REACTIENOTA OP DE CONCEPTNOTA ‘ EEN NIEUW WOON WELZIJNS- EN ZORGBELEID VOOR OUDEREN IN VLAANDEREN ’ Bedenkingen door de VVSG, goedgekeurd door het directiecomité van 20 april 2007 In een brief van 21 maart presenteert Minister Vervotte haar conceptnota „een nieuw woon-welzijns- en zorgbeleid voor ouderen in Vlaanderen‟ en vraagt aan de VVSG advies over 2 dingen: het eerste over de timing, het tweede over de inhoud van de conceptnota.
1. Timing In theorie zijn er 2 mogelijkheden: -
optie 1 : er komt een nieuw decreet dat alle bestaande decreten zal vervangen. optie 2 : stapsgewijs: voor de onderdelen uit de visie waarvoor reeds een decretale basis bestaat, zal reeds een deel van de visie worden uitgewerkt.
De VVSG is reeds jaren voorstander van één woonzorgdecreet gebaseerd op de zorgbehoefte van de zorgvrager, waarin ook het huidige kwaliteitsdecreet is geïntegreerd. Een grondige hervorming van de wetgeving, vergt voor de mensen uit de sector veel flexibiliteit en veranderingsvermogen. De beweging in één keer doen, waarbij iedereen dadelijk ook zicht heeft op het einddoel, is daarom de keuze waar de VVSG voor pleit.
2. Inhoudelijk advies De conceptnota geeft een door de sector gedragen visie op een modern ouderenzorgbeleid weer. Vernieuwende ideeën (woonzorgzone , scheiding van wonen en zorg , samenwerking met huisvestingsmaatschappijen , ..) worden geïntegreerd en vertaald, al dan niet onder een nieuwe benaming. De diverse denkoefeningen die in deze en vorige legislaturen hebben plaats gevonden, tonen aan dat er een grote consensus bestaat over waar de zorgsector naar toe wil. Mogelijkheden om de residentiële zorg en de thuiszorg dichter bij mekaar te brengen zijn bijzonder positief. Het idee van samenwerken kan men immers alleen maar toejuichen. De conceptnota bevat een aantal goede punten maar vanuit de openbare sector hebben we toch ook een aantal cruciale opmerkingen:
Zo miskent de nota een aantal belangrijke overlegnetwerken zoals de LOGO‟s en de SIT‟s. Deze twee structuren bieden momenteel een belangrijke meerwaarde bij het overleg tussen de verschillende sectoren. Het zou zonde zijn, zeker ook voor de oudere zelf, om deze overlegstructuren opzij te schuiven voor nieuwe structuren. Daarnaast wordt de kracht van een lokaal dienstencentrum totaal miskend. Dit is onaanvaardbaar is voor de openbare sector. Lokale dienstencentra zijn immers een basisvoorziening met een grote meerwaarde voor de gebruiker. Wij komen hier later in de nota nog op terug. De vrijwilligerswerking, iets wat door de Vlaamse overheid steeds wordt aangehaald, wordt in deze nota compleet vergeten. Nochtans kunnen ouderen zelf voor andere ouderen heel wat betekenen ook in de zorg (bijvoorbeeld de bezoekteams vanuit het lokaal dienstencentrum). De conceptnota heeft het niet over de ziekenhuizen. Nochtans vormen de ziekenhuizen een belangrijke actor in de ouderenzorg. We missen in de conceptnota ook het accent op de vraaggestuurde zorg. De nota gaat voor het grootste deel over de voorzieningen en vergeet dikwijls de oudere zelf. Emanciperen van de reactienota_goedgekeurd door dc - S - 20 april 2007 - 1/10
zorgvrager, het verhogen van de regie over het eigen leven en zorgtraject, verhogen van inspraak- en participatiemogelijkheden zijn in de conceptnota niet aan de orde. Nochtans geloven wij vanuit de openbare besturen in het stimuleren van de zelfredzaamheid en zijn daarom geen voorstander van een beleid dat vanuit de voorzieningen vertrekt. De vrije keuze van het individu mag niet in het gedrang komen door de uitgangspunten zorg op maat, kiezen voor de minst ingrijpende zorg,… Hoe sterk wij deze uitgangspunten ook appreciëren. De nota vertrekt van de stelling „kiezen voor de minst ingrijpende zorg‟ maar impliceert dit er een verplichte toeleiding naar een bepaalde zorgsoort komt? Met andere woorden: moeten gebruikers, die niet meer aan het vooropgestelde profiel beantwoorden, opnieuw verhuizen naar een „volgende‟ woonvorm, ook al gaat dit in tegen de geest van deze conceptnota ? Een individu mag niet verplicht worden toegeleid naar een bepaalde zorgvorm, wanneer dit tegen zijn eigen keuze ingaat. Wij missen ook een aanzet om criteria tussen zorg- en comfortnood te onderscheiden, een vraag waar de sector duidelijk mee kampt. De nota schuift nieuwe structuren naar voor. De vraag kan gesteld worden waarom er niet verder kan gebouwd worden op de structuren die er al zijn (SIT, LOGO, Sociaal Huis, …). Tot slot zijn we als openbare sector zeer ontgoocheld in het miskennen van de lokale besturen voor wat de ouderenzorg betreft. In het kader van lokaal sociaal beleid heeft het lokale bestuur ervaring opgedaan in het stimuleren van het overleg tussen de verschillende actoren. Wij vragen de minister dan ook om dit te erkennen.
De VVSG roept het Vlaams Parlement op om de nodige financiële middelen te investeren in de realisatie van deze visie . “ Wil Vlaanderen investeren in haar ouderenzorg?” is immers de kernvraag om deze conceptnota al dan niet haalbaar te maken. Over de financiële consequenties van de ideeën (het mogelijk kostenplaatje) is jammer genoeg niks terug te vinden. Een groot deel van deze visie zal zijn invulling trouwens niet krijgen op Vlaams niveau. In hoeverre de federale overheid zal meestappen in de visie is nog maar de vraag. En de federale overheid houdt voor heel wat elementen de cruciale sleutels in handen. En wat met de toepasbaarheid van deze nota op het Brussels Hoofdstedelijk Gewest?
2.1
Preventie
2.1.1 Preventieve woon-zorg In dit deel wordt terecht , maar te eenzijdig, de klemtoon gelegd op nieuwe woonvormen, het levensloopbestendig maken van woningen, ICT en valpreventie. We missen de gezondheidsopvoeding, de sociale en emotionele aspecten van preventie : het systematisch aandacht geven aan ouderen in crisissituaties (pensionering , overlijden van partner) dmv cursussen „voorbereiding op pensioen‟ , of het inschakelen van een psycholoog, het verstevigen van het sociaal netwerk, de screening van alle ouderen van een wijk door bezoekteams , het promoten van een gezonde leefwijze, enz. Ook de problematiek van de dementerenden wordt hier uit het oog verloren. Niet alleen de rol van de LOGO‟s en de SIT‟s wordt hier ontkend, ook de prominente plaats die lokale besturen innemen met betrekking tot de preventieve (woon)zorg wordt hier compleet genegeerd. De belangrijkste illustratie daarvan is dat de lokale dienstencentra in het ouderen(zorg)beleid niet aan bod komen. De lokale dienstencentra hebben nochtans een belangrijke preventieve functie. Lokale dienstencentra zijn geen ondersteunende voorzieningen, maar basisvoorzieningen, waar actieve ouderen zich verder kunnen ontplooien en hun deskundigheid ter beschikking stellen, gebruikers en mantelzorgers (zoals in de ICAW‟s) geïnformeerd kunnen worden en toegeleid naar het zorgaanbod. Lokale dienstencentra hebben op dit vlak al een hele traditie opgebouwd. Het zou bijzonder onverstandig zijn naar de ouderen toe om deze belangrijke expertise zomaar overboord te gooien. Lokale dienstencentra hebben een bijzondere troef: ze zijn laagdrempelig en volgen mensen gedurende een heel traject. Lokale dienstencentra zijn lokaal geënt wat een bijzondere meerwaarde is naar de opvolging van de zorg. Steeds meer lokale dienstencentra hebben bijvoorbeeld ergotherapeuten in dienst die woningadreactienota_goedgekeurd door dc - S - 20 april 2007 - 2/10
vies verlenen. Daarnaast zijn er ook nog andere voorzieningen zoals het lokaal steunpunt woningaanpassing, die in het verhaal van de conceptnota hun rol niet kunnen spelen. Het kan niet de bedoeling zijn van een beleid om voorzieningen tegen elkaar uit te spelen . Het is een en/en verhaal en niet of/of. Afhankelijk van de lokale behoefte en invulling moet degene die de rol kwalitatief invult, daarvoor erkend worden. Het is belangrijk te kijken naar de kwaliteit van de dienstverlening en niet naar de aanwezigheid van bepaalde diensten op zich. Ook lokale besturen zonder lokale dienstencentra investeren in preventie. OCMW‟s (die door de hele nota compleet vergeten worden!!!) vervullen een belangrijke rol in de preventieve woon-zorg, en niet enkel door het garanderen van de betaalbaarheid van woon-zorg. Door bemiddeling, trajectbegeleiding en overleg tussen alle diensten kunnen OCMW‟s mensen zolang mogelijk thuis laten wonen. Daarnaast beschikken de OCMW‟s over heel wat diensten die een belangrijke impact hebben op het preventieve luik van de zorg. OCMW‟s kunnen bijvoorbeeld via de sociale economie heel wat bijdragen rond de klusjes aan huis. Het stuit de OCMW‟s daarom tegen de borst dat de aanpassingen in de woning enkel toegewezen worden aan de erkende klusjesdiensten (m.a.w. diensten voor logistieke hulp en aanvullende thuiszorg). Klusjeshulp moet ook kunnen gebeuren via de OCMW‟s en de lokale dienstencentra (die dit in de huidige regelgeving als optionele taak op zich nemen). Ruimtelijke ordening is natuurlijk ook een belangrijk thema waar lokale besturen een bijdrage kunnen in leveren. Momenteel kent men op veel plaatsen een verzilvering naar het dorps-/stadscentrum toe. Jongeren trekken meer naar de rand. Het is bijzonder belangrijk om ook hier aandacht aan te besteden. Concentratie van een bepaalde leeftijdsgroep is niet goed, een gezonde mix is noodzakelijk. Geef dan ook de lokale besturen de middelen om de woningvoorraad te verbeteren evenals middelen om aanpassingen aan woningen te doen.
2.1.2 Personenalarmering en domotica Vanuit de OCMW‟s wordt gevraagd om ook experimentele kaders te betoelagen en niet enkel de klassieke personenalarmsystemen. Investeren in nieuwe technologie is enorm belangrijk, anders blijft het steeds realisaties uit het verleden achterna hollen, die zichzelf door de technologische evolutie soms al overbodig maakten. De vraag kan ook gesteld worden of de Vlaamse overheid niet één alarmcentrale kan oprichten ipv de alarmcentrales te organiseren via de verschillende organisaties?
2.1.3 Ondersteuning van de mantelzorger De lokale besturen vinden het positief dat de mantelzorger een prominente plaats krijgt in de zorg. De invulling van de benadering (op pagina 9 en 10) is echter vanuit het zorgaanbod gesproken en niet vanuit de mantelzorgers zelf. Bij het samenbrengen van mantelzorgers is het grondgebied het belangrijkste criterium en niet de overtuiging (cfr. de verschillende mantelzorgorganisaties). Mantelzorgers willen samen komen met lotgenoten uit de eigen gemeente of wijk. Lotgenoten die dicht bij hen staan. Verschillende lokale besturen, al dan niet met een lokaal dienstencentrum, brengen mantelzorgers als samen via steungroepen voor mantelzorgers. Wij hadden ook deze initiatieven graag erkend gezien in de nota. Zonder de mantelzorgers is thuiszorg niet mogelijk. De erkenning als dusdanig is bijzonder belangrijk. Ze zouden in principe één van de kerntaken moeten zijn van het dienstenkruispunt (dat concept wordt in 3.2. geïntroduceerd). Bovendien bestaat dé mantelzorg niet, niet alleen is dit een heel diverse groep, ze wordt ook ouder. Er zou meer moeten ingespeeld worden op hun noden en behoeften. Daarom hadden we graag meer concrete actiepunten voor de ontlasting en ondersteuning van mantelzorgers gezien. De plaats van de respijtzorg, zoals kortverblijf en dagverzorging is hierbij van onschatbaar belang. Zeker naar mantelzorgers van dementerenden zijn extra initiatieven nodig: scheidingen van koppels waarvan één partner verhuist naar het rusthuis en andere niet, moeten vermeden worden. Afhankelijk van de draagkracht van de mantelzorgers komen er nieuwe vragen, die door de klassieke reactienota_goedgekeurd door dc - S - 20 april 2007 - 3/10
woonvormen niet opgelost kunnen worden. Wij zien hier een toekomst voor tussenwoonvormen, zoals verder beschreven. Bij ondersteuning van mantelzorgers behoort eveneens advies – en informatieverlening. Dit kan best lokaal worden georganiseerd. De expertise van mantelzorgondersteuning moet dan wel weer bovenlokaal ontsloten worden. In de definitie van thuiszorg is de mantelzorg niet opgenomen. Dit is in contradictie met het feit dat de mantelzorger toch naar voor wordt geschoven als belangrijke partner.
2.2
Geïntegreerd woon-, welzijns- en zorgconcept: functionele samenwerking , differentiatie en specialisatie van de ouderenzorg.
2.2.1 De woonzorgkern en het zorgbaken Door de erkenning van “de woonzorgkern” bevestigt de minister terecht het groot belang van functionele samenwerking tussen alle relevante actoren. Lokale besturen hebben in het kader van het decreet lokaal sociaal beleid de belangrijke taak gekregen om die samenwerking te stimuleren. Het is jammer dat deze opdracht in deze nota niet duidelijk wordt geformuleerd en geïntegreerd. Met betrekking tot de woonzorgkern hebben wij enkele cruciale bedenkingen: De uitwerking van levenslang wonen mag niet beperkt worden tot de woonzorgkernen. De woonzorgkernen mogen niet verzanden in getto‟s voor ouderen. Het is belangrijk om te streven naar een goede mix van alle leeftijdsgroepen. Binnen het concept van de Nederlander Jeroen Singelenberg bestaat de woonzorgzone minimaal uit 5 % en maximaal 25 % bewoners die gebruik maken van ouderenzorg, gehandicaptenzorg of geestelijke gezondheidszorg. De woonzorgkern zoals die in de nota omschreven staat zal leiden tot een schutkring met op termijn een concentratie van zorgbehoevenden. Dit is niet wenselijk. De basiszorg kan enkel gegarandeerd worden in de eerste kring. Dit heeft als gevolg dat mensen toch moeten verhuizen en dus niet langer thuis kunnen blijven wonen. De woonzorgkern is een geografisch concept. Aangezien wijken doorheen de jaren veranderen, is het best mogelijk dat wijken met een actueel hoge zorgbehoefte over enkele jaren een serieuze verjonging hebben gekend. Het geografisch concept van de woonzorgkern verliest aan zijn kracht. Flexibiliteit is essentieel. Het woonzorgkern-denken is een campusdenken. De vraag kan gesteld worden wat de ouderen zelf willen. Willen zij op een campus wonen of geïntegreerd in de bredere samenleving? Een woonzorgkern kan autonoom bepalen welke zorgaanbieder(s) binnen de residentiële- en thuiszorg betrokken worden. Deze optie leidt enkel maar tot een stevige verzuiling en verkokering. Dit is niet wat de ouderen heden ten dage wensen, noch wat ze nodig hebben. Het is belangrijk dat alle aanwezige voorzieningen betrokken worden. Dus geen selectie naar ideologie of organiserende instantie. Het dienstenkruispunt kan hier een alternatief vormen (cfr. infra). Daarnaast verdwijnt in dit concept van de woonzorgkern de keuze van de zorgbehoevende zelf. Vraaggestuurde zorg moet prioritair blijven. Het is immers van ondergeschikt belang hoeveel of welke voorzieningen in een groepering zitten, dan wel welke dienstverlening kan worden gegarandeerd. Het bereikte resultaat moet hier dus voorop staan: een samenwerkingsverband van verschillende actoren moet garanderen dat de zorgbehoevende aangepaste en kwalitatieve zorg krijgt. Een woonzorgkern waarbij één van de voorzieningen de regie in handen heeft is niet gezond. Het is duidelijk dat men in de conceptnota als zorgbaken een rusthuis, een dagverzorgingscentrum , een centrum voor kortverblijf of een zorghotel ziet. Geen enkel andere dienst kan immers opvang voor ouderen organiseren. De organisatie van de zorg in eerste instantie opbouwen rond de residentiële en semi-residentiële sector lijkt ons geen goed idee. Men moet in eerste instantie gaan voor de minst ingrijpende zorg en die is in de eerste plaats te vinden bij de thuiszorg zelf. Thuisblijfbevorderende zorg organiseren via de residentiële settings is de omgekeerde richting. Alle zorgafstemming wordt beter gecoördineerd door een dienstenkruispunt, die àlreactienota_goedgekeurd door dc - S - 20 april 2007 - 4/10
le zorgaanbieders erkent in hun eigenheid en belang. De partners in de woonzorgkern moeten in een structuur van gelijkwaardigheid de meest optimale zorg kunnen aanbieden. Het concept van de woonzorgkern in de nota geeft geen gevoel van gelijkwaardigheid. Vanuit de thuiszorg wordt aangevoeld dat de residentiële voorziening de regie zal opnemen. Vanuit de doelstelling naar een betere samenwerking tussen de actoren kan dat niet de bedoeling zijn. Alle actoren moeten in hun eigenheid en belang erkend worden. Enkel op deze manier zal het eindproduct: zorg op maat voor de gebruiker gegarandeerd worden. Bij de alternatieve en ondersteunende zorgvormen staan oa de erkende diensten voor thuisverpleging. We willen hierbij opmerken dat momenteel geen erkenningen worden verschaft. Is de Vlaamse overheid van plan om thuisverplegingsdiensten te erkennen? Wat gebeurt er met het concept als er niemand de rol van het zorgbaken wil opnemen? Hoe wordt de woon-zorg voor de inwoners van die gemeente of buurt dan gegarandeerd? Op p. 15 laatste zin ontbreken de OCMW‟s in de zin. Beter zou zijn: “de lokale besturen, gemeenten en OCMW, oproepen om ouderenzorgbeleid in te bedden in lokaal sociaal beleid”. De lokale besturen maken nu immers reeds een lokaal sociaal beleidsplan en in vele gevallen ook een ouderenbeleidsplan. In beide beleidsplannen is er uiteraard aandacht voor het lokaal ouderenzorgbeleid.
Als alternatief voor de zorgbaken stelt de openbare sector een dienstenkruispunt voor. Dit dienstenkruispunt is geen zorgaanbieder, maar een zorgbemiddelaar. Dit dienstenkruispunt betrekt alle aanwezige thuiszorg en (semi-)residentiële zorg uit de buurt en behoudt zelf een neutrale houding. De bedoeling van het dienstenkruispunt is dat alle voorzieningen zowel in de thuiszorg als in de residentiële zorg op een gelijkwaardige manier kunnen overleggen. Met een zorgvoorziening als zorgbaken is dit niet mogelijk. Samenwerking tussen thuiszorg en residentiële zorg is noodzakelijk maar wel op voet van gelijkheid. De zorgpermanentie komt dan tot stand op basis van samenwerkingsverbanden. Belangrijk is ook dat een dienstenkruispunt flexibel is. In een wijk waar nu veel ouderen wonen is dit naar alle waarschijnlijkheid tien of twintig jaar later niet meer de situatie. Het dienstenkruispunt moet zich dan kunnen verplaatsen naar een andere plaats. Dit kan door een gebouw /lokaal te huren. De hulp moet immers mobiel zijn en niet vastroesten op één bepaalde plaats want dit doet mensen verhuizen, wat toch tegen het uitgangspunt van de conceptnota indruist. Het dienstenkruispunt heeft als doel de zorg voor ouderen te bemiddelen en te zoeken naar de beste zorg voor elke oudere (zorg op maat). Dit kan enkel door overleg met alle betrokken actoren in de buurt waar het dienstenkruispunt zijn werking ontplooit. Ouderen (maar ook andere personen met een zorgnood) kunnen bij het dienstenkruispunt terecht voor al hun vragen. Het is de bedoeling dat het dienstenkruispunt op een zo efficiënt en effectief mogelijke manier de zorg rond de oudere coördineert, in samenspraak met de zorgbehoevende en zijn mantelzorger. Het lokaal bestuur heeft de beste troeven in handen voor organisatie voor een dienstenkruispunt en om op die manier de regie van de zorg te begeleiden. Lokale besturen hebben immers het beste zicht op de lokale noden en de lokale mogelijkheden. Via het lokaal sociaal beleid is er reeds heel wat verwezenlijkt met betrekking tot de sterke participatie van de andere actoren. Het Sociaal Huis is dé instantie om een dienstenkruispunt op te richten. Lokale dienstencentra kunnen in het kader van het Sociaal Huis het dienstenkruispunt mee organiseren. Belangrijk is dat het dienstenkruispunt alle aanwezige zorgorganisaties uit de buurt betrekt en dat de bemiddeling door het dienstenkruispunt door alle zorgorganisaties aanvaard wordt. Het lokale besturen heeft via het OCMW-decreet de duidelijke opdracht om de menselijke waardigheid te garanderen. Vanuit die opdracht primeert voor de lokale besturen het belang van de inwoners. Daarom staan de voorzieningen die door het lokale bestuur worden uitgebaat ook voor iedereen open, soms ook tegen de financiële belangen van die voorzieningen in. Vanuit de opdracht uit de organieke wet, zullen zij de keuzevrijheid van de zorgvrager respecteren en zijn zij ook in staat om alle betrokken voorzieningen gelijkwaardig te behandelen. Op die manier is de garantie naar kwalitatieve zorg voor alle zorgvragers veel groter dan via de zorgbakens zoals omschreven in de conceptnota en worden de doelstellingen van de conceptnota behaald.
reactienota_goedgekeurd door dc - S - 20 april 2007 - 5/10
Het rusthuis en de assistentiewoningen Algemeen Als een rusthuis zich enkel mag richten naar de meest zorgbehoevenden (complexe woon- zorg en/of welzijnsvragen) dan stelt de VVSG zich de vraag wat nog het verschil is tussen ROB en RVT? Hoe kan men de leeffunctie in het rusthuis nog garanderen? Kan men nog animatie bieden aan enkel de meest zorgbehoevenden? Of heeft de minister de bedoeling om de animatiefunctie in het rusthuis te laten verdwijnen? Waarom zijn personen met een O- of A-profiel niet meer welkom in een rusthuis? Vanuit de openbare sector merken we dat deze personen ook nood hebben aan de beschermende omgeving van een rusthuis (bijvoorbeeld bij problematieken als gedragsstoornissen of psychische afhankelijkheid). Ook hier stellen we ons vragen bij de totale miskenning van de wensen en noden van de zorgvrager. Dit zijn allemaal vragen die bij ons opgeroepen worden omdat de scheiding tussen wonen en zorg in deze niet ver genoeg is doorgetrokken. De conceptnota vertrekt onder meer vanuit het principe om de woonkwaliteit van de oudere te verhogen (p. 6), dat betekent dat ook de woonkwaliteit van een rusthuisbewoner moet verhogen en bijvoorbeeld kan opgetrokken worden tot deze van een serviceflat (of assistentiewoning). Hier zien we eventueel een uitzondering voor groepen dementerenden, die vooral baat hebben bij grote gemeenschappelijke ruimtes. Wanneer dit uitgangspunt van de conceptnota volledig wordt doorgetrokken, komt de nood aan assitentiewoningen zoals deze nu in de nota staan, niet te vervallen? Iemand zal immers wonen in een levensloopbestendige woning, ofwel in een rusthuis (met het wooncomfort van een serviceflat). Toch blijft, ook bij het doortrekken van het concept van verhoogde woonkwaliteit voor iedereen, voor een aantal categorieën van mensen een tussenvorm nodig: zij hebben geen rusthuiszorg nodig, maar wel meer toezicht en of begeleiding nodig dan wat een huidige serviceflat/assistentiewoning biedt. Zonder exhaustief te willen zijn gaat het om mensen met een kansarmoedecarrière, mensen met een hart en vaatproblematiek en verhoogd valrisico, mensen met sterk beperkte mobiliteit, mensen met een verslavingsproblemetiek, ouderen met specifieke aandoeningen als MS enzovoort. Per voorziening kan een matrix met doelgroepen en functiebeperkingen worden opgesteld. 3.2.2. Het rusthuis Concreet vragen we ons naar aanleiding van de conceptnota ook of er nieuwe erkenningsnormen voor de rusthuizen komen? De nood aan nieuwe normen en vooral aan het wegwerken van een noodzaak voor norminterpretaties is toch wel nijpend. Ook de afstemming tussen ROB en RVT-normen, én met de VIPA-bouwvoorschriften, moet in het oog gehouden worden. Als openbare sector kanten we ons tegen gespecialiseerde rusthuizen voor bepaalde doelgroepen. Uit de praktijk merken we dat de zorgbehoevenden vooral in de eigen buurt naar het rusthuis wil, zodat de mantelzorger, buren en dergelijke nog op bezoek kunnen komen. Het onderhouden van de netwerken is voor de rusthuisbewoners van een niet te onderschatten belang. Gespecialiseerde en dus geconcentreerde zorg gaat tegen deze behoefte. Daarenboven vereist dit niet enkel een genuanceerde indicatiestelling, maar ook een visie op wachtlijstbeheer. In afwachting van een plaats in het „gespecialiseerde rusthuis‟ , zal men al een plaats nodig hebben in het „klassieke rusthuis‟, waardoor er nog een verhuisstap bijkomt ? Dit neemt niet weg dat rusthuizen,wanneer ze dat willen, intern moeten kunnen differentiëren naar verschillende doelgroepen, en het aan de gebruiker is om te kiezen waarheen hij wenst te gaan. Dat de expertise omtrent dementie kan opengetrokken worden naar de hele omgeving, is wel iets dat we toejuichen. Dit moet ook zeker mogelijk zijn voor andere expertisedomeinen, en ook in de omgekeerde richting (van thuiszorg naar residentiële zorg). 3.2.3. De assistentiewoningen Los van het feit dat we ons afvragen of de uitgangspunten van de conceptnota de assistentiewoningen op termijn niet overbodig maken, is het goed om vanuit de huidige situatie serviceflats met zorggarantie als ”assistentiewoning” te erkennen en de “grijze” zone te regulariseren oa door het toekennen van een woonlabel. Of het opportuun is om dit label te laten aankopen, is een open vraag. Woon- en zorgcentra krijgen eindelijk een legitieme basis om er zorg aan te bieden. Maar de zorg moet ook nog kunnen geboden worden vanuit de thuiszorg. Een assistentiewoning hoeft niet per sé in de reactienota_goedgekeurd door dc - S - 20 april 2007 - 6/10
nabijheid van een rusthuis zijn. Er zijn momenteel ook serviceflats die optimale zorg aanbieden via de thuiszorg, gecoördineerd door het OCMW of door het lokaal dienstencentrum. Het getuigt niet van een moderne visie om ze voor te behouden aan de minst zorgbehoevenden volgens een voorbijgestreefde schaal . Bewoners worden weer eens verplicht om te verhuizen om aan zorg te geraken, terwijl er aan de hand van een ruimere intake toch elementen kunnen zijn om zelfs zwaar zorgbehoevende personen thuis of in de assistentiewoning te laten blijven. Assistentiewoningen zullen echter, ook al liggen ze in een woonzorgkern, de rusthuiszorg nooit kunnen vervangen. We hoeden ons ook voor het scenario waarin een assistentiewoning een oneigenlijk, maar duurder rusthuis wordt. Een samenleving waarin de rijkere zorgbehoevenden in een assistentiewoning gehuisvest zijn, en de armere zorgbehoevende naar het rusthuis wordt doorverwezen, is een optie waar de lokale besturen zich niet achter kunnen scharen. We stellen ons ook de vraag wat er gaat gebeuren met de serviceflats die momenteel een erkenning hebben. Daarnaast stellen we ons ook vragen bij de haalbaarheid van de zorg die vanuit het rusthuis aan de assistentiewoningen geboden wordt. In de rusthuizen is nu al te weinig personeel. Wie gaat deze zorg naar buiten uit betalen? De invoering van de „begeleider-huismeester‟ is nieuw. De combinatie van taken die deze persoon moet uitoefenen, is het samenvoegen van deze van de huidige dagelijks verantwoordelijke van de serviceflats en deze van de animator in het rusthuis. Qua profiel lijkt ons dit moeilijk combineerbaar. Wij zien eerder mogelijkheden in het uitbreiden van de functie van dagelijks verantwoordelijke met woonbegeleiding. Voor ontspanning kunnen de bewoners uit de assistentiewoningen terecht bij in de lokale dienstencentra, of bij de ouderenverenigingen. Een taak van de woonbegeleider zal het aanbod van de verschillende zorg- en ontspanningsmogelijkheden ontsluiten naar de bewoners van de woningen. Naast de assistentiewoningen blijft het belangrijk om mensen de middelen te geven zodat zij zelf hun woning kunnen aanpassen zonder te moeten verhuizen. Dit moet het eerste doel zijn, pas in tweede instantie kunnen de assistentiewoningen aan bod komen. Een samenwerking met de sociale huisvesting heeft ook zijn implicaties naar het toewijzingsbeleid. Het is belangrijk in het achterhoofd te houden dat ook mensen met een hoger inkomen en met een eigendom een bijzondere nood kunnen hebben aan een aangepaste woning. Er zal moeten bekeken worden in hoeverre van deze toewijzingsvoorwaarden kan worden afgeweken.
2.2.1 Thuisblijfbevorderende zorg Het is de hoofdbetrachting van alle actoren, ook van woon- en zorgcentra en de lokale dienstencentra, om mensen zo lang mogelijk thuis te laten wonen . Of de term “thuisblijfbevorderende zorg“ voor de huidige thuiszorgondersteunende zorg gelukkig gekozen is , is iets anders. Een garantie om zo lang mogelijk thuis te blijven wonen is ook het investeren in mobiliteit, buurtwinkels, het verenigingsleven enzovoort. Dit heeft in eerste instantie niet veel te maken met de zorg maar is wel een garantie om zolang mogelijk thuis te kunnen blijven wonen.
2.2.2 Het dagverzorgingscentrum De uitbreiding van de taken van een dagverzorgingscentrum is een interessante piste, maar wij zien dat toch vooral in een samenwerking met het dienstenkruispunt. Dagverzorgingscentra zijn kleinschalig, het aantal taken dat zij extra kunnen opnemen, zonder de basisdienstverlening in het gedrang te brengen, is niet oneindig. De mogelijkheid tot specialisatie moet ook hier genuanceerd worden. Ook hier is de meerwaarde van de nabijheid van het dagverzorgingscentrum niet te verwaarlozen. Een gespecialiseerd centrum dat moeilijker te bereiken is, zien wij daarom niet als oplossing. De mogelijkheid om intern te specialiseren en het bevorderen van de leefgroepwerking dan weer wel. reactienota_goedgekeurd door dc - S - 20 april 2007 - 7/10
Organiseren van nachtopvang door het dagverzorgingscentrum is niet realistisch. Dagverzorgingscentra zijn verplicht om enkel een gemeenschappelijke ruimte te hebben en één bed. Daarnaast is er nu al een krappe personeelsbezetting. In hoeverre kan men dan nachtopvang realiseren? Het lijkt ons logischer om de nachtopvang te organiseren binnen een centrum voor kortverblijf, dat tijdens de sluitingsuren van het dagverzorgingscentrum eventueel wel beroep kan doen op de infrastructuur van het dagverzorgingscentrum. Het lijkt ons ook interessant om de programmatie van de dagverzorgingscentra in hun geheel aan te passen in plaats enkel de huidige dagverzorgingscentra uit te breiden.
2.2.3 Centrum voor kortverblijf Wij stellen voor dat nachtopvang niet wordt georganiseerd vanuit het dagverzorgingscentrum maar vanuit het centrum voor kortverblijf. Nachtopvang moet evenwel een continu gegeven worden . Met drie maanden op een jaar zijn de problemen voor de zorgbehoevende en zijn mantelzorger niet opgelost. Voor nachtopvang moet een afwijking van de maximumtermijn in het centrum van kortverblijf dus mogelijk zijn.
2.2.4 Het zorghotel Momenteel is er een chaos in de zorgvragen. Er zijn beperkte RVT/ROB-bedden en de ziekenhuizen kennen een beperking in het aantal ligdagen. Wat momenteel vaak gebeurt is dat sociale diensten van de ziekenhuizen personen inschrijven op de wachtlijsten van de rusthuizen zonder te kijken of er thuiszorgalternatieven voor handen zijn. Woonzorg-vragen moeten in eerste instantie vanuit de nulde en eerstelijn behandeld worden. Het dienstenkruispunt kan hierin een belangrijke rol spelen bij de organisatie van de thuiszorg. Pas wanneer thuiszorg niet mogelijk is, stapt men over naar residentiële oplossingen. We stellen ons de vraag of een zorghotel een meerwaarde biedt. Voor ons lijkt het meer opportuun om een uitbreiding te voorzien voor de erkenningen voor kortverblijf, eerder dan de organisatie van een zorghotel. De centra voor kortverblijf kunnen dan ook zorgen voor de revalidatie, mits een aangepaste programmatie, een aangepast personeelskader en een sterk verbeterde financiering uiteraard. Daarnaast lijkt een beperkt aantal zorghotels niet voldoende om uit de ziekenhuizen ontslagen personen op te vangen. Het is ook zeer belangrijk dat de revalidatie of “na-ziekenhuiszorg” gebeurt door centra die ingebed liggen in de natuurlijke omgeving van de zorgbehoevende. Dit garandeert dat hij zijn sociaal netwerk kan onderhouden, en kan er reeds voor zorgen dat de terugkeer naar huis met medewerking van de thuiszorg kan worden voorbereid. Er moeten meer middelen gaan naar de thuiszorg en naar de residentiële zorg om de noden op te vangen. Bijkomende structuren zijn niet wenselijk.
2.2.5 Het lokaal dienstencentrum Zoals we reeds stelden in het begin van onze bemerkingen is het lokaal dienstencentrum een basisvoorziening en geen optionele voorziening voor de woonzorgkern. Daarnaast is de functie van het lokaal dienstencentrum meer dan zorg. Lokale dienstencentra hebben een belangrijke preventieve functie die volledig miskend wordt in de conceptnota. Door vormende, informatieve en recreatieve activiteiten aan te bieden zorgen lokale dienstencentra dat de oudere een netwerk rond zich krijgt. Het lokaal dienstencentrum is de ideale voorziening om woon-zorgvragen te beantwoorden (in samenwerking met andere voorzieningen) aangezien er geen enkele voorziening zo dicht bij de burger staat als het lokaal dienstencentrum. Via het lokaal dienstencentrum komen de gebruikers ook in contact met andere voorzieningen, zo ontstaat er een drempelverlagend effect naar de andere voorzieningen toe. Het lokaal dienstencentrum is de ideale voorziening om als dienstenkruispunt te fungeren, dit in nauwe samenwerking met alle de reactienota_goedgekeurd door dc - S - 20 april 2007 - 8/10
andere welzijnspartners die in de buurt actief zijn. Door de lokale dienstencentra te beperken ondersteunende voorziening in de zorg, verliest het lokaal dienstencentrum een deel van zijn meerwaarde. Dit is zeker niet ten voordele van de ouderen die ook zonder de impact van het lokaal dienstencentrum de weg naar de ouderenverenigingen niet zullen vinden. Een lokaal dienstencentrum moet zijn preventieve taken kunnen behouden. Samenwerking is hier het hoofddoel en niet het afsluiten van hulp- en dienstverlening ten voordele van andere voorzieningen. Vergeten we niet dat de lokale dienstencentra ook naar de mantelzorgers hun rol spelen en zeker thuisblijfbevorderend werken. Dus ook hier weer een EN/EN-verhaal en niet een OF/OF. Verder willen we ook nog wijzen op de belangrijke rol die lokale dienstencentra hebben bij preventie van depressies. Tot slot willen wij stellen dat de lokale dienstencentra hun werking niet beperken tot ouderen. Alle personen met een zorgbehoefte of een behoefte aan een sociaal netwerk zijn welkom.
2.2.6 Zorgtraject en begeleiding in de zorg De VVSG is vragende partij om de huidige programmatienormen te wijzigen. Of de problemen van de huidige normen, met het voorstel wordt opgelost, vragen we ons ten sterkste af. Wat wordt er bedoeld met “bepaalde initiatieven kunnen groeien buiten de strikte programmatienorm”? Er is zeker nood aan een vernieuwingsfonds die waardevolle nieuwe initiatieven structureel mogelijk maakt. De vraag kan ook gesteld worden naar de tijdelijkheid van bepaalde initiatieven. Bijvoorbeeld: de programmatie wordt ingenomen door een voorziening maar deze neemt geen initiatief. Het lokaal bestuur wordt geconfronteerd met de hoge nood, maar er is geen programmatie meer beschikbaar. Wat dan? De VVSG vraagt om bijkomende middelen te investeren in de thuiszorg, enkel op deze wijze kan de thuiszorg haar rol volwaardig spelen binnen de woonzorgkern. Momenteel kunnen de openbare diensten voor gezinszorg niet ingaan op alle zorgvragen omwille van een te beperkt aanbod. Een gelijke toegang tot zorg op maat houdt in dat er voldoende beschikbare thuiszorg is. De VVSG wenst dan ook dat de beloofde 4% - groeinorm gehanteerd wordt. Het is positief dat er in de nota nagedacht wordt over een eenduidige schaal. Dit wil voor ons niet zeggen dat men mag uitgaan van de indicatiestellingen om zorgverlening toe te wijzen aan diensten die erkend en ondersteund zijn door de overheid. De vrije keuze van de zorgvrager is een principe dat wij geëerbiedigd willen zien.
2.2.7 Feitelijke scheiding van wonen en zorg De openbare sector staat achter het idee om wonen en zorg uit elkaar te trekken. De loskoppeling van de woon- en zorgkost vinden we dan ook terecht. Zoals eerder vermeld vragen we ons zelfs af of de conceptnota hier wel ver genoeg in gaat. De samenwerking met de sociale huisvestingsmaatschappijen zou zeker een grote meerwaarde betekenen voor onze sector. Dit idee leeft al jaren. De huidige wetgeving staat die samenwerking in de weg. We hopen dat deze conceptnota de aanleiding kan zijn om deze obstakels uit de weg te ruimen.
2.3
Welzijn in het ouderenzorgbeleid
Het uiteindelijk doel dat wij samen nastreven is het verhogen van het welzijn van de Vlaamse (zorgbehoevende) ouderen. Een goede integrale zorg beantwoordt ook emotionele , spirituele en sociale noden . Bij het welzijn in het ouderenzorgbeleid missen we concepten zoals de uitwerking van de naadloze en behoeftegerichte zorg. Het welzijn met betrekking tot huisvesting is zeer beperkt uitgewerkt. Het gaat hier enkel over het rusthuis en de assistentiewoningen. Zoals we reeds omschreven in deze nota is huisvesting nog zoveel meer (aanpassingen aan woning, leefomgeving, een netwerk van mensen, mobiliteit, …). reactienota_goedgekeurd door dc - S - 20 april 2007 - 9/10
Bij de uitwerking van de werkgroepen ethiek stelt de openbare sector vast dat de vormingen in de thuiszorg niet gekend zijn. Er wordt immers al heel wat gedaan rond de ethiek in de zorg. We geloven echter wel in regionale commissies die ethische casussen samen bespreken. Een goed beleid begint bij een deskundig management, spijtig genoeg niet het sterkste punt van de ouderenzorg. Deze nood wordt zeer zwak vertaald in “aandacht voor competenties van de verantwoordelijken”. Er is geen aandacht voor het wegwerken van de discriminaties ten aanzien van andere deelsectoren waar niet alleen de managementfunctie wordt gesubsidieerd maar ook zijn ondersteuning. Daarnaast is een vormingsverplichting voor de voorzieningen niet heiligmakend. Misschien moet er uitgegaan worden van een competentieverhoging van de opleidingen?
3. Conclusie De VVSG vindt de conceptnota een goede eerste aanzet die een aantal van de huidige stromingen in de ouderenzorg (h)erkent. We hebben echter bijzonder grote problemen bij de miskenning van het lokale bestuur en vooral van de lokale dienstencentra in het verhaal. Een verhaal dat we ook liever verteld zouden zien vanuit de gebruiker dan vanuit de voorzieningen. Middel en doel moeten hier niet door elkaar gehaald worden. We moeten kunnen garanderen dat de ouderen de aangepaste dienstverlening krijgen, de manier waarop de verschillende voorzieningen samenwerken is daarbij van ondergeschikt belang. Wel belangrijk is dat ze samenwerken, over alle grenzen heen. We pleiten dan ook voor een flexibel dienstenkruispunt dat alle voorzieningen gelijkwaardig erkent, eerder dan voor een immobiele woonzorgkern. De lokale besturen zijn de aangewezen partner om deze samenwerking en zorggarantie voor de zorgbehoevenden lokaal uit te werken. De VVSG is alvast bereid om de Minister constructief te ondersteunen in de uitbouw van een modern woon-welzijns- en zorgbeleid voor alle ouderen in Vlaanderen. Elke Vastiau, Friedel Verhaeghe, Elke Verlinden April 2007
reactienota_goedgekeurd door dc - S - 20 april 2007 - 10/10