qwertyuiopasdfghjklzxcvbnmq wertyuiopasdfghjklzxcvbnmqw ertyuiopasdfghjklzxcvbnmqwer Strips: de Brusselse school en de tyuiopasdfghjklzxcvbnmqwerty school van Marcinelle Een onderzoek naar pictorial runes in uiopasdfghjklzxcvbnmqwertyui weekblad Kuifje en weekblad Robbedoes opasdfghjklzxcvbnmqwertyuiop asdfghjklzxcvbnmqwertyuiopas dfghjklzxcvbnmqwertyuiopasdf ghjklzxcvbnmqwertyuiopasdfgh jklzxcvbnmqwertyuiopasdfghjkl zxcvbnmqwertyuiopasdfghjklzx cvbnmqwertyuiopasdfghjklzxcv bnmqwertyuiopasdfghjklzxcvbn mqwertyuiopasdfghjklzxcvbnm qwertyuiopasdfghjklzxcvbnmq wertyuiopasdfghjklzxcvbnmqw ertyuiopasdfghjklzxcvbnmrtyui 13-7-2014
Masterscriptie Soesja Schijven (10003067) Boekwetenschap en Handschriftenkunde Scriptiebegeleider: Paul Dijstelberge Tweede lezer: Charles Forceville
Inhoudsopgave
Inleiding 3-6
Aanpak 7-9
Pictorial runes 10-12
De geschiedenis van de strip 13-17
Brusselse school 18-20
School van Marcinelle 21-22
Geschiedenis weekblad Kuifje 23-24
Geschiedenis weekblad Robbedoes 25-26
Hergé en de geselecteerde strips 27-28
Jacobs en de geselecteerde strips 29
Martin en de geselecteerde strips 30-31
Jijé en de geselecteerde strips 32-33
Franquin en de geselecteerde strips 34-35
Morris en de geselecteerde strips 36
De Blauwe reeks 37
Onderzoek/resultaten 38-59 -
Hypothese 1: In Totor en Kuifje worden wel pictorial runes gebruikt voor dingen die met de personages gebeuren, maar niet voor dingen die in de omgeving gebeuren.
-
Hypothese 2: In De Blauwe Lotus zien we minder pictorial runes in de omgeving dan bij het eerste Kuifje-album.
-
Hypothese 3: In De Guitenstreken van Kwik en Flupke worden meer pictorial runes gebruikt dan in Totor en Kuifje.
-
Hypothese 4: In de strips van Jacobs worden weinig pictorial runes gebruikt.
-
Hypothese 5: In de strips van Martin worden minder pictorial runes gebruikt dan in de strips van Hergé, maar meer dan in die van Jacobs.
-
Hypothese 6: In Blondin et Cirage zijn nog weinig pictorial runes te vinden in de omgeving vergeleken met de rest van Jijés strips, hoewel dit later in de reeks meer wordt.
1
-
Hypothese 7: In Ton en Tinneke vinden we minder pictorial runes in de omgeving dan bij de rest van de stripreeksen van Franquin.
-
Hypothese 8: Lucky Luke bevat een ander soort pictorial runes dan de andere Europese strips.
-
Hypothese 9: In de Blauwe Reeks van Suske en Wiske vinden we minder pictorial runes in de omgeving dan in andere Suske en Wiskealbums.
Conclusie 60-62
Bibliografie 63-64
2
Inleiding In Amerika bestaat al lang een traditie van strips, die begon aan het einde van de negentiende eeuw met de zondagstrips in de krant. Hierop volgden de strips in Europa. De geschiedenis van stripverhalen is echter langer. In Amerika kregen strips in de vorm zoals wij die nu kennen, maar de combinatie van tekst en beeld is veel ouder. Een voorbeeld hiervan is het tapijt van Bayeux, gemaakt rond 1068. Dit borduurwerk beeldt de slag bij Hastings op 14 oktober 1066 uit.1 Het kan gezien worden als een vroege vorm van de strip, want het zijn afbeeldingen in verhalende vorm, zoals ook voor stripverhalen geldt. Dichter bij de strip zoals wij die nu kennen komen Max und Moritz en Meneer Prikkebeen. Max und Moritz is een geïllustreerd verhaal in versen van Wilhelm Busch uit 1865. In A New History of German Literature wordt het verschil tussen Max und Moritz en eerdere prentenboeken duidelijk: After a false start with Bilderpossen (1864; Antics in Pictures), his first book in this genre Bush found his voice with Max und Moritz: Eine Bubengeschichte in sieben Streichen (1865; Max and Moritz: A Juvenile Story in Seven Pranks), which Kasper Braun has the foresight to publish in book format. Those Bilderpossen that included text typically paired two lines with an image in such a way that the verses faithfully explained the pictures. One might leave out either images or text and still understand the story. In Max und Moritz such symmetry was abandoned. The punch line of the tale derives not only from the humorous-grotesque images and witty, laconic verse, but from the ironic discrepancy between picture and word.2 Er zijn dus twee verschillen met eerdere prentenboeken. Ten eerste werken tekst en beeld niet vanzelfsprekend samen, er is sprake van een spanning. Ten tweede is de vorm waarin tekst en beeld is gegoten minder strak. Normaliter staan er enkele zinnen onder een afbeelding in een prentenboek, Busch is hiervan afgeweken. In die zin is Max und Moritz een voorganger van het tegenwoordige stripverhaal, hoewel er geen tekstballonnen in het boek
1
Madou, M.J.H. “’La telle du conquest’ en de slag bij Hastings.” Oorlog in de Middeleeuwen. red. A.J. Brand. Hilversum: Uitgeverij Verloren, 1989. p. 29. 2 Krupp, Anthony. “Unruly Children.” A New History of German Literature. red. David E. Wellbery. Cambridge: Harvard UP, 2004. p. 609.
3
voorkomen. Andere (voorgangers van) moderne strips zijn beïnvloed door Max und Moritz, zoals de Amerikaanse krantenstrip The Katzenjammer Kids, van Harold H. Knerr.3 Hoewel Europese striptekenaars werden beïnvloed door Amerikaanse strips – andersom lijkt daar geen sprake van te zijn – zijn er ook verschillen aan te wijzen. Die verschillen vinden we allereerst in de vorm waarin de strips worden gepresenteerd. Waar we in Europa stripboeken vinden die naar vorm en inhoud zorgvuldig gemaakt zijn, was de kwaliteit in Amerika een stuk lager en ook het formaat week af. Niet alleen aan de buitenkant vinden we verschillen. De Brusselse school, van onder andere Hergé, heeft een aantal specifieke kenmerken, zoals de ‘klare lijn’ en de ‘bevroren actie’. De term pictorial runes is bedacht door John M. Kennedy.4 Niet alles is letterlijk te tonen in een illustratie, want niet alles is visueel, denk bijvoorbeeld aan geluid en beweging. Om deze toch te verduidelijken in strips wordt vaak gebruik gemaakt van pictorial runes, zoals bewegingsstrepen of muzieknoten. Er worden echter niet alleen pictorial runes gebruikt in strips voor dingen die niet letterlijk weer te geven zijn. In karikaturale strips wordt vaak ook gebruik gemaakt van pictorial runes om overdrijving weer te geven. Emoties zijn letterlijk te tekenen door bepaalde uitdrukkingen op gezichten, maar vaak wordt er in strips voor gekozen om dit ook nog op een andere manier weer te geven, zoals door druppels of strepen om het hoofd, of door tekens zoals het apenstaartje (@). Ook voor stripfiguren die onwel zijn geworden, worden vaak pictorial runes gebruikt, zoals sterretjes om het hoofd. Dit zijn een paar bekende voorbeelden van pictorial runes, vaker gebruikt in karikaturale strips dan in realistische strips, waarin geen ruimte is voor overdreven weergave van de werkelijkheid. Er bestaan in Europa verschillen in stijl, en ook in dat geval zouden die verschillen zich kunnen uiten in pictorial runes. Deze scriptie richt zich op de verschillen tussen de ‘school van Marcinelle’ en de ‘Brusselse school’. De term school van Marcinelle komt van de plek waar de uitgever van weekblad Robbedoes, Dupuis, gevestigd was. De volgers van deze school waren dan ook de tekenaars die aan dit weekblad verbonden waren, Jijé, Franquin en
3
Krupp, Anthony. “Unruly Children.” A New History of German Literature. red. David E. Wellbery. Cambridge: Harvard UP, 2004. p. 608. 4 Kennedy, John M. “Metaphors in pictures.” Perception. Vol. 11, 1982. p. 589-605.
4
Morris.5 De term Brusselse school is bedacht door striptekenaar Joost Swarte en verwijst naar de specifieke stijl van Hergé, Edgar P. Jacobs en Jacques Martin, allen verbonden aan weekblad Kuifje.6 Qua stijl zijn er tussen deze twee scholen een aantal verschillen aan te wijzen, waaronder de manier waarop beweging wordt getekend. Precies op dit punt komt de term pictorial rune kijken. Als er duidelijke verschillen te vinden zijn in de manier waarop beide stijlen beweging weergeven, zou dit ook te zien moeten kunnen zijn in de verschillende pictorial runes. Om dit te onderzoeken richt deze scriptie zich op twee weekbladen, weekblad Robbedoes en weekblad Kuifje. De vraag is in hoeverre de verschillen in stijl van de scholen zichtbaar zijn in de twee verschillende weekbladen en in hoeverre de pictorial runes verschillen. Om dit te onderzoeken richt deze scriptie zich op een aantal strips van de belangrijkste striptekenaars van elk van de scholen. Voor de Brusselse school zijn dit Hergé, Edgar P. Jacobs en Jacques Martin. Voor de school van Marcinelle zijn dit Joseph Gillain (Jijé), Franquin en Maurice de Bevere (Morris). Totor, P.L. van de Meikevers is Hergés eerste stripreeks, vanaf 1926, gevolgd door Kuifje, wellicht zijn bekendste, vanaf 1929 en De Guitenstreken van Kwik en Flupke, vanaf 1930. Van Kuifje is de Blauwe Lotus bekeken, verschenen in 1934, omdat dit het eerste album is waarvoor Hergé zich grondig documenteerde over de omgeving waarin zijn verhaal zich afspeelt, om alles zo realistisch mogelijk weer te kunnen geven. Verder bekijk ik het eerste album, Kuifje in het land van de Sovjets, verschenen op 10 januari 1929 en het laatste afgemaakte album, Kuifje en de Picaro’s, verschenen in 1976. Van Edgar P. Jacobs bekijk ik het stripalbum de U-straal uit 1943, dat waarschijnlijk is geïnspireerd door de strip Flash Gordon, en de stripreeks Blake en Mortimer. Van Blake en Mortimer bekijk ik het eerste verhaal, Het geheim van de zwaardvis, verschenen van 1946 tot 1949, het bekendste verhaal, Het Gele teken, verschenen in 1953 en 1954, waarin Edgar P. Jacobs een nieuwe stijl liet zien die veel invloed heeft gehad in de stripcultuur, en tot slot bekijk ik van Blake en Mortimer het laatste verhaal, Het halssnoer van de Koningin, verschenen van 1965 tot 1967. Van Jacques Martin onderzoek ik de pictorial runes in de stripreeksen Alex, begonnen in 1948, Lefranc, begonnen in 1952 en Tristan, begonnen in 1978. Van Alex bekijk ik het eerste verhaal, Alex de Onversaagde, 5
Beaty, Bart. “A Clear Line to Marcinelle: The Importance of Line in Émile Bravo's Spirou à Bruxelles.” European Comic Art. Vol. 4:2, juli 2011. p. 199-211. 6 Hatfield, Charles. Alternative comics, an emerging literature. Mississippi: Mississippi UP, 2005. p. 60.
5
verschenen in 1948, Iorix de Grote uit 1972 en het laatste album dat Martin tekende zonder assistentie, Het paard van Troje, uit 1988. Van Jijé bekijk ik zijn eerste strip Blondin et Cirage/Blondie en Blinkie, waarin hij aanvankelijk nog beïnvloed werd door Hergé en Jerry Spring. Van Blondie en Blinkie bekijk ik Wietje en Krol in Amerika, De nieuwe avonturen van Blondie en Blinkie en Blondie en Blinkie ontdekken de vliegende schotels. Van Jerry Spring heb ik Golden Creek uit 1955 en De weg naar Coronado uit 1962 geselecteerd. Van tekenaar Franquin zijn de bekendste strips Ton en Tinneke, Guust Flater en de stripalbums van Robbedoes en Kwabbernoot die Franquin tekende. Uit de reeks Ton Tinneke zijn Ik maak me niet druk, Ton de pechvogel en Boordevol grappen gekozen, van Guust Flater Gadgets en Gags, Van flaters gesproken en Van flaters tot kraters en van Robbedoes komen Vier avonturen van Robbedoes aan bod, uit 1950, Het nest van de Marsupilami´s en Tembo Taboe. Van Morris bekijk ik zijn bekendste stripreeks, Lucky Luke. Daarvan komen Dick Diggers Goudmijn, In het spoor van de Daltons en Tortilla’s voor de Daltons aan bod. Tot slot zal nog gekeken worden naar de Blauwe reeks van Suske en Wiske, die Willy Vandersteen speciaal voor weekblad Kuifje maakte. In deze scriptie zal eerst worden uitgelegd wat de aanpak van het onderzoek is, dan volgt een uitgebreidere uitleg van de term pictorial runes, een beknopt overzicht van de geschiedenis van de strip, dan volgen omschrijvingen van de stijlen, de geschiedenis van de Brusselse school en de school van Marcinelle en van de weekbladen, tekenaars en geselecteerde strips die daarbij horen. Daarna volgen resultaten van het onderzoek naar de pictorial runes in die strips, waaruit een conclusie wordt getrokken.
6
Aanpak Voor het onderzoek naar de pictorial runes in weekblad Kuifje en weekblad Robbedoes is voor elk weekblad een drietal tekenaars geselecteerd die als grondleggers van de scholen worden gezien. Van deze tekenaars zijn bekende strips geselecteerd, verspreid over de jaren waarin de tekenaars werkzaam waren. Van deze strips zijn een aantal albums geselecteerd om te bekijken, telkens het eerste, een album uit het midden van de reeks, en het laatste. Op deze manier kunnen we zien of er ook een ontwikkeling in de reeksen zelf te vinden is. Op basis van informatie over deze reeksen en over de tekenaars, zijn een negental hypotheses opgesteld. Hypothese 1: In Totor en Kuifje worden wel pictorial runes gebruikt voor dingen die met de personages gebeuren, maar niet voor dingen die in de omgeving gebeuren. Een van de kenmerken van de stijl van Hergé is het gebruik van cartoonesk getekende stripfiguren met een realistisch getekende achtergrond. Pictorial runes worden vaak gebruikt in karikaturaal getekende strips, omdat het per definitie onrealistische, figuurlijke weergaves van de werkelijkheid zijn. De verwachting is daarom dat er geen pictorial runes te vinden zijn in de realistisch getekende achtergronden, maar wel bij de cartoonesk getekende stripfiguren. Hypothese 2: In De Blauwe Lotus zien we minder pictorial runes in de omgeving dan bij het eerste Kuifje-album. De Blauwe Lotus is het eerste album waarvoor Hergé grondig onderzoek deed naar de omgeving die hij tekende, om deze zo realistisch mogelijk weer te geven. Als de achtergronden in dit album realistischer zijn dan de voorgaande albums, kunnen we ook verwachten dat er minder pictorial runes in te vinden zijn. Hypothese 3: In De Guitenstreken van Kwik en Flupke worden meer pictorial runes gebruikt dan in Totor en Kuifje. De Guitenstreken van Kwik en Flupke is geïnspireerd op Max und Moritz. Het verschil tussen Kwik en Flupke en Totor en Kuifje ligt in de vorm én de inhoud. Waar de eerste twee stripreeksen lange, serieuzere verhalen bevatten, geldt voor Kwik en Flupke dat het korte, 7
komische verhalen bevat. De inhoud is dus meer karikaturaal dan bij de andere twee reeksen. Interessant om te bekijken is dan ook of dit dan ook geldt voor de tekenstijl, of dat dit niet perse aan elkaar verbonden is. Hypothese 4: In de strips van Jacobs worden weinig pictorial runes gebruikt. Jacobs’ tekenstijl is realistisch. Dit geldt niet alleen voor de achtergrond, zoals we bij Hergé zagen, maar ook voor de stripfiguren. Er is geen sprake van overdrijving, de illustraties liggen dichtbij de werkelijkheid. De verwachting is dan ook dat Jacobs (vrijwel) geen pictorial runes tekent. Hypothese 5: In de strips van Martin worden minder pictorial runes gebruikt dan in de strips van Hergé, maar meer dan in die van Jacobs. Ook de stijl van Martin is redelijk realistisch, maar in mindere mate dan bij Jacobs. Jacobs probeert in zijn strips zo dicht mogelijk bij de werkelijkheid te komen. Het is te zien dat Martin dit ook doet, maar minder dan Jacobs. De verwachting is dat dit zichtbaar is in het gebruik van pictorial runes; minder dan bij Hergé, meer dan bij Jacobs. Hypothese 6: In Blondin et Cirage zijn nog weinig pictorial runes te vinden in de omgeving vergeleken met de rest van Jijés strips, hoewel dit later in de reeks meer wordt. Jijé is een van de grondleggers van de school van Marcinelle. Zijn tekenstijl is meer karikaturaal dan bij de Brusselse school. Deze stijl is hij echter pas later gaan ontwikkelen. Bij zijn eerste strip, Blondin et Cirage, was hij aanvankelijk nog sterk beïnvloed door de stijl van Hergé. De verwachting bij de Brusselse school was weinig pictorial runes in de getekende omgeving, de verwachting bij de school van Marcinelle is juist veel pictorial runes, vanwege de karikaturale stijl. Aangezien de stijl bij deze reeks in het begin lijkt op die van Hergé, maar zich later anders ontwikkelt, is de verwachting dat er aan het begin minder pictorial runes te vinden zijn, zeker vergeleken met andere strips van Jijé. Hypothese 7: In Ton en Tinneke vinden we minder pictorial runes in de omgeving dan bij de rest van de stripreeksen van Franquin. Ook Franquin maakte deel uit van de school van Marcinelle en tekende voor weekblad Robbedoes. Franquin had echter een tijdlang een meningsverschil met de uitgever van 8
weekblad Robbedoes, Dupuis, en ging een stripreeks tekenen voor het concurrerende weekblad Kuifje. Die stripreeks was Ton en Tinneke. Omdat de Brusselse school aan weekblad Kuifje is verbonden, zouden we kunnen verwachten dat Franquin voor deze reeks zijn stijl heeft aangepast, waardoor het past bij het weekblad. Hypothese 8: Lucky Luke bevat een ander soort pictorial runes dan de andere Europese strips. Morris is een tijdlang in Amerika geweest, waar hij in contact kwam met de Franse tekenaar Goscinny, die rond zijn twintigste een jaar in New York heeft gewoond en zelf beïnvloed is door Disney.7 Voor het tekenen van Lucky Luke, een westernstrip die zich afspeelt in Amerika, heeft hij zich daar mogelijk door laten beïnvloeden. Het is interessant om te bekijken of er daarom andere pictorial runes worden gebruikt dan we tegenkomen bij de overige Europese strips. Hypothese 9: In de Blauwe Reeks van Suske en Wiske vinden we minder pictorial runes in de omgeving dan in andere Suske en Wiskealbums. Willy Vandersteen tekende speciaal voor weekblad Kuifje een aparte reeks van Suske en Wiske. Hierbij heeft hij een aantal elementen van de strip moeten veranderen, zowel qua inhoud van het verhaal als qua tekenstijl, zoals we later uitgebreider zullen zien. Of dit ook gevolgen heeft gehad voor de pictorial runes die worden gebruikt, vergeleken met de overige reeksen van Suske en Wiske, is dan ook iets om te onderzoeken.
7
Screech, Matthew. Masters of the Ninth Art: Bandes Dessinées and Franco-Belgian Identity. Liverpool: Liverpool UP, 2005. p. 75-93.
9
Pictorial runes in strips John Kennedy introduceerde de term pictorial runes in 1982: There may be pictorial devices which are metaphoric but which have no clear equivalent in language. For these devices the term ‘‘pictorial rune’’ is suggested.. . . A pictorial rune is a graphic device used in a picture which is a modification of the literal depiction of an object, making some aspect of the object become easy to depict, that aspect of the object often being difficult for the literal depiction to convey. 8 Pictorial runes zijn dus tekens in afbeeldingen die niet letterlijk zijn, maar die het makkelijker maken om iets voor te stellen in de afbeelding. Forceville stelt dat strips rijker zijn aan pictorial runes dan animatiefilms. Dat zou logisch zijn, omdat animatiefilms meer media tot hun beschikking hebben om iets duidelijk te maken. In films kan immers ook gebruik worden gemaakt van beweging en geluid. Dit is niet het geval bij strips, waarbij betekenis duidelijk moet worden alleen door middel van beeld. Om dit te bereiken kan gebruik worden gemaakt van pictorial runes: Comics rather than animated films were selected as data for analysis, since they appear to be richer in pictorial runes. That would make sense: since animations have both movement and (often) sound at their disposal to convey relevant information, they have less need to resort to pictorial runes than static pictures do. 9 Het feit dat strips rijker zijn aan pictorial runes zorgt ervoor dat zij op dit gebied interessant en zinvol zijn om te onderzoeken. Omdat een strip alleen de media beeld en taal bevat, en niet bijvoorbeeld het medium geluid, wordt vaak gebruik gemaakt van stereotype overdrijvingen om dingen duidelijk te maken. Die overdrijvingen kunnen pictorial runes zijn. Bovendien bevatten strips een basissysteem van tekens vergelijkbaar met het taalsysteem: Comics are a good source of pictorial data for such a project: unlike, for instance, realistic photographs and live-action films, which more or less ‘‘naturally’’ mirror real-
8
Kennedy, John M. (1982). “Metaphor in pictures.” Perception: 11, p. 600. Forceville, Charles. “Visual representations of the idealized cognitive model of anger in the Asterix album La Zizanie”. Journal of Pragmatics. 37:1, p. 74. 9
10
life manifestations of emotions, comics and cartoons make use of stereotypical exaggerations and of a rudimentary ‘‘sign-system’’ very much like a language.10 Dergelijke gesystematiseerde tekens in stripverhalen noemde Kennedy pictorial runes, die bepaalde dingen duidelijk maken die in een stripverhaal anders niet onmiddellijk waar te nemen zijn, zoals bewegingen, geluiden en emoties. Het is soms lastig te bepalen wanneer iets een pictorial rune is, maar voor het onderzoek in deze scriptie houdt ik de volgende definitie aan: wanneer iets door tekens in plaats van letters worden uitgedrukt, die toch duidelijk een vaste betekenis hebben, of een betekenis die voor de gemiddelde striplezer duidelijk wordt in de context, spreken we van een pictorial rune. Als we ervan uitgaan dat pictorial runes gaandeweg ontstaan, zich ontwikkelen en tot conventie worden is de vergelijking met het taalsysteem interessant en relevant. Ook in taal zijn de verschillende tekens en betekenissen zoals wij die nu kennen, het product van een ontwikkeling. Dit is precies de reden waarom ik uiteindelijk wil kijken naar de ontwikkeling in die pictorial runes. Werkt het op dezelfde manier als de ontwikkeling in taal en gaat het in hetzelfde tempo? De vergelijking met een taalsysteem is verhelderend, maar gaat toch niet volledig op. Er zijn bepaalde tekens die voor de lezer een vaste betekenis kunnen hebben, zoals dit ook bij taaltekens het geval is. Als wij het woord boom lezen hebben wij een vast idee bij de betekenis van dat woord. Dit maakt een historisch onderzoek naar pictorial runes zinvol. Net zoals taalkundigen de ontwikkeling van taal onderzoeken, kan de ontwikkeling van pictorial runes onderzocht worden, want ook dat zijn uiteindelijk taaltekens. Er is echter wel een verschil, zoals we zien bij de uitleg van Ferdinand de Saussure over taaltekens: The bond between the signifier and the signified is arbitrary. Since I mean by sign the whole that results from the associating of the signifier with the signified, I can simply say: the linguistic sign is arbitrary.11 Hier stelt Saussure dat het taalteken geheel willekeurig is, want de relatie tussen de betekenis en het teken is dat ook. Er zit geen gedachte achter deze relatie, er is geen specifieke aanleiding voor het feit dat een boom een boom heet en geen moob, behalve willekeur, uitzonderingen hierbij zijn: (1) onomatopeeën; en (2) samenstellingen (bv. 10
Forceville, Charles. “Visual representations of the idealized cognitive model of anger in the Asterix album La Zizanie”. Journal of Pragmatics. 37:1, p. 71. 11 Saussure, Ferdinand de. “Nature of the linguistic sign.” Semiotics: 105, 5:1, p. 107.
11
“fietsen-hok”). Voor pictorial runes werkt dit net iets anders. Zoals al eerder gezegd werkt een strip vaak met stereotype overdrijvingen, weergegeven door pictorial runes, en die zijn niet willekeurig. Neem bijvoorbeeld tranen die verdriet of juist gelach voorstellen. De tranen zijn zo overdreven dat ze niet letterlijk genomen kunnen worden, maar het is wel duidelijk waar dit teken vandaan komt. Vermoedelijk zijn pictorial runes ook duidelijk, of in ieder geval te raden, voor iemand die minder vaak strips leest. Dit idee is gebaseerd op de stelling van Kennedy dat pictorial runes metaforisch zijn. Vaak zien we bij metaforen dat deze niet willekeurig zijn, dat de gedachtegang erachter makkelijker te reconstrueren is. Als een metafoor totaal willekeurig is, zal deze niet begrepen worden, er zijn verschillende eigenschappen van de source domain van de metafoor die worden toegeschreven aan de target domain. Bovendien stellen cognitieve taalkundige George Lakoff en filosoof Mark Johnson, die veel bezig waren met al dan niet talige metaforen, dat een conceptuele metafoor eerst bestaat in ons hoofd en niet eerst in de taal.12 Een conceptuele metafoor is dus, althans volgens Lakoff en Johnson, niet willekeurig, net als een pictorial rune niet willekeurig lijkt te zijn. Dit maakt het moeilijker om pictorial runes te vergelijken met een taalsysteem zoals Saussure dat zag, en makkelijker om ze te vergelijken met metaforen. Er zijn dus verschillende redenen aan te wijzen voor het feit dat strips een goede keuze zijn voor het onderzoeken van pictorial runes. Ten eerste zijn strips vaak rijker aan pictorial runes dan andere media, zoals animatiefilms. Dit komt omdat strips maar één medium tot hun beschikking hebben dat alles duidelijk moet maken. Dit zorgt ervoor dat strips vaak stereotype overdrijvingen bevatten die voor de lezer meteen herkenbaar zijn. We weten nu dus waarom strips een goede bron zijn om te beginnen met onderzoek naar pictorial runes.
12
Lakoff, George and Mark Johnson. Metaphors We Live By. Chicago: University of Chicago Press, 1980. p. 153.
12
De geschiedenis van de strip Een aantal vroege vormen van stripverhalen, als je ze zo wilt noemen, zijn het tapijt van Bayeux en de Biblia Pauperum. Zoals we in Strips! 200 jaar Nederlands beeldverhaal kunnen lezen, worden zelfs grottekeningen door sommige onderzoekers als strips beschouwd.13 De strip wordt door Kousemaker en M.E. Willems in Strip voor strip: een verkenningstocht omschreven als: Een stripverhaal, ook wel beeldverhaal genoemd, of kortweg strip, is een reeks grafische voorstellingen die zodanig ten opzichte van elkaar zijn geplaatst, dat zij tezamen een voortschrijdende handeling verbeelden, al of niet gesteund door tekst.14 Hieruit kunnen we opmaken dat afbeeldingen zoals grottekeningen inderdaad kunnen worden gezien als strips, aangezien zij een voortschrijdende handeling verbeelden. In “Van centsprent tot album, de ontwikkeling van het stripverhaal 1800-2000” maakt Hans Matla duidelijk dat tekst, volgens Kousemaker en Willems niet noodzakelijk, in de moderne strip ook een belangrijke rol speelt: Door stripverhalen als Kuifje en door de stripbladen Robbedoes en Kuifje weekblad is België een belangrijke motor geweest achter de ontwikkeling van de kunstvorm die het beeldverhaal langzaamaan geworden is. Sinds de oprichting in 1967 van Het stripschap, de vereniging voor stripofielen, spreekt men dan ook over het beeldverhaal als de Negende Kunst. Het bijzondere aan het beeldverhaal is dat daarin twee kunstvormen samenkomen: beeld en verhaal.15 De ontwikkeling van vroege “strips” naar moderne strips gaat verder met de komst van tekstballonnen. In België was Hergés Kuifje de eerste strip met tekstballonnen:16 In diezelfde periode [einde van de negentiende eeuw] ontstond in Amerika het moderne beeldverhaal, de zogenaamde comic-strip. Bijzonder daaraan was niet 13
Helden, Willem van. Strips! : 200 jaar Nederlands beeldverhaal. Eindhoven: Lecturis, 2013. p. 11. Kousemaker, K. en Willems, M.E. Strip voor strip: een verkenningstocht. Amsterdam: De morsige roerganger, 1970. p. 7. 15 Matla, Hans. “Van centsprent tot album. De ontwikkeling van het stripverhaal 1800-2000.” Tot volle waschdom. Bijdragen aan de geschiedenis van de kinder- en jeugdliteratuur. red. B.P.M. Dongelmans. Den Haag: Biblion, 2000. p. 68. 16 Thompson, Harry. Tintin and his Creation. London: John Murray, 1991. 14
13
zozeer de opeenvolgende reeks van beelden die een verhaal vertellen, maar meer de plaats van de tekst. Die stond namelijk in het plaatje, vaak omkadert en als een ballonnetje boven het hoofd zwevend van degene die de woorden sprak. Zo ontstond het begrip tekstballon. Al snel werd dit nieuwe genre beeldverhaal razend populair. Elke Amerikaanse krant had aan het einde van de negentiende eeuw zijn eigen strip en het duurde dan ook niet lang totdat het genre de oceaan overstak en vaste grond onder de voeten kreeg in Europa.17 Toch stellen striphistorici Pascal Lefèvre en Charles Dierick dat er al veel eerder sprake was van tekstballonnen, en zelfs van pictorial runes in de vorm van bewegingslijnen. Al in de 13e eeuw zouden er verluchtingen zijn met kadrering, tekstballonnen, bewegingslijntjes en verdeling van de afbeelding in verschillende acties.18 We kunnen dus stellen dat er al lang sprake was van beeldverhalen, bijvoorbeeld in de vorm van centsprenten en prentenboeken. Bij prentenboeken zien we beeldverhalen verschijnen, zoals Wilhelm Busch’ Max und Moritz, Jan Goeverneurs Mijnheer Prikkebeen (een bewerking van Töpffers Monsieur Cryptogame) en De Kluchtige poes en het aapje en De kluchtige aap en het poesje die gezien kunnen worden als voorlopers van de moderne strip.19 De ontwikkeling naar de hedendaagse strip, waarin we meer tekstballonnen en pictorial runes zien, begint echter, ruwweg, bij de krantenstrips in Amerika in de 19e eeuw. Krantenstrips Kranten waren in de negentiende eeuw een massamedium geworden toen een ‘krantenoorlog’ uitbrak in Amerika tussen Joseph Pulitzer (New York World) en William Randolph Hearst (New York Journal). Krantenstrips werden hierbij ingezet om mensen ertoe te zetten de krant te kopen.20 Voor New York World tekende Richard Outcault Hogan’s Alley, met de Ierse Mickey Dugan als hoofdpersoon, die commentaar gaf op het nieuws. Als snel werd Dugan in het geel getekend, waarna hij werd weggekocht bij New York World door
17
Waterschoot, Jos van. “De geschiedenis van het beeldverhaal in Nederland. Een inleiding.” Praagse perspectieven 6: handelingen van het colloquium van de sectie Nederlands van de Karelsuniversiteit te Praag. Praag: UP, 2009. p. 2. 18 Lefèvre Pascal en Dierick, Charles. ‘Introduction.’ Forging a New Medium. The comic Strip in the 19th Century. Brussel: VUB University Press, 1998. p.13. 19 Buijnsters, P.J. “Het eeuwenoude storiegoed.” De mondige jeugdliteratuur. Over raakvlakken van jeugdliteratuur en volkscultuur. Den Haag: Biblion, 2004. p. 44. 20 Helden, Willem van. Strips! : 200 jaar Nederlands beeldverhaal. Eindhoven: Lecturis, 2013. p. 27.
14
New York Journal. Daar werd het de Yellow Kid, nu gezien als de eerste krantenstrip en door Amerikanen gezien als de eerste strip überhaupt. De belangrijkste reden daarvoor is dat de dialoog tussen Dugan en zijn papegaai de handelingen voortdrijft en dat de dialoog zich binnen de kaders bevindt. De woorden worden door de papegaai in ballonnen uitgesproken en door The Kid later ook. Na The Yellow Kid volgden vele andere krantenstrips, zoals The Katzenjammer Kids van Rudolph Dirk, geïnspireerd door Max und Moritz, en George Herriman’s Krazy Kat. In 1922 kwamen ook in Nederland krantenstrips, beginnend met Henk Backers Nieuwe Oostersche sprookjes in het Rotterdamsch Nieuwsblad. Deze strip had succes, want een jaar later kwam een vervolgstrip, ditmaal met de tekst onder de plaatjes. In Amerika werden de strips gebruikt om de kranten te verkopen, de Nederlandse socialistische krant Het Volk gebruikte een krantenstrip om het imago van partijkrant naar opinieblad te verschuiven. Dit probeerden zij met een prentenserie van A.M. de Jong, die hiervoor samen ging werken met de Belgische tekenaar George van Raemdonck. Net als The Yellow Kid stelde deze strip allerlei misstanden uit het nieuws aan de kaak.21 Pas in 1932 verscheen de eerste Nederlandse kranten-balloonstrip, De Chef van Mazure.22 In Nederland werden de strips vooral door kinderen gelezen, in Amerika waren de strips voor volwassenen. Dat laatste zorgde voor een andere en snellere ontwikkeling van de strip in Amerika, inhoudelijk, tekstueel en in beeldtaal. We zien dat de moderne strip opkomt, en dat die een bepaald doel dient, zoals het verkopen van kranten, het omgooien van het imago van de krant of reclame maken voor een product. Strips staan in het begin nog niet op zichzelf. Dit verandert bij de speciale stripweekbladen en later de albums. Stripbladen Vanaf 1930 verschenen in Nederland stripverhaaltjes in weekbladen. Dit begon met Ganzelientje, de Nederlandse variant van de Franse Bécassine. Na de Tweede Wereldoorlog werd Ganzelientje Toosje Tontel in weekblad Sjors.23 Ook deugnieten als de Katzenjammer Kids, geïnspireerd door Max und Moritz, verschenen in vertaling in Nederland. In Nederland 21
Matla, Hans. “Van centsprent tot album. De ontwikkeling van het stripverhaal 1800-2000.” Tot volle waschdom. Bijdragen aan de geschiedenis van de kinder- en jeugdliteratuur. red. B.P.M. Dongelmans. Den Haag: Biblion, 2000. p. 64. 22 Helden, Willem van. Strips! : 200 jaar Nederlands beeldverhaal. Eindhoven: Lecturis, 2013. p. 44. 23 Helden, Willem van. Strips! : 200 jaar Nederlands beeldverhaal. Eindhoven: Lecturis, 2013. p. 36.
15
waren de krantenstrips dus bedoeld voor kinderen. Uitgevers zagen hier een kans om speciale stripbladen voor kinderen uit te geven, met als eerste poging Het dubbeltje. Dit Geïllustreerd weekblad voor de jeugd en het huisgezin, verscheen voor het eerst op 13 augustus 1922.24 In het blad verschenen vooral vertaalde stripverhalen. Helaas bestond het maar 2 jaar. Weekblad Sjors hield het langer vol, van 1930 tot 1998. Ook in België zien we strips verschijnen in weekbladen. Zo gaat Hergé strips tekenen voor het Brusselse Katholieke tijdschrift Le XXe Siècle, waaruit Kuifje is voortgekomen.25 Ook begonnen twee van de meest bekende stripweekbladen in België, weekblad Kuifje en weekblad Robbedoes. Albums Tussen 1975 en 1990 was er een ontwikkeling van tijdschriften naar albums. Van de bekende strips die verschenen in de tijdschriften werden albums gemaakt en in de tijdschriften zag men reclame voor de albums die zouden verschijnen, zoals ook in weekblad Kuifje het geval was. Wel is het zo dat de vermindering in de belangstelling voor stripweekbladen niet volledig werd opgevangen door de albums, waardoor in de jaren ’80 uiteindelijk minder strips werden verkocht dan voorheen.26 Tot slot kunnen we in Amerika de ontwikkeling van een ander soort strip vinden, de superheldenstrips. In 1938 bedenken Jerry Siegel en Joe Shuster Superman. Deze strip werd aanvankelijk overal afgewezen.27 Een paar jaar later ontstonden meer superhelden, zoals Captain Marvel, Captain America, Wonder Woman en Batman. Na de Tweede Wereldoorlog verminderde de populariteit van de superhelden, maar deze Golden Age of Comics werd nog wel gevolgd door een Silver Age, een Bronze Age en een Modern Age.28 Er is een verschil in thema’s en soort figuren in deze strips, maar ook in stijl, vergeleken met Europese strips, wat tot gevolg heeft dat ook de pictorial runes anders zijn dan in Europese strips. De manier
24
Matla, Hans. “Van centsprent tot album. De ontwikkeling van het stripverhaal 1800-2000.” Tot volle waschdom. Bijdragen aan de geschiedenis van de kinder- en jeugdliteratuur. red. B.P.M. Dongelmans. Den Haag: Biblion, 2000. p. 64. 25 Matla, Hans. “Van centsprent tot album. De ontwikkeling van het stripverhaal 1800-2000.” Tot volle waschdom. Bijdragen aan de geschiedenis van de kinder- en jeugdliteratuur. red. B.P.M. Dongelmans. Den Haag: Biblion, 2000. p. 67-68. 26 Helden, Willem van. Strips! : 200 jaar Nederlands beeldverhaal. Eindhoven: Lecturis, 2013. p. 111. 27 Wright, Bradford W. Comic Book Nation. Baltimore, Maryland: Johns Hopkins UP, 2003. p. 9-10. 28 Wright, Bradford W. Comic Book Nation. Baltimore, Maryland: Johns Hopkins UP, 2003. p. 12.
16
van werken en opleiding komt echter redelijk overeen. In Comic Book Nation lezen we: “The shops [comic art studios in the 1930s] attracted young cartoonists fresh out of art school and self-trained enthusiasts with little experience beyond doodling.”29 Ook Jijé leidde Morris, Franquin en Will op, waardoor zij La Bande des Quatre vormden.30 Siegel en Shuster hadden geen tekenopleiding gehad, maar waren middelbare scholieren toen zij Superman bedachten en tekenden. Dit had onder meer tot gevolg dat de verhoudingen, voornamelijk in de gezichten, niet altijd klopten. Later is dit een herkenbare stijl van de superheldenstrips geworden. Ook in pictorial runes is er een verschil. In superheldenstrips wordt vaak gebruikt gemaakt van ‘tekstballonnen’ met stekels en woorden als POW, WHAM en BOOM, iets dat in Europese strips minder te vinden is. In Europa verschenen ook wel vertalingen van deze strips in weekbladen, zoals Superman in weekblad Robbedoes verscheen onder de naam Marc, Moderne Hercules, maar hier is niet zo’n sterke superheldencultuur ontstaan.
29
Wright, Bradford W. Comic Book Nation. Baltimore, Maryland: Johns Hopkins UP, 2003. p. 6. Beaty, Bart. “A Clear Line to Marcinelle: The Importance of Line in Émile Bravo's Spirou à Bruxelles.” European Comic Art. Vol. 4:2, juli 2011. p. 200. 30
17
Brusselse school De stijl van de Brusselse school wordt ook wel de Hergé-stijl of Kuifje-stijl genoemd. De term is bedacht door Joost Swarte, toen deze in 1977 een tentoonstelling maakte over Kuifje. Met deze term bedoelde hij de specifieke stijl van Hergé, Edgar P. Jacobs en Jacques Martin. Zij zijn de oprichters van weekblad Kuifje, en hieruit is de stijl van de Brusselse school voortgevloeid. Er zijn een aantal kenmerken te noemen van deze stijl, waaronder de ‘klare lijn’, omschreven in Alternative Comics, An Emerging Literature: For instance, the European Klare lijn or Ligne Claire (“Clear Line”) tradition of cartooning, popularized in the much-loved Tintin series by Belgian master Hergé, privileges smooth, continuous linework, simplified contours and bright, solid colors, while avoiding frayed lines, exploded forms and expressionistic rendering. A style drawing linked with the flat color of Tintin and similar series, the Klare Lijn (so labeled by the Dutch cartoonist Joost Swarte) is marked by its traditional association with children’s comics, yet has grown to embrace or at least influence a whole school of alternative cartoonists who work for adults as well as, or instead of, children.31 In De klare lijn, achtergronden van het beeldverhaal kunnen we lezen dat dit inhoudt dat de tekeningen in de strips voornamelijk strak zijn en dat de decors daarin realistisch zijn, zoals bij Kuifje ook het geval is.32 De figuren in de strip zijn dus cartoonesk, maar zij bevinden zich in een omgeving die realistischer getekend is. In Alternative Comics, An Emerging Literature kunnen we lezen wat de klare lijn is: In the work of such cartoonists as Swarte and Torres, the Clear Line carries an obvious ideological as well as stylistic burden: their comics not only parody racist stereotypes redolent of Tintin’s late-colonial ethos but also reveal a fascination with blurring the distinction between organic and inorganic form, a tendency perfectly realized in Swarte’s cool, ironic work for both children and adults (see Heller).33
31
Hatfield, Charles. Alternative comics, an emerging literature. Mississippi: Mississippi UP, 2005. p. 60. Pommerel, Ernst. Klare lijn. Achtergronden van het beeldverhaal. Rotterdam: Rotterdamse Kunststichting, 1977. 33 Hatfield, Charles. Alternative comics, an emerging literature. Mississippi: Mississippi UP, 2005. p. 60. 32
18
Er is dus een verschil tussen de manier waarop de figuren zijn getekend, als stereotypen, en hun omgeving, die realistisch getekend is. Dit zal ook te zien zijn in de manier waarop pictorial runes getekend worden. Een pictorial rune is namelijk per definitie een niet realistische weergave van de werkelijkheid. Dat gaat gemakkelijk samen met een dynamische, cartooneske en komische tekenstijl, maar moeilijker met een realistischere stijl. Een van de bekende stijltrucs van de Brusselse school is de bevroren actie. Dit houdt in dat de bewegingen in Kuifje vaak stilstaand lijken, dus zonder bewegingsstrepen of andere indicatie van beweging34. Er zijn veel tekeningen van Kuifje waarop hij rent, maar dit zijn stilstaande beelden, zoals op afbeelding 1 te zien is. Kuifje en Bobbi rennen op deze afbeelding, maar dat is alleen te zien aan hun houding, verder zijn er geen indicaties voor beweging, met andere woorden, er zijn geen pictorial runes in deze afbeelding. Eerder werd gezegd dat een stripverhaal voortvloeiende handelingen bevat, en daardoor waarschijnlijk ook vaak pictorial runes voor
Afbeelding 1
beweging. We zien hier duidelijk een doorgaande beweging, en niet een tafereel, maar tegelijkertijd is er geen ander teken voor beweging dan hun houding. Toch zien we in Kuifje wel pictorial runes voor emoties. Dit heeft wellicht te maken met het feit dat de figuren zelf niet realistisch zijn getekend, en hun emoties dus ook niet. Dingen in hun omgeving, realistisch getekend, zouden dan geen pictorial runes bevatten, dus ook niet voor beweging. In Alternative Comics, An Emerging Literature, lezen we hierover: Often the Clear Line seems to deny the materiality of the comics page, relying on precise linework and flat colors to create pristine and detailed settings into which simply drawn characters are inserted. Though the settings are often much more complex than the characters, the two are equated though an unerring evenness of line: like the characters, the settings tend to be without shadow, except in the most diagrammatic sense, and also relatively textureless. The resultant tendency toward flatness produces what McCloud calls a “democracy of form,” in which each shape 34
Pommerel, Ernst. Klare lijn. Achtergronden van het beeldverhaal. Rotterdam: Rotterdamse Kunststichting, 1977.
19
has the same clarity and value, conferring the same authority on cartoon figures as it does on meticulous scenic detail.35 Bij de school van Marcinelle, met weekblad Robbedoes, zijn meer dynamische tekeningen te vinden zijn. De vraag bij weekblad Kuifje is of dit ‘gebrek’ aan pictorial runes door alle strips heen normaal is en of er wel gebruik wordt gemaakt van pictorial runes voor andere dingen, zoals emotie, of dat ook daar wordt gekozen voor een realistische weergave. Zoals al eerder naar voren kwam komen pictorial runes niet voor bij realistische strips, maar bij Kuifje is de omgeving realistisch, maar de figuren daarin zijn wel cartoonesk. Het zou daarom goed kunnen zijn dat er wel gebruik wordt gemaakt van pictorial runes voor bijvoorbeeld emoties bij die karakters. Als dat het geval is, in hoeverre verschillen die pictorial runes dan van de pictorial runes in weekblad Robbedoes?
35
Hatfield, Charles. Alternative comics, an emerging literature. Mississippi: Mississippi UP, 2005. p. 190.
20
De school van Marcinelle Marcinelle was de plek waar Dupuis gevestigd was, de uitgever van weekblad Robbedoes. Zoals al eerder gezegd leidde striptekenaar Joseph Gillain (Jijé) Franquin, Morris en Will op, allen verbonden aan Robbedoes. Daarom kan Jijé worden gezien als de man achter de tekenstijl van de school van Marcinelle, die tegenover de Brusselse school staat. Toch zijn er wel overeenkomsten tussen de twee. Ook de school van Marcinelle combineert realistische strips met meer cartooneske strips. Jijé werd aanvankelijk dan ook beïnvloed door Hergé, zoals we kunnen lezen in Averbode, een uitgever apart 1877-2002: Het streven naar grafisch kwalitatieve strips krijgt zijn bekroning in 1939, wanneer de hoofdredacteur van Petits Belges Jijé weet te overhalen een stripreeks voor het blad te tekenen. Hij haalt Jijé hiervoor weg bij het tijdschrift Le Croisé, de Waalse tegenhanger van Petits Belges. Jijé creëert Blondin et Cirage, een onafscheidelijk duo van een blank en een zwart jongetje. De verbroedering van blank en zwart is waarschijnlijk ingegeven door het christelijk ideaal van naastenliefde, waarin geen onderscheid mag bestaan tussen rassen en naties. De invloed van Hergé, zoals zichtbaar in Jojo (1936) en Freddy Fred (1939), zal in de loop van de reeks stilaan vervagen. Toch herinneren de komische avonturen van Blondin et Cirage aan die van Kuifje/Tintin ten tijde van Le Petit Vingtième (1929-1939).36 We zien dus dat Jijé aan het begin van zijn carrière werd beïnvloed door de stijl van Hergé, zoals zichtbaar is bij Jojo en bij Freddy Fred. We lezen echter ook dat deze invloed in de loop van de reeks Blondin et Cirage is vervaagd. De vraag hierbij is of er tijdens deze stijlverandering ook een verandering in het gebruik van pictorial runes is te zien. Bij latere strips van Jijé is de invloed van Hergé niet alleen minder geworden, maar is Jijé een specifieke eigen stijl gaan ontwikkelen, de stijl die later de school van Marcinelle zou worden genoemd: Jijé bevrijdt zich gaandeweg van de sterke invloed van Hergé en ontwikkelt zich tot een zelfstandige stripauteur met een eigen dynamische stijl. Waar Kuifje/Tintin zelfs in volle galop uiterst beheerst door het beeld beweegt, stuiteren de personages
36
Ghesquiere, Rita. Averbode, een uitgever apart. Leuven: Averbode, 2002, p. 366.
21
Blondin et Cirage (Wietje en Krol) over de pagina. […] De stijlontwikkeling die hij met Blondin et Cirage inzet, bereikt omstreeks 1945 een definitieve vorm. De uitbundige enscenering met soepele personages zal bepalend zijn voor de karikaturaal-komische stijl van het weekblad Spirou/Robbedoes tot ca. 1960.37 We zien hier ook dat de stijl van weekblad Robbedoes dynamischer is. Dit is het belangrijke verschil tussen weekblad Robbedoes en weekblad Kuifje dat al eerder aan bod kwam: het verschil tussen de bevroren actie van Hergé, door Ghesquière “zelfs in volle galop uiterst beheerst” genoemd, en de dynamische stijl van Jijé, met “uitbundige enscenering en soepele personages”.38 Dit heeft als gevolg dat Kuifje realistischer is en Robbedoes meer karikaturaal en komisch. Dit zou inhouden dat er ook veel meer pictorial runes voor beweging te vinden zijn in weekblad Robbedoes dan in weekblad Kuifje. Later zullen we zien of dit daadwerkelijk zo is, bovendien zullen we bekijken of dit ook geldt voor andere pictorial runes. Als in beide weekbladen sprake is van pictorial runes is het bovendien interessant om te zien of deze pictorial runes er hetzelfde uitzien, of niet.
37 38
Ghesquiere, Rita. Averbode, een uitgever apart. Leuven: Averbode, 2002, p. 366. Ghesquiere, Rita. Averbode, een uitgever apart. Leuven: Averbode, 2002, p. 366.
22
Geschiedenis weekblad Kuifje Vanaf eind jaren zestig van de twintigste eeuw wisten de Belgische weekbladen Kuifje en Robbedoes veel terrein te winnen in Nederland. Uit de uitgeverij van weekblad Kuifje, Lombard, kwamen onder andere albums van Blake en Mortimer, van Edgar P. Jacobs, Alex, van Jacques Martin, Corentin, van Paul Cuvelier, Chick Bill en Rik Ringers van Gilbert Gascard (Tibet), Pom en Teddy van Frans Craenhals, Michel Vaillant van Jean Graton, Chlorophyl van Raymond Macherot en De Witte Ruiter en Harald de Viking van Fred en Liliane Funcken.39 Weekblad Kuifje verscheen voor het eerst in 1946 en werd opgericht door Hergé en Raymond Leblanc, die hoofdredacteur van het blad was. Het laatste nummer verscheen in 1993. Bij weekblad Kuifje hoorde een specifieke stijl, zoals al eerder genoemd, de stijl van de Brusselse school. Dat elke strip aan de stijl van Kuifje moest voldoen en moest passen in het blad, blijkt bijvoorbeeld uit het feit dat Willy Vandersteen tussen 1948 en 1959 acht verhalen van Suske en Wiske maakte voor het weekblad, de zogenaamde Blauwe reeks. Dat deze verhalen speciaal zijn gemaakt voor weekblad Kuifje is nog steeds te zien aan het feit dat deze met een blauwe omslag worden uitgegeven, in tegenstelling tot het herkenbare oranje/rood van de andere kaften van Suske en Wiske. Niet alleen de band is echter anders. De verhalen die in weekblad Kuifje kwamen moesten wel aansluiten bij de stijl. De tekenstijl moest worden aangepast, de plots moesten realistischer worden, tante Sidonia, professor Barabas en Jerom komen niet in de verhalen voor, Schanulleke alleen in het eerste verhaal, Suske en Wiske zijn volwassener, Wiske heeft krullen en Lambik is slimmer en prominenter aanwezig. Hoewel Vandersteen acht verhalen voor het weekblad zou tekenen, is het laatste deel er nooit in gekomen, omdat Hergé en Vandersteen het niet eens konden worden over de invulling ervan. Toch is de Blauwe reeks over het algemeen nog steeds populair.40 Vandersteen was niet de enige met wie Hergé meningsverschillen had. Hij had dat ook met hoofdredacteur van weekblad Kuifje Raymond Leblanc. De eerste periode van het weekblad verliepen goed, maar in 1964 vond Hergé dat de kwaliteit van het blad achteruit ging en dat sommige vervolgstrips vulgair waren. Hergé wilde het hoofdredacteurschap delen, maar Leblanc niet. Als alternatief wilde Hergé artistiek directeur worden, waar 39
Helden, Willem van. Strips! : 200 jaar Nederlands beeldverhaal. Eindhoven: Lecturis, 2013. p. 77. Meesters, Gert. “De avonturen van Willy Vandersteen. 65 jaar Suske en Wiske.” Knack, oktober 2010. p. 9597. 40
23
Leblanc het in eerste instantie ook niet mee eens was, maar in 1965 ging Hergé die functie toch vervullen. Het was ook om andere redenen een roerige tijd voor het weekblad. Dino Attanasio, de tekenaar van Signor Spaghetti vervalste een enquête over de populairste strips, waarop hij voor drie maanden werd geschorst. Goscinny, tekstschrijver van Signor Spaghetti, verliet daarna het weekblad, net als tekenaar Greg, die na het ontslag van Leblanc terugkwam als hoofdredacteur. Greg introduceerde nieuwe strips als Bernard Prince, Luc Oriënt en Comanche en de oplage van het weekblad steeg. In de jaren zeventig daalde het weer wat, waarna buitenlandse strips als Corto Maltese en The Spirit binnen werden gehaald. In jaren tachtig ging het nog slechter met het weekblad, waardoor het in 1993 uiteindelijk einde verhaal was voor weekblad Kuifje.41
41
Goddin, Philippe. Het avontuur van het weekblad Kuifje: 40 jaar strips. Brussel: Le Lombard, 1986.
24
Geschiedenis weekblad Robbedoes De uitgever van weekblad Robbedoes, Dupuis, publiceerde onder andere albums van Lucky Luke door Maurice de Bevere (Morris) en René Goscinny, Johan en Pirrewiet door Pierre Culliford (Peyo), Robbedoes en Guust Flater door André Franquin, Buck Danny door Victor Hubinon en Jean-Michel Charlier, Baard en Kale door Willy Maltaite en Maurice Rosy, Guust Slim door Maurice Tillieux, Jerry Spring door Joseph Gillan (Jijé) en De Beverpatroelje door Michel Tacq.42 Weekblad Robbedoes, in België weekblad Spirou, verscheen voor het eerst in 1938 en tot 2005. In de oorlog werd Robbedoes stopgezet, maar in 1948 was het weer in volle bloei. Dit betekende voor Jijé een drukke tijd. Hij nam verschillende reeksen op zich, waaronder Robbedoes, en voegde daaraan al snel een nieuw personage toe, Kwabbernoot, die ervoor moest zorgen dat er een komische noot in de strip kwam. Weekblad Robbedoes was verkrijgbaar in meerdere Nederlandstalige gebieden, waaronder ook Luxemburg, NieuwGuinea en Nederlands-Indië, en je kon een abonnement nemen in niet-Nederlandstalige gebieden voor meer geld.43 Meer dan vijfhonderd stripfiguren zijn geboren in het weekblad. Bovendien heeft het blad de ondergang gezien van vele en jongere andere stripbladen, terwijl Robbedoes bleef bestaan. Dat dit mogelijk is, wordt vaak gedankt aan het feit dat het weekblad erg open was naar lezers in redactionele zaken. Al vanaf het eerste nummer verscheen op de eerste pagina een figuur, een jonge piccolo van het Moustic-hotel, die erg leek op uitgever Jean Dupuis zelf. Hoofdredacteur Yvan Delporte zette dit vanaf 1955 voort door de lezers getuige te laten zijn van wat er speelde binnen de redactie, waardoor er een soort wisselwerking ontstond. Hierbij hoorde ook een stripreeks waarin de hoofdredacteur zelf centraal stond, genaamd Le Boss. Hierbij moet wel een kanttekening geplaatst worden, dit kan namelijk ook slechts een schijnbare openheid zijn geweest. Dit was niet de enige manier waarop interactie bestond tussen lezer en weekblad, het was namelijk tastbaar aanwezig in het leven van de lezers. Er bestonden clubs als de ‘Vrienden van Robbedoes’ en de ‘Robbedoes Vliegclub’.
42
Helden, Willem van. Strips! : 200 jaar Nederlands beeldverhaal. Eindhoven: Lecturis, 2013. p. 77. Screech, Matthew. Masters of the Ninth Art: Bandes Dessinées and Franco-Belgian Identity. Liverpool: Liverpool UP, 2005. p. 52. 43
25
Mede daardoor speelde Robbedoes een grote rol in het leven van zijn kleine lezers, niet alleen door gelezen te worden, maar ook door bijvoorbeeld het organiseren van strandspellen en door Circus Robbedoes. Ook hierbij moet echter een kanttekening worden geplaatst, dergelijke clubs waren in die tijd namelijk niet ongewoon. Ook bestonden er micro-verhaaltjes van het weekblad die gemakkelijk te verstoppen waren in bijvoorbeeld schoolboeken. Zo was Robbedoes dus niet alleen aanwezig van het moment dat het weekblad op de mat viel tot het moment dat het uitgelezen was, maar ook daarbuiten.
26
Hergé en de gekozen strips Hoewel Kuifje vaak het alter-ego lijkt van Hergé, blijkt dat Hergé soms een hekel aan het personage had. In Tintin and his Creation kunnen we lezen dat Hergé Kuifje gebogen over hem heen tekende, met een zweep.44 Dit was echter pas aan het einde van Hergés leven. Voor die tijd is hij lang de ‘trotse vader’ van Kuifje geweest, evenals van vele andere stripfiguren. Kuifje kwam voor het eerst uit in Petit Vingtième tussen 1929 en 1940, in zwart-wit. Daarna verhuisde hij naar de krant Le Soir in 1944. Van deze strips zijn albums gemaakt door Petit Vingtième en later uitgegeven door Casterman. Vanaf 1942 zijn alle Kuifje-verhalen uitgegeven in kleur, van de oude strips in zwart-wit zijn de meeste later ingekleurd. Vanaf 1946 verscheen Kuifje in zijn eigen weekblad. In eerste instantie was het succes van Kuifje vooral verklaarbaar door het feit dat bij zijn geboorte in 1929-1930 in België nog geen strips waren met tekstballonnen, in die tijd was dit nog een nieuw, Amerikaans idee.45 Kuifje was hierin de eerste. In 1926 begon Hergé met zijn eerste stripserie, Totor, P.L. van de Meikevers, in Le Boy Scout. Deze strip ging over een dappere jongeman die de wereld over reisde om onrechtvaardigheid te bestrijden. Drie jaar later veranderde Totor in Kuifje.46 De avonturen van Totor in Amerika, waar hij te maken krijgt met cowboys en indianen, komen dan ook terug in Kuifje in Amerika. Zoals Kuifje leek op de fantasieën van een jonge Hergé, deed Totor dat dan uiteraard ook, door leider te zijn van de ‘Meikevers’. Het enige grote verschil tussen Kuifje en Totor kunnen we vinden in de manier waarop de strip in elkaar zit. Zoals al eerder gesteld was Kuifje de eerste strip in België met tekstballonnen. Wel kunnen we er al pictorial runes in vinden. Ook bij Totor maakte hij bijvoorbeeld gebruik van kleine sterretjes of stofwolkjes. Dit soort pictorial runes, zoals we later zullen zien, worden typisch voor de stijl van Hergé. In 1930 begon de Guitenstreken van Kwik en Flupke. Deze stripserie verscheen aanvankelijk, evenals Kuifje, in Le Petit Vingtième en het eerste album kwam ook bij die uitgeverij uit. In
44
Thompson, Harry. Tintin and his Creation. London: John Murray, 1991. Thompson, Harry. Tintin and his Creation. London: John Murray, 1991. 46 Thompson, Harry. Tintin and his Creation. London: John Murray, 1991. 45
27
tegenstelling tot de langere avonturen van Totor en van Kuifje, waren De Guitenstreken van Kwik en Flupke korte, komische verhalen. Meestal werden de illustraties begeleid door tekst, maar niet op elke pagina is dat het geval. Het gaat hier dus net weer om een ander soort strip dan de vorige twee. Hierbij is het interessant om te bekijken of dit ook gevolgen heeft voor de stijl en voor de pictorial runes in de strip. Verandert de tekenstijl mee als het soort strip verschuift naar een meer komische stijl en heeft dit gevolgen voor de pictorial runes die worden gebruikt?
28
Jacobs en de gekozen strips Typisch voor de strips van Edgar P. Jacobs is de realistische, gedetailleerde tekenstijl. Die stijl combineerde hij met uitgebreide plots. Zijn strips komen dus meer overeen met Kuifje en Totor dan met De Guitenstreken van Kwik en Flupke. Het is dan ook niet vreemd dat hij meegewerkt heeft aan Kuifjestrips. De komische noot in die strips vinden we niet in de strips van Jacobs, die serieuze verhaallijnen heeft. Hoewel zowel Jacobs als Hergé tekent volgens de regels van de Brusselse school, met de klare lijn, is er wel een belangrijk verschil tussen de strips van Hergé en de strips van Jacobs. Waar Hergé koos voor een realistische achtergrond, maar wel cartooneske personages, zien we dat Jacobs alles realistisch en gedetailleerd tekent.47 Dit kan wellicht ook terug te zien zijn in de pictorial runes. Zoals eerder gesteld is het mogelijk dat er bij Hergés strips niet veel gebruik wordt gemaakt van pictorial runes voor beweging, omdat dit deel uitmaakt van de omgeving, die realistisch getekend is, maar dat er wellicht wel pictorial runes kunnen worden gebruikt voor dingen die met personages gebeuren, zoals de sterretjes om het hoofd om de stofwolkjes, als een personage onwel of boos is, omdat deze meer cartoonesk getekend zijn. Bij Jacobs is alles realistisch getekend. Zoals we eerder zagen zijn pictorial runes per definitie ‘overdreven’ en niet realistisch. Het zou dan logisch zijn dat er bij de strips van Jacobs geen of minder pictorial runes gebruikt worden. Of dit ook daadwerkelijk het geval is zullen we later zien. De U-straal van Jacobs is het eerste album van Jacobs, uit 1943, en een voorbeeld van zo’n realistische strip met een serieus plot. De U-straal werd aanvankelijk gepubliceerd in stripblad Bravo!, en speelt zich af in een science-fictionwereld. Nadat Jacobs met De U-straal veel bekendheid had gekregen, kwam Blake en Mortimer, een van Jacobs’ meest bekende stripseries. Blake en Mortimer werd voor het eerst gepubliceerd in weekblad Kuifje, in 1946. Ook bij deze strip tekende Jacobs erg gedetailleerd en besteedde hij veel aandacht aan de inkleuring ervan. Dit heeft er wellicht in geresulteerd dat er niet veel strips van deze reeks zijn van de hand van Jacobs. Verschillende tekenaars namen de reeks van hem over.
47
Lente, Dick van. “Temmen en verontrusten: de atoombom in de stripverhalen Blake en Mortimer en Tom Poes (1946-1960).” Gewina. vol. 29, 2006. p. 212.
29
Martin en de gekozen strips Jacques Martin begon in 1948 met de stripreeks Alex, die verscheen in weekblad Kuifje. In 1952 volgde Lefranc. Zijn laatste stripreeks was Tristan, begonnen in 1978. De reeksen van Martin verschillen qua inhoud van de reeksen van Hergé en Jacobs. Waar Hergé met Kuifje vooral avonturen in het buitenland maakte en met Kwik en Flupke meer gericht was op komische, korte stukjes, en waar Jacobs koos voor sciencefiction en detective-achtige verhaallijnen, zien we bij Martin dat hij zich vooral richtte op verhalen die zich afspelen in de geschiedenis. De strip Alex begon in 1948 en speelde zich af rondom Alex, een jonge Galliër, die avonturen beleeft in de jaren 50 voor Christus, tijdens de Romeinse burgeroorlog tussen Caesar en Pompeus. Alex vond de Romeinen geen ‘rare jongens’, maar omarmde de Romeinse cultuur juist.48 Het narratief van Alex doet denken aan die van de ‘Roman Scout’, waarbij rechtvaardigheid, moed, trouw (tegenover de natie) en plichtsbesef belangrijke thema’s zijn. Die thema’s zien we ook terug in de karakters van de helden Kuifje en Totor. Opvallend is verder dat, hoewel er is die tijd weinig ruimte was voor expliciet geweld (zelfs de vijanden gaan nooit dood) en seksuele toespelingen, Alex later toch werd gezien als icoon voor de homoseksuele Franse gemeenschap. Dat Martin dat ook zo had bedoeld, is echter niet waarschijnlijk, aangezien hij daar zelf het volgende over zegt: [A] tandem like Alix and Enak was totally normal during Antiquity. In present day, this could be viewed as controversial. Nevertheless, I am not going to change Antiquity only to satisfy prudish people who have trouble identifying with the distinguished characteristics of a distant time period.49 Het lijkt dus in dit geval zo te zijn dat Martin het belangrijk vond om het verhaal en de details daarin realistisch te houden en het lijkt erop dat hij zich daarvoor ook heeft verdiept in de tijd waarin Alex zich afspeelt. Zo heeft hij een scène uit Les fils de Spartacus gerefereerd aan
48
Babic, Annessa Ann. Comics as History, Comics as Literature. Lanham, Maryland: Fairleigh Dickinson UP, 2014. 49 Babic, Annessa Ann. Comics as History, Comics as Literature. Lanham, Maryland: Fairleigh Dickinson UP, 2014.
30
Suetonius’ Life of Tiberius. Hierin Zouden Hergé en Martin dan zeker op elkaar lijken, want ook die deed veel onderzoek voordat hij een nieuw Kuifjeverhaal maakte.50 De reeks Lefranc begon in 1954. Deze serie speelde zich niet af in de klassieke Oudheid, maar gaat over de avonturen van de journalist Guy Lefranc. Hierin zien we overeenkomsten met Kuifje. Wel zien we weer dezelfde thema’s terugkomen als in Alex, het hoofdpersonage is de dappere held, net als Alex, onafscheidelijk van de meer kwetsbare vriend Jean-Jean, te vergelijken met Enak. Hierbij gaat de uitleg van Martin over de homoseksuele lading in de strip echter niet op, het verhaal speelt zich niet af in de Klassieke Oudheid. De laatste reeks die we van Martin bekijken is Tristan. Tristan speelt zich af aan het einde van de honderdjarige oorlog, de eerste helft van de 15 e eeuw dus. Tristan is een beeldhouwer, bevriend met een maarschalk die beschuldigd wordt van kinderverkrachtingen- en moorden. Hiermee worden meteen heftige thema’s aangesneden. We zien dus dat de stripreeksen van Martin ook behoorlijk serieuze plots hebben, en niet komisch zijn.
50
Babic, Annessa Ann. Comics as History, Comics as Literature. Lanham, Maryland: Fairleigh Dickinson UP, 2014.
31
Jijé en de gekozen strips Dat we bij Jijé te maken krijgen met strips die in een ander weekblad verschenen en een andere stijl hebben, is meteen duidelijk. Waar we bij Martin serieuze thema’s tegenkwamen, zien we dat dat bij Jijé met Blondin et Cirage/Blondie en Blinkie en Jerry Spring dat dat weer anders ligt. Deze strips zijn luchtiger en vaak komisch bedoeld. Blondin et Cirage was een van Jijés eerste strips en werd in 1939 gepubliceerd in het katholieke jeugdtijdschrift Petits Belges. Zoals we al eerder hebben kunnen lezen werd Jijé bij deze strip nog sterk beïnvloed door de tekenstijl van Hergé, iets dat later zeker veranderde, toen hij in 1939 ging werken voor weekblad Robbedoes. In de tijd tussen de verandering van Hergés stijl naar die van de school van Marcinelle ontwikkelde Jijé een eigen, specifieke stijl, de atoomstijl. Deze term is bedacht door Joost Swarte en doelt op ene gestileerde stijl die is beïnvloed door het futurisme en optimisme van de jaren ’50, te zien op afbeelding 2:51
Afbeelding 2
In ‘style atome’, shapes become more angular, more geometric, and they were drawn with bolder, straighter lines. […] ‘Style atome’ glorified the mass consumerism and the technological optimism of a Europe emerging from post-war austerity.52 Deze atoomstijl, die Jijé gebruikt in Blondin et Cirage, ligt dichterbij de stijl van de Brusselse school dan die van de school van Marcinelle: […] ‘style atom’ was akin to Hergé’s ‘clear line’: both styles depicted a safe, clean, prosperous world, where goodness always triumphs […] Like ‘clear line’, ‘style atome’ was peculiar to bandes dessinées.53 De ontwikkeling van deze stijl naar de stijl van de school van Marcinelle zou dus te zien zijn in de loop van de reeks van Blondin et Cirage. Hierbij zullen we zien of pictorial runes bij die 51
Christelijk Vlaams Kunstenaarsverbond. Vol. 209-213, Roeselare. p. 219-220. Screech, Matthew. Masters of the Ninth Art: Bandes Dessinées and Franco-Belgian Identity. Liverpool: Liverpool UP, 2005. p. 57. 53 Screech, Matthew. Masters of the Ninth Art: Bandes Dessinées and Franco-Belgian Identity. Liverpool: Liverpool UP, 2005. p. 57. 52
32
stijl meer overeenkomen met die van de Brusselse school, of meer met die van de school van Marcinelle, of deze wellicht weer op een heel andere manier gebruiken. Blondie en Blinkie begon in 1946 en ging tien jaar door. Blondie is hierin de serieuze van de twee figuren, en lijkt nog enigszins op Kuifje qua karakter, in de wijze waarop hij problemen op een redelijke manier probeert op te lossen. In deze strip zorgt zijn vriend Blinkie echter voor de komische noot. Hij is minder serieus en minder rationeel, maar zoekt meteen de actie op zonder lang na te denken. Dit contrast valt op als we in het achterhoofd hebben dat Jijé op dat moment aan het verschuiven is van de realistische stijl van de Brusselse school naar de meer cartooneske stijl van de school van Marcinelle. Jerry Spring kwam voor het eerst uit in 1954 in weekblad Robbedoes. Jerry Spring was een van de eerste grote westernstrips. Hoewel de tekenstijl inderdaad minder realistisch is dan die van de mannen van de Brusselse school, zien we wel dat de verhaallijnen een groter verhaal bevatten dan die van andere strips van de school van Marcinelle en dat deze wel realistischer zijn.
33
Franquin en de gekozen strips Vanaf 1940 begeleidde Jijé een aantal striptekenaars, waaronder Franquin. Zij werkten in het huis van Jijé in Waterloo als ‘La Bande des Quatre’, met Morris en Will.54 Vanaf de jaren ’50 is ook Franquin tekenaars gaan opleiden, in dezelfde stijl als Jijé, de stijl van de school van Marcinelle. Dit heeft erin geresulteerd dat deze school een flink aantal tekenaars telde, waarvan velen publiceerde in weekblad Robbedoes, net als Franquin. Een bekende stripreeks van Franquin is Ton en Tinneke, een strip over de belevenissen van een stel. Wat echter vooral interessant is in het onderzoeken van de stijl en de pictorial runes in Ton en Tinneke is dat Franquin deze strip maakte voor weekblad Kuifje, en niet voor weekblad Robbedoes. In de jaren 50 had Franquin problemen met de uitgeverij van weekblad Robbedoes, Dupuis, gevestigd in Marcinelle, (waar ook de naam school van Marcinelle vandaan komt). Deze uitgeverij is dus sterk verbonden aan die stijl, terwijl weekblad Kuifje duidelijk belang hechtte aan de Brusselse school, zoals we al eerder konden zien aan de eisen die Hergé stelde aan Willy Vandersteen voor de Blauwe reeks. Het werk van Franquin voor weekblad Kuifje was echter van korte duur, want na een paar jaar ging Franquin weer volledig voor Dupuis werken. Hier kunnen we dus bekijken of ook aan Franquin eisen werden gesteld wat betreft het aanpassen van zijn tekenstijl in de korte tijd dat hij naast zijn werk bij Dupuis ook werkte voor weekblad Kuifje en of dit ook te zien is in de pictorial runes in Ton en Tinneke. Guust Flater werd bedacht door Franquin in 1957 en speelt zich af op de redactie van weekblad Robbedoes. Zoals al eerder gesteld was dit een van de manieren van het blad om binding te krijgen en te houden met de lezers. Guust Flater was postbezorger op het kantoor. Guust liep echter vaak de kantjes ervan af, wat resulteerde in complete chaos op de redactie, en dus voor hilariteit voor de lezer. Zowel de stijl als het verhaal is dus komisch en cartoonesk. Robbedoes is verzonnen door tekenaar Robert Velter om weekblad Robbedoes een gezicht te geven, maar pas echt bekend geworden toen Jijé en daarna Franquin de strip overnamen. Tijdens de oorlog maakte de vrouw van Velter de strips, toen hijzelf in het leger 54
Beaty, Bart. “A Clear Line to Marcinelle: The Importance of Line in Émile Bravo's Spirou à Bruxelles.” European Comic Art. Vol. 4:2, juli 2011. p. 200.
34
moest. In 1943 werd het steeds moeilijker om de platen voor de strip van Frankrijk, waar Velter woonde, naar België te krijgen, dus stopte hij ermee, waarna Jijé het overnam en het personage Kwabbernoot introduceerde. Ook Guust Flater van Franquin kwam af en toe voor in de strip. In 1947 nam Franquin de strip over. Hierna kwamen nog een aantal figuren bij, zoals Marsupilami, die later een spin-off kreeg.55
55
Screech, Matthew. Masters of the Ninth Art: Bandes Dessinées and Franco-Belgian Identity. Liverpool: Liverpool UP, 2005. p. 52-74.
35
Morris en de gekozen strips Morris begon met tekenen bij de Compagnie Belge d’Actualités (CBA), waar hij Peyo en Franquin ontmoette. Daarna ging hij werken bij Jijé, waar hij samen met hem, Franquin en Will ‘La Bande des Quatre’ vormde, zoals al eerder gesteld.56 Ook is Morris een tijd in Amerika geweest, waar hij onder andere de Franse tekenaar Goscinny leerde kennen. De bekendste reeks van Morris is Lucky Luke. Deze strip creëerde hij in 1946 voor weekblad Robbedoes, waar hij een van de bekende, grote namen was. Morris’ tijd in Amerika is belangrijk geweest voor het maken van Lucky Luke. Niet alleen kon hij daar goed inspiratie opdoen voor de westernstrip, maar ook leerde hij daar dus Goscinny kennen, die later bijdroeg aan Lucky Luke. Goscinny was een Franse tekenaar die opgroeide in Argentinië en in 1945 in Amerika is gaan wonen. Hij is sterk beïnvloed door de stijl van Disney. 57 Interessant hierbij is om te bekijken of door de Amerikaanse invloed en door de invloed van Goscinny ook de stijl van Lucky Luke is veranderd, en of dit ook te zien is aan de pictorial runes.
56
Beaty, Bart. “A Clear Line to Marcinelle: The Importance of Line in Émile Bravo's Spirou à Bruxelles.” European Comic Art. Vol. 4:2, juli 2011. p. 200. 57 Screech, Matthew. Masters of the Ninth Art: Bandes Dessinées and Franco-Belgian Identity. Liverpool: Liverpool UP, 2005. p. 75-76.
36
De Blauwe reeks Tussen 1948 en 1959 maakte Willy Vandersteen acht verhalen van Suske en Wiske voor weekblad Kuifje, de Blauwe reeks. Deze verhalen zijn speciaal gemaakt voor het weekblad, wat te zien is aan het feit dat deze met een blauwe omslag worden uitgegeven, in tegenstelling tot het herkenbare oranje/rood van de andere banden van Suske en Wiske. Niet alleen de band is anders dan de normale Suske en Wiskes. De verhalen die in weekblad Kuifje kwamen moesten aansluiten bij de stijl van Hergé, de Brusselse school en weekblad Kuifje. De tekenstijl werd aangepast, de plots waren realistischer, tante Sidonia, professor Barabas en Jerom verdwenen uit de verhalen, Schanulleke zit alleen nog in het eerste verhaal, Suske en Wiske werden volwassener, Wiske kreeg krullen en Lambik werd slimmer gemaakt en was prominenter aanwezig in de Blauwe reeks. Hoewel Vandersteen acht verhalen voor het weekblad zou tekenen, is het laatste deel er nooit in verschenen, omdat Hergé en Vandersteen het niet eens konden worden over de invulling ervan. Toch is de Blauwe reeks over het algemeen populairder, nog steeds, dan de normale verhalen van Suske en Wiske.58
58
Meesters, Gert. “De avonturen van Willy Vandersteen. 65 jaar Suske en Wiske.” Knack, oktober 2010. p. 9597.
37
Onderzoek/Resultaten Hypothese 1: In Totor en Kuifje worden wel pictorial runes gebruikt voor dingen die met de personages gebeuren, maar niet voor dingen die in de omgeving gebeuren. Zoals al eerder gesteld zien we dat Hergé met de stijl van de Brusselse school de karakters in de strips cartoonesker tekent dan de omgeving, die over het algemeen realistisch getekend is. Pictorial runes zijn veelal karikaturaal en figuurlijk. Vandaar dat de verwachting in de gevallen van Totor en Kuifje zo zijn, dat pictorial runes wel worden gebruikt voor de emoties van de figuren, omdat deze cartoonesk zijn, maar niet voor dingen die in hun realistisch getekende omgeving gebeuren, zoals beweging.
Bij Totor zien we veel pictorial runes in de vorm van sterretjes om het hoofd van karakters in de strip. Ook zien we vaak grote vraagtekens of uitroeptekens in een vakje naast de hoofden van de personages. Deze kunnen ook worden gezien als pictorial runes, zeker aangezien er verder geen sprake is van tekstballonnen in de strip.
Afbeelding 3
Ook hier zien we dat er sprake is van pictorial runes die slaan op de gemoedstoestand van de karakters. De bliksemschichten om het hoofd van Totor slaan op zijn frustratie, en ook de sterren en het “Hip! Hip! Hip! Hurrah!! Hurahh!” zijn pictorial runes die te maken hebben met de hoofden van de personages.
Afbeelding 4
38
Ook hier zien we dat de enige pictorial runes die we kunnen vinden rondom de hoofden van de personages zijn, namelijk een keer een vraagteken bij Totor, en een keer sterren om het hoofd van de indiaan, als die met een steen op zijn hoofd wordt geslagen. In het geval van deze tekeningen zou er ook gebruik gemaakt kunnen worden van pictorial runes voor beweging, zoals bij het tweede panel, waarop de Totor door de bergen zien klimmen. Hier is echter geen sprake van. Dit is representatief voor de hele strip: er worden wel pictorial runes gebruikt in de buurt van de hoofden van de karakters, wanneer dit iets te maken heeft met hun gemoedstoestand, maar niet in hun omgeving.
Afbeelding 5
Ook bij Kuifje in het land van de Sovjets is dit iets dat we vaak terug kunnen zien komen. Op afbeelding 6 kunnen we zien dat er pictorial runes worden gebruikt voor Kuifjes verbazing, met het vraagteken en het uitroepteken, terwijl we geen pictorial runes tegenkomen op het tweede panel, waarop we alleen aan Kuifjes houding kunnen zien dat hij aan het rennen is, en niet aan bewegingsstrepen. Dit is dus de zogenaamde bevroren actie. Afbeelding 6
39
Toch is het niet zo dat er helemaal geen sprake is van pictorial runes in de omgeving van de karakters. Op sommige momenten worden wel degelijk pictorial runes gebruikt voor beweging of andere dingen die gebeuren in de omgeving. Dit kunnen we zien op afbeelding 7, 8 en 9. Op afbeelding 6 zien we, behalve de pictorial rune voor de inspanning van Kuifje in de vorm van zweetdruppels naast zijn hoofd, bewegingsstrepen en -wolken achter Kuifje en Bobbi, op afbeelding 6 zien bewegingsstrepen en –wolken achter hun auto en op afbeelding 9 zien we een pictorial rune in de vorm van een grote wolk met sterren en strepen, voor een explosie. Dit soort pictorial runes worden echter alleen gebruikt in extreme situaties, zoals deze, waarbij ze snel moeten vluchten of waarbij iets ontploft. We kunnen dus vaststellen dat de extremiteit van dergelijke situaties duidelijk overkomt, juist omdat de stijl van Hergé zo is, dat deze pictorial runes normaliter niet worden gebruikt in de omgeving.
Afbeelding 8
Afbeelding 9
Afbeelding 7
Bij De zeven kristallen bollen zien we ook voornamelijk pictorial runes om de hoofden van de personages, om hun gemoedstoestand aan te geven, zoals we op afbeelding 10 kunnen zien met de druppels om de hoofden van Kuifje en Jansen en Janssen.
Afbeelding 10
40
Ook zien we weer dat er wel sprake is van pictorial runes in de omgeving, maar dat dit alleen in de meest extreme, belangrijke situaties van de strip is, zoals op afbeelding 11 te zien is.
In Kuifje en de Picaro’s zien we voornamelijk
Afbeelding 11
pictorial runes voor de gemoedstoestand van de personages, zoals te zien is op afbeeldingen 12, 13 en 14. Op afbeelding 11 is er geen sprake van pictorial runes voor de omgeving, zoals bewegingsstrepen, hoewel hier wel ruimte voor is. Op afbeelding 12 zien we alleen pictorial runes voor de verwarring van de karakters en op afbeelding 13 zien we wel pictorial runes voor iets in de omgeving, namelijk een botsing en beweging, met de bekende sterretjes en met bewegingsstrepen. Het gaat hier niet om een erg schokkende gebeurtenis in het verhaal, dus het ligt iets anders dat bij afbeelding 7, 8, 9 en 10, wel is het zo dat het deels gaat om hoe de personages zich voelen, zij reageren op de botsing, en dat de pictorial runes voornamelijk om hun hoofden heen getekend zijn.
Afbeelding 14
Afbeelding 12
Afbeelding 13
41
Hypothese 2: In de Blauwe Lotus zien we minder pictorial runes in de omgeving dan bij het eerste Kuifje-album. Kuifje en de Blauwe Lotus is het eerste album waar Hergé uitgebreid onderzoek voor heeft gedaan, om de omgeving zo realistisch mogelijk te tekenen. Om deze reden is de verwachting dat bij dit album dan ook minder pictorial runes zijn te vinden in de omgeving dan bij de eerdere albums van Kuifje die we hebben bekeken, Kuifje in het land van de Sovjets en Kuifje en de 7 kristallen bollen.
Afbeelding 15
Afbeelding 16
Op afbeelding 15 en 16 kunnen we inderdaad zien hoe realistisch de omgeving getekend is, hoewel we op afbeelding 16 wel een pictorial rune voor beweging kunnen vinden, namelijk de krullende strepen onder de kar. Dit is niet het enige moment waarop we dergelijke pictorial runes kunnen vinden. Ook op afbeelding 17 en 18 zien we dat er sprake is van bewegingsstrepen, op afbeelding 17 achter de auto aan en op 18 achter Bobbi aan en bij het springtouw van Kuifje. Het onderzoek naar het realistisch tekenen van de omgeving lijkt dus niet direct een invloed te hebben op het gebruik van pictorial runes.
Afbeelding 17
Afbeelding 18
42
Hypothese 3: In De Guitenstreken van Kwik en Flupke worden meer pictorial runes gebruikt dan in Totor en Kuifje. De Guitenstreken van Kwik en Flupke van Hergé zijn qua inhoud en opbouw anders dan Totor en Kuifje. Het gaat hier niet om langere verhalen met een redelijk serieuze verhaallijn, maar juist om korte, komische stukjes. Het zou dan ook niet raar zijn dat ook de tekenstijl wat afwijkt van die van Totor en Kuifje, en meer aansluit bij de inhoud en verhaalstijl van Kwik en Flupke. Bij een komischer verhaaltje hoort wellicht ook een minder realistische tekenstijl met meer karikatuur, en daarom wellicht ook meer pictorial runes. Toch zien we dat dit niet echt het geval is. Op afbeelding 19 zien we dat er wel sprake is van pictorial runes voor de gemoedstoestand van de karakters, zoals het grote vraagteken en zoals de zweetdruppels voor inspanning rondom het hoofd van Kwik. Dit is dezelfde soort pictorial runes als we in Kuifje en Totor konden vinden, in de buurt van het hoofd. Op het tweede panel zien we Kwik lopen, maar dat zien we alleen aan zijn houding en niet aan pictorial runes, die ontbreken. Bij Kwik en Flupke is dus net zo goed sprake van bevroren actie als bij Kuifje het geval is.
Afbeelding 19
Bovendien zien we ook de inmiddels erg herkenbare gekleurde sterretjes om het hoofd van de agent op afbeelding 20. Wel zien we op deze afbeelding ook een pictorial rune die zich niet bevindt om een hoofd, maar staat voor beweging, namelijk de gekrulde streep achter de voet van Flupke. De mate van pictorial runes komt dus toch sterk overeen met het gebruik van pictorial runes in Kuifje en Totor.
Afbeelding 20
43
Hypothese 4: In de strips van Jacobs worden weinig pictorial runes gebruikt. De stijl van Jacobs lijkt op de stijl van Hergé, alleen Jacobs tekent niet alleen zijn omgeving realistisch, maar ook zijn stripfiguren. Bij Hergé verwachtten we nog dat hij in dat geval wel gebruik maakte van pictorial runes voor de gemoedstoestand van zijn stripfiguren, en dit konden we ook zien, aan de pictorial runes om de hoofden van de karakters. Ook was daar de verwachting dat er geen of weinig pictorial runes werden gebruikt in de omgeving waarin de figuren zich bevinden. Dit konden we deels zien, hoewel pictorial runes in de omgeving niet volledig afwezig waren. Bij Jacobs zou de verwachting zijn dat er helemaal geen pictorial runes te vinden zijn, of erg weinig, maar als we in ons achterhoofd houden dat er bij Hergé wel pictorial runes in de omgeving te vinden waren, zou dit in het geval van Jacobs ook zo kunnen zijn. Bij De U-straal zien we op afbeelding 21 inderdaad pictorial runes, niet voor de gemoedstoestand van de karakters, maar voor de omgeving. Deze pictorial runes zijn echter, net als bij Kuifje het geval was, wel redelijk bescheiden en komen naar voren op een belangrijk moment in het verhaal. Er is verder wel een belangrijk verschil met Kuifje te zien, en dat komt duidelijk naar voren op afbeelding 22. Ten eerste zien we daar op het vierde panel totaal geen pictorial runes, maar een realistische tekening van een minder realistisch beest. Verder zien we bovendien op het tweede en het vierde panel dat er niet alleen minder pictorial runes zijn in de omgeving, maar dat er ook geen pictorial runes zijn bij het hoofd van de realistisch getekende stripfiguur. Een soort pictorial rune als bij Hergé, zoals de gekleurde sterretjes, zullen bij Jacobs zeker niet gevonden worden.
Afbeelding 21
44
Afbeelding 22 Figure 2
Ook bij Blake en Mortimer zien we weinig pictorial runes vergeleken met Hergé. Zo zien we op afbeelding 23 geen pictorial rune op het vijfde panel, bij de figuur, maar bijvoorbeeld wel op het achtste panel. Dit is echter in de vorm van een vraagteken in een tekstbalk. Tekstballonnen worden wel gebruikt, wellicht is dit daarom een vorm van pictorial rune die wel gebruik wordt in deze strip. Opnieuw zien we dat er wel pictorial runes worden gebruikt voor heftige dingen zoals ontploffingen of neerstortingen. Het gaat hier dan echter niet om de redelijk karikaturale, cartooneske ontploffingen zoals we bij Kuifje zagen.
Afbeelding 23
Bij Het Gele Teken zien we ook op die manier pictorial runes. Op afbeelding 24 kunnen we duidelijk een pictorial rune zien in de vorm van straling. Dit is echter een erg belangrijk en terugkerend ding in het boek, en wellicht daarom benadrukt met een pictorial rune. Op afbeelding 24 zien we weinig pictorial runes, maar een belangrijke op te bekijken is die op het derde panel, de zweetdruppels om het hoofd. Hier is dus wel sprake van een pictorial rune bij een personage. Ook hierbij kunnen we echter een kanttekening plaatsen. Er worden alleen pictorial runes gebruikt die een overdrijving zijn van de werkelijkheid, maar wel logisch uit die werkelijkheid voortkomen. Wel lijkt het zo te zijn dat de tekeningen minder realistisch zijn dan bij Het geheim van de zwaardvis. Eerder werd al gesteld dat in Het Gele teken voor het eerst sprake was van de duidelijke stijl van Jacobs, die veel invloed heeft gehad op de rest van de stripwereld. Het lijkt erop dat deze specifieke stijl meer pictorial runes met zich meebrengt dan de eerdere stijl van Jacobs. Dit is niet het geval voor de sterretjes van Hergé, die totaal uit de fantasie van een mens voortkomen, en die je dus ook niet veel vindt bij Jacobs.
Afbeelding 24
Afbeelding 25
45
Toch ontbreken deze sterretjes niet volledig. In Het halssnoer van de koningin vinden we ze bijvoorbeeld, zoals op afbeelding 26 zichtbaar is. Hierop vinden we typische, redelijk karikaturale pictorial runes die worden gebruikt bij gevechten in strips, zoals de sterren, de wolkjes en het KLAK in de gepiekte wolk. Ook zien we grote vraagtekens en uitroeptekens, zonder een Afbeelding 26
tekstballon, dus duidelijk pictorial runes. We zagen dat de tekeningen bij Het Gele teken
een eigen stijl hadden en minder realistisch waren dan die bij Het geheim van de zwaardvis en de U-straal. Die ontwikkeling lijkt nog verder te zijn doorgezet in Het halssnoer van de Koningin. Er is sprake van meer pictorial runes en op afbeelding 26 kunnen we zien dat ook de figuren niet altijd realistisch getekend zijn. Op het eerste, tweede en derde panel zien we alleen silhouetten. Het begin hiervan is al in Het Gele teken te zien, bij afbeelding 24. De vooronderstelling dat Jacobs weinig gebruik maakt van pictorial runes, zeker vergeleken met Hergé, lijkt aanvankelijk dus zeker waar te zijn, maar met de ontwikkeling van zijn eigen stijl, vanaf Het Gele Teken, lijkt hij wel steeds meer gebruik te maken van pictorial runes.
46
Hypothese 5: In de strips van Martin worden minder pictorial runes gebruikt dan in de strips van Hergé, maar meer dan in die van Jacobs. De stripreeksen van Martin zijn redelijk realistisch getekend, de verwachting is dan ook dat er minder pictorial runes inzitten dan bij Hergé. Bij Jacobs was het echter zo dat alles realistisch getekend was, zowel figuren als omgeving, dus dan verwachten we weer meer pictorial runes bij Martin dan bij Jacobs.
Bij Alex de Onversaagde zien we de bevroren actie erg duidelijk terug. Bij het rennen van het paard, bij het abseilen van de figuur, er zijn geen pictorial runes te zien, slechts aan de houding zie je dat het om een beweging gaat. Hier worden dus minder pictorial runes gebruikt dan we zagen bij de vorige tekenaars.
Afbeelding 27
Hetzelfde geldt voor Iorix de Grote. Op afbeelding 27 vinden we geen pictorial runes, behalve misschien we stofwolk die de hoeven van de paarden veroorzaken. Dit is echter al moeilijk een pictorial rune te noemen, want het is een realistisch getekende stof wolk, bovendien is dit iets dat ook in het echt te zien zou kunnen zijn. Ook hier zien we dus eigenlijk geen duidelijke pictorial runes. Afbeelding 28
47
Ook bij Het paard van Troje zien we weer hetzelfde verhaal terug. We zien wel een pictorial rune op het eerste kader, met het CRSSS, dat het geluid van het brekende hout voorstelt. De rest van de kaders is realistisch getekend en bevat geen pictorial runes.
Afbeelding 29
48
Hypothese 6: In Blondin et Cirage zijn nog weinig pictorial runes te vinden in de omgeving vergeleken met de rest van Jijés strips, hoewel dit later in de reeks meer wordt. Zoals al eerder gesteld was Jijé aanvankelijk nog beïnvloed door de stijl van Hergé. Dit geldt zeker voor Blondin et Cirage, een van zijn eerste strips. Naar mate deze strip langer duurt, zien we ook een ontwikkeling in stijl. In zijn latere strips kunnen we zien dat Jijé zijn eigen stijl heeft ontwikkeld. Hoe zien we dit terug in de pictorial runes?
We zien al wel meer pictorial runes en een minder realistische stijl dan we zien bij de Brusselse school. Op afbeelding 30 kunnen we dat duidelijk zien. Er wordt vooral veel gebruik gemaakt van pictorial runes in de vorm van letters of leestekens, zoals we kunnen zien aan de vele vraagen uitroeptekens. Verder zien we ook kleine bewegingsstrepen om de figuren heen, maar die zijn niet erg prominent aanwezig.
Afbeelding 30
Hetzelfde zien we door de gehele strip heen. Ook op afbeelding 31 zien we kleine strepen, voornamelijk rondom het figuur, en verder wordt er vooral gebruik gemaakt van pictorial runes in de vorm van letters en vraagtekens, zoals het DRRRR en het DRRIIING.
Afbeelding 31
49
Opvallend bij Wietje en Krol in Amerika is dat de stijl realistischer lijkt dan het geval was bij de andere albums van Blondin et Cirage. We zien niet veel pictorial runes en de tekeningen zijn gedetailleerder.
Afbeelding 32
Dit geldt echter niet voor De nieuwe avonturen van Blondie en Blinkie. Op afbeelding 33 kunnen we zien dat de tekeningen een simplistischer zijn dan bij Wietje en Krol in Amerika. Dit heeft ook tot gevolg dat we meer pictorial runes zien. Die pictorial runes zijn erg vergelijkbaar met de pictorial runes bij de rest van Blondin et Cirage. We zien kleine bewegingsstrepen, maar de pictorial runes bestaan voornamelijk uit woorden, zoals het BOEM en PLONS.
Afbeelding 33
50
Ook bij Blondie en Blinkie ontdekken de vliegende schotels, waarin we, zoals in meerdere Blondie en Blinkie-strips, Robbedoes en Marsupilami tegenkomen, zien we hetzelfde soort pictorial runes terugkomen. We zien subtiele strepen rondom de bewegingen van de figuren, maar meer opvallend is bijvoorbeeld het grote vraagteken. Dit zijn erg duidelijke pictorial runes, ook de bewegingsstrepen zijn Afbeelding 34
aanwezig, maar dus in mindere mate.
Jerry Spring Golden Creek gaat in tegen de verwachtingen die we hadden, namelijk dat de strips van Jijé duidelijk meer pictorial runes zouden hebben en duidelijk minder realistisch getekend zouden zijn dan bij de tekenaars van weekblad Kuifje. Golden Creek is juist wel realistisch getekend, met het gevolg dat er weinig pictorial runes te vinden zijn.
Afbeelding 35
51
We zien wel een verschil bij De weg naar Coronado. De stijl hiervan is minder realistisch dan bij Golden Creek, en er wordt meer gebruik gemaakt van pictorial runes in de vorm van (bewegings)strepen. Nog steeds is de stijl realistischer dan bij Blondin et Cirage, we zien bijvoorbeeld dat het gedetailleerder is, maar er is duidelijk een verschil te zien met Golden Creek, dat wel realistisch lijkt te zijn. Afbeelding 36
52
Hypothese 7: In Ton en Tinneke vinden we minder pictorial runes in de omgeving dan bij de rest van de stripreeksen van Franquin. Bij Ton en Tinneke verwachtten we dat deze minder pictorial runes op de achtergrond vinden dan bij de rest van de strips van Franquin, omdat hij deze maakte voor weekblad Kuifje, terwijl hij normaliter eigenlijk werkzaam was bij weekblad Robbedoes. Bij Ton de pechvogel vinden we wel veel pictorial runes in de vorm van grote letters en leestekens, zoals we al eerder zagen bij tekenaars van de school van Marcinelle, maar ook bij tekenaars van de Brusselse school. Het verschil tussen deze en die strips is echter dat de pictorial runes prominenter aanwezig zijn, ze zijn groter, en haast Afbeelding 37
meer schreeuwerig. Verder zijn er bijvoorbeeld ook meer pictorial runes in de vorm van wolkjes.
Bij Ton en Tinneke Ik maak me niet druk zien we ook meer pictorial runes dan bij de strips van de andere tekenaars van de school van Marcinelle. Dit kunnen we al zien op de voorkant, waarop we zien dat de figuren karikaturaal zijn getekend en dat de omgeving niet realistisch getekend is. Dit heeft tot gevolg dat er ook gebruik wordt gemaakt van pictorial runes die niet subtiel zijn, maar ook duidelijk karikaturaal, zoals de wolkjes, de grote bewegingsstreep en de bliksemschicht. Afbeelding 38
53
De titel van Ton en Tinneke Boordevol grappen laat het al weten, Ton en Tinneke is qua soort strip vergelijkbaar met bijvoorbeeld Hergés De Guitenstreken van Kwik en Flupke, en minder met strips met een langere verhaallijn: het zijn korte, komische stukjes, verzameld in een bundel. De tekenstijl bij Ton en Tinneke past bij dit soort strip: karikaturaal. We zien dit ook aan de pictorial runes, die erg aanwezig zijn, zoals bij de wolkjes op het tweede panel, de wolken rond het wiel van de auto op het zevende panel en de grote woorden op het laatste panel.
Afbeelding 39
Voor Guust Flater Gadgets en Gags geldt hetzelfde – met het woord gags in de naam weten we al met wat voor strip we te maken hebben. De albums van Guust Flater bestaan uit korte strips met gags, grappen. Bij Gadgets en Gags zien we dan ook dat de pictorial runes een grote rol spelen in de strip en erg aanwezig zijn, in tegenstelling tot meer realistisch getekende Afbeelding 40
strips.
54
Bij Van Flaters tot Kraters kunnen we dit ook goed zien. De tekeningen bij Guust Flater ogen drukker dan tekeningen bij vorige strips, niet omdat het gedetailleerd getekend is, maar omdat er veel sprake is van pictorial runes. Pictorial runes zijn bij Guust Flater dan ook een erg belangrijk deel van de tekenstijl. Afbeelding 41
Hetzelfde geldt voor Robbedoes. Typisch aan deze tekenstijl is het veelvuldige gebruik van pictorial runes, die de tekeningen haast ‘maken’, zoals hier te zien is bij Vier avonturen van Robbedoes, waarbij ook overigens weer aan de titel te zien is dat het hier gaat om kortere verhalen dan de verhalen van
Afbeelding 42
bijvoorbeeld Alex, die een groot avontuur meemaakt in één album. Ook bij Het nest van de Marsupilami’s zien we dat de gebeurtenissen van de strip niet zozeer duidelijk worden gemaakt door het verhaal te vertellen, maar juist door het verhaal te tekenen Afbeelding 43
met pictorial runes. De liefde van Marsupilami zien we niet zozeer aan wat hij zegt, maar aan de pictorial runes om zin hoofd die aangeven dat hij verliefd is. Op die manier spelen de pictorial runes bij Franquin dus niet alleen een grote rol in de tekenstijl, maar ook in het verhaal.
55
Dit wordt helemaal duidelijk bij Tembo Taboe. De tekeningen bij dit album bestaan soms bij alleen maar uit ‘schreeuwerige’ pictorial runes. Hierbij zijn ze dus niet slechts een belangrijk deel van de strip, maar bijna het hoofdgedeelte, met de overige tekeningen en tekst als begeleiding. Afbeelding 44
56
Hypothese 8: Lucky Luke bevat een ander soort pictorial runes dan in de andere Europese strips. Bij Lucky Luke vragen we ons af of er een verschil te zien is bij de pictorial runes vergeleken met andere Europese strips van weekblad Robbedoes. Morris is in Amerika geweest en heeft zich hierdoor laten beïnvloeden bij het tekenen van Lucky Luke, net als hij mogelijk beïnvloed is door Goscinny.
Bij Dick Digger’s Goudmijn zien we echter geen grote verschillen in pictorial runes vergeleken met andere strips van de tekenaars van de school van Marcinelle. De strips die we zien zijn voornamelijk wolken en geluidwoorden, die we ook al bij andere tekenaars tegenkwamen.
Afbeelding 45
Dit zien we ook bij In het spoor van de Daltons. De soort pictorial runes die hier gebruikt worden ogen niet nieuw of anders vergeleken met de pictorial runes die we al eerder hebben gezien. Afbeelding 46
Het meest interessant om te bekijken met de gestelde vraag in het achterhoofd is een later album van Lucky Luke, omdat Morris toen al me er in aanraking was gekomen met Goscinny, die ook aan Lucky Luke heeft bijgedragen. Ook bij Tortilla’s voor de Daltons zien we echter geen ander soort pictorial runes. Afbeelding 47
57
Hypothese 9: In de Blauwe Reeks van Suske en Wiske vinden we minder pictorial runes in de omgeving dan in andere Suske en Wiskealbums. Zoals al eerder gesteld hebben de Blauwe reeks van Suske en Wiske en de normale albums van Suske en Wiske inhoudelijk nogal wat redelijk grote verschillen. Dit geldt niet alleen voor de inhoud en de karakters, maar ook voor de tekenstijl.
Afbeelding 48
Afbeelding 49
58
Afbeelding 50
De eerste twee afbeeldingen zijn afkomstig uit de Blauwe reeks. Op de tweede afbeelding is dat goed te zien aan het haar van Wiske, op de eerste afbeelding vallen meteen de gekleurde sterren als pictorial runes op, die we inmiddels zo goed kennen van Hergé. Bovendien zien we bij de eerste afbeelding dat er sprake is van bevroren actie.
59
Conclusie Van te voren zijn er een aantal hypotheses genoemd, die voortgekomen zijn uit het onderzoek naar de geschiedenis van de tekenaars en hun strips. Door de pictorial runes in deze strips te onderzoeken zijn we erachter gekomen of deze vooronderstellingen juist waren, en zo hebben we een vergelijking kunnen maken tussen de stijl en het gebruik van pictorial runes tussen de Brusselse school met weekblad Kuifje en de school van Marcinelle met weekblad Robbedoes, en bovendien hebben we kunnen zien of er nog verschil in tussen die tekenaars onderling en tussen de strips van die tekenaars. Hypothese 1: In Totor en Kuifje worden wel pictorial runes gebruikt voor dingen die met de personages gebeuren, maar niet voor dingen die in de omgeving gebeuren. Bij Totor en Kuifje kwam sterk naar voren dat de pictorial runes die we tegenkwamen veelal rondom het hoofd van de personages getekend was, en veelal de gemoedstoestand van die personages aangaf. Dit komt overeen met wat we van te voren dachten. De omgeving in de strips is realistisch getekend, de karakters niet. De verwachting was dan ook dat er wel pictorial runes zouden worden gebruikt bij de personages, en niet bij hun omgeving. Er werden wel pictorial runes in de getekende omgeving gebruikt, maar dat was vooral bij belangrijke gebeurtenissen. De pictorial runes spelen dus geen grote rol, en het verhaal wordt grotendeels duidelijk gemaakt door de tekst en door de tekeningen zonder pictorial runes. Hypothese 2: In De Blauwe Lotus zien we minder pictorial runes in de omgeving dan bij het eerste Kuifje-album. De Blauwe Lotus was het eerste album van Kuifje waarbij Hergé grondig onderzoek deed naar de omgeving die hij tekende. De verwachting was dan ook dat die omgeving nog realistischer getekend zou zijn, waardoor er ook minder pictorial runes te vinden zouden zijn. Dit leek echter geen directe invloed te hebben op de pictorial runes, de stijl en het gebruik daarvan kwam redelijk overeen met de overige albums.
60
Hypothese 3: In De Guitenstreken van Kwik en Flupke worden meer pictorial runes gebruikt dan in Totor en Kuifje. De verwachting bij De Guitenstreken van Kwik en Flupke was dat hier meer pictorial runes in te vinden zouden zijn dan bij Totor en Kuifje, omdat De Guitenstreken van Kwik en Flupke korte, komische verhaaltjes zijn, in tegenstelling tot de andere twee stripreeksen, die langere, serieuze verhalen bevatten. Toch had ook dit geen invloed op de stijl en op de hoeveelheid pictorial runes. Hypothese 4: In de strips van Jacobs worden weinig pictorial runes gebruikt. Bij Jacobs waren aanvankelijk inderdaad weinig pictorial runes te vinden. Toch zien we dat hij naar mate Blake en Mortimer langer loopt, meer pictorial runes gaat gebruiken, dit gebeurd min of meer rond Het Gele Teken, het album waarbij men zegt dat hij voor het eerst in zijn eigen herkenbare stijl tekent, de stijl die veel invloed gehad heeft. Hypothese 5: In de strips van Martin worden minder pictorial runes gebruikt dan in de strips van Hergé, maar meer dan in die van Jacobs. In de strips van Martin worden inderdaad weinig pictorial runes gebruikt. Hypothese 6: In Blondin et Cirage zijn nog weinig pictorial runes te vinden in de omgeving vergeleken met de rest van Jijés strips, hoewel dit later in de reeks meer wordt. Blondin et Cirage bevat inderdaad weinig pictorial runes. Toch lijkt Jijé pas op het einde van zijn latere stripreeks meer gebruik te maken van pictorial runes, in tegenstelling tot de verwachting, dat deze ontwikkeling al in de loop van Blondin et Cirage te zien zou zijn. Hypothese 7: In Ton en Tinneke vinden we minder pictorial runes in de omgeving dan bij de rest van de stripreeksen van Franquin. In Ton en Tinneke lijken aanvankelijk ook al veel pictorial runes gebruikt te worden, meer dan in de rest van de strips van weekblad Kuifje, maar vergeleken met Robbedoes, waar pictorial runes een enorm grote rol gaan spelen, is het inderdaad minder.
61
Hypothese 8: Lucky Luke bevat een ander soort pictorial runes dan de andere Europese strips. De mogelijke invloed van Amerika en Goscinny is niet direct terug te zien. Er worden geen pictorial runes gebruikt die we niet ook al zagen bij andere Europese tekenaars. Hypothese 9: In de Blauwe Reeks van Suske en Wiske vinden we minder pictorial runes in de omgeving dan in andere Suske en Wiskealbums. Dit is duidelijk terug te zien. We zien dus dat er zeker verschillen in het gebruik van pictorial runes zijn tussen de Brusselse school en de school van Marcinelle, maar dat die verschillen niet gemakkelijk af te scheiden zijn en dat er ook binnen de scholen en zelfs tussen verschillende reeksen van tekenaars nog grote verschillen kunnen zijn. De vooronderstellingen moesten dus genuanceerd worden.
62
Bibliografie Babic, Annessa Ann. Comics as History, Comics as Literature. Lanham, Maryland: Fairleigh Dickinson UP, 2014. Barthes, Roland. “Rhetoric of the image.” R. Barthes, The Responsibility of Forms. Oxford: Blackwell. p. 21-40. Beaty, Bart. “A Clear Line to Marcinelle: The Importance of Line in Émile Bravo's Spirou à Bruxelles.” European Comic Art. Vol. 4:2, juli 2011. p. 199-211. Buijnsters, P.J. “Het eeuwenoude storiegoed.” De mondige jeugdliteratuur. Over raakvlakken van jeugdliteratuur en volkscultuur. Den Haag: Biblion, 2004.
Christelijk Vlaams Kunstenaarsverbond. Vol. 209-213, Roeselare. p. 219-220. Forceville, Charles. “Visual representations of the idealized cognitive model of anger in the Asterix album La Zizanie”. Journal of Pragmatics. 37:1. Ghesquiere, Rita. Averbode, een uitgever apart. Leuven: Averbode, 2002. Goddin, Philippe. Het avontuur van het weekblad Kuifje: 40 jaar strips. Brussel: Le Lombard, 1986. Hatfield, Charles. Alternative comics, an emerging literature. Mississippi: Mississippi UP, 2005. Helden, Willem van. Strips! : 200 jaar Nederlands beeldverhaal. Eindhoven: Lecturis, 2013. Kennedy, John M. “Metaphors in pictures.” Perception. Vol. 11, 1982. p. 589-605. Kousemaker, K. en Willems, M.E. Strip voor strip: een verkenningstocht. Amsterdam: De morsige roerganger, 1970. Krupp, Anthony. “Unruly Children.” A New History of German Literature. red. David E. 63
Wellbery. Cambridge: Harvard UP, 2004. Lakoff, George and Mark Johnson. Metaphors We Live By. Chicago: University of Chicago Press, 1980. Lente, Dick van. “Temmen en verontrusten: de atoombom in de stripverhalen Blake en Mortimer en Tom Poes (1946-1960).” Gewina. vol. 29, 2006. p. 212. Madou, M.J.H. “’La telle du conquest’ en de slag bij Hastings.” Oorlog in de Middeleeuwen. red. A.J. Brand. Hilversum: Uitgeverij Verloren, 1989. Matla, Hans. “Van centsprent tot album. De ontwikkeling van het stripverhaal 1800-2000.” Tot volle waschdom. Bijdragen aan de geschiedenis van de kinder- en jeugdliteratuur. red. B.P.M. Dongelmans. Den Haag: Biblion, 2000. p. 68. Meesters, Gert. “De avonturen van Willy Vandersteen. 65 jaar Suske en Wiske.” Knack, oktober 2010. p. 95-97. Pommerel, Ernst. Klare lijn. Achtergronden van het beeldverhaal. Rotterdam: Rotterdamse Kunststichting, 1977. Saussure, Ferdinand de. “Nature of the linguistic sign.” Semiotics: 105, 5:1. Screech, Matthew. Masters of the Ninth Art: Bandes Dessinées and Franco-Belgian Identity. Liverpool: Liverpool UP, 2005. Thompson, Harry. Tintin and his Creation. London: John Murray, 1991. Waterschoot, Jos van. “De geschiedenis van het beeldverhaal in Nederland. Een inleiding.” Praagse perspectieven 6: handelingen van het colloquium van de sectie Nederlands van de Karelsuniversiteit te Praag. Praag: UP, 2009. Wright, Bradford W. Comic Book Nation. Baltimore, Maryland: Johns Hopkins UP, 2003. 64