Rapportagekader pensioenfondsen Aanwijzing Kwartaalrapportage
De Nederlandsche Bank
e019
Inhoud 1
Algemene toelichting
1
1.1 1.2 1.3
Nieuwe elementen in het nieuwe rapportagekader Rapportagefrequentie en -structuur Algemene aanwijzingen
1 1 2
2
Kwartaalrapportages
4
2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7
Overzicht van staten Dekkingsgraad Beleggingen Z-score Premie Herstelplan Pensioenregelingen
4 5 7 12 13 16 19
Rapportagekader pensioenfondsen 29 juni 2006
1 Algemene toelichting 1.1
Nieuwe elementen in het nieuwe rapportagekader a. Uitgangspunt bij het nieuwe rapportagekader is de Pensioenwet en het Financieel Toetsingskader (FTK). De invulling van de rapportages dient in lijn te zijn met de principes van het FTK. Dit betekent onder meer dat alle bezittingen en verplichtingen moeten worden gewaardeerd op basis van actuele waarde. b. Een belangrijk nieuw onderdeel vormen de rapportages met betrekking tot het vereist eigen vermogen / de solvabiliteit. Deze zijn een direct gevolg van de inhoud van het FTK. c. In de Pensioenwet en de daarmee samenhangende regelgeving (amvb’s) wordt veel aandacht besteed aan het premie- en indexatiebeleid. Dit vindt zijn weerslag in uitgebreidere rapportages over deze onderwerpen. d. De risicogebaseerde benadering vraagt om een scherpere afbakening van enerzijds de risico´s die het pensioenfonds draagt, en anderzijds de risico´s die zijn overgedragen op een herverzekeraar of op de deelnemers. Dit onderscheid wordt in de rapportages helder zichtbaar gemaakt. e. DNB heeft naast de toezichttaak, ook een informatietaak. Hiervoor is informatie over pensioenfondsen en pensioenregelingen nodig. Daarom wordt gevraagd naar de belangrijkste kenmerken van het pensioenfonds en de pensioenregelingen. f. Vanwege de belangrijke invloed van derivaten op het risicoprofiel is er meer aandacht voor de derivatenportefeuille. g. Er is een grote-postenrapportage geïntroduceerd in plaats van detailoverzichten over de beleggingen. h. Herverzekering: waar sprake is van een garantiecontract wordt niet langer gerapporteerd over beleggingen; wel worden relevante details uit de contractvoorwaarden opgevraagd in de rapportage over de details van de herverzekering. Dit laatste geldt ook voor contracten voor risicoherverzekering. i. Bij beleggingen voor risico van de deelnemers is de te rapporteren informatie beperkt, en voornamelijk bedoeld om inzicht te verkrijgen in de wijze waarop het fonds aan zijn zorgplicht invulling geeft. j. De jaar- en kwartaalrapportages vormen een consistent geheel, zodat er geen problemen zijn bij de onderlinge vergelijkbaarheid van cijfers. Ter beperking van de administratieve lasten wordt in de jaarrapportages niet opnieuw gevraagd om een specificatie van de beleggingen die reeds in de kwartaalrapportage vierde kwartaal zal zijn gerapporteerd.
1.2
Rapportagefrequentie en -structuur
Opzet is het merendeel van de staten met een jaarlijkse frequentie te laten indienen. Daarnaast is het de bedoeling op kwartaalbasis informatie op te vragen over onder meer de ontwikkelingen van de beleggingen en het verloop van de dekkingsgraad (met een indieningstermijn binnen 30 werkdagen). Om praktische redenen zal een aantal staten met een jaarfrequentie of onregelmatige frequentie gelijktijdig met de kwartaalrapportage ingediend moeten worden. Daarom zijn deze staten opgenomen in de kwartaalrapportage.
Rapportagekader pensioenfondsen 29 juni 2006
1
1.3
Algemene aanwijzingen a. Voor alle rapportages geldt dat waardering op basis van actuele waarde plaats dient te vinden. b. Derivaten moeten op marktwaarde gewaardeerd worden en aldus op de balans worden getoond. (Dit is een direct gevolg van de waardering op basis van actuele waarde.) c. Bij de rapportage over beleggingen wordt de zogenoemde ´look through´-regel toegepast voor de indeling naar beleggingscategorie om een zo zuiver mogelijk beeld te krijgen van de beleggingsrisico´s. Het leidende principe voor de toepassing van de look through-regel luidt: splits de beleggingsrisico´s uit voor zover het mogelijk is en voor zover het een betekenisvolle verscherping van het beeld geeft. Voorbeelden voor toepassing van deze regel zijn het rubriceren van obligatiebeleggingsfondsen onder vastrentende waarden, het zoveel mogelijk uitsplitsen van mix-fondsen naar de verschillende categorieën en het in de rapportages onderbrengen van betekenisvolle derivatenposities in beleggingsfondsen (bijvoorbeeld bij Liability Driven Investments) of structured notes bij de betreffende derivatencategorie. d. In de rapportages wordt regelmatig gesproken over herverzekering op basis van een garantiecontract. Daarbij gaat het om situaties die vaak worden aangeduid als ´volledige herverzekering´. DNB hecht eraan een helder onderscheid te maken tussen situaties van herverzekering op basis van een garantiecontract (de kenmerken worden hierna toegelicht) en andere situaties van herverzekering, die niet leiden tot het volledig overdragen van alle risico´s. e. Onder een garantiecontract wordt verstaan een contract waarin alle risico´s (lang- en kortleven, arbeidsongeschiktheid, de operationele risico´s (kosten) en de beleggingsrisico´s) zijn ondergebracht bij een in Nederland onder toezicht staande verzekeraar. Een noodzakelijke voorwaarde daarbij is dat het pensioenfonds bij beëindiging van het herverzekeringscontract de mogelijkheid heeft om de verplichtingen op basis van de tot dan toe opgebouwde aanspraken premievrij bij de verzekeraar achter te laten zonder daarbij nog aanvullende stortingen of bijdragen te hoeven voldoen. f. In de rapportages wordt specifiek aandacht besteed aan de situatie waarbij het beleggingsrisico bij de deelnemers berust. Het gaat hierbij om constructies waarbij aanspraken van de individuele deelnemer afhangen van de gerealiseerde rendementen op de beleggingen. Het onderscheid wordt zichtbaar gemaakt aan de actiefzijde, maar ook aan de passiefzijde van de balans. In dit kader merken wij op dat hierbij niet gedoeld wordt op de zogenoemde (puur) Collectieve DC regelingen, waarbij de pensioenaanspraken van de individuele deelnemers in beginsel worden opgebouwd op vergelijkbare wijze als gebruikelijk is in gangbare DB systemen, en waarbij de rendementen worden gebruikt voor opbouw van een collectieve buffer. Het DC element is hierbij beperkt tot het feit dat de werkgeverslasten gemaximeerd zijn. De technische voorzieningen behorend bij dergelijke regelingen dient te worden gerapporteerd als technische voorzieningen voor risico van het fonds. g. Een bijzondere situatie is voorts de regeling waarbij het neerwaarts risico voor de deelnemers is begrensd door middel van een rendementsgarantie. In dat geval zal aan de passiefzijde een bedrag aan technische voorzieningen voor risico van het fonds getoond moeten worden, naast eventuele technische voorzieningen voor risico van deelnemers. Bij de vaststelling van de balansposten zijn verschillende methodieken denkbaar. In een later stadium zal dit element worden uitgewerkt in de vorm van nadere aanwijzingen voor de wijze van rapporteren.
Rapportagekader pensioenfondsen 29 juni 2006
Rapportagekader pensioenfondsen 29 juni 2006
2 Kwartaalrapportages 2.1
Overzicht van staten
Dekkingsgraad K101 Dekkingsgraad Beleggingen K201 Beleggingen voor risico fonds, Specificatie beleggingen K202 Beleggingen voor risico fonds,Valuta K203 Beleggingen voor risico fonds, Vastrentende waarden K204 Beleggingen voor risico fonds, Derivaten posities K205 Beleggingen voor risico fonds, Beleggingsrendementen Z-score K301 Z-score voor verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen Premie K401 Premiegegevens over het nieuwe kalenderjaar Evaluatie herstelplan K501 Evaluatie Herstelplan Pensioenregelingen K601 Toeslagverlening K602 Kenmerken pensioenregelingen
Rapportagekader pensioenfondsen 29 juni 2006
2.2
Dekkingsgraad
K101 Dekkingsgraad In te vullen door: Wanneer in te vullen:
Alle pensioenfondsen met technische voorzieningen voor risico van het fonds. Elk kwartaal
Algemeen In deze staat moet een aantal gegevens worden ingevuld aan de hand waarvan het verloop van de dekkingsgraad per kwartaal gevolgd kan worden, echter uitsluitend voor zover het betreft de pensioenverplichtingen voor risico van het fonds. De hier gebruikte begrippen sluiten aan bij de hoofdindeling van de balans die moet worden gerapporteerd in de jaarrapportage. De actiefzijde van de (niet geconsolideerde) balans valt daarbij uiteen in de volgende posten: a. Immateriële activa b. Deelnemingen c. Beleggingen voor risico pensioenfonds d. Beleggingen voor risico deelnemers e. Herverzekeringsdeel technische voorzieningen f. Overig (vorderingen verzekeringsmaatschappijen, overige vorderingen, overlopende activa, liquide middelen (niet beschikbaar voor belegging), overige activa) Een belangrijk punt daarbij is, dat indien het fonds een garantiecontract heeft afgesloten met een verzekeraar, de middelen die deze verzekeraar aanhoudt in een gesepareerd depot niet worden aangemerkt als ´Beleggingen voor risico pensioenfonds´. Dit wordt nader toegelicht in de aanwijzingen voor de jaarrapportage. De passiefzijde van de (niet geconsolideerde) balans valt uiteen in de volgende posten: a. Eigen vermogen b. Aandeel derden c. Technische voorzieningen d. Andere voorzieningen e. Achtergestelde leningen f. Overige verplichtingen Totaaloverzicht beschikbare middelen voor risico fonds Voor de rapportage dekkingsgraad zijn alleen de beschikbare middelen voor risico van het fonds relevant. De in aanmerking te nemen activa moeten dus beperkt worden tot beleggingen en andere activa voor risico van het pensioenfonds. Dit houdt in dat aan de actiefzijde de balansposten Beleggingen voor risico deelnemers en Herverzekeringsdeel technische voorzieningen buiten deze rapportage blijven. Vervolgens worden de posten Achtergestelde leningen (in zijn geheel), Andere voorzieningen en Overige verplichtingen in mindering gebracht op de activa, waarna de totale beschikbare middelen voor risico van het fonds resteren.
Rapportagekader pensioenfondsen 29 juni 2006
Achtergestelde leningen In onderdeel 1 zijn de totale beschikbare middelen voor risico van het fonds berekend. Achtergestelde leningen mogen onder bepaalde voorwaarden geheel of gedeeltelijk bij de eerder berekende totale beschikbare middelen worden opgeteld. In de jaarrapportage wordt aan dit onderwerp uitgebreid aandacht besteed (in staat J905). Voor de wijze waarop de hoogte van het onder 2.2 in te vullen bedrag bepaald moet worden, wordt verwezen naar de toelichting van de jaarrapportage. Deze sluit aan bij de bepalingen hieromtrent in het Besluit Financieel Toetsingskader Pensioenfondsen1. Het resulterende bedrag (2.3) wordt vervolgens gerelateerd aan de geraamde technische voorzieningen voor risico van het fonds. Geraamde technische voorzieningen voor risico van het fonds Voor wat betreft de technische voorzieningen voor risico van het fonds kan volstaan worden met een raming (ondsen die de voorziening exact berekenen vermelden uiteraard het exacte bedrag), overeenkomstig onderstaande richtlijnen. Bij de raming van de technische voorzieningen voor risico van het fonds moeten de volgende aspecten meegenomen worden, voor zover deze betrekking hebben op, of plaatsgevonden hebben in, de periode vanaf 1 januari van het verslagjaar tot ultimo het verslagkwartaal: a. reglementaire opbouw (zie hieronder); b. toename of afname door collectieve waardeoverdrachten of andere bestandswijzigingen die een aanzienlijke invloed op de technische voorzieningen hebben; c. aanpassing van de technische grondslagen d. toegekende indexering; e. verrichte uitkeringen; f. benodigde interest (zie hieronder); g. wijzigingen van de rentetermijnstructuur (zie hieronder). De omvang van de reglementaire opbouw kan benaderd worden door per kwartaal 25 procent te nemen van de actuarieel benodigde premie voor de ‘inkoop’ van de onvoorwaardelijke onderdelen van de pensioenovereenkomst voor risico van het fonds. Deze premiecomponent is door het fonds reeds gerapporteerd in staat K401 vraag 3.2 van de rapportage over het 4e kwartaal van het vorige verslagjaar. Onder ‘benodigde intrest’ wordt hier verstaan de intresttoevoeging aan de technische voorzieningen. Deze kan geraamd worden aan de hand van de technische voorzieningen ultimo vorig verslagjaar en het rentepercentage voor het 1e jaar van de rentetermijnstructuur zoals die gold per 31 december van het vorige verslagjaar. Rente over de toe- en afname van de technische voorzieningen tijdens het lopende verslagjaar mag buiten beschouwing gelaten worden. De effecten van de gewijzigde rentetermijnstructuur mogen geraamd worden aan de hand van het verschil in rentepercentage volgens de rentetermijnstructuur ultimo vorig verslagjaar en de rentetermijnstructuur per rapportagedatum.
1
In het concept besluit Financieel Toetsingskader van 24 mei 2006 wordt in artikel 7 ingegaan op de mate waarin achtergestelde leningen meegeteld mogen worden..
Rapportagekader pensioenfondsen 29 juni 2006
2.3
Beleggingen
K201 Beleggingen voor risico fonds In te vullen door: Wanneer in te vullen:
Alle pensioenfondsen met technische voorzieningen voor risico van het fonds. Elk kwartaal
Algemeen Hier wordt een gedetailleerde specificatie van de beleggingen gerapporteerd. Er wordt hierbij opgemerkt dat in de jaarrapportages geen gedetailleerde specificatie van de beleggingscategorieën wordt opgevraagd. Aangezien er wordt uitgegaan van een integrale balanswaardering, worden derivaten bij de onderliggende risk driver meegenomen. Vandaar dat er in de rapportage wordt gevraagd om de waarde inclusief en exclusief derivaten. De samengestelde instrumenten, zoals converteerbare obligaties en structured notes, dienen te worden gesplitst in derivaten en onderliggende instrumenten en voor beide dient apart van elkaar de marktwaarde in de betreffende categorie te worden gerapporteerd. Naast de feitelijke beleggingsmix, die direct volgt uit de waarden per ultimo kwartaal wordt ook gevraagd naar de normweging conform de strategische beleggingsmix. Fondsen die in hun strategisch beleggingsbeleid geen vaste normweging in percentages hanteren, vullen hier de percentages in die, gegeven de situatie op kwartaalultimo, volgen uit toepassing van het strategische beleid. Vastgoedbeleggingen Bij de vastgoedbeleggingen wordt onderscheid gemaakt naar directe en indirecte beleggingen in vastgoed. De directe beleggingen in vastgoed omvatten directe belangen in vastgoed alsmede belangen via deelnemingen of andere participatievormen die niet als beleggingsinstelling aangemerkt worden. De indirecte beleggingen in vastgoed omvatten alle belangen in vastgoed die via beleggingsinstellingen worden aangehouden. Als gevolg van de look through-regel (zie ook II Algemene toelichting, onderdeel 5c) kunnen daar ook delen van de beleggingen via beleggingsfondsen toe behoren. Aandelen Bij de beleggingen in aandelen geldt een onderscheid tussen beursgenoteerde aandelen op ontwikkelde aandelenmarkten ('mature markets'), beursgenoteerde aandelen op opkomende markten ('emerging markets') en niet-beursgenoteerde aandelen ('private equity'). Voor de beleggingsfondsen moet rekening worden gehouden met de look through-regel. Als er bij mixfondsen geen informatie is over de feitelijke mix mag daarbij van de strategische mix van het mixfonds gebruik worden gemaakt Vastrentende waarden Er wordt onderscheid gemaakt naar staatsobligaties (niet index-linked), index-linked bonds (obligaties, waarbij de coupon en/of de hoofdsom is geïndexeerd op een inflatie-index), hypothecaire leningen, en credits (obligaties uitgegeven door niet-overheden, incl. structured notes). Ook de kortlopende vorderingen op banken vallen onder vastrentende waarden. Voor de categorie beleggingsfondsen geldt weer de look through-regel.
Rapportagekader pensioenfondsen 29 juni 2006
Toelichting In de toelichting (tekstveld) beschrijft het fonds beknopt eventuele wijzigingen in het beleggingsbeleid, en de wijze waarop in het afgelopen kwartaal vorm is gegeven aan uitvoering van het strategische beleggingsbeleid. . De beschikbare ruimte hiervoor komt overeen met een halve pagina op A4-formaat. K202 Beleggingen voor risico fonds, Valuta In te vullen door: Wanneer in te vullen:
alle pensioenfondsen met technische voorzieningen voor risico van het fonds. Elk kwartaal
Algemeen Deze rapportage heeft uitsluitend betrekking op beleggingen voor risico van het fonds. Om inzicht te verkrijgen in de mogelijke exposure naar valutarisico wordt, uitgesplitst naar vastgoedbeleggingen, aandelen, vastrentende waarden en overig, de waarde van de portefeuille, exclusief derivaten, in de EURO en niet-EURO valuta opgevraagd. K203 Beleggingen voor risico fonds, Vastrentende waarden In te vullen door: Wanneer in te vullen:
alle pensioenfondsen met technische voorzieningen voor risico van het fonds. Elk kwartaal
Risicoklassen De specificatie naar risicoklasse wordt alleen gevraagd voor vastrentende waarden voor risico van het fonds. Op deze manier kan een inschatting worden gemaakt van de kredietwaardigheid van de vermogenstitels. Er is aansluiting gezocht bij algemeen aanvaarde indelingen (zie onderstaande tabel). Er wordt een aparte opsplitsing gevraagd van AAA tot BBB, alles lager dan BBB wordt getotaliseerd gerapporteerd. Bij beleggingen waarvan de rating niet bekend is, zal het fonds zoveel mogelijk een adequate inschatting moeten maken. Slechts indien dit niet mogelijk blijkt, kunnen beleggingen worden gerapporteerd in de categorie ´Geen rating´.
Rapportagekader pensioenfondsen 29 juni 2006
Tabel in rapportage AAA AA
Moody´s Aaa Aa1 Aa2 Aa3
S&P AAA AA+ AA AA-
Fitch AAA AA+ AA AA-
A
A1 A2 A3
A+ A A-
A+ A A-
BBB
Baa1 Baa2 Baa3
BBB+ BBB BBB-
BBB+ BBB BBB-
Lager dan BBB Geen rating
Ba1 en lager
BB+ en lager
BB+ en lager
Modified duration Voor de vastrentende waarden exclusief derivaten moet ook de modified duration (de procentuele waardeverandering van de portefeuille als gevolg van een parallelle verandering van de rentetermijnstructuur van 100 basispunten) worden gerapporteerd. K204 Beleggingen voor risico fonds, Derivaten posities In te vullen door: Wanneer in te vullen:
alle pensioenfondsen met technische voorzieningen voor risico van het fonds. Elk kwartaal
Algemeen Doel van deze rapportage is, een beter inzicht te verkrijgen in de risico-exposure van het fonds. De volgende aspecten zijn hierbij relevant: a. Marktwaarde: de actuele waarde. Deze zal bij sommige instrumenten nihil of zeer gering zijn. b. Marktwaarde na schok: om een beeld te krijgen van het (al dan niet lineaire) gedrag moet hier de marktwaarde na doorrekening van de standaardschokken uit de solvabiliteitstoets (renterisico, aandelenrisico, valuta risico en grondstoffenrisico) worden gerapporteerd. In de toelichting van de jaarrapportage wordt uitgebreid ingegaan op deze standaardschokken. Per risicocategorie (bijvoorbeeld: renterisico) moet voor deze rapportage één scenario worden toegepast op alle instrumenten. Bij de renteschok dient bijvoorbeeld voor alle instrumenten dezelfde rentebeweging te worden gebruikt, ongeacht welke beweging, opwaarts of neerwaarts, voor de desbetreffende subcategorie het meest nadelig uitpakt. c. Notional: de notional amount van het instrument. Tot slot wordt gevraagd om een toelichting (tekstveld) op het gebruik van derivaten. Hierbij wordt bijvoorbeeld verwacht dat het fonds aangeeft of derivaten gebruikt worden ter afdekking van bepaalde risico’s of voor speculatieve doeleinden.
Rapportagekader pensioenfondsen 29 juni 2006
K205 Beleggingen voor risico fonds, Beleggingsrendementen In te vullen door: Wanneer in te vullen:
alle pensioenfondsen met technische voorzieningen voor risico van het fonds. Elk kwartaal
Algemeen Ook bij deze rapportage beperkt de vraagstelling zich tot de beleggingen voor risico van het fonds. Waar gesproken wordt over het premiebeleid, dient het premiebeleid inzake premieovereenkomsten buiten beschouwing te worden gelaten. Performance per asset class Er wordt verlangd dat het fonds inzicht geeft in de beleggingsperformance per beleggingscategorie over het rapportagekwartaal. Ook wordt een relatie gelegd met de bij het premiebeleid gehanteerde aannames. Onder ´Feitelijk TWR´ wordt verstaan het totaalrendement volgens de methodiek ´timeweighted rate of return´. Aldus is aangesloten bij de gangbare presentatiestandaarden (GIPS). Het rendement is gemeten na aftrek van transactiekosten. Bij de bepaling van het benchmark rendement moet worden aangesloten bij de door het pensioenfonds in het strategisch beleggingsbeleid geselecteerde benchmarks. De derde kolom heeft betrekking op de bij het premiebeleid gehanteerde rendementsaannames. Bijtotaal beleggingsresultaat (1.5) moet onder Feitelijk TWR de feitelijke performance van de totale portefeuille worden getoond. Bij de bepaling van het benchmark rendement dient echter aangesloten te worden bij de strategische mix. Dit geldt ook voor de kolom Verwachting bij vaststellen premiebeleid. Performance attributie naar asset class Bij dit onderdeel is het de bedoeling dat getoond wordt hoe de verschillende beleggingscategorieën bijdragen aan de totale performance. Dit lichten we toe aan de hand van een voorbeeld. Feitelijk TWR: Indien de feitelijke weging van vastgoed 10% bedraagt en het feitelijke rendement van vastgoed is 7%, dan is de performance attributie van de categorie vastgoed in de eerste kolom: 0,7%. De som van de onder 2.1 t/m 2.4 gerapporteerde percentages in de eerste kolom is gelijk aan het totale beleggingsresultaat. Benchmark rendement: Hier wordt een verband gelegd met de strategische samenstelling van de portefeuille. Indien de strategische weging van vastgoed 10% bedraagt en het benchmark rendement van deze categorie is 8%, dan is de performance attributie van de categorie vastgoed in de tweede kolom: 0,8%. De som van de onder 2.1 t/m 2.4 gerapporteerde percentages in de tweede kolom is gelijk aan de waarde bij 1.5 in de overeenkomstige kolom. Verwachting bij vaststellen premiebeleid: Ook hier wordt een verband gelegd met de strategische samenstelling van de portefeuille. Indien de strategische weging van vastgoed 10% bedraagt en de rendementsaanname voor deze categorie is 6%, dan is de performance attributie van de categorie vastgoed in de laatste kolom: 0,6%. De som van de onder 2.1 t/m 2.4 gerapporteerde percentages in de derde kolom is gelijk aan de waarde bij 1.5 in de overeenkomstige kolom.. Overzicht beleggingsperformance (year-to-date). In dit onderdeel worden de year-to-date gegevens gerapporteerd. Daarbij wordt gevraagd naar de gegevens over de periode vanaf primo verslagjaar t/m ultimo huidige verslagkwartaal. In de
Rapportagekader pensioenfondsen 29 juni 2006
rapportage over het eerste kwartaal zullen de cijfers uiteraard gelijk zijn aan de percentages bij 1.1 t/m 1.5. De gerapporteerde percentages in de derde kolom zullen in de regel gelijk zijn aan de percentages bij 1.1 t/m 1.5.
Rapportagekader pensioenfondsen 29 juni 2006
2.4
Z-score
K301 Z-score voor verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen In te vullen door: Wanneer in te vullen:
Verplichtgestelde bedrijfstakpensioenfondsen Rapportage over eerste kwartaal
Algemeen In het Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000, bijlage 1, is vastgelegd dat een verplichtgesteld bedrijfstakpensioenfonds de in de genoemde bijlage beschreven performancetoets jaarlijks dient uit te voeren. De uitkomst van de performancetoets (de Z-score) wordt berekend aan de hand van de waarde zj , te bepalen zoals in Bijlage 1 bij het vrijstellingsbesluit Wet BPF 2000 beschreven2, over een reeks van vijf jaren en moet uiterlijk op 1 april van het jaar bekend zijn. Om deze reden wordt verlangd dat de rapportage van de Z-score plaatsvindt gelijktijdig met de rapportage over het eerste kwartaal. In de rapportage wordt gevraagd naar de waarde zj-1 waarbij j het huidige jaar aangeeft (en j-1 dus duidt op het laatste afgesloten boekjaar). Daarnaast wordt gevraagd de uitkomst van de performancetoets (de ´Z-score´) over de periode van jaar (j-5) t/m (j-1) te vermelden. In onderdeel 6 van de eerder genoemde bijlage bij het Vrijstellingsbesluit Wet Bpf 2000 wordt beschreven hoe deze moet worden bepaald. De berekening maakt ook gebruik van de waarden zj-5 t/m zj-2 ; het is niet nodig dat deze nogmaals worden gerapporteerd.
2
Bij het bepalen van het rendement dient, zoals is vermeld in bedoelde bijlage, gebruik gemaakt te worden van daartoe opgestelde richtlijnen van de Vereniging van Beleggingsanalisten (VBA). Bij wijziging van de richtlijnen van het VBA, zoals bijvoorbeeld plaatsvond in 2006, dienen de fondsen zich hieraan aan te passen.
Rapportagekader pensioenfondsen 29 juni 2006
2.5
Premie
K401 Premiegegevens over het nieuwe kalenderjaar In te vullen door: Wanneer in te vullen:
Alle pensioenfondsen, met uitzondering van gesloten fondsen waarin geen verdere opbouw van pensioenaanspraken plaatsheeft. Rapportage over vierde kwartaal
Algemeen Doel van deze rapportage is om vroegtijdig inzicht te krijgen in de premieheffing voor het nieuwe kalenderjaar en de vraag hoe deze zich verhoudt tot de kostendekkende premie. Een en ander in relatie tot de voorschriften van de Pensioenwet en de op grond daarvan vastgestelde regelgeving. Kostendekkende premie, gebaseerd op actuele marktrente In onderdeel 2 moet inzicht gegeven worden in de kostendekkende premie en de opbouw daarvan. Daarbij wordt onderscheid gemaakt naar de categorieën ´voor risico van het fonds´, ´herverzekerd op basis van garantiecontract´of ´voor risico van de deelnemers´. 2.1. Opgegeven moeten worden de actuariële kosten, op basis van de primo het nieuwe kalenderjaar geldende rentetermijnstructuur, voor de inkoop van de onvoorwaardelijke onderdelen van de pensioenovereenkomst. Dat betreft: a. de opbouw over het nieuwe kalenderjaar voor actieven; b. de backservice bij een eindloonregeling; c. de in het nieuwe kalenderjaar toe te kennen indexering ten laste van de werkgever voor zowel actieven als inactieven (bijvoorbeeld indexatiematrix optie D.3.); d. indien de opgebouwde aanspraken onvoorwaardelijk geïndexeerd worden ten laste van het fonds, moet de inkoop tevens omvatten de toekomstige onvoorwaardelijke indexering over die inkoop in het nieuwe kalenderjaar; e. de risicopremie ter dekking van bijvoorbeeld het overlijdens- en arbeidsongeschiktheidsrisico in het nieuwe kalenderjaar; f. extra inkoop van pensioen over verstreken dienstjaren, bijvoorbeeld als gevolg van een wijziging van de regeling. Bij deze premie moet onderscheiden worden naar de premie voor verplichtingen voor risico van het fonds, verplichtingen voor risico van de deelnemers en verplichtingen die op basis van een garantiecontract herverzekerd zijn. Voor pensioenfondsen die een inkoopregeling in het kader van de wet VPL uitvoeren, is nog het volgende van belang. De wet VPL kent de mogelijkheid om pensioen in te kopen over perioden in het verleden voor zover daar nog fiscale ruimte bestaat en de financiering daarvan uit te stellen tot uiterlijk 15 jaar na het moment van toezegging (of eerder tijdstip van pensioeningang). Er ontstaat pas een onvoorwaardelijk recht op deze aanspraken naar de mate waarin ze daadwerkelijk op individueel niveau gefinancierd (ingekocht) zijn. Indien een dergelijke regeling bestaat moet zowel de ´inkoop´ (dus: de toevoeging aan de technische voorzieningen) als de in verband met deze regeling ontvangen premies buiten beschouwing worden gelaten bij de invulling van de onderdelen 2, 3 en 4 van deze kwartaalrapportage. Onderstaand wordt nog nader ingegaan op de wijze van rapporteren in onderdeel 5. In de jaarrapportage wordt afzonderlijk ingegaan op de financiering van deze specifieke regeling.
Rapportagekader pensioenfondsen 29 juni 2006
2.2. Dit betreft zowel de opslag voor toekomstige kosten als de vergoeding voor de lopende kosten in het nieuwe kalenderjaar. De kosten voor het vermogensbeheer mogen hierbij buiten beschouwing blijven. 2.3. De opslag voor het in stand houden van het vereist eigen vermogen moet bepaald worden aan de hand van het vereist eigen vermogen behorend bij de evenwichtsituatie van het fonds, uitgaande van het strategisch beleggingsbeleid. 2.4. Hier dient de actuarieel benodigde premie voor de voorwaardelijke onderdelen van de pensioenovereenkomst te worden vermeld rekening houdend met het ambitieniveau en de afgesproken wijze van financieren. Opgemerkt wordt dat ook bij een op basis van een garantiecontract herverzekerd fonds de voorwaardelijke toeslagverlening in eerste instantie voor risico van het fonds komt. Informatie over de in de abtn beschreven kostendekkende premie Voor de toetsing van de premie kan een fonds kiezen voor een systematiek die afwijkt van de onder onderdeel 2 beschreven systematiek. In de Pensioenwet wordt dit omschreven als ´het dempen van de premie´3. Het pensioenfonds berekent in dat geval ook de kostendekkende premie op basis van een andere rente dan de actuele marktrente. De overeengekomen premie wordt daaraan getoetst. In onderdeel 3 moet informatie verschaft worden over de door het pensioenfonds gehanteerde systematiek van premietoetsing. Deze systematiek moet in de abtn zijn vastgelegd. 3.1: Een pensioenfonds dat gebruik maakt van de in de Pensioenwet gegeven mogelijkheid om een gedempte premie te hanteren, vult keuze ´b´ in. Zo niet, dan wordt keuze ´a´ ingevuld. 3.2: Hier wordt gevraagd naar de kostendekkende premie die bij de gekozen systematiek hoort: bij keuze ´a´ is het bedrag gelijk aan de premie onder 2.5. Bij keuze ´b´ moet een vergelijkbare berekening worden uitgevoerd bij een andere discontering. De uitkomst van deze berekening wordt bij 3.2. vermeld. 3.3: Deze vraag is alleen van toepassing voor fondsen die bij 3.1 keuze ´b´ hebben ingevuld. De bij de berekening van 3.2 gehanteerde disconteringsvoet moet hier worden vermeld. Benodigde premie De benodigde premie kan afwijken van de in de abtn beschreven kostendekkende premie, bijvoorbeeld omdat nog inhaalpremies verschuldigd zijn of een opslag in verband met een herstelplan. Er kan ook sprake zijn van verlaging van de benodigde premie door “solvabiliteitsvrijval”. Deze elementen van de bijdrage moeten in onderdeel 4 vermeld worden. Indien bij 4.3 ´ja´ wordt ingevuld, moet het bedrag bij 4.3 bepaald worden aan de hand van de feitelijk aanwezige vermogenssituatie ultimo het afgelopen verslagjaar. Feitelijk overeengekomen premie (naar verwachting) Op het moment van invullen zijn de in dit onderdeel gevraagde bedragen nog niet definitief bekend. Op basis van de wel beschikbare informatie moet deze zo goed mogelijk worden geraamd. Premiekortingen en restituties of extra stortingen door de werkgever, anders dan uit hoofde van een herstelplan moeten verwerkt worden in de feitelijke premie. Deze posten komen dus nog niet in onderdeel 4 aan de orde. In dit onderdeel wordt ook een splitsing gevraagd in
3
Concept Pensioenwet, Tweede Kamer versie, artikel 116 lid 2.
Rapportagekader pensioenfondsen 29 juni 2006
werkgevers- en werknemerspremie. Soms is deze onderverdeling niet bekend. In dat geval moet een zo realistisch mogelijke inschatting worden gemaakt. Kolom ´Inkoopregeling VPL´: Zoals reeds aangegeven bij onderdeel 2.1 van deze rapportage, is een bijzondere situatie van toepassing voor pensioenfondsen die een inkoopregeling in het kader van de wet VPL uitvoeren. De met deze regeling verband houdende premies zijn in de onderdelen 2, 3 en 4 geheel buiten beschouwing gelaten. De feitelijk overeengekomen premie omvat echter vaak wel een bijdrage die bedoeld is voor deze regeling (vaak wordt deze som toegevoegd aan een in dit verband gecrëerde reserve). Voor een goed inzicht is het dan ook nodig dat deze bijdrage in de rapportage wordt gesepareerd. Fondsen waarvoor dit geldt, vermelden in de eerste kolom de premie exclusief de premie voor de inkoopregeling VPL, en in de tweede kolom apart de premie voor de inkoopregeling VPL. Pensioenfondsen die niet een inkoopregeling in het kader van de wet VPL uitvoeren, vullen in de tweede kolom op beide regels een nul in. Toelichting van het verschil Onderdeel 6.1 wordt automatisch berekend aan de hand van de gegevens in onderdeel 5.3 (exclusief premie voor inkoopregeling VPL) en 4.4 Indien blijkt dat de feitelijk overeengekomen premie lager is dan de benodigde premie, dan moet de oorzaak van het verschil tussen de benodigde premie en de feitelijke premie in een tekstveld worden toegelicht. Het fonds zal daarbij moeten aantonen dat aan alle vereisten voor premiekorting is voldaan.
Rapportagekader pensioenfondsen 29 juni 2006
2.6
Herstelplan
K501 Evaluatie Herstelplan In te vullen door: Wanneer in te vullen:
Door alle pensioenfondsen met technische voorzieningen voor risico van het fonds, die in het afgelopen boekjaar uitvoering gaven aan een kortetermijn- of langetermijnherstelplan. Rapportage over vierde kwartaal
Algemeen Doel van deze rapportage is om inzicht te krijgen in de voortgang van het herstel van de vermogenspositie. Indien de ontwikkeling van het herstel afwijkt van de prognoses kan dat leiden tot eventuele beleidsinterventies door het fondsbestuur, waarover ook informatie verschaft moeten worden. In de rapportage en in onderstaande toelichting worden de termen ´verslagjaar´ en ´lopend jaar´ gebruikt. Onder ´verslagjaar´ wordt het afgelopen boekjaar verstaan; met ´lopend jaar´ wordt het jaar volgend op het verslagjaar aangeduid. Daarbij moet worden bedacht dat deze rapportage wordt ingediend aan het begin van het jaar dat volgt op het verslagjaar. De rapportage kent 3 kolommen. In de eerste kolom moet de realisatie over het verslagjaar weergegeven moeten worden. Daartegenover worden in de tweede kolom de uitkomsten geplaatst die volgens het ingediende plan verwacht werden. In de laatste kolom worden de prognoses en voornemens voor het lopende jaar opgenomen. De gevraagde gegevens hebben betrekking op posten die voor risico van het pensioenfonds zijn. De rendementen, premiegegevens, aanwezige middelen etc. ten behoeve van deze rapportage moeten dan ook slechts gerelateerd worden aan de middelen voor risico van het fonds. Voor zover de gegevens betreffende de realisatie in het verslagjaar nog niet definitief bekend zijn, moeten deze geraamd worden. De verwachtingen voor het lopende jaar moeten berekend worden, uitgaande van de veronderstelling dat de rente niet wijzigt ten opzichte van de rentetermijnstructuur ultimo het verslagjaar. In een aantal gevallen wordt gevraagd naar de invloed op de dekkingsgraad, te rapporteren in procentpunten. Wij merken op dat de nu opgestelde rapportage nog geen sluitende analyse van de ontwikkeling van de dekkingsgraad bevat. Wel worden de belangrijkste factoren benoemd en gekwantificeerd. Algemene vragen De onderdelen 3.1 en 3.2 worden voor wat betreft de realisatie over het verslagjaar automatisch gevuld uit rapportage K101. De verwachte dekkingsgraad aan het eind van het lopende jaar moet berekend worden volgens de systematiek en aanwijzingen voor rapportage K101. 3.3: De berekening van het vereist eigen vermogen moet plaatsvinden volgens de hiervoor geldende voorschriften. In de toelichting bij de jaarrapportage wordt hierop nader ingegaan. Voor de realisatie over het verslagjaar moet daarbij uitgegaan worden van de feitelijke situatie ultimo verslagjaar. De verwachting voor het lopende jaar moet gebaseerd worden op het strategische beleggingsbeleid van het fonds.
Rapportagekader pensioenfondsen 29 juni 2006
Premie Deze gegevens houden verband met de rapportage in K401, en moeten in K402 naar analogie van de daar gegeven aanwijzingen worden vastgesteld. In tegenstelling tot rapportage K401 moet de bij onderdeel 4.1 gevraagde premie exclusief solvabiliteitsopslag worden vermeld. (De hier gevraagde premie betreft dus de onderdelen 2.1 en 2.2 uit rapportage K401.) Toeslagverlening ten laste van het fonds Onder Toeslagverlening ten laste van het fonds moeten alleen de lasten van de voorwaardelijke toeslagverlening ten laste van het fonds vermeld worden. De lasten voor onvoorwaardelijke toeslagverlening of backservice en de lasten voor toeslagverlening ten laste van de werkgever (bijvoorbeeld optie D3 van de indexatiematrix) moeten verwerkt worden in de actuariële premie zoals opgenomen onder vraag 4.1. Rendement 6.1: Onder het benodigde rendement wordt verstaan de intresttoevoeging aan de technische voorzieningen. Deze dient vastgesteld te worden op basis van de eenjaarsrente volgens de rentetermijnstructuur primo het verslagjaar (voor de realisatie) resp. primo het lopende jaar (voor de verwachtingen over het lopende jaar). Pensioenfondsen die één disconteringsvoet hanteren, gebruiken deze ook voor berekening van het benodigde rendement. 6.2: Het gerealiseerde rendement moet vastgesteld worden aan de hand van alle inkomsten op middelen voor risico van het fonds, onder aftrek van de kosten vermogensbeheer en door het fonds betaalde rente op vreemd vermogen. Zo moeten bijvoorbeeld renteinkomsten en uitgaven op een rekening courant met de werkgever of herverzekeraar (anders dan voor een garantiecontract) of betaalde rente op een achtergestelde lening meegenomen worden. Verandering rentetermijnstructuur Dit onderdeel heeft betrekking op de effecten van opgetreden wijzigingen in de rentetermijnstructuur. Het fonds kan deze niet beïnvloeden, maar de ontwikkeling van de financiële positie kan hiervan grote gevolgen ondervinden. De voortgang van het herstel kan hierdoor dus in hoge mate beïnvloed worden. Aanpassingen in de werkelijke rentetermijnstructuur (RTS) t.o.v. de geïmpliceerde forwardcurve leiden tot een verschil in technische voorzieningen. Voorbeeld: als de rentetermijnstructuur na één jaar gelijk blijft terwijl de vorm van de rentecurve oplopend is, is de verwachte (en in de technische voorzieningen doorberekende) rentestijging niet uitgekomen en is er dus een verlies in de vorm van een hogere technische voorzieningen dan verwacht. De berekening van dit effect is minder bewerkelijk voor pensioenfondsen die één disconteringsvoet hanteren. Wij merken op dat de wijziging van de rentetermijnstructuur, naast invloed op de technische voorzieningen, ook invloed heeft op de waarde van de vastrentende waarden (koersresultaat). Deze invloed komt in de rapportage naar voren bij onderdeel 6 (Rendement). Overige maatregelen fonds Onder 8 moet vermeld worden of het fonds overigens nog maatregelen of beleidswijzigingen doorvoert die invloed hebben op de dekkingsgraad. Dan gaat het uitsluitend om maatregelen die in het verslagjaar zijn doorgevoerd of nieuwe maatregelen die men in het lopende jaar verwacht te nemen. Indien bijvoorbeeld het beleggingsbeleid in het verslagjaar is aangepast of in het lopende jaar zal worden aangepast, moet de vraag met ´Ja´ beantwoord worden. Indien een beleidswijziging al enkele jaren geleden is doorgevoerd toen het herstelplan werd opgesteld
Rapportagekader pensioenfondsen 29 juni 2006
dan wel aangepast, moet deze nu niet meer vermeld worden en moet de vraag nu dus met ´Nee´ worden beantwoord. Indien tenminste een van de vragen 8.2 t/m 8.6 met ´ja´ wordt beantwoord, moet in het tekstblok (8.9) een beknopte toelichting gegeven worden. 8.1: het gaat om mutaties in het betreffende jaar in de achtergestelde lening voor zover deze meegeteld mag worden als solvabiliteitsbuffer4. Het kan dus gaan om aanvullende stortingen of om een aflossing in het verslagjaar resp. lopende jaar. De mutatie kan ook een gevolg zijn van het feit dat een kleiner of groter deel van de achtergestelde lening mee mag tellen voor de solvabiliteit zonder dat dit een gevolg is van extra stortingen of aflossingen. 8.7: hier gaat het om het effect van alle genoemde maatregelen op de aanwezige dekkingsgraad. Bijvoorbeeld van de uitbreiding van het aandeel in de achtergestelde lening dat in aanmerking genomen voor de solvabiliteit. 8.8: Beleidswijzigingen (bijvoorbeeld van het beleggingsbeleid) kunnen ook invloed hebben op de benodigde dekkingsgraad. Daarom wordt ook gevraagd naar de invloed van de genoemde maatregelen op de benodigde dekkingsgraad. Overige vragen De realisatie in het verslagjaar en de voornemens voor het lopende jaar kunnen invloed hebben op het tijdstip waarop de tekortsituatie naar verwachting zal zijn beëindigd. Of dit het geval is zal moeten ingevuld worden bij vraag 9.1 of 9.2. Tevens moet daar de thans verwachte einddatum van het kortetermijnherstelplan c.q. van het langetermijnherstelplan worden ingevuld.
Zoals bekend mogen achtergestelde leningen onder bepaalde voorwaarden geheel of gedeeltelijk worden meegeteld. Zie ook het Besluit Financieel Toetsingskader Pensioenfondsen.
4
Rapportagekader pensioenfondsen 29 juni 2006
2.7
Pensioenregelingen
K601 Toeslagverlening In te vullen door: Wanneer in te vullen:
Alle pensioenfondsen Indien in de verslagperiode een bestuursbesluit is genomen over toeslagverlening.
Algemeen Deze rapportage moet ingevuld worden voor alle regelingen waarvan de omvang van de technische voorzieningen ten minste 5% van de totale omvang van de technische voorzieningen van het fonds is en/of het aantal actieve deelnemers ten minste 5% is van het totaal aantal actieve deelnemers van het fonds. Ook wanneer reglementair toeslag verleend zou kunnen worden en het bestuur in de verslagperiode heeft besloten geen toeslag te verlenen dient dit gerapporteerd te worden. Bij de hoogte van de toeslag wordt dan 0% ingevuld. Als ingangsdatum moet de reglementaire datum worden ingevuld. Toeslagen die leiden tot een verhoging van uitkeringen worden in de eerste tabel geregistreerd. Toeslagen die leiden tot een eenmalige uitkering worden in de tweede tabel geregistreerd. Betreft Hier wordt de naam de naam van de regeling geselecteerd zoals die ook in de jaarrapportage en de formulier K602 wordt gebruikt. Actieven / Inactieven Bij het verlenen van toeslag maken we onderscheid tussen actieve en inactieve deelnemers. Ingangsdatum Het moment waarop de indexatie ingaat; dit is niet de datum van het bestuursbesluit. K602 Kenmerken pensioenregelingen In te vullen door: Wanneer in te vullen:
Alle pensioenfondsen Indien in de verslagperiode bij bestuursbesluit een wijziging in een van de pensioenregeling is vastgesteld. Als de kwartaalrapportage voor de eerste maal wordt ingevuld.
Algemeen Een fonds rapporteert zodra een wijziging formeel is vastgesteld, conform artikel 92 uit de Pensioenwet en niet op het moment dat een regeling van kracht wordt. De ingangsdatum van de gewijzigde regeling kan daarom buiten de verslagperiode vallen. Wanneer de wijziging alleen voor bepaalde groepen deelnemers geldt dient dit als een nieuwe regeling opgevoerd te worden zodat ook de ongewijzigde regeling behouden blijft. Hierin moeten betrokken worden alle regelingen waarvan de technische voorzieningen ten minste 5% van de totale technische voorzieningen van het fonds uitmaakt en/of het aantal actieve deelnemers ten minste 5% uitmaakt van het totaal aantal actieve deelnemers.
Rapportagekader pensioenfondsen 29 juni 2006
Deze staat wordt alleen ingevuld voor pensioenregelingen die aan de Pensioenwet zijn aangepast en wanneer de rapportage voor de eerste maal wordt ingevuld. De vragen die voor een bepaalde regeling niet van toepassing zijn worden door de applicatie automatisch verborgen. Regeling Onder een regeling verstaan wij een voor de deelnemer samenhangende set pensioenaanspraken. Een deelnemer is normaal gesproken slechts in één regeling (per fonds) actief. In veel gevallen zal er een één op één relatie zijn tussen de pensioenregeling en een pensioenreglement. Soms kunnen meerdere reglementen samen een pensioenregeling vormen. Dit is bijvoorbeeld het geval wanneer er een apart pensioenreglement is voor het tijdelijk ouderdomspensioen of het overbruggingspensioen. Dit deel van de rapportage wordt voor elke regeling apart ingevuld. Een uitzondering wordt gemaakt wanneer de administratie van het pensioenfonds geen onderscheid maakt tussen verschillende regelingen. In dat geval mogen de verschillende regelingen samengevoegd worden tot een regeling. Een pensioenfonds dient de consistentie tussen deze staat en de P-staten uit de jaarrapportage te bewaken. Toeslagregeling Regeling van waaruit alleen de toeslagen gefinancierd worden. De pensioenaanspraken zijn normaal gesproken direct bij een verzekeraar ondergebracht. Naam regeling Hier vragen wij naar de naam waaronder de regeling bij het fonds zelf bekend staat. De naam moet consistent gebruikt worden over de verschillende rapportageformulieren en rapportageperioden. Wanneer de administratie van het pensioenfonds geen onderscheid maakt tussen verschillende regelingen mogen de verschillende regelingen samengevoegd worden tot één regeling. In dat geval kunt u in de keuzelijst kiezen uit de optie “Samenvoeging regelingen”. Datum bestuursbesluit resp Ingangsdatum De datum van het bestuursbesluit dient in het rapportage kwartaal te liggen. De ingangsdatum van de reglementswijziging kan zowel in het verleden als in de toekomst liggen. Leidt de reglementswijziging tot aanpassing van rechten over verstreken deelnemingsjaren Aangegeven moet worden of hiervan sprake is. Indien de rechten over verstreken dienstjaren verhoogd worden ontstaan extra backservice aanspraken die onderdeel moeten uitmaken van de kostendekkende premie. Uta-personeel Dit is het uitvoerend, technisch, administratief personeel in de bouwsector. Tijdelijk ouderdomspensioen Het tijdelijk ouderdomspensioen gaat vooraf aan het (permanent) ouderdomspensioen, het eindigt wanneer het ouderdomspensioen ingaat. De uitkering van het tijdelijk
Rapportagekader pensioenfondsen 29 juni 2006
ouderdomspensioen eindigt bij 65, het OP, in combinatie met het tijdelijk ouderdomspensioen, begint op 65-jarige leeftijd. Overbruggingspensioen Het overbruggingspensioen is een tijdelijke aanvulling op het ouderdomspensioen voor de periode dat de gepensioneerde nog geen AOW-uitkering ontvangt. Het onderscheidt zich van het tijdelijk ouderdomspensioen doordat de periode van uitkering die van het ouderdomspensioen overlapt. De uitkering van het overbruggingspensioen eindigt bij 65, de uitkering van het OP in combinatie met een overbruggingspensioen begint voor 65. Tijdelijk nabestaandenpensioen Een tijdelijk nabestaandenpensioen is een uitkering bij overlijden van de partner tot een leeftijd van 65 jaar, of anders, indien het pensioenreglement hier iets over zegt. Arbeidsongeschiktheid pensioen Een arbeidsongeschiktheidspensioen zorgt voor een uitkering bij langdurige arbeidsongeschiktheid (meer dan 1 jaar). Het dient als aanvulling op de uitkering krachtens de Wet op werk en Inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Merk op dat “oude” gevallen gebruik maken van de Wet op de Arbeidsongeschiktheid (WAO). Uitkeringsovereenkomst Een pensioenovereenkomst waarbij afspraken gemaakt zijn over de hoogte van het opbouwpercentage. Kapitaalovereenkomst Een pensioenovereenkomst waarbij afspraken zijn gemaakt over de hoogte van het kapitaal op pensioendatum. Het kapitaal wordt op pensioendatum omgezet in een periodieke pensioenuitkering. Premieovereenkomst Een pensioenovereenkomst waarbij afspraken zijn gemaakt over de hoogte van de periodieke pensioenpremie. Een collectieve beschikbare premieregeling wordt als uitkeringsovereenkomst gekwalificeerd indien deze overeenkomst met een voldoende mate van zekerheid nagekomen kan worden (d.w.z. dat met een zekerheid van 97,5 procent wordt voorkomen dat een pensioenfonds binnen een periode van één jaar over minder waarden beschikt dan de hoogte van de technische voorzieningen). Toeslagen Tussen haakjes staat de positie in de indexatiematrix vermeld. Basis van het pensioengevend salaris Bij antwoordcategorie jaarsalaris kunnen vakantietoeslagen en 13e maand zijn opgenomen. Toezegging partnerpensioen Opbouwbasis: er bestaat zowel aanspraak op partnerpensioen bij overlijden tijdens de deelneming als bij overlijden na einde deelneming (als slaper of gepensioneerde); Risicobasis: er bestaat alleen aanspraak op partnerpensioen bij overlijden tijdens de deelneming;
Rapportagekader pensioenfondsen 29 juni 2006
Voor pensioendatum op risicobasis, na pensioendatum op opbouwbasis: er bestaat aanspraak op partnerpensioen bij overlijden tijdens de deelneming of bij overlijden na ingang van het ouderdomspensioen; er bestaat geen aanspraak op partnerpensioen bij overlijden als slaper. Een en ander moet beoordeeld worden aan de hand van het geldende reglement. Veelal zullen regelingen waarbij het partnerpensioen thans op risicobasis verzekerd is nog wel premie vrije rechten kennen op in het verleden opgebouwd partnerpensioen. Hier moet geen rekening mee worden gehouden bij de invulling van deze vraag. Toeslagen op partnerpensioen/arbeidsongeschiktheidpensioen Hier willen wij weten of de wijze waarop de toeslagen op het partnerpensioen/ arbeidsongeschiktheidpensioen worden vastgesteld en gefinancierd, afwijkt van de wijze waarop dit voor het ingegaan ouderdomspensioen gebeurt.
Rapportagekader pensioenfondsen 29 juni 2006