserland betreffende de rechtsbijstand, ondertekend te Bern op 9 September 1886. — Internationaal verdrag betreffende de burgerlijke rechtspleging, gesloten te 's Gravenhage op 1 Maart 1954. Tsjecho-Slovakije. — Internationaal verdrag betreffende de burgerlijke rechtspleging, gesloten te 's Gravenhage op 17 Juli 1905. Joego-Slavië. — Internationaal verdrag betreffende te 's Gravenhage op 17 Juli 1905.
ECHTGENOTEN. —
RECHTEN E N PLICHTEN. —
VREDERECHTER. — —
de burgerlijke rechtspleging, gesloten
ONDERHOUD. —
V O O R Z I T T E R DER RECHTBANK. —
GEHUWDE VROUW.
—
VOORLOPIGE M A A T R E G E L E N .
ECHTSCHEIDING. — SCHEIDING V A N T A F E L E N B E D .
Parket van het Hof van Beroep te Gent. D. 34/33 — D. 35 — D. 36 D. 6 6 — D. 218/1 — D. 347 D. 442 — D. 446. r
R. n 92/58. Gent, 28 November 1958. e
Overgemaakt aan de heren : Hoofdgriff. rechtb. I aanleg. — Griff. vredeger. — Voorzitters Kamers van notarissen van mijn arrondissement. Ter uitvoering, T ô t richtlijn, De procureur des Konings, Bestemming : P . K.'s. — Subst. P. K. — Hoofdgriff. Hof van beroep en rechtb. I aanleg. — Griff. vredeger. — Voorzitters Kamers van notarissen. e
Mijnheer de Procureur des Konings, Een wet van 30 April 1958 heeft de bepalingen van het hoofdstuk V I , titel V , boek I, van het Burgerlijk Wetboek, handelende over de wederzijdse rechten en plichten van de echtgenoten, grondig gewijzigd. Rekening houdende met de werkelijke plaats van de vrouw in het gezin en in de maatschappij, heeft de wetgever een einde gesteld aan de traditionele ondergeschiktheid van de gehuwde vrouw aan haar echtgenoot, zoals deze door de wetgever van 1804 was ingericht. De nieuwe wet huldigt het principe van de gelijkheid in rechten en plichten van de echtgenoten en heft meteen de beginselen op van het overheersend gezag van de man en van de handelingsonbekwaamheid van de gehuwde vrouw. (Zie : Parlementaire bescheiden, Senaat, Zittijd 1956-1957, n 69, memorie van toelichting, blz. 2.) r
Opdat deze juridische ontvoogding volledig doeltreffend weze werd tevens een voorontwerp van wet tôt wijziging van het huidig huwelijksvermogensrecht ingediend; voorontwerp dat thans aan net advies van de afdeling wetgeving van de Raad van State onderworpen is. (Zie : Parlementaire bescheiden, Kamer, zittijd 1957-1958, n 811/5, Verslag Commissie Justitie, blz. 2, voetnoot 1.) r
28 novembre 1958
226
En raison de l'importance de cette réforme structurelle pour le droit familial, il me paraît opportun d'attirer votre attention toute spéciale sur cette question et de vous inviter à l'étudier soigneusement (1). Voici un aperçu 30 avril 1958.
d'ensemble
des
modifications introduites par
la loi du
* L'article 214 nouveau du C . C . en vertu duquel le mariage ne modifie pas la capacité civile des conjoints constitue la base de la réforme. Cette disposition supprime le principe consacré par l'ancien article 213a du C . C . qui prévoyait la puissance maritale. Désormais les conjoints sont mis sur le même plan. Ils ont la même capacité d'action à moins qu'ils n'en aient décidé autrement par leur régime matrimonial. Ces nouveaux principes ont nécessité une adaptation du droit en vigueur. Les modifications essentielles de la loi du 30 avril 1958 concernent : I. Les devoirs respectifs des époux, II. L a compétence du juge de paix en matière de contributions aux charges du ménage, III. L a compétence du président du tribunal pour ordonner des mesures provisoires et urgentes, IV. L a compétence du président du tribunal pour ordonner des mesures provisoires pendant la procédure en divorce ou en séparation de corps, V . L a capacité de la femme mariée de poser des actes extrajudiciaires, VI. L a capacité de la femme mariée d'ester en justice, VII. L a capacité de la femme mariée d'exercer une profession, une industrie ou un commerce.
*
* I. — Devoirs respectifs des
*
époux.
Les devoirs des époux définis jadis par les articles 212, 213a, 214a et 2146 du Code civil sont désormais limités à l'obligation de cohabiter, aux devoirs de fidélité, secours et assistance, ainsi que de contribution aux charges du ménage. Nonobstant le droit accordé au mari de fixer la résidence conjugale (art. 213 nouveau), il est, comme son épouse, soumis à l'obligation de cohabiter. Cette obligation ne porte cependant pas atteinte au droit qu'ont la femme ou le mari de demander une résidence séparée s'ils ont des motifs légitimes. L'article 213 nouveau détermine la manière de fixer la résidence conjugale. Là où jadis le mari avait le droit absolu de fixer la résidence conjugale, ce droit est actuellement reconnu aux deux conjoints. En cas de désaccord, le choix du mari est déterminant, à moins que le tribunal de première instance, à la requête de l'épouse et pour des motifs légitimes, n'en décide autrement.
(1) Voyez notamment : L. Cordy, « Wet van 30 April 1958 over de wederzijdse rechten en plichten van de echtgenoten. Samenvatting van de bijzonderste wijzigingen i.v.m. het notariaat ». — T . Not. 1958, p. 113 à 121 ; W. Delva, « De bekwaamheid van de gehuwde vrouw sinds de wet van 30 April 1958 ». — R.W. 1958-1959, col. 313 à 330.
28 November 1958
227
Gelet op het belang van deze structuurhervorming voor rret tamilierecht, is het aangewezen er uw bijzondere aandacht op te vestigen en u ertoe aan te sporen ze zorgvuldig te bestuderen (1). Hierna volgt een synthetisch overzicht van de wijzigingen die de wet van 30 April 1958 ingevoerd heeft.
*
•
De basis van de hevorming wordt uitgemaakt door het nieuw artikel 214 B.W., inhoudende het principe dat de burgerlijke bekwaamheid van de echtgenoten niet veranderd wordt door het huwelijk. A l s gevolg van dit principe, wordt het oud artikel 213a B . W . dat het gezag van de man over de gehuwde vrouw verkondigde, dan ook opgeheven. De echtgenoten staan thans op dezelfde voet. Zij beschikken over dezelfde bekwaamheid tôt handelen tenware zij, bij het kiezen van hun huwelijksvermogensstelsel, er anders zouden over beslist hebben. Deze nieuwe opvatting heeft een aanpassing van het bestaande recht noodzakelijk gemaakt. De bijzonderste wijzigingen van de wet van 30 April 1958 betreffen : I. de wederzijdse plichten van de echtgenoten, II. de bevoegdheid van de vrederechter ter zake huishoudelijke onderhoudsverplichtingen, III. de bevoegdheid van de voorzitter der rechtbank ter zake voorlopige en dringende maatregelen, IV. de bevoegdheid van de voorzitter der rechtbank, ter zake voorlopige maatregelen gedurende een procédure tôt echtscheiding of scheiding van tafel en bed, V . de bekwaamheid van de gehuwde vrouw om buitengerechtelijke rechtshandelingen te verrichten, VI. de bekwaamheid van de gehuwde vrouw om in rechte op te treden, VII. de bekwaamheid van de gehuwde vrouw om een beroep of een bedrijf uit te oefenen. t* I. — De wederzijdse plichten van de echtgenoten. De echtelijke plichten vroeger door de artikelen 212, 213a, 214a en 2146 van het Burgerlijk Wetboek opgelegd, worden thans beperkt tôt de verplichting van samen te wonen, deze van getrouwheid, van wederzijdse hulp en bijstand alsmede de verplichting om gezamenlijk in de kosten van het huishouden bij te dragen. Onverminderd het recht dat aan de echtgenoot toegekend wordt om de echtelijke verblijfplaats vast te stellen (nieuw artikel 213) wordt hij net zoals zijn gade, onderworpen aan de verplichting samen te wonen. Deze verplichting maakt nochtans geen afbreuk aan het recht voor de vrouw of voor de man eèn afzonderlijke verblijfplaats aan te vragen indien zij hiertoe wettige redenen hebben. Het nieuw artikel 213 bepaalt de wijze waarop de echtelijke verblijfplaats vastgelegd wordt. Waar de man vroeger over het absoluut recht beschikte de echtelijke verblijfplaats aan te duiden, wordt dit recht thans aan beide echtgenoten toegekend. Wanneer hierover geen eensgezindheid kan bereikt worden is de beslissing van de man determinerend tenzij de rechtbank van eerste aanleg, op verzoek van de vrouw en om wettige redenen er anders zou over beschikken. (1) Zie o.m. : L . C O R D Y , Wet van 30 April 1958 over de wederzijdse rechten en plichten van de echtgenoten. Samenvatting van de bijzonderste .wijzigingen i.v.m. het notariaat, T . Not. 1958, blz. 113 tôt 121 ; W . D E L V A , De bekwaamheid van de gehuwde vrouw sinds de wet van 30 April 1958, R. W . 1958-1959, kol. 313 tôt 330.
228
28 novembre 1958
Ces motifs légitimes" peuvent avoir trait aux intérêts moraux ou matériels, soit de l'un des époux, soit de tous les deux, soit des enfants (rapport Commission Justice Sénat, session 1956-1957, Doc. 346, p. 8).
Il faut entendre par résidence conjugale : « la résidence habituelle des époux, là où ils ont établi leur foyer familial, ie centre de leur vie et de l'éducation des enfants » (ibid., p. 10). C'est dès lors le tribunal de la résidence habituelle et non celui du domicile conjugal (art. 102 et 108 du C.C.) qui est territorialement compétent pour connaître du litige relatif au choix de la résidence. Les dispositions de l'article 108 du C . C . qui stipulaient que la femme mariée n'a d'autre domicile que celui de son mari (voir article 5 de la loi du 30 avril 1958) sont abrogées. II. — Compétence charges du
du juge de paix en matière ménage.
de contribution
aux
L'article 218 du C.C. impose à chacun des époux l'obligation de contribuer aux charges du ménage, selon ses facultés et son état. Les dispositions de l'article 2146 ancien ont été considérablement étendues et améliorées. Les principales modifications sont : a) une extension de la compétence territoriale du juge de paix; l'ancienne expression « dernier domicile conjugal » a été remplacée par « dernière résidence conjugale » et les termes « ou du domicile de la partie adverse » ont été ajoutés. Outre le juge de paix de la dernière résidence conjugale, celui du domicile de la partie adverse est aussi compétent pour connaître de la procédure introduite sur base de l'article 218 alinéa 2 du C . C ; b) la catégorie des revenus qui sur autorisation du juge peuvent être perçus aux lieu et place de l'époux a été étendue. Ainsi le juge de paix pourra dorénavant donner l'autorisation de percevoir les capitaux dus aux époux par des tiers, ainsi que les revenus de la communauté administrés par le mari conformément au régime matrimonial; c) plusieurs moyens d'information ont été mis à la disposition du juge de paix pour déterminer les capacités financières des conjoints. U pourra ordonner aux époux et même aux tiers de fournir des renseignements par écrit. En cas de refus, il peut ordonner leur comparution et leur infliger éventuellement des sanctions prévues par l'article 263 du C.P.C. Sauf à l'égard des fonctionnaires de l'administration des contributions qui, en vertu du dernier alinéa de l'article 218 sont déliés du secret professionnel, ceux qui y sont tenus ne pourront l'invoquer « que dans les limites strictes établies par la jurisprudence. En dehors de ces limites tout tiers sera tenu de donner les renseignements demandés ». (Voir rapport Commission |ustice Chambre, session 1957-1958, Doc. 811, n" 5, p. 6.) Les dispositions des articles 260 et suivants du C . P . C relatives aux enquêtes par témoins ne sont pas applicables à cette matière. Il en résulte que l'article 283 du C.P.C. relatif à la récusation de témoins n'est pas applicable. (Rapport Com. Just. Sénat, session 1957-1958. Doc. 272, p. 2.) L'article 219 traite de la procédure à laquelle est soumis le recours au juge de paix, en matière de contribution aux charges du ménage. L a plupart des dispositions des articles 214c à 2146 inclus ont été maintenues. Les modifications suivantes y ont toutefois été apportées : a) le § 2 oblige le greffier à notifier le jugement aux parties, même s'il est contradictoire. Il en résulte une meilleure sauvegarde des droits des parties notamment en matière d'appel; 6) si le jugement est rendu par défaut, l'opposition doit, à peine de déchéance, être faite dans les quinze jours de la notification. Elle peut se faire dans la même forme que la demande originaire;
28 November 1958
229
Deze wettige redenen kunnen betrekking hebben op de zedelijke of stoffelijke belangen, hetzij van één echtgenoot, hetzij van beide echtgenoten, hetzij van de kinderen, verslag Commissie Justitie, Senaat, zittijd 1956-1957 Doc. 346, blz. 8). Het verzoek van de vrouw moet overeenkomstig artikel 217 B . W . ingediend worden (zie verder). Door echtelijke verblijfplaats dient men te verstaan : « de gewone verblijfplaats van de echtgenoten, daar waar zij hun haardstede, het centrum van hun feven en van de opvoeding van de kinderen hebben gevestigd ». (/d. blz. 10.) Het is derhalve de rechtbank van de gewone iverb/zï/plaats en niet deze van de echtelijke woonplaats (art. 102 en 108 B.W.) die territoriaal bevoegd is om kennis te nemen van de betwisting welke aangaande de keuze van de woning opgerezen is. Als gevolg van het nieuw artikel 213 B . W . , worden de bepalingen van het artikel 108 B . W . , die aan de vrouw geen andere woonplaats toekennen dan diegene van de man, opgeheven (zie artikel 5 van de wet van 30 April 1958). H . — De bevoegdheid van de verderechter terzake huishoudelijke onderhoudsverplichtingen. Art. 218 B.W. legt aan ieder der echtgenoten de verplichting op bij te dragen in de lasten van het huishouden naar zijn vermogen en zijn staat. De bepalingen van het oud artikel 2146 werden aanzienlijk verruimd en verbeterd. De voornaamste dezer wijzigingen zijn : a) een ruimere bepaling van de territoriaal- bevoegde vrederechter door de verandering van de oude uitdrukking « laatste echtelijke woonplaats » in « laatste echtelijke ver6if//plaats » en door de toevoeging van de woorden « of van de woonplaats van de tegenpartij ». Naast de vrederechter van de laatste echtelijke verblijfplaats is deze van de woonplaats van de tegenpartij eveneens bevoegd om kennis te nemen van de procédure ingesteld op grond van artikel 218, tweede lid van het B . W . ; 6) een verruiming van de inkomsten die het voorwerp kunnen uitmaken van een gerechtelijke macntiging tôt ontvangst in plaats van de in gebreke blijvende echtgenoot. Zo zal de vrederechter thans ook machtiging kunnen verlenen om in ontvangst te nemen aile kapitalen door derden verschuldigd aan de echtgenoten, en de inkomsten van de gemeenschap in geval de man deze inkomsten, krachtens het huwelijksvermogensstelsel beheerst; c) tenslotte het ter beschikking stellen van de vrederechter van verscheidene informatiemiddelen om de financiële mogelijkheden van de echtgenoten te bepalen. Hij zal deze laatste en zelfs de derden kunnen bevelen schriftelijke inlichtingen te verstrekken. In geval van weigering kan hij hunne verschijning bevelen en ze gebeurlijk straffen overeenkomstig artikel 263 W . B . br. Behalve wat de ambtenaren der belastingen betreft. die door het laatste lid van artikel 213 ontslagen werden van het beroepsgeheim, zullen diegenen die ertoe gehouden zijn, zich er slechts mogen op beroepen « binnen de door de rechtspraak gevestigde perken. « Buiten deze perken kan elke derde verplicht worden de gevraagde inlichtingen te verstrekken. » (Zie verslag Commissie Justitie, Kamer, zittijd 1957-1958, Doc. 811, n» 5, blz. 6.) De bepalingen van de artikelen 260 en volgende van het W . B . b.r. houdende regeling van de verhoren van getuigen zijn ter zake niet toepasselijk Hieruit volgt dat artikel 283 W . B . b.r., betreffende de wraking van getuigen evenmin vari toepassing is. (Verslag Commissie Justifie, Senaat, zitt. 1957-1958, Doc. 272, blz. 2.) Artikel 219 handelt over de rechtspleging waaraan het beroep op de vrederechter, ter zake huishoudelijke onderhoudsverplichtingen onderworpen is. Het neemt grotendeels de bepalingen van de oude artikelen 214c tôt en met 214A over na ze aan de volgende wijzigingen te hebben aangepast : a) § 2 legt aan de griffier de verplichting op het vonnis ter kennis te brengen van de partijen, zelfs indien het op tegenspraak geveld werd. Hierdoor worden de rechten van de partijen ten opzichte van een gebeurlijk beroep beter gevrijwaard. 6) werd het vonnis bij verstek gewezen dan moet het verzet, op straf van verval, binnen de vijftien dagen na de kennisgeving van het vonnis aangetekend worden. Dit kan in dezelfde vorm geschieden als de oorspronkelijke eis.
230
28 novembre 1958
c) aux termes de l'article 1", § 5, le jugement est dorénavant opposable non seulement aux tiers débiteurs au moment du prononcé, mais également aux tiers qui deviendraient ultérieurement débiteurs. Il est ainsi mis fin aux pratiques des conjoints récalcitrants qui changeaient d'occupation et d'employeur pour échapper à l'exécution du jugement; d) en vertu du § 6, le jugement reste exécutoire, nonobstant le dépôt ultérieur d'une requête en divorce ou en séparation de corps, pour autant que le tribunal pu le juge des référés n'aient pas eu à se prononcer. Cette disposition met également fin à certaines pratiques dont le but était de permettre à l'intéressé de se soustraire à l'exécution du jugement du juge de paix par le dépôt d'une requête en divorce ou en séparation de corps. Le dépôt d'une telle requête avait en effet pour conséquence de donner compétence exclusive au président du tribunal en matière de mesures provisoires (art. 268 C . C ) . L'exécution de la décision du juge de paix est permis jusqu'à ce que le tribunal ou le juge des référés ait statué sur la demande de mesures provisoires. L'article 220 reprend l'ancien texte de l'article 214/ sous cette réserve que la requête tendant à obtenir l'autorisation sollicitée est soumise au droit de timbre de 20 francs et au droit fixe d'enregistrement de 70 francs. «
*
*
III. — Compétence du président provisoires et urgentes.
du tribunal pour ordonner des mesures
L'article 221 traite des mesures urgentes et provisoires que peut prendre le président du tribunal dans l'intérêt du conjoint et des enfants, si l'un des époux manque gravement à ses devoirs. Le § 1 modifie et complète le texte de l'ancien article 214/ du C . C . er
C'est désormais le président du tribunal de la dernière résidence conjugale qui est compétent pour prendre les mesures demandées. L a mesure relative à l'interdiction d'aliéner des biens meubles ou immeubles, communs ou non, est limitée quant à sa durée; de plus, l'interdiction d'hypothéquer ces biens ou de les donner en gage et de déplacer les meubles est également prévue. L'époux qui est détenteur de certains meubles peut être obligé de donner caution ou de justifier d'une solvabilité suffisante. Ces mesures sont laissées à l'appréciation du président du tribunal sans que s'appliquent nécessairement les dispositions du titre X I V du livre III du Code civil sur le cautionnement. (Rapp. Comm. Sénat, session 1956-1957, Doc. 346, p. 23.) L a notion d'aliénation est déterminée par renvoi aux articles 1" de la loi du 16 décembre 1851 et 8 de la loi du 10 février 1908 Par acte d'aliénation, au sens de ces dispositions légales, il faut entendre : « Tous actes entre vifs à titre gratuit ou onéreux, translatifs ou déclaratifs de droits réels immobiliers autres que les privilèges et les hypothèques, y compris les actes ayant pour objet les droits respectifs des propriétaires d'étages ou de parties d'étages dans un bâtiment construit ou à construire..., les actes de renonciation à ces droits et des baux excédant neuf années, ou contenant quittance d'au moins trois années de loyer. » (Art. 1" de la loi du 16 décembre 1851.) « Les actes et jugements faisant preuve d'une convention constitutive, translative, déclarative ou extinctive d'un droit réel, autre qu'un privilège, sur un navire construit ou en construction... » (Art. 8 de la loi du 10 février 1908.)
28 November 1958
231
c) het vonnis kan thans, op grond van de bepalingen van § 5, alinéa 1, aangewend worden niet alleen tegenover de derden-schuldenaars op het ogenblik van de uitspraak, doch tevens tegenover diegenen die het nadernand zouden worden. Hiermede wordt een einde gesteld aan de klassiek geworden praktijken van de onwillige echtgenoot die om de tenuitvoerlegging van het vonnis te dwarsbomen, steeds van werkgever verandert. d) krachtens § 6 blijft, niettegenstaande de latere indiening van een eis tôt echtscheiding of tôt scheiding van tafel en bed, het vonnis uitvoerbaar zolang de reehtbank of de rechter in kortgeding geen uitspraak heeft gedaan. Hierdoor wordt eveneens een einde gesteld aan bepaalde praktijken welke tôt doel hadden zich aan de tussenkomst of aan de tenuitvoerlegging van het vonnis van de vrederechter te onttrekken door een eis tôt echtscheiding of tôt scheiding van tafel en bed in te dienen, hetgeen inderdaad tôt gevolg heeft dat, in uitvoering van de bepalingen van artikel 268 B . W . , het treffen van voorlopige maatregelen voortaan uitsluitend ressorteert onder de bevoegdheid van de voorzitter van de reehtbank. De uitvoerbaarheid van het vonnis van de vrederechter wordt thans verzekerd tôt dat de reehtbank of de rechter in kortgeding, statuerende over de gevraagde voorlopige maatregelen, uitspraak gedaan heeft. Artikel 220 neemt de oude tekst van artikel 214/ over met deze wijziging echter dat het verzoekschrift tôt het bekomen van de gevraagde machtiging onderworpen is aan het zegelrecht van 20 frank en aan het vast registratierecht van 70 frank.
*
*
*
111. — De bevoegdheid van de voorzitter der reehtbank ter zake voorlopige en dringende maategelen. Artikel 221 handelt over de dringende en voorlopige maatregelen die de voorzitter van de reehtbank in het belang van de echtgenoot en van de kinderen kan nemen wanneer een van de echtgenoten ernstig te kort komt aan zijn plichten. § 1 wijzigt en vult de tekst van het oud artikel 214; B . W . aan. Thans is het de voorzitter van dej reehtbank van de laatste echtelijke verblijfplaats die territoriaal bevoegd is om de gevraagde maatregelen te treffen. Het verbod al dan niet gemeenschappelijke roerende en onroerende goederen te vervreemden wordt in de tijd bepaald en tevens aangevuld met het verbod deze goederen te hypothekeren of in pand te geven en het verbod meubelen te verplaatsen. De echtgenoot die over bepaalde meubelen beschikt kan ertoe verplicht worden, borg te stellen of zijn voldoende gegoedheid te bewijzen. Deze maatregelen worden aan de beoordeling van de voorzitter van de reehtbank overgelaten, met dien verstande nochtans, dat de voorschriften van boek 111, titel XIV van het Burgerlijk Wetboek, betreffende de borgtocht niet noodzakelijk van toepassing zijn. (Versl. Comm. Senaat, zitt. 1956-1957. Doc. 346, blz. 23). Het begrip « vervreemden » wordt bepaald door een verwijzing naar de artikelen 1 .van de wet van 16 December 1851 en 8 van de wet van 10 Februari 1908. Overeenkomstig deze wetsbepalingen beanfwoorden aan het begrip — daad van vervreemding — « aile akten onder de Ievenden ten kostelozen of bezwarenden titel, waarbij zakelijke onroerende rechten, andere dan voorrechten en hypotheken, overgedragen of aangewezen worden, met inbegrip van de akten betreffende de respectieve rechten der eigenaars van verdiepingen of van delen van verdiepingen in een opgericht of op te richten gebouw... de akten van afstand van die rechten en de huurovereenkomsten die negen jaar te boven gaan of die kwiiting inhouden van ten minste drie jaar huur. » (Art. 1, wet van 16 December 1851). « De akten en vonnissen die tôt bewijs strekken van een overeenkomst tôt vestiging, tôt overdracht, tôt verklaring of tôt te niet gaan van een zakelijk recht, dat geen voorrecht is, op een reeds gebouwd of in aanbouw zijnde zee schip... » (Art. 8, wet van 10 Februari 1908.) De § § 2 en 3 duiden de te volgen procédure aan alsmede de wijze waarop de beschikking van de voorzitter ter kennis zal gebracht worden van de ge'iinteresseerde partij of van de derden indien de beschikking het verbod inhoudt
232
28 novembre 1958
Les § § 2 et 3 indiquent la procédure à suivre ainsi que la façon dont l'ordonnance du président sera notifiée à la partie intéressée ou aux tiers, si l'ordonnance porte interdiction d'aliéner ou d'hypothéquer des biens. Dans ce dernier cas le greffier transmettra un extrait de l'ordonnance au conservateur des hypothèques compétent afin d'en permettre la transcription dans le registre ad hoc. Cette transcription vaut pour la durée de l'interdiction fixée par l'ordonnance ou, à défaut, pour une période de six mois, sous réserve de radiation anticipée. L'ordonnance du président n'est susceptible d'autres voies de recours que l'appel du chef d'incompétence ou d'excès de pouvoir et la tierce opposition de la part de ceux auxquels l'ordonnance infligerait grief. (Exposé des motifs, Sénat, session 1956-1957, Doc. 69, p. 8.) L'article 222 traite de la publicité que peut donner l'époux à l'opposition contre l'aliénation d'un bien immeuble. Dans les cas urgents il peut en effet être utile d'informer les tiers de la procédure introduite. A cet effet, l'époux intéressé peut faire inscrire par le conservateur des hypothèques compétent une expédition de l'acte du dépôt de la requête revêtue de l'autorisation présidentielle. Le président apprécie souverainement l'opportunité de cette autorisation. (Rapport Comm. Just., session 1956-1957, Doc. 346, p. 25.) Le dernier alinéa de l'article 222 et l'article 223 du C . C . indiquent le mode de radiation de l'inscription hypothécaire de l'ordonnance présidentielle ou de l'expédition de l'acte de dépôt de la requête. L'article 224 donne un moyen de défense efficace à l'époux qui redoute l'aliénation de biens meubles ou de créances :. il peut s'opposer à l'aliénation ou au déplacement de ces valeurs. Cette opposition est faite par exploit d'huissier. Elle ne peut être faite entre les mains de l'autre époux ou de tiers, que dans les cas d'absolue nécessité et a p r è s autorisation du président. L'ordonnance du président est exécutoire sur minute. L'opposition reste valable aussi longtemps qu'il n'a pas été statué au fond sur la requête. L a Commission de la Justice de la Chambre a exprimé le désir que le président du tribunal désigne minutieusement dans son ordonnance les biens meubles faisant l'objet de l'opposition afin de ne pas faire échec à l'application de l'article 507, § 2 du C . P . (art. 6 de la loi du 30 avril 1958) qui réprime l'aliénation ou le déplacement de ces biens après opposition (rapport, session 1957-1958, Doc. 811, n° 5, p. 9). L'article 225 entache de nullité tout acte accompli en violation d'une ordonnance d'interdiction d'aliénation ou de déplacement rendue par le président du tribunal. Cette nullité ne peut être soulevée que par l'époux préjudicié. Elle sort ses effets erga omnes. Pour ne pas nuire aux rapports juridiques, l'action en nullité doit être introduite endéans les trois mois de l'expiration du délai de validité de l'ordonnance. L'article 226 énonce les règles auxquelles sont soumises les convocations et notifications émanant du greffier, du juge de paix ou du président du tribunal. Les parties ont le choix entre la procédure simplifiée et le recours à l'huissier. En ce qui concerne la procédure simplifiée, la notification est, nonobstant toute preuve contraire, présumée accomplie cinq jours a p r è s celui de la remise du pli à la poste. L'article 6 de la loi du 30 avril 1958 soumet s l'application de l'article 507 du C . P . toute personne qui, dans son intérêt et en dépit de l'interdiction d'aliénation ou de déplacement édictée par le président du tribunal, détruit, d é g r a d e ou détourne des meubles.
[
28 November 1958
233
onroerende goederen te vervreemden of te hypothekeren. In dit laatste geval zal de griffier een uittreksel van de beschikking overmaken aan de bevoegde hypotheekbewaarder ten einde de overschrijving ervan mogelijk te maken in het register ad hoc. De overschrijving geldt voor de in de beschikking bepaalde duur van het verbod of, bij gebrek aan deze bepaling, voor een termijn. van zes maanden tenzij vroegere doorhaling Tegen de beschikking van de voorzitter kunnen geen andere rechtsmiddelen aangewend worden dan het hoger beroep wegens onbevoegdheid of machtsoverschrijding en het derdenverzet vanwege diegenen die door deze beschikking benadeeld werden. (Memorie van toelichting, Senaat, zittijd 1956-1957, Doc. 69, blz. 8.) Artikel 222 handelt over de openbaarheid welke de echtgenoot geven kan aan zijn verzet tegen de vervreemding van een onroerend goed. In spoedseisende gevallen kan het inderdaad aangewezen zijn de derden in kennis te stellen van de ingeleide procédure. Daarom kan de belanghebbende echtgenoot een uitgifte van de akte van indiening van het verzoekschrift, bekleed met de machtiging van de voorzitter, door de bevoegde hypotheekbewaarder doen overschrijven. De voorzitter oordeelt souverein over de gepastheid van deze machtiging. (Verslag Comm. Just., zitt. 1956-1957, Doc. 346, blz. 25.) De laatste alinéa van artikel 222, alsmede artikel 223 B . W . stippen aan hoe de doorhaling geschieden kan van de hypothécaire overschrijving van de beschikking van de voorzitter of van de uitgifte van de akte van indiening van het verzoekschrift Artikel 224 stelt een doeltreffend verweermiddei ter hand van de echtgenoot die de vervreemding van roerende goederen of van schuldvorderingen vreest, ni. het verzet tegen de vervreemding of de verplaatsing van deze waarden. Dit verzet geschiedt bij deurwaardérsexploot. Het kan slechts in handen van de andere echtgenoot of van derden gedaan worden, in gevallen van v o l strekte noodzakelijkheid en na machtiging door de voorzitter. De beschikking van de voorzitter is uitvoerbaar op de miniiut. Het verzet blijft van kracht zolang over het verzoekschrift ten gronde niet beslist is geweest. De Commissie voor de Justitie van de Kamer heeft de wens uitgedrukt dat de voorzitter der reehtbank in zijn beschikking de roerende goederen, die het voorwerp uitmaken van het verzet, zorgvuldig zou vernoemen ten einde de toepassing van artikel 507, tweede lid van het S.W.B. (art. 6, van de wet van 30 April 1958), welke de vervreemding of de verplaatsing van deze goederen na verzet bestraft, niet te schaden. (Verslag, zittijd 1957-1958, Doc. 811, n 5, blz. 9.) r
Artikel 225 beteugelt met nietigheid iedere rechtshandeling welke in tegenstrijd met het door de voorzitter uitgevaardigd vervreemdings of verplaatsingsverbod zou gesteld geweest zijn. Deze nietigheid kan slechts à a n g e v r a a g d worden door de benadeelde echtgenoot. Zij heeft uitwerking ten opzichte van allen. Ten einde de rechtsbetrekkingen tussen de burgers niet te schaden, moet de vordering tôt nietigheid ingesteld worden binnen de drie maanden na het verstrijken van de geldigheidstermijn van de beschikking. Artikel 226 bepaalt de regelen waaraan de oproepingen en kennisgevingen onderworpen worden die uitgaan van de griffier van de vrederechter, of, van de voorzitter van de reehtbank. Partijen hebben de keuze tussen de vereenvoudigde rechtspleging en het ambt van de deurwaarder. W a t de vereenvoudigde rechtspleging betreft wordt, niettegenstaande elk tegenbewijs de kennisgeving vermoed te zijn geschied vijf dagen na de dag waarop de omslag bij de post werd afgegeven. Artikel 6 van de wet van 30 April 1958 onderwerpt aan de toepassing van artikel 507 S.W. ieder persoon die in zijn belang, en in weerwil van het vervreemdings- of verplaatsingsverbod uitgevaardigd door de voorzitter van de reehtbank meubelen vernielt, beschadigt of wegmaakt.
234
28 novembre 1958 IV. — Compétence du président du tribunal pour ordonner des mesures provisoires pendant la procédure en divorce ou en séparation de corps.
L'article 3 de la loi du 30 avril 1958 comporte une innovation importante. Cette disposition confère au président du tribunal une compétence identique à celle du juge de paix, telle que celle-ci est organisée par l'article 218 nouveau C . C , pour statuer pendant la procédure en divorce ou en séparation de corps sur les mesures provisoires. Le président peut autoriser l'époux préjudicié à percevoir le salaire ou d'autres sommes d'argent et i l peut à cet effet employer tous les moyens d'investigation dont dispose actuellement le juge de paix en vertu de l'article 218. L a procédure prévue par l'article 219 n'est cependant pas celle prévue en matière de référé, exception faite pour l'ordonnance présidentielle qui est opposable aux tiers débiteurs présents et à venir. (Voyez rapport Corn. just. Chambre, session 1957-1958, Doc. 811, n° 5, p. 12.)
V . — Capacité
de la femme mariée de poser des actes extrajudiciaires.
Sous le régime précédent la femme mariée n'avait, en principe, sauf dans certains cas bien déterminés, aucune capacité juridique sans l'autorisation du mari ou du tribunal. Cette incapacité générale était prévue par les articles 217, 219 et 221 anciens du C.C. L'article 1 de la loi du 30 avr/7 1958 a abrogé ces dispositions et les a remplacées par un article 214 nouveau du C . C . consacrant le principe fondamental important d'après lequel la femme majeure conserve toute sa capacité civile lorsqu'elle contracte mariage à moins que son régime matrimonial n'ait dérogé à cette règle. er
A présent, la femme mariée majeure est capable de poser tous actes extrajudiciaires.
personnellement
Cette disposition comporte l'abrogation de toutes les dispositions légales existantes contraires à ce nouveau principe. L'article 7, § 1 , de la loi du 30 avril 1958 a énuméré les dispositions modifiées. er
Pour remédier à l'incapacité qui résulte du contrat de mariage, l'article 8, 3 ° , de la loi du 30 avril 1958 permet à la femme, si l'autorisation requise lui est refusée, de la demander au tribunal; l'article 226sexies du C . C . (5° de l'art. 8 de la loi du 30 avril 1958) suspend cette incapacité si le mari est absent, interdit ou dans l'impossibilité de manifester sa volonté ou, s'il a été condamné à une peine criminelle, pendant la durée de l'exécution de la peine. Un deuxième alinéa a été ajouté à l'article 47ti du C . C . qui dispose que chacun des époux est de droit curateur de son conjoint mineur et que si l'un et l'autre sont mineurs, la curatelle est organisée conformément à l'article 480 du C.C. (art. 4 de la loi du 30 avril 1958). Cette disposition nouvelle est la conséquence logique de l'article 214 nouveau du C.C.
*
*
VI. — Capacité de la femme mariée d'ester en justice. Les dispositions des articles 215 et 218 anciens du C . C . qui, hormis les cas prévus par l'article 216 ancien, soumettaient l'action en justice de la femme mariée à l'autorisation du mari ou du tribunal, sont également abrogées.
28 November 1958
235
IV. — De bevoegdheid van de voorzitter der rechtbank ter zake voorlopige maatregelen gedurende een procédure tôt echtscheiding of scheiding van tafel en bed. Artikel 3 van de wet van 30 April 1958 voert een belangrijke nieuwigheid in door aan de voorzitter van de rechtbank, bij het treffen van de voorlopige maatregelen gedurende een procédure van echtscheiding of van scheiding van tafel en bed, dezelfde bevoegdheid toe te kennen als deze die aan de verderechter wordt toegekend door het nièuw artikel 218 B . W . De voorzitter mag het loon of andere geldsommen overdragen aan de benadeelde echtgenoot en hij kan te dien einde beroep doen op al de opsporingsmiddelen waarover de vrederechter krachtens artikel 218, thans beschikt. De procédure voorzien door artikel 219 B . W . is echter niet toepasselijk op het optreden van de voorzitter in kortgeding, ter uitzondering nochtans van de bepaling waardoor de beschikking van de voorzitter ook kan ingeroepen worden tegenover toekomstige derden-schuldenaars. (Zie verslag Comm. Just., Kamer, zitt. 1957-1958, Doc. 811, n 5, blz. 12.) r
* V . — De bekwaamheid rechtshandelingen
van de gehuwde vrouw om te verrichten.
buitengerechtelijke
Onder het oude stelsel kon de gehuwde vrouw, ter uitsluiting van bepaalde uitzonderingen, in principe op geldige wijze geen enkele rechtshandeling verrichten zonder toestemming van haar echtgenoot of van de rechtbank. Deze algemene onbekwaamheid werd door de oude artikelen 217, 219 en 221 B . W . verkondigd. Artikel 1 van de wet van 30 April 1958 heeft deze bepalingen opgeheven en vervangen door het nieuw artikel 214 B . W . waarin het belangrijk grondbeginsel gehuldigd wordt, dat de meerdejarige vrouw haar burgerlijke bekwaamheid volledig behoudt wanneer zij in het huwelijk treedt tenzij haar huwelijksvermogensstelsel van deze regel zou afgeweken zijn. Thans is de gehuwde meerderjarige vrouw derhalve bekwaam persoonlijk aile buitengerechtelijke rechtshandelingen te verrichten. o Dit heeft tôt gevolg dat al de bestaande wetsbepalingen welke met dit nieuw principe tegenstrijdig zijn opgeheven worden. Artikel 7, § 1, van de wet van 30 April 1958 heeft een reeks dezer gewijzigde bepalingen opgesomd. Ter bestrijding van de onbekwaamheid welke voor de gehuwde vrouw uit haar huwelijkscontract zelf zou kunnen voortvloeien, biedt artikel 8 van de wet van 30 April 1958 haar, in zijn § 3 de mogelijkheid aan, in geval men haar de vereiste machtiging weigert, deze aan de rechtbank aan te vragen, terwijl artikel 226sexies B . W . (S 5 van art. 8 der wet van 30 April 1958) de voormelde onbekwaamheid opheft in geval van afwezigheid of van ontzetting van de man, wanneer hij in de onmogelijkheid verkeert zijn w i l te laten kennen of wanneer hij veroordeeld werd tôt een criminele straf, gedurende de uitvoering ervan. Tenslotte werd aan artikel 476 B . W . een tweede lid toegevoegd waardoor bepaald wordt dat ieder van de echtgenoten van rechtswege curator is over zijn minderjarige echtgenoot en dat de curatele geregeld wordt overeenkomstig artikel 480 B . W . indien beiden minderjarig zijn. (Art. 4, wet van 30 April 1958.) Deze nieuwe bepaling is het logisch gevolg van het nieuw artikel 214 B . W .
* VI. — De bekwaamheid treden.
*
van de gehuwde vrouw om in rechte op te
De bepalingen van de oude artikelen 215 en 218 B . W . welke het optreden in rechte lijn van de gehuwde vrouw onderwerpen aan de machtiging van haar echtgenoot of van de rechtbank, ter uitzondering van de gevallen voorzien door het oud artikel 216 B.W., werden eveneens opgeheven.
236
28 novembre 1958
Actuellement, la femme mariée est capable d'ester en justice de sa propre autorité à moins que son régime matrimonial ne s'y oppose. Dans ce cas, l'article 22%ter nouveau du C . C . lui permet, à défaut d'autorisation du mari, de la demander au tribunal. L'article 2266/s nouveau lui permet également, quel que soit son régime matrimonial, d'ester en justice, sans autorisation, dans toutes les contestations relatives aux biens dont elle a l'administration pour autant que l'action ait trait à cette administration, et dans les litiges relatifs aux droits qui lui sont reconnus pour l'exercice d'une profession, d'une industrie ou d'un commerce. Les dispositions des articles 226bis et ter nouveaux du C . C . correspondent en grande partie à celles des anciens articles 216, 3° et 219 du C. C .
VII. — Capacité de la femme mariée industrie ou un commerce.
d'exercer
une profession,
une
er
En vertu des anciens articles 223a et 2236, § 1 du C . C , la femme mariée ne pouvait exercer ni profession, ni industrie ou :ommerce sans l'autorisation du mari ou du tribunal. L'article 215 nouveau § 1", du C. C. consacre le principe selon lequel chaque époux a le droit d'exercer une profession, une industrie ou un commerce sans le consentement du conjoint. Chaque époux peut toutefois s'adresser au tribunal pour faire interdire au conjoint l'exercice d'une profession ou d'une activité déterminée si cette activité devait être de nature à porter un préjudice sérieux à ses intérêts ou à ceux de ses enfants mineurs. L'exercice des fonctions et mandats publics échappe cependant à cette interdiction. Par fonctions, il faut entendre non seulement celles qui relèvent du droit de nomination dévolu au Roi mais également les fonctions qui peuvent être assimilées aux emplois visés au littera a dé l'article 3 de l'arrêté royal du 2 octobre 1937 relatif au statut des agents de l'Etat. Par mandats publics, il faut entendre tous les mandats d'ordre politique (rapport Com. |ust. Sénat, session 1956-1957, Doc. 346, p. 16). ^ Signalons encore que conformément aux prescriptions de l'article 215, le législateur a formellement prévu dans l'article 7 de la loi que les fonctions de notaire sont accessibles aux femmes et que l'autorisation maritale n'est plus requise pour l'exercice des fonctions de magistrat, avoué, bourgmestre, échevin, secrétaire communal ou receveur communal, ou pour l'exercice de la profession d'avocat (art. 7, § 13 de la loi du 30 avril 1958). • Si la femme mariée n'avait pas commencé l'exercice de la profession, de l'industrie ou du commerce, elle devrait patienter jusqu'à ce que le tribunal ait statué sur le recours, à moins qu'en attendant la décision du tribunal, le juge des référés lui ait donné l'autorisation provisoire d'exercer cette profession, cette industrie ou ce commerce. L a Commission de la Justice du Sénat a souligné dans son rapport que le recours prévu par l'article 215 du C . C . ne .peut avoir d'effets sur la validité des conventions conclues avec des tiers en vue de l'exercice de la profession, de l'industrie ou du commerce (Doc. 346, p. 17). L'article 216 règle l'usage du nom du conjoint dans les relations professionnelles ou commerciales de l'époux qui exerce une profession, une industrie ou un commerce distincts. A cet effet le législateur a repris en grande partie les dispositions de l'ancien article 2136 sous cette réserve toutefois qu'à présent le retrait de l'autorisation accordée ouvre un recours devant le tribunal compétent.
*
L'article 217 règle la procédure à suivre lorsqu'un des conjoints veut user du droit de faire opposition au choix de la résidence conjugale (art. 213) ou à 1 exercice d'une profession (art. 215) où à l'usage du nom de l'autre époux dans ses relations commerciales ou professionnelles (art. 216). Ce recours est introduit
28 November 1958
237
Thans is zij bekwaam eigenmachtig in rechte op te treden, tenzij haar huwelijksvermogensstelsel zulks beletten zou. In dit geval laat het nieuw artikel 226/er B . W . haar toe, bij gebrek aan toestemming van de man, deze machtiging aan de reehtbank aan te vragen. Het nieuw artikel 2266/s B . W . laat haar tevens toe, ongeacht het huwelijksvermogensstelsel, zonder machtiging in rechte op te treden in aile geschillen betreffende de goederen waarover zij het beheer heeft ,voor zover dit optreden op dit beheer betrekking heeft, of in de geschillen betreffende de rechten die haar voor de uitoefening van een beroep, van een nijverheids- of van een handelsbedrijf zijn toegekend. De bepalingen van de nieuwe artikelen 226bis en ter B . W . , stroken grotendeels met diegenen van de oude artikelen 216, 3° en 219 B . W .
*
*
VII. — De bekwaamheid van de gehuwde vrouw om een beroep of een bedrijf uit te oefenen. Krachtens de oude artikelen 223A en 2236, eerste lid B . W . kon de vrouw geen handel drijven noch een beroep uitoefenen zonder machtiging van haar echtgenoot of van de reehtbank. Het nieuw artikel 215 B . W . huldigt thans in zijn eerste lid het beginsel dat iedere echtgenoot het recht heeft een beroep, een nijverheids- of een handelsbedrijf uit te oefenen zonder toestemming van de andere echtgenoot. Echter kan ieder echtgenoot zich tôt de reehtbank wenden ten einde aan de andere verbod op te leggen een bepaald beroep of een bepaalde bedrijvighèid uit te oefenen zo aan deze activiteit een ernstig nadeel voor zijn belangen of voor deze van zijn minderjarige kinderen mocht verbonden zijn. Aan dit verbod ontsnappen nochtans de uitoefening van openbare ambten en mandaten. Door deze ambten dienen te worden verstaan niet alleen diegen waarvoor de Koning het benoemingsrecht heeft doch tevens de ambten, welke kunnen gelijkgesteld worden met diegene bedoeld bij littera a, van artikel 3, van het koninklijk besluit van 2 October 1937 betreffende het statuut van het Rijkspersoneel. Onder openbare mandaten dienen verstaan te worden aile mandaten van politieke aard. (Verslag Comm. Just., zitt. 1956-1957, Doc. 346, blz. 16.) Wijzen wij erop dat, in overéenstemming met de voorschriften van het nieuw artikel 215, de wetgever in artikel 7 dér wet uitdrukkelijk bepaald heeft dat het ambt van notaris foegankelijk is voor de vrouwen en dat geen echtelijke machtiging meer vereist is voor het uitoefenen van de ambten van magistraat, pleitbezorger, burgemeester, schepen, gemeentesecretaris en gemeenteontvanger, of voor het uitoefenen van het beroep van advokaat. (Art. 7, § 13, der wet van 30 April 1958.) Mocht de gehuwde vrouw het beroep of het) bedrijf waartegen haar echtgenoot zich verzet nog niet aangevangen hebben, dan zal zij moeten wachten tôt wanneer de reehtbank over het verbod gestatueerd heeft, tenzij de voorzitter in kortgeding, in afwachting van de uitspraak van de reehtbank, voorlopig met de uitoefening van dit beroep of dit bedrijf zou ingestemd hebben. De Commissie van |ustitie van de Senaat heeft in haar verslag onderstreept dat het verzet voorzien door artikel 215 B.W., geen uitwerking kan hebben op de geldigheid van met derden aangegane overeenkomsten, met het oog op de uitoefening van het beroep of van het bedrijf. (Doc. 346, blz. 17.) Artikel 216 regelt het gebruik van de naam van de andere echtgenoot in de beroeps- of handelsbetrekkingen van de echtgenoot die een afzonderlijk beroep uitoefent of handel drijft. Te dien einde heeft de wetgever grotendeels de bepalingen van het oud artikel 2136 overgenomen met deze wijziging echter dat tegen de intrekking van de gegeven machtiging thans verzet kan aangetekend worden bij de bevoegde reehtbank.
Artikel 217 regelt de te volgen rechtspleging wanneer een van de echtgenoten gebruik w i l maken van zijn recht om zich te verzetten tegen de keuze van de echtelijke verblijfplaats (art. 213), het uitoefenen van een beroep (art. 215)
238
28 novembre 1958
devant le tribunal de la résidence conjugale, par requête déposée au greffe. Le ministère d'avoué est facultatif. L a procédure a lieu en chambre du conseil. Le jugement, tant contradictoire que par défaut est, à la requête de l'un des époux, notifié par le greffier à l'autre époux. L'opposition doit être faite et l'appel interjeté dans les quinze jours de la notification. L'opposition peut se faire dans les mêmes formes que la demande originaire, c'est-à-dire par requête déposée au greffe. Le dernier paragraphe de l'article 217 du C . C . fixe certaines règles destinées à permettre l'exécution efficace des jugements portant interdiction d'exercer une activité qui nécessite une inscription au registre du commerce. L'article 226quinquies (art. 8, 4° de la loi du 30 avril 1958) déroge aux prescriptions antérieures de l'article 220 du C.C. Cet article prévoit que le mari est responsable de l'activité personnelle de la femme s'il existe une communauté entre eux et que la femme exerce son activité avec l'accord exprès du mari. L'article 226septies (art. 8, 6° de la loi du 30 avril 1958) traite enfin des biens réservés de la femme mariée. Ces dispositions ne sont que temporaires. Elles visent à maintenir en vigueur les prescriptions existantes pour que la femme mariée, dont la capacité d'action pourrait être limitée par son régime matrimonial, puisse bénéficier de ces prescriptions favorables en attendant la modification du droit matrimonial actuel. Les termes de l'article 226septies sont ceux des articles 224a, 2246, 224c, 224d, 224e et 224/ anciens du C.C. Une modification importante a cependant été apportée aux dispositions de l'ancien article 2246. L a compétence territoriale du tribunal civil qui doit connaître des litiges entre époux, au sujet de la prétendue mauvaise administration imputée à la femme, n'est plus déterminée par le dernier domicile conjugal mais bien par la dernière résidence conjugale. L'article 234 du C.C. a également été modifié en ce sens. L a compétence territoriale du tribunal appelé à connaître d'une demande en divorce pour cause déterminée, dépend de la dernière résidence conjugale ou du domicile du défendeur (art. 2 de la loi du 30 avril 1958). Le Procureur général, (Signé) H E R M A N N
BEKAERT.
28 November 1958
239
of het gebruik van de naam van de andere echtgenoot in zijn eigen bedrijfsbetrekkingen (art. 216). Dit verzet wordt bij de rechtbank van de echtelijke verblijfplaats ingesteld door middel van een ter griffie neergelegd verzoekschrift. De tussenkomst van een pleitbezorger is vrij. Dé procédure geschiedt in raadkamer. Het vonnis wordt, zowewl bij verstek als op tegenspraak, op verzoek van een der echtgenoten, door de griffier ter kennis gebracht van de andere echtgenoot. Het verzet en het beroep moeten ingesteld worden binnen de vijftien dagen van deze kennisgeving. Het verzet kan geschieden in dezelfde vorm als de oorspronkelijke eis d.w.z. bij een ter griffie ingediend verzoekschrift. In het laatste lid van artikel 217 B . W . worden enkele regelen vastgelegd om een doeltreffende tenuitvoerlegging mogelijk te maken van de vonnissen die verbod inhouden een werkzaàmheid uit te oefenen waarvoor een inschrijving vereist is in het handelsregister. Artikel 265quinqiiies (art. 8, 4", der wet van 30 April 1958) wijkt af van de vroegere voorschriften van artikel 220 B . W . door te bepalen dat de man instaat voor de gevolgen van de persoonlijke activiteit van de vrouw zo tussen hen gemeenscliap bestaat en de vrouw haar activiteit met de uitdrukkelijke instemming van de man vervult. U
Artikel 226septies (art. 8, 6 der wet van 30 April 1958) handelt tenslotte over de voorbehouden goederen van de gehuwde vrouw. Deze bepalingen zijn slechts tijdelijk. Zij strekken ertoe de op dit stuk bestaande voorschriften van kracht te bewaren opdat de gehuwde vrouw, wier handelingsonbekwaamheid door haar huwelijkstelsel mocht beperkt zijn, van deze gunstige voorschriften verder zou kunnen genieten in afwachting van de wijziging van het huidig huwelijksvermogensrecht. De termen van het artikel 226septies zijn deze welke in de oude artikelen 224a, 2246, 224c, 224d, 224e, en 224/ B . W . verv'at zijn. Een belangrijke wijziging werd echter aan de bepalingen van het oud artikel 2246 gebracht. De territoriale bevoegdheid van de burgerlijke rechtbank die kennis moet nemen van de betwistingen welke tussen de echtgenoten opgerezen zijn over het beweerde wanbeheer van de vrouw, wordt tharis niet meer bepaald door de laatste echtelijke woonplaats doch wel door de laatste echtelijke verblijfplaats. Artikel 234 B . W . werd eveneens in die zin gewijzigd. De territoriale bevoegdheid van de rechtbank geroepen om kennis te nemen van een vordering tôt echtscheiding wegens een bepaalde oorzaak, wordt thans afhankelijk gesteld van de laatste echtelijke verblijfplaats of van de woonplaats van de verweerder. (Art. 2 der wet van 30 April 1958.) De Procureur-Generaal, HERMANN BEKAERT.
Table alphabétique
SERVICES
GENERAUX.
Comptabilité générale et budget. B U D G E T du Ministère de la Justice pour l'exercice 1958. ( L . 30 avril 1958.) Cours et tribunaux. T R I B U N A L D E C O M M E R C E . — Saint-Nicolas. — Nombre de juges. ( A . R. 9 d é cembre 1958.) Frais de justice. E X P E R T S . — Désignation. (Cire. 3 décembre 1958.) FRAIS D E T R A N S P O R T D E S T E M O I N S . ( A . R. 16 décembre 1958.) I N T E R P R E T E S E T T R A D U C T E U R S . — Indemnités liquidées à leur profit. Etablissement des fiches 281 E et des relevés n° 325. (Cire. 19 mars 1958.) TARIF D E S FRAIS E T D E P E N S E N M A T I E R E CIVILE E T C O M M E R C I A L E . (Cire. 20 octobre 1958.) Notariat. Agglomération bruxelloise. — Nombre de notaires. ( A . R. 23 mai 1958.) Canton de justice de paix de Wetteren. •— Nombre de notaires. (A. R.'23 mai 1958.) Agglomération liégeoise. — Nombre de notaires. ( A . R. 23 mai 1958.) T R A N S F E R T de la résidence du notaire à Adegem à Maldegem. ( A . R. 31 octobre 1958.)
242
Table alphabétique
ADMINISTRATION DES CULTES, DONS, LEGS, FONDATIONS. Culte catholique. ANNEXES : Quartier dit « Het Vanneken », à Zwevezele. Erection. (A. R. 17 mars 1958.) Quartier dénommé Berkenrode, à Schoten. Erection. (A. R. 14 mai 1958.) Quartier dénommé « Hof van Riet », à Mortsel. Erection. (A. R. 22 mai 1958.) Quartier d é n o m m é « Nieuwstad », à Fumes. Erection. ( A . R. 16 juillet 1958.) Quartier dénommé « Het Keur », à Termonde. Erection. (A. R. 23 juillet 1958.) Hameau Brand-Hooidonk, à Retie. Erection. (A. R. 28 juillet 1958.) Centre de la commune de Bierghes. Erection. (A. R. 28 juillet 1958.) Quartier situé le long de la chaussée de Mons, à Quenast. Erection. ( A R. 4 août 1958.) Commune de Nederboelare. Erection. (A. R. 11 août 1958.) Annexe Saint-Christophe, à Klerken. Suppression. (A. R. 15 septembre 1958.) Annexe Hof van Riet, à Mortsel. Suppression. (A. R. 15 septembre 1958.) Quartier situé aux alentours du chemin de fer, de l'hôpital et de l'avenue Baudouin, à Wilrijk. Erection. ( A . R. 15 septembre 1958.) Quartier dénommé « Konijnenberg », à Vosselaar. Erection. (A. R. 3 novembre 1958.) Quartier d'Over-Heembeek, à Neder-Over-Heembeek, ville de Bruxelles. Erection. (A. R. 3 novembre 1958.) C H A P E L A I N . — Création d'une place de chapelain près la chapellenie Sainte-Barbe, à Ressaix. (A. R. 14 mai 1958.) CHAPELLEN1ES : Quartier de l'avenue de Ghellinck, à Hove. Erection. (A. R. 17 mars 1958.) Quartier dit « De Meiboom », à Roulers. Erection. (A. R. 17 mars 1958.) Quartiers situés au sud de la paroisse-succursale du Sacré-Cœur, à Blauwput commune de Kessel-Lo. Erection. (A. R. 17 mars 1958.) Quartiers d é n o m m é s Luipegem, Kloostersstraat, Grote Heide, Sint-Amandse steenweg et Boskant, à Bornem. Erection. (A. R. 24 mars 1958.) Quartier de Trieu, à Ressaix. Erection. (A. R. 14 mai 1958.) Chapellenie Saint-Jean, à Weelde. Suppression. (A. R. 16 juillet 1958.) Quartier de la Chapellenie Notre-Dame Médiatrice, à Nijverzele, commune de Opwijk. Suppression. (A. R. 28 juillet 1958.) Chapellenie de Tuylt, à Kuringen. Suppression. (A. R. 28 juillet 1958.) Chapellenie de Wommelgem. Suppression. (A. R. 28 juillet 1958.) Quartier de la chapellenie de Witgoor, à Dessel. Suppression. (A. R. 15 septembre 1958.) Partie sud-ouest de la paroisse-succursale Saint-Augustin, à Forest. Erection. (A. R. 15 septembre 1958.) Partie nord de la paroisse-succursale de Sint-Job-in-'t Goor. Erection. (A. R. 15 septembre 1958.) Quartier dénommé Le Bas de Saint-Gilles réuni aux parties contiguës du territoire de la commune de Saint-Gilles. Erection. (A. R. 18 septembre 1958.) Hameaux de Sur-Cortil et Louvetain, à Tilff. Erection. (A. R. 18 septembre 1958.) D E S S E R V A N T . — Création d'une place de desservant près la paroisse-succursale Notre-Dame Médiatrice, à Ypres. (A. R. 28 avril 1958.)
Table alphabétique
243
PAROISSES-SUCCURSALES : Quartier dénommé L a Coquinie. Erection. (A. R. 17 mars 1958.) Quartier de l'annexe de Bruyères, à Jupille, réuni à la partie contiguë de la paroisse-succursale de Bois-de-Breux, à Grivegnée. Erection. ( A . R. 17 mars 1958.) Modifications des circonscriptions de la paroisse-succursale Saint-Vincent de Paul, à Branst, commune de Bornem. (A. R. 24 mars 1958.) Modification des circonscriptions de la paroisse-succursale Notre-Dame, à Branst, commune de Bornem. (A. R. 24 mars 1950.) Modifications des circonscriptions de la paroisse-succursale Saints-Jean et Amand, à Oppuurs. (A. R. 24 mars 1958.) Modification des circonscriptions de la paroisse-succursale Notre-Dame, à Bornem. (A. R. 24 mars 1958.) Quartiers d é n o m m é s Val-Potet et L a Bergerie au Val-Saint-Lambert, à Seraing. Erection. (A. R. 24 mars 1958.) Quartier dénommé « Kruisstraat », à Ypres. Erection. (A. R. 28 avril 1958.) Modification de la circonscription des paroisses-succursales du Coeur Immaculé de Marie, à Aartselaar, Sainte Marie Madeleine, à Reet, et du Sacré-Cœur de Jésus, à Boom. (A. R. 19 mai 1958.) Quartier de la chapellenie Saint Jean, à Weelde. Erection. (A. R. 16 juillet 1958.) Quartier de la chapellenie Notre-Dame Médiatrice, à Nijverzele, commune d'Opwijk. Erection. (A. R. 28 juillet 1958.) Chapellenie de Tuylt, à Kuringen. Erection. (A. R. 28 juillet 1958.) Chapellenie de Wommelgem. Erection. ( A . R. 28 juillet 1958.) Annexe Saint Christophe, à Klerken. Erection. (A. R. 15 septembre 1958.) Quartier de l'annexe Saint Christophe, à Klerken. Erection. ( A . R. 15 septembre 1958.) Annexe Hof van Riet, à Mortsel. Erection. ( A . R. 15 septembre 1958.) Chapellenie de Witgoor, à Dessel. Erection. (A. R. 15 septembre 1958.) Modification aux circonscriptions de la paroisse-succursale Saint-Bernard, à Sluys, commune de Mol. (A. R. 15 septembre 1958.) Modification des circonscriptions de la paroisse-succursale Sainte-Alène, à SaintGilles. (A. R. 18 septembre 1958.) Quartier de l'annexe de Bergendries, à Lokeren. Erection. (A. R. 18 septembre 1958.) Territoire formé de parties réunies des paroisses-succursales Saint Michel, à SintMichiels, Saint André et Saint Bavon, à Sint-Andries. Erection. ( A . R. 18 septembre 1958.) Quartier dénommé « Het Westveld », à Sint-Amandsberg. Erection. (A. R. 30 octobre 1958.) VICAIRES : Création d'une deuxième place de vicaire près la paroisse-succursale Saint |oseph, à Merksem. (A. R. 17 mars 1958.) Création d'une troisième place de vicaire près la paroisse-succursale Notre-Dame Médiatrice, à Turnhout. ( A . R. 17 mars 1958.) Création d'une première place de vicaire près la paroisse-succursale Sainte Agathe, à Putkapel, commune de Wilsele. ( A . R. 17 mars 1958.) Création d'une deuxième place de vicaire près la paroisse-succursale du ChristRoi, à Bruxelles. (A. R. 17 mars 1958.) Création d'une troisième place de vicaire près la paroisse-succursale Saint Remy, à Angleur. (A. R. 17 mars 1958.)
244
Table alphabétique
Création d'une première place de vicaire près la paroisse-succursale Saint Joseph, à Halvenweg, commune de Zonhoven. (A. R. 17 mars 1958.) Création d'une première place de vicaire près la paroisse-succursale Notre-Dame de Banneux, a Hasselt et à Kuringen. (A. R. 17 mars 1958.) Création d'une troisième place de vicaire près la paroisse-succursale Saint-Albert, à Zwartberg, commune de Genk. (A. R. 17 mars 1958.) Suppression de la deuxième place de vicaire près la paroisse-succursale NotreDame Médiatrice, à Ypres. (A. R. 28 avril 1958.) Suppression de la place de vicaire près la paroisse-succursale Saint Etienne. (A. R. 14 mai 1958.) Suppression de la place de vicaire près la paroisse-succursale Saint Nicolas, à Herfelingen. (A. R. 18 juin 1958.) Création d'une seconde place de vicaire près la paroisse-succursale Saint Servais, à Wemmel. (A. R. 18 juin 1958.) Transfert de la place de vicaire près la paroisse-succursale de Saint Nicolas, à Perk, à la deuxième place de vicaire près la paroisse-succursale Saint Paul, à Woluwe-Saint-Pierre. (A. R. 28 juillet 1958.) Transfert de la troisième place de vicaire près la paroisse-succursale Saint Roch, à Bruxelles, à la deuxième place de vicaire près la paroisse-succursale NotreDame de Stockel, à Woluwe-Saint-Pierre. (A. R. 28 juillet 1958.) Création d'une deuxième place de vicaire près la paroisse-succursale Vincent, à Hove. (A. R. 22 septembre 1958.)
Saint
Création d'une deuxième place de vicaire près la paroisse-succursale Saint Benoît, à Mortsel. (A. R. 22 septembre 1958.) Création d'une deuxième place de vicaire près la paroisse-succursale Saints Pierre et Paul, à Wommelgem. (A. R. 22 septembre 1958.) Création d'une deuxième place de vicaire près la paroisse Notre-Dame de l'Assomption, à Anderlecht. (A. R. 22 septembre 1958.) Création d'une troisième place de vicaire près la paroisse-succursale Saint Vincent de Paul, à Scheutveld, commune d'Anderlecht. (A. R. 22 septembre 1958.) Création d'une deuxième place de vicaire près la paroisse-succursale Saint [oseph, à Evere. (A. R. 22 septembre 1958.) Création d'une troisième place de vicaire près la paroisse-succursale Sainte Anne, à Auderghém. (A. R. 22 septembre 1958.) Création d'une deuxième place de vicaire près la paroisse-succursale Notre-Dame de la Consolation, à Uccle. (A. R. 22 septembre 1958.) Création d'une quatrième place de vicaire près la paroisse-succursale NotreDame du Sacré-Cœur, à Etterbeek. (A. R. 22 septembre 1958.) Création d'une deuxième place de vicaire près la paroisse-succursale Saint Egide, à Groot-Bijgaarden. (A. R. 22 septembre 1958.) Création d'une place de vicaire près la paroisse-succursale du Christ-Roi, à Gand. (A. R. 22 septembre 1958.) Création d'une troisième place de vicaire près la paroisse Notre-Dame, à Grivegnée. ( A . R. 22 septembre 1958.) Création d'une deuxième place de vicaire près la paroisse-succursale Saint Martin, à Tamines. (A. R. 22 septembre 1958.) Culte israélite. E T A B L I S S E M E N T d'un conseil d'administration pour la gestion des intérêts temporels du culte de la synagogue israélite du rite portugais ou sépharadite, à Bruxelles. (A. R. 23 juin 1958.)
Table alphabétique
245
M I N I S T R E - O F F I C I A N T . — Création d'une place de ministre-officiant près la synagogue israélite du rite portugais ou sépharadite, à Bruxelles. (A. R. 23 juin 1958.) Création d'une place de ministre-officiant près la synagogue israélite orthodoxe de Bruxelles-Anderlecht. (A. R. 23 juin 1958.) Culte protestant évangélique. P A S T E U R . — Seconde place de pasteur à l'église d'Eupen. — Création. (A. R. 28 janvier 1958.) — Suppression de l'indemnité annuelle au pasteur dt l'église d'Eupen pour frais de route et de séjour. (A. R. 28 janvier 1958.) Dons et legs. Séminaire. — Fondation de bourses d'études. — Legs. (A. R. 21 avril 1958.) Fondation M . et Mme Emile Van Doren de Raikem. — Legs. (A. R. 2 juin 1958.) Séminaire. Fondation Poncelet. Legs. (A. R. 14 mai 1958.) Fondation de bourses d'études. Fondation Bougsain-Deladrière. — Réclamation. (A. R. 21 février Fondation Bohler. (A. R. 21 avril 1958.) Fondation M . et Mme Emile V a n Doren de Raikem. (A. R. 2 juin 1958.) Fondation Poncelet. (A. R. 14 mai 1958.)
ADMINISTRATION
DES ETABLISSEMENTS
1958.)
PENITENTIAIRES.
Affaires générales. DETENUS : Colis familial pour détenus. (Cire. 20 novembre 1958.'> Transfèrement. (Cire. 10 décembre 1958.) Détenus libérés. — Aide. (Cire. 19 décembre 1958.) Comptabilité. Dispositions budgétaires pour l'exercice 1958. (Cire. 9 janvier 1958.) Cotisation pour la pension des employés occupés moins de deux heures par jour. (Cire. 20 février 1958.) Cotisation pour la pension des employés occupés moins de deux heures par Jour. (Cire. 10 juin 1958.) F R A C T I O N D E F R A N C . — Suppression. (Cire. 9 décembre 1958.) Bureau d'étude. ACTION POSTPENITENTIAIRE : Surveillance psychiatrique. 17 février 1958.) — Aide aux détenus libérés. (Cire. 6 mars 1958.)
(Cire.
CENTRE MEDICO-CHIRURGICAL : Classification des détenus (Cire. 25 mars 1958.) — Fiches médicales des détenus. (Cire. 26 mars 1958.)
246
Table alphabétique
C O N T R O L E psychiatrique des détenus libérés. (Cire. 8 juillet 1958.) C O R R E S P O N D A N C E S : Correspondance à caractère personnel ou confidentiel. (Cire. 8 mars 1958.) — Correspondance avec des autorités diplomatiques étrangères. (Cire. 14 juillet 1958.) D E F E N S E S O C I A L E : Création d'une section de défense sociale à la prison de Turnhout. (Cire. 27 mars 1958.) DETENUS : Admission à Wortel de c o n d a m n é s âgés. (Cire. 28 janvier 1958.) Action de la direction de l'éducation des forces armées auprès des militaires incarcérés. (Cire. 4 février 1958.) Evasion. (Cire. 21 février 1958.) Aide aux détenus libérés. (Cire. 11 avril 1958.) Transfèrement. (Cire. 24 juin 1958.) Classification. — Condamnés correctionnels récidivistes dont la peine dépasse cinq ans. (Cire. 2 juillet 1958.) Examen médical. (Cire. 8 octobre 1958.) E T R A N G E R S . — Bulletin de situation légale. (Cire. 6 septembre 1958.) L I B E R A T I O N C O N D I T I O N N E L L E . — Propositions pour les libérés provisoires (Cire. 16 mai 1958.) P R E V E N U S . — Visites au parloir commun. (Cire. 24 mai 1958.) P R E V E N U S M I L I T A I R E S . — Visites en parloir commun. (Cire. 9 juillet 1958.) V A G A B O N D S . — Gratifications. (Cire. 3 mai 1958.)
ADMINISTRATION
DE LA SURETE
PUBLIQUE.
Police des étrangers. B U L L E T I N de renseignements concernant les étrangers. — Envoi. — Groupement. (Cire. 27 février 1958.) P E R M I S D E SEJOUR. — Contrôle. — Renouvellement. (Cire. 7 juillet 1958.) E T R A N G E R S . — Taxe de séjour. ( L . 14 mars 1958.) L O G E X P O . — Contrôle des voyageurs. (L. 13 mars 1958.) T I T R E S D E SEJOUR. — Exonération de la taxe. (Cire. 29 mai 1958.) Mention « non A . P. » apposée sur le titre de séjour ou sur le document couvrant le séjour en Belgique de certains é t r a n g e r s . (Cire. 11 avril 1958.)
Table alphabétique
ADMINISTRATION
247
DE LA LEGISLATION.
Direction de la législation pénale. C O D E P E N A L M I L I T A I R E . (L. 27 février 1958.) E X T R A D I T I O N . •— Belgique-France. — Transmission des avis de remise. (Cire. 6 mai 1958.) J U G E M E N T S . — Appel du procureur du Roi contre un jugement. — Avis à donner au prévenu et à son conseil. (Cire. 13 mai 1958.) POLICE D E ROULAGE : Procès-verbaux dressés à charge de contrevenants demeurant à l'étranger. — Transmission des copies. (Cire. 9 avril 1958.) Législation et règlements sur la police du roulage. — Modifications. (L. 15 avril 1958.) Direction de la législation civile et commerciale. C A N T O N S D E JUSTICES D E PAIX. Namur. Nombre et durée des audiences. (A. R. 30 janvier 1958.) Termonde. Nombre et durée des audiences. (A. R. 3 mars 1958.) Loi déterminant le siège et le ressort des justices de paix de l'arrondissement judiciaire de Tongres. (L. 13 mai 1958.) C O D E CIVIL : Paternité. Filiations et adoption. Modification de certaines dispositions du Code civil. (L. 10 février 1958.) Droits et devoirs des époux. (L. 30 avril 1958.) Capacité de la femme mariée et du mineur à certains dépôts d'épargne. (L. 30 avril 1958.) E T A T CIVIL : Actes d'état civil dressés pendant l'occupation dans la partie belge annexée abusivement à l'Allemagne en mai 1940. Date à laquelle ces actes seront remplacés par des photocopies. (A. R. 12 décembre 1958.) Application de la loi du 10 février 1958 modifiant certaines dispositions du Code civil (livre 1, titres VII et VIII) relatives à la paternité, à la filiation et à l'adoption. (Cire. 15 avril 1958.) N A T I O N A L I T E . — Traité du 24 septembre 1956 relatif à la rectification de la frontière belgo-allemande. Droit d'option prévu par l'article 2 de la loi du 28 avril 1958! (Cire. 25 août 1958.) O R G A N I S A T I O N JUDICIAIRE : Modification. (L. 28 avril 1958.) Fusion des cantons judiciaires de Huy et de Héron. ( L . 20 mai 1958.) Justice de paix et tribunaux de police. Nombre et durée des audiences. Jours et heures d'ouverture des greffes. (A. R. 22 mai 1958.) Vacances judiciaires. (L. 10 février 1958.)
248
Table alphabétique
Répartition des cantons de justice de paix d'après leur population. ( A . R. 23 juin 1958.) Règlement de l'ordre de service du tribunal de commerce de Bruxelles. ( A . R. 15 juillet 1958.) Règlement de l'ordre de service du tribunal de première instance de Marche-enFamenne. ( A . R. 9 août 1958.) Ordre de service du tribunal de commerce de Mons. (A. R. 25 août 1958.) Répartition des cantons de justice de paix d'après la population. (A. R. 8 septembre 1958.) Justice de paix de Genk. Nombre et durée des audiences ordinaires. Jours et heures d'ouverture des greffes. (A. R. 6 octobre 1958.) Règlement de l'ordre de service du tribunal de commerce de Louvain. (A. R. 3 novembre 1958.) Attributions des chambres au sein des conseils de guerre permanents et y instituant des chambres temporaires. ( A . R. 24 décembre 1958.) S O C I E T E S C O M M E R C I A L E S . •— Loi sur les sociétés commerciales. Modifications. (L. 6 janvier 1958.) T R I B U N A U X D E P R E M I E R E I N S T A N C E . — Règlement d'ordre de service du tribunal de première instance d'Ypres. (A. R. 30 avril 1958.) T R I B U N A U X D E P O L I C E . — Anvers. Nombre et durée des audiences. (A. R. 8 janvier 1958.) — Statistique. (Cire. 30 janvier 1958.)
OFFICE
DE LA PROTECTION
DE
L'ENFANCE.
Comptabilité. Pécule de vacances à octroyer aux convoyeurs et convoyeuses. (C. 18 mars 1958.) Envoi à l'administration centrale, avant le 5 de chaque mois, d'un « Etat mensuel des recettes et des dépenses ». (Cire. 28 mars 1958.) Date de prise en recette des allocations familiales payées à l'établissement par assignation postale. (Cire. 19 mai 1958.) Instruction à l'usage des comptables des deniers des établissements d'observation et d'éducation de l'Etat. (Cire. 6 juin 1958.) Fraction de franc : Suppression. (Cire. 15 décembre 1958.) Arrondissement au franc des sommes à décaisser par le trésor. (Cire. 17 décembre 1958.) Législation et contentieux. MINEURS DE JUSTICE : Informations à envoyer au département en cas d'application des dispositions du chapitre II de la loi du 15 mai 1912 sur la protection de l'enfance. (Cire. 11 avril 1958.) Informations à envoyer au département en cas d'application des dispositions du chapitre I " de la loi du 15 mai 1912 sur la protection de l'enfance. (Cire. 11 avril 1958.)
Table alphabétique
240
Service économique. E C O N O M A T S . — Instructions. (Cire. 18 septembre 1958.) J O U R N E E D ' E N T R E T I E N . — Coût de la journée d'entretien dans les établissements d'éducation de l'Etat pendant l'année 1958. (Cire. 27 octobre 1958.) Service pédagogique et d'inspection. FRAIS D E R O U T E . — Réunion des psychiatres. Frais de route et de séjour. (Cire. 15 juillet 1958.) L I B E R A T I O N de mineurs confiés au groupe des institutions publiques de l'Etat. (Cire. 22 octobre 1958.) L I B E R A T I O N de mineurs confiés au groupe des institutions publiques de l'Etat. (Cire. 29 octobre 1958.) MINEURS : Congrès mondial de l'enfance, à Bruxelles, 20-26 juillet 1958. (Cire. 2 mai 1958.) Tatouages. (Cire. 11 décembre 1958.) PERSONNEL : Demandes de participation à des activités tombant dans le cadre de la formation professionnelle du personnel. Dépenses à imputer sur l'article 15. ( C i r e . 22 mars 1958.) Rapports ou notes d'observation. (Cire. 17 février 1958.) Visites aux établissements. (Cire. 1 mars 1958.) Visites à l'Exposition universelle et internationale de Bruxelles 1958. (Cire. 20 juin 1958.) Personnel. Intérims. — Réglementation. (Cire. 3 mai 1958.)
CIRCULAIRES
COUR
D E S P A R Q U E T S GÉNÉRAUX
D'APPEL DE BRUXELLES.
A C C I D E N T S D E T R A V A I L . — Accord. — Homologation. — Assureur. — Représentation. — Greffier. — Personnel. (Cire. 16 janvier 1958.) A S S I S T A N C E JUDICIAIRE. — Convention internationale de L a Haye du 1" mars 1954. — Ressortissants étrangers qui peuvent bénéficier en Belgique de l'assistance judiciaire. —• Délivrance gratuite d'extraits d'actes de l'état civil. — Procédure civile. — Actes judiciaires et extrajudiciaires. — Caution judicatum solvi. — Exequatur. — Contrainte par corps. — Commission rogatoire. — Compétence. — Ressort. (Cire. 12 novembre 1958.) E T R A N G E R S . — Inscription au registre de commerce. — Carte professionnelle prévue par arrêté royal du 16 novembre 1939. — Production non requise par la loi du 30 mai 1924. (Cire. 21 octobre 1958.) E X T R A D I T I O N . — Arrestation provisoire en vue d'extradition. — Commission rogatoire urgente. — Demande adressée en Belgique par radiogramme d'Interpol. (Cire. 13 juin 1958.) G R E F F I E R A S S U M E . — Serment préalable. •— Régularité. — Constatation légale. (Cire. 5 mars 1958.) G R E F F I E R S E T P E R S O N N E L des greffes des Cours et Tribunaux. — Statuts. — Loi du 20 décembre 1957. (Cire. 25 juin 1958.) L E G I T I M A T I O N d'enfants adultérins. (Cire. 20 juin 1958.) P R O S T I T U T I O N . — Suppression de la réglementation officielle de la prostitution. (Loi du 21 août 1948.)-— Interdiction d'exploiter certains établissements ou d'y être employé (art. 382 du Code pénal). — Prise en cours. — Effets. — Durée. (Cire. 26 février 1958.)
COUR
D'APPEL DE GAND.
DROIT INTERNATIONAL PRIVE : Procédure civile. — Commission civile. — Commissions rogatoires. — Actes judiciaires et extrajudiciaires. — Caution judiciaire (judicatum solvi). — Exequatur. — Assistance judiciaire. — Etat civil. — Contrainte par corps. — Compétence. — Ressort. (Cire. 25 août 1958.) Procédure civile. •— Commissions rogatoires. — Actes judiciaires et extrajudiciaires. — Caution judiciaire( (judicatum solvi). — Exequatur. — Assistance judiciaire. — Etat civil. — Contrainte par corps. — Compétence. — Ressort. (Cire. 24 novembre 1958.)
Table alphabétique
251
E P O U X . — Droits et devoirs. — Entretien. — Femme mariée. — Juge de paix. — Président du tribunal. — Mesures provisoires. — Divorce. — Séparation de corps. (Cire. 28 novembre 1958.) E T R A N G E R S . — Citation. — Jugement. — Actes judiciaires en matière pénale. — Signification. — Procureur du Roi. — Huissiers. (Cire. 9 janvier 1958.) P R I V I L E G E D E J U R I D I C T I O N . — Fonctionnaires supérieurs. — Conseil d'Etat. (Cire. 29 avril 1958.) P R O C E D U R E P E N A L E M I L I T A I R E . — Militaires en congé illimité. — Militaires en service actif. — Poursuites simultanées. — Compétence. (Cire. 8 mai 1958.) R E H A B I L I T A T I O N . — Récidive. — Délai d'épreuve. (Cire. 27 juin 1958.) S A L L E S D E S P E C T A C L E E T D E C I N E M A . — Interdiction de fumer. — Règlement général pour la protection du travail. — Ordonnances communales de police. (Cire. 16 mai 1958.) T R A N S A C T I O N S . — Lésions corporelles involontaires. (Cire. 18 février 1958.) V A G A B O N D A G E . — Etrangers. (Cire. 8 mai 1958.)
Alfabetische lijst
ALGEMENE
DIENSTEN.
Algemene comptabiliteit en begroting. B E G R O T I N G van het 30 april 1958.)
Ministerie
van Justitie voor
het
dienstjaar
1958
(W.
Gerechtskosten. D E S K U N D I G E N . — Aanwijzing van deskundigen. (O. 3 december 1958.) R E I S K O S T E N van de getuigen. (K. B . 16 december 1958.) T A R I E F der "gerechtskosten in burgerlijke en handelszaken. (O. 20 oktober 1958.) T O L K E N E N V E R T A L E R S . — Zending van fichen 281 E en van de opgaven nr. 325 betreffende de vergoedingen uitbetaald aan de vertalers en tolken. (O. 19 maart 1958.) Notariaat. Brusselse agglomeratie. — Aantal notarissen. (K. B . 23 mei 1958.) Kanton van het vredegerecht Wetteren. — Aantal notarissen. ( K B . 23 mei 1958.) Luikse agglomeratie. — Aantal notarissen. (K. B . 23 mei 1958.) Overbrenging van de standplaats van notaris te Adegem naar Maldegem. (K. B . 31 oktober 1958.) Hoven en rechtbanken. R E C H T B A N K E N V A N K O O P H A N D E L . — Sint-Niklaas. — Aantal rechters. (K. B . 9 december 1958.)
254
Alfabetische lijst
BESTUUR VAN DE EREDIENSTEN. SCHENKINGEN. — LEGATEN. — STICHTINGEN. Eredienst (katholieke). ANNEXEN : Wijk genaamd Het Vanneken, te Zwevezele. — Oprichting. (K. B. 17 maart 1958.) Wijk genaamd Berkenrode, te Schoten. — Oprichting. (K. B . 14 mei 1958.) Wijk genaamd « Hof van Riet », te Mortsel. — Oprichting. (K. B. 22 mei 1958.) Wijk Nieuwstad, te Veurne. — Oprichting. (K. B. 16 juli 1958.) Wijk genaamd Het Keur, te Dendermonde. — Oprichting. (K. B . 23 juli 1958.) Gehucht Brand-Hooidonk, te Retie. — Oprichting. (K. B. 28 juli 1958.) Centrum der gemeente Bierk. — Oprichting. (K. B . 28 juli 1958.) Wijk gelegen langs de steenweg op Bergen, te Quenast. — Oprichting. (K. B. 4 augustus 1958.) Gemeente Nederboelare. •— Oprichting. (K. B. 11 augustus 1958.) Annexe van de Heilige Christoffel, te Klerken. — Afschaffing. ( K . B . 15 september 1958.) Hof van Riet, te Mortsel. — Afschaffing. (K. B . 15 september 1958.) Wijk gelegen in de omgeving van de spoorweg, het gasthuis en de Boudewijnlaan, te Wilrijk. — Oprichting. (K. B. 15 september 1958.) Wijk Konijnenberg, te Vosselaar. — Oprichting. (K. B . 3 november 1958.) Wijk van Over-Heembeek, te Neder-over-Heembeek, stad Brussel. — Oprichting. (K. B. 3 november 1958.) HULPPAROCH1EN : Wijk der annexe genaamd « Les Bruyères », te Jupille, samen met het daaraanpalende gedeelte van de hulpparoehie van Bois-de-Breux, te Grivegnée. — Oprichting. (K. B. 17 maart 1958.) Wijk genaamd « La Coquinie ». — Oprichting. K. B. (17 maart 1958.) Grenswijziging van de hulpparoehie van de Heilige Vincentius a Paulo, te Branst, gemeente Bornem. (K. B. 24 maart 1958.) Grenswijziging van de hulpparoehie van Onze Lieve Vrouw, te Branst, gemeente Bornem. (K. B. 24 maart 1958.) Grenswijziging van de hulpparoehie van de Heilige Joannes en Amandus, te Oppuurs. (K. B. 24 maart 1958.) Grenswijziging van de hulpparoehie van Onze Lieve Vrouw, te Bornem. (K. B . 24 maart 1958.) Wijken genaamd « Val-Potet » en « L a Bergerie », op Val-Saint-Lambert, te Seraing. — Oprichting. (K. B . 24 maart 1958.) Wijk Kruisstraat, te Ieper. — Oprichting. (K. B . 28 april 1958.) Wijziging van de gebiedsomschrijving van de hulpparochiën van het Onbevlekte Hart van Maria, te Aartselaar, van de -Heilige Maria Magdalena, te Reet, en van het Heilig Hart van Jezus, te Boom. (K. B . 19 mei 1958.) Wijk der kapelanij van de Heilige Joannes, te Weelde. — Oprichting. (K. - B. 16 juli 1958.) Kaoelanij van Onze Lieve Vrouw Middelares, te Nijverzele, gemeente Opwijk. — Oprichting. (K. B. 28 juli 1958.) Kapelanij van T u y l t / t e Kuringen. — Oprichting. (K. B . 28 juli 1958.) Kapelanij van Wommelgem. — Oprichting. (K. B . 28 juli 1958.)
Alfabetische lijst
255
Wijk der annexe van de Heilige Christoffel, te Klerken, vérenigd met de daaraanpalende gedeelten van de gemeente Houthulst. — Oprichting. (K. B . 15 september 1958.) Wijk der annexe Hof van Riet, te Mortsel. — Oprichting. (K. B . 15 september 1958.) Wijk der kapelanij van Witgoor, te Dessel. — Oprichting. (K. B . 15 september 1958.) Wijziging van de gebiedsomschrijving van de hulpparochie van de Heilige Berriardus, te Sluys, gemeente M o l . (K. B . 15 september 1958.) Wijziging van de gebiedsomschrijving van de hulpparochie van de Heilige Alena, te Sint-Gillis. (K. B. 18 september 1958.) Wijk der annexe van Bergendries, te Lokeren. — Oprichting. (K. B . 18 september 1958.) Grondgebied gevormd door verenigde gedeelten der hulpparochiën van de Heilige Michiels, te Sint-Michiels, van de Heilige Andries en van Sint-Baafs, te Sint-Andries. — Oprichting. (K. B . 18 september 1958.) Wijk Het Westveld, te Sint-Amandsberg. — Oprichting. K. B . (30 oktober 1958.) K A P E L A N E N . — Oprichting van een plaats van kapelaan bij de kapelanij van de Heilige Barbara, te Ressaix. (K. B . 14 mei 1958.) KAPELANIJEN : Wijk genaamd De Meiboom, te Roeselare. — Oprichting. (K. B . 17 maart 1958.) Wijk van de Ghellincklaan, te Hove. — Oprichting. (K. B. 17 maart 1958.) Wijken gelegen in het zuiden van de hulpparochie van het Heilig-Hart, te Blauwput, gemeente Kessel-Lo. — Oprichting. ( K . B . 17 maart 1958.) Wijken Luipegem, Kloosterstraat, Grote Heide, Sint-Amandse steenweg en Boskant, te Bornem. — Oprichting. (K. B. 24 maart 1958.) Wijk genaamd Trieu, te Ressaix. — Oprichting. (K. B. 14 mei 1958.) Kapelanij van de Heilige Joannes, te Weelde. — Afschaffing. (K. B . 16'juli 1958.) Kapelanij van Onze Lieve Vrouw Middelares, te Nijverzele, gemeente Opwijk. •— Afschaffing. (K. B . 28 juli 1958.) Kapelanij van Tuylt, te Kuringen. — Afschaffing. (K. B . 28 juli 1958.) Kapelanij te Wommelgem. — Afschaffing. (K. B . 28 juli 1958.) Kapelanij van Witgoor, te Dessel. — Afschaffing. (K. B . 15 september 1958.) Zuid-Westelijk gedeelte der hulpparochie van de Heilige Augustinus, te Vorst. — Oprichting. (K. B . 15 september 1958.) Noordelijk gedeelte der hulpparochie te Sint-Job-in-'t-Goor. — Oprichting. (K. B. 15 september 1958.) Wijk genaamd « Le Bas de Saint-Gilles », vérenigd met de daaraanpalende gedeelten van het grondgebied der gemeente Sint-Gillis. — Oprichting. (K. B. 18 september 1958.) Gehuchten genaamd Cortil en Louvetain, te Tilff. — Oprichting. (K. B. 18 september 1958.) K E R K B E D 1 E N A A R S . — Oprichting van een plaats van kerkbedienaar bij de hulpparochie van Onze Lieve Vrouw Middelares, te leper. (K. B . 28 april 1958.) ONDERPASTOORS. : Oprichting van een derde plaats van onderpastoor bij de hulpparochie van de Heilige Albert, te Zwartberg, gemeente Genk. (K. B . 17 maart 1958.) Oprichting van een eerste plaats van onderpastoor bij de hulpparochie van Onze Lieve Vrouw van Banneux, +e Hasselt, en Kuringen. (K. B . 17 maart 1958.)
256
Alfabetische lijst
Oprichting van een eerste plaats van onderpastoor bij de hulpparoehie van de Heilige Jozef, te Halvenweg, gemeente Zonhoven. ( K . B . 17 maart 1958.) Oprichting van een derde plaats van onderpastoor bij de hulpparoehie van de Heilige Remigius, te Angleur. (K. B . 17 maart 1958.) Oprichting van een tweede plaats van onderpastoor bij de hulpparoehie van de Heilige Jozef, te Merksem. (K. B . 17 maart 1958.) Oprichting van een derde plaats van onderpastoor bij de hulpparoehie van Onze Lieve Vrouw Middelares, te Turnhout. ( K . B . 17 maart 1958.) Oprichting van een eerste plaats van onderpastoor bij de hulpparoehie van de Heilige Agatha, te Putkapel, gemeente Wilsele. (K. B . 17 maart 1958.) Oprichting van een tweede plaats van onderpastoor bij de hulpparoehie van Kristus-Koning, te Brussel. (K. B . 17 maart 1958.) Afschaffing van een tweede plaats van onderpastoor bij de hulpparoehie van de Heilige Niklaas, te Ieper. (K. B . 28 april 1958.) Afschaffing van de plaats van onderpastoor bij de hulpparoehie van de Heilige Stephanus, te Ressaix. (K. B . 14 mei 1958.) Afschaffing van de plaats van onderpastoor bij de hulpparoehie van de Heilige Niklaas, te Herfelingen. (K. B . 18 juni 1958.) Oprichting van een tweede plaats van onderpastoor bij de hulpparoehie van de Heilige Servatius, te Wemmel. (K. B . 18 juni 1958.) Overdracht van de plaats van onderpastoor bij de hulpparoehie van de Heilige Niklaas, te Perk, naar de tweede plaats van onderpastoor bij de hulpparoehie van de Heilige Paulus, te Sint-Pieters-Woluwe. (K. B . 28 juli 1958.) Overdracht van de derde plaats van onderpastoor bij de hulpparoehie van de Heilige Rochus, te Brussel, op de tweede plaats van onderpastoor bij de hulpparoehie van Onze Lieve Vrouw, te Sint-Pieters-Woluwe. ( K . B . 28 juli 1958.) Oprichting van een tweede plaats van onderpastoor bij de hulpparoehie van de Heilige Laurentius, te Hove. (K. B . 22 september 1958.) Oprichting van een tweede plaats van onderpastoor bij de hulpparoehie van de Heilige Benedictus, te Mortsel. (K. B . 22 september 1958.) Oprichting van een tweede plaats van onderpastoor bij de hulpparoehie van de Heilige Pieter en Pauwel, te Wommelgem. ( K . B . 22 september 1958.) Oprichting van een tweede plaats van onderpastoor bij de hulpparoehie van Onze Lieve Vrouw Hemelvaart, te Anderlecht. (K. B . 22 september 1958.) Oprichting van een derde plaats van onderpastoor bij de hulpparoehie van de Heilige Vincentius a Paulo, te Scheutveld, gemeente Anderlecht. (K. B . 22 september 1958.) Oprichting van een tweede plaats van onderpastoor bij de hulpparoehie van de Heilige Jozef, te Evere. (K. B . 22 september 1958.) Oprichting van een derde plaats van onderpastoor bij de hulpparoehie van de Heilige Anna, te Oudergem. (K. B . 22 september 1958.) Oprichting van een tweede plaats van onderpastoor bij de hulpparoehie van Onze Lieve Vrouw van de Troost, te Ukkel. (K. B . 22 september 1958.) Oprichting van een vierde plaats van onderpastoor bij de hulpparoehie van Onze Lieve Vrouw van het Heilig Hart, te Etterbeek. ( K . B . 22 september 1958.) Oprichting van een tweede plaats van onderpastoor bij de hulpparoehie van de Heilige Egidius, te Groot-Bijgaarden. (K. B . 22 september 1958.) Oprichting van een eerste plaats van onderpastoor bij de hulpparoehie van Christus-Koning, te Gent. (K. B . 22 september 1958.) Oprichting van een derde plaats van onderpastoor bij de parochie van Onze Lieve Vrouw, te Grivegnée. (K. B . 22 september 1958.) Oprichting van een tweede plaats vân onderpastoor bij de hulpparoehie van de Heilige Martinus, te Tamines. (K. B . 22 september 1958.)
Alfabetische lijst
257
Eredienst (protestants-evangelische). P R E D I K A N T . — Kerk van Eupen. — Reis- en verblijfskosten. — (K. B . 28 januari 1958.) Kerk van Eupen. — Oprichting. (K. B . 28 januari 1958.)
Afschaffing.
Eredienst (Israélitische). BED1ENAAR : Oprichting van een plaats van officiërend van de Portugese of Serapharaditische Oprichting van een plaats van officiërend synagoog van Brussel-Anderlecht. (K.
bedienaar bij de israélitische synagoog ritus, te Brussel. (K. B . 23 juni 1958.) bedienaar bij de orthodoxe israélitische B . 23 juni 1958.)
R A A D V A N B E H E E R . — Bij de Israélitische synagoog van de Portugese of Serapharaditische ritus, te Brussel. — Aanstelling. (K. B . 28 juni 1958.) Schenkingen en legaten. SEMINARIE : Studiebeurzenstichting. — Legaat. (K. B . 21 april 1958.) Stichting M . en Mevr. Emile V a n Doren de Raikem. — 2 juni 1958.) Stichting Poncelet. — Legaat. (K. B . 14 mei 1958.)
Legaten. (K. B .
Studiebeurzenstichtingen. Stichting Stichting Stichting Stichting
Bougrain-Deladrière. — Bezwaarschrift. ( K . B . 21 februari 1958.) Bohler. (K. B . 21 april 1958.) M . en Mevr. Emile Van Doren de Raikem. (K. B. 2 juni 1958.) Poncelet. (K. B. 14 mei 1958.)
BESTUUR DER STRAFINRICHTINGEN. Algemene zaken. GEDETINEERDEN : Familiale colli voor gedetineerden. (O. 20 november 1958.) Overbrenging. (O. 10 december 1958.) Hulp aan ontslagen gedetineerden. (O. 19 december 1958.) Comptabiliteit. B E G R O T I N G . — Schikkingen in verband met de begroting voor het dienstjaar 1958. (O. 9 januari 1958.) F R A N K G E D E E L T E N . — Afschaffing. (O. 9 december 1958.) PENSIOEN : Bijdragen voor het pensioen van bedienden die minder dan twee uren per dag tewerkgesteld zijn. (O. 20 februari 1958.) Bijdragen voor het pensioen voor bedienden die minder dan twei uren per dag tewerkgesteld zijn. (O. 10 juni 1958.)
258
Alfabetische lijst Studiebureau.
BEKLAAGDEN : Bezoeken in de gemeenschappelijke spreekkamer. (O. 24 mei 1958.) Militaire beklaagden. — Bezoeken in de gemeenschappelijke spreekkamer. (O 9 juli 1958.) B E S C H E R M I N G V A N D E M A A T S C H A P P 1 J : Oprichting van een afdeling tôt bescherming van de maatschappij in de gevangenis te Turnhout. (O. 27 maart 1958.) BRIEFWISSELING : Briefwisseling van persoonlijke of vertrouwelijke aard. (O. 8 maart 1958.) Briefwisseling met buitenlandse diplomatieke overheden. ( 0 . 14 juli 1958.) C O N T R O L E : psychiatrische 8 juli 1958.)
contrôle
van
de
ontslagen
gevangenen.
(0.
GEDETINEERDEN : Opneming te Wortel van bejaarde veroordeelden. (O. 28 januari 1958.) Werking van de directie opvoeding van de krijgsmacht bij opgesloten militairen. (0. 4 februari 1958.) Ontvluchting. (O. 21 februari 1958.) Hulp aan ontslagen gevangenen. (O. 11 april 1958.) Overbrengingen. (O. 24 juni 1958.) Classificatie-correctioneel veroordeelde recidivisten wier straf hoger is dan vijf jaar. ( 0 . 2 juli 1958.) Medisch onderzoek. (O. 8 oktober 1958.) L A N D L O P E R S : Vergoedingen aan landlopers. ( 0 . 3 mei 1958.) MEDISCH HEELKUNDIG C E N T R U M : Classificatie van de gedetineerden. (O. 25 maart 1958.) Medische steekkaarten voor gedetineerden. (O. 26 maart 1958.) POSTPENITENTIAIRE ACTIE : Psychiatrisch toezicht. (O. 17 februari 1958.) Hulp aan ontslagen veroordeelden. ( 0 . 6 maart 1958.) V O O R W A A R D E L I J K E I N V R I J H E I D S T E L L I N G . — Voorstellen voor voorlopig in vrijheid gestelden. ( 0 . 16 mei 1958.) V R E E M D E L I N G E N : Bulletins van de wettelijke toestand. (O. 6 september 1958.)
ADMINISTRATIE D E R O P E N B A R E VEILIGHEID. Vreemdelingenpolitie. I N L 1 C H T I N G S F 0 R M U L I E R E N betreffende Samenvoeging. (O. 27 februari 1958.)
vreemdelingen.
—
L O G E X P O . — Contrôle op de Vreemdelingen. ( W . 13 maart 1958.)
Toezending.
—
Alfabetische lijst
259
VERBLIJFSBEW1JZEN : Vermelding « Niet 0 . 0 . » aan te brengen op de verblijfsbewijzen van sommige vreemdelingen. ( 0 . I l april 1958.) Vrijstelling van de taks. ( 0 . 29 mei 1958.) Contrôle. — Vernieuwing. ( 0 . 7 juli 1958.) V R E E M D E L I N G E N . — Verblijfsbelastingen. (W. 14 maart 1958.)
BESTUUR DER WETGEVING. Bestuur van de Strafwetgeving. P O L I T I E V A N H E T V E R V O E R . — Processen-verbaal opgemaakt ten laste van overtreders die in het buitenland verblijven. — Overmaking van afschriften. (O. 9 april 1958.) Wijziging -van de wetgeving en reglementen op de politie van het vervoer. (W. 15 april 1958.) U I T L E V E R 1 N G E N . — België-Frankrijk. — Overmaking van de berichten. ( 0 . 6 mei 1958.)
overleverings-
V O N N I S S E N . — Beroep door de procureur des Konings tegen een vonnis. — Bericht aan beklaagde en aan zijn raadsman. (O. 13 mei 1958.) W E T B O E K V A N MILITAIR S T R A F R E C H T . — ( W . 27 februari 1958.) Bestuur van de Burgerlijke en Handelswetgeving. BURGERLIJKE STAND : Toepassing van de wet van 10 februari 1958 tôt wijziging van sommige bepalingen van het Burgerlijk Wetboek (Boek 1, titels VII en VIII) betreffende het vaderschap, de afstamming en de aanneming van kinderen. ( 0 . 15 april 1958.) Akten van burgerlijke stand opgemaakt tijdens de bezetting in het gedeelte van het Belgisch grondgebied dat in mei 1940 wederrechtelijk bij Duitsland werd ingelijfd. — Datum waarop deze akten door fotocopieën zullen vervangen worden. (K. B. 12 december 1958.) BURGERLIJK WETBOEK : Vaderschap, afstamming en aanneming van kinderen. — Wijziging van sommige bepalingen van het Burgerlijk Wetboek. (W. 10 Februari i960.) Rechten en plichten van de echtgenoten. ( W . 30 april 1958.) Wet waarbij voor bepaalde spaargeldinleg de handelsbekwaamheid van de gehuwde vrouw en van de minderjarige wordt uitgebreid. ( W . 30 april 1958.) H A N D E L S V E N N O O T S C H A P P E N . — Wetten op de handelsvennootschappen. Wijziging. (W. 6 januari 1958.)
—
N A T I O N A L I T E I T . — Verdrag van 24 september 1956 met betrekking tôt de correctie van de Belgisch-Duitse Grens-optierecht bedoeld in artike! 2 van de wet van 28 april 1958. (O. 25 augustus 1958.) P 0 L 1 T I E R E C H T B A N K E N . — Antwerpen. — Aantal en duur van de terechtzittingen. (K. B. 8 januari 1958.) Statistiek. (O. 30 januari 1958.)
260
Alfabetische lijst
RECHTERLIJKE INRICHTING : Wet betreffende het rechterlijk verlof. ( W . 20 februari 1958.) Wijziging. ( W . 28 april 1958.) Versmelting van de rechterlijke kantons Hoei en Héron. (K. B . 20 mei 1958.) Aantal en duur van de gewone terechtzittingen van de vredegerechten en de politierechtbanken, alsmede van de dagen en van de uren waarop de griffies toegankelijk zijn. (K. B . 22 mei 1958.) Indeling van de veredegerechtskantons volgens hun bevolking. (K. B. 23 juni 1958.) Wijziging van het dienstreglement van de rechtbank van koophandel te Brussel. (K. B . 15 juli 1958.) Dienstreglement van de rechtbank van eerste aanleg te Marche-en-Famenne. (K. B . 9 augustus 1958.) Dienstreglement van de rechtbank van koophandel te Bergen. (K. B . 25 augustus 1958.) Indeling van de vredegerechtskantons volgens hun bevolking. (K. B . 8 september 1958.) Vredegerecht te Genk. — Aantal en duur van de gewone terechtzittingen. — Dagen en uren waarop de griffie toegankelijk is. (K- B . 6 oktober 1958.) Dienstreglement van de rechtbank van koophandel te Leuven. (K. B . 3 november 1958.) Bevoegdheden van de kamers in de schoot van de bestendige krijgsraden en tôt oprichting aldaar van tijdelijke kamers. ( K . B . 24 december 1958.) RECHTBANK V A N EERSTE 30 april 1958.)
AANLEG
te
Ieper. —
Dienstregeling. (K. B .
VREDEGERECHTEN : Dendermonde. — Getal en duur van de terechtzittingen. (K. B . 3 maart 1958.) Namen. — Aantal en duur van de terechtzittingen. (K. B . 30 januari 1958.) V R E D E G E R E C H T S K A N T O N S . — Wet tôt vaststelling van de zetel en het rechtsgebied van de vredegerechten in het rechterlijk arrondissement Tongeren. (W. 13 mei 1958.)
DIENST VOOR KINDERBESCHERMING. Comptabiliteit. Vacantiegeld toe te kennen aan de begeleiders en begeleidsters. (O. 18 maart 1958.) Toezending aan het hoofdbestuur, vôôr de 5e van elke maand van een « Maandelijkse staat van de ontvangsten en uitgaven ». (O. 28 maart 1958.) Datum van het als ontvangst boeken van de kinderbijslagen, aan de gestichten bij postassignatie uitbetaald. (O. 19 mei 1958.) Onderrichtingen ten gerieve van de rekenphchtigen der gelden van de Rijksobservatie- en Rijksopvoedingsgestichten. (O. 6 juni 1958.) Frankgedeelten : Afschaffing. (O. 15 december 1958.) Afronding tôt de frank van de sommen door 's Lands kas uit te betalen. (O. 17 december 1958.)
Alfabetische lijst
261
Economische Dienst. D I E N S T E N VOOR ber 1958.)
PERSONEELSZORG.
— Onderrichtingen. (O. 18 septem-
PRIJS V A N H E T O N D E R H O U D P E R D A G in de Rijksopvoedingsgestichten en de Openbare Rijksinstellingen. (O. 27 oktober 1958.) Pedagogische Dienst en Inspectie. B E Z O E K E N aan de gestichten. (O. 1 maart 1958.) B E Z O E K E N aan 20 juni 1958.)
de
Algemene
Wereldtentoonstelling
1958
te
Brussel. (O.
I N V R I J H E I D S T E L L I N G van minderjarigen toevertrouwd aan de groep van de openbare Rijksinstellingen. (O. 22 oktober 1958.) I N V R I J H E I D S T E L L I N G van minderjarigen toevertrouwd aan de groep van de openbare Rijksinstellingen. (O. 29 oktober 1958.) MINDERJARIGEN : Wereldcongres voor kinderwelzijn, Brussel 20-26 juli 1958. (O. 2 mei 1958.) T a t o e ë r i n g . (O. 11 december 1958.) O B S E R V A T I E V E R S L A G E N of nota's. (O. 17 februari 1958.) P E R S O N E E L . •— Aanvragen om deelneming aan de activiteiten in het kader van de beroepsopleiding van het personeel. — Uitgaven aan te rekenen op artikel 15 van de begroting. (O. 22 maart 1958.) R E I S K O S T E N . — Vergaderingen van psychiaters. — Reis- en verblijfskosten. (O. 15 juli 1958.) Personeel. I N T E R I M S . — Regeling der intérims. (O. 3 mei 1958.) Wetgeving en geschillen. REGERINGSMINDERJARIGEN : Inlichtingen te zenden aan het département in geval de bepalingen van hoofdstuk II van de wet van 15 mei 1912 op de kinderbescherming worden toegepast. (O. 11 april 1958.) Inlichtingen te zenden aan het département in geval de bepalingen van hoofdstuk I van de wet van 15 mei 1912 op de kinderbescherming worden toegepast. (O. 11 april 1958.)
UITGAANDE
OMZENDBRIEVEN V A N DE PARKETTEN-GENERAAL
HOF VAN BEROEP VAN BRUSSEL. A R B E 1 D S 0 N G E V A L . — Akkoord. — Homologatie. — Verzekeraar. — Vertegenwoordiging. — Griffier. — Personeel. (O. 16 januari 1958.) G E A S S U M E E R D G R I F F I E R . — Voorafgaandelijke eed. — Regelmatigheid. — Wettelijke vaststelling. (O. 5 maart 1958.) GRIFFIERS E N P E R S O N E E L van de griffies van Hoven en Rechtbanken. — Statuut. — Wet van 20 december 1957. (O. 25 juli 1958.) P R O S T I T U T 1 E . — Afschaffing van de reglementering. (Wet van 21 augustus 1948.) — Verbod tôt uitbating van sommige instellingen of er werkzaam te zijn (art. 382 van het Strafwetboek). — Aanvang. — Uitwerkselen : Duur. (O. 26 februari 1958.) RECHTSBIJSTAND. — Internationaal verdrag van 's-Gravenhage van 1 maart 1954. — Vreemde onderhorigen die iii België rechtsbijstand kunnen genieten. — Kosteloze aflevering van uittreksels uit akten van de burgerlijke stand. — Burgerlijke rechtsvordering. — Gerechtelijke en buitengerechtelijke akten. — Cautio judicatum solvi. — Lijfsdwang. — Rogatoire opdrachten. — Bevoegdheid. — Rechtsgebied. (O. 12 november 1958.) U 1 T L E V E R I N G . — Voorlopige aanhouding ten einde uitlevering. — Dringende rogatoire opdracht. — Vraag aan België gericht bij Interpol-Radiogram. ( 0 . 13 juni 1958.) V R E E M D E L I N G E N . — Inschrijving in het handelsregister. — Beroepskaart voorzien bij koninklijk besluit van 16 november 1939 : voorlegging niet vereist door de wet van 30 mei 1924. (O. 21 oktober 1958.) W E T T I G I N G van overspelige kinderen. (O. 20 juni 1958.)
HOF VAN BEROEP T E GENT. E C H T G E N O T E N . — Rechten en plichten. — Onderhoud. — Gehuwde vrouw. — Vrederechter. — Voorzitter van rechtbank. — Voorlopige maatregelen. •— Echtscheiding. — Scheiding van tafel en bed. (O. 28 november 1958.) E E R H E R S T E L . — Herhaling. — Proeftijd. (O. 27 juni 1958.) INTERNATIONAAL PRIVAATRECHT : Burgerlijke rechtsvordering. — Rogatoire commissiën. — Gerechtelijke en buitengerechtelijke akten. — Gerechtelijke zekerheidstelling. •— (Cautio judicatum solvi). — Exequatur. — Gerechtelijke bijstand. — Burgerlijke stand. — Lijfsdwang. — Bevoegdheid. —• Aanleg. (O. 24 november 1958.)
Alfabetische lijst
263
Burgerlijke rechtsvordering. •— Rogatoire commissiën. — Gerechtelijke en buitengerechtelijke akten. — Gerechtelijke zekerheidstelling. — (Cautio judicatum solvi). — Exequatur. — Gerechtelijke bijstand. — Burgerlijke stand. — Lijfsdwang. — Bevoegdheid. — Aanleg. (O. 25 augustus 1958.) L A N D L O P E R I J . — Vreemdelingen. (O. 8 mei 1958.) M I L I T A I R E S T R A F R E C H T S P L E G I N G . — Militair met onbepaald verlof. — M i l i tair in actieve dienst. — Gelijktijdige vervolging. — Bevoegdheid. (O. 8 mei 1958.) M I N N E L I J K E S C H I K K I N G . — Onvrijwillig lichaamsleed. (O. 18 februari 1958.) S C H O U W S P E L - E N B I O S C O O P Z A L E N . — Rookverbod. — Algemeen règlement op de arbeidsbescherming. — Gemeentelijke politieverordeningen. ^O. 16 mei 1958.) V O O R R E C H T V A N R E C H T S M A C H T . — Hogere ambtenaren. — Raad van Slate. (O. 29 april 1958.) V R E E M D E L I N G E N . — Dagvaarding. — Vonnis. — Gerechtelijke akten in strafzaken. — Betekening. — Procureur des Konings. —• Deurwaarders. (O. 9 januari 1958.)