Hans Hartvelt Ecologisch advies Lijsterbeslaan 7, 6721 CW Bennekom Tel. 0318 - 430898 Fax. 0318 - 430661 E-mail:
[email protected] K.v.K.: 09102190
Rapport vleermuisonderzoek Voormalige boomkwekerij Kuijer BAARN
19 september 2008
1.
Probleemstelling
Aan de Plataanlaan te Baarn ligt de voormalige boomkwekerij Kuijer. Het terrein van ca. 75 x 200 meter bestaat uit opstallen en een buitenterrein waar zich nog een groot aantal bomen bevindt, w.o. een enkele forse. Het gebied wordt herontwikkeld als woningbouwlocatie. Op het terrein zullen in totaal 60 woningen worden gebouwd (zie bijlage 1). Alle opstallen zullen worden gesloopt en alle beplanting zal worden verwijderd, met uitzondering van een waardevolle boom, waarvan de locatie op het plankaartje is aangegeven (zie bijlage 1). Projectontwikkelaar Vos & Teeuwissen heeft door adviesbureau Breijn BV een quick scan laten uitvoeren naar de verwachte gevolgen van de plannen op flora en fauna. Breijn heeft op 30 mei 2008 gerapporteerd. Hun conclusie is o.a. dat het terrein op het gebied van zoogdieren slecht is onderzocht en dat er ten aanzien van het voorkomen van vleermuizen een aanvullend onderzoek dient plaats te vinden. Vos & Teeuwissen heeft mij gevraagd om dit onderzoek uit te voeren. Hierbij treft u de resultaten van dit onderzoek aan. 2.
Onderzoeksopzet
Met betrekking tot vleermuizen worden de volgende soorten verblijfplaatsen onderscheiden: a. Zomerverblijfplaatsen (kraamverblijven voor de vrouwtjes en solitaire verblijfplaatsen voor de mannetjes); b. Paarverblijfplaatsen; c. Winterverblijfplaatsen. De diverse verblijfplaatsen zijn op verschillende tijden in het jaar in gebruik en dienen derhalve ook op verschillende tijden te worden onderzocht, te weten: a. Zomerverblijfplaatsen in het algemeen: april – september; b. Kraamverblijfplaatsen: medio mei – medio juli; c. Paarverblijfplaatsen: september; d. Winterverblijfplaatsen: medio december – medio februari. Voor het zomeronderzoek zijn volgens de richtlijnen 6 veldbezoeken nodig, te weten in elke maand één. Dat heeft te maken met het feit dat sommige vleermuissoorten nogal verhuizerig zijn en dat er dus meer waarnemingen nodig zijn om te constateren of gebouwen of bomen bij vleermuizen in gebruik zijn. Voor de winterperiode volstaat één bezoek. Er is ook voor meerdere ronden gekozen omdat dan kan worden geconstateerd of elk van de ronden eenzelfde beeld oplevert en niet een toevalssituatie wordt aangetroffen. Omdat de opdracht voor het onderzoek medio juli is verstrekt resteerden er dit jaar nog maar drie maanden voor onderzoek, te weten de maanden juli, augustus en september. Dat wil zeggen dat gebouwen en bomen gecontroleerd kunnen worden op eventueel gebruik als zomerverblijfplaats in het algemeen en als paarverblijfplaats. Omdat kraamverblijven vanaf medio juli uiteenvallen is niet te zeggen of een eventuele aanwezigheid van kraamverblijven nog kan worden geconstateerd. Het onderzoek is als volgt aangepakt. Het terrein is gedurende 3 bezoeksronden geobserveerd. Hiervoor zijn 2 avonden 14 juli en 4 september) en 1 ochtend (15 augustus) gebruikt. 1
De avondobservaties hebben plaatsgevonden vanaf een half uur voor zonsondergang tot anderhalf uur na zonsondergang. Dit is de periode dat vleermuizen uitvliegen. Gezien de omvang van het terrein, is het eerste avondonderzoek uitgevoerd door 4 waarnemers (1 senior onderzoeker en 3 junior onderzoekers). Ruimschoots voor zonsondergang zijn eerst alle gebouwen van binnen en van buiten onderzocht op mogelijke aanwezigheid van vleermuizen. Daarbij is niet alleen gelet op eventueel aanwezige dieren, maar met name op sporen, zoals uitwerpselen en prooiresten. Vervolgens hebben drie onderzoekers permanent de gebouwen geobserveerd. Zij hebben daarbij dusdanige posities ingenomen dat zij de gebouwen van alle kanten in zicht hadden (zie bijlage 2). De vierde onderzoeker heeft permanent rondjes gelopen over het terrein zelf om eventuele verblijfplaatsen in bomen te ontdekken. Tegelijkertijd is onderzocht of en zo ja in welke mate het terrein als foerageergebied dienst doet en of er vliegroutes van vleermuizen over het terrein lopen die mogelijk door de plannen zullen verdwijnen. Het ochtendbezoek duurde van ongeveer anderhalf uur voor zonsopkomst tot een half uur na zonsopkomst. Dit is de periode dat vleermuizen weer invliegen, vaak na eerst enige tijd rondom de verblijfplaats te hebben gezwermd. Door het zwermgedrag "verraden" de dieren hun verblijfplaats. Ook kunnen terugvliegende vleermuizen hun vliegroute prijs geven. Omdat het zwermgedrag enige tijd aanhoudt, kon dit onderzoek door 1 (senior) onderzoeker worden uitgevoerd. Het onderzoek in september was bedoeld om paarverblijven op te sporen. Een gebouw of boom is als zodanig herkenbaar doordat vleermuizen vanuit het gebouw (Ruige dwergvleermuis) of in de onmiddellijke nabijheid daarvan (Gewone dwergvleermuis, Gewone grootoorvleermuis), dan wel vanuit een boom (Rosse vleermuis en Ruige dwergvleermuis) zgn. werfroepen laten horen. Daarnaast is uiteraard opnieuw gelet op uitvliegende dieren. Het onderzoek is uitgevoerd vanaf een half uur voor zonsondergang tot anderhalf na zonsondergang. Ook de werfroepen zijn gedurende langere tijd te horen waardoor dit onderzoek ook door 1 (senior) onderzoeker kon worden uitgevoerd. Het onderzoek op deze avond is uitgevoerd door zowel over het onderzoeksterrein zelf als door de omliggende straten een vaste route te volgen die op de fiets is gevolgd. Hierdoor is een wat breder omgevingsbeeld verkregen, dan voor het onderzoek strikt genomen nodig is. De vleermuizen zijn opgespoord en gedetermineerd met behulp van professionele ultrasone apparatuur (Pettersson D240x) en standaardapparatuur (Pettersson D220, Batbox III, QMC-mini III). Bij twijfel in het veld met betrekking tot de soort konden geluidsopnames worden gemaakt die naderhand konden worden geanalyseerd met software die speciaal is ontwikkeld voor het analyseren van vleermuisgeluiden (BatSound). Maar hiervan behoefde geen gebruik te worden gemaakt. Voorzover het licht het mogelijk maakte zijn vleermuizen ook op zicht gedetermineerd. Elke waarneming is genoteerd op een waarnemingsformulier, met vermelding van aantal, soort en gedrag. De plaats van elke waarneming is eveneens genoteerd op een kaart. Gedurende alle onderzoeksronden was het weer goed, d.w.z. droog, geen of weinig wind en een temperatuur boven de 10 graden.
3.
Resultaten van het veldonderzoek
De resultaten van het veldonderzoek zijn als volgt: •
Hoewel de te slopen gebouwen zeer geschikt zijn als potentiële verblijfplaats voor vleermuizen (veel wegkruipmogelijkheden en goede toegankelijkheid van buiten), zijn noch in de gebouwen, noch direct buiten de gebouwen sporen van vleermuizen aangetroffen.
•
Tijdens het onderzoek zijn 3 soorten vleermuizen waargenomen. De Gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus) is zowel de kleinste als de meest algemene Nederlandse vleermuis. Geschat wordt dat ongeveer de helft van alle Nederlandse vleermuizen tot deze soort behoort. Het is een gebouwbewonende soort die veelvuldig in de bebouwde kom wordt aangetroffen. De Laatvlieger (Eptesicus serotinus) is qua aantal de tweede Nederlandse vleermuissoort. Hoewel hij ongeveer tweemaal zo groot is als de Gewone dwergvleermuis lijkt hij verder zowel qua uiterlijk als leefwijze sterk op deze soort. De Rosse vleermuis (Nyctalus noctula) is eveneens een algemeen in Nederland voorkomende soort. In tegenstelling tot de twee eerder genoemde soorten is dit een boombewonende soort.
•
Er is niet geconstateerd dat vleermuizen de gebouwen in- of uitvlogen of bij de gebouwen zwermgedrag vertoonden. We kunnen derhalve concluderen dat zich tijdens de onderzoeksperiode in de gebouwen geen zomerverblijfplaatsen in het algemeen, noch kraamverblijfplaatsen hebben bevonden. Hierbij moet worden aangetekend dat het in theorie mogelijk is dat de gebouwen wel als kraamverblijfplaats zijn gebruikt, maar inmiddels al weer waren verlaten. Gezien de datum van het eerste onderzoek (14 juli) schatten wij deze kans overigens niet erg hoog in, omdat omstreeks deze tijd kraamverblijven doorgaans nog wel in tact zijn.
•
Bij de bedrijfsgebouwen is niet of nauwelijks baltsgedrag van vleermuizen waargenomen dat zou kunnen duiden op het gebruik van de gebouwen als paarverblijfplaats. Wel is op twee andere plaatsen baltsgedrag van gewone dwergvleermuizen waargenomen, nl. aan de westzijde van het terrein langs de Plataanlaan en voor het woonhuis van de familie Kuijer aan de Berkenweg. De onderzochte bedrijfsgebouwen zijn echter niet in gebruik als paarverblijfplaats.
•
Met name tijdens het onderzoek in juli bleek dat het terrein veelvuldig wordt gebruikt als foerageergebied door gewone dwergvleermuizen en laatvliegers. Vrijwel op het hele terrein zijn plaatsen te vinden waar gedurende korte tijd wordt gefoerageerd. Voor het gebouw heeft gedurende vrijwel de hele observatieperiode een Gewone dwergvleermuis gefoerageerd en boven een terreintje in de buurt van het woonhuis (dat niet zal worden bebouwd) hebben enige tijd 2 laatvliegers gefoerageerd. Opvallend was dat tijdens de twee laatste bezoeken het aantal dieren aanmerkelijk geringer was dan tijdens het eerste bezoek.
•
Hoewel geconstateerd is dat er geregeld vleermuizen in een min of meer rechte lijn het terrein oversteken, werden geen duidelijke vliegroutes gevonden die door meerdere dieren worden gebruikt.
Alle waarnemingen van rosse vleermuizen betroffen dieren die hoog over het onderzoeksterrein vlogen en dus helemaal geen relatie met het gebied hebben. 4.
Conclusies en aanbevelingen
Op basis van de waarnemingen kunnen we concluderen dat noch de op het terrein aanwezige gebouwen, noch de op het terrein aanwezige bomen verblijfplaatsen van vleermuizen bevatten. Hoewel strikt genomen de aanwezigheid van een kraamverblijf in de bedrijfsgebouwen niet kan worden uitgesloten, achten wij die kans klein. Op het terrein bevinden zich ook geen bouwwerken die als typische winterverblijfplaatsen kunnen worden beschouwd. In theorie zouden zich 's winters gewone dwergvleermuizen of laatvliegers in de gebouwen kunnen bevinden (want die soorten vinden we nauwelijks in de traditionele winterverblijven), maar omdat we totaal geen sporen en avondzwermgedrag hebben gevonden, lijkt ook dit uitgesloten. Mede door de nog aanwezige bomenvoorraad is het terrein een mooi foerageergebied en wordt het ook als zodanig gebruikt. Door de bouw van de woningen zal het gebied meer "verstenen" waardoor het als foerageergebied minder aantrekkelijk zal worden. Omdat er natuurlijk ook weer tuinen en openbaar groen zal worden aangelegd, is er naar mijn mening geen sprake van een dusdanige verslechtering van de situatie dat de populaties gevaar lopen. Er zijn geen duidelijke vliegroutes gevonden die als gevolg van de woningbouw zullen worden doorkruist. Hoewel het onderzoek niet jaarrond is uitgevoerd, durf ik op grond van de waarnemingen toch te stellen dat een behoorlijk compleet beeld van de aanwezigheid van vleermuizen op het terrein is verkregen. De plannen voor sloop en ontruiming, alsmede de bouw van woningen kunnen niet worden beschouwd als een verstoring van vleermuizen zoals bedoeld in de Flora- en Faunawet. Naar mijn mening is een ontheffing volgens artikel 75 van deze wet dan niet ook niet nodig. Indien gewenst ben ik graag bereid mijn conclusies nader toe te lichten.
Met vriendelijke groeten,
Hans Hartvelt
Bijlage 1. Het nieuwbouwplan
Bijlage 2. De waarnemingen Legenda
Onderzoeksgebied Observatiepost Langdurig foeragerende Gewone dwergvleermuis Langdurig foeragerende laatvliegers
Baltsende Gewone dwergvleermuis
Bedrijfsgebouwen kwekerij
Woonhuis familie Kuijer