Rapport
hoogheemraadschap van delfland Vispaaiplaats Ackerdijkse Bos Quickscan flora en fauna
hoogheemraadschap van delfland Vispaaiplaats Ackerdijkse Bos Quickscan flora en fauna
Status:
Concept
Project: HHD000-001 Rapport: HHD001-001-QS03 Gecontroleerd door: GvH 12 december 2012
Foto voorpagina: Plangebied voor vispaaiplaats Ackerdijkse Bos vanaf de noordzijde van de Karitaatmolensloot (foto: Kragten).
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave 1
Inleiding........................................................................................................................................3
1.1
Aanleiding .................................................................................................................................... 3
1.2
Doelstelling .................................................................................................................................. 3
1.3
Leeswijzer ..................................................................................................................................... 3
2
Projectgegevens ...........................................................................................................................5
2.1
Ligging van het plangebied ........................................................................................................ 5
2.2
Huidig en historisch gebruik ...................................................................................................... 5
2.3
Voorgenomen plan ...................................................................................................................... 6
3
Natuurbescherming ....................................................................................................................7
3.1
Flora- en faunawet ...................................................................................................................... 7
3.2
Ontheffingen Flora- en faunawet .............................................................................................. 7
3.3
Gebiedsbescherming ................................................................................................................... 8
3.3.1
Natuurbeschermingswet 1998 ................................................................................................... 8
3.3.2
Ecologische Hoofdstructuur ....................................................................................................... 8
4
Inventarisatie flora en fauna .................................................................................................. 11
4.1
Literatuuronderzoek ................................................................................................................. 11
4.1.1
www.waarneming.nl ................................................................................................................ 11
4.1.2
Eerder onderzoek ....................................................................................................................... 12
4.2
Veldbezoek ................................................................................................................................. 13
5
Interpretatie .............................................................................................................................. 15
5.1
Flora ............................................................................................................................................ 15
5.2
Fauna .......................................................................................................................................... 15
6
Effecten voorgenomen ingrepen ............................................................................................ 17
6.1
Beschermde soorten ................................................................................................................. 17
6.1.1
Flora ............................................................................................................................................ 17
6.1.2
Fauna .......................................................................................................................................... 17
6.2
Beschermde gebieden ............................................................................................................... 18
7
Conclusies en aanbevelingen ................................................................................................. 19
7.1
Beschermde soorten ................................................................................................................. 19
7.2
Beschermde gebieden ............................................................................................................... 20
7.3
Overige groene wet- en regelgeving ........................................................................................ 20 Geraadpleegde literatuur ........................................................................................................ 21
1
Inhoudsopgave
Hoogheemraadschap Schieland en de Krimpenerwaard
Bijlagen Bijlage 1: Gedragscode Waterschappen ............................................................................... B-3
Afbeeldingenlijst Afbeelding 1: Ligging van het plangebied (rood omlijnd) voor de vispaaiplaats Ackerdijkse Bos (bron topografie: Dienst voor het kadaster en openbare registers Apeldoorn). ..................................................................................................................... 5 Afbeelding 2: Ligging van het plangebied (rood omlijnd) ten opzichte van de EHS (bron: provincie Zuid-Holland). ..................................................................................... 9 Afbeelding 3: Linksboven: met bos bedekte deel van het plangebied, rechtsboven: door pitrus gedomineerde deel. Linksonder: Karitaatmolensloot, rechtsonder: watergang binnen het plangebied (foto's: Kragten). .................................................. 14 Afbeelding 4: Zwanenbloem (foto: Maria van Antwerpen). ....................................... 15
2
Hoogheemraadschap van Delfland
1
Inleiding
Inleiding Hoogheemraadschap van Delfland is voornemens om een vispaaiplaats aan te leggen in het Ackerdijkse Bos. Daarbij zullen ter plekke diverse werkzaamheden plaatsvinden, zoals het verwijderen van vegetatie en graafwerkzaamheden. Dit rapport bevat de resultaten van een quickscan flora en fauna die is uitgevoerd ten behoeve van deze plannen.
1.1
Aanleiding Het Hoogheemraadschap van Delfland heeft vanuit de doelstellingen op grond van de Kaderrichtlijn Water de opgave om binnen het waterlichaam Zuidpolder van Delfland 1,8 ha vispaaiplaats(en) te realiseren. Deze vispaaiplaatsen dienen bij te dragen aan het verbeteren van de ecologische kwaliteit van het waterlichaam. Op de locatie Ackerdijkse Bos kan een vispaaiplaats worden aangelegd met een oppervlakte van 1 ha, zodat een deel van de doelstelling kan worden gerealiseerd. Bij aanleg van de vispaaiplaats vinden verschillende werkzaamheden plaats. Deze kunnen effecten hebben op aanwezige planten en dieren. Derhalve is een quickscan flora en fauna uitgevoerd, om vast te stellen of ter plaatse beschermde soorten aanwezig zijn, waarvoor de werkzaamheden negatieve gevolgen kunnen hebben.
1.2
Doelstelling Het doel van de quickscan flora en fauna is het verkrijgen van een indruk omtrent de (waarschijnlijk) aanwezige beschermde flora en fauna binnen en in de nabijheid van het plangebied voor de vispaaiplaats Ackerdijkse Bos. Indien het aannemelijk is dat binnen het plangebied beschermde soorten voorkomen, dan is voor de realisatie van de plannen mogelijk de aanvraag van een ontheffing ex. artikel 75 van de Flora- en faunawet noodzakelijk.
1.3
Leeswijzer De basisgegevens van het plangebied, zoals de geografische ligging en het historisch gebruik, zijn beschreven in hoofdstuk 2. Ook wordt hier ingegaan op de voorgenomen ingrepen binnen het plangebied. Hoofdstuk 3 geeft een korte toelichting op de natuurbescherming door de Flora- en faunawet. In hoofdstuk 4 zijn de natuurwaarden van het plangebied in eerste instantie geïnventariseerd door middel van literatuuronderzoek. Daarnaast is het plangebied eenmalig bezocht, waarbij gericht is gelet op de aanwezigheid van beschermde flora en fauna. De verkennende inventarisatie is uitgevoerd door mw. E. Bosch-Thomas, adviseur ecologie en beheer (ir. Bos- en natuurbeheer) van ons kantoor. De brongegevens zijn in hoofdstuk 5 geïnterpreteerd aan de hand van de aanwezige biotopen binnen het plangebied, waarbij tevens het belang van het plangebied is beoordeeld voor de waargenomen beschermde soorten. In hoofdstuk 6 worden de effecten behandeld die als gevolg van de voorgenomen ingrepen worden verwacht. De conclusies van het onderzoek staan vermeld in hoofdstuk 7.
3
Hoogheemraadschap van Delfland
2
Projectgegevens
Projectgegevens In dit hoofdstuk worden de belangrijkste gegevens ten aanzien van de voorgenomen ingrepen binnen het plangebied weergegeven. Allereerst wordt ingegaan op de geografische ligging van het plangebied, waarna aandacht wordt besteed aan het huidig en historisch gebruik van het plangebied. Tenslotte worden de voorgenomen ingrepen binnen het plangebied kort beschreven.
2.1
Ligging van het plangebied Het plangebied voor de vispaaiplaats bevindt zich in het Ackerdijkse Bos bij Delft (gemeente Delft). Aan de noordzijde grenst het plangebied aan de Karitaatmolensloot. De oostgrens wordt gevormd door de A13 (terrein tankstation). De zuid- en westgrens wordt gevormd door watergangen. Op de onderstaande kaart is het plangebied aangegeven. Binnen deze begrenzing wordt de vispaaiplaats gerealiseerd. Afbeelding 1: Ligging van het plangebied (rood omlijnd) voor de vispaaiplaats Ackerdijkse Bos (bron topografie: Dienst voor het kadaster en openbare registers Apeldoorn).
2.2
Huidig en historisch gebruik Het plangebied is momenteel deels in gebruik als weiland, deels is het begroeid als bos. Het maakt onderdeel uit van het recreatiegebied Ackerdijkse Bos. De terreinen aan de noordzijde van de Karitaatmolensloot maken onderdeel uit van het nieuwe bedrijventerrein Technopolis. Ten zuiden en westen van het plangebied en ten oosten van de A13 bevindt zich buitengebied. Dit is deels in gebruik als landbouwgrond (weilanden) en deels als natuur- en recreatiegebied. Uit de Topografische Militaire kaart van 1876 (Bonneblad) blijkt, dat het plangebied in het verleden in gebruik was als weidegrond. De Karitaatmolensloot was destijds reeds aanwezig, maar heette toen Kariteitmolensloot. Doordat de A13 destijds nog niet als weg aanwezig was, vormde de watergang destijds een rechte lijn door het landschap, zonder de haakse bochten van vandaag de dag.
5
Projectgegevens
Hoogheemraadschap van Delfland
Aan de Delfsche Vliet (hoofdwatergang noord-zuid, zie afbeelding 1) was destijds reeds bebouwing aanwezig, waarbij op verschillende plekken stoomgemalen aanwezig waren om de achterliggende polders te bemalen. Alleen de Ackerdijkse weg was eind 19e eeuw al aanwezig, andere wegen waren er nog niet in het gebied. 2.3
Voorgenomen plan Het voornemen is, om binnen het plangebied een opmalingsvispaaiplaats te realiseren voor snoek. Deze zal bestaan uit een inlaatwerk en een vistrap. Via het inlaatwerk kan men de vispaaiplaats onder water laten lopen, waarbij binnen de vispaaiplaats slootjes worden aangelegd. Via de vistrap kunnen volwassen snoeken de vispaaiplaats in zwemmen om te paaien, waarbij eitjes afgezet kunnen worden aan de ondergelopen begroeiing van de vispaaiplaats. Na de paaiperiode wordt de vispaaiplaats weer droog gezet. De rest van het jaar is de vispaaiplaats dan een grasland. Om de vispaaiplaats aan te leggen, wordt het aanwezige bos binnen het plangebied gerooid. Daarnaast worden sloten/greppels gegraven binnen het terrein. Rondom de vispaaiplaats wordt een kade aangebracht. Om de vispaaiplaats nog steeds te laten fungeren als onderdeel van het recreatiegebied Ackerdijkse Bos, wordt een wandelpad binnen de vispaaiplaats aangelegd. Opgemerkt dient te worden, dat de vispaaiplaats niet wordt aangesloten op de bestaande Karitaatmolensloot, maar op een nieuw aan te leggen watergang. De Pijnackerse Vaart wordt op korte termijn omgelegd en vormt dan de westgrens van het plangebied. De vaart zal aansluiten op de Karitaatmolensloot. Zowel het inlaatwerk als de vistrap zullen in verbinding staan met de nieuwe Pijnackerse Vaart.
6
Hoogheemraadschap van Delfland
3
Natuurbescherming
Natuurbescherming Kort wordt in dit hoofdstuk ingegaan op de bescherming van planten- en diersoorten krachtens de Flora- en faunawet. Daarnaast wordt aandacht besteed aan de gebiedsbescherming die op het plangebied van toepassing is.
3.1
Flora- en faunawet De bescherming van zowel inheemse als uitheemse, in het wild levende planten- en diersoorten is vastgelegd in de Flora- en faunawet. De Flora- en faunawet bevat een algemeen (passief) beschermingsregime voor aangewezen planten- en diersoorten. Daarnaast zijn in de Flora- en faunawet beschermde leefgebieden aangewezen voor de instandhouding van beschermde soorten. De Europese Habitatrichtlijn en Vogelrichtlijn zijn in onze nationale Flora- en faunawet geïmplementeerd. Wat betreft de flora is het verboden om beschermde soorten uit te steken, te vernielen, te beschadigen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen (artikel 8 Flora- en faunawet). Ten aanzien van fauna geldt dat het verboden is beschermde dieren in hun natuurlijke leefomgeving te doden of te verwonden, opzettelijk te verontrusten of voortplantingsplaatsen (bijvoorbeeld nesten) te verstoren, te beschadigen of weg te nemen (artikel 9 t/m 13 Flora- en faunawet).
3.2
Ontheffingen Flora- en faunawet Voor het verrichten van ingrepen die een nadelig effect hebben op beschermde flora en fauna is in principe een ontheffing ex. artikel 75 van de Flora- en faunawet noodzakelijk. In het Besluit van 10 september 2004 (AMvB artikel 75) wordt onderscheid gemaakt in de algemeenheid van soorten en de noodzaak voor ontheffingsaanvraag. De beschermde soorten zijn daartoe ingedeeld in een drietal categorieën (tabellen): 1. 2. 3.
Algemene soorten; ‘Overige’ soorten en alle vogelsoorten; Soorten van bijlage IV van de Habitatrichtlijn en soorten van bijlage I van de AMvB.
Voor algemene soorten (tabel 1, AMvB artikel 75) geldt een vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet voor wat betreft activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud, bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkeling. Voor andere activiteiten is een ontheffing nodig. Een ontheffingsaanvraag wordt getoetst aan het criterium ‘doet geen afbreuk aan de gunstige staat van instandhouding van de soort’ (de zogenaamde lichte toets). Voor ‘overige’ soorten (tabel 2, AMvB artikel 75) en alle vogelsoorten geldt dat voor activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud, bestendig gebruik of ruimtelijke ontwikkeling vrijstelling voor artikel 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet wordt verleend, mits de activiteiten worden uitgevoerd op basis van een door de minister goedgekeurde gedragscode. Voor andere activiteiten is een ontheffing nodig. Voor ontheffingsaanvragen geldt de lichte toets (zie algemene soorten), echter ontheffingsaanvragen voor alle vogelsoorten worden onderworpen aan de uitgebreide toets (zie streng beschermde soorten). Voor streng beschermde soorten (tabel 3, AMvB artikel 75) geldt dat voor activiteiten die te kwalificeren zijn als bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik vrijstelling wordt verleend van artikel 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet, mits gewerkt wordt volgens een door de minister goedgekeurde gedragscode. Voor ruimtelijke ontwikkeling is de aanvraag van een ontheffing noodzakelijk. Voor bestendig beheer en onderhoud of bestendig gebruik in de land- en bosbouw wordt géén vrijstelling verleend voor het opzettelijk verontrusten (artikel 10 Flora- en faunawet) van soorten van tabel 3 en is geen ontheffing mogelijk. De aanvragen van een ontheffing voor soorten van tabel 3 wordt getoetst aan drie criteria (de zogenaamde uitgebreide toets): -
Er is sprake van een in of bij wet genoemd belang. Er is geen alternatief. Er wordt geen afbreuk gedaan aan de gunstige staat van instandhouding van de soort.
7
Natuurbescherming
Hoogheemraadschap van Delfland
Vogelsoorten Zoals hiervoor is aangegeven, zijn vrijwel alle vogelsoorten die in Nederland voorkomen, beschermd krachtens de Flora- en faunawet. Dat betekent dat nesten van broedende vogels niet mogen worden verwijderd. In de door het Ministerie van LNV in 2009 goedgekeurde gedragscode voor de bouw- en ontwikkelsector is daarnaast een lijst opgenomen met vogelsoorten waarvan het nest ook buiten het broedseizoen beschermd is. Daarbij zijn vijf categorieën vaste nesten onderscheiden: 1. 2.
3.
4. 5.
Nesten die, behalve gedurende het broedseizoen als nest, daarbuiten in gebruik zijn als vaste rust- en verblijfplaats (bijvoorbeeld steenuil). Nesten van koloniebroeders die elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De fysieke voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (bijvoorbeeld roek, gierzwaluw, huismus). Nesten van vogels, zijnde geen koloniebroeders, die (vrijwel) elk broedseizoen op dezelfde plaats broeden en die daarin zeer honkvast zijn of afhankelijk van bebouwing of biotoop. De fysieke voorwaarden voor de nestplaats zijn vaak zeer specifiek en limitatief beschikbaar (bijvoorbeeld ooievaar, kerkuil, slechtvalk). Nesten van vogels die jaar in, jaar uit gebruik maken van hetzelfde nest en die zelf niet of nauwelijks in staat zijn een nest te bouwen (bijvoorbeeld boomvalk, buizerd, ransuil). Nesten van vogels die vaak terugkeren naar de plaats waar zij het jaar tevoren hebben gebroed of de directe omgeving daarvan, maar die wel over voldoende flexibiliteit beschikken om, als de broedplaats verloren is gegaan, zich elders te vestigen (bijvoorbeeld oeverzwaluw, kokmeeuw). Een omgevingscheck door een deskundige dient uit te wijzen of in de omgeving voldoende gelegenheid is om zelfstandig een nieuw nest te bouwen of te zoeken.
Welke soorten tot een van de vijf bovengenoemde categorieën behoren, is vastgelegd in een lijst met circa tachtig soorten. 3.3
Gebiedsbescherming Om vast te stellen of binnen of nabij het plangebied mogelijk sprake is van gebiedsbescherming is de gebiedsbescherming volgens de Natuurbeschermingswet 1998 en de gebiedsbescherming volgens het Natuurbeheerplan van de Provincie Zuid-Holland geraadpleegd.
3.3.1
Natuurbeschermingswet 1998 De Natuurbeschermingswet 1998 richt zich op beheer, herstel en bescherming van de Natura2000-gebieden (Habitatrichtlijn- en Vogelrichtlijngebieden). Ter bescherming van de natuurwaarden waarvoor de verschillende Natura2000-gebieden zijn aangewezen, mogen projecten die de kwaliteit van de habitattypen kunnen verslechteren of die een verstorend effect hebben op soorten, niet worden uitgevoerd zonder een vergunning. Hierbij is van belang dat de Natuurbeschermingswet 1998 een zogenaamde ‘externe werking' kent. Dit houdt in, dat ook projecten buiten beschermde gebieden vergunningplichtig kunnen zijn, wanneer zij een negatief effect hebben op het beschermde gebied. In de omgeving van het plangebied zijn geen Natura2000-gebieden gelegen. De beide meest nabij gelegen beschermde natuurgebieden zijn Solleveld & Kapittelduinen en Westduinpark & Wapendal. Beide zijn duingebieden, gelegen aan de Noordzeekust. Er is geen sprake van een relatie tussen het plangebied en deze beschermde gebieden.
3.3.2
Ecologische Hoofdstructuur Net als voor de Natura2000-gebieden is het ruimtelijk beleid voor de EHS erop gericht de wezenlijke kenmerken van de gebieden te ontwikkelen, herstellen en behouden. Derhalve is voor de EHS het ‘nee, tenzij'-regime ingevoerd. Volgens dit regime dient allereerst vastgesteld te worden of de geplande ingreep significant negatieve effecten heeft op de in het EHS-gebied aanwezige wezenlijke kenmerken en waarden. Wanneer dit zo is, geldt in principe dat de ingreep geen doorgang kan vinden. Uitzondering geldt alleen voor ingrepen waarbij sprake is van groot openbaar belang en waarbij geen
8
Hoogheemraadschap van Delfland
Natuurbescherming
alternatieven voor de plannen beschikbaar zijn. In dat geval dient compensatie van de aangetaste waarden plaats te vinden (Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit et al., 2007). Uit de kaartendatabase van de provincie Zuid-Holland blijkt, dat het plangebied voor de vispaaiplaats Ackerdijkse Bos niet is aangewezen als Ecologische Hoofdstructuur (zie afbeelding 2). Ook de aangrenzende percelen zijn niet aangeduid als EHS. Afbeelding 2: Ligging van het plangebied (rood omlijnd) ten opzichte van de EHS (bron: provincie ZuidHolland).
9
Hoogheemraadschap van Delfland
4
Inventarisatie flora en fauna
Inventarisatie flora en fauna De inventarisatie van flora en fauna binnen het plangebied bestaat uit twee delen. Allereerst zijn bestaande bronnen geraadpleegd, te weten de website www.waarneming.nl en het reeds eerder uitgevoerd flora- en faunaonderzoek voor de nieuwe Pijnackerse Vaart. Vervolgens is gedurende één dagdeel een verkennend veldbezoek gebracht aan het plangebied om een actuele indruk te verkrijgen van de aanwezige biotopen binnen het plangebied.
4.1
Literatuuronderzoek Achtereenvolgens worden de beschikbare gegevens besproken voor het plangebied op de website www.waarneming.nl en op basis van reeds eerder uitgevoerd flora- en faunaonderzoek (Kuijsten, 2011).
4.1.1
www.waarneming.nl Op de website www.waarneming.nl kunnen particuliere natuurliefhebbers waarnemingen van planten- en diersoorten melden. De waarnemingen zijn vervolgens vrij te raadplegen, waarbij deze zijn gesorteerd in inventarisatie-eenheden. Binnen het literatuuronderzoek zijn de gemelde waarnemingen voor de periode 2007-2012 (laatste 5 jaar) geraadpleegd voor de inventarisatie-eenheid Abtswoudse Bos – oost. Het grootste deel van het plangebied ligt binnen deze inventarisatie-eenheid. Voor de soortgroep vogels, waarvan vrijwel alle soorten beschermd zijn op grond van de Flora- en faunawet (tabel 2, AMvB artikel 75), is in de opgegeven waarnemingen op de website www.waarneming.nl alleen gelet op meldingen van soorten die een jaarrond beschermde nestplaats kennen (zie paragraaf 3.2) of soorten die zijn opgenomen op de Rode Lijst. De op de website gemelde waarnemingen van vogels betreffen niet altijd broedgevallen. Ook overvliegende of foeragerende vogels kunnen worden gemeld. Tabel 1 bevat een overzicht van alle waargenomen bijzondere vogelsoorten binnen of in de directe omgeving van het plangebied. Tabel 1: Waarnemingen van vogelsoorten, zoals gemeld op de website www.waarneming.nl voor de periode 2007-2012. Soort
FF*
VN**
RL***
Boomkruiper (Certhia brachydactyla)
2
5
-
Boomvalk (Falco subbuteo)
2
4
KW
Buizerd (Buteo buteo)
2
4
-
Ekster (Pica pica)
2
5
-
Groene specht (Picus viridis)
2
5
GE
Grote bonte specht (Dendrocopos major)
2
5
-
Grote gele kwikstaart (Motacilla cinerea)
2
3
-
Hop (Upupa epops)
2
5
VN
IJsvogel (Alcedo atthis)
2
5
-
Kneu (Carduelis cannabina)
2
-
GE
Koekoek (Cuculus canorus)
2
-
KW
Pimpelmees (Parus caeruleus)
2
5
-
Ooievaar (Ciconia ciconia)
2
3
-
Roerdomp (Botaurus stellaris)
2
-
BE
Sperwer (Accipiter nisus)
2
4
-
Torenvalk (Falco tinnunculus)
2
5
-
11
Inventarisatie flora en fauna
Soort
Hoogheemraadschap van Delfland
FF*
VN**
RL***
Visdief (Sterna hirundo)
2
-
KW
Zwarte kraai (Corvus corone)
2
5
-
* ** ***
FF: bescherming krachtens Flora- en faunawet; 2 = ‘overige’ soort. VN: Categorie jaarrond beschermde nestplaatsen, zie voor toelichting op de categorieën paragraaf 3.2. RL: Rode Lijst; BE = bedreigd, GE = gevoelig, KW = kwetsbaar, VN = verdwenen uit Nederland.
Ook voor enkele andere soortgroepen zijn op de website waarnemingen van beschermde en/of bedreigde soorten gemeld binnen en/of in de directe omgeving van het plangebied. Het betreft de soortgroepen zoogdieren en libellen. De betreffende strenger beschermde soorten zijn opgenomen in tabel 2. Tevens vormt het plangebied en de omgeving hiervan leefgebied voor algemeen beschermde zoogdieren en amfibieën (o.a. vos, gewone pad, bruine kikker). Tabel 2: Waarnemingen van strenger beschermde zoogdieren en bedreigde libellen, zoals gemeld op de website www.waarneming.nl voor de periode 2007-2012. Soort
FF*
RL**
Zoogdieren Gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus)
3
-
Glassnijder (Brachytron pratense)
-
KW
Vroege glazenmaker (Aeshna isosceles)
-
KW
Libellen
* **
FF: bescherming krachtens Flora- en faunawet; 3 = streng beschermde soort. RL: Rode Lijst; KW = kwetsbaar.
Voor de overige soortgroepen (planten, reptielen, dagvlinders, vissen) zijn geen waarnemingen van beschermde en/of bedreigde soorten gemeld.
4.1.2
Eerder onderzoek In het kader van de planvoorbereiding voor het nieuwe afvoertracé voor de Pijnackerse Vaart is in 2011 door Royal Haskoning een ecoscan uitgevoerd voor het zoekgebied voor dit tracé (Kuijsten, 2011). Het nieuwe tracé sluit direct ten westen van het plangebied voor de vispaaiplaats Ackerdijkse Bos aan op de Karitaatmolensloot, waarbij de vispaaiplaats zal worden aangesloten op de Pijnackerse Vaart. Zo doende overlapt het onderzochte gebied binnen de ecoscan voor een klein gedeelte met het plangebied voor de vispaaiplaats Ackerdijkse Bos. In de ecoscan is niet zeer nauwkeurig aangegeven op welke specifieke locaties beschermde soorten zijn waargenomen, dan wel worden verwacht. De resultaten van de ecoscan zijn hier desondanks opgenomen. Ter plaatse van het nieuwe afvoertracé van de Pijnackerse Vaart komt slechts één beschermde plantensoort voor. Het betreft de algemeen beschermde soort (tabel 1, AMvB artikel 75) zwanenbloem (Butomus umbellatus). Voor de soortgroep vogels wordt melding gemaakt van het mogelijk voorkomen van broedgevallen van steenuil (Athene noctua), buizerd (Buteo buteo) en sperwer (Accipiter nisus) in de nabijheid van het nieuwe afvoertracé. De nestplaats van deze soorten is jaarrond beschermd. Daarnaast worden diverse broedvogelsoorten verwacht waarvan het nest alleen tijdens het broedseizoen beschermd is. Alle vogelsoorten zijn beschermd krachtens de Flora- en faunawet (tabel 2, AMvB artikel 75). Daarnaast is tijdens vleermuisonderzoek vastgesteld dat het gebied waar het nieuwe afvoertracé zal worden aangelegd, fungeert als foerageergebied voor de gewone dwergvleermuis (Pipistrellus pipistrellus), laatvlieger (Eptesicus serotinus) en ruige dwergvleermuis (Pipistrellus nathusii). Vleermuizen zijn streng beschermd op grond van de Flora- en faunawet (tabel 3, AMvB artikel 75). Het plangebied voor het nieuwe afvoertracé vormt tevens geschikt leefgebied voor verschillende algemeen beschermde zoogdier- en amfibieënsoorten, zoals verschillende
12
Hoogheemraadschap van Delfland
Inventarisatie flora en fauna
(spits)muissoorten, haas, vos, bruine kikker en gewone pad. Het voorkomen van strenger beschermde soorten wordt onwaarschijnlijk geacht. In watergangen in de omgeving van het plangebied voor het alternatieve afvoertracé is het voorkomen van bittervoorn (Rhodeus amarus) en kleine modderkruiper (Cobitis taenia) bekend. De kleine modderkruiper is een ‘overige’ beschermde soort (tabel 2, AMvB artikel 75), de bittervoorn is streng beschermd (tabel 3, AMvB artikel 75). Tenslotte wordt voor de Zuidpolder van Delfgauw in de geraadpleegde literatuur voor de ecoscan melding gemaakt van de platte schijfhoren (Anisus vorticulus). Deze waterslak is aangewezen als streng beschermde soort (tabel 3, AMvB artikel 75). 4.2
Veldbezoek Op 30 oktober 2012 is een verkennend veldbezoek gebracht aan het plangebied om een indruk te verkrijgen van de aanwezige biotopen ter plaatste. Eventuele waarnemingen van beschermde planten- en diersoorten zijn genoteerd. Daarbij dient te worden opgemerkt dat de periode waarin het veldbezoek heeft plaatsgevonden, niet optimaal is voor het waarnemen van beschermde soorten. Planten zijn uitgebloeid en veelal reeds afgestorven, dieren zijn minder actief of hebben hun winterverblijfplaats betrokken. Het plangebied voor de vispaaiplaats Ackerdijkse bos bestaat grotendeels uit open gebied. Direct langs de Karitaatmolensloot betreft het een drassig weiland, met verspreid enkele pollen pitrus. Verder van de Karitaatmolensloot wordt de vegetatie in het oostelijk deel van het plangebied sterk gedomineerd door pitrus. Dit gedeelte van het plangebied is erg nat, op grote delen staat het water tot op maaiveldniveau. Tussen de pitruspollen groeien enkele jonge elzen. Het zuidwestelijk deel van het plangebied bestaat uit bos. Het meest noordelijke deel van dit bos bestaat uit voornamelijk wilgen. In de ondergroei zijn elzen aanwezig en de kruidlaag wordt gevormd door gras en pitrus. Het zuidelijke deel van het bosgedeelte wordt gedomineerd door elzen in de boomlaag. De beide bosdelen worden van elkaar gescheiden door een sloot. Verschillende bomen hebben holten of loshangende schors, wat duidt op de aanwezigheid van spechten. Ook hier staat plaatselijk water tot op het maaiveld. Zowel het weiland, als het door pitrus gedomineerde deel van het plangebied en de bosgedeelten worden begraasd door schapen. Binnen en langs de randen van het plangebied zijn verschillende sloten aanwezig. Deze hebben een oeverbegroeiing bestaande uit riet. Deze oeverbegroeiing was grotendeels gemaaid ten tijde van het veldbezoek, met uitzondering van de sloot langs de zuidgrens van het plangebied. Tussen het weiland en de Karitaatmolensloot bevindt zich een laag dijkje. De oever van de Karitaatmolensloot kent rietbegroeiing. Er is geen beschoeiing aanwezig ter plaatse van het plangebied. Tijdens het veldbezoek zijn geen beschermde plantensoorten waargenomen binnen het plangebied. Wel zijn enkele vogelsoorten waargenomen, binnen of nabij het plangebied. Het betreft aalscholver (Phalacrocorax carbo), ekster (Pica pica), fazant (Phasianus colchicus), waarschijnlijk uit gevangenschap ontsnapte halsbandparkieten (Psittacula krameri) en meerkoet (Fulica atra). Andere beschermde diersoorten zijn niet waargenomen. De foto’s op de volgende pagina geven een impressie van het plangebied.
13
Inventarisatie flora en fauna
Hoogheemraadschap van Delfland
Afbeelding 3: Linksboven: met bos bedekte deel van het plangebied, rechtsboven: door pitrus gedomineerde deel. Linksonder: Karitaatmolensloot, rechtsonder: watergang binnen het plangebied (foto's: Kragten).
14
Hoogheemraadschap van Delfland
5
Interpretatie
Interpretatie Op basis van de gegevens uit het bronnenonderzoek, de waarnemingen tijdens het veldbezoek en de aanwezige terreinkenmerken is in dit hoofdstuk de mogelijke betekenis van het plangebied voor de vispaaiplaats Ackerdijkse Bos voor beschermde flora en fauna vermeld.
5.1
Flora Tijdens het veldbezoek zijn binnen het plangebied geen beschermde plantensoorten aangetroffen. Uit het literatuuronderzoek is de aanwezigheid van slechts één beschermde soort in de omgeving van het plangebied naar voren gekomen. Het betreft de zwanenbloem (tabel 1, AMvB artikel 75; zie afbeelding 4). Afbeelding 4: Zwanenbloem (foto: Maria van Antwerpen).
De zwanenbloem groeit in en aan de rand van voedselrijk, ondiep water. In laagveengebieden komt de soort plaatselijk algemeen voor. De sloten binnen het plangebied vormen in potentie geschikte groeiplaatsen voor de soort. Daar de sloten echter recent gemaaid waren én de bloeitijd van de zwanenbloem ten tijde van het veldbezoek al voorbij was, kon de soort niet worden vastgesteld binnen het plangebied. 5.2
Fauna Uit zowel het veldbezoek als het literatuuronderzoek blijkt dat binnen en in de directe omgeving van het plangebied beschermde diersoorten voorkomen. Het betreft daarbij met name vogelsoorten. Uit de soortgroep vogels worden binnen het plangebied met name watervogels (bijv. meerkoet), soorten van open terreinen (bijv. fazant) en bosvogels (bijv. spechten) verwacht. Jaarrond beschermde nesten van roofvogels of uilen zijn niet waargenomen in het plangebied. Vrijwel alle vogelsoorten zijn beschermd krachtens de Flora- en faunawet (tabel 2, AMvB artikel 75). Het plangebied vormt daarnaast geschikt leefgebied voor enkele algemeen beschermde zoogdier- en amfibieënsoorten (tabel 1, AMvB artikel 75). Gedacht kan worden aan bijvoorbeeld haas, vos, bruine kikker en gewone pad. Voor de gewone dwergvleermuis, laatvlieger en ruige dwergvleermuis (alle tabel 3, AMvB artikel 75), die volgens het literatuuronderzoek voorkomen in de omgeving van het plangebied, vormt het plangebied geschikt foerageergebied. De gewone dwergvleermuis en de laatvlieger zijn gebouwbewonende soorten. Aangezien er geen gebouwen binnen het plangebied aanwezig zijn, is er geen sprake van vaste verblijfplaatsen van deze
15
Interpretatie
Hoogheemraadschap van Delfland
soorten. De ruige dwergvleermuis gebruikt ook holten en spleten in bomen als vaste verblijfplaats. Binnen het plangebied zijn bomen met holten aanwezig, maar uit de ecoscan uit 2011 blijkt, dat er nabij het nieuwe afvoertracé voor de Pijnackerse Vaart – en daarmee in het plangebied voor de vispaaiplaats Ackerdijkse Bos – geen vaste verblijfplaatsen van vleermuizen zijn vastgesteld tijdens vleermuisonderzoek. De sloten die binnen en aan de randen van het plangebied aanwezig zijn, vormen geschikt leefgebied voor de kleine modderkruiper (tabel 2, AMvB artikel 75). Voor de bittervoorn (tabel 3, AMvB artikel 75) zal met name de bredere sloot op de zuidgrens van het plangebied geschikt zijn als leefgebied. Deze soort heeft een voorkeur voor bredere watergangen met een goed ontwikkelde watervegetatie en aanwezigheid van zoetwatermosselen. Ook is het mogelijk dat de platte schijfhoren (tabel 3, AMvB artikel 75) voorkomt in de sloten binnen en aan de randen van het plangebied. Deze waterslak komt voor in stilstaande en zeer zwak stromende wateren met begroeiing van waterplanten.
16
Hoogheemraadschap van Delfland
6
Effecten voorgenomen ingrepen
Effecten voorgenomen ingrepen In dit hoofdstuk wordt nader ingegaan op de effecten van de voorgenomen ingrepen in het plangebied op de (mogelijk) voorkomende beschermde soorten. Ook wordt aandacht besteed aan de gevolgen van de plannen voor de beschermde gebieden.
6.1
Beschermde soorten Allereerst wordt aandacht besteed aan de effecten die kunnen optreden op beschermde soorten als gevolg van de realisatie en het gebruik van de vispaaiplaats Ackerdijkse Bos.
6.1.1
Flora Binnen het plangebied wordt slechts één beschermde plantensoort verwacht, de zwanenbloem (tabel 1, AMvB artikel 75). Deze soort zal, indien aanwezig, voorkomen langs de sloten in het plangebied. Wanneer deze sloten worden verlegd, verbreed of versmald, dan kunnen groeiplaatsen van de zwanenbloem verloren gaan. Binnen de vispaaiplaats zal de zwanenbloem weer nieuwe groeiplaatsen kunnen vinden aan de randen van het slotenstelsel. In de gebruiksfase zijn er derhalve geen negatieve effecten te verwachten op de zwanenbloem.
6.1.2
Fauna Bij de aanleg van de vispaaiplaats wordt het aanwezige bos binnen het plangebied gerooid. Daarbij gaat voor bosvogels een klein gedeelte leef- en broedgebied verloren. Vindt de kap plaats tijdens het broedseizoen, dan kunnen broedsels verloren gaan, of jonge, nog niet vliegvlugge vogels gedood worden. Ook voor weidevogels zal de aanleg en het gebruik van de vispaaiplaats leiden tot het verloren gaan van een klein gedeelte broedgebied. Tijdens het broedseizoen zal de vispaaiplaats onder water staan, zodat zij daadwerkelijk dienst kan doen als voortplantingsplaats voor de snoek. Het plangebied kan in de winter wel nog dienst doen als foerageergebied voor watervogels (bijvoorbeeld ganzen). In de directe omgeving van het plangebied blijft voldoende bos en open (weide)terrein aanwezig om vervangend leef- en broedgebied te bieden aan de verschillende verwachte vogelsoorten. De kap van bos en het periodiek onder water zetten van het plangebied leveren tevens een kleine afname op van beschikbare oppervlakte leefgebied voor algemeen voorkomende zoogdieren en amfibieën. De vispaaiplaats zal niet aantrekkelijk zijn als voortplantingswater voor amfibieën, daar er immers vis aanwezig is. In de directe omgeving blijft voldoende leefgebied voor algemeen voorkomende zoogdieren en amfibieën beschikbaar. Voor de naar verwachting voorkomende vleermuissoorten (tabel 3, AMvB artikel 75) zal de toekomstige geschiktheid van het plangebied als foerageergebied afhankelijk zijn van de mate waarin oevervegetatie tot ontwikkeling kan komen langs het slotenstelstel binnen de vispaaiplaats. De gewone en ruige dwergvleermuis jagen weliswaar boven watergangen, maar zijn dan gebonden aan beschutting van oevervegetatie. De laatvlieger kan ook in meer open terreinen en boven vochtige graslanden worden aangetroffen. Voor deze laatste soort zal dan ook zeker geen sprake zijn van afname van de oppervlakte foerageergebied. De directe omgeving van het plangebied biedt voor de gewone en ruige dwergvleermuis voldoende alternatief foerageergebied, indien de vispaaiplaats nog slechts matig geschikt blijkt als foerageergebied voor de gewone en ruige dwergvleermuis. De kleine modderkruiper, de bittervoorn en de platte schijfhoren kunnen tijdens de werkzaamheden negatieve effecten ondervinden, wanneer de bestaande sloten verlegd, verbreed of versmald moeten worden. Bij werkzaamheden aan de sloten kunnen vissen of platte schijfhorens per ongeluk gedood worden. De kleine modderkruiper en bittervoorn zijn extra gevoelig voor negatieve effecten tijdens het winterseizoen, wanneer de dieren minder actief zijn, en tijdens het voortplantingsseizoen. Ook de platte
17
Effecten voorgenomen ingrepen
Hoogheemraadschap van Delfland
schijfhoren is extra kwetsbaar tijdens het winterseizoen, aangezien deze soort zich dan terug trekt in of op de bodem. Door het gebruik van de vispaaiplaats worden de watergangen minder aantrekkelijk als leefgebied voor de bittervoorn en kleine modderkruiper. Zij vormen immers prooidieren voor de snoek, die hier in hoge aantallen voor zal komen gedurende een deel van het jaar. Via de vistrap en het inlaatwerk kunnen de bittervoorn en de kleine modderkruiper de paaiplaats verlaten. De watergangen in de directe omgeving vormen eveneens geschikt leefgebied voor de bittervoorn en de kleine modderkruiper. 6.2
Beschermde gebieden Het plangebied maakt geen onderdeel uit van een Natura2000-gebied. Evenmin zijn er Natura2000-gebieden gelegen in de directe nabijheid van het plangebied (zie paragraaf 3.3). Dat betekent dat de voorgenomen realisatie van de vispaaiplaats Ackerdijkse Bos niet zal leiden tot negatieve effecten op Natura2000-gebieden. Tevens is uit paragraaf 3.3 gebleken dat het plangebied niet gelegen is binnen of grenzend aan de Ecologische Hoofdstructuur. Effecten op de EHS zijn dan ook niet te verwachten bij aanleg van de vispaaiplaats Ackerdijkse Bos.
18
Hoogheemraadschap van Delfland
7
Conclusies en aanbevelingen
Conclusies en aanbevelingen Op basis van de locatiegegevens die verkregen zijn met het uitgevoerde bronnenonderzoek en het veldbezoek, kan worden gesteld dat de voorgenomen realisatie van de vispaaiplaats Ackerdijkse Bos nadelige effecten kan hebben voor enkele beschermde soorten. Bij kap van bomen dient derhalve rekening gehouden te worden met het broedseizoen van vogels. Voor de bittervoorn en de platte schijfhoren dient naar verwachting een ontheffing van de Flora- en faunawet te worden aangevraagd.
7.1
Beschermde soorten Uit de effectbeoordeling die in het voorgaande hoofdstuk is opgenomen, blijkt dat voor de zwanenbloem, vogels, algemeen voorkomende zoogdier- en amfibieënsoorten, enkele vleermuissoorten, de kleine modderkruiper, bittervoorn en de platte schijfhoren negatieve effecten kunnen optreden tijdens de werkzaamheden en/of het toekomstig gebruik van de vispaaiplaats. Voor de zwanenbloem, vogels, algemeen voorkomende zoogdier- en amfibieënsoorten, en de verwachte vleermuissoorten betreffen de effecten het (deels tijdelijk) verdwijnen van een kleine oppervlakte leefgebied. In de directe omgeving van het plangebied blijft voldoende geschikt leefgebied aanwezig, zodat de aanleg en het gebruik van de vispaaiplaats niet zullen leiden tot het verdwijnen van lokale populaties. Daarnaast zal, wanneer de vispaaiplaats droog staat, het plangebied voor verschillende van de verwachte soorten nog steeds onderdeel uit kunnen maken van het leefgebied. Mitigerende maatregelen en/of een ontheffingsaanvraag van de Flora- en faunawet zijn voor deze soorten dan ook niet noodzakelijk. Voor de soortgroep vogels dient hierbij wel een kanttekening gemaakt te worden. Wanneer de kap van bomen en/of het graven van het nieuwe slotenstelstel plaatsvindt gedurende het broedseizoen, dan kunnen broedsels verloren gaan. Tijdens het broedseizoen zijn alle vogelnesten streng beschermd en is verstoring van nesten niet toegestaan. Hiervoor is geen ontheffing van de Flora- en faunawet mogelijk. De genoemde werkzaamheden dienen dan ook buiten het broedseizoen (globaal van half maart tot half augustus) uitgevoerd te worden. Daarmee wordt invulling gegeven aan het principe van zorgvuldig handelen conform de Flora- en faunawet en worden de verbodsbepalingen gerespecteerd. Indien werkzaamheden uitgevoerd moeten worden aan de bestaande sloten binnen het plangebied, dan kunnen hierdoor negatieve effecten optreden op de kleine modderkruiper, bittervoorn en/of de platte schijfhoren. Naar deze soorten dient ofwel nader onderzoek uitgevoerd te worden om vast te stellen of deze soorten daadwerkelijk in de sloten voorkomen. Ook kan er op voorhand vanuit gegaan worden dat de soorten voorkomen, waarbij bij realisatie van de werkzaamheden voorzorgsmaatregelen in acht genomen moeten worden. Indien ervoor gekozen wordt, aanvullend onderzoek te doen, dan dient dit plaats te vinden in de periode april-november. Voor de platte schijfhoren volstaat één veldbezoek in de periode 15 mei-31 juli. Voor de bittervoorn en de kleine modderkruiper dienen drie veldbezoeken plaats te vinden, verdeeld over de perioden april-mei, september en oktober-november. Tijdens de veldbezoeken moeten de watergangen binnen het plangebied worden bemonsterd met een schepnet. Wanneer de soorten worden aangetroffen (of men hiervan op voorhand uit gaat), dienen voorzorgsmaatregelen genomen te worden bij werkzaamheden aan de sloten om negatieve effecten zoveel mogelijk te voorkomen. Voor de bittervoorn en de platte schijfhoren, beide streng beschermd op grond van de Flora- en faunawet, dient in dat geval tevens een ontheffing van de Flora- en faunawet aangevraagd te worden. Voor de kleine modderkruiper is een ontheffingsaanvraag niet nodig, wanneer de werkzaamheden worden uitgevoerd conform een door het Ministerie goedgekeurde gedragscode (bijvoorbeeld de gedragscode van de Unie van Waterschappen, zie bijlage 1). De werkvoorschriften uit de gedragscode kunnen tevens worden ingezet als mitigerende maatregelen voor de bittervoorn. Voor de platte schijfhoren is het daarnaast van belang
19
Conclusies en aanbevelingen
Hoogheemraadschap van Delfland
dat voorafgaand aan de werkzaamheden, die uitgevoerd dienen te worden in de periode half augustus-half november, de oever- en watervegetatie wordt gemaaid. Het maaisel dient door een deskundige gecontroleerd te worden op aanwezige fauna. Aangetroffen dieren dienen te worden overgezet naar een vergelijkbare watergang, waar geen werkzaamheden zullen plaatsvinden. Wanneer de platte schijfhoren wordt aangetroffen, dan dient ook een deel van de watervegetatie overgezet te worden naar de sloot waarnaar de fauna wordt overgezet. 7.2
Beschermde gebieden De realisatie en het gebruik van de vispaaiplaats Ackerdijkse Bos heeft geen negatieve effecten tot gevolg op Natura2000-gebieden en/of de Ecologische Hoofdstructuur. Een vergunning in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 of een ruimtelijke procedure ten behoeve van de EHS is voor de voorgenomen ingrepen dan ook niet noodzakelijk.
7.3
Overige groene wet- en regelgeving Om de vispaaiplaats te kunnen realiseren, zal het binnen het plangebied aanwezige bos gekapt moeten worden. Dit bosgebied valt buiten de zogenaamde “bebouwde kom Boswet”, zoals deze in 2006 is vastgesteld door de gemeenteraad van gemeente Delft en is goedgekeurd door Gedeputeerde Staten van provincie Zuid-Holland. Dat betekent, dat de regels van de Boswet van toepassing zijn op het plangebied. De Boswet bepaalt, dat wanneer bomen gerooid worden die onderdeel uitmaken van een bos(perceel) met een oppervlakte van meer dan 10 are, deze kap gemeld dient te worden bij Dienst Regelingen. De gekapte bomen dienen ter plaatse herplant te worden. Indien dit niet mogelijk is, dient compensatie op een andere locatie plaats te vinden. De oppervlakte te rooien bos ten behoeve van de vispaaiplaats Ackerdijkse Bos is groter dan 10 are. Daarmee valt de kap onder de werking van de Boswet, zodat een melding van de kap dient plaats te vinden en de gekapte oppervlakte elders dient te worden gecompenseerd. Ter plaatse zal immers geen nieuw bos teruggebracht kunnen worden.
20
Hoogheemraadschap van Delfland
Geraadpleegde literatuur
Geraadpleegde literatuur Bijl, J. de. 2012. Schetsontwerp vispaaiplaats Ackerdijkse Bos, Zuidpolder van Delfgauw (projectnummer: 701620). Hoogheemraadschap van Delfland, Delft. Kuijsten, C.W. 2011. Ecoscan flora en fauna Zuidpolder van Delfgauw. Alternatief afvoertracé en Polder de Droogmaking. Royal Haskoning, Nijmegen. Geraadpleegde websites: -
www.zuid-holland.nl www.waarneming.nl
21
Bijlagen
hoogheemraadschap van delfland Vispaaiplaats Ackerdijkse Bos Quickscan flora en fauna
Hoogheemraadschap van Delfland
Bijlage 1
Bijlagen
Gedragscode Waterschappen Door de Unie van Waterschappen is een gedragscode Flora- en faunawet opgesteld, die van toepassing is op een breed scala van werkzaamheden die de waterschappen uitvoeren. Deze gedragscode is door de Minister van Economische Zaken, Landbouw & Innovatie in 2011 goedgekeurd. Wanneer de bepalingen uit de gedragscode in acht genomen worden bij uit te voeren werkzaamheden, dan is de aanvraag van een ontheffing van de Flora- en faunawet niet noodzakelijke voor planten- en diersoorten die zijn opgenomen in tabel 2, AMvB artikel 75 van de wet. Hieronder zijn de betreffende voorzorgsmaatregelen voor het dempen en vergraven van watergangen integraal overgenomen uit de gedragscode. Indien de kleine modderkruiper daadwerkelijk voorkomt in de te verleggen sloten, dan dienen deze in acht genomen te worden. Afdammen, dempen of vergraven van wateren Het afdammen, dempen, vergraven of leegpompen van watergangen wordt op plaatsen waar juridisch zwaarder beschermde soorten worden verwacht in beginsel uitgevoerd in de periode tussen 15 juli en 1 november, dat wil zeggen na de voortplantingsperiode en vóór de winterrust van vissen, amfibieën en reptielen. Als het niet mogelijk is om in deze periode te werken, dan is extra voorzorg nodig. Bij werkzaamheden tijdens de broedperiode kan men ervoor kiezen het werkgebied tijdelijk ongeschikt te maken voor broedvogels door de vegetatie zeer kort te houden of tevoren te frezen en/of door deze dagelijks te betreden. Dergelijke maatregelen dienen uitsluitend het voorkómen van de vestiging, niet het bestrijden van al aanwezige (vogel)soorten. Met deze aanpak kan men toch de noodzakelijke werkzaamheden in het voorjaar uitvoeren, zodat de vegetatie zich voor de winter kan ontwikkelen. Voorafgaand aan het dempen of vergraven van de watergang wordt deze zoveel mogelijk vrij gemaakt van juridisch zwaarder beschermde dieren en planten: -
-
Juridisch zwaarder beschermde planten worden ruim uitgestoken en elders teruggeplaatst, voor zover soorten lokaal in hun voorkomen bedreigd worden door de ingreep en deze ingreep onvermijdelijk is. Oevervegetatie wordt voorafgaand aan de inrichtingswerken gemaaid, waardoor vis zich elders zal gaan ophouden. Achterblijvende juridisch zwaarder beschermde dieren worden weggevangen voorafgaande aan het dempen van de sloot en teruggeplaatst in geschikte biotopen in de omgeving als deze door de ingreep worden bedreigd. Ten behoeve van in slib levende of vluchtende juridisch zwaarder beschermde soorten wordt slib waarin zich deze soorten bevinden, verplaatst naar plaatsen van waaruit deze soorten kunnen vluchten of overleven. Zoetwater mosselen worden waar nodig onder andere in verband met de bittervoorn terug geplaatst. Wanneer het gaat om leefgebieden voor zover essentieel voor vaste rust- en verblijfplaats van soorten die genoemd worden in tabel 3 en/of vogels uit wordt voorafgaand aan het dempen eerst voldoende nieuw habitat ingericht. Deze nieuwe habitat moet ecologisch functioneren alvorens tot demping wordt overgegaan.
Bij het dempen van een watergang wordt het water één richting uitgedreven naar een naastliggende sloot, opdat aanwezige vissen en amfibieën kunnen ontsnappen. Bij leegpompen van een watergang worden overige vissen en amfibieën tijdig weggevangen en elders uitgezet. Het uitsteken van beschermde planten, het vangen van beschermde dieren en het elders terugplaatsen gebeurt onder begeleiding van en op aanwijzing van een ecologisch deskundig persoon met kennis van de betreffende soorten.
B-3