RAAD VAN STATE INGEKOMEN
1 5 DEC. 2014 per brief met bij/ogen
ZA,C,KN~ AAI\
of
1-
+ir\ ~l'Jf¡io
BEHANDeL] JQ
R4R
~¡,Q
(tevens per [ax zonder bij/ogen)
ftll.
Raad van State Afdeling Bestuursrechtspraak t.a.v. S.G. Antonio-Macaay Postbus 20019 2500 EA 's-Gravenhage
Uw referentie:
201304768/2/R2
Onze referentie:
Beroepsch riftRWEN bwDec2014
Betreft:
Eemshaven - kolencentrale Nbw 1998 vergunning/Reactie
op binnengeko-
men stukken/Reactie van Stichting Natuur & Milieu vanwege ontbreken van een cumulatietoets Aantal pagina's:
in aanvullingen van RWE/ARCADISop PB's
2 (exclusief bijlagen) Nijmegen, 12 december 2014
Geachte Voorzitter, Hierbij ontvangt u van ons namens de Stichting Natuur & Milieu onze reactie op de aanvullingen van RWE/Arcadis met betrekking tot de Natura 2000-gebieden Drouwenerzand en Lieftinghsbroek van september 2014. Ondanks dat toch ten minste bij de provincies bekend is dat de vergunde veestapel de afgelopen jaren fors is uitgebreid, en nog steeds uitbreidt, heeft hier geen cumulatieve toetsing plaatsgevonden. Derhalve is het bureau EW Milieu-advies verzocht om na te gaan of de kennelijke veronderstelling van verweerders en ARCADIS/RWE, dat geen sprake is van cumulatie, juist is. Hierbij ontvangt u binnen de door u gestelde termijn het rapport 'Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE t.b.v. Natura 2000-gebieden Drouwenerzand & Lieftinghsbroek' van EW Milieuadvies. In dit rapport is nagegaan of in de door RWE/ARCADIS ingediende passende beoordelingen voor Drouwenerzand en Lieftinghsbroek terecht er vanuit is uitgegaan dat er geen andere stikstofbronnen in de omgeving zijn die beoordeeld hadden moeten worden in de cumulatieve toetsing. Het rapport concludeert dat er ruim 200 mol/ha/jr stikstofdepositie voor Drouwenerzand en meer dan 60 mol/ha/]r voor Lieftinghsbroek is vergund, die niet is opgenomen in de achtergronddepositiewaarden. MOB,Waldeck Pyrmontsingel18, 6521 Be Nijmegen email:
[email protected]; website: www.mobilisation.nl Tel: 0243230491, BTW nr.: 8065.51.811
Een groot deel van deze depositie is afkomstig van gedééltellJk gerealiseerde vergunde projecten veelal ten gevolge van leegstand of onbenutte ruimte in vergunningen of meldingen. Een ander deel is afkomstig van afgegeven vergunningen/toestemmingen die nog niet zijn opgenomen in de achtergronddepositie. Het gaat hierbij om minimaal 43 Nbw-vergunningen die sinds 1 april 2012 door de provincie Drenthe zijn verleend, verschillende toestemmingen die sinds 1 april 2012 zijn verleend door de Provincie Groningen en meerdere vergunningen die sinds 1 januari 2012 net over de grens in Duitsland zijn verleend met een relevante depositie op Drouwenerzand dan wel Lieftinghsbroek. Deze toestemmingen/vergunningen met de bijbehorende deposities hadden, aldus het rapportvan EW Milieu-advies, betrokken moeten worden in de cumulatietoets voor de passende beoordelingen voor Lieftinghsbroek en Drouwenerzand. De door RWE ingediende passende beoordelingen zijn op dit punt dan ook onvolledig, zo concludeert het rapport. Gezien de hoge kosten voor de stichting is er vanaf gezien om ook voor Fochteloërveen en Witterveld eenzelfde rapport op te laten stellen. Immers, ook daar is nauwelijks of niet in cumulatie getoetst. Er mag worden verwacht dat daar dezelfde problematiek speelt. Verder merken we op dat de provincie Drenthe met betrekking tot de RWE vergunning af heeft gezien van saldering van de extra depositie van RWE middels een vermindering van depositie door veehouderijen ondanks dat dit toch staand beleid is van de provincie. Wij verzoeken u om beide rapporten in uw overwegingen te betrekken. Tot slot merken we nog op dat beide rapporten vanaf 12 december 2012 op de website van MOB zullen staan onder "kolencentrales". Hoogachtend,
Drs. Johan G. Vollenbroek
Bijlagen:
1. Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE van EW Milieu-advies van 12 december 2014 2. Onderzoek Uitbreidingsruimte Veehouderij, ARCADIS, 30 september 2013
2
ONDERZOEK UITBREIDINGSRUIMTE VEEHOUDERIJ NATUUR EN MILIEU
30 september 2013 077308380:A - Definitief C03001.000036.0100
\.ARCADIS
Onderzoek
uilbreidingsruimte
I
veehouderij
Inhoud Samenvatting
3
1
Inleiding
7
1.1
Vraagstelling
7
1.2
Definiëring uitbreidingsruimte
7
1.3
Bronnen
7
2
3
4
Planologische uitbreidingsruimte
9
2.1
9
Relatie tussen omvang bouwblok en hoeveelheid vee
2.2
Uitbreidingsruimte binnen bestaande bouwblokken
lO
2.3
Uitbreiding van bouwblokken
11
Uitbreidingsruimte op basis van milieuvergunningen
17
3.1
Latente ruimte in bestaande milieuvergunningen
17
3.2
Milieuruimte voor extra te vergunnen dieren
19
3.2.1
Ammoniak en Natura 2000-gebieden
19
3.2.2
Geur
23
3.2.3
Fijn stof
26
3.3 . Samenvatting en conclusie
28
Indicatie milieueffecten van meer vee
31
4.1
Emissie en depositie van ammoniak
31
4.2
Geur
32
4.3
Fijn stof
32
4.4
Gezondheidsrisico's
33
4.5
Broeikasgassen
34
4.6
Waterkwaliteit
34
4.7
Samenvattend beeld
35
Bijlage 1
Bronnen
Bijlage 2
Uitbreidingsmogelijkheden
I
077308380A· De"M,';
37 per provincie
39
ARC AD IS
11
londerzoek
21
uilbreidingsruimte
ARCADIS'
veehouderij
0773083S0:A - De!,,,¡tief 1
Onderzoek
uilbreidingsruimte
veehouderij
I
Samenvatting Vraagstelling Natuur en Milieu heeft ARCADIS gevraagd de uitbreidingsruimte
voor veehouderij in Nederland in deze
quickscan in beeld te brengen op basis van de bestaande milieuregelgeving (arnmoniak, geur en fijn stof) en de planologische ontwikkelingsruimte
(provinciale en gemeentelijke plannen). Dit ten behoeve van de
lopende discussie rond de besluitvorming over het wijzigingsvoorstel Meststoffenwet.
Definiëringuitbreidingsruimte In provinciale structuurvisies en verordeningen ruimte en gemeentelijke bestemmingsplannen
is
aangegeven tot welke omvang het erf met gebouwen (bouwblok) van een veehouderijbedrijf maximaal mag groeien. De planologische ruimte is pas te benutten als daarvoor ook voldoende ruimte is in de vorm van een (af te geven) milieuvergunning.
Onderzocht is hoeveel de veestapel kan groeien op basis van deze
ruimte. Niet onderzocht is in welke mate die groei waarschijnlijk is op basis van economisch perspectief, afzetruimte voor mest etc.
Planologische uitbreidingsruimte In provinciale structuurvisies en verordeningen bestemmingsplannen veehouderijbedrijf
ruimtelijke ordening en gemeentelijke
is aangegeven tot welke omvang het erf met gebouwen (bouwblok) van een maximaal mag groeien. In de meeste plannen is een omvang van 1,5 ha toegestaan als
basisomvang. soms en onder voorwaarden een grotere oppervlakte tot 2,5 ha of meer. Door verdichting van de bebouwing op bestaande bouwblokken en uitbreidingsmogelijkheden
van bouwblokken is ruimte
aanwezig en te creëren tot circa een verdubbeling van de veestapel. Daarbij speelt ook een rol dat uitbreidende bedrijven die tegen hun bouwblokgrenzen
aanlopen ook bestaande locaties van stoppende
bedrijven overnemen en daar de al benutte ruimte en uitbreidingsruimte De provincies in de bestaande concentratiegebieden
in gebruik nemen.
(Limburg, Noord-Brabant, Gelderland, Overijssel)
bieden relatief de meeste ruimte voor intensieve veehouderij. In de traditionele akkerbouwprovincies (Groningen, Flevoland, Zeeland) is de ruimte in bestemmingsplannen
voor intensieve veehouderij beperkt
tot beperkte uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijen. Na afschaffen van (de compartimentering
van) de varkens- en pluimveerechten
is daarom te verwachten dat de varkens- en
kippenstapel vooral zullen toenemen in de huidige concentratiegebieden. wel grote bouwblokken voor melkveehouderij,
De akkerbouwprovincies
ook voor omschakeling van akkerbouwbedrijven
bieden naar
melkveehouderij.
Uitbreidingsruimte op basis van te vergunnen ruimte De planologische ruimte is pas te benutten als daarvoor ook voldoende ruimte is in de vorm van een (af te geven) nülieuvergunning.
Daarbij is onderscheid te maken naar niet gebruikte (latente) ruimte in
bestaande vergunningen en op grond van milieuregelgeving nog te vergunnen extra ruimte.
Latente ruimte in bestaandemilieuvergunningen In grote delen van Nederland is tot circa 40% van de ruimte in bestaande vergunningen niet benut. Daarmee is de veestapel met tot circa 50% uit te breiden. In de melkveehouderij zijn deze percentages vaak nog hoger tot respectievelijk 50 en 100%. De emissie van ammoniak uit stallen zou daarmee in de meeste gebieden fors toenemen met vaak 40 tot 70%. De emissie van geur (odeur units) uit stallen zou dan ook fors toenemen met vaak 20 tot 50%.
I
077308380:A· Daño",.!
ARCADIS
13
londerzoek
uitbreidingsruimte
veehouderij
Milieuruimte voor extra te vergunnen ruimte De milieuruimte (ook wel milieugebruiksruimte genoemd) voor de uitbreiding van het aantal te vergunnen dieren wordt bepaald door het verschil tussen de huidige milieubelasting van veehouderijen en de maximale milieubelasting op basis van wettelijke normen of andere toets waarden, zoals door de gemeenteraden vastgestelde normen met betrekking tot de maximale geurbelasting. Ontwikkeling van de veehouderij kan slechts binnen deze milieugebruiksruimte plaatsvinden. In heel Nederland is er nog een substantiële milieuruimte voor uitbreiding, die bestaat uit: De mogelijkheid om binnen het vergunde emissieplafond meer dieren te houden door middel van het met technische maatregelen verlagen van de emissies per dierplaats. De intensieve veehouderij heeft hiertoe meer mogelijkheden dan de rundveehouderij. Het benutten van de groeiruimte m.b.t. ammoniakemissie die de PAS gaat bieden (drempelwaarde en ontwikkelruimte). De mogelijkheden die er zijn voor uitbreiding van de emissie van geur en fijn stof, binnen de geldende maximale belasting- en concentratienormen. Met de aanwezige latente ruimte in bestaande vergunningen en de ruimte die er nog is voor extra te vergunnen ruimte is een substantieel van de planologische ruimte te benutten (tot circa een verdubbeling van de veestapel).
Indicatie milieueffecten van meervee Emissie en depositie van ammoniak Hoewel min of meer voldaan wordt aan het nationale emissieplafond is een groot deel van de natuurgebieden in Nederland nog fors overbelast met depositie van stikstof. In 2009 was nog 60% van de voor stikstof gevoelige natuurgebieden overbelast. Het PBL eonstateert (Welke veestapel past in Nederland, 2011) dat er bij groei van de (melk)veestapel een groter risico is op toename van de ammoniakemissie en onvoldoende bescherming van Natura 2000-gebieden, omdat het potentieel van maatregelen in de melkveehouderij veel kleiner is dan in de overige veehouderijsectoren. Het PBL eonstateert (Evaluatie Meststoffenwet, 2012) dat de slagkracht van de PAS zallijden onder een grotere veestapel.
Geur Bij de vergunningverlening wordt niet gerekend met cumulatie van de geur van het aanvragende bedrijf met de geur van al bestaande bedrijven, dus met alleen maar de geur van het aanvragende bedrijf. Daarom zijn er op basis van geurbeleving (GGD: Richtlijn geurhinder, 2002) nog veel geurgehinderden op basis van de vergunde geuruitstoot. Een toename van de veestapel, vooral die van de intensieve veehouderij, kan leiden tot een toename van de geurhinder of kan er toe leiden dat de gewenste afname van het aantal gehinderden minder snel gaat. Milieuwinst van emissiearme technieken wordt dan opgevuld met emissie van meer dieren.
Fijn stof Nabij vooral pluimveebedrijven kunnen zich hogere belastingen voordoen. Sturen op de omvang van de veestapel helpt om er voor te zorgen dat de toepassing van extra emissiearme technieken gepaard gaat met een extra afname van de fijn stof emissie door de intensieve veehouderij. De milieuwinst van emissiearme technieken wordt dan immers niet opgevuld met emissie van meer dieren.
Gezondheidsrisico'e De GGD Nederland (2011)adviseert (aan de Tweede Kamerleden) in reactie op het rapport van de heer Alders over de veehouderij (van Mega naar Beter) om uit voorzorg bij nieuwbouwen planontwikkeling
41
ARCADIS
Onderzoek uilbreidingsruimte
veehouderij
I
geen intensieve veehouderij in een straal van 250 meter van gevoelige bestemmingen te bouwen en geen gevoelige bestemmingen binnen 250 meter van intensieve veehouderijen te bouwen. In Nederland liggen veel intensieve veehouderijstallen op minder dan 250 meter van een woning of een andere gevoelige bestemming: in Noord-Brabant 78% van alle veehouderijen (Sturingsmogelijkheden omvang veestapel, 2012, in Overijssel circa 70% (Onderzoek landbouwontwikkelingsgebieden,
2012) .
Sturing op de omvang en regionale eoncentratie van de veestapel is op grond van het bovenstaande op te vatten als een voorzorgsmaatregel: bij twijfel voorzichtig zijn en het risico op nieuwe knelpunten beperken. Waterkwaliteit Volgens het PBL (Evaluatie Meststoffenwet 2012) wordt de kwaliteit van het oppervlaktewater nu vooral bepaald door de af- en uitspoeling van nutriënten in het landelijk gebied doordat de industrie, de huishoudens en de rioolwaterzuiveringsinstallaties als emissiebron van stikstof en fosfor succesvol zijn gesaneerd. Om de doelen van de Kaderrichtlijn Water dichterbij te brengen zullen ingrijpende keuzen en maatregelen nodig zijn. Voor het bereiken van de oppervlaktewaterdoelen zullen de mineralenoverschotten immers nog meer gereduceerd moeten worden dan voor het bereiken van de grondwaterdoelstelling. Samenvattend beeld van de milieueffecten van meer vee Uit het voorgaande blijkt dat zich bij de huidige omvang van de veestapel nog aanzienlijke milieukneIpunten voordoen. Groei van de veestapel vertraagt het oplossen van deze knelpunten of maakt dat onmogelijk doordat reductie van emissies per dierplaats dan wordt opgevuld met extra emissie van meer dieren. Deze constatering komt overeen met de hoofdbevingen van het PBL rapport Welke veestapel past in Nederland (2011): •
Zonder aanvullende maatregelen leidt groei van de Nederlandse veestapel tot meer uitstoot van schadelijke stoffen en dus tot meer milieuschade. Dit geldt ook, zij het minder duidelijk, voor nadelige effecten op andere aspecten van de leefomgeving, zoals gezondheid en welzijn van dieren, risico's voor de volksgezondheid en landschappelijke waarden. Door technische maatregelen en betere bedrijfsvoering kunnen schadelijke emissies en effecten per gehouden dier aanzienlijk worden beperkt. Er is een reële kans dat afschaffing van de melkquotering en de productierechten leidt tot een groei van de veestapel en dat deze gepaard gaat met een toename van ongunstige effecten op de leefomgeving. Er zijn onvoldoende garanties dat die toename kan worden voorkomen met het huidige potentieel van overheidsregulering, technische maatregelen en marktwerking. De voordelen van voortzetting van een systeem van productiebegrenzing voor beheersbaarheid van leefomgevingseffecten lijken daarom groter dan de nadelen, zoals regeldruk en extra kosten voor de boeren. Die voordelen zijn het meest duidelijk bij de uitvoering van het mest- en ammoniakbeleid.
Ook in de Evaluatie Meststoffenwet (Syntheserapport, 2012) constateert het PBL dat groei van de veestapel leidt tot meer emissie van ammoniak, geur, fijn stof en meer kans op schade voor natuur en volksgezondheid. Volgens het PBL kunnen deze effecten leiden tot hoge maatschappelijke kosten, zowel nationaal als regionaal.
ARCADIS
Is
Onderzoek
uitbreidingsruimte
veehouderij
I
Inleiding 1.1
VRAAGSTELLING
Natuur en Milieu heeft ARCADIS gevraagd de uitbreidingsruimte voor veehouderij in Nederland in deze quickscan in beeld te brengen op basis van de bestaande milieuregelgeving (ammoniak, geur en fijn stof) en de planologische ontwikkelingsruimte (provinciale en gemeentelijke plannen). Dit ten behoeve van de lopende discussie rond de besluitvorming over het wijzigingsvoorstel Meststoffenwet.
1.2
DEFINIËRING UITBREIDINGSRUIMTE
In provinciale structuurvisies en verordeningen ruimte en gemeentelijke bestemmingsplannen is aangegeven tot welke omvang het erf met gebouwen (bouwblok) van een veehouderijbedrijf maximaal mag groeien. In hoofdstuk 2 is een overzicht gegeven van deze planologische ruimte. De planologische ruimte is pas te benutten als daarvoor ook voldoende ruimte is in de vorm van een (af te geven) milieuvergunning. Deze milieuruimte is beschreven in hoofdstuk 3. Zowel in hoofdstuk 2 als in hoofdstuk 3 is onderscheid gemaakt naar al vergunde uitbreidingsruimte en nog te vergunnen uitbreidingsruimte. Verder is onderscheid gemaakt naar de concentratiegebieden zuiden oost-Nederland en de rest van Nederland. Onderzocht is hoeveel de veestapel kan groeien op basis van deze ruimte. Niet onderzocht is in welke mate die groei waarschijnlijk is op basis van economisch perspectief, afzetruimte voor mest etc.
1.3
BRONNEN
Deze rapportage is gebaseerd op recent door ARCADIS gemaakte milieueffectrapportages (MER's), gekoppeld aan bestemmingsplannen buitengebied voor gemeenten of provinciale beleidsplannen. Met name in de concentratiegebieden veehouderij in zuid- en oost-Nederland en daarnaast enkele milieueffectrapportages in de rest van Nederland. Er is alleen gebruik gemaakt van door ARCADIS opgestelde MER's omdat die MER's voor deze quickscan voldoende snel beschikbaar en toegankelijk zijn. Daarnaast is gebruik gemaakt van enkele recente openbare rapporten die we maakten voor provincies: Sturingsmogelijkheden omvang veestapel (Noord-Brabant), Landbouwontwikkelingsgebieden
Overijssel.
Er zijn alleen bronnen gebruikt die gepubliceerd zijn, bijvoorbeeld in de vorm van een MER dat samen met een ontwerp bestemmingsplan ter inzage is gelegd.
1077308380:A - Deft",",!
ARCADIS
17
londerzoek
uitbreKJingsruimte
veehouderij
Voor een analyse van de planologische uitbreidingsruimte mogelijkheden voor ontwikkeling van veehouderijbedrijven
is onder meer een overzicht weergegeven van zoals vastgelegd in provinciale
structuurvisies en verordeningen ruimtelijke ordening. Dit overzicht komt overeen met het overzicht dat ARCADIS maakte in opdracht van het Planbureau voor de Leefomgeving in "Ex ante mestbeleid 2013: beantwoording van enkele vragen" van 16 juli 2013.
S\
ARCADIS
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
Planologische 2.1
I
uitbreidingsruimte
RELATIE TUSSEN OMVANG BOUWBLOK EN HOEVEELHEID VEE
In provinciale structuurvisies en verordeningen ruimtelijke ordening en gemeentelijke bestemmingsplannen is aangegeven tot welke omvang het erf met gebouwen (bouwblok) van een veehouderijbedrijf maximaal mag groeien. In de meeste plannen is een omvang van 1,5 ha toegestaan als basisomvang, soms en onder voorwaarden een grotere oppervlakte tot 2,5 ha of meer. Tabeil geeft een overzicht van het aantal dieren dat te huisvesten is op een bouwblok van 1,5 ha, zoals weergegeven in het advies van de Commissie Van Doorn (Al het vlees duurzaam). Deze getallen komen overeen met getallen in het rapport "Geen geprop op het bouwblok", Alterra, 2011. De tabellaat ook zien hoeveel vee er momenteel gemiddeld per bedrijf aanwezig is. Een bedrijf kan uit meerdere locaties bestaan, met name in de intensieve veehouderij. Uit tabeil blijkt dat het actuele aantal dieren per bedrijf gemiddeld slechts circa de helft tot een derde is van het maximaal mogelijke aantal op een bouwblok van 1,5 ha. Dat betekent dat er gemiddeld nog veel uitbreidingsruimte is door uit te breiden binnen het bestaand bouwblok of het bouwblok uit te breiden. Groei zal vooral plaatsvinden op de grotere bedrijven. De uitbreidingsmogelijkheden per locatie worden vooral bepaald door de planologische ruimte en de milieuruimte. Bedrijven die tegen de grenzen van mogelijke groei aanlopen (bijvoorbeeld maximum omvang van het bouwblok) kunnen op bedrijfsniveau uitbreiden door locaties van stoppende bedrijven te verwerven (Boerderij,lO september2013) en kunnen daar de al benutte ruimte en uitbreidingsruimte in gebruik nemen.
ARCADIS
19
londerzoek
uilbreidingsruimte
veehouderij
TabelI: Aantal dieren te huisvesten op een bouwblok van 1,5ha (bron: Advies Commissie Van Doom: AI het vlees duurzaam) Te huisvesten Diersoort
Gemiddeld aantal dieren per locatie/bedrijf in Nederland
aantal dieren op een bouwblok van 1,5 ha.
Vleesvarkens
7.500
In 2010 gemiddeld 1000 vleesvarkens per bedrijf met vleesvarkens elEI, 2012). Verwachting 2015 is 2000 vleesvarkens per gespecialiseerd bedrijf (lEI Aqrimonitor, 2006).
Zeugen
1.200
Verwachting 2015 is 500 zeugen per gespecialiseerd bedrijf (lEI Agrimonitor, 2006).
Gesloten varkensbedrijf
3.800 + 600
Verwachting 2015 is 250 zeugen met bijbehorende vleesvarkens per gespecialiseerd bedrijf ,(lEI Aqrímonltor, 2006).
(vleesvarkens + zeugen) Vleeskuikens
220.000
In 2010 gemiddeld 7Q.000vleeskuikens per bedrijf met vleeskuikens (LEI, 2012). Op gespecialiseerde bedrijven in 2012 rum 90.000 vleeskuikens (lEI, 2013).
legkippen
120.000
In 20~2 waren er gemiddeld 55.000 leghennen per bedrijf (CBS, 2013).
Melkgeiten
2.500
In 2012 waren er gemiddeld 980 melkgeiten per bedrijf (CBS, 2013).
Vleeskalveren
2.500
In 2012 waren er gemiddeld 625 vleeskalveren per bedrijf (CBS, 2013).
Melkkoeien
250
Per bedrijf gemiddeld (in de regel gelijk aan per locatie in de melkveehouderij): Nederland 78, Noord-Brabant 80 (PRI, 2012).
I
Alfa accountants, 2013: In 2012 zijn er 87 melkkoeien gemiddeld voor 1000 bedrijven. lEI: 80 koeien per bedrijf in 2011 (duurzaamheidlandbouw.nl). Friesland Campina verwacht gemiddeld 140 koeien per bedrijf in 2020.
2.2
UITBREIDINGSRUIMTE BINNEN BESTAANDE BOUWBLOKKEN
In bestemmingsplannen buitengebied in Noord-Brabant zijn de bouwblokken gemiddeld ruim 1 hectare groot. De economische omvang, indien het vergund aantal dierplaatsen uit de vergunning wordt gekoppeld aan de bouwblokgrootte, is in Noord-Brabant voor alle veehouderijen circa 100 tot 125 nge per hectare bouwblok (de nge is een maat voor de economische omvang van landbouwbedrijven). Voor veehouderijen met een volwaardige omvang (minimaal70 nge) is dat gemiddelde 125 tot 150 nge per hectare bouwblok. Voor grote veehouderijen (groter dan 140nge) is het gemiddeld 175 tot 200 nge per hectare bouwblok. De voorbeeldbedrijven die genoemd zijn in het advies van de commissie van Doorn hebben een gemiddelde omvang van 200 nge per hectare bouwblok (300nge op 1,5 hectare). Dus ook bij een maximum maat van 1,5 hectare is er nog ruimte voor groei van bebouwing voor huisvesting van dieren (het verschil tussen gemiddeld ruim 1 hectare naar 1,5 hectare), naast de mogelijkheid om bouwblokken intensiever te benutten (van gemiddeld 100-125nge per hectare naar circa 200 nge per hectare bouwblok (bron: Sturingsmogelijkheden omvang veestapel, provincie Noord-Brabant, 2012). De gemiddelde omvang van het bouwblok en de benutting van het bouwblok (aantal nge per hectare) ligt in de gemeente Peel en Maas in dezelfde orde van grootte. In de gemeenten Barneveld, Ede en Doetinchem zijn de bouwblokken gemiddeld genomen iets kleiner (net onder de hectare gemiddeld) en is ook de gemiddelde intensiteit iets kleiner.
10
I
ARCADIS
077303330 A·
'''''''''lie!
I
Onderzoek
uitbreidingsruimte
veehouderij
I
Dit past in het beeld dat uit de analyse in Noord-Br~bant volgt: grotere bedrijven hebben niet alleen grotere bouwblokken maar benutten de bouwblokken ook intensiever. Zoals bijvoorbeeld beschreven in het MER voor de gemeente Oirschot: gemiddeld zijn de bouwblokken van alle veehouderijen ruim 1 hectare, met een dichtheid van 80 tot 100 nge per hectare bouwblok. Veehouderijen met een omvang van 70 nge of meer (een volwaardig bedrijf) kennen een dichtheid van 120 (melkvee) tot 150 nge (intensieve veehouderij. Veehouderijen met een omvang van 140 nge of meer (een volwaardig bedrijf) kennen een dichtheid van 160 (melkvee) tot 180 nge (intensieve veehouderij). Veehouderijen met een omvang van 210 nge of meer hebben een gemiddelde dichtheid van 180 (melkvee) tot 210 nge (intensieve veehouderij) per hectare. Er is dus, planologisch gezien, nog veel uitbreidingsruimte voor veehouderijen binnen eerder toegekende bouwblokken, vooral voor de locaties met een gemiddelde of beperkte economische omvang.
2.3
UITBREIDING VAN BOUWBLOKKEN
In bijlage 2 zijn de uitbreidingsmogelijkheden voor veehouderijbedrijven per provincie samengevat op basis van het provinciale ruimtelijke beleid. De gemeenten volgen dit provinciale beleid in het algemeen in het bestemmingsplan buitengebied. Verder is een kwalitatieve en waar mogelijk kwantitatieve indicatie gegeven van de uitbreidingsruimte op basis van ammoniak en geur. Uit bijlage 2 tabel blijkt dat juist in de bestaande concentratiegebieden voor intensieve veehouderij de grootste planologische uitbreidingsmogelijkheden geboden worden. In de traditionele akkerbouwgebieden zijn de planologische mogelijkheden voor intensieve veehouderij zeer beperkt, maar juist ruim voor melkveehouderij. Figuur 1 geeft een beeld van de actuele ruimtelijke spreiding van de varkens-, pluim- en melkveehouderij in Nederland. Varkenshouderij so (kC per km')
í::-=:J 10·40 [~:]
1
41:80
07730B38DA·
De""'(',,,
ARCADIS
111
londerzoek uitbreidingsruimteveehooderìi
Melkveehouderij so (ki per km') 0,0-30
C]3'-50 51 -100 .,01-150
.'5'-225 .226-300 .'300 •
Binnenwater Bebouwde xcm
Figuur 1: Ruimtelijke spreiding van de varkens- en pluimveehouderij www.duurzaamheidlandbouw.ru
in Nederland. Bron:
De Nederlandse land- en tuinbouw op gebied van People, Planet en Profit. LEI-
Wageningen-UR. LEI, 2012. Sector: Varkenshouderij; Thema: Ruimtelijke verdeling; Indicator: Economische intensiteitsverdeling
(11/8/2012). LEI, 2012. Sector: Pluimveehouderij en Melkveehouderij; Thema: Ruimtelijke
verdeling; Indicator: Economische intensiteitsverdeling
(11/9/2012). De SO-norm is een gestandaardiseerde
opbrengst
per ha of per dier die met het gewas of de diercategorie gemiddeld op jaarbasis wordt behaald
Op basis van de informatie die is opgenomen in bijlage 2 zijn de volgende conclusies te trekken naar regio. Zuidelijk concentratiegebied: Noord-Brabant en Limburg Intensieve veehouderij Door middel van het maximaal benutten van bestaande bouwblokken en bouwblokvergroting van vigerende bestemmingsplannen
op grond
is in Noord-Brabant nog een groei van de veestapel per
veehouderijlocatie mogelijk met 100% of meer. Er is milieuruimte aanwezig of met technische maatregelen (emissiereductie) te creëren om een substantieel deel van deze bouwblokruimte
te benutten. Als alle
bestaande stallen maximaal emissiearm worden uitgevoerd is een emissiereductie van ammoniak ten opzichte van de huidige totale emissie mogelijk met circa 2/3 wat 3 keer zo veel vee mogelijk maakt (inschatting ARCADIS op basis van gegevens in ARCADIS, november 2012). Ook bij geur is een zodanige geurruimte aanwezig en met deze technieken te creëren dat de geurruimte ook geen belemmering hoeft te zijn voor het volledig benutten van planologische ruimte. Daarbij is het ook mogelijk om productiecapaciteit
van locaties met weinig milieuruimte te verplaatsen naar locaties met meer
milieuruimte. In Limburg (bouwblokken groter dan 1,5 ha, in landbouwontwikkelingsgebieden
ook
nieuwvestiging ) is de planologische ruimte groter dan in Noord-Brabant. Ook in Limburg is milieuruimte aanwezig of met technische maatregelen (emissiereductie) te creëren om een substantieel deel van deze bouwblokruimte
121
ARCADIS
te benutten.
0773C8380:A . o.l;,,;\;e' 1
Onderzoek
uilbreidingsruimle
veehouderij
I
Melkveehouderij Als de provincie Noord-Brabant in het kader van Verordening ruimte of BZV grondgebondenheidseisen gaat stellen aan de melkveehouderij (bijvoorbeeld bij uitbreidingen tot meer dan l,S ha bouwblok of zelfs ook uitbreidingen tot l,S ha) kan dat de groei van de totale Brabantse melkveestapel (verder dan de al gebouwde uitbreidingscapaciteit) aanzienlijk beperken of zelfs tot staan brengen omdat het aantal grootvee-eenheden per ha in de melkrundveehouderij in Noord-Brabant nu gemiddeld al ruim 2,5 per hectare bedraagt (PRI, 2012).Melkveebedrijven kunnen dan in geval van eisen aan grondgebondenheid (niet meer dan 2 tot 2,5 grootvee-eenheden per ha) hun aantal koeien slechts uitbreiden naarmate ze de daartoe benodigde grond overnemen van stoppende bedrijven. De mogelijkheden om milieuruimte te creëren door middel van technische maatregelen zijn voor de melkveehouderij kleiner dan voor de intensieve veehouderij. Toch zalook de melkveehouderij een substantieel deel van de bouwblokruimte kunnen benutten door middel van aanwezige milieuruimte (salderen met emissiereductie van de intensieve veehouderij, ontwikkelen op grotere afstand van Natura 2000, technische maatregelen en/of de mogelijkheden van de PAS nabij Natura 2000).In West-Brabant kan de melkveestapel toenemen door omschakeling van akkerbouw naar melkveehouderij. Effect van de bouwstop en de BZV-aanpak in de provincie Noord-Brabant Provinciale Staten hebben op 20 september 2013 unaniem ingestemd met het voorstel van Gedeputeerde Staten om alleen ontwikkelingen naar een zorgvuldige veehouderij toe te staan. Met een zogenaamd thematisch voorbereidingsbesluit mogen gemeenten het komende half jaar alleen nog maar aanvragen voor omgevingsvergunningen in behandeling nemen, als deze bijdragen aan de.transitie naar een zorgvuldige veehouderij (Brabantse zorgvuldige Veehouderij, BZV). Het voorbereidingsbesluit dient als een overbrugging naar de inwerkingtreding van de nieuwe regels van de Verordening ruimte in 2014. Deze bouwstop blokkeert bedrijfsuitbreiding niet maar stelt extra duurzaamheidseisen aan uitbreiding. Daarmee wordt de in de vorige alinea's beschreven planologische uitbreidingsruimte in principe niet beperkt maar er worden wel extra voorwaarden gesteld. Alleen bedrijven die voldoen aan die voorwaarden kunnen de planologische ruimte benutten. Nieuw en onderscheidend ten opzichte van andere provincies en gemeentelijke bestemmingsplannen is dat aan de uitbreidingsmogelijkheden van veehouderijen ook voorwaarden worden gesteld als het gaat om een uitbreiding binnen een eerder begrensd bouwblok. Deze beperking zijn niet van toepassing voor zover veehouderijbedrijven uitbreiden met de latente ruimte binnen bestaande vergunningen, binnen eerder vergunde bebouwing of door het overnemen van bestaande locaties (met bestaande vergunning) van stoppende bedrijven. De BZV zal op de rundveehouderij een beperkt effect hebben omdat een groot deel van de stalcapaciteit voor de verwachte uitbreiding van de melkproductie (in alle delen van Nederland, rond het afschaffen van de melkquotering in 2015) al is gebouwd en vergund (Nieuwe Oogst, 16 oktober 2012, Boerderij, 16 oktober, Melkvee.nl, 16 oktober 2012). Oostelijk concentratiegebied: Overijssel, Gelderland en Utrecht Intensieve veehouderij Vooral Overijssel, maar ook Gelderland en Utrecht bieden ruime mogelijkheden om bouwblokken voor intensieve veehouderij te vergroten. Er is milieuruimte aanwezig of met technische maatregelen (emissiereductie) te creëren om een substantieel deel van deze bouwblokruimte te benutten.
I
077308380A - Def;c,¡'ef
ARCADIS
113
londerzoek
uitbreidingsruimte
veehouderij
Melkveehouderij VooralOverijssel, maar ook Gelderland en Utrecht bieden ruime mogelijkheden om bouwblokken voor melkveehouderij te vergroten. Er is milieuruimte aanwezig of met technische maatregelen (emissiereductie) te creëren om een substantieel deel van deze bouwblokruimte te benutten. Utrecht stelt grondgebondenheid als voorwaarde en ook Gelderland gaat mogelijk grondgebondenheidseisen stellen die de uitbreidingsruimte kunnen beperken. Overig Nederland Intensieve veehouderij In Groningen, Flevoland en Zeeland zijn de planologische mogelijkheden voor intensieve veehouderij beperkt tot bescheiden uitbreiding van bestaande intensieve veehouderijbedrijven. Drenthe en Friesland bieden uitbreidingsmogelijkheden tot respectievelijk 2 ha en meer dan l,S ha onder voorwaarde van landschappelijk inpassing. InFriesland is nieuwvestiging mogelijk. Er is milieuruimte aanwezig of met technische maatregelen (emissiereductie) te creëren om een substantieel deel van deze bouwblokruimte te benutten. Noord- en Zuid-Holland bieden bestaande bedrijven uitbreidingsmogelijkheden tot 2 ha of meer (Kop van Noord Holland). Nieuwvestiging is niet toegestaan. Indeze provincies is milieuruimte aanwezig of te creëren (met techniek) om de planologische uitbreidingsruimte substantieel te benutten. Melkveehouderij Groningen, Flevoland en Zeeland bieden zeer ruime vestigings- en uitbreidingsmogelijkheden voor melkveehouderij met bouwblokken van maximaal4 ha (Groningen) of onbeperkte omvang, te bepalen door gemeenten (Zeeland). Friesland maakt bouwblokken mogelijk tot meer dan 3 ha maar stelt boven l,S ha grondgebondenheidseisen wat de uitbreidingsmogelijkheden van de totale melkveestapel tempert, behalve wanneer de melkveehouderij uitbreidt in akkerbouwgebieden. In Groningen, Friesland, Flevoland en Zeeland is veel milieuruimte aanwezig om de planologische ruimte te benutten. Drenthe biedt veel planologische ruimte met bouwblokken tot meer dan l,S ha. In Drenthe is milieuruimte aanwezig of te creëren (met techniek) om de planologische uitbreidingsruimte substantieel te benutten. Noord- en Zuid-Holland bieden bestaande bedrijven uitbreidingsmogelijkhedeñ tot 2 ha of meer (Kop van Noord Holland). In deze provincies is milieuruimte aanwezig of te creëren (met techniek) om de planologische uitbreidingsruimte substantieel te benutten. Multilocatiebedrijven Naarmate bouwblokomvang of milieuruimte voor uitbreiding van locaties meer beperkt zijn, zullen met name intensieve veehouderijbedrijven vaker bestaan uit meerdere locaties door het overnemen van locaties van stoppende veehouders. Geografisch verschuiven van productiecapaciteit De productiecapaciteit van de intensieve veehouderij kan geleidelijk verschuiven naar de locaties met de meeste planologische- en/of milieuruimte. Dat zalook na afschaffen (van de compartimentering van) de varkens- en pluimveerechten wellicht vooral regionaal gebeuren omdat de "lege" gebieden Groningen, Flevoland en Zeeland nauwelijks planologische ruimte bieden voor intensieve veehouderij. Na afschaffen van (de compartimentering van) de varkens- en pluimveerechten is te verwachten dat de varkens- en kippenstapel vooral zullen toenemen in de huidige concentratiegebieden en mogelijk het meest in het concentratiegebied zuid, zoals ook gebeurd is met de varkensstapel in de jaren dat de compartimentering van de varkens- en pluimveerechten tijdelijk was opgeheven. Dit omdat hier de grootste bedrijven met de meeste investeringscapaciteit liggen en omdat hier schaalvoordelen zijn in verband met de sectorstructuur (veevoer, slachterijen, onderzoek en voorlichting). Gegeven de voorgenomen verschillen tussen de
14\
ARCADIS
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
I
planologische ruimte voor de intensieve veehouderij tussen Noord-Brabant (relatief beperkte ruimte en BZV eisen) enerzijds en Limburg, Overijssel en Gelderland (relatief veel ruimte, geen/minder "BZV"eisen) anderzijds, is verschuiving van intensieve veehouderij van Noord-Brabant naar Limburg, Overijssel en Gelderland in theorie niet ondenkbaar. Maar de ontwikkeling bij de tijdelijke afschaffing van de compartimentering was anders: groei van de dierrechten in de gebieden waar de eoncentratie nu al het sterkst is (Oost-Brabant en Noord-Limburg) en een krimp in Overijssel en Gelderland. Groningen, Flevoland en Zeeland bieden veel planologische ruimte voor melkveehouderij en daar is ook veel milieuruimte aanwezig. De onderlinge economische concurrentiekracht tussen akkerbouwen melkveehouderij zal een belangrijke rol spelen bij de vraag in hoeverre de melkveehouderij de akkerbouw zal verdringen na het verdwijnen van de melkquotering.
ARCADIS
115
londerzoek
161
uilbreklingsruimle
ARCADIS
veehouderij
077308380:1, - D¬ !,njUef 1
Onderzoek
uitbreidingsruimte
veehouderij
I
Uitbreidingsruimte op basis van milieuvergunningen 3.1
LATENTE RUIMTE IN BESTAANDE MILIEUVERGUNNINGEN
Tabel2 geeft een beeld van de latente ruimte in verleende milieuvergunningen op basis van gegevens uit openbare milieueffectrapportages. De tabel geeft het berekende gemiddelde voor alle veehouderijen in het betreffende MER-gebied. De latente ruimte is het verschil tussen het werkelijke aantal aanwezige dieren (op basis van CBSStatline) en het vergunde aantal dieren. Uit de tabel blijkt dat het aantal werkelijk aanwezige dieren (in % van de vergund aantal dierplaatsen) in de regel veellager is dan de vergunde omvang, zodat nog een flinke groei van de veestapel mogelijk is. Ook als wordt uitgegaan van een functionele leegstand van stallen van 5 tot 10% (als gevolg van afleveren dieren en schoonmaken stallen etc.). De omvang van de latente ruimte is in tabel2 als volgt inzichtelijk gemaakt: Gemiddelde omvang werkelijk aanwezige veestapel in % van vergund aantal dierplaatsen 90 tot 100% 80 tot 90% 70 tot 80% 60 tot 70% Minder dan 60%
I
077.l08380:A· Da;,n,hef
ARCADIS
117
londerzoek uitbreidingsruimteveehouderij
Tabel2: Latente ruimte in milieuvergunningen zeugen en vleesvarkens, kippen
= leghennen
(rundvee = melk- en vleesrundvee exclusief vleeskalveren, varkens = en vleeskuikens)
Provincie Noord-Brabant, 2012
56
45
Gemeente Bemheze, 2011
47
Gemeente Oirschot, 2012
54
Gemeente Reusel-De Mierden,2013
33
25
Gemeente Baarle-Nassau, 2013
67
45
Gemeente Oss, 2012
56
47
Gemeente Ve hel,2013
56
41
47
49
Provincie Limbur Gemeente Peel en Maas, 2011
Concentratie ebied Oost Gemeente Deventer, 2010
54
Gemeente Olst-Wïhe, 2010
35
Gemeente Raalte, 2010
56
Provincie Gelderland Gemeente Barneveld, 2011
52
Gemeente Ede, 2011
67
Gemeente Heerde, 2011
41
Gemeente A eldoom, 2011
37
Gemeente Bronckhorst, 2010
92
Gemeente Doetinchem, 2013
49
25
47
Overi Nederland Provincie Flevoland, 2010
49
Gemeente Dronten, 2013
67
56
41
22
Gemeente Etten-Leur, 2012 Gemeente Woensdrecht, 2010
104
Gemeente Dantumadiel, 2012
19
Gemeente Coevorden, 2012
41
39
Gemeente Groesbeek, 2012
75
64
16
Uit tabel 2 blijkt dat in bijna alle onderzochte gebieden minder dan 90% van de vergunning benut is tot minder dan 60% in een groot deel van de gemeenten. Daarbij is er weinig verschil tussen de verschillende delen van Nederland. De grote latente ruimte bij melkvee is waarschijnlijk een gevolg van het feit dat bij
181
ARCADIS
l17730838C'A· o.;",;Ue!
I
Onderzoek uilbreidingsruimle veehouderij
I
melkvee vaak volstaan kan worden met een melding in plaats van een milieuvergunning. Dit maakt het voor de melkveehouderij veel makkelijker om te groeien. Tabel2 geeft ook inzicht in de maximale toename van de emissie van ammoniak en geur indien de vergunningsruimte volledig benut zou worden. De emissie van ammoniak uit stallen zou daarmee in de meeste gebieden fors toenemen met vaak 40 tot 70%. De emissie van geur (odeur units) uit stallen zou dan ook fors toenemen met vaak 20 tot 50%.
3.2
MILIEURUIMTE VOOR EXTRA TE VERGUNNEN DIEREN
De milieuruimte (ook wel milieugebruiksruimte genoemd) voor de uitbreiding van het aantal te vergunnen dieren wordt bepaald door het verschil tussen de huidige milieubelasting van veehouderijen en de maximale milieubelasting op basis van wettelijke normen of andere toets waarden, zoals door de gemeenteraden vastgestelde normen met betrekking tot de maximale geurbelasting. Ontwikkeling van de veehouderij kan slechts binnen deze milieugebruiksruimte plaatsvinden. Dit hoofdstuk bevat een analyse van de milieugebruiksruimte voor de veehouderij die vooral bepaald wordt door de milieugebruiksruimte op basis van de uitstoot van ammoniak en de neerslag (depositie) daarvan op Europees beschermde natuurgebieden en de uitstoot van geur en de maximaal toegestane geurbelasting bij woningen of andere gevoelige functies in de omgeving van de veehouderijen. Vooral voor pluimveebedrijven kunnen ook regels ten aanzien van de maximale eoncentratie van fijn stof de ruimte bepalen. Ook andere aspecten zoals de maximale toegestane geluidsbelasting spelen een rol in de milieugebruiksruimte en in de beoordeling van de vergunbaarheid van initiatieven, maar uit de uitgevoerde milieuonderzoeken in de verschillende gemeenten blijkt dat de aspecten ammoniak (alle veehouderijen), geur (vooral voor intensieve veehouderijen) en fijn stof (vooral voor pluimveebedrijven) het meest bepalend zijn voor de vergunbare milieugebruiksruimte. De milieugebruiksruimte en planologische beleidsruimte (zie hoofdstuk 2) bepalen samen de ontwikkelingsruimte van veehouderijen.
3.2.1
AMMONIAK EN NATURA 2000-GEBIEDEN
In verband met verzuring en vermesting in Nederland en West-Europa is het doel een afname in de ammoniakemissie van 75 - 85% in 2030 ten opzichte van 1990.In de Europese NEe-richtlijn is in 2001 voor Nederland als emissieplafond voor 2010 128 miljoen kilo (128 kiloton) per jaar opgenomen. Dit met als doelom in 2010 ten opzichte van 1990het areaal natuur met overschrijding van het kritische depositieniveau met 50% te reduceren. In2010 kwam de totale Nederlandse ammoniakuitstoot uit op 122 miljoen kilo per jaar. Daarvan is 105 kton van de landbouwafkomstig www.compendiumvoordeleefomgeving.nl).
(bron:
De ontwikkeling van de emissie van ammoniak uit de
landbouw (vooral uit stallen van veehouderijen en de opslag van mest) is dus van belang voor het halen van bovenstaande natuurdoelen. Naast de doelstelling met betrekking tot een generieke emissieplafond is een gebiedsgerichte inzet nodig om de bescherming van de natuur tot stand te brengen. Dit is onder andere uitgewerkt in de Wet ammoniak en Veehouderij, de Natuurbeschermingswet en de (ontwerp) beheerplannen voor de Natura 2000-gebieden. Kwetsbare natuurterreinen hebben een kritisch depositieniveau voor zuur en stikstof dat afhankelijk is van het te realiseren natuurdoeltype. Hoewel er in . de afgelopen jaren sprake is van een daling van de depositie, hebben de meeste natuurgebieden in de gebieden met een sterke eoncentratie van veehouderij nog steeds te maken met een overbelasting. Zo had
I
07730838G.A· DeéMef
ARCADIS
119
londerzoek uitbreidingsruimte veehoudenj
in2009 70 - 80% van het natuurgebieden inNoord-Brabant een stikstofbelasting boven de kritische depositiewaarde. Van de Natura 2000-gebieden inde zandgebieden in Oost- en Zuid Nederland heeft een beperkt aantal een stikstofbelasting onder de kritische depositiewaarde. In het kader van de Natuurbeschermingswet of de Europese Vogel- en Habitatrichtlijn worden diverse natuurgebieden beschermd. Indien (her)vestiging of uitbreiding van veehouderijbedrijven gepaard gaan met een toename van de uitstoot van ammoniak, kan dit leiden tot een toename van stikstof (N) op deze beschermde natuurgebieden. Indien er sprake is van nu aloverbelaste en voor stikstof gevoelige gebieden en dergelijke effecten onvoldoende worden gecompenseerd (zodat er per saldo geen sprake is van een negatief effect), is de ontwikkeling in principe niet mogelijk.
i
i;'
J o' ~
~
~¡
(!
~
..
.;
~i
•.• ! i
-.,. '. . ... II
~
I I
"."~
,,
,. .
'
,'" '.... ,,'
" r
.!..~_'~~~
to __ ~
0ARCAOlS:
Figuur 2: Natura 2000-gebieden (in groen weergegeven)
Er is een landelijk programma in voorbereiding, de Programmatische Aanpak Stikstof (PAS) dat gericht is op het terugdringen van de stikstofbelasting van Natura 2000-gebieden door emissies uit landbouw, verkeer, industrie. In juni 2013 heeft het Kabinet het wetsvoorstel voor de PAS (een wijziging van de N atuurbeschermingswet) ingediend bij de Tweede Kamer. Inwerkingtreding van de PAS is voorzien in 2014.Via de PAS worden afspraken gemaakt over het terugdringen van de ammoniakemissies uit de landbouw met lO kiloton. De helft hiervan, 5 kiloton wordt weer teruggegeven aan de landbouw voor nieuwe ontwikkelingen. De PAS gaat uit van de landelijke stalemissie eisen (Besluit huisvesting) en voer en managementrnaatregelen. Ook gaat de PAS uit van een (nader vast te stellen) drempelwaarde. Indien de depositie van een veehouderij op een Natura 2000-gebieden onder de drempelwaarde ligt, is er geen sprake (meer) van een belemmering vanuit de Natuurbeschermingswet). Dat geldt ook voor een
20
I ARCADIS
Onderzoek
uilbreidingsruimte
veehouderij
I
ontwikkeling waarbij het aantal dieren wel toeneemt, maar de emissie van ammoniak niet. Bijvoorbeeld door het toepassen van luchtwassers.
Milieuruimte bij het hanteren van een drempelwaarde,zoals voorzien in de PAS. De ontwikkelruimte voor de veehouderij in vooral de concentratiegebieden in Zuid- en Oost-Nederland wordt daarom voor een belangrijk deel bepaald door de mogelijkheid om te ontwikkelen binnen de eerder vergunde emissie of om de toename te salderen met de emissies van veehouderijen die stoppen. Naarmate veehouderijen dichter bij kwetsbare Natura 2000-gebieden zijn gelegen, zal de salderingsopgave groter zijn. Zie ook onderstaande kaart, opgenomen in de MER voor de Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Noord-Brabant (2013).In gebieden die in de kaart zijn weergegeven met relatief veel ruimte (grotere afstand tot kwetsbare gebieden) is bij uitbreiding van de ammoniakemissie van bedrijven de salderingsopgave beperkter dan in gebieden met weinig ruimte. Dit is aangeduid door uit te gaan van een zogenaamde drempelwaarde. Bij een dergelijke drempelwaarde is de milieuruimte voor veehouderijen in Zuidoost-Brabant en Midden-Brabant beperkter dan in Noordoost-Brabant en West-Brabant. Ook in de PAS (inwerkingtreding is voorzien in 2014) wordt uitgegaan van een drempelwaarde. In de PAS is er sprake van een bewijs achteraf (de voorziene reductie van depositie wordt deels beschikbaar gesteld als ontwikkelruimte en later wordt deze inschatting vergeleken met de ontwikkeling). Indien de reductie van ammoniak uit de landbouw minder afneemt dan voorzien, zal er sprake zijn van een extra reductieopgave (reduceren van de ammoniakemissies). Dit kan ten koste gaan van de ontwikkelruimte in de toekomst (voor de landbouw of voor andere functies) en het realiseren van de doelen voor de natuurgebieden.
ve-ehroœIi¡ ve¬ hhO'~riJ
i:lG':ca~ve nrtnte Of: griCÎt1::ln¡v~ao t.a.v. ee d£posit-* V3TlNh3 {jr¡~ir ~m"5SIl~i' _ 0-250 2"-':>-:DCO ..
25D· 5.ñ
:000 - 750D
Figuur 3: Inclicatie milieuruimte ammoniak en Natura 2000, uitgaande van een voorbeelddrempelwaarde de kritische depositiewaarde.
Dus bij een kritische depositiewaarde
van 0,5% van
van 1000 mol/ha/jaar is de drempelwaarde 5 mol.
Groen= veel milieuruimte; Oranje/geel = weinig milieuruimte. Bron: MER Herziening Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Noord-Brabant, 2013
ARCADIS
121
londerzoek
uitbreidingsruimte
veehouderij
Tabe13: Indicatie ruimte voor extra emissie van ammoniak Gebied/bron
Indicatie ruimte voor extra emissie van ammoniak
Sturingsmogelijkheden omvang
In Noord-Brabant heeft zo'n 55% van de veehouderijen veel milieuruimte op het
veestapel,2012
gebied van ammoniak en Natura 2000 (bij een emissie van 7500 kg ammoniak per jaar en een depositie die onder de voorbeeld drempelwaarde ligt) en zo'n 30% van de veehouderijen heeft relatief weinig milieuruimte (bij een emissie van 2500 kq ammoniak per laar boven de voorbeeld drempelwaarde).
Onderzoek
Van alle bestaande intensieve veehouderijen in Overijssel beschikt circa 50%
landbouwontwikkelingsgebieden
over voldoende milieuruimte op het gebied van ammoniak en geur voor een
Overijssel,2012
voorbeeldbedrijf (300 nge,1,5 ha) zoals genoemd in het advies van de commissie van Doorn. Op een groot deel van de overige locaties is ook nog uitbreidingsruimte aanwezig, maar minder.
Gemeente Barenveid, 2011
Voor de gemeente Barneveld heeft 42% van de veehouderijen veel milieuruimte op het gebied van ammoniak en Natura 2000 (bij een emissie van 7500 kg ammoniak per jaar een depositie die onder de provinciale drempelwaarde ligt) en zo'n 33% van de veehouderijen heeft relatief weinig milieuruimte (bij een emissie van 2500 kq ammoniak per laar boven de provinciale drempelwaarde).
Gemeente Peel en Maas, 2011
In de gemeente Peel en Maas heeft zo'n 70% van de veehouderijen veel milieuruimte op het gebied van ammoniak en Natura 2000 (bij een emissie van 7500 kg ammoniak per jaar een depositie die onder de voorbeeld drempelwaarde van 5 mol/ha/jaar) en zo'n 10% van de veehouderijen heeft relatief weinig milieuruimte (bij een emissie van 2500 kg ammoniak per jaar boven de voorbeeld drempelwaarde van 5 mol/ha/laar).
De voorbeelden in tabe13 hebben betrekking op de zogenaamde concentratiegebiederi.: de zandgronden in Zuid- en Oost Nederland met een grote eoncentratie van intensieve veehouderijen en veel voor verzuring gevoelige en overbelaste Natura 2000-gebieden. In West- en Noord Nederland zijn de Natura 2000gebieden niet of in mindere mate overbelast en deels zijn de Natura 2000-gebieden ook minder gevoelig voor een hoge stikstofbelasting. De milieuruimte is in die gebieden dus groter. Milieuruimte indien er geen drempelwaarde is Indien er geen drempelwaarde wordt gehanteerd (zoals bijvoorbeeld nu in Noord-Brabant), is een toename van stikstof op gevoelige en nu aloverbelaste Natura 2000-gebieden niet vergunbaar. Een eventuele toename van de depositie zal dan gesaldeerd moeten worden met een afname van de depositie door het stoppen van een andere veehouderij. Of een ontwikkeling moet plaatsvinden binnen de eerdere vergunde emissie. Een toename van het aantal dieren moet dan gecombineerd worden met het toepassen van technieken om de emissie per dier terug te brengen. Bijvoorbeeld door het toepassen van luchtwassers. Voor varkensbedrijven zijn er technieken (emissiearme stallen, luchtwassers) beschikbaar en toepasbaar die leiden tot extra emissiereductie. Varkensbedrijven kunnen zo uitbreiden met het aantal dierplaatsen binnen de eerder vergunde ammoniakemissie. Voor melkveebedrijven zijn dergelijke technieken nu nog niet of slechts beperkt beschikbaar, waardoor er minder mogelijkheden zijn om via de inzet van techniek het aantal dierplaatsen uit te breiden binnen de eerder vergunde ammoniakemissie. Voor pluimveebedrijven zijn er nog knelpunten m.b.t. de toepasbaarheid/werking van luchtwassers. Tabe14 laat zien dat er wellicht voor een groot deel van de stalcapaciteit nog mogelijkheden zijn om de emissie per dierplaats te verlagen en daarmee de uitbreidingsruimte te creëren of te vergroten.
221
ARCADIS
Onderzoek
uitbreidingsruimte
veehouderij
I
Tabel4: Aandeel varkens en kippen emissiearrn gehuisvest (bron provincie Noord-Brabant, statenstuk 2894614, februari 2012) %varkens emissiearm gehuisvest volgens AMvB
%varkens
%kippen emissiearm gehuisvest volgens AMvB
%kippen
gehuisvest met luchtwassers
47%
12%
17%
2%
2007
57%
25%
26%
3%
2009
62%
34%
32%
3%
Jaar
2005
gehuisvest met luchtwassers
Bij het toepassen van nu vergunbare emissiearme stallen, ook voor bestaande stallen, kan in NoordBrabant bij een in het MER voor de Structuurvisie RO geschetste trendmatige ontwikkeling (stoppen van kleinere veehouderijen, groei van de grotere veehouderijen) een gemiddelde afname van de depositie van ammoniak op Natura 2000-gebieden van maximaa165%, ten opzichte van de huidige vergunde situatie, worden bereikt. Andersom geredeneerd, door de inzet van emissietechnieken is een forse groei van de veestapel mogelijk die niet gepaard hoeft te gaan met een toename ten opzichte van de nu vergunde depositie van ammoniak op Natura 2000-gebieden.
3.2.2
GEUR
Bij het verlenen van vergunningen voor veehouderijen en in de ruimtelijke ordening moet rekening worden gehouden met geuroverlast van veehouderijen. De op 1januari 2007 in werking getreden Wet geurhinder en veehouderij (Wgv) vormt hiervoor het beoordelingskader. Deze wet geeft aan hoe bij een aanvraag voor een milieuvergunning de geuremissies uit veehouderijstallen en de geurbelasting op geurgevoelige objecten moet worden meegenomen. Ook heeft deze wet eonsequenties voor de wijze waarop in ruimtelijke plannen het aspect geurbelasting door veehouderijen een rol speelt. Gemeenten kunnen op grond van de Wet geurhinder en veehouderij binnen een bepaalde bandbreedte variëren met de bescherming van geurgevoelige objecten. Vooral in de concentratiegebieden is er een groot aantal gemeenten waar is afgeweken van de vaste wettelijke normen, bijvoorbeeld om een toename van geuroverlast op kernen te voorkomen of om knelpunten ten aanzien van ruimtelijke projecten te beperken. Daarnaast zijn er diverse gemeenten die de vaste afstanden voor veehouderijen met dieren zonder geuremissiefactor (zoals melkveebedrijven) hebben aangepast. De geurbelasting voor veehouderijen met dieren met een geuremissiefactor (zoals varkens- en pluimveebedrijven) is afhankelijk van de afstand tot woningen en andere gevoelige functies en de uitstoot van geur uit de stallen. Bij intensieve veehouderijen is er ten opzichte van melkrundveebedrijven een grotere kans dat de milieuruimte beperkt wordt door geurnormen. Figuur 4 geeft een indicatie van de milieuruimte (uitgedrukt in de vergunbare geuremissie) voor het aspect geur in Noord-Brabant, uitgaande van de vaste wettelijke geurnormen.
ARCADIS
123
londerzoek
uilbreidingsruimte
veehouderj
¡'¡;f.<,¡~ev;: t\l'im~ op grid~ln!\leau ra.v. g£o".:mU'ld'?:f' (ou ~
Legenda "..~houd~
0-10])00
_""":'rijbEorjf V""JC
_~""m (lOáicatief,1 .
o~ct
1\1JCO·25;¡)()
g!:voefQE- OOjeet~
buit~ b;!bOllWde:
"om
_,5Jt1l-"",",o 5:Cto· lùS OO I!DD ·25COOO
:.:mcIl·.sœmo _&.IJtR II
Figuur 4: Indicatie milieuruimte. geurhinder uit stallen. Oranje
= weinig
ruimte. Geel
= gemiddeld.
Lichtgeel en groen
=
veel ruimte. Bron: MER Herziening Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Noord-Brabant, 2013
Gemeenten kunnen op grond van de Wet geurhinder en veehouderij binnen een bepaalde bandbreedte variëren met de bescherming van geurgevoelige objecten. In Noord-Brabant zijn er een groot aantal gemeenten waar is afgeweken van de vaste wettelijke normen. Circa 30% van de in een steekproef opgenomen veehouderijen bij Iû Brabantse gemeenten beschikt, uitgaande van de gemeentelijke geumormen, over weinig tot geen mogelijkheden voor een toename van de geuremissie. Een uitbreiding van het aantal dierplaatsen zal gepaard moeten gaan met de inzet van technieken om de geuremissie te beperken. Circa 70% van de locaties van veehouderijen met een geuremissiefactor (veelal intensieve veehouderijen) heeft de ruimte om te groeien in geuremissie (bron: Sturingsmogelijkheden omvang veestapel, ARCADIS, 2012). Het voldoen aan de minimale afstanden voor bedrijven met vaste afstanden, zoals melkveebedrijven, is vooral in het buitengebied oplosbaar op inrichtingsniveau. Omdat deze afstanden al sinds lange tijd gelden, is er meestal geen sprake van een geurgevoelig object dat gelegen is binnen de vaste afstand contour en daarmee ook weinig impact heeft op de milieuruimte voor deze veehouderijen (de vaste afstand verandert immers niet bij een toename van het aantal dieren). In tabel S is de milieuruimte t.a.v. geur voor een aantal gebieden beschreven.
241
ARCADIS
077308330 A . De',,¡iUe! 1
I
Onderzoek uilbreidingsruimte veehouderij
Tabe15: Indicatie ruimte voor de extra emissie van geur Gebied/bron
Indicatie ruimte voor extra emissie van geur
Sturingsmogelijkheden ornvanq
In Noord-Brabant heeft circa 70% van de veehouderijbedrijven nog
veestapel,2012
uitbreidingsruimte binnen de geldende geurnormen. Deze bedrijven kunnen hun uitbreidingsruimte vergroten met emissiebeperkende maatregelen aan stallen. Met dergelijke maatregelen kunnen de 30% bedrijven zonder uitbreidingsruimte nao uitbreidinosruimte (extra dierplaatsen) creëren.
Onderzoek
Van alle bestaande intensieve veehouderijen in Overijssel beschikt circa 50%
landbouwootwikkelingsgebieden _over voldoend_emilieuruimte op het gebied van ammoniak en gi:lurvQore.w___ Overijssel,2012
~
voorbeeldbedrijf (300 nge, 1,5 ha) zoals genoemd in het advies van de commissie van Doorn. Op een groot deel van de overige locaties is ook nog uitbreidingsruimte aanwezig, maar minder.
Gemeente Peel en Maas, 2011
In de gemeente Peel en Maas heeft 68% van de veehouderijbedrijven nog uitbreidingsruimte binnen de geldende geurnormen. Een kwart van de veehouderijen heeft veel ruimte om uit te breiden met de geuremissie. Bedrijven kunnen daarnaast uitbreiden binnen de verleende geuremissie door het toepassen van svsternen die ceur extra reduceren.
Gemeente Barneveld, 2011
80% heeft nog uitbreidingsruimte binnen de geldende geurnormen, 20% heeft geen mogelijkheden om de geuremissie toe te laten nemen. Ruim 20% van de veehouderijbedrijven heeft relatief veel uitbreidingsruimte geur (meer dan 60.000 odeur units uitbreidincsrulrnte).
Gemeente Ede, 2011
79% heeft nog uitbreidingsruimte binnen de geldende geurnormen, 21% heeft geen mogelijkheden om de geuremissie toe te laten nemen. Bijna 20% van de veehouderijbedrijven heeft relatief veel uitbreidingsruimte geur (meer dan 50.000 odeur units uitbreidinqsruimte).
Gemeente Bronckhorst, 2010
93% heeft nog uitbreidingsruimte binnen de geldende geurnormen, 7% heeft geen mogelijkheden om de geuremissie toe te laten nemen. 34% van de veehouderijbedrijven heeft relatief veel uitbreidingsruimte geur (meer dan 50.000 odeur units uitbreidinqsruimte).
Toets op achtergrondbelasting De geurhinder wordt bepaald op basis van de achtergrondbelasting en de voorgrondbelasting. Met de voorgrondbelasting wordt de geurbelasting bedoeld van die veehouderij welke de meeste geurbelasting op een voor geurhinder gevoelig object veroorzaakt. De achtergrondbelasting wordt veroorzaakt door alle. veehouderijen die rondom een geurgevoelig object zijn gelegen. De achtergrondbelasting is een goede maat om de effecten van geurhinder op het woon- en leefmilieu te kunnen beoordelen en daarom van belang voor ruimtelijke plannen zoals bestemmingsplan buitengebied. Zo kunnen gemeenten aangeven welke achtergrondbelasting als een aanvaardbaar woon- en leefklimaat kan worden aangemerkt bij het ontwikkelen van nieuwe ruimtelijke plannen. De provincie Noord-Brabant heeft in haar ontwerp Verordening Ruimte (september 2013) ook grenswaarden gesteld ten aanzien van de maximale achtergrondbelasting. Dergelijke grenswaarden hebben invloed op de milieuruimte: ze beperken de milieuruimte die er is op grond van de vergunningsnormen (de voorgrondnormen). Figuur 5 geeft een overzicht van de geurbelasting door veehouderijen in Noord-Brabant, uitgaande van de vergunde rechten van veehouderijen in Noord-Brabant in 2013. In de gebieden die in oranje zijn aangeduid wordt de milieuruimte beperkt op basis van de norm die de provincie heeft opgenomen in haar ontwerp Verordening ruimte. Andere provincies hebben een dergelijke norm niet opgenomen in een Verordening ruimte of een Structuurvisie.
ARCADIS
125
londerzoek uilbreidingsruimle veehouderij
Legenda
beoorS !Ìnll iHJ\:hrna.at op b..:sls- van de-Indio¡¡b'!~ aeh':&rgrood~3.'6ting t~n ¡¡,lI'l%Ìen ...,);., ¡;s.umlndi!1"
VHl'tc'I!:I~nj VHh(X,1-jEI'l~riif
=Uf
g~
,<>od
umelnk sl~h:
Figuur 5: Cumulatieve geurbelasting uit stallen van veehouderijen in Noord-Brabant (bron: MER Structuurvisie Ruimtelijke Ordening Noord-Brabant, 2013)
3.2.3
FIJN STOF
Fijn stof wordt gezien als één van de meest schadelijke stoffen van luchtverontreiniging. Tot fijn stof worden in de lucht zwevende deeltjes kleiner dan lO micrometer (PM10) gerekend. Fijn stof blijft in de lucht zweven en bestaat uit deeltjes van verschillende grootte, van verschillende herkomst met een verschillende chemische samenstelling. Fijn stof kan gezondheidsproblemen en voortijdige sterfte veroorzaken bij de mens. Op Europees niveau zijn afspraken gemaakt om de schadelijke gevolgen van luchtverontreiniging te voorkomen of te verminderen. Voor fijn stof, PMlO, zijn de volgende maximale waarden vastgelegd voor de eoncentraties in de buitenlucht (grenswaarden): Een jaargemiddelde eoncentratie van 40 flg/m3 Een daggemiddelde eoncentratie van 50 flg/m3 welke maximaal35 keer per jaar mag worden overschreden. Belangrijke bronnen van fijn stof zijn verkeer, industrie, landbouwen bronnen in het buitenland. De eoncentraties fijn stof wordt ook bepaald door natuurlijke bronnen, zoals zeezout en opwaaiend bodemstof. Lokale overschrijdingen van normen in de directe omgeving van veehouderijen zijn relatief laat in beeld gekomen en de aanpak van fijn stof bij veehouderijen is daarom pas vrij recent in gang gezet. Het voorkomen van nieuwe overschrijdingen is een belangrijk uitgangspunt van de wet- en regelgeving. De Wet milieubeheer vormt het wettelijk kader voor de beoordeling van milieugevolgen bij inrichtingen. Naast het voorkomen van overschrijdingen is het terugdringen van bestaande overschrijdingen een belangrijke pijler in de aanpak van de overheid ten aanzien van fijn stof als gevolg van de intensieve veehouderij. Het oplossen van bestaande knelpunten kan plaatsvinden door maatregelen te nemen bij
2s1
ARCADIS
D773083BD:fo.·De:,,,;,el
I
Onderzoek
uitbreidingsruimte
veehouderij
I
bedrijven. De overheid kan bedrijven door middel van subsidiemogelijkheden stimuleren om maatregelen te nemen of via aanvullende wet- en regelgeving bedrijven die willen ontwikkelen verplichten de emissie van fijn stof te beperken. Het Nationaal Samenwerkingsprogramma Luchtkwaliteit (NSL)is een samenwerkingsprogramma
van het rijk, provincies en gemeenten om de luchtverontreiniging te
verminderen en de kwaliteit van de lucht te verbeteren. Het NSL is sinds l augustus 2009 van kracht en bevat maatregelen om overal in Nederland tijdig te voldoen aan de Europese grenswaarden. Het RIVM maakt jaarlijks kaarten met grootschalige eoncentraties en deposities in Nederland in het kader van natuur- en milieubeleid. De kaarten geven een grootschalig beeld van de luchtkwaliteit en depositie in Nederland en betreffen zowel recente als toekomstige jaren. In de onderstaande afbeelding is het verloop van achtergrondconcentratie voor fijn stof (PM») in Nederland aangegeven. Hierbij is uitgegaan van de rapportage zoals in juni 2012 is gepubliceerd (RIVM,2012).
Figuur 6: Concentratie fijn stof (bron: RIVM, 2012)
Uit figuur 6 valt af te lezen dat door autonome ontwikkeling en de in gang gezette maatregelen in het kader van het NSL de grootschalige eoncentraties fijn stof naar verwachting afnemen ten opzichte van de huidige situatie. Deze verbetering is vooral het gevolg van generiek (Europees) beleid, gericht op het terugdringen van emissies door verkeer en industrie. Blootstelling aan fijn stof kan leiden tot een toename in luchtwegklachten, hoesten, benauwdheid, vermindering van de longfunctie en een toename van ziekenhuisopname. Hoewel de Europese norm voor jaargemiddelde eoncentratie Plvlic op 40 ug/më Iígt, is de advieswaarde van de WHO 20 flg/m3 Volgens de WHO is er geen veilige ondergrens bij blootstelling aan fijn stof: hoe klein de blootstelling ook is, er is een meetbaar schadelijk effect op de gezondheid. Ook onder de 20 flg/m3 zijn gezondheidsrisico's niet uit te sluiten. De normen zijn gebaseerd op fijn stof en de gewoonlijk gevonden samenstelling daarvan. Er zijn
ARCADIS
127
londerzoek
uitbreidingsruimte
veehouderij
weinig meetgegevens beschikbaar van de concentratie en samenstelling fijn stof in de directe omgeving van intensieve veehouderijen. Fijn stof is voor rundvee- en varkensbedrijven geen bepalend of beperkend criterium wat betreft de milieugebruiksruimte. De fijn stof emissie van deze veehouderijen is beperkt. Knelpunten zijn er vooral bij pluimveebedrijven in gebieden met een hogere achtergrondconcentratie en pluimveebedrijven met een hoge eigen emissie van fijn stof, vooral voor zover deze gelegen zijn op korte afstand van kwetsbare objecten. De impact daarvan op de milieuruimte voor de veehouderijen is beperkt tot enkele deelgebieden in Nederland (o.a. Nederweert, Asten en Barneveld). Er is nog geen nauwkeurige informatie beschikbaar van de emissie van PM2,S (zeer fijn stof) van veehouderijen, maar de verwachting is dat de fijn stof uit veehouderijen vooral grovere delen fijnstof bevat en dat een norm of richtwaarde voor zeer fijn stof (PM2,S)niet bepalend zal zijn voor de milieuruimte van veehouderijen.
3.3
SAMENVATTING EN CONCLUSIE
De ontwikkeling van de emissies van ammoniak van veehouderijen (stallen en mest) is van belang voor het halen van de natuurdoelen voor een groot aantal Europese beschermde natuurgebieden in Nederland. Vooral in de concentratiegebieden (zandgronden in Zuid- en Oost Nederland met veel intensieve veehouderijen) is er weinig milieuruimte voor uitbreiding van de ammoniakemissies. Wel zijn er mogelijkheden om binnen de eerder vergunde ammoniakemissies uit te breiden met het aantal dieren. Dat kan door het toepassen van technieken zoals luchtwassers die de emissie per dierplaats sterk beperken. Degelijke mogelijkheden zijn er vooral voor varkensbedrijven en veel minder voor melkveebedrijven. De aanpassing van de Natuurbeschermingswet (PAS) gaat uit van een drempelwaarde. Bijhet hanteren van een drempelwaarde nemen de mogelijkheden om de veestapel uit te breiden toe. Dit is extra ten opzichte van de mogelijkheden om het aantal dieren uit te breiden binnen de eerder vergunde ammoniakemissie.
• In de beschreven gebieden (Noord-Brabant, Overijssel en gemeenten in Gelderland) heeft meer dan twee derde van de veehouderijbedrijven nog uitbreidingsruimte binnen de geldende geurnormen. Deze bedrijven kunnen hun uitbreidingsruimte vergroten met emissiebeperkende maatregelen aan stallen. Met dergelijke maatregelen kunnen de 30% bedrijven zonder of met weinig uitbreidingsruimte nog uitbreidingsruimte (extra dierplaatsen) creëren. Fijn stof is voor rundvee- en varkensbedrijven geen bepalend of beperkend criterium wat betreft de milieugebruiksruimte. De fijn stof emissie van deze veehouderijen is beperkt. Knelpunten zijn er vooral bij pluimveebedrijven in gebieden met een hogere achtergrondconcentratie en pluimveebedrijven met een hoge eigen emissie van fijn stof, vooral voor zover deze gelegen zijn op korte afstand van kwetsbare objecten. In heel Nederland is er nog een:substantiële milieuruimte voor uitbreiding, die bestaat uit: De mogelijkheid om de latente ruimte binnen vergunningen en meldingen op te vullen. De latente ruimte is het verschil tussen het werkelijke aantal aanwezige dieren en het vergunde of gemelde aantal dieren. De mogelijkheid om binnen het vergunde emissieplafond meer dieren te houden door middel van het met technische maatregelen verlagen van de emissies per dierplaats. De intensieve veehouderij heeft hiertoe meer mogelijkheden dan de rundveehouderij. Hetbenutten van de groeiruimte m.b.t. ammoniakemissie die de PAS gaatbieden (drempelwaarde en ontwikkelruimte).
281
ARCADIS
07730B33(l:A . De[,"il"'l
I
Onderzoek
uitbreidingsruimie
veehouderij
I
De mogelijkheden die er zijn voor uitbreiding van de emissie van geur en fijn stof, binnen de geldende maximale belasting- en concentratienormen.
1 077308380A· De'În.t,al
ARCADIS
129
londerzoek
30
uitbreidingsruimte
I ARCADIS
veehouderij
077303330'A . DeL,,"!el
I
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
Indicatie milieueffecten vee 4.1
I
van meer
EMISSIE EN DEPOSITIE VAN AMMONIAK
Nederland is sinds 2010 gebonden aan een maximale ammoniakemissie
(EU-NEe-plafond) van 128
kiloton per jaar. De Balans van de leefomgeving (PBL, 2012) verwacht dat de uitstoot van ammoniak met zowel enkel het vastgestelde beleid als met het voorgenomen beleid afneemt van 122 kiloton in 2010 tot 109 kiloton in 2020 en 110 kiloton in 2030 . Gezien de onzekerheidsbandbreedte,
bestaat er wel een kans
dat de uitstoot in 2020 nog boven het emissieplafond uitkomt. De sector landbouw heeft verreweg het grootste aandeel (circa 86 procent in 2010) in de Nederlandse uitstoot van ammoniak. Dit ontstaat vooral uit dierlijke mest. De uitstoot van ammoniak vanuit de landbouw bij vastgesteld beleid daalt tussen 2010 en 2020 met circa 13 kiloton van 105,2 naar 92,4 kiloton. De daling tussen 2010 en 2020 treedt vooral op als gevolg van de implementatie van emissiearme stallen voor varkens en pluimvee (-8 kiloton) en als gevolg van een verdere daling van het gebruik van dierlijke mest door aanscherping van de mestgebruiksnormen (-6 kiloton). Tussen 2020 en 2030 stijgt de ammoniakuitstoot
vanuit de landbouw bij vastgesteld beleid
lieht met circa 0,3 kiloton, van 92,4 naar 92,7 kiloton. Hoewel min of meer voldaan wordt aan het emissieplafond is een groot deel van de natuurgebieden
in
Nederland nog fors overbelast met depositie van stikstof. In 2009 was nog 60% van de voor stikstof gevoelige natuurgebieden
overbelast (zie figuur 7).
Het PBL eonstateert (Welke veestapel past in Nederland, 2011) dat er bij groei van de (melk)veestapel een groter risico is op toename van de ammoniakemissie
en onvoldoende bescherming van Natura 2000-
gebieden, omdat het potentieel van maatregelen in de melkveehouderij veel kleiner is dan in de overige veehouderijsectoren.
Het PBL eonstateert (Evaluatie Meststoffenwet, 2012) dat de slagkracht van de PAS
zallijden onder een grotere veestapel. Opr·c:rd~'<.tf;(:'J
M<'!Nltlili)'-;:.,~.): IOC •
•
1.;'~;l··I.;CO
.1.;':',,-;:00:':' •
ï
lI'lo)lN;hilpe¡i
¡J.~\l(l
M.:!;: ~;,r,~.?:::~
"JI I ""I
1
ßr[ln:I'IlL,C.<S,
•
M('t!rd~t·,¡.oo.'
•
I.~tlr.:-~.C>c..~
[.
,.C:l:l·'.~()
;'l;:· •."CCr;!
e-:;o:l
r'¡\I,(~"'!'<:Hl)
o\""W.~b",¡"""',m",,..m"I<-('!;t. ...y'fI'.';'t(,~~
Figuur 7: Overschrijding kritische depositieniveau op natuur
I
07730838DA - Def;n,¡,ei
ARCADIS
131
londerzoek uitbreidingsruimteveehouderij
4.2
GEUR
Bij de vergunningvelening wordt niet gerekend met cumulatie van de geur van het aanvragende bedrijf met de geur van al bestaande bedrijven, dus met alleen maar de geur van het aanvragende bedrijf. Daarom zijn er op basis van geurbeleving (GGD: Richtlijn geurhinder, 2002) nog veel geurgehinderden op basis van de vergunde geuruitstoot. Uit het PlanMER Herziening Structuurvisie RO van de provincie Noord-Brabant blijkt dat bij de huidige veestapel het woon- en leefklimaat op basis van geur voor 9% van alle woningen in het buitengebied van Noord-Brabant is beoordeeld als matig tot extreem slecht.
N
..
A
Figuur 8: Beoordeling woon- en leefklimaat op basis van geurhinder uit stallen (bron: MER SYRO Provincie NoordBrabant)
Een toename van de veestapel, vooral die van de intensieve veehouderij, kan leiden tot een toename van de geurhinder of kan er toe leiden dat de gewenste afname van het aantal gehinderden minder snel gaat. Milieuwinst van emissiearme technieken wordt dan opgevuld met emissie van meer dieren. Het gaat daarbij vooralom varkens- en pluimveebedrijven. Het gaat daarbij vooral am lokale effecten, vooral geurhinder rondom de veehouderijen die groeien. Voor melkveebedrijven gelden geen geumormen maar vaste afstanden.
4.3
FIJN STOF
Fijn stof wordt gezien als één van de meest schadelijke stoffen van luchtverontreiniging. Blootstelling aan fijn stof kan leiden tot een toename van luchtwegklachten, hoesten, benauwdheid, vermindering van de longfunctie en een toename van ziekenhuisopnamen. Hoewel de Europese norm voor jaargemiddelde concentratie op 40 flg/m3ligt, is de advieswaarde van de Wereldgezondheidsorganisatie
(WHO) 20 flg/m3.
Volgens de WHO zijn bij waarden boven de 20 flg/m3gezondheidsrisico's niet uit te sluiten. Figuur 9 geeft een beeld van de achtergrondconcentratie fijn stof in Nederland. Uit figuur 9 is op te maken dat met name in delen van de veehouderijconcentratiegebieden Gelderse Vallei en Oost-Brabant/Noord-
321
ARCADIS
077303330 A - Det"iU.! 1
Onderzoek
uitbreidingsruimte
veehouderij
I
en Midden Limburg de fijn stofconcentratie op een relatief hoog niveau ligt, boven de advieswaarde van de WHO, maar onder de Europese norm. Nabij vooral pluimveebedrijven kunnen zich hogere belastingen voordoen. Sturen op de omvang van de veestapel helpt om er voor te zorgen dat de toepassing van extra emissiearme technieken gepaard gaat met een extra afname van de fijn stof emissie door de intensieve veehouderij. De milieuwinst van emissiearme technieken wordt dan immers niet opgevuld met emissie van meer dieren. Dit geldt vooral voor pluimvee. De effecten op de fijn stof eoncentratie zijn, anders dan bij ammoniak en nog veel meer dan geur, lokaal bepaald.
Concentratie fijn stof (P~!I) ;:: ....
JiJ3rgernidd-elde (¡¡gim;) ,:"'_
Minder dan 15
0"-;'
.<-' ,.... ,
•• •
i
30 - 35 }) - 40 (,rensw,,¡¡rd e Meer dan 40
PBL.',9:pn!"fo:':4!
Br-Ol1:RIVM, ~(113. Figuur 9: Achtergrondconcentratie
4.4
wwù·,\:Or.'lpE<'1~i¡J:·!1·~··X;fè('Ii?(.qùn1t:6~v·irlg.r¡J
fijn stof
GEZONDHEIDSRISICO'S
De Gezondheidsraad stelt in haar advies van 30 november 2012 ("Gezondheidsrisico's rond veehouderijen") dat er te weinig informatie is om een wetenschappelijk onderbouwde norm vast te stellen voor een veilige afstand tussen een veehouderijbedrijf en woningen. Dat brengt volgens de raad met zich mee dat de effectiviteit van op risicoreductie gerichte maatregelen zich evenmin goed laat bepalen. Wel zijn er onderzoeksprogramma's
gericht op verbetering van de bedrijfsvoering en bedrijfshygiëne in de
veehouderij. Terugdringing van emissies, met aandacht voor stof- en geuruitstoot, maakt daar integraal deel van uit. Volgens de Gezondheidsraad heeft de maatschappelijke onrust over de intensieve veehouderij behalve met gezondheidsrisico's, ook te maken met risicopercepties en geurhinder. Aan de negatieve gezondheidseffecten die hierdoor worden veroorzaakt, is volgens de Raad wel degelijk iets te doen. De
l
077308380A· Defin,¡,e'
ARCADIS
133
londerzoek uitbreiding,ruimte veehouderij
raad beveelt aan om op lokaal niveau af te wegen of het wenselijk is om minimumafstanden vast te stellen. Op beleidsmatige gronden kan dat namelijk wél volgens de Gezondheidsraad. De GGD Nederland (2011)adviseert (aan de Tweede Kamerleden) in reactie op het rapport van de heer Alders over de veehouderij (van Mega naar Beter) Om uit voorzorg bij nieuwbouwen planontwikkeling geen intensieve veehouderij in een straal van 250 meter van gevoelige bestemmingen te bouwen en geen gevoelige bestemmingen binnen 250 meter van intensieve veehouderijen te bouwen. In Nederland liggen veel intensieve veehouderijstallen op minder dan 250 meter van een woning of een andere gevoelige bestemming: in Noord-Brabant 78% van alle veehouderijen (Sturingsmogelijkheden omvang veestapel, 2012, in Overijssel circa 70% (Onderzoek landbouwontwikkelingsgebieden,
2012) .
Sturing op de omvang en regionale eoncentratie van de veestapel is op grond van het bovenstaande op te vatten als een voorzorgsmaatregel: bij twijfel voorzichtig zijn en het risico op nieuwe knelpunten beperken.
4.5
BROEIKASGASSEN
Uit de Balans van de Leefomgeving 2010 (PBL)blijkt het volgende. Het nationale doel is om de emissie van overige broeikasgassen (andere dan C02) met 50% te reduceren tussen 1990 en 2020.Met uitvoering van het vastgesteld beleid is de kans 50% dat dit doel wordt gehaald. De onzekerheid is vooral het gevolg van onzekerheden in de verwachte emissies van lachgas en methaangas door de landbouw. Het reductieplan Overige Broeikasgassen streeft er naar om de emissies van lachgas en methaan te reduceren door middel van het bevorderen, ontwikkelen en toepassen van maatregelen. In het kader van Schoon en Zuinig is door de overheid met de landbouwsectoren een convenant afgesloten met afspraken over de reductie van broeikasgassen. Er zijn nog geen middel- of doelvoorschriften die specifiek gericht zijn op het verminderen van broeikasgasemissie uit de landbouw.
4.6
WATERKWALITEIT
Nitraat in grondwater Figuur lO laat zien de nitraatconcentraties van bovenste grondwater van landbouwgrond. mgnitraat per liter
lössregio
........
Zandregio
\
;.\ .
\
'
-
.-
veenregio
l/ ~ ............
4
I 1996
Figuur ID: Nitraatconcentratie
341
ARCADIS
Kleiregio
I
.
Niet gemeten
__
Doel
~
I 2000
a
' 2004
2:008
ZOll
in het bovenste grondwater (Bron: RIVM in PBL, 2012: Evaluatie Meststoffenwet 2012)
077308330 A . De',n'cel
I
Onderzoek uitbreidingsruimte veehouderij
I
Volgens het PBL (Evaluatie Meststoffenwet 2012) is het zuidelijk zandgebied in het vierde actieprogramma een speciaal aandachtsgebied; dit vanwege de hoge nitraatconcentraties in het grondwater, gemiddeld rond de 100 milligram per liter. Daar zijn verschillende oorzaken voor, zoals het vaker voorkomen van gewassen (bouwlandgewassen) en bodems (drogere zandgronden) die gevoelig zijn voor uitspoeling van nitraat. Ook komen er in dit gebied relatief meer hokdierbedrijven voor, waar hoge nitraatconcentraties worden gemeten. De werkelijke stikstofgift kan bovendien aanmerkelijk hoger zijn dan op basis van wettelijke normen wordt berekend, vooral bij hokdierbedrijven. Bijvoorbeeld doordat de stikstofgehaltes in de mest worden onderschat of de vervluchtiging ervan wordt overschat. Ook zijn er volgens de Evaluatie Meststoffenwet 2012 aanwijzingen dat er in gebieden met een hoge veedichtheid minder mest wordt afgevoerd d-anop grond van de wettelijke normen zou moeten. Dit is onder an-derehet geval in het .zuidelijk zandgebied. Oppervlaktewater Volgens het PBL (Evaluatie Meststoffenwet 2012) wordt de kwaliteit van het oppervlaktewater nu vooral bepaald door de af- en uitspoeling van nutriënten in het landelijk gebied doordat de industrie, de huishoudens en de rioolwaterzuiveringsinstallaties als emissiebron van stikstof en fosfor succesvol zijn gesaneerd. De belasting vanuit huishoudens en rioolwaterzuiveringen is sinds 1985gedaald met 75 procent voor stikstof en met 40 procent voor fosfor. Deze afname is aanzienlijk groter dan die van de af- en uitspoeling vanuit het landelijk gebied, die met 25 procent (stikstof) en 10 procent (fosfor) daalde. Om de doelen van de Kaderrichtlijn Water dichterbij te brengen zullen ingrijpende keuzen en maatregelen nodig zijn. Voor het bereiken van de oppervlaktewaterdoelen zullen de mineralenoverschotten immers nog meer gereduceerd moeten worden dan voor het bereiken van de grondwaterdoelstelling.
4.7
SAMENVATTEND BEELD
Uit de voorgaande paragrafen blijkt dat zich bij de huidige omvang van de veestapel nog aanzienlijke milieukneipunten voordoen. Groei van de veestapel vertraagt het oplossen van deze knelpunten of maakt dat onmogelijk doordat reductie van emissies per dierplaats dan wordt opgevuld met extra emissie van meer dieren. Deze constatering komt overeen met de hoofdbevindingen van het PBL-rapport Welke veestapel past in Nederland (2011): Zonder aanvullende maatregelen leidt groei van de Nederlandse veestapel tot meer uitstoot van schadelijke stoffen en dus tot meer milieuschade. Dit geldt ook, zij het minder duidelijk, voor nadelige effecten op andere aspecten van de leefomgeving, zoals gezondheid en welzijn van dieren, risico's voor de volksgezondheid en landschappelijke waarden. Door technische maatregelen en betere bedrijfsvoering kunnen schadelijke emissies en effecten per gehouden dier aanzienlijk worden beperkt. Er is een reële kans dat afschaffing van de melkquotering en de productierechten leidt tot een groei van de veestapel en dat deze gepaard gaat met een toename van ongunstige effecten op de leefomgeving. Er zijn onvoldoende garanties dat die toename kan worden voorkomen met het huidige potentieel van overheidsregulering, technische maatregelen en marktwerking. De voordelen van voortzetting van een systeem van productiebegrenzing voor beheersbaarheid van leefomgevingseffecten lijken daarom groter dan de nadelen, zoals regeldruk en extra kosten voor de boeren. Die voordelen zijn het meest duidelijk bij de uitvoering van het mest- en ammoniakbeleid. Ook in de Evaluatie Meststoffenwet (Syntheserapport, 2012) eonstateert het PBL dat groei van de veestapel leidt tot meer emissie van ammoniak, geur, fijn stof en meer kans op schade voor natuur en volksgezondheid. Volgens het PBL kunnen deze effecten leiden tot hoge maatschappelijke kosten, zowel nationaal als regionaal.
ARCADIS
135
londerzoek
uitbreidingsruimte
veehouderij
Vanuit gezondheidsrisico's voor mensen is gegeven de onzekerheden over de relatie tussen veestapel en gezondheid het sturen op de omvang van de veestapel te beschouwen als een voorzorgsmaatregel: bij twijfel voorzichtig zijn en het risico op nieuwe knelpunten beperken.
361
ARCADIS
077308330:A· Qef",:üe! 1
Onderzoek
uitbreidingsruimte
veehoudenj
I
Bronnen
Bijlage 1
GebruiktegebiedsgerichteARCADIS-rapporten Gebruikte bronnen Concentratieaebied Zuid Provincie Noord-Brabant Sturingsmogelijkheden omvang veestapel, provincie Noord-Brabant, november 2012 PlanMER herziening Structuurvisie RO, provincie Noord-Brabant, 2013 PIanMER bestemmingsplan buitengebied gemeente Bernheze, 2011 PIanMER besternmlnosplan buitengebied gemeente Oirschot, 2012 PIanMER besternrnincsolan buitengebied gemeente Reusel-De Mierden, 2013 PIanMER besternrninosolan buitengebied gemeente Baarle-Nassau, 2013 PIanMER besternmínosotan buitengebied gemeente Oss, 2012 PIanMER besternrninqsolan buitenqebled cemeente Veqhel, 2013
Provimcie Limburg
MER voor structuurvisie intensieve veehouderij en glastuinbouwer;¡ bestemminqsplan buitengebied gemeente Peel en Maas, 2011
Concentratiegebied
Oost
Provincie Overijssel Landbouwontwikkelingsgebieden Overijssel. Uitwerking aanbevelingen kwalitatieve evaluatie reconstructiebeleid, 2012 PIanMER bestemmingsplannen buitengebied Salland (incl. aanvulling), gemeenten Deventer, Olst-Wijhe en Raalte, 2010
Provincie Gelderland MER voor structuurvisie en bestemmingsplan buitengebied, gemeente Bameveld, 2011 PIanMER besternrninosolan buitengebied (incl. aanvulling), gemeente Ede, 2011 PIanMER structuurvisie besternrninosnlanbuitenqebied (incl. aanvulling), gemeente Heerde, 2011 PIanMER besternminosnlannen buitenqebied, cemeente Apeldoorn, 2011 PIanMER structuurvisie en bestemmingsplannen buitengebied (incl. aanvulling), oerneente Bronckhorst, 2010 PlanMER besternminqsolan buitengebied gemeente Doetinchem, 2013 PlanMER besternrninusolan buitengebied, gemeente Groesbeek, 2012
Overig Nederland PIanMER bestemmingsplan buitengebied gemeente Woensdrecht, 2010 PIanMER Partiële herziening omqevinqsplan Flevoland, 2010. PIanMER besternminqsplan buitengebied gemeente Dronten, 2013. MER bestemrninqsplan buitengebied gemeente Etten-Leur, 2012 MER bestemmingplan buitengebied gemeente Dantumadiel (Friesland), 2012 PlanMER voor structuurvisie en bestemmingsplan buitengebied, gemeente Coevorden, 2012
ARCADIS
/37
londerzoek uitbreidingsruimteveehoucer¡
Overige bronnon Alfa accountants en adviseurs, 2013: Cijfers die spreken, melkveehouderij 2013. Alterra, 2011: Geen geprop op het bouwblok. •
Alle provincies: Omgevingsplan, Structuurvisie ruimte en/of Verordening ruimte. ARCADIS, 2013: Ex ante mestbeleid 2013: beantwoording
van enkele vragen. In opdracht van het
Planbureau voor de Leefomgeving. •
Boerderij, 16 oktober 2012: Friesland Campina: 1 miljard kilo extra in 2015 en 2016.
•
Boerderij, lO september 2013: Rasondernemer blijft kansen zien. CBS, 2013: Landbouw in vogelvlucht.
•
Commissie Van Doorn, 2012: Al het vlees duurzaam. Friesland Campina: Verder verduurzamen
•
Gezondheidsraad,
2012: Gezondheidsrisico's
melkveehouderij; Pro-actieve aanpak Route2020. rond veehouderijen.
•
GGD, oktober 2002: Richtlijn geurhinder.
•
GGD Nederland, 2011: Reactie op rapport Alders. LEI, 2006: Agrimonitor 2006. LEI, 2011: In perspeetlef over de toekomst van de Nederlandse agrosector. Managementsamenvatting november 2011.
• LEI, 2012: Landbouweconomisch bericht 2012. LEI, 2013: De concurrentiekracht van de Nederlandse pluimveevleessector.
• Nieuwe Oogst, 16 oktober 2012: RFC: 2,2 miljard kilo melk erbij. • Planbureau voor de Leefomgeving, 2010 en 2012: Balans van de Leefomgeving. Planbureau voor de Leefomgeving, juni 2012: Evaluatie Meststoffenwet 2012, syntheserapport. Planbureau voor de Leefomgeving, 2012: Welke veestapel past in Nederland?
• Plant Research Internationale (PRI), 2012: De Brabantse melkveehouderij in ontwikkeling. Provincie Noord-Brabant, 2011: Statenvoorstel7l/llA
(Integrale uitwerking advies commissie van
Doom).
• Provincie Noord-Brabant: Statenvoorstel16/l3A Veehouderij).
3s1
ARCADIS
van 22 maart 2013 (Brabantse Zorgvuldige
Onderzoek
Bijlage 2
1
0773G8180k
De;,,,,tce;
uitbreidingsruimte
veehouderij
I
Uitbreidingsmogelijkheden per provincie
ARCADIS
139
londerzoek uitbreKlingsruimteveehouderij
I
40 I
ARCADIS
077308330:A· De,,,Ie'
I
Onderzoek uitbreidingsruimte
veehouderij
I
Tabel: Uitbreidingsmogelijkheden per provincie op basis van ruimtelijk beleid en milieuruimte Gebied/Provincie
Planologische ruimte
Milieuruimte ammoniak en geur Ammoniak
Geur
Verordening ruimte: geen nieuwvestiging,
Veel bedrijven kunnen
Momenteel kan circa 30% van
uitbreiding maximaal 1,5 ha (in een beperkt
binnen het
de bedrijven niet meer
aantal uitzonderingsgevallen is uitbreiding
emissieplafond nog
uitbreiden op basis van geur
mogelijk tot meer dan 1,5 ha bijvoorbeeld indien
uitbreiden door
(ARCADIS, november 2012).
sprake is van het oplossen van een
verminderen van de
Deze bedrijven kunnen
milieuknelpunt door middel van verplaatsing). In
emissie per dierplaats.
uitbreiden door de geuremissie
Noord-Brabant zijn bouwblokken nu gemiddeld
Als alle bestaande
per dierplaats te verlagen door
Concentratiegebied Zuid Noord-Brabant Intensieve veehouderij
1,0 hectare groot. Binnen het maximum van 1,5
stallen maximaal
technische maatregelen.
ha is gemiddeld in Noord-Brabant dus nog circa
emissiearm worden
Daarmee zijn de
50% groei mogelijk is. Daarnaast is nog een
uitgevoerd is een
uitbreidingsmogelijkhedenvan
dichtere bebouwing van het bouwblok rnogelijk
emissiereductie
de overige bedrijven nog te
dan in de bestaande situatie (van nu gemiddeld
mogelijk met circa 2/3
vergroten. Ook bij geur is een
100-125 nge per ha bouwblok naar circa 200
wat circa 3 keer zo veel
zodanige geurruimte aanwezig
nge per ha bouwblok, ARCADIS, november
vee mogelijk maakt
en met staltechniek te creëren
2012). Door vergroten en verdichten van
(inschatting ARCADIS
dat de geurruimte ook geen
bouwblokken samen is een Noord-Brabant groei
op basis van gegevens
belemmering hoeft te zijn voor
van de provinciale veestapel mogelijk met 100%
in ARCADIS, november
het volledig benutten van
en meer. Dit beeld wordt bevestigd door een
2012). Daarnaast
planologische ruimte
berekening van de provincie Noord-Brabant in
kunnen bedrijven de
(inschatting ARCADIS op basis
Statenvoorstel 71/11A van 9 december 2011.
productie uitbreiden op
van gegevens in ARCADIS,
Daarin is gesteld dat voor de totale Noord-
locaties op grotere
november 2012).
Brabantse veestapel circa 2500 bedrijven van
afstand van gevoelige
1,5 ha nodig zijn terwijl er in 2011 nog circa
gebieden. Ook de PAS
11.000 bedrijven met vee waren. De provincie is
kan nog
voornemens aan dit opvullen van de ruimte
uitbreidingsruimte
duurzaamheidsvoorwaarden te stellen
bieden. Per saldo zal
(Brabantse Zorgvuldige Veehouderij,
wellicht een
Statenvoorstel 16/13A van 22 maart 2013), wat
substantiële uitbreiding
de uitbreidingsruimte niet beperkt maar aan de
van de totale
invulling daarvan bovenwettelijke
provinciale veestapel
duurzaamheidsvoorwaarden stelt waaraan
mogelijk blijven.
veehouderijbedrijven redelijkerwijs kunnen voldoen. Deze voorwaarden worden pas eind 2013 vastgesteld. Juridisch worden deze gelinkt aan de verordening ruimte en aan ruimtelijke relevantie. Per saldo zal een substantiële uitbreiding van de totale provinciale veestapel mogelijk blijven.
ARCADtS
141
londerzoek
uitbreidingsruimte
veehouderij
MiliPllrllimtp. ammonlak en geur
Gebied/Provincie
Planologische ruimte
Ammoniak
Geur
Melkrundveehouderij
Verordening ruimte: geen nieuwvestiging,
De mogelijkheden om
Voor melkveebedrijven gelden
uitbreiding maximaal 1,5 ha. Uitbreiding boven
milieuruimte
op basis van de Wet geurhinder
1,5 ha is mogelijk mits het bedrijf blijvend
(ammoniak) te creëren
en veehouderij vaste afstanden
grondgebonden is (niet meer dan 2 grootvee-
door middel van
tot geurgevoelige objecten los
eenheden per ha). Aan uitbreiding tot 1,5 ha
technische
van de omvang van het bedrijf.
worden BZV-eisen gesteld, waaronder mogelijk
maatregelen zijn voor
Daarmee is geur geen
grondgebondenheid. Als de provincie Noord-
de melkveehouderij
beperking voor de uitbreiding van melkrundveebedrijven.
Brabant in het kader van Verordening ruimte of
kleiner dan voor de
BZV grondgebondenheidseisengaat stellen aan
intensieve veehouderij.
de melkveehouderij (bijvoorbeeld bij
Toch zalook de
uitbreidingen tot meer dan 1,5 ha bouwblok of
melkveehouderij een
zelfs ook uitbreidingentot 1,5 ha) kan dat de
substantieel deel van
groei van de totale Brabantse melkveestapel
de bouwblokruimte
(verder dan de al gebouwde
kunnen benutten door
uitbreidingscapaciteit) aanzienlijk beperken of
middel van aanwezige
zelfs tot staan brengen omdat het aantal
milieuruimte (salderen
grootvee-eenheden per ha in de
met emissiereductie
melkrundveehouderij in Noord-Brabant nu al
van de intensieve
gemiddeld ruim 2,5 per hectare bedraagt (PRI,
veehouderij,
2012). Melkveebedrijven kunnen dan hun aantal
ontwikkelen op grotere
koeien slechts uitbreiden naarmate ze de
afstand van Natura
daartoe benodigde grond overnemen van
2000), emissie
stoppende bedrijven.
reducerende maatregelen aan stallen en/of de mogelijkheden van de PAS (nabij Natura 2000).
Limburg Intensieve veehouderij
ProvinciaalOmgevingsplan Limburg:
Als Noord-Brabant
Geen cijfers bekend, maar
Extensiveringsgebied beperkte ontwikkeling, in
wellicht nog veel ruimte voor
verwevingsgebied geen nieuwvestiging,
uitbreiding, mede door
uitbreiding tot maximaal 1,5 of meer onder
technische maatregelen.
voorwaarden landschappelijke inpassing en milieu. In landbouwontwikkelingsgebiedwel nieuwvestiqinq, Melkveehouderij
Geen provinciale beperkingen, te bepalen door gemeenten. Gemeenten stellen vaak geen beperkingen.
421
ARCADIS
Als Noord-Brabant
Als Noord-Brabant
Onderzoek uilbreidingsruimte
veehouderij
I
,
Gebied/Provincie
Planologische ruimte
Milieuruimte ammoniak en geur Ammoniak
Geur
Omgevingsvisie Overijssel, 2013:
Voor Overijssel geldt
Zo'n 30% van de bestaande
Concentratiegebied Oost Overijssel Intensieve veehouderij
Nieuwvestiging beperkt tot verplaatsingen voor
hetzelfde als voor
intensieve veehouderijen in de
publiek belang. In
Noord-Brabant, zie ook
landbouwontwikkelingsgebieden
landbouwontwikkelingsgebied, op sterlocaties in
ARCADIS, maart 2012.
beschikt over weinig
verwevingsgebied en in niet-reconstructiegebied
uitbreidingsruimte op basis van
geen bovengrens uitbreiding bouwblok mits
geur. In de verwevingsgebieden
goede landschappelijke inpassing en investering
geldt dat voor circa 55% van de
in ruimtelijke kwaliteit. Overige locaties in
bestaande locaties. In Noord-
verwevingsgebied maximaal 1,5 ha. Dit biedt
Overijssel (niet
aanzienlijke uitbreidingsmogelijkheden voor de
reconstructiegebied) is dat circa
provinciale veestapel.
65% (ARCADIS, maart 2012). Deze bedrijven kunnen uitbreiden door de geuremissie per dierplaats te verlagen door technische maatregelen. Daarmee zijn de uitbreidingsmogelijkheden van de overige bedrijven nog te vergroten.
Melkveehouderij
Geen bovengrens uitbreiding bouwblok mits
Als Noord-Brabant
Als Noord-Brabant
Als Noord-Brabant
Geen cijfers bekend, maar
goede landschappelijke inpassing en investering in ruimtelijke kwaliteit. Dit biedt aanzienlijke uitbreidingsmogelijkheden voor de provinciale veestapel. Gelder/and Intensieve veehouderij
Ontwerp Omgevingsvisie: Geen nieuwvestiging, bouwblokmaat in verwevingsgebied 1 ha, in
wellicht nog veel ruimte voor
landbouwontwikkelingsgebied 1,5 ha. Grotere
uitbreiding, mede door
uitbreiding mogelijk op basis van nog nader te
technische maatregelen.
bepalen duurzaamheidsvoorwaarden. Per saldo zal wellicht een substantiële uitbreiding van de totale provinciale veestapel rnoceliik bliiven. Melkveehouderij
Ontwerp Omgevingsvisie, 2013: De provincie
Als Noord-Brabant
Als Noord-Brabant
stelt geen grens aan de bedrijfsomvang. Veehouderijbedrijven mogen groeien op voorwaarde dat de productie grondgebonden blijft. Dat wil zeggen dat het bedrijf moet beschikken over voldoende cultuurgrond om de dieren op het bedrijf grotendeels zelf te kunnen voeren. Dit is niet nader uitgewerkt. Gemeenten wordt gevraagd in hun bestemmingsplannen een definitie van grondgebonden bedrijf op te nemen. In bestaande bouwblokken zit noe
ARCADIS
143
londerzoek
uitbreidingsruimte veehouderij
Gebied/Provincie
Planoloç¡ische ruimte
,
Milieuruimte ammoniak en geur Ammoniak
Geur
Als Noord-Brabant
Geen cijfers bekend, maar
groeiruimte. Afhankelijk van de uitwerking van grondgebondenheid zal vergroting van bouwblokken meer of minder ruimte bieden voor meer melkrundvee in Gelderland. Utrecht Intensieve veehouderij
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en
wellicht nog veel ruimte voor
provinciale RuimtelijkeVerordening, 2013: Geen nieuwvestiging, uitbreiding tot 1,5 ha met de
uitbreiding, mede door
volgende uitzonderingen: in
technische maatregelen.
landbouwontwikkelingsgebiedwel nieuwvestiging, omschakeling en uitbreiding tot 2,5 ha onder voorwaarden van landschappelijke inpassing en duurzaamheid, in verwevingsgebied uitbreiding met 2 keer 30% tot maximaal 2,5 ha onder voorwaarden van landschappelijke inpassing en duurzaamheid. Deze voorwaarden zijn niet kwantitatief uitgewerkt. Melkveehouderij
Provinciale Ruimtelijke Structuurvisie en
Als Noord-Brabant
Als Noord-Brabant
Als Noord-Brabant
Geen cijfers bekend, maar
provinciale RuimtelijkeVerordening, 2013: Geen nieuwvestiging, uitbreiding tot 1,5 ha en tot 2,5 ha onder voorwaarden van landschappelijke inpassing en duurzaamheid. Grondgebonden met niet meer dan 2 tot 2,5 grootvee-eenheden per ha (1 melkkoe is 1 qrootvee-eenheidl. Overiq Nederland Groningen Intensieve veehouderij
Omgevingsverordening Groningen, 2011: Geen nieuwvestiging van of omschakeling naar
wellicht nog veel ruimte voor
intensieve veehouderij, ook niet als neventak.
uitbreiding, mede door
Uitbreiding bestaande intensieve veehouderijen
technische maatregelen.
slechts in een deel van de provincie tot maximaal 0,75 ha. Melkveehouderij
Omgevingsverordening Groningen en Nota
In grote delen van
agrarische bouwblokken en landschap: In grote
Groningen geen
delen van Groningen uitbreiding mogelijk tot
beperkingen van voor
maximaal 4 ha op basis van maatwerk
stikstofdepositie
landschappelijke inpassing en duurzaamheid.
gevoelige gebieden.
Als Noord-Brabant
Omschakeling (van bijvoorbeeld akkerbouw) naar melkveehouderii moceliik. Friesland Intensieve veehouderij
441
ARCADIS
Verordening Ruimte 2011:Uitbreiding tot 1,5 ha.
In grote delen van
Geen cijfers bekend, maar
Groter dan 1,5 ha afhankelijk van
Friesland geen
wellicht nog veel ruimte voor
landschappelijke inpassing en milieu.
beperkingen van voor
uitbreiding, mede door
Nieuwvestiging is mogelijk afhankelijk van
stikstofdepositie
technische maatregelen.
landschappelijke inpassinq en milieu.
qevoelioe qebieden.
.
,
Onderzoek uitbreidingsrUImie
Gebied/Provincie
Melkveehouderij
Planologische ruimte
Verordening ruimte 2011 en Heroverweging
veehouderij
I
Mílieuruimte ammoniak en geur Ammoniak
Geur
Als Noord-Brabant
Als Noord-Brabant
provinciaal beleid voor schaalvergroting in de melkveehouderij: Uitbreiding tot meer dan 3 ha afhankelijk van landschappelijke inpassing en milieu. Bij een bouwblok dat een grotere oppervlakte heeft dan 1,5 ha, geldt het criterium dat de melkveehouderij plaatsgebonden is. Plaatsgebonden wil zeggen dat een melkveehouderij aan een bepaalde plek in het landelijk gebied gebonden is vanwege z'n functionele afhankelijkheid van de grond in de omgeving; vooralsnog betekent dit dat een
°
bedrijf binnen 1 km over voldoende grond beschikt om voor 75% te kunnen voorzien in eigen ruwvoer en mestafzet, waarbij minstens 40% van de grond als huiskavel aansluit op het bouwblok. Nieuwvestiging is mogelijk afhankelijk van landschappelijke inpassinq en milieu. Drenthe Intensieve veehouderij
Omgevingsverordening: Geen nieuwvestiging of
Als Noord-Brabant
omschakeling naar intensieve veehouderij.
Geen cijfers bekend, maar wellicht nog veel ruimte voor
Maximaal bouwblok van 1,5 ha, tot 2 ha
uitbreiding, mede door
afhankelijk van landschappelijke inpassing en
technische maatregelen.
milieu. Melkveehouderij
Maximaal 1,5 ha, groter afhankelijk van
Als Noord-Brabant
Als Noord-Brabant
Omgevingsplan: Niet groter dan de maat in
In grote delen van
Geen cijfers bekend, maar
gemeentelijke bestemmingsplannen: Afhankelijk
Flevoland geen
wellicht nog veel ruimte voor
van de gemeente is er ruimte voor neventakken
beperkingen van voor
uitbreiding, mede door technische maatregelen.
landschappelijke inpassine. Flevoland Intensieve veehouderij
Melkveehouderij
intensieve veehouderij met een omvang van
stikstofdepositie
0,25 tot 0,7 ha.
qevoeliqe qebieden
Geen maximumomvang. Omschakeling (van
Als Noord-Brabant
Als Noord-Brabant
Provinciale ruimtelijke verordening
In grote delen van
Geen cijfers bekend, maar
bijvoorbeeld akkerbouw naar melkveehouderij) is toecestaan. Noord-Holland Intensieve veehouderij
structuurvisie, 2013: Geen nieuwvestiging en
Noord-Holland geen
wellicht nog veel ruimte voor
omschakeling, bouwblok maximaal 1,5 tot 2 ha,
beperkingen van voor
uitbreiding, mede door
mits bedrijfsplan en landschappelijke inpassing
stikstofdepositie
technische maatregelen.
2 ha of meer. De ruimste mogelijkheden gelden
gevoelige gebieden.
in de Kop van Noord-Holland. Melkveehouderij
Provinciale ruimtelijke verordening
Als Noord-Brabant
Als Noord-Brabant
structuurvisie, 2013: Bouwblok maximaal 1,5 tot 2 ha, mits bedrijfsplan en landschappelijke inoassinc 2 ha of meer. De ruimste
ARCADIS
145
londerzoek uitbreidingsruimte veehouderij
Gebied/Provincie
Planologische ruimte
Milieuruimte ammoniak en geur Ammoniak
Geur
mogelijkheden gelden in de Kop van NoordHolland. Zuid-Holland Intensieve veehouderij
Verordening Ruimte, 2012: Geen
In grote delen van Zuid-
Geen cijfers bekend, maar
nieuwvestiging, Uitbreiding tot maximaal 2 ha,
Holland geen
wellicht nog veel ruimte voor
neventakken maximaal10% uitbreiding.
beperkingen van voor
uitbreiding, mede door
stikstofdepositie
technische maatregelen.
gevoelige gebieden. Melkveehouderij
Uitbreiding tot maximaal 2 ha.
Als Noord-Brabant _
Als Noord-Brabant
Zee/and Intensieve veehouderij
Verordening ruimte 2012: Geen nieuwvestiging
In grote delen van
Geen cijfers bekend, maar
en omschakeling, geen nieuwe neventakken.
Zeeland geen
wellicht nog veel ruimte voor
Uitbreiding tot maximaal 0,5 ha vloeroppervlak,
beperkingen van voor
.uitbreiding, mede door
neventakken tot maximaal 0,21 ha
stikstofdepositie
technische maatregelen.
vloeroppervlak. Bestaande grotere bedrijven en
gevoelige gebieden.
neventakken mogen uitbreiden met maximaal 10%. Melkveehouderij
Omgevingsplan Zeeland 2012-2018: Geen
Als Noord-Brabant
Als Noord-Brabant
nieuwvestiging. Geen maximum omvang bouwblok, nader in te vullen door gemeenten.
461
ARCADIS
07?30S3BCo:A - De",,:lief
I
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE t.b.v. Natura 2000-gebieden Drouwenerzand & Lieftinghsbroek
w
milieu-advies
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand & Lieftinghsbroek
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE t.b.v. Natura 2000-gebieden Drouwenerzand Lieftinghsbroek
&
Auteur: drs. E.M. Korevaar Datum: 12 december 2014 Kenmerk: RWE121214 Status: Definitief
EW Milieu-advies Dorstige Hartsteeg 5a 3512 NV Utrecht tel. 0302671870 mob. 0620847756 www.ewmilieu-advies.nl kvk-nr. 30198620
w
m iH~!!-_ª_çtvies
2
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
& Lieftinghsbroek
Inhoudsopgave 1. Inleiding
4
2. Totstandkoming ADW's
8
2.1 Bepaling ADW's
8
2.3 Emissies
10
2.4 Ruimtelijke verdeling
13
2.5 Kalibratie
14
2.6 Meteorologie
15
2.7 Resumerend
15
3. Inventarisatie verleende Nbw-vergunningen
18
3.1 Drouwenerzand
18
3.2 Lieftinghsbroek
20
3.3 Resumerend
22
4. Conclusies
25
4.1 Beantwoording subvragen
25
4.2 Eindconclusie
29
Bijlage 1: Factsheet emissiegegevens ADW's 2013
30
Bijlage 2: Factsheet emissiegegevens ADW's 2014-2030
32
Bijlage 3: Inventarisatie verleende Nbw-vergunningen provincie Drenthe
34
Bijlage 4: Depositietoename t.g.v. economische groei
47
Bijlage 5: Wob verzoek meitellingen veehouderijen rondom Drouwenerzand met N-depositie meer dan 1,0 mol/ha/jr 49 Bijlage 6: Beantwoording statenvragen GS Groningen omtrent Nbw vergunningverlening veehouderijen 51 Bijlage 7: Onderzoek Uitbreidingsruimte Veehouderijen (separaat)
E~ ilieu-advies
55
3
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
& Lieftinghsbroek
1. Inleiding Op 22 juni 2012 heeft de staatssecretaris van Economische Zaken aan RWE een natuurbeschermingswet vergunning verleend voor het oprichten en in werking hebben van een elektriciteitscentrale in de Eemshaven, Bij besluit van 19 juni 2012 is door de colleges van gedeputeerde staten van Groningen, Friesland en Drenthe eveneens aan RWE een natuurbeschermingswet vergunning verleend voor deze activiteiten. Bij besluit van 18 april 2013 heeft de staatssecretaris in een beslissing op bezwaar verschillende bezwaren deels gegrond verklaard en het besluit van 22 juni 2012 gedeeltelijk gewijzigd. Bij besluit van 16 april 2013 hebben ook de genoemde colleges de bezwaren deels gegrond verklaard en het besluit van 19juni 2012 gedeeltelijk gewijzigd. Tegen deze besluiten op bezwaar hebben verschillende bezwaarmakers, waaronder de Stichting Natuur & Milieu en Greenpeace, beroep ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Op 16 april 2014 is door de Afdeling een tussenuitspraak gedaan. In deze tussenuitspraak heeft de Afdeling geconcludeerd dat ten onrechte geen onderzoek is verricht naar mogelijke effecten van stikstofdepositie ten gevolge van de centrale op de Natura 2000-gebieden Lieftinghsbroek en Drouwenerzand (zie Figuur 1 en Figuur 2 voor de ligging van deze gebieden) en heeft verweerders opgedragen alsnog toereikend onderzoek te doen naar de gevolgen van het project voor deze gebieden. Op basis van dit onderzoek dienen verweerders te motiveren waarom de natuurlijke kenmerken van de Natura 2000-gebieden Lieftinghsbroek en Drouwenerzand ten gevolge van de stikstofdepositie door de centrale niet zullen worden aangetast, dan wel de bestreden besluiten te wijzigen, dan wel de bestreden besluiten te vervangen door besluiten tot weigering van de vergunningen, aldus de Afdeling. Ter uitvoering van deze opdracht zijn door RWE een tweetal aanvullingen gemaakt op de eerdere passende beoordeling (PB( Op basis van deze ingediende aanvullingen hebben de colleges van Gedupeerde Staten van Groningen, Friesland en Drenthe en de staatsecretaris van Economische Zaken in een gezamenlijke brief (2 oktober 2014) geoordeeld dat zij hun eerdere besluit tot verlenen van een natuurbeschermingswetvergunning aan RWE handhaven onder het stellen van aanvullende voorschriften. Conform art. 19d lid 3 van de Nbw 1998 dient bij de beoordeling of een vergunning kan worden verleend, beoordeeld te worden of het project afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen significante gevolgen kan hebben voor het desbetreffende Natura 2000-gebied. Uit de ingediende aanvullingen op de passende beoordelingen en de motivering van het besluit van 2 oktober 2014 blijkt dat er geen rekening is gehouden met evt. cumulatieve effecten van andere projecten die een mogelijk negatief significant effect kunnen hebben. Voor de beantwoording van de vraag of en op welke wijze rekening gehouden moet worden met cumulatie, zijn in de uitspraak van 30 oktober 2013 (201203812/1/R2 en 201203820/1/R22) door de Afdeling de kaders neergezet: • Bij de beoordeling van cumulatieve effecten hoeft geen rekening gehouden te worden met andere projecten waarvoor een Nbw-vergunning is vereist maar die nog niet is verleend.
AANVULLING OP DE PASSENDE BEOORDELING VAN RWE EN PROJECTPLAN NATUURMAATREGELEN NATURA 2000-GEBIED DROUWENERZAND, Arcadis, 15 september 2014, 077988424:0.11- Definitief AANVULLING OP DE PASSENDE BEOORDELING VAN RWE EN PROJECTPLAN NATUURMAATREGELEN LlEFTINGHSBROEK, Arcadis 15 september 2014 077969435:0.14 - Definitief 2 http://www.raadvanstate.nl/uitspraken/zoeken-in-uitspraken/tekstuitspraak.html?id=76373&summary only=&q=201203812%2F1%2FR2 1
EJ4::t
ilieu-advies
4
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
•
•
& Lieftinghsbroek
Met betrekking tot andere projecten waarvoor een Nbw-vergunning is verleend ten tijde van het nemen van het bestreden besluit en die ook reeds zijn uitgevoerd dan wel bestaande activiteiten waarvoor geen Nbw-vergunning benodigd is, heeft de Afdeling overwogen dat de gevolgen van die activiteiten in de meeste gevallen kunnen worden geacht in de achterqronddepositie" te zijn verdisconteerd en derhalve in beginsel niet meer afzonderlijk in de beoordeling van de cumulatieve effecten hoeven te worden betrokken. Andere projecten waarvoor een Nbw-vergunning is verleend, maar die nog niet of slechts ten dele zijn uitgevoerd ten tijde van het nemen van het bestreden besluit", en die afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen negatieve effecten op de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dienen wel afzonderlijk in de beoordeling van de mogelijke cumulatieve effecten te worden betrokken.
Namens appellanten heeft Mobilisation for the Environment daarom aan EW Milieu-advies gevraagd na te gaan of er in de aanvullende passende beoordelingen, die RWE heeft gemaakt ten behoeve van de gebieden Drouwenerzand en Lieftinghsbroek, al dan niet terecht geen cumulatie met andere projecten heeft plaatsgevonden in het licht van het bovenstaande beoordelingskader. Kernvraag daarbij is: •
Is ten aanzien van de Natura 2000-gebieden Drouwenerzand en Lieftinghsbroek terecht uitgegaan van de vooronderstelling dat er geen andere stikstofbronnen zijn die beoordeeld hadden moeten worden in de cumulatieve toetsing?
Subvragen daarbij zijn: 1. Hoe komen de achtergronddepositie waarden (ADW's) in de betreffende Natura 2000 gebieden tot stand c.q. hoe wordt die berekend en/of vastgesteld? Is dit allemaal berekend, of een combinatie van natte meting en berekening van droge depositie? 2. Hoe stelt RIVM de totale ADW vast? Op basis van welke emissies uit de landbouwen welke bronnen worden hiervoor gebruikt ("meitellingen", vergunde N(stikstof)-emissies in de WabolWm-vergunning of de Nbw-vergunning)? Daarbij gaat het o.a. om de vraag op welke wijze de volgende inrichtingen zijn/worden verwerkt in de ADW: • bedrijven (dus niet alleen veehouderijen) die geen Nbw-vergunning hebben maar wel een Wmvergunning en al langer in bedrijf zijn? • bedrijven die beide vergunningen hebben maar slechts gedeeltelijk bezet zijn? • Generaal pardon van het PAS voor een categorie van bedrijven? 3. Is de veronderstelling van de Afdeling juist dat de gevolgen van andere projecten waarvoor een Nbwvergunning is verleend ten tijde van het nemen van het bestreden besluit en die ook reeds zijn uitgevoerd dan wel bestaande activiteiten waarvoor geen Nbw-vergunning benodigd is, in de meeste gevallen kunnen worden geacht in de achtergronddepositie te zijn verdisconteerd en derhalve in beginsel niet meer afzonderlijk in de beoordeling van de cumulatieve effecfen hoeven te worden betrokken? 4. Welke deposities zijn vergund voor de Natura 2000 gebieden Drouwenerzand en Lieftinghsbroek op het moment van beslissing op bezwaar (2 oktober 2014), maar nog niet in de achtergronddepositie opgenomen? 5. Welke deposities zijn nog niet vergund, maar al wel aangevraagd en derhalve met aan zekerheid grenzende waarschijnlijkheid nog gaan komen?
3 De Afdeling gebruikt hier het begrip 'omgeving'. Uit de tekst valt op te maken dat hiermee de achtergronddepositie wordt bedoeld. 4 In beginsel is de datum van de verlening van de in geschil zijnde Nbw-vergunning bepalend is voor de vraag welke andere projecten dan wel activiteiten als een onzekere toekomstige gebeurtenis zijn aan te merken, tenzij een besluit op bezwaar is genomen. In dat geval geldt de het tijdstip van besluit op bezwaar als referentiedatum.
W milieu-advies
5
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand & Lieftinghsbroek
Subvraag 5 zal in het kader van dit onderzoek niet verder worden uitgewerkt omdat aangevraagde, maar nog niet vergunde situaties, cunlonu l.et beoordeûnoskadervan de Afdeling, moeten worden aangemerkt als onzekere toekomstige gebeurtenis. Het rapport is als volgt opgebouwd: • In hoofdstuk 2 wordt een analyse gemaakt van de totstandkoming van de ADW's die gebruikt worden voor de berekening van de totale depositie. • In hoofdstuk 3 zal rondom de genoemde Natura 2000-gebieden een analyse gemaakt worden van de verleende Nbw-vergunningen en zal worden nagegaan of, en zo ja in welke mate, het project waarvoor de vergunning is verleend, is uitgevoerd. • In het laatste hoofdstuk zullen conclusies getrokken worden ten aanzien van het al dan niet terecht buiten beschouwing hebben gelaten van mogelijke cumulatieve effecten van andere projecten in de passende beoordelingen die zijn opgesteld voor de betreffende Natura 2000-gebieden.
w
m UJeu-advies
6
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
-
-
& Lieftinghsbroek
_ .... ;;r,
Kaart
! _~ ~33
i
't
Bellìngwoide
(
üude Pekela
\ Veele
onstwedde Vlagtwedde
o
.... ,¡;,J
'"
. ,
St~dskanaái
\ Nieuw-Buiñen
\
\
Musselkanaal
~.:f I
I r,enk
¡
\.
Figuur 1, Ligging Natura 2000-gebied Lieftinghsbroek
\ Annen
+
/
Kaan
."
•
~ Rorde / .;
BOV€n=rmild; ,
.
Gieler. .
':',
.
"0
•
I
Smilde
..
ßor;;¡r:r
\
,
~
•
•
.
.',
Val
Westerbo;y.
1-·'
\
'.:{~
,~choonüord
Odoorn
HoHhe ".
...
Figuur 2, Ligging Natura 2000-gebied Drouwenerzand
w
m ilieu-advies
7
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE orouwenerzand
2. Totstandkoming
& Lieftinghsbroek
ADW's
Subvragen: 1. Hoe komen de achtergronddepositie waarden (AOW's) in de betreffende Natura 2000 gebieden tot stand c.q. hoe wordt die berekend en/of vastgesteld? Is dit allemaal berekend, of een combinatie van natte meting en berekening van droge depositie? 2. Hoe stelt RIVM de totale AOW vast? Op basis van welke emissies uit de landbouwen welke andere bronnen worden hiervoor gebruikt ("meitellingen", vergunde N(stikstof)-emissies in de Wabo/Wmvergunning of de Nbw-vergunning)? Daarbij gaat het o.a. om de vraag op welke wijze de volgende inrichtingen zijn/worden verwerkt in de AOW: • bedrijven (dus niet alleen veehouderijen) die geen Nbw-vergunning hebben maar wel een Wmvergunning en allanger in bedrijf zijn? • bedrijven die beide vergunningen hebben maar slechts gedeeltelijk bezet zijn? • Generaal pardon van het PAS voor een categorie van bedrijven? 3. Isde veronderstelling van de Afdeling juist dat de gevolgen van andere projecten waarvoor een Nbwvergunning is verleend ten tijde van het nemen van het bestreden besluit en die ook reeds zijn uitgevoerd dan wel bestaande activiteiten waarvoor geen Nbw-vergunning benodigd is, in de meeste gevallen kunnen worden geacht in de achtergronddepositie te zijn verdisconteerd en derhalve in beginsel niet meer afzonderlijk in de beoordeling van de cumulatieve effecten hoeven te worden betrokken?
2.1 Bepaling ADW's Voor de bepaling van de achtergronddeposities is in de aanvullende passende beoordeling voor de gebieden Orouwenerzand en Lieftinghsbroek door Arcadis uitgegaan van de meest recente achtergronddeposities, zoals deze op 11juni 2014 door het RIVM zijn gepubliceerd. In het rapport "Grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland, Rapportage 2014" (RIVM, Rapport 680363002/2014,11 juni 2014) is beschreven hoe de achtergronddeposities zijn bepaald. De achtergronddepositie, ook wel de grootschalige depositie genoemd, wordt gebruikt om de totale depositie te bepalen in geval van bijv. de ontwikkeling van een bepaald project. De totale depositie is dan de achtergronddepositie (AOW) plus de depositie ten gevolge van een project of meerdere projecten (zie Figuur 3). De definitie van de ADW of de grootschalige depositie (GON) luidt, volgens het eerder aangehaalde rapport: Met de grootschalige concentratie (depositie) wordt de concentratie (depositie) aangeduid die is berekend met een algemene methode op een schaal van 1x1 kilometer en op basis van alle emissiebronnen in binnen- en buitenland.
___P-------------------------~ Berekende
bijdrage
project
met OPS I Agro-stacks
of plan
I Aerius
Totale depositie Achtergronddepositie
~
GDN kaarten
~~------------------------~ Figuur 3, opbouw van een berekening van de totale depositie op een zekere locatie.
8
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Orouwenerzand & Lieftinghsbroek
In de navolgende afbeelding (Figuur 4) is weergegeven hoe berekening van de achtergronddepositie
tot
stand komt.
Ned!!'rtal'J¡d'.s~emissies: lx:l km: \lll!íke-er:. con,llImenleliil en 1~ru:!!:l"WI Sx5!km:o\'errg ssctoren ifld scheepvaart op Nep op ro:k:atie: eMJII-pii
Metingen
!LML
GGD OCMR
(ol1Vetsie NQ
meteo, ruwheid,
: OPS berekening lxl km
naarNOzooO,
landgebruik
Bllli'tOOlands.eemissies: ~7û km vom 'aillden nabij Nederrlan
D D •
Meti,lgefi
tMt
Iliilput ß~rekeßing~ O!ll~p!lt
Figuur 4, Totstandkoming grootschalige concentratie- en depositiekaarten (achtergrondconcentratie /depositie)
Hieronder worden de belangrijkste uitgangspunten toegelicht: •
De Nederlandse emissies van de rapportageplichtige milieujaarverslagen,
bedrijven (conform elektronische
eMJV), van op- en overslag van droge bulkgoederen, van
rioolwaterzuiveringsinstallaties
en van luchtvaart zijn op locatie bekend. De overige Nederlandse
emissies worden door de Emissieregistratie
(ER) op een raster van 500x500 meter beschikbaar
gesteld. Voordat de emissies worden gebruikt in de OPS-berekening,
worden ze geaggregeerd naar
een lagere resolutie (om de rekentijd te beperken). •
De emissies van verkeer (alle stoffen), landbouw (NH3, PM10 en PM2,5) en van consumenten (PM10, PM2,5 en NOx) die een substantiële bijdrage leveren aan de concentratie van N02 en PM1 O of de depositie van stikstof, zijn geaggregeerd de overige sectoren zijn geaggregeerd
•
naar een resolutie van 1x1 kilometer. De emissies van
naar een resolutie van 5x5 kilometer.
De buitenlandse emissies zijn toegepast op een resolutie van ongeveer
lxI kilometer voor landen in
de nabijheid van Nederland (België, Verenigd Koninkrijk, Luxemburg, Frankrijk, Duitsland en Denemarken) en op een resolutie van ongeveer 80x80 kilometer voor de andere Europese landen. De zeescheepvaartemissies
voor de Noordzee, inclusief het Nederlands continentaal plat, zijn
toegepast op een resolutie van 5x5 kilometer; de zeescheepvaartemissies
in de Nederlandse
havens en binnengaats varend op een resolutie van 1x1 kilometer. •
Voor berekeningen van toekomstige jaren worden de toekomstige emissies geschat op basis van veronderstellingen
over ontwikkelingen van economische activiteiten en emissiefactoren die worden
beïnvloed door beleidsmaatregelen.
In de toekomstscenario's
wordt het effect van (inter)nationaal
beleid meegenomen. •
E~
De kalibratie van de berekende grootschalige depositiekaarten
ilieu-advies
gebeurt met metingen van de
9
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand & Lieftinghsbroek
ammoniakconcentratie in de lucht en de concentratie van ammonium in regenwater, verkregen uit het Landelijk Meetnet Luclltkwaliteit (LML) van het RIVM. Kalibratie wordt uitgevoerd om het verschil tussen gemeten en berekende concentraties en de bijdrage van onbekende bronnen aan de stikstofdepositie in rekening te brengen. De genoemde uitgangspunten worden in de volgende paragrafen nader toegelicht en uitgewerkt. Het RIVM berekent de ADW's zowel voor gepasseerde jaren als voor toekomstige jaren. In 2014 zijn voor de ADW's de volgende kaarten beschikbaar (http://geodata.rivm.nl/gcn/ ) : • Voor gepasseerde jaren: 2010, 2011, 2012, 2013 • Voor toekomstige jaren: 2015, 2020, 2025, 2030
2.3 Emissies Een belangrijke input in het model zijn de emissies van de verschillende sectoren en bedrijven. Voor een nadere beschrijving van welke emissies als input dienen in het model en op welke wijze deze emissie zijn ingevoerd moet een onderscheid gemaakt worden tussen de emissies van gepasseerde jaren en emissies van toekomstige jaren. Emissies ten behoeve van de bepaling van de ADW's voor gepasseerde jaren Gemakshalve wordt deze beschrijving beperkt tot het jaar 2013, omdat voorgaande jaren, in het kader van dit rapport, minder relevant zijn. De emissies die worden gebruikt als invoer voor de bepaling van de ADW's zijn voor Nederland afkomstig van de Emissieregistratie (ER, http://www.emissieregistratie.nl/) en voor het buitenland van het Center for Emission Inventories and Projections (CElP, http://www.ceip.atl ). De emissies uit de ER bestaan enerzijds uit een aantal grote puntbronnen en anderzijds uit diffuse bronnen. Puntbronnen zijn emissiebronnen die op locatie worden gemeten of berekend. Diffuse bronnen zijn activiteiten waarvan de emissies niet direct aan een locatie is toegekend. Puntbronnen zijn bijvoorbeeld individuele bedrijven, raffinaderijen en energieproducenten die een milieujaarverslag maken. Voorbeelden van diffuse bronnen zijn de activiteiten in de landbouw,wegverkeer en kleine bedrijven. Voor de puntbronnen wordt gebruik gemaakt van de elektronische milieujaarverslagen van rapportageplichtige bedrijven (ongeveer 400). Deze gegevens worden gevalideerd door het bevoegd gezag en door de ER opgeslagen in een database. De gegevens uit de wettelijk verplichte MJV's worden vervolgens aangevuld door bedrijven die op vrijwillige basis of in het kader van een milieuconvenant deze gegevens aanleveren. Het geheel van deze gegevensverzameling vormt de zgn. ER-Individueel of ER-I database. De gegevens in de ER-I vormen de basis voor de emissieberekeningen per stof per emissieoorzaak voor de emissies uit de industrie, de energiesector, raffinaderijen en afval. De rest van de emissies in Nederland wordt bepaald aan de hand van het uitgangspunt: emissie = activiteit * emissiefactor. Voor de berekening van de emissies uit de overige doelgroepen wordt doorgaans gebruik gemaakt van diverse statistische gegevens om de emissies te berekenen. Deze gegevens worden aangeleverd door o.a. het CBS, LEI, Alterra en diverse andere instituten. Voor industriële emissies wordt de emissiefactor in het algemeen afgeleid uit de gegevens die via het eMJV beschikbaar zijn. Deze emissiefactor wordt, waar mogelijk, toegepast op het totale energiegebruik ofwel de productieomvang in de sector. Dit soort gegevens komt uit de productie- en energiestatistieken van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).Voor de niet-industriële doelgroepen landbouw, verkeer, huishoudens, diensten en overheid wordt uitsluitend gewerkt met emissiefactoren uit onderzoek en
W
m UJeu-advies
10
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
& Lieftinghsbroek
metingen, en statistische informatie van het CBS of brancheorganisaties. In dit proces hebben de zgn. 'taakgroepen' een belangrijke rol. In de taakgroepen zijn de emissiedeskundigen van de diverse instituten vertegenwoordigd. Deze taakgroepleden zijn verantwoordelijk voor het verzamelen van de gegevens en het uitvoeren van de emissieberekeningen. Bovendien zijn de deskundigen nauw betrokken bij de ontwikkeling van de berekeningsmethodieken. In bijv. de taakgroep 'Landbouwen Landgebruik' worden de emissies naar bodem en naar lucht vastgesteld uit landbouwen landgebruik. Daarnaast vindt afstemming plaats over de gehanteerde methodieken en het gebruik en de beschikbaarheid van de basisgegevens. Vertegenwoordigd zijn: RIVM, PBL, LEI, Alterra en CBS In de navolgende afbeelding is het voorgaande samengevat
Indívìduele rapportage (EMNdoor het bevoegd gezag goed gekeurde cijfers) tCBSenquette RWZI)
Bij:schattingen door taakgroepen berekend
Figuur 5, Emissies van verschillende bronnen in de ER (http://www.emissieregistratie.nl/erpubliek/contentlexplanation.nl.aspx)
Voor de emissies afkomstig uit de ER, die zijn gebruikt voor de bepaling van de ADW's voor 2013, is gebruik gemaakt van de definitieve emissietotalen die in december 2013 zijn vastgesteld over het jaar 2012. Deze emissies zijn gebaseerd op de volgende gegevens: • Emissies die rapportageplichtige bedrijven in april 2013 aan het bevoegd gezag hebben geleverd m.b.t. de emissies over 2012. • De berekening van de emissies van de niet-individueel geregistreerde industriële bronnen is uitgevoerd door groepen van deskundigen van de diverse betrokken instituten (taakgroepen). De taakgroepen hebben daarvoor gebruik gemaakt van (landelijke) statistische informatie (basisgegevens) en emissiefactoren. Betreffende rapportages zijn te vinden op: http://www.emissieregistratie.nl/erpubliek/misc/Documenten.aspx. • Voor de berekening van emissie uit de landbouw is o.a. gebruik gemaakt van het rapport "Emissie uit de landbouw in 2012,,5.In dit rapport is bijvoorbeeld de emissie van ammoniak uit stallen berekend door de hoeveelheid uitgescheiden stikstof (N) te vermenigvuldigingen met het aantal dieren per diercategorie in de landbouwtelling (zie navolgend tekstkader) met de uitscheidingsfactorvoor stikstof per dier. De emissie van ammoniak uit stallen is vervolgens berekend op basis van emissiefactoren en implementatiegraden van stalsystemen. Voor de bepaling van de ammoniakemissies vanuit agrarische stallen in 2012 zijn dus de gegevens uit de landbouwtelling van 2012 voor een groot deel bepalend. Er wordt verondersteld dat het aantal dieren in de 5 Bruggen, C. van, A. Bannink, C.M. Groenestein, B.J. de Haan, J.F.M. Huijsmans, H.H. Luesink, S.M. van der Sluis, G.L. Velthof & J. Vonk (2014). Emissies naar lucht uit de landbouw in 2012. Berekeningen van ammoniak, stikstofoxide, lachgas, methaan en fijn stof met het model NEMA. Wageningen, WOT Natuur & Milieu, WOt technical report 3.
W
m m~.I,J.:_advi~_.
.._. _
11
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
landbouwtelling
& Lieftinghsbroek
gelijk is aan het gemiddelde aantal aanwezige dieren in het betreffende jaar en dat
dus de leegstand van de hokken tijdens de telling gelijl< is 33n de gemiddelde leeqstand."
Landbouwtelling Gegevens met betrekking tot het aantal dieren dat een agrarisch bedrijf houdt komen voort uit de 'Gecombineerde opgave'. De Gecombineerde opgave is een jaarlijkse opgave voor agrarisch ondernemers. Met deze opgave leveren zij gegevens aan voor de landbouwtelling, de mestwetgeving en een aantal subsidies. Met de Gecombineerde opgave geeft de agrariër ieder jaar de situatie op zijn bedrijf op. Voor dieren is dat de situatie van 1 april en voor grond die van 15 mei. De norm voor de Landbouwtelling is een bedrijf met een minimale bedrijfsomvang van 3.000 SO (Standaardopbrengst). De landbouwtelling is de enige jaarlijkse integrale diertelling in Nederland. Betere cijfers over de omvang van de Nederlandse veestapel zijn niet beschikbaar. In het verleden is incidenteel nagegaan of de omvang van de veestapel niet werd onderschat of juist overschat (van Eerdt en Olsthoorn, 1991; Klinker, 2004; Hubeek en de Hoop, 2004). In het onderzoek van van Eerdt en Olsthoorn kwam naar voren dat het aantal stuks rundvee en pluimvee goed overeenkwam met cijfers uit andere bronnen. Het aantal varkens in de landbouwtelling leek te worden onderschat. (WUM (2010). Gestandaardiseerde berekeningsmethode voor dierlijke mest en mineralen. Standaardcijfers 19902008. Werkgroep Uniformering berekening Mesten mineralencijfers (redactie C. van Bruggen). CBS, PBL, LEI Wageningen UR, Wageningen UR Livestock Research, Ministerie van LNV en RIVM. CBS, Den Haag)
•
De buitenlandse emissies die voor de bepaling ADW's van 2013 zijn gebruikt, zijn afkomstig uit de WebDab emissiedatabase in de EMEP-modellen
van CEIP. Hiervoor zijn de emissies van het jaar 2011 gebruikt, welke ook
zijn toegepast. De EMEP-emissiedata
zijn gebaseerd op de officiële emissies
gerapporteerd aan de UNECE (United Nations Economic Commission for Europe) door alle landen in Europa in het kader van de Convention on Long Range Transboundary Air Pollution. EMEP voert hierop een kwaliteitscontrole
uit, onder andere door het aanvullen van ontbrekende gegevens. De zo
verkregen emissies worden gebruikt voor de berekeningen van de GDN-kaarten. In bijlage 1 is een factsheet weergegeven met een verantwoording van gebruikte emissies voor de bepaling van de ADW's voor 2013. Emissies ten behoeve van de bepaling van de ADW's voor toekomstige jaren (2015-2030) Voor de bepaling van toekomstige emissies wordt gebruik gemaakt van een groeiscenario in combinatie met een beleidsscenario.
Voor de bepaling van de ADW's voor de periode 2015-2030 is besloten uit te gaan van
een scenario met een economische groei van 2,5 procent per jaar daarbij rekening houdend met vaststaand en voorgenomen
Nederlands en Europees beleid.
Vaststaande beleidsmaatregelen financiering en bevoegdheden
zijn voldoende uitgewerkt en geïnstrumenteerd,
zijn duidelijk. Voorgenomen beleidsmaatregelen
en de afspraken, zijn maatregelen die de
Europese Commissie of het kabinet van plan is te gaan nemen, maar die in de komende jaren nog verder worden ontwikkeld en geïnstrumenteerd.
Aanvullende beleidsmaatregelen
6
Over deze maatregelen moet nog een beslissing worden genomen.
zijn optionele maatregelen, waarover het kabinet nog geen standpunt heeft
Voor sommige diercategorieën zoals schapen en geiten is het aantal dieren op de teldatum niet representatief
voor het gemiddelde aantal in het gehele jaar omdat er in het voorjaar en in de zomer meer dieren aanwezig zijn dan in de winterperiode. Bij de berekening van de uitscheidingsfactoren voor ammoniak is hier rekening mee gehouden. Ook in jaren met uitbraken van dierziekten kan het aantal dieren in de landbouwtelling afwijken van het gemiddeld aantal
aanwezige dieren.
W
m m~1J:advies
12
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
& Lieftinghsbroek
ingenomen. Deze laatste type maatregelen zijn niet opgenomen in de scenario's voor 2015-2030. Vaststaand beleid is bijvoorbeeld de subsidieregeling voor toepassing luchtwassers voor intensieve veehouderijen en het Besluit huisvesting met daarin de verplichting voor emissiearme stallen voor intensieve veehouderijen. Voorbeelden van voorgenomen beleid zijn biivoorbeeld": • voer- en managementmaatregelen in met name de melkveehouderij (effect v.a. 2020), • aanscherpen van de eisen voor het emissiearm aanwenden van dierlijke mest, • het beperken van de stalemissie door de aanscherping, uitbreiding van de Besluit huisvesting voor nieuwbouw of uitbreiding van bestaande stallen, • het voldoen aan de emissieplafonds voor 2020 voor landen in de EU die in het kader van het herziene Gotenburg Protocol zijn afgesproken. Nationale emissies voor de verkenningen zijn gebaseerd op het rapport "Referentieraming Energie en Emissies: Actualisatie 2012,,8.Hierop zijn enkele wijzigingen toegepast met betrekking tot het 'Energieakkoord voor duurzame groei' van de SER, de NH3-emissies van open stallen en emissiefactoren voor verkeer. De referentieraming schetst een beeld van de te verwachten ontwikkelingen in energiegebruik en emissies in Nederland tot 2020 met een doorkijk naar 2030, inclusief het effect van het al vaststaande klimaat- en energiebeleid. De ontwikkeling van de emissies is niet alleen afhankelijk van het nationale en Europese beleid, maar ook van autonome maatschappelijke en economische ontwikkelingen. De PBL/ECNraming is een middenraming. Naast deze referentieraming is er voor deze GDN/GCN rapportage een onderen bovenraming (OR en BR) opgesteld, met als verschil dat er een lagere dan wel hogere economische groei (onder-en bovenkant van de bandbreedte) voor de periode 2015-2020 is verondersteld. Met behulp van het scenario, gebaseerd op de bovenraming economische groei en implementatie vaststaand en voorgenomen beleid zijn de emissies voor de betreffende sectoren voor de toekomstige jaren bepaald. De buitenlandse emissietotalen voor o.a. NOx en NH3 voor 2020 zijn gebaseerd op de emissieplafonds volgens het herziene Gotenburg Protocol. De emissies voor 2015 zijn verkregen door interpolatie tussen de gerapporteerde emissies van 2011 (van CEIP) en de plafonds voor 2020. De emissies voor 2030 zijn afkomstig van IIASA-projecties op basis van het vaststaand beleid, tenzij de emissietotalen hoger zijn dan de emissieplafonds voor 2020 in welke gevallen de emissieplafonds zijn genomen. In bijlage 2 is een factsheet weergegeven met een verantwoording van gebruikte emissies voor de bepaling van de ADW's voor 2015-2030.
2.4 Ruimtelijke verdeling Emissies gepasseerd jaar (2013) De emissies zoals die uit de emissieregistratie volgen zullen aan een bepaald gebied moeten worden toegewezen. Voor de bedrijven die rapportageplichtig zijn is de locatie bekend. Om rekentechnische redenen worden deze emissies naar een resolutie van 1x1 km vertaald. Emissies van niet-rapportageplichtige inrichtingen wordt verdeeld op basis van de zgn. ER-C (Emissieregistratie-Collectief) database, waarin allerlei locatiespecifieke informatie is opgeslagen over bijv. sectoren en grondgebruik. De eerste 3 genoemde maatregelen zijn maatregelen die in het kader van de ProgrammatischeAanpak Stikstof (PAS) zullen worden uitgevoerd. 8 PBL en EeN (2012), Referentie raming energie en emissies: Actualisatie 2012, Energie en emissies in de jaren 2012, 2020 en 2030, PBL-rapport nr. 500278001, Den Haag: Planbureau voor de Leefomgeving.
7
W
m lH~u-advies
13 "'_00._.0'.
_
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
& Lieftinghsbroek
De ruimtelijke verdelinq van ejeemissies uil stallen van PM10 (eri PM2,5) eli NH3 h; vuur zowel de concentratiekaarten als de depositiekaarten gebaseerd op het door Alterra ontwikkelde GIAB+ (Geografische InformatieAgrarische Bedrijven). In het GIAB bestand, dat elk jaar door Alterra gemaakt wordt, worden niet alleen de gegevens van de landbouwtelling opgenomen, maar ook gegevens van de Gezondheidsdienst voor Dieren (GD), waardoor ook de dieren op de nevenvestigingen in beeld komen. Beide gegevens worden in GIAB gekoppeld aan xy-coördinaten. In Figuur 6 is de door de emissieregistratie berekende emissie van ammoniak rondom Drouwenerzand weergegeven, wanneer deze volgens de bovenstaande methode ruimtelijk zijn verdeeld. Toekomstige emissies (2015-2030) Voor de bepaling van de toekomstige emissies worden de emissietotalen per sector op dezelfde wijze ruimtelijk verdeeld als de emissies voor de kaarten van 2013. Nieuwe of geplande infrastructurele projecten worden niet locatiespecifiek meegenomen in de ruimtelijke verdeling van de geraamde emissies, m.u.v. enkele nieuwe rijkswegen die volgens planning in 2015 gereed zijn en emissies t.g.v. de totstandkoming van de 2e Maasvlakte. Emissies van buitenlandse bronnen (EMEP-emissies) worden ruimtelijk verdeeld op basis van een door TNO geproduceerde verdeeldatabase.
i Classificatie: gelijke aantallen
¡ -_.._-_.-------------_,-------,-----------.
j
•
IJErmssìes per ~:m2
j [J
Bedrjven , Trensparentie: l
_~.~_º~. __._,._.
~:~~~~gro~d
I Topografische kaart (pdok)
_
i
o
I\;
,l.
.. ~"'" .
Figuur 6, Ammoniakemissie 2012 per km2 in de omgeving van Drouwenerzand (bron: Emissieregistratie)
2.5 Kalibratie De kalibratie van de berekende grootschalige depositiekaarten gebeurt met metingen van de ammoniakconcentratie in de lucht en de concentratie van ammonium in regenwater, verkregen uit het Landelijk Meetnet Luchtkwaliteit van het RIVM. Kalibratie wordt uitgevoerd om het verschil tussen gemeten en berekende concentraties en de bijdrage van onbekende bronnen aan de stikstofdepositie in rekening te brengen. Kaarten voor de periode 2015-2030 met de concentratie van onder andere N02, PM10 en PM2,5
E~
Uj~u-_advies
14
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
& Lieftinghsbroek
worden gecorrigeerd door het historisch geconstateerde verschil tussen metingen en modelberekeningen. Zie ook factsheets die als bijlage 1 en 2 zijn toegevoegd.
2.6 Meteorologie Voor berekeningen van gepasseerde jaren wordt voor Nederland gebruik gemaakt van de meteorologische gegevens van het betreffende jaar gebruikt. Voor berekeningen van toekomstige jaren wordt de langjariggemiddelde meteorologische invoer gebruikt (1995-2004). Van jaar tot jaar voorkomende variaties in meteorologische omstandigheden leiden, bij gelijke emissies, tot fluctuaties (toe- en afnamen) in concentraties en deposities. Deze fluctuaties worden vermeden door het gebruik van langjariggemiddelde meteorologie. Zie ook factsheets die als bijlage 1 en 2 zijn toegevoegd.
2.7 Resumerend Op basis van de uitgevoerde analyse in de vorige paragrafen kan antwoord gegeven worden op een aantal subvragen die voor dit onderzoek zijn gesteld. 1. Hoe komen de achtergronddepositie waarden (ADW's) in de betreffende Natura 2000 gebieden tot stand c.q. hoe wordt die berekend en/of vastgesteld? Is dit allemaal berekend, of een combinatie van natte meting en berekening van droge depositie? ADW's • • •
worden berekend op basis van: Emissiegegevens van verschillende bronnen en sectoren Omgevingskenmerken (meteo, ruwheid, landgebruik) Metingen (d.m.v. kalibratie)
Voor de bepaling van de ADW's moet onderscheid gemaakt worden tussen de ADW's voor de gepasseerde jaren (2013) en de toekomstige jaren (2015-2030). In Tabel 1 is een overzicht gegeven van de gebruikte emissiegegevens en ruimtelijke verdeling voor de bepaling van de ADW's voor het jaar 2013 voor de categorieën bedrijven en landbouwen buitenlandse bronnen. Tevens vindt een kalibratie plaats om berekeningen in overeenstemming te brengen met de metingen. Tabel 1: Emissiegegevens en ruimtelijke verdeling bedrijven en buitenland voor de bepaling van de ADW's (GDN) voor 2013 Sector
Emissies afkomstig van
Jaartal
ruimtelijke verdeling
emissies
gebaseerd op
Rapportage-
eMJV's
2012
Emissieregistratie 2012
plichtiqe bedrijven
Kalibratie
Meteo-
o.b.v. LML
2013
rologie 2013 en LML
Niet-rapportage
CBS gegevens obv energie-
plichtiqe bedrijven
verbruik
2012
Landbouwtellingen i.e.m.
April
3.000 SO)
emissiekentallen en staltypen
2012
Buitenlandse
EMEP-emissiedata
2011
E~ Weu-advies
2009-2012 (natte depo-
Veehouderijen (>
bronnen
o.a. CBS GIAB (2012)
sitie)
European emission
x
data base (2005)
15
CuliJulatietoets Passende Beoordeling RWE Orouwenerzand & Lieftinghsbroek
In Tabel 2 is een overzicht gegeven van de gebruikte emissiegegevens en ruimtelijke verdeling voor de toekomstige jaren 20·15-2030voor de cateqorieën bedrijven ell landbouw en buitenlandse bronnen. Tevens vindt een kalibratie plaats om berekeningen in overeenstemming te brengen met de metingen. Tabel 2: Emissiegegevens en ruimtelijke verdeling bedrijven en buitenland voor de bepaling van de ADW's (GDN) voor 2015-2030 Sector
Emissies afkomstig van
Ruimtelijke
Kalibratie
Meteorologie
1995-2004
verdeling gebaseerd op Rapportageplichtige
Emissies kolom 2 tabel 1 + 2,5%
Emissieregistratie
o.b.v. LML
bedrijven
(gem.)9groei per jaar + vaststaand
2012
2008-2012
beleid + voorgenomen beleid. Niet-rapportage
Emissies kolom 2 tabel 1 + 2,5%
plichtige bedrijven
(geml groei per jaar + vaststaand
o.a. CBS
beleid + voorqenomen beleid. Veehouderijen
Emissies kolom 2 tabel 1 + 2,5%
GIAB (2012)
(geml groei per jaar + vaststaand beleid + voorqenomen beleid. Buitenlandse bron-
2015-2020: interpolatie o.b.v. voldoen
European emission
nen
aan emissieplafond herz. Gotenburg
data base (2005)
x
protocol 2030: IIASA-proiecties
2. Hoe stelt RIVM de totale AOW vast? Op basis van welke emissies uit de landbouwen welke bronnen worden hiervoor gebruikt ("meitellingen", vergunde N(stikstof)-emissies in de Wabo/Wm-vergunning of de Nbw-vergunning)? Daarbij gaat het o.a. om de vraag op welke wijze de volgende inrichtingen zijn/worden verwerkt in de AOW: • bedrijven (dus niet alleen veehouderijen) die geen Nbw-vergunning hebben maar wel een Wmvergunning en allanger in bedrijf zijn? • bedrijven die beide vergunningen hebben maar slechts gedeeltelijk bezet zijn? • Generaal pardon van het PAS voor een categorie van bedrijven? ADW's voor gepasseerde jaren worden vastgesteld op basis van emissiegegevens uit eMJV's (2012), meitellingen veehouderijen (april 2012) en algemene cijfers voor niet rapportage plichtige bedrijven en sectoren (bijv. CBS cijfers). Maximaal toegestane emissies/dieraantallen op basis WM/Wabo of Nbw vergunningen spelen hierin geen rol. Ook bedrijven die bijv. geen Nbw-vergunning hebben komen via de meitelling wel in de ADW's terecht. Een evt. toekomstig generaal pardon (verlenen van Nbw vergunningen ambtshalve op basis van eerder verleende omgevings-/milieuvergunningen) in het kader van de PAS kan mogelijk effecten hebben op toekomstige emissie-inschattingen wanneer in de vigerende omgevings/milieuvergunningen nog veelonbenutte ruimte zit. Dit kan nog worden versterkt door de afschaffing van de melkquota in 2015. In dat geval zullen de geprognosticeerdeADW's voor 2015 en later waarschijnlijk te laag zijn. Tot slot wordt opgemerkt dat ADW's worden bepaald voor kilometervakken van 1x1 km en de emissies van ammoniak worden ingevoerd op basis van een emissie in een kilometervak van 1x1 kilometer. Dit betekent dat er lokaal veel hogere deposities kunnen optreden dan berekend. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn
9 Het model gebruikt sectorspecifieke groeicijfers, gebaseerd op een gemiddelde economische groei van 2,5% per jaar. In de rapportage behorend bij de GDN-kaarten worden de sectorspecifieke groeipercentages echter niet verantwoord.
W milieu-advies
16
Cumulatietoets
Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
& Lieftinghsbroek
wanneer een veehouderij op zeer korte afstand is gelegen van het betreffende Natura 2000 gebied (bijv.200 meter). De werkelijke deposities worden in dat geval in de ADW's onderschat. 3. Is de veronderstelling van de Afdeling juist dat de gevolgen van andere projecten waarvoor een Nbwvergunning is verleend ten tijde van het nemen van het bestreden besluit en die ook reeds zijn uitgevoerd dan wel bestaande activiteiten waarvoor geen Nbw-vergunning benodigd is, in de meeste gevallen kunnen worden geacht in de achtergronddepositie te zijn verdisconteerd en derhalve in beginsel niet meer afzonderlijk in de beoordeling van de cumulatieve effecten hoeven te worden betrokken? Nieuwe of gewijzigde activiteiten van rapportageplichtige bedrijven die na 2012 hebben geleid tot wijziging van emissies zijn niet expliciet verwerkt in de achtergronddeposities voor 2014 en 2015-2030. Dit geldt ook voor veehouderijen die na 1 april 2012 hun veestapel hebben uitgebreid/gewijzigd en wijzigingen aan of oprichting van buitenlandse bedrijven na 1 januari 2012. De enige wijze waarop met evt. uitbreiding/wijziging rekening is gehouden is door toepassing van een algemeen sectoraal groeicijfer in combinatie met maatregelen gebaseerd op vaststaand en voorgenomen beleid. De veronderstelling van de Afdeling, dat uitgevoerde projecten waarvoor een Nbw-vergunning is verleend ten tijde van het nemen van een besluit zijn verwerkt in de ADW's, is alleen juist voor zover die projecten zijn verwerkt in de cijfers van de Emissieregistratie. Voor de ADW's die in 2014 zijn vastgesteld voor 2013 (gepasseerd jaar) en 2015-2030 (toekomstige jaren) geldt dit voor uitgevoerde projecten van voor 1 januari 2013 (rapporterende industriële bedrijven), van voor 1 april 2012 (veehouderijen) en van voor 1 januari 2012 (buitenlandse bronnen). Uitgevoerde of deels uitgevoerde projecten na die datum zijn niet expliciet verwerkt in de ADW's zoals die in 2014 zijn vastgesteld. Alleen door toepassing van een generiek groeipercentage per sector (i.c.m. toepassing van maatregelen) is in impliciete zin rekening gehouden met een zekere mate van groei.
E~ m~_!J_-advies
17
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
3. Inventarisatie
& Lieftinghsbroek
verleende Nbw-vergunningen
Subvraag: 4. Welke deposities zijn vergund voor de Natura 2000 gebieden Drouwenerzand en Lieftinghsbroek op het moment van beslissing op bezwaar (2 oktober 2014), maar nog niet in de achtergronddepositie opgenomen? 3.1 Drouwenerzand
Voor het Natura 2000-gebied Drouwenerzand is de Provincie Drenthe het bevoegd gezag. Op basis van de door de provincie Drenthe verleende Nbw vergunningen, is een inventarisatie gemaakt van de sinds 2008 verleende Nbw vergunningen, waarvoor een bepaalde depositie op dit Natura 2000 gebied is vergund. Hierbij is gebruik gemaakt van de vergunningen zoals die door de provincie Drenthe zijn gepubliceerd op de website: http://www.provincie.drenthe.nl/actueel/bekendmakingen/ In bijlage 3 zijn de uitkomsten van deze inventarisatie weergegeven. Zoals in hoofdstuk 2 is geconcludeerd, kunnen de volgende emissies geacht worden te zijn verwerkt in de ADW's zoals deze in 2014 door het RIVM zijn gepubliceerd: • Emissies van veehouderijen op basis van het aantal gehouden dieren zoals deze blijken uit de meitelling van 2012 (telmoment 1 april 2012); • Emissies van rapporterende bedrijven (emissies over 2012); • Buitenlandse emissie (emissies over 2011). Nbw-vergunningen provincie Drenthe Voor Drouwenerzand is nagegaan hoeveel stikstofdepositie is vergund sinds 1 april 2012 (agrarische bedrijven) en sinds 1 januari 2013 (overige bedrijven) tot en met 2 oktober 2014 (besluit op bezwaar RWE). Tevens is nagegaan hoeveel is vergund in de periode daarvoor. In de onderstaande tabel zijn de resultaten weergegeven. Tabel3: Vergunde deposities voor het Natura 2000-gebied Drouwenerzand Totaal (bestaand + uitbreiding) in mol/ha/jr
Netto toename als gevolg van uitbreiding 10 in
O
O
31,8
5,5
O
O
1,9
0,25
mol/ha/jr Vergunde depositie industriële bedrijven van 1 jan. 2013 tim 2 oktober 2014 Vergunde depositie veehouderijen van 1 jan. 2013 tim 2 oktober 2014 Vergunde depositie industriële bedrijven voor 1 jan.2013 Vergunde depositie veehouderijen voor 1 april 2012
Uit de bovenstaande tabel kan geconcludeerd worden dat sinds 1 aprii 2012 5,5 mol/ha/jr stikstofdepositie op het gebied Drouwenerzand door de provincie Drenthe extra is vergund bovenop de situatie, waarvoor reeds een omgevings- of milieuvergunning was verleend, dan wel een melding voor was gedaan. Deze depositie is niet verwerkt in de ADW's.
10 Niet in alle besluiten is onderscheid gemaakt tussen de depositie t.g.v. bestaand en uitbreiding. Wanneer dat niet het geval was, zijn hiervoor aannames gemaakt, zie bijlage 3 'opmerkingen' laatste kolom
W
m illeu-_ª!ivies
18
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
& Lieftinghsbroek
Onbenutte ruimte bestaande vergunningen Naast de sinds 1 april 2012 vergunde deposities die niet zijn verwerkt in de ADW's, zijn er ook nog deposities die wel zijn vergund, maar niet optreden ten gevolge van (gedeeltelijke) leegstand van stallen en dus niet meegenomen zijn in de meitellingen en daarmee niet verwerkt in de ADW's . Uit onderzoek dat is uitgevoerd door Arcadis11(par. 3.1 zie ook bijlage 7) blijkt dat in grote delen van Nederland tot circa 40% van de ruimte in bestaande vergunningen niet is benut. Daarmee is de veestapel met tot circa 50% uit te breiden zonder de noodzaak tot het doen van een verzoek tot wijziging c.q. uitbreiding van de milieu/omgevingsvergunning of milieumelding. Ook een aanvraag van een (gewijzigde) Nbw-vergunning is in dergelijke gevallen veelal niet noodzakelijk. In de melkveehouderij zijn de genoemde percentages vaak nog hoger tot respectievelijk 50 en 100%, aldus de conclusies van dit rapport. Hoe groot de onbenutte ruimte in vergunningen is die rondom Drouwenerzand zijn verleend, is niet bekend. Wel zijn de meitellingen opgevraagd van die bedrijven waarvoor een vergunning is verleend voor een stikstofdepositie van 1,0 mol/ha/jr of meer op dit gebied (zie bijlage 5). Ten tijde van de afronding van dit onderzoek waren deze gegevens nog niet beschikbaar." Volgens het eerder aangehaalde onderzoek van Arcadis zou ten gevolge van de onbenutte ruimte de emissie van ammoniak uit stallen in de meeste gebieden fors kunnen toenemen met vaak 40 tot 70%. Omdat de ADW's zijn gebaseerd op de werkelijk gehouden aantallen dieren, is de vergunde ruimte niet opgenomen in de ADW's. Wanneer er van wordt uitgegaan dat 40% van de vergunde depositie niet wordt benut (t.g.v. leegstand of te ruime vergunningen), betekent dit voor Drouwenerzand dat er sinds 2008 11,3 mol/ha/jr stìkstot" is vergund wat niet is verwerkt in de ADW's. Daarnaast is het nog goed mogelijk dat er rondom Drouwenerzand verschillende veehouderijen zijn gelegen, die op basis van bestaand gebruik niet Nbw-vergunningplichtig zijn, maar waar ook nog veelonbenutte ruimte in de omgevings-/milieuvergunningen of meldingen zitten, conform de uitkomsten van het Arcadis onderzoek. Zoals hiervoor al is beschreven zijn de ADW's gebaseerd op de feitelijk gehouden aantallen dieren en wordt er geen rekening gehouden met deze onbenutte ruimte, die kan worden aangewend op grond van 'bestaand gebruik'. Dit betekent dat ook met deze emissie en depositie rekening zou moeten worden gehouden in een cumulatieonderzoek. Uit eerder onderzoek (2009)14is gebleken dat 18% van de stikstofdepositie op Drouwenerzand afkomstig is van veehouderijen in Drenthe. Op basis van de toen berèkende totale stikstofdepositie van 1852 mol/ha/jr, zou dat een totale depositie zijn van 333 mol/ha/jr ten gevolge van veehouderijen in Drenthe 15. De totale ontwikkelruimte ten gevolge van 'onbenutte' ruimte zou in dag geval 222 mol/ha/jr16bedragen. Wanneer de eerder genoemde depositie van 11,3 mol/ha/jr (zie vorige alinea) hiervan wordt afgetrokken, betekent dit dat er nog 210,7 mol/ha/jr stikstofdepositie onbenutte ruimte is, wat kan worden aangewend op grond van 'bestaand gebruik, die niet is opgenomen in de ADW's. Buitenlandse vergunningen Er is geen onderzoek verricht naar de mogelijke effecten van de sinds 1 jan. 2012 in Duitsland afgegeven vergunningen op Drouwenerzand. Mogelijk dat de verleende vergunningen met effecten voor Lieftinghsbroek (zie par. 3.2) ook effecten hebben op Drouwenerzand. Economische groei In de ADW's is rekening gehouden met een toename van de depositie t.g.v. economisch groei. Berekend is ONDERZOEK UITBREIDINGSRUIMTE VEEHOUDERIJ, NATUUR & MILIEU, Arcadis, 30 september 2013 Zodra deze gegevens beschikbaar zijn kan middels een aanvullende notitie een meer locatiespecifieke inschatting ~emaakt worden. 3 ((31,8-5,5) + 1,9)*40% 14Onderbouwing beleidskader ammoniak Drenthe, Royal Haskoning, 9V5392, 19 oktober 2009 15 Op basis van gegevens van het GIAB/CBS, dus op basis van feitelijk aanwezige aantallen dieren 16333 * 40/60 11
12
W
m lIieu-advies
19
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
& Lieftinghsbroek
dat deze toename voor Drouwenerzand 1,7 mol/ha/jr per jaar bedraagt, zie bijlage 4. Economische groei kan zich vertalen zowel in vermindering van locqotand (betere benutting van stalcapaciteit) als ook in feitelijke uitbreidingen waarvoor een nieuwe Nbw-vergunning wordt aangevraagd. Totaaleffecten De betreffende gegevens uit deze paragraaf zijn samengevat in Tabel 6 (paragraaf 3.3).
3.2 Lieftinghsbroek Voor het Natura 2000-gebied Lieftinghsbroek is de Provincie Groningen het bevoegd gezag. De provincie Groningen heeft zijn afgegeven natuurbeschermingswetvergunningen niet online staan. Uit beantwoording van Statenvragen (zie bijlage 6) heeft GS van de provincie Groningen aangegeven dat sinds 2009 geen enkele Nbw-vergunning is verleend voor veehouderijen. Ook zijn er geen Nbw-vergunningen verleend aan bedrijven voor wat betreft depositie op Lieftinghsbroek (m.u.v. RWE). Zoals in hoofdstuk 2 is geconcludeerd, kunnen de volgende emissies geacht worden te zijn verwerkt in de ADW's zoals deze in 2014 door het RIVM zijn gepubliceerd: • Emissies van veehouderijen op basis van het aantal gehouden dieren zoals deze blijken uit de meitelling van 2012 (telmoment 1 april 2012); • Emissies van rapporterende bedrijven (emissies over 2012); • Buitenlandse emissie (over hetjaar 2011). Nbw-vergunningen provincie Groningen De Provincie Groningen heeft geen specifiek beleid geformuleerd voor het verlenen van Nbw-vergunningen. In de beantwoording van Statenvragen heeft GS van Groningen aangegeven voor agrarische bedrijven globaal een afstandsgrens van 5 km tot Natura 2000-gebieden wordt gehanteerd voor kleine bedrijven en 10 km voor grotere bedrijven. Bedrijven die op grotere afstand zijn gelegen worden door de provincie nietvergunningplichtig geacht. Bedrijven binnen de genoemde afstandsgrenzen dienen aan te geven wat de vernieuwde activiteiten betekenen voor de depositie op het Natura 2000-gebied. Uit onderzoek 17 is gebleken dat op 10kilometer afstand tot een veehouderij pas 35% van de ammoniakemissies is neergeslagen. De andere 65% slaat neer op grotere afstand. Door een te beperkte afstandsgrens te hanteren hebben hoogstwaarschijnlijk verschillende ontwikkelingen (nieuwvestiging, uitbreiding) een omgevingsvergunning verkregen, zonder een noodzakelijke Nbw-vergunning te eisen. Wel is op 2 september 2009 door de provincie Drenthe mede namens de provincie Groningen een Nbwvergunning verleend voor het oprichten van een nieuwe melkveehouderij op de locatie Noorderdiep te Valthermond voor het houden van 200 melkkoeien en 140 stuks jongvee. De bijbehorende depositie bedraagt 0,35 mol/ha/jr voor het Natura 2000-gebied Lieftinghsbroek. Tevens is er door de Provincie Groningen een aantal beoordelingen gemaakt, in de meeste gevallen op verzoek van gemeenten, omtrent de noodzaak van een evt. Nbw-vergunning voor zekere depositie op het Natura 2000-gebied Lieftinghsbroek. In de navolgende tabel zijn een aantal van deze verzoeken samengevat (deze tabel is niet limitatief en gebaseerd op enkele gevonden stukken op internet18):
17 V. Wösten, Stikstof tot nadenken, de ontbrekende feiten, Tijdschrift Lucht, december 2011 nr. 6 httD:/lwww~mobilisation.nl/assets/components/main/media/natuur-en-politiek/2%20%20Thdschrift%20Lucht stikstof%20de%200ntbrekende%20feiten.pdfZie ook figuur 2 in dit artikel 18 Door omwonenden is aangegeven dat er in de betreffende periode (sinds 1 apri12012) meer omgevingsvergunningen zijn verleend voor uitbreiding van veehouderijen in de nabijheid van Lieftinghsbroek dan de in tabel 4 aangeven beoordelingen (o.a. Molenkampweg 6-8 te Vlagtwedde). Binnen het tijdsbestek van dit onderzoek kon deze informatie niet verder worden nagetrokken.
W
m u.!eu-ª_çtvies
20
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
& Lieftinghsbroek
Tabel4: Enkele beoordelingen provincie Groningen m.b.t. vergunningplicht voor het Natura 2000-gebied Lieftinghsbroek (niet limitatief) Verzoek
Datum + briefken-
Depositie
merk
tinghsbroek
Lief-
Oordeel provincie
(mol/ha/jr) Noodzaak tot aanvragen Nbw ver-
11-4-2012
gunning voor bouw nieuwe stal Mo-
2012-13.696/15,
lenkamp 20-22 Vlaqtwedde
LGW
Noodzaak tot aanvragen Nbw ver-
14-3-2012
gunning voor bouw nieuwe stal Ou-
2012-09982/10,
1,7 (toename)
t.g.v. geringe toename depositie geen negatieve effecten, derhalve qeen verqunnlncplicht
onbekend
t.g.v. geringe toename depositie geen negatieve effecten, derhalve
LGW
qeen verounninqolicht
deweg 105 Westerbroek 0,51
t.g.v. geringe toename depositie
Noodzaak tot aanvragen Nbw ver-
onbekend
gunning voor bouw nieuwe stal t.b.v.
informatie obv VVGB
geen negatieve effecten, derhalve
uitbreiding met 350 stuks volwassen
raad Bellingwedde
geen vergunningplicht
rundvee en 210 stuks jongvee voor
28-3-2013
Tweekarspelenweq
3 te Blijham
Hoewel er formeel geen Nbw-vergunningen zijn verleend is er wel toestemming verleend door de Provincie. Omdat het hier 'toestemmingen' betreft die na 1 april 2012 zijn verleend, zijn deze niet verwerkt in de ADW's. Onbenutte ruimte bestaande vergunningen Voor het concept beheerplan voor Lieftinghsbroek 19 is een inventarisatie gemaakt van veehouderijen binnen een straal van 3 km die bijdragen aan de stikstofdepositie op dit gebied. De totale berekende depositie (op basis van de vergunde situatie, dus inclusief potentieie depositie i.v.m. leegstand) bedraagt 151 mol/ha/jr. Het concept beheerplan merkt daarbij op dat de werkelijke veebezeUinglager kan zijn. Uit eerder aangehaald onderzoek van Arcadis (zie bijlage 7) is gebleken dat gemiddeld 40% van de vergunde deposities niet worden benut (t.g.v. leegstand of te ruime vergunningen). Dit betekent voor Lieftingsbroek dat er een depositie van 60,4 mol/ha/jr stikstof (op basis van 'bestaand gebruik') is vergund wat niet is verwerkt in de ADW's. Voorstelbaar is dat deze depositie in werkelijkheid nog groter is wanneer ook veehouderijen buiten een straal van 3 km worden betrokken. Buitenlandse vergunningen Net over de Duitse grens zijn er de afgelopen jaren verschillende nieuwe intensieve veehouderijen gevestigd of zijn bestaande bedrijven (fors) uitgebreid. Ook zijn er verschillende initiatieven in voorbereiding. In de navolgende tabel zijn enkele initiatieven weergegeven met de daarbij behorende status (opsomming is niet limitatief). Binnen het tijdsbestek van dit onderzoek was er geen informatie over de exacte omvang van de depositie. Gezien de korte afstand tot Lieftinghsbroek (veelal minder dan 20km) en de omvang van deze vergunningen, zal er naar verwachting sprake zijn van een significante bijdrage aan de depositie op Lieftinghsbroek. Omdat deze vergunningen zijn afgegeven na 1 januari 2012 zijn deze nog niet opgenomen in deADW's.
19 WERKDOCUMENT
BEHEERPLAN
NATURA 2000 L1EFTINGHSBROEK,
W
mm~UJ_:_advies~._._...
_
22 augustus 2009
21
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
& Lieftinghsbroek
Tabel5: Verleende vergunningen en ingediende aanvragen in Duitsland sinds 1-1-2012 met mogelijke effecten op Natura 2000-gébied Lieftlnghsbroek (nier limitatief) Inititiatief
Status
Nieuwvestiging var-
8-1-2014
kenshouderij Bergweg
vergunning
Rhede t.b.v. 7938 var-
verleend
Afstand Lieft-
Depositie Lieft-
inghsbroek
inghsbroek
10 km
onbekend
Bron htt[;l://www.emsland.de/ [;ldf files/amtsblatt/2014 01.[;ldf
kens Uitbreiding t.b.v. 1800
8-7-2014
varkens Friedhofsweg 1
vergunning
Renkenberç¡e
verleend
Nieuwbouw zeugenstal
28-8-2014
(1045 plaatsen) en
vergunning
varkensstal (1896)
verleend
Pluimveestal t.b.v.
6-3-2013
84.000 pluimvee
vergunning
Hempen, Schafdrift,
verleend
21 km
onbekend
htt[;l://www.emsland.de/[;ldffiles/ amtsblatt/2014-16.[;ldf
12 km
onbekend
htt[;l:l/www.emsland.de/ [;ldf files/amtsblatt/2014-20.[;ldf
9km
onbekend
Amtsblatt des Landkreises Emsland 2013, Nr. 6
Rhede Nieuwbouw varkensstal
28-2~2014
t.b.v. 4.752 varken
aanvraag
Beulink, Neusustrumer
gepubliceerd
13 km
onbekend
hU[;l://www.emsland.de/ [;ldf files/amtsblatt/2014 04.(2df
Stro3, Sustrum-Moor
Economische groei In de ADW's is rekening gehouden met een toename van de depositie t.g.v. economisch groei. Berekend is dat deze toename voor Lieftinghsbroek 1,4 mol/ha/jr per jaar bedraagt, zie bijlage 4. Economische groei kan zich vertalen zowel in vermindering van leegstand (betere benutting van stalcapaciteit) als ook in feitelijke uitbreidingen waarvoor een nieuwe Nbw-vergunning wordt aangevraagd. Totaaleffecten De betreffende gegevens uit deze paragraaf zijn samengevat in Tabel 6 (paragraaf 3.3).
3.3 Resumerend In dit hoofdstuk is getracht antwoord te geven op de volgende subvraag: 4. Welke deposities zijn vergund voor de Natura 2000 gebieden Drouwenerzand en Lieftinghsbroek op het moment van beslissing op bezwaar (2 oktober 2014), maar nog niet in de achtergronddepositie opgenomen? Zoals in hoofdstuk 2 is geconcludeerd, kunnen de volgende emissies geacht worden te zijn verwerkt in de ADW's zoals deze in 2014 door het RIVM zijn gepubliceerd: • Emissies van veehouderijen op basis van het aantal gehouden dieren zoals deze blijken uit de meitelling van 2012 (telmoment 1 april 2012); • Emissies van rapporterende bedrijven (emissies over 2012); • Buitenlandse emissie (over het jaar 2011). Op basis van een inventarisatie van besluiten die zijn genomen na de genoemde data en inschattingen omtrent onbenutte vergunde emissies/deposities kan de volgende tabel worden samengesteld, voor wat 22
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
& Lieftinghsbroek
betreft emissies en bijbehorende deposities die niet zijn opgenomen in de ADW's zoals deze in 2014 door het RIVM zijn gepubliceerd: Tabel 6: Inschatting van vergunde deposities die niet zijn opgenomen in de ADW's (vastgesteld in 2014)
N-depositie in
Vergunde
Inschatting
Inschatting
Buitenlandse
Correctie
Totale ver-
uitbreiding
niet gebruikt
onbenutte
bijdragen
economische
gunde de-
sinds 1-4-
deel van de
ruimte be-
(sinds 1-1-
groei ADW's
positie niet
2012
Nbw vergun-
staand gebruik
2012
(zie bijl. 4)20
verwerkt
210,7
niet nader on-
mol/haJjr (ex RWE) Drouwenerzand
5,5
ningen
in
deADW's
11,321
-3,4
224
- 2,8
> 60
derzocht Lieftinghsbroek
2,222
60,423
0,15
geen exacte gegevens voorhanden,
naar
verwachting wel siqniflcant.
De uitkomsten zijn in de navolgende figuur gevisualiseerd: 2.100 2.000 Correctie economische groei
1.900 Niet
~ 1.800 ro ..s::. ......... (5
.s
• Buitenlandse bijdragen (sinds 1-12012), inschatting
verwerkt in deADW
1.700
.~ .1.600 'iii o
• Onbenutte gebruik
ruimte bestaand
~ Niet gebruikt deel van de Nbw vergunningen
Q.
~ 1.500 • Vergunde uitbreiding
sinds 1-4-
2012
1.400
IlIADW 2015
1.300 1.200 Drouwenerzand
Lieftinghsbroek
Figuur 7, Visualisatie omvang vergunde depositie in relatie tot ADW 2015
De omvang van de correctie voor economisch groei is afhankelijk van het jaar waarvoor de ADW's worden berekend. Hier is uitgegaan van de correctiefactor voor 2015, te weten 3,4 (2*1,7) mol/ha/jr voor Drouwenerzand en 2,8 (2*1,4) mol/ha/jr voor Lieftinghsbroek. 21Voor een betere inschatting zijn de meitellingen opgevraagd van die bedrijven waarvoor een vergunning is verleend voor een stikstofdepositie van 1,0 mol/ha/jr of meer op dit gebied (zie bijlage 5). Ten tijde van de afronding van dit onderzoek waren deze gegevens nog niet beschikbaar 22 Gebaseerd op enkele beoordelingen van de provincie Groningen n.a.v. verzoek om beoordeling Nbw-vergunningplicht met als uitkomst dat er geen Nbw-vergunning nodig is. 23 Op basis van verwacht ongebruikt deel van omgevings-/milieuvergunning of melding op basis van 'bestaand gebruik' binnen 3 km vanaf Lieftinghsbroek 20
W
m iH~!I-advies
__
._
23
Cumu/atietoets Passende Beoorde/ing RWE Drouwenerzand
&
Lieftinghsbroek
Ondanks de beperkte gegevens die voorhanden waren geeft de voorgaande tabel een goed beeld van de orde van grootte van de omvang van de vergunde/toegestane stikstofemissies en -deposities, die niet zijn opgenomen in de ADW's en derhalve in een cumulatietoets beoordeeld hadden moeten worden".
Voor Lieftinghsbroek kan de totale niet beschouwde depositie van minimaal 60 mol/ha/jr mogelijk nog groter zijn vanwege het feit dat voor de inschatting van de 'onbenutte ruimte' alleen veehouderijen in een straal van 3 km rondom het gebied zijn beschouwd.
24
W
m ilieLJ-advies
._
24
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
& Lieftinghsbroek
4. Conclusies Namens appellanten die beroep hebben aangetekend tegen de Nbw-vergunning verleend aan RWE heeft Mobilisation for the Environment passende beoordelingen, Lieftinghsbroek,
EW Milieu-advies gevraagd om na te gaan of er in de aanvullende
die RWE heeft gemaakt ten behoeve van de gebieden Drouwenerzand en
al dan niet terecht geen cumulatie met andere projecten heeft plaatsgevonden.
Kernvraag
daarbij is:
Is ten aanzien van de Natura 2000-gebieden Drouwenerzand en Lieftinghsbroek terecht uitgegaan van de vooronderstelling dat er geen andere stikstofbronnen zijn die beoordeeld hadden moeten worden in de cumulatieve toetsing? Leidend
bij de beantwoording
van deze vraag zijn de kaders zoals die door de Afdeling in de uitspraak van
30 oktober 2013 (201203812/1/R2 •
en 201203820/1/R2)
Bij de beoordeling van cumulatieve effecten hoeft geen rekening gehouden te worden met andere projecten waarvoor een Nbw-vergunning
•
zijn neergezet:
is vereist maar die nog niet is verleend.
Met betrekking tot andere projecten waarvoor een Nbw-vergunning
is verleend ten tijde van het
nemen van het bestreden besluit en die ook reeds zijn uitgevoerd dan wel bestaande activiteiten waarvoor geen Nbw-vergunning
benodigd is, heeft de Afdeling overwogen dat de gevolgen van die
activiteiten in de meeste gevallen kunnen worden geacht in de achtergronddepositie verdisconteerd
te zijn
en derhalve in beginsel niet meer afzonderlijk in de beoordeling van de cumulatieve
effecten hoeven te worden betrokken. •
Andere projecten waarvoor een Nbw-vergunning
is verleend, maar die nog niet of slechts ten dele
zijn uitgevoerd ten tijde van het nemen van het bestreden besluit'", en die afzonderlijk of in combinatie met andere projecten of plannen negatieve effecten op de natuurlijke kenmerken van een Natura 2000-gebied kunnen hebben, dienen wel afzonderlijk in de beoordeling van de mogelijke cumulatieve effecten te worden betrokken.
4.1 Beantwoording subvragen 1. Hoe komen de achtergronddepositie waarden (ADW's) in de betreffende Natura 2000 gebieden tot stand c.q. hoe wordt die berekend en/of vastgesteld? Is dit allemaal berekend, of een combinatie van natte meting en berekening van droge depositie? Beantwoording ADW's worden berekend op basis van: •
Emissiegegevens
•
Omgevingskenmerken
van verschillende bronnen en sectoren
•
Metingen (d.m.v. kalibratie)
(meteo, ruwheid, landgebruik)
Voor de bepaling van de ADW's moet-oneerscheid
gemaakt worden tussen de ADW's voor de gepasseerde
jaren (2013) en de toekomstige jaren (2015-2030). In Tabel 7 is een overzicht gegeven van de gebruikte emissiegegevens
en ruimtelijke verdeling voor de
bepaling van de ADW's voor het jaar 2013 (vastgesteld in 2014) voor de categorieën bedrijven en landbouw en buitenlandse bronnen. In beginsel is de datum van verlening van de in geschil zijnde Nbw-vergunning bepalend voor de vraag welke andere projecten dan wel àctiviteiten als een onzekere toekomstige gebeurtenis zijn aan te merken, tenzij een besluit op bezwaar is genomen. In dat geval geldt de het tijdstip van besluit op bezwaar als referentiedatum.
25
W milieu-advies
25
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
& Lieftinghsbroek
Tabel 7: Emissiegegevens en ruimtelijke verdeling bedrijven en buitenland voor de bepaling van de ADW's (GDN) voor 2013 (vastgesteld 2014) Sector Rapportageplichtige
Emissies afkomstig
Jaartal
ruimtelijke verdeling
van
emissies
gebaseerd op
eMJV's
2012
Emissieregistratie
CBS gegevens obv
2012
o.a. CBS
2009-2012
April2012
GIAB (2012)
sitie)
European emission
x
2012
bedrijven
Kalibratie
Meteorologie
obv LML
2013
2013 en LML
niet-rapportage olichtice bedrilven
enercieverbruik
veehouderijen
Landbouwtellingen
(> 3.000
SO)
(natte depo-
icm emissiekentallen en staltypen
buitenlandse
EM EP-em issiedata
bronnen
2011
data base (2005)
In Tabel 8 is een overzicht toekomstige buitenlandse
gegeven
jaren 2015-2030
van de gebruikte
(vastgesteld
emissiegegevens
en ruimtelijke
in 2014) voor de categorieën
bedrijven
verdeling
voor de
en landbouwen
bronnen.
Tabel 8: Emissiegegevens en ruimtelijke verdeling bedrijven en buitenland voor de bepaling van de ADW's (GDN) voor 2015-2030 (vastgesteld 2014) Sector
Emissies afkomstig van
ruimtelijke verdeling
Kalibratie
Meteorologie 1995-2004
gebaseerd op Rapportageplichtige
Emissies kolom 2 tabel 1 + 2,5%
Emissieregistratie
obv LML
bedrijven
(gem.)26 groei per jaar + vaststaand
2012
2008-2012
beleid + vooroenomen
beleid.
niet-rapportage
Emissies kolom 2 tabel 1 + 2,5%
plichtige bedrijven
(qern.)" groei per jaar + vaststaand beleid + voorgenomen
veehouderijen
beleid.
Emissies kolom 2 tabel 1 + 2,5%
(geml
GIAB (2012)
groei per jaar + vaststaand
beleid + vooreenomen
beleid.
buitenlandse bron-
2015-2020:
nen
doen aan emissieplafond Gotenburg 2030:
o.a. CBS
interpolatie
o.b.v. volherz.
European emission
x
data base (2005)
protocol
IIASA-proiecties
2. Hoe stelt RIVM de totale AOW vast? Op basis van welke emissies uit de landbouwen welke bronnen worden hiervoor gebruikt ("meitellingen", vergunde N(stikstof)-emissies in de Wabo/Wm-vergunning of de Nbw-vergunning)? Daarbij gaat het o.a. om de vraag op welke wijze de volgende inrichtingen zijn/worden verwerkt in de AOW: • bedrijven (dus niet alleen veehouderijen) die geen Nbw-vergunning hebben maar wel een Wmvergunning en allanger in bedrijf zijn? • bedrijven die beide vergunningen hebben maar slechts gedeeltelijk bezet zijn? • Generaal pardon van het PAS voor een categorie van bedrijven?
26Het model gebruikt sectorspecifieke groeicijfers, gebaseerd op een gemiddelde economische groei van 2,5% per jaar. In de rapportage behorend bij de GDN-kaarten worden de sectorspecifieke groeipercentages echter niet verantwoord.
W
m Ui~l.!-::é!~vie5
26
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
& Lieftinghsbroek
Beantwoording ADW's voor gepasseerde jaren worden vastgesteld op basis van emissiegegevens uit eMJV's (2012), meitellingen veehouderijen (april 2012) en algemene cijfers voor niet rapportage plichtige bedrijven en sectoren (bijv. CBS cijfers). Maximaal toegestane emissies/dieraantallen op basis WmlWabo of Nbwvergunningen spelen hierin geen rol. Ook bedrijven die bijv. geen Nbw-vergunning hebben komen via de meitelling wel in de ADW's terecht. Een evt. toekomstig generaal pardon (verlenen van Nbw vergunningen ambtshalve op basis van eerder verleende omgevings-/milieuvergunningen) in het kader van de PAS kan mogelijk effecten hebben op toekomstige emissie-inschattingen wanneer in de vigerende omgevings/milieuvergunningen nog veelonbenutte ruimte zit. Dit kan nog worden versterkt door de afschaffing van de melkquota in 2015. In dat geval zullen de geprognosticeerde ADW's voor 2015 en latere jaren verder waarschijnlijk te laag zijn. Tot slot wordt opgemerkt dat ADW's worden bepaald voor kilometervakken van 1x1 km en de emissies van ammoniak worden ingevoerd op basis van een emissie in een kilometervak van 1x1 kilometer. Dit betekent dat er lokaal veel hogere deposities kunnen optreden dan berekend. Dit kan bijvoorbeeld het geval zijn wanneer een veehouderij op zeer korte afstand is gelegen van het betreffende Natura 2000 gebied (bijv.200 meter). De werkelijke deposities worden in dat geval in de ADW's onderschat. 3. Is de veronderstelling van de Afdeling juist dat de gevolgen van andere projecten waarvoor een Nbwvergunning is verleend ten tijde van het nemen van het bestreden besluit en die ook reeds zijn uitgevoerd dan wel bestaande activiteiten waarvoor geen Nbw-vergunning benodigd is, in de meeste geval/en kunnen worden geacht in de achtergronddepositie te zijn verdisconteerd en derhalve in beginsel niet meer afzonderlijk in de beoordeling van de cumulatieve effecten hoeven te worden betrokken? Beantwoording Nieuwe of gewijzigde activiteiten van rapportageplichtige bedrijven die na 2012 hebben geleid tot wijziging van emissies zijn niet verwerkt in de achtergronddeposities voor 2014 en 2015-2030. Dit geldt ook voor veehouderijen die na 1 april2012 hun veestapel hebben uitgebreid/gewijzigd en wijzigingen aan of oprichting van buitenlandse bedrijven na 1januari 2012. De enige wijze waarop met evt. uitbreiding/wijziging rekening is gehouden is door toepassing van een algemeen sectoraal groeicijfer in combinatie met maatregelen gebaseerd op vaststaand en voorgenomen beleid. De veronderstelling van de Afdeling, dat uitgevoerde projecten waarvoor een Nbw-vergunning is verleend ten tijde van het nemen van een besluit zijn verwerkt in de ADW's, is alleen juist voor zover die projecten zijn verwerkt in de cijfers van de Emissieregistratie. Voor de ADW's die in 2014 zijn vastgesteld voor 2013 (gepasseerd jaar) en 2015-2030 (toekomstige jaren) geldt dit voor uitgevoerde projecten van voor 1januari 2013 (rapporterende industriële bedrijven), van voor 1 april2012 (veehouderijen) en van voor 1 januari 2012 (buitenlandse bronnen). Uitgevoerde of deels uitgevoerde projecten na die datum zijn niet verwerkt in de ADW's zoals die in 2014 zijn vastgesteld. Alleen door toepassing van een generiek groeipercentage per sector (i.c.m. toepassing van maatregelen) is in impliciete zin rekening gehouden met een zekere mate van groei. 4.
Welke deposities zijn vergund voor de Natura 2000 gebieden Drouwenerzand en Lieftinghsbroek op het moment van beslissing op bezwaar (2 oktober 2014), maar nog niet in de achtergronddepositie opgenomen?
Beantwoording De volgende emissies kunnen geacht worden te zijn verwerkt in de ADW's zoals deze in 2014 door het RIVM 27
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
& Lieftinghsbroek
zijn gepubliceerd: • Emissies van voehouderijen op basis van hat aantal gehouden dieren zoals deze blijken uit de meitelling van 2012 (telmoment 1 apriI2012); • Emissies van rapporterende bedrijven (emissies over 2012); • Buitenlandse emissie (over het jaar 2011). Op basis van een inventarisatie van besluiten die zijn genomen na de genoemde data en inschattingen omtrent onbenutte vergunde emissies/deposities kan de volgende tabel worden samengesteld, voor wat betreft emissies en bijbehorende deposities die niet zijn opgenomen in de ADW's zoals deze in 2014 door het RIVM zijn gepubliceerd: Tabel 9: Inschatting van vergunde deposities die niet zijn ooaenomen in de ADW's (vastgesteld in 2014)
N-depositie in mol/ha/jr Drouwenerzand
Vergunde
Inschatting
Inschatting
uitbreiding
niet gebruikt
sinds 1-4-
deel van de
2012
Nbw vergun-
(ex RWE)
ningen
5,5
11,328
Buitenlandse
Correctie
Totale ver-
onbenutte
bijdragen
economische
gunde de-
ruimte be-
(sinds 1-1-
positie niet
staand gebruik
2012
groei ADW's (zie bijl. 4)27
niet nader on-
_ 3,429
224
_2,828
> 60
verwerkt in deADW's
210,7
derzocht Lieftinghsbroek
2,230
0,15
60,431
geen exacte gegevens voorhanden, naar verwachting wel sionìñcant.
De uitkomsten zijn in de navolgende figuur gevisualiseerd (Figuur 8). Ondanks de beperkte gegevens die voorhanden waren geeft bovenstaande tabel een goed beeld van de orde van grootte van de omvang van de vergunde/toegestane stikstofemissies en -deposities, die niet zijn opgenomen in de ADW's en derhalve in een cumulatietoets beoordeeld hadden moeten worden".
27De omvang van de correctie voor economisch groei is afhankelijk van hetjaar waarvoor de ADW's worden berekend. Hier is uitgegaan van de correctiefactor voor 2015, te weten 3,4 (2*1,7) mol/ha/jr voor Drouwenerzand en 2,8 (2*1,4) mol/ha/jr voor Lieftinghsbroek. 28 Voor een betere inschatting zijn de meitellingen opgevraagd van die bedrijven waarvoor een vergunning is verleend voor een stikstofdepositie van 1,0 mol/ha/jr of meer op dit gebied (zie bijlage 5). Ten tijde van de afronding van dit onderzoek waren deze gegevens nog niet beschikbaar 29Economische groei kan zich vertalen zowel in vermindering van leegstand (betere benutting van stalcapaciteit) als ook in feitelijke uitbreidingen waarvoor een nieuwe Nbw-vergunning wordt aangevraagd. 30Gebaseerd op enkele beoordelingen van de provincie Groningen n.a.v. verzoek om beoordeling Nbw-vergunningplicht met als uitkomst dat er geen Nbw-vergunning nodig is. 31Op basis van verwacht ongebruikt deel van omgevings-/milieuvergunning of melding op basis van 'bestaand gebruik' binnen 3 km vanaf Lieftinghsbroek 32Voor Lieftinghsbroek kan de totale niet beschouwde depositie van minimaal 60 mol/ha/jr mogelijk nog groter zijn vanwege het feit dat voor de inschatting van de 'onbenutte ruimte' alleen veehouderijen in een straal van 3 km rondom het gebied zijn beschouwd.
W
m ilieu-_ª9vies
28
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
& Lieftinghsbroek
2.100 2.000 Correctie economische groei 1.900 Niet
;g 1.800
• Buitenlandse bijdragen (sinds 1-12012), inschatting
verwerkt
!ti .J::.
in deADW
.........
'O 1.700 E
-
.~ 1.600 'iii o c.. ~ 1.500
• Onbenutte ruimte bestaand gebruik !.,_
Niet gebruikt deel van de Nbw vergunningen
• Vergunde uitbreiding sinds 1-42012
1.400
• ADW 2015 1.300 1.200 Lieftinghsbroek
Drouwenerzand
Figuur 8, Visualisatie omvang vergunde depositie in relatie tot ADW 2015
4.2 Eindconclusie Is ten aanzien van de Natura 2000-gebieden Drouwenerzand en Lieftinghsbroek terecht uitgegaan van de vooronderstelling dat er geen andere stikstofbronnen zijn die beoordeeld hadden moeten worden in de cumulatieve toetsing? Op grond van de uitgevoerde analyse kan worden geconcludeerd dat er ruim 200 mol/ha/jr stikstofdepositie voor Drouwenerzand en meer dan 60 mol/ha/jr voor Lieftingsbroek is vergund/toegestaan, wat niet is opgenomen in de achtergronddepositiewaarden. Een groot deel van deze depositie is afkomstig van gedeeltelijk gerealiseerde (vergunde) projecten ten gevolge van leegstand of onbenutte ruimte in vergunningen of meldingen. Nu deze toename en mogelijke toename van depositie niet is verdisconteerd in de achtergronddepositiewaarden, had deze in de cumulatietoets betrokken moeten worden. In de door RWE ingediende passende beoordelingen voor de genoemde gebieden is dit niet gebeurd. De rapporten zijn op dit punt dan ook onvolledig. Voor Drouwenerzand zijn in de periode 1 april 2012 - 2 oktober 2014 43 Nbw-vergunningen verleend die in een cumulatietoets betrokken hadden moeten worden. Voor Lieftinghsbroek gaat het om verschillende bedrijven met een significante toename van depositie waarvoor de Provincie Groningen het niet nodig achtte een Nbw vergunning af te geven, maar die sinds 1 april2012 wel zijn vergund/toegestaan. Daarnaast zijn er sinds 1-1-2012 in Duitsland verschillende vergunningen afgegeven voor nieuwvestiging of uitbreiding van veehouderijen die naar verwachting een relevante depositie hebben op Lieftinghsbroek en derhalve ook betrokken hadden moeten worden in de cumulatietoets.
w m m~_U-ª9vies
..
.
29
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
Bijlage 1: Factsheet emissiegegevens
& Lieftinghsbroek
ADW's 2013
http://www.rivm.nl/Documenten_en_publicaties/Wetenschappelijk/Kaarten/Milieu_Leefomgeving/GDN_depos itiekaartbestanden
E~ i1i~~-advies
30
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
& Lieftinghsbroek
FartSheet Be1:R!lt
~
:Kaart depD_ntDt_2013 !Depooitie ItotaaJ siIWt,of in 2613 in Nederland
Bron
~utmorV~ndheiden
Milian
12111L'JaaIt ~014
Jaar Sc.en.año
2013 FdetipLe mml:imdigheden
Clompo.ßeat
y,otaaJ snbtaf
Keugatal
Totale ~e moJf(ha.f¡ê1aq
~
CM' ldroog+ ~
~heid
VIl!!nÏe
Pmjed:
prodr.u:tie 1402 CON-laarten tz;ie B. doc.2}
~ c_,~ WaamemiDgen Model Meltemohlgie Emmie Mededaud
NH! coru:eobatiJe van 2013, natte depooitie van Na. van 2.009-2012 QJlS.wp:\t.2 twDrbeschrijvimg zie R. doc.ll lOU :mIZ. emmes,. bn:lS EEIlmìmeregmrati~(F.mi:uIie RxploS rr.d.d.
december26131.~emislies 2DU. emmet, 1m:m: iBMHP Webdilb IhltP=Ijwehdab.emep.int; d.d. deS mmber'lG13J
~
Idlmi: I:1ijS llllWgvoor OD~e bnMmeu op batis van het ve:rxhil VDIX tIS een~en bl!S kkendeNl{j-Couamtraties voor2D13 ~·ia OJ0r51!. plua Illlet'Il'e'fXhi!llu.3S nngemeten en beS kende natte depI:mtie van NH~(gemiílildeld _ de jaJI!!'D ~ .metingen \'all 2013 in I.ML Diet be:!chilibaar), ¡phu eeR b.ij'telling roer achteJg;rond van NOt.
~= ~-droog
= iNHi.~dmog.2)1)12) • 111 f - l) +
mlt-nat = 14 + Ne>rmClOg=25 -Ifli1~-nat = 25
Mot
= NBJdmog) + ~m:Jnat}+ NOy{droogl + NO,,(nat) + bijtelling
I'm:tien de \Vit
~wnmerl-
dan O ia dm
depo_ntOot_201J.ap3 1.0 4-4)3·2014
da1wn
Geogl'ëlÚKh gebied
~ .1Il.~ DoœmeD;t.iÍti¡e L
Ilt'D!reDge opmerlì:iDgen
w
m ill~y:ªdvies
31
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
Bijlage 2: Factsheet emissiegegevens
& Lieftinghsbroek
ADW's 2014-2030
http://www.rivm.nl/Documenten_en_publicatieslWetenschappelijk/Kaarten/Milieu_Leefomgeving/GDN_depos itiekaartbestanden
32
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
Fact
& Lieftinghsbroek
sheet
BetS fft
Ormd!rijving !Bron D.at.wn fact
IL . ma;;
.''111
meet
¡,aar
Kaart œpo_D.'tnt_Jlmt{faacLl402 Depoaitie totaal :lti.klrto£in2014-2010 in Nederland
~ut
WlQTV~en
lIJïlieu
121'1'laatt 2014
CoDlJlOD.E!l1t
2014-2030 Va:àtaand en wofgellamen bovemaming: mnt Totaal robin( (Nl
iC\engl!tal
Tatale liiIiklItoldepcnitie (droog
Beuheid NauWkeurigheid
moJf.lha.jiraq
$cenano
beleid. ocena:rio op bañz v.m
+ nat)
~ !B..
Verne Pmjed Maatregelen
V;;mt:rt¡a;¡md en ·voorgecnomen beleid
KEDariD op basis van oovem:aming
productie 1402 GD'N-ltaildal pe B. doc.2) V~ Ned.erland~ en
beleid
HmDpß@.Il
c.~ Waarnemingen
Model Meteo:rS oogí& ilDlime NeS :dimd
!NH~en natte depositie NH.·y¡m 2008-20 l2 :¡;ie It doe_I} meeJjaJen 1199Ji-,2O(H1 2015. 2020, 2025. 20l~ PM.u-em:ÎS;~ gebaseerd op de lteferent:ie R'aming (7lÏeE_ doc.31. met e.-m beperkte \IDOl" de emi.~ vaD en het eoergieakoDrd. Extra econolDiOChe groei amfmm de bovemaming, indwIief het vomgenomen Nederlandse en Europeae beteithmaaïregeIen. Zie Itdoc.2 VCJOr detail informatie.
QPS..mp4.U tyoor beechrijl."Íng
"meer
2815, Lineaire mtHpolatie van ,;un l It dod'. 202O·IPMl.5·elmuies c.~
CEMEP 2011
emilIsies)en 2020
fzie
de Ia\Ï,sie v.mbet GotbeDbmg protocol.
2625 en 20:30 PM;u·emilIxiM v.an TSl\PI ¡;apport ¡RAliI\,2t)I3}
Id 8rnì" Bijtelling v.OO!! on1lm!kende bJonnen op ba:illl van.het 1o'@.J1ICÒÙ over 2008-2012 tw.._ gemeten en beS l.eade NH,_
Bijtelling = .N'Hoc-droog = NH,jdmog, 201:2tt! • ~lit - l) + NH¡.-nat =64 + NOw-d:roog = 2!i + NO"nat=25 Ntot NH..~droog:¡+ NH..~D.at}+ N0yfmoog. + NO~at}
=
+ bi}teIIing
Indien de waan:}e van NHxtrota;a1l in een gridciid kleiner dan Ois dm. wmdt de waarde indeze cel op O gt;zeL Baverk:iDg
2_
ißestancJñnfmmiltiie File
iRiele"asel1umma-/-
Kaarten ,."an~ggende jan!n inde periode 2014--2030z!jn \lí!Ikregan door lineaire interpolatie ~n 2012, 2015, 2620, 2025 20:30 lallen lange tenniin meteorologiel_
al
depo_8tOt_ßBiljaaTLI402.aps l_O 4-(}3clO14
33
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
Bijlage 3: Inventarisatie
w m m~JI_:advies
& Lieftinghsbroek
verleende Nbw-vergunningen
provincie
Drenthe
34
Cumulatietoets
Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
& Lieftinghsbroek
Drouwenerzand Inrichting
datum be-
aanvraag voor
sluit
hoeveelheid en type
afstand tot
Vergunde
ree-
Gereall-
vee
ürouwener-
depositie
lafname·
seerd op 2-
zand (km)
Drouwe-
t.o.v. be-
10-2014?
nerzand
staand
nietldeels/v
(mol/ha/jr)
olledig
verg.lpubl. datum W. v.d. Ven, Nieuwe Dijk
24-9-20147
2 in Gasselternijveen
het in werking heb-
200 Melk- en kalfkoeien
ben en uitbreiden
140 Jongvee
2,2
1,0
opm
Vergund door toepas-
O
sing saldering met 1
van een melkrund-
ander bedrijf
veehouderij W. Beulink, Numero
23-9-2014
Dertien 6c in Veendam
voor het in werking
7A58 vleesvarkens
12
0,4
Het bedrijf
O
van W.
hebben en wijzigen
Beulink wil uitsluitend
van een varkens-
vleesvarkens gaan houden in een gewij-
houderij
zigd stalsysteem Maatschap J.G., A. Nij-
voor het in werking
140 melk- en kalfkoeien
boer, Hunzeweg 44,
hebben van een
42jongvee
9657 PD Nieuw-
melkrundveehoude-
Annerveen
rij
G. Warringa Heetlagen-
16-7-2014
25-9-2013
dijk
12
0,1
Vergund door toepassing
O
saldering met 2-tal andere bedrijven
verplaatsen van een
100 melkvee
melkrundveehoude-
68jongvee
8
0,2
0,1
vergund obv Beleidsregel
I
I
rij
Groenmanifest, drempelwaarde 0,5% KDW Toename N emissie onbekend, aanname 0,1
E~
ili_eu-ag_yieJL_._ .__ .
35
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
Inrichting
datum be-
aanvraag voor
sluit
& Lieftinghsbroek
hoeveelheid en type vee
verg.lpubl.
afstand tot
Vergunde
roe-
Gereall-
Drouwener·
depositie
lafname
seerd op 2-
zand (km)
Drouwe-
t.o.v. be-
10-2014?
nerzand
staand
nietldeels/v
(mol/ha/jr)
olledig
datum V.O.F. Van de Scheur
26-9-2013
3,7
a
1,1
opm
vergund obv Beleidsregel
voor het in werking
wijzigingen van de vee-
Strengenweg 3 in Bor-
hebben en wijzigen
stapel van 451 vleeskal-
Groenmanifest, drem-
ger.
van een vleeskalve-
veren naar 620 vleeskal-
pelwaarde 0,5% KDW
renhouderij,
veren. Het houden van 20 paar-
geen exacte gegevens
den blijft onveranderd en
over toename, veronder-
de 60 stuks overig rund-
stelling geen toename
vee en 145 stuks jongvee
obv aantal beesten
worden afgestoten in de nieuwe situatie. JAM. Mentink, Bosje 2
26-9-2013
in Gieterveen.
7
1,0
0,4
vergund obv Beleidsregel
voor het in werking
De uitbreiding bestaat uit
hebben en uitbrei-
het verlengen van de
Groenmanifest. drem-
den van een melk-
bestaande
pelwaarde 0,5% KDW
rundveehouderij
ligboxenstal, waardoor de
NB 17 km van N2000
veestapel uit kan breiden
Lieftinghsbroek
van 259 melkkoeien en 66 stuks jongvee naar
Veronderstelde toename
466 stuks melkkoeien, 80
N emissie: 70%
stuks jongvee en 4 paarden. Maatschap Vos L. en P.
25-9-2013
voor het in werking
490 melk- en kalfkoeien,
11
a
0,5
incl. bestaand, vergund
en Vos-Venema T.H.,
hebben van een
302 vrouwelijk jongvee,
obv Beleidsregel Groen-
Zuiderdiep 328 in Twee-
melkrundveehoude-
20 fokstieren, 66 vlees-
manifest, drempelwaarde
de Exloërmond
rij
stieren en 22 vleeskalve-
0,5% KDW
ren.
E~
ilieu-açfviEl~L
.....
36
Cumulatietoets
Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand & Lieftinghsbroek
Inrichting
datum be-
aanvraag voor
hoeveelheid en type vee
sluit verg./publ.
afstand tot
Vergunde
Drouwenerzand (km)
datum B. Boxen, Bosweg ia in
22-8-2013
Eeserveen
voor het in werking hebben en uitbrei-
het houden van 240
den van een melk-
stuks melkvee en
rundveehouderij
G. Driessen, Lipskerweg
8-8-2013
voor het in werking
1, 9684 TL Finsterwolde
De uitbreiding bestaat uit
8
Toe-
Gereali-
depositie
/afname
seerd op 2-
Drouwe-
t.o.v. be-
10-2014?
nerzand
staand
nietldeels/v
(mol/ha/jr)
olledig
0,8
opm
incl. bestaand, vergund
0,4
obv Beleidsregel Groen-
I
manifest, drempelwaarde
170 stuks jongvee, te-
0,5% KDW
genover de huidige situatie van 125 stuks melk-
Veronderstelde toename
vee en 100 stuks ionqvee
N emissie: 80%
9585 vleesvarkens.
33
0,2
°
bestaand gebruik
16
0,1
0,1
vergund obv Beleidsregel
hebben van een varkenshouderij
Maatschap Boode Ach-
oprichten van een
200 melkkoeien en 97
terdiep 26, Nieuw-
veehouderij
stuks jongvee
Groenmanifest, drernpelwaarde 0,5% KDW
Weerdinqe Maatschap Brands-
9-7-2013
Weggemans Dongelsdijk
Maatschap JA en J.W.
3-7-2013
Dekker en J. DekkerEmmens, Torenweg 2,
incl. bestaand, vergund
0,1
van 60 melkkoeien naar
veestapel
200 melkkoeien en 19
obv Beleidsregel Groen-
stuks jongvee in plaats
manifest, drempelwaarde
van 40 stuks jongvee.
0,5% KDW
2, 9451 RG Rolde vergunning voor
198 Melk- en kalfkoeien
bestaande veehouderij
136 Vrouwelijk jongvee < 2 jaar
nieuwvestiging van
8.960 vleesvarkens
9
0,2
vergroten van de
9
0,1
°
35
0,2
0,2
bestaand
9463 TR Eext. G. Driessen, Carel Co-
3-7-2013
enraadpolder 1, 9684 TS
een vleesvarkens-
I
Finsterwolde.
houderij
I
w
Emilieu-açf_Yl~_;L__
_
37
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
Inrichting
datum be-
aanvraag voor
sluit
& Lieftinghsbroek
hoeveelheid en type vee
verg.lpubl.
afstand tot
Vergunde
Toe-
Gereali-
Drouwener-
depositie
lafname
seerd op 2-
zand (km)
Drouwe-
t.o.v. be-
10-2014?
nerzand
staand
nieUdeels/v
(mol/ha/jr)
olledig
datum G. Driessen Reiderwol-
3-7-2013
het in werking heb-
vergroten tot 16.248
derpolder 1, 9684 TK
ben en uitbreiden
varkens.
Finsterwolde.
van een varkens-
geweigerd.
houderij,
Omvang bestaand niet
33
0,1
opm
0,4
gemeente Oldambt heeft omgevingsvergunning
bekend (veronderst. 50%) het in werking heb-
vergroten van het aantal
gerzijtak 8, 7874 TB
Maatschap Oving, Bor-
ben en uitbreiden
scharrelkippen
Toename obv toename
Odoornerveen.
van een pluimvee-
van 46.250 naar 60.000
aantal dieren
houderij
stuks
G. Holtmanns Exloër-
2-7-2013
26-6-2013
veen 14,
9574 PA Exloërveen. VOF Kuikenmesterij
25-6-2013
Haan, Vledders 44, 7831 VA Nieuw-Weerdinge.
het in werking heb-
uitbreiding zeugentak,
ben en wijzigen van
aandeel vleesvarkens
een varkenshoude-
neemt noemenswaardig
rij,
af
voor het in werking
215.000
hebben en uitbrei-
vleeskuikens.
11
7
0,3
1,3
-0,5
0,4
incl. bestaand
afname t.o.v. bestaand (0,9 mol/ha/jr)
15
0,2
0,4
incl. bestaand, omvang bestaand niet bekend
den van een pluim-
Toename N emissie:
veehouderij
50% (verondersteld)
het in werking heb-
uitbreiding naar 628
ben en uitbreiden
stuks melkvee
Het betreft h.er plaatsen van een extra
9515 PN Gasselternij-
van een melkrund-
en 224 stuks jongvee
ligboxenstal
veenschemond.
veehouderij
mogelijk is.
J.H. Dekker, Gasselterboerveenschemond 17,
11-6-2013
7
1,7
0,85
incl. bestaand, omvang bestaand niet bekend Toename N emissie: 50% (verondersteld)
w EmilieU-aºVj~ª __
38
Cumu/atietoets Passende Beoorde/ing RWE Drouwenerzand
Inrichting
datum be-
aanvraag voor
sluit
& Lieftinghsbroek
hoeveelheid en type
afstand tot
Vergunde
Toe-
Gereali-
vee
Drouwener-
depositie
/afname
seerd op 2-
zand (km)
Drouwe-
t.o.v. be-
10-2014?
nerzand
staand
nietldeels/v
(mol/ha/jr)
olledig
6,4
-0,2
verg.lpubl. datum Maatschap Kruit, Gas-
22-5-2013
het in werking heb-
De wijziging bestaat uit
selterboerveensche-
ben en wijzigen van
het bouwen van
mond 4, 9515 PN Gas-
een pluimveehou-
nieuwe stallen, nadat de
serltemijveenschemond.
derij
vorige door brand ver-
7
opm
Vermindering t.o.v. bestaand (6,6 mol/ha/jr) I
I
woest waren. Bij één stal wordt een emissiearmer staltype toeoepast. het uitbreiden en
De uitbreiding en wijzi-
Barteids 1e Exloërmond
Maatschap G. en J.
11-4-2013
wijzigen van een
ging bestaan uit het
82, 9573 PD 1e Exlo-
pluimveehouderij
omschakelen van 26.000
ermond.
10
0,6
0,6
Inclusief bestaand. obv Efactor vleeskuik
I
0,035 en scharrel 0,01
scharrelkippen naar 150.000 vleeskuikens.
Jansen PVA BV, Weer-
12-4-2013
het in werking heb-
De uitbreiding en wijzi-
17
0,15
0,3
Inclusief bestaand.
dingermarke 24 in
ben en uitbreiden
ging bestaan uit het bou-
Geen gegevens be-
Nieuw-Weerdinge
van een pluim- en
wen
staand. Toename N
melkveehouderij
van twee nieuwe stallen
emissie: 50% (verouderI
en het wijzigen van de
I
huidige stal, zodat in totaal 1 12.000 vleeskulkens en 200 zoogkoeien gehouden kunnen worden
w
Em ilieu-:-élºy_i.~§__.....
39
steld)
Cumulatietoets
Passende Beoordeling RWE Orouwenerzand
Inrichting
datum be-
aanvraag voor
sluit
& Lieftinghsbroek
hoeveelheid en type
afstand tot
Vergunde
Toe-
Gereali-
vee
Drouwener-
depositie
lafname
seerd op 2-
zand (km)
Drouwe-
t.o.v. be-
10-2014?
nerzand
staand
nietldeels/v
(mol/ha/jr)
olledig
10
0,4
O
6
2,2
O
verg.lpubl. datum W. Beulink, Numero
10-4-2013
voor het in werking
Kraamzeugen 105
Dertien 6c, 9644 TV,
hebben van een
Veendam
varkenshouderij
Guste en dragende zeugen 284
opm
bestaand
Gespeende biggen 1.284 Vleesvarkens 2.880 Maatschap L.P. en J.R.
28-3-2013
het uitbreiden en
Beijering en L. Beijering-
wijzigen van een
Hollander Koestukken-
pluimveehouderij
Vergroting van het aantal
incl. bestaand, verondersteld dat door toepassing
vleeskuikens van 90.000 naar 168.000 dieren en
emissiearm stalsysteem
weg 4, 9443 TP Schoon-
het toepassen van een
er geen toename plaats-
loo
emissiearm stalsysteem
vindt van N emissie
in alle stallen. R.EA Feddema, Stren-
25-2-2013
het in werking heb-
Leghennen 30.000
genweg 7, 9531 TE
ben en wijzigen van
Vleeseenden 16.200
Borger
een pluimveehou-
4
3,5
-0,2
bestaand 3,7 mol/ha/jr
8
0,1
-0,1
bestaand 0,2
derij JW. Haikens, Hoge-
21-2-2013
het in werking heb-
Volwassen paarden 65
veldweg 3, 9447 TW
ben van een ge-
Paarden in opfok <3 jaar
Papenvoort
combineerd bedrijf
35
met (opfok)paarden
Vrouwelijk jongvee < 2
en vrouwelijk jong-
jaar 15
vee
~W
m ilieu-aº~L~JL__ o
•••••••
40 _ •••••
_._
•••
Cumulatietoets
Passende Beoordeling RWE Orouwenerzand
Inrichting
datum be-
aanvraag voor
& Lieftinghsbroek
hoeveelheid en type vee
sluit verg./publ.
afstand tot
Vergunde
Toe·
Gereali·
Drouwener-
depositie
/afname
seerd op 2-
zand (km)
ürouwe-
t.o.v. be-
10-2014?
nerzand
staand
nietldeels/v
(mollha/jr)
olledig
datum het in werking heb-
Melk- en kalfkoeien 50
Amerweg 65, 9444 TG
ben van een melk-
Melk- en kalfkoeien 80
Grolloo
rundveehouderij
Vrouwelijk jongvee < 2
Maatschap Steenblik,
13-2-2013
opm
9
0,2
O
bestaand
9
2,1
-0,3
Voor de aanvangsfase
jaar 77 het in werking heb-
Het betreft feitelijk een
derdeweg Zuid, sectie R,
ben van een pluim-
verplaatsing vanuit een
nummers 1666 en 1667,
veehouderij
viertal locaties (Zuider-
Jansen PVA BV, Twee-
18-12-2012
Nieuw-Buinen.
Bestaand 2,4 mol/ha/jr
diep 14a en 102, Eerste
Volgens de planning
Exloërmond 86 en
zullen de stallen op de
Noorderdiep 101, alle-
locatie Tweederdeweg-
maal in Nieuw-Buinen).
Zuid in het derde kwar-
De verpiaatsing zal gefa-
taal van 2014 in gebruik
seerd plaatsvinden en in
I
het 3" kwartaal van 2019 zijn
stallen op de bestaande locaties zijn aangepast
zullen op het nieuwe
aan de eisen van het
bedrijf 300.000 vleeskui-
Besluit huisvesting.
worden gehuisvest. De bedrijven op de vier ge-
I
noemde adressen zullen
I
dan zijn opgeheven.
w
._ _._._
die tijd zullen ook de
gerealiseerd. Uiteindelijk
kens
Em ilieu-ac:btl~§..
worden genomen. Tegen
41
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
Inrichting
datum be-
aanvraag voor
& Lieftinghsbroek
hoeveelheid en type vee
sluit verg.lpubl.
afstand tot
Vergunde
Toe-
Gereali-
Drouwener-
depositie
lafname
seerd op 2-
zand (km)
Drouwe-
t.o.v. be-
10-2014?
nerzand
staand
nietldeels/v
(mol/ha/jr)
olledig
datum het uitbreiden van
De uitbreiding bestaat uit
B, Noordzijde 11, 7881
een melkveehoude-
het verlengen van de
NS Emmer-
rij
J. Snuverink aan Kanaal
4-12-2012
Compascuum
21
0,05
0,1
opm
incl. bestaand
ligboxenstal en een uit-
Geen gegevens be-
breiding van de veesta-
staand. Toename N
pel. Er zullen 140 stuks
emissie: 50% (veronder-
melkvee en 100 stuks
steld)
jongvee oehouden worden. Maatschap Lohuis IJs-
27-11-2012
spoonrueg 16,7814 XA Emmen
18
0,1
0,2
incl. bestaand
het in werking heb-
De uitbreiding bestaat uit
ben en uitbreiden
het vergroten van de
Geen gegevens be-
van een melkrund-
bestaande ligboxenstal
staand. Toename N
veehoud
waarna er in totaal 270
emissie: 50% (veronder-
melkkoeien en 138 stuks
steld)
vrouwelijk jongvee worden oehouden Maatschap Slocts-
20-11-2014
Dekker Spijkerboorsdijk
het uitbreiden van
De uitbreiding bestaat uit
een melkveebedrijf
de bouw van een nieuwe
11
0,1
0,2
N emissie 72~o
traditionele
14,9468 TB Annen
stal en het vergroten van de veestapel naar 200 melkkoeien en 140 stuks vrouwelijk ionovee.
w
Emil_i_~U-aºyj~ª___
__ .
incl. bestaand. Toename
42
Cumulatietoets
Passende Beoordeling
Inrichting
datum be-
RWE Drouwenerzand & Lieftinghsbroek
aanvraag voor
hoeveelheid en type vee
sluit verg.lpubl.
afstand tot
Vergunde
Toe·
Gereali·
Drouwener-
depositie
/afname
seerd op 2-
zand (km)
Drouwe-
t.o.v. be-
10-2014?
nerzand
staand
nietldeels/v
(mol/ha/jr)
olledig
datum het uitbreiden van
De uitbreiding bestaat uit
Noordzijde 23a, 7874 TJ
een melkrundvee-
het bouwen van een
Odoornerveen.
houderij
nieuwe jongveestal,
N.J. Spinhoven aan
8-11-2012
12
0,1
opm
ong. gelijk aan bestaand.
O
I
zodat het bedrijf 80 melkkoeien en 70 stuks jongvee kan houden Maatschap Tienkamp
30-10-2012
het uitbreiden van
Melk- en kalfkoeien 137
aan Stationsstraat 38,
een agrarisch be-
Vrouwelijk jongvee < 2
9463 TJ Eext
drijf met melkrund-
jaar 63
6
0,3
Toename N emissie 36% I
I
vee en bijbehorend ìonovee A.J. Kelder Valtherblok-
4-9-2012
inel. bestaand
0,1
het uitbreiden van
171 melkkoeien
ken Zuid 10, 7876 TR
een melkveehoude-
114 jongvee
Valthermond
rij,
13
0,2
0,1
incl. bestaand Geen gegevens bestaand. Toename N emissie: 50% (verondersteld)
het verplaatsen en
150 melkkoeien
der Meer, Zuidelijke
uitbreiden van een
108jongvee
Tweederdeweg 21,9521 LA Nieuw-Buinen
melkveehouderij
Maatschap F. en W. van
24-8-2012
7
0,1
0,2
incl. bestaand Geen gegevens bestaand. Toename N emissie: 50% (verondersteld)
Maatschap Roseboom, Vorreisweg 1, 9531 TM
30-7-2012
Borger
3,5
1,8
0,9
aantal dieren neemt toe
een melkveehoude-
van 92 melkkoeien en 67
stelde toename N emis-
rij
stuks jongvee naar 197
sie: 90% obv hoev. vee.
melkkoeien en 107 stuks [onqvee
w
Em ilieu-aqy_l~§.__.
incl. bestaand. Veronder-
het uitbreiden van
43
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
Inrichting
datum be-
aanvraag voor
sluit
& Lieftinghsbroek
hoeveelheid en type vee
verg.lpubl.
afstand tot
Vergunde
Toe-
Gereali-
Drouwener-
depositie
/afname
seerd op 2-
zand (km)
Drouwe-
t.o.v. be-
10-2014?
nerzand
staand
niet/deels/v
(mol/ha/jr)
olledig
datum Fa. Exterkate-Wolthuis,
24-7-2012
Achterweg 30, 7874 TM Odoornerveen R.EA Feddema, Bor-
24-7-2012
het uitbreiden van
307 melkkoeien
een melkveehoude-
215jongvee
12
0,7
0,35
opm
incl. bestaand. Geen gegevens bestaand.
rij (bouwen van een
Toename N emissie:
lioboxenstal)
50% (verondersteld)
het wijzigen van
van 39.900 naar 78.000
gerveldweg 40, 9534 TE
een pluimveehou-
leghennen
Westdorp
derij
a
6
Geen toename van emissie t.g.v. toepassing emissie-arm stalsyteem Vergunde depositie onbekend
29-6-2012
Maatschap R. Ebbinge
het uitbreiden van
114 melkvee
en W.A. Ebbinge-
een melkveehoude-
90jongvee
Oostebring Amerweg 48,
rij,
9
0,2
0,1
inel. bestaand Geen gegevens bestaand. Toename N
9444 TG Grolloo
emissie: 50% (verondersteld) de vestiging van
156 melkvee
en J.H. Lensink-Jansen,
Maatschap J.H. Lensink
18-6-2012
een melkveehoude-
116jongvee
Boetseweg 61, 7895 AV
rij
19
0,1
0,1
0,7
0,5
Roswinkel VOF Jansen-Van Zand-
31-5-2012
wijk, Stengenweg 5, 9521 TE Borcer 3-4-2012
Maatschap Huizing-
het uitbreiden van een melkveehouderij
250 melkkoeien 35jongvee
4
het uitbreiden van
30.000 opfokhennen
10
Tonkens Brammers-
een akkerbouwbe-
hoopstraat 41, 7859 TG,
drijf met de opfok
Eeserveen
van biologische
N emissie 183% 0,3
0,3
hennen
w
milieu-advies -_._--------_._ ..~
44 _
_ .._
.
incl. bestaand. Toename
Cumulatietoets
Passende Beoordeling
Inrichting
I
datum be-
& Lieftinghsbroek
RWE Orouwenerzand
aanvraag voor
sluit
hoeveelheid en type
afstand tot
Vergunde
Toe-
Gereali-
vee
Drouwener-
depositie
lafname
seerd op 2-
zand (km)
Drouwe-
t.o.v. be-
10-2014?
nerzand
staand
nietldeels/v
(mol/ha/jr)
olledig
verg.lpubl. datum -
VOF Jansen-Van Zand-
----
het uitbreiden van
235 melkkoeien
wijk aan de Strengenweg
een melkveehoude-
30jongvee
5,9521 TE, Borger
rij
H.J. Hesselink en O.J.E.
3-4-2012
2-4-2012
200 melkkoeien
ter Boo aan de Roswin-
een melkveehoude-
140 stuks jongvee
kelermarke O, 7895 TL,
rijbedrijf
Maatschap Brunnekreeft
I 13-2-2012
de nieuwbouw van 1199 melkvee een melkveehoude139 jongvee
3, 7858 TC in Eeserveen
rï 13-2-2012
0,4
incl. bestaand Toename N emissie t.o.v.
17
I
aan de Middenweg 1 en Maatschap Hekwolter of
0,7
bestaan 170%
het oprichten van
Roswinkel Totaal1 april2012 - 2 okt 2014
3,3
lopm
het uitbreiden van
157 melkkoeien
Hekhuis aan de Nieuwe
een melkveehoude-
81 jongvee
Schuttingskanaal OZ 10,
rij
I
0,1
I 10
18
I
0,1
31,8
I I
0,5
0,1
5,5
0,5
0,05
incl. bestaand Geen gegevens bestaand. Toename N
7895 TJ, in Roswinkel.
emissie: 50% (veroudersteld
G. Holtmanns aan de
17-1-2012
Noorderdiep 121, 9571
de bouw van een
AV in Tweede Exlo-
nieuwe zeugenstal ten behoeve van de
ermond
uitbreiding van een
w
EmilieU-aqy_i~§._.. __
zie besluit
9
-0,2
0,3
afname tov bestaand (0,5)
45
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
Inrichting
datum be-
aanvraag voor
sluit verg.lpubl.
& Lieftinghsbroek
hoeveelheid en type
afstand tot
Vergunde
Toe-
Gereali-
vee
Drouwener-
depositie
lafname
seerd op 2-
zand (km)
Drouwe-
t.o.v. be-
10-2014?
nerzand
staand
niet/deels/v
(mol/ha/jr)
olledig
0,4
-0,2
datum W. Trip en M.H. Trip-
12-1.2-2011
het uitbreiden en
Gelms aan de Eerste
aanpassen van de
Exloërmond 35, 9573 PB
bestaande pluim-
in Eerste Exloërmond Maatschap Schudde
104.500 vleeskuikens
afname tov bestaand (0,6)
veehouderii 6-10-2011
voor het uitbreiden
van 60.000 vleeskuikens
Noorderdiep 492 in Val-
van een bestaande
naar 106.666 vleeskul-
thermond.
pluimveehouderii
kens
het wijzigen van
???
de heer Martens aan de
9
opm
6-10-2011
Nieuwediep 28 te Nieu-
uw bedrijf zodat
wediep.
wordt voldaan
13
0,4
O
geen toename tov bestaand
8
0,1
???
alleen toename vermeld in besluit
aan het Besluit huisvesting Maatschap Olink-Smelt, in Valthermond,
2-9-2009
nieuwvestiging
200 melkkoeien en 140
melkveehouderij
stuks jongvee
0,2
Tevens ook verg voor Liefstingsbro€ik(0,4 mol/ha/ir)
_w m illeu-advies -
...._-------_._------
46
& Lieftinghsbroek
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
Bijlage 4: Depositietoename
t.g. v. economische
groei
Nagegaan is in welke mate een evt. toename van depositie ten gevolge van economische groei is verwerkt in de ADW's voor 2015-2030. Uit de onderstaande figuur is af te leiden dat er door economische groei een jaarlijkse toename van depositie plaatsvindt voor de: • Provincie Drenthe: 3,8 mol/ha/jr (65/17) • Provincie Groningen: 3,2 mol/ha/jr (55/17) ----_ _--_ .._._--------_._----- ------------figuur 6.4 Toename in stikStofdepositieop N.atura 2000-gebfed~nin 2030 door economísdle gro{'Ï
D
!f!~1 r~i!derlafld
•
£!.rall'arrt
GCN20]:1¡ 6Œ.2013
Oremlle F1'e!¡lf)IJ¡oo ffÏesl
Umoorg ~:oi)rd-HoI¡aM O'II...ñjss~1 I3tremt leet3100 Zuid·-Holi~nd
I
I
40
60
I
I
I
100 molj.ha..1;aa¡
Bron: "Grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland, Rapportage 2014" (RIVM, Rapport 680363002/2014, 11juni 2014)
Uit de navolgende figuur is af te leiden in welke mate veehouderijén en bedrijven bijdragen aan de totale depositie: • Landbouw Drenthe: 45% • Bedrijven Drenthe: 2% • Landbouw Groningen: 45% • Bedrijven Groningen: 2% --,----------------------_._--------------_._---_._-_.---------_._-------
Industrie
20
10
lO
10
lO
15
<5
<S
<5
<S
<5
<5
5
Energiesector
5
5
5
5
5
10
lO
Afvalverwerking
5
<5
<5
<5
5
S
Wegverkeer
85
40
40
55
75
OVerig\Ierkeer landbouw Huïshoudens
35
20
20
25
680
605
655
115 45 865
135
75
690 65
30 860 110
145
10
5 45
20
SO
10 45
15
55
80 5 4S
45
40
4&5
390
295
440
495
525
2S 110
. Raffinaderijen
HD02/Bouw
Internationale. scheepvaart . Buitenland Ammoníak: uit zee önverklaarde
5
40
40
70.
20
15
15
105
95
100
95
110
110
1655
1340
1350
1450
1770
1915
depositie
Totaal
20
-'is .
160 55 765 235
425
,~ .
.
Bron: "Grootschalige concentratie- en depositiekaarten Nederland, Rapportage 2014" (RIVM, Rapport 68036300212014, 11juni 2014)
W
m UJ~.!!--ªgvies
47
-~--~-_ .._---_ ..-
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
& Lieftinghsbroek
In de onderstaande tabel de depositietoename weergegeven op de betreffende natura 2000-gebieden t.ç.v. economische groei in de periode van 2013-2015
Natura 2000-gebied
Jaarlijkse toename stikstofdepositie t.g.v. economische groei (mol/ha/jr) Bedrijven (ex veehouderijen) Veehouderijen
Drouwenerzand
3,8*2%=0,1
3,8*45%=1,7
Lieftinqhsbroek
3,2*2%=0,1
3,2*45%=1,4
48
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
& Lieftinghsbroek
Bijlage 5: Wob verzoek meitellingen veehouderijen rondom Drouwenerzand met N-depositie meer dan 1,0 mol/ha/jr
E~ ilieu-advies
49
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
& Lieftinghsbroek
R¡jksdienst voor Ol"ir:lememerH;i Nederland
ftlJi<Sff~JIIs:t·v(!Od'
EVi MilieLI~advíe!i t).')fstIQe Hartst;ee~ 351:2 r# utrecht
arKlltrReRlliMId NiIlSi'!i"I¡jl'¡á l.raaty.:t.1. ';cl~Ul!lr: ~tt BI¡i*;t';~iÎI:~r fl>!lI&h
Sa
~tbitt-'Klll~ ~>¡¡(J;l D<: L...nl~ Wiliw,NO,nJ
(Q~.n1Oo1)~ ltV, Be$5!!t"Ä.VeJdtfJtfen - M:i
¡;;os
OnU! rl!ferl!il'litkl
DMum
: 4 deœml>@r 2014
B¢-tTeft
J
"'5aI\~e!~'fí.'t¡/;:o,¡"',];0-4 Sijla.¡¡!l!II
Mt¥àngmeve.stigíI19 Wob--ve.rzook.
HierQij beve!>tigí;;; de' ·Q!1tvang:rt va';,,¡uw versoex om atseht'iften.ven merteHingen h(!bbNI :.mt\>'
(aantailen dieren) van 12 bedl'¡jvMr ca!. '1fij Öl' 2-12-2014 H~t bGt~rt
•
So-sje 2, SS>l1 TO Gleterveen
iO
e;o.rgerzîjtak S, 7874 TB OdMme-veen
• •
GaSsell~rtxJeryoor,¡sc:hemo,.d 17, 9 S: 5 :PN Gasselte.rnlj'leenschemond G./íSS>êtterbOërY$çn!;;chemond
• •
Hollander Koe$tukk:enw~4,9443 TI"SCflo,)iìlo,.) Strengerr.veg i. 9531 "rI: SOrger NO-I}rc!erdietJ 9521 BC Nieuw-Buimm (sectie R nf ::'666 en 1667) Vonelsweg t, 9,531 Tt-' ~,orger Bor!;)eíiVèWw\;'g 4Q, 9534 Te We!>tdQfI) "" geltJK aan StreDQeJ1Weg i,95:51
ii
TE Bor~r Borgen;ie,'-stri;l3t ~S, 9449 TX ¡"'ciJìt.g~dà{-'t
• ~
roi,
Omdat WI} de belan'{,1Mbbende( 11ì zullen vraçe n orr een zienswijze ten aenz, en van l7W Vên:f)èk, kunnen wij mogelijk niet bi nfle.n de wettelijke :e rlT)'Jfl lJP UW I/~ri:¢<;'k b~,ji$sén. Oaarorn'maak Ik ze;';ettle,IGe.lìalvegebrul.: van de m0geldkheJd om de beslissing OP uw ve' loe~: te \Ierde:~er> t'l'et vier weken <
E~
i1ie_lJ~advies
50
Cumulatietoets
Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
Bijlage 6: Beantwoording statenvragen vergunningverlening veehouderijen
& Lieftinghsbroek
GS Groningen
omtrent Nbw
"
/ E~
i_li~!t:-_ªdvies
..__
51
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
vi
& Líeftinghsbroek
Î
• groningen Aan het rid van Provinciale Staten, de heer H. Mredema
. ¡ ..
Datum
Briefnummer Zaaknùmmer Behandeld door
Telefoonnummer E-mail Antwoord op Bijlage Ol1d
J
1('lt
2014-19.345J20lA7, LGW 514949 Vos R. (050') 3164518
r.vos@provi[}c~egronirtgen.nI
lrw brief
d.d. 18 apri12014
Schriftelijke vragen van Stalenftactie Groeníjnks over heì verlenen van Nbwet vergunningen aan veehouderijen ln Groningen
Geachte meneer Miooema, Hierbij sturen wij u de beantwoording op de door u gestelde vragen met betrekking tot de Natl1urb"scnerrningswet en ..,èê:houdenjenin Groningen. Vraag 1. Klopt het dal er sinds 2009 door de provincie Groningen geen enkele vergunning Nb ...¡et '5 .afgegeven VOOf sen veehouderij. zoais aangegeven op de
LU Q
ar:: LU
LU
.... ::)
ALLI
pro'Jincialewebsite? Antwoord: Er is één Verklaring vall geen bedenkingen (WGB -Nb wet) aangerlaakt plj een Omge..,ìngsw~rgunnjnggemeente Vlagtwedde, Het betrof hiElr een atname van depositie op riet N2000 gebied. Vraag 2. Zo ja, hoe kunt IJ cial verklaren, me<:!egezien de nausee aan aanvragen in andere provìncies? Antwoord: T'Bneerste dient bena{!rukt te worden .¡jat anden; dan in Drenthe en Frysìàn, d" omvang var' de stikstofproblematiek bet.angrijl<:gerínger is omdat er slechts één voor stikstofgevoelig N2000-geb,ied van geringè omvang in GrOl1ingen aanwezig is, net Lieftir.ghsbrosk. Er zijn in de laatste jaren clverse verzoeken bij ons ingedfend om een beoordeling V8rgunnil'lgplicht ingevolge de NatullrbEischermingswet. VriJwelin aUe gevallen betrof het bedrijven op qrote tot zeer gr:)te afstar.d van het Lleftinghsbroek, met m-ede daardoor een zeer gerioge to.¡;narne oc het ~J2000 gebit;:d Derhalve was er geen sprake van enl-Qeffect op de instandhal1díngsdo~lsteU"lgen. Deze verzoeken zijn met een bestuurlijk rechtsoorceel door he\ ons afgedaan als niet-'.'t;,rgunJ1ing plichtig. Vraag 3. Zo nes, kunt LI aange~'en hoeveel verqunninqen Nbwe! er sìncs 200'9 ilì
Q
Groningen zijl'! verleend. voor welke bedrijven en voor welk.e Ban¡aUeß dieren per bedrijf?
&.LI
Antwoord:
'-'
Zie nei anfwocro op vraag 1
@ 52
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
& Lieftinghsbroek
Vraag 4. Zo nee, kunt u aangevêtl in hoeveelgevalfen de vergunnmg is geweigerd dan weI In hoeveel gevaJtên de aanvfag~r de plannen diende biJ te stellen'? Antwoord: Er lifO geen vergurm ingen geweigerd dan wel plannen b~ge$
o.
a:.
Vraag Ho~ controleert u of veehouderijen en industriê:le bèdrijven zich houden aan de regels van de Nbwet? Antwoord,: In het kader van de algemene toezichthouder rot van d~ proYincîè '¡\Iordteandacht besteed aan de naleving van de Natuurbeschermill9swét en d~ NatuurbeschermingsW¬ iil.vergunn¡ngen. Vráa
J¿¡, wat
heeft u met d¡;ze-keo¡ds gedaan?
Ä¡"twoòrd: li$ het antwoord. op vraag 9.
53
Cumulatietoets Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
& Lieftinghsbroek
Af$luitiDg Wij vertroowen erop u hiermee voldoende te hebben gel"nformee-rd. Hoogachtend,. Gedeputeerde Staten van Gron~ngen:
, vocrz ¡Uer.
, secretarìs,
E~ ilieu-_advies
54
Cumulatietoets
Passende Beoordeling RWE Drouwenerzand
Bijlage 7: Onderzoek Uitbreidingsruimte
& Lieftinghsbroek
Veehouderijen
(separaat)
Onderzoek Arcadis in opdracht van Stichting Natuur & Milieu, d.d. 30 september 2013 Wordt separaat toegevoegd.
55