Quickscan flora en fauna Manege Heijligers, Asten 2012
Bureau Meervelt, Ecologisch onderzoek en advies
Quickscan flora en fauna Manege Heiligers, Asten 2012 Status: definitief In opdracht van:
Manege Heijligers Asten
Bureau Meervelt, Ecologisch onderzoek en advies
Ing. R.A.J. Pahlplatz en F.A.N. Meeuwissen Nederweert, 26 januari 2012 Projectnummer: 11-103
INHOUDSOPGAVE
1.
2.
3.
4.
5.
6.
INLEIDING ........................................................................................................................... 1 1.1 Aanleiding ....................................................................................................................... 1 1.2 Beschrijving plangebied ................................................................................................... 1 1.3 Voorgenomen ontwikkeling .............................................................................................. 2 1.4 Opzet van de rapportage ................................................................................................. 4 AANPAK EN ACHTERGRONDEN ......................................................................................... 5 2.1 Gebiedsbescherming ....................................................................................................... 5 2.2 Boswet ........................................................................................................................... 7 2.3 Soortbescherming ........................................................................................................... 7 ANALYSE GEBIEDSBESCHERMING .................................................................................... 9 3.1 Inleiding .......................................................................................................................... 9 3.2 Afwegingskader Natura 2000 gebieden ............................................................................. 9 3.3 Afwegingskader Beschermde natuurmonumenten ............................................................10 3.4 Afwegingskader Verordening Ruimte (2010).....................................................................10 3.5 Boswet ..........................................................................................................................12 ANALYSE SOORTBESCHERMING ......................................................................................13 4.1 Inleiding .........................................................................................................................13 4.2 Flora ..............................................................................................................................13 4.3 Zoogdieren ....................................................................................................................13 4.4 Vogels ...........................................................................................................................14 4.5 Amfibieën.......................................................................................................................15 4.6 Reptielen .......................................................................................................................15 4.7 Vissen ...........................................................................................................................15 4.8 Insecten .........................................................................................................................15 CONCLUSIES .....................................................................................................................16 5.1 Conclusies gebiedsbescherming......................................................................................16 5.2 Conclusies soortbescherming..........................................................................................16 LITERATUURLIJST EN WEBSITES......................................................................................18 Bijlage 1 Gegevens NDFF ....................................................................................................19
Bureau Meervelt
1.
Quickscan flora en fauna Manege Heijligers, Asten
INLEIDING
1.1 Aanleiding Manege Heijligers te Asten -ook wel bekend als manege Prins Willem-Alexander-, is voornemens over te gaan tot het uitbreiden van het bedrijf. De manege wil uitgroeien tot een internationaal hippisch outdoor park. Hiervoor is een pakket van voorzieningen nodig dat gefaseerd wordt uitgevoerd zowel op het bestaande terrein als in aangrenzende delen aan de manege. Fase 1 betreft de herontwikkeling van de huidige piste. Voor fase 1 is reeds een onderzoek uitgevoerd door Econsultancy (2011). Onderhavig rapport omvat geheel fase 1 en 2. In fase 2 wordt onder andere een weide vergroot en de parkeerplaats vergroot. De twee uitbreidingslocaties (weide en parkeerplaats) liggen aan de noordwestkant en aan de noordoostkant van het huidige bedrijfsterrein. Beide locaties bestaan momenteel uit bos dat gekapt moet worden om de uitbreiding mogelijk te maken. De heer Verhoeven heeft Bureau Meervelt verzocht om een ecologische quickscan uit te voeren. Doel van deze quickscan is inzichtelijk te maken of beschermde natuurwaarden in het plangebied aanwezig zijn en welke betekenis deze hebben voor de verdere uitvoering. Tevens wordt inzichtelijk gemaakt of door de geplande ontwikkeling negatieve effecten te verwachten zijn op beschermde gebieden en welke stappen eventueel doorlopen dienen te worden. In deze quickscan worden de natuurwaarden van het gehele plangebied in beeld gebracht (binnen de rode vakken in figuur 1). 1.2 Beschrijving plangebied Het plangebied ligt ten noordwesten van Asten en ten zuiden van de A67. Het plangebied bestaat uit twee uitbreidingslocaties (A en B in figuur 1) en een singel met hoog opgaand struweel (C in figuur 1). Het gebied wordt omsloten door de Dijkstraat in het zuidwesten, de Beekstraat in het noordwesten en de Reeweg in het noord- en zuidoosten. Beide deelgebieden worden ondermeer van elkaar gescheiden door de Keizersdijk die van de Dijkstraat naar de Reeweg loopt. De uitbreidingsgebieden maken ieder afzonderlijk deel uit van een groter perceel bos. Deelgebied A sluit aan de gehele zuidwestzijde aan op een parkeerplaats behorende bij Manege Heijligers. Aan de noordwestzijde ligt de Keizersdijk en voor de rest sluit het gebied aan op een groter bosperceel. Dit perceel bestaat voornamelijk uit Grove dennen.
B A
C
Figuur 1: Ligging deelgebieden (rood) (Google Earth, 2012). 1
Bureau Meervelt
Quickscan flora en fauna Manege Heijligers, Asten
Deelgebied B grenst aan de zuidwestzijde aan een tuindersbedrijf, aan de zuidoostzijde aan een weide behorend bij Manege Heijligers, aan de noordoostzijde aan een zandpad en aan de noordwestzijde aan een groter bosperceel. In plangebied B staat een oude vervallen stal. Het bos in dit perceel bestaat grotendeels uit Zomereik en Berk. In het perceel ligt een poel. Deelgebied C is een singel met hoog opgaand struweel die de grens vormt tussen een rijbak en het wedstrijdveld.
Figuur 2 - 5: Impressie van de deelgebieden A (boven) en B (onder).
1.3 Voorgenomen ontwikkeling Fase 1 betreft de gewenste uitbreiding van de bestaande piste naar een officiële wedstrijdpiste, de realisatie van een ‘losrijbak’ en een tijdelijke parkeervoorziening (winter 2011/2012). Fase 2 betreft een gewenste uitbreiding van de huidige parkeerplaats en een uitbreiding van een weide (2012). De ontwikkelingen per deelgebied betreffen: • In deelgebied A: kappen van een strook bos ten behoeve van de uitbreiding van de parkeerplaats; • In deelgebied B: kappen van bos ten behoeve van de uitbreiding van de weide; • In deelgebied C: verwijderen/vellen van het opgaande struweel tussen de huidige piste en de paardenwei, zodat de piste vergroot kan worden tot een officiële wedstrijdpiste. Ten behoeve van deze ontwikkeling verdwijnt de huidige piste en de paardenweide ten noorden hiervan verdwijnen. De aanwezige sloot wordt deels gedempt. De gewenste ontwikkelingen in fase 1 en fase 2 worden hieronder weergegeven.
Bureau Meervelt
Quickscan flora en fauna Manege Heijligers, Asten
Fase 2
Bureau Meervelt
Quickscan flora en fauna Manege Heijligers, Asten
Afbeelding 6 en 7: Gewenste ontwikkelingen/eindbeeld in fase 1 en fase 2. 1.4 Opzet van de rapportage De Nederlandse natuurbescherming kent twee aspecten: gebiedsbescherming en soortbescherming. In deze quickscan zullen beide aspecten beschreven worden. In hoofdstuk 2 worden aanpak en achtergronden beschreven. In dit hoofdstuk wordt relevante achtergrondinformatie op het gebied van wetgeving en beleid weergegeven in de grijze kaders. Wanneer deze informatie bekend is of vooral interesse bestaat in de locale situatie dan kunnen deze kaders overgeslagen worden. In hoofdstuk 3 en 4 worden gebieds- en soortbescherming uitgewerkt. In het laatste hoofdstuk worden de conclusies op een rij gezet en de eventueel noodzakelijke vervolgstappen beschreven.
Bureau Meervelt
2.
Quickscan flora en fauna Manege Heijligers, Asten
AANPAK EN ACHTERGRONDEN
2.1 Gebiedsbescherming In 1992 heeft Nederland het internationale Biodiversiteitsverdrag ondertekend. Dit verdrag is het kader voor het nationale natuurbehoud. De Europese Unie heeft twee richtlijnen, de Vogelrichtlijn en de Habitatrichtlijn (VHR), ontwikkeld ter bescherming van de biodiversiteit. In het kader van deze VHR is Nederland de verplichting aangegaan om internationaal belangrijk geachte ecosystemen, planten- en diersoorten te beschermen. Daarvoor zijn speciale Natura 2000 gebieden aangewezen of aangemeld. De Natura 2000 gebieden worden, samen met onder andere de Beschermde natuurmonumenten, beschermd door de Natuurbeschermingswet 1998. De overheid streeft naar een samenhangend netwerk van hoogwaardige natuurgebieden (o.a. de Natura 2000 gebieden) en ontwikkelt om deze reden de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Op provinciaal niveau vormt de EHS de ecologische structuur in Noord-Brabant. De bescherming van de EHS is vastgelegd in de Verordening Ruimte 2010 (2011). Het onderzoek naar de beschermingsstatus van het plangebied en beschermde natuurgebieden in de omgeving wordt uitgevoerd door te toetsen aan drie beschermingskaders: VHR, NB-wet en Provinciale regelgeving. Onderzocht wordt of: • het plangebied deel uitmaakt van een beschermd gebied; • door de geplande ingreep een negatieve invloed te verwachten is op aanwezige beschermde gebieden in de omgeving. Achtergrond bescherming Natura 2000-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten
Gebiedsbescherming VHR-gebieden en Beschermde natuurmonumenten Europese bescherming De Vogel- en Habitatrichtlijn (1979,1992) beschermt gebieden door plannen en projecten rond deze gebieden te toetsen op mogelijk significante effecten. Afhankelijk van de aard van het effect (onderzocht in een ‘voortoets’) dient een verstorings/verslechteringstoets of een passende beoordeling te worden uitgevoerd. Indien uit een passende beoordeling blijkt dat negatieve effecten op beschermde natuurwaarden te verwachten zijn, dient de ingreep te worden getoetst aan het volgend afwegingskader: •
Alternatieven: (in breedste zin van het woord) zijn niet voorhanden,
•
Belang: voor ingrepen in of bij Vogel- en Habitatrichtlijngebieden geldt een d wingende reden van groot openbaar belang met inbegrip van redenen van sociale of economische aard,
•
Compensatie: moet altijd vooraf en tijdig worden gerealiseerd.
Nationale bescherming De Natuurbeschermingswet (1998) beschermt VHR-gebieden en Beschermde Natuurmonumenten door plannen, projecten en andere handelingen die de kwaliteit van de leefgebieden of habitats kunnen verslechteren, niet toe te staan zonder vergunning. Om inzichtelijk te maken of natuurwaarden verslechteren dient (indien een plan of project in of in de nabijheid van een NB-wet gebied ligt) een habitattoets te worden uitgevoerd. Alle mitigerende en compenserende maatregelen dienen ervoor te zorgen dat de samenhang van Natura 2000 (het netwerk van natuurgebieden in Europa) bewaard blijft.
5
Bureau Meervelt
Quickscan flora en fauna Manege Heijligers, Asten
Achtergrond bescherming EHS
Bescherming EHS Nota Ruimte De visie van het rijk op de ruimtelijke ontwikkeling van Nederland wordt weergegeven in de Nota Ruimte. In deze Nota wordt duidelijk welke waarden overal tenminste gegarandeerd worden (de basiskwaliteit) en voor welke ruimtelijke structuren het rijk een grotere verantwoordelijkheid heeft. Daar streeft het rijk naar meer dan basiskwaliteit. Voor natuur en landschap wordt gestreefd naar de ontwikkeling van een netwerk van VHR-gebieden, de EHS, NB-wetgebieden en de robuuste ecologische verbindingen. Voor gebieden met een beschermde status geldt de verplichting tot instandhouding van de wezenlijke kenmerken en waarden en een ’nee, tenzij’ - regime. Ingrepen in of in de onmiddellijke nabijheid van deze gebieden worden niet toegestaan indien wezenlijke kenmerken, waarden of nagestreefde natuurontwikkeling worden aangetast. Indien de ruimtelijke ontwikkeling na toetsing via het afwegingskader door gaat, kan natuurcompensatie noodzakelijk zijn. Van compensatie is pas sprake indien na mitigatie (verzachtende maatregelen) nog sprake is van negatieve effecten. Het afwegingskader van de Nota Ruimte is verfijnd in provinciale regelgeving. Als een ingreep in de EHS onvermijdelijk is, geldt dat mitigerende maatregelen genomen moeten worden. Indien de mitigatie niet volstaat, moet voor het resterende effect worden gecompenseerd. Bij compensatie gelden de voorwaarden dat: •
geen nettoverlies aan natuurwaarden (areaal, kwaliteit en samenhang) optreedt,
•
compensatie aansluitend of in de directe omgeving van het gebied is (duurzaamheid),
•
indien kwalitatief gelijkwaardige compensatie aansluitend of nabij de plaats van ingreep niet mogelijk is compensatie op een andere locatie moet plaatsvinden,
•
indien op een andere locatie compensatie niet mogelijk is, financieel moet worden gecompenseerd,
•
het tijdstip van besluit over de geplande ingreep tevens tijdstip van besluit is over de aard, de wijze, het tijdstip van mitigatie en het tijdstip van compensatie.
Provinciale bescherming De beschermingsformule uit de Nota Ruimte is nader uitgewerkt door de Provincie Noord-Brabant in de Verordening Ruimte. Bij ruimtelijke ingrepen dient het onderstaande afwegingskader te worden doorlopen. 1.
Vindt de ingreep plaats in de EHS, in bos, landschaps- en natuurelementen die in een vigerend bestemmingsplan reeds beschermd zijn of onder de werkingssfeer van de Boswet vallen? Ja
2.
►
dan is deze verordening niet van toepassing.
▼
Nee
►
dan is mitigatie en compensatie niet aan de orde.
Is er sprake van een groot openbaar belang? Ja
4.
Nee
Gaan door de ingreep de wezenlijke kenmerken en waarden verloren? Ja
3.
▼
▼
Nee
►
dan wordt de ingreep niet toegestaan.
Kan met een andere activiteit dezelfde doelstelling gerealiseerd worden waarbij minder of geen schade ontstaat aan natuurwaarden? Nee
5.
▼
Ja
►
dan daar uitvoeren, dan 1.
Zijn er andere locaties waar de ingreep gerealiseerd kan worden en waarbij minder of geen schade ontstaat aan natuurwaarden? Nee
6.
▼
Ja
►
dan daar uitvoeren, dan 1.
Kunnen de negatieve effecten op natuurwaarden worden voorkomen? Ja:
dan is geen compensatie, maar mitigatie vereist;
Deels:
naast mitigatie is ook compensatie vereist;
Nee:
compensatie is vereist.
Tabel 1: Afwegingskader Verordening Ruimte.
6
Bureau Meervelt
Quickscan flora en fauna Manege Heijligers, Asten
2.2 Boswet Wanneer voor het uitvoeren van de geplande ontwikkeling kap van bomen plaatsvindt (buiten de bebouwde kom Boswet) wordt getoetst of een meldings- en herplantingsplicht aan de orde is. De bebouwde kom Boswet betreft een in het bestemmingsplan vastgestelde grens. Binnen de grens is het kapvergunningenstelsel van de gemeente van toepassing, buiten de grens geldt de Boswet. Boswet De Boswet heeft de instandhouding van het Nederlandse bosareaal en houtopstanden als doel en biedt bescherming aan bosgebieden buiten de bebouwde kom Boswet. Deze bebouwde kom valt niet altijd samen met de bebouwde kom ingevolge de wegenverkeerswetgeving. De Boswet kent drie belangrijke instrumenten ter instandhouding van bosareaal en houtopstanden buiten de bebouwde kom: -
de meldingsplicht
-
de herbeplantingsplicht
-
het kapverbod
Iedereen, ongeacht of hij eigenaar is volgens de Boswet, die een houtopstand gaat vellen moet deze activiteit vooraf melden (meldingsformulier aan Dienst Regelingen, Ministerie van EL&I en eigenaar van de houtopstand). Deze verplichting geldt niet als o.a.: -
de grond nodig is voor de uitvoering van een werk overeenkomstig een goedgekeurd bestemmingsplan,
-
het gaat om houtopstanden die een zelfstandige eenheid vormen, en of geen grotere oppervlakte beslaan dan 10 are,
-
het gaat om uitdunning van een bos,
-
het gaat om periodiek vellen van griend- en hakhout,
-
houtopstanden op erven en in tuinen, houtopstanden binnen de bebouwde kom, treurwilgen, Italiaanse populieren,
of in geval van rijbeplanting, gerekend over het totaal aantal rijen, niet meer bomen omvatten dan 20 stuks,
lindes, paardenkastanjes, wegbeplantingen en beplantingen langs landbouwgronden bestaande uit wilgen en populieren, kerstbomen, vruchtbomen en windschermen om boomgaarden en kweekgoed. De herbeplantingsplicht houdt in dat het gekapte bos opnieuw moet worden ingeplant of op een andere plek moet worden gecompenseerd. Herbeplanten op andere grond, dan waar de houtopstand is verwijderd, mag alleen indien Dienst Regelingen hiervoor toestemming heeft gegeven, mogelijk met voorschriften en beperkingen. Het kapverbod kan worden opgelegd door de ministers van OCW en EL&I ter bewaring van natuur- en landschapsschoon. Indien de bomen vallen binnen de bebouwde kom (Boswet), dient een kapvergunning bij B&W van betreffende gemeente te worden aangevraagd. De Boswet zondert bepaalde categorieën bomen uit van gemeentelijke regelgeving. Dit betreft onder andere wilgen en populieren langs landbouwgronden en wegen, bomen van bosbouwondernemingen, fruitbomen en windschermen langs boomgaarden. Op deze bomen is een gemeentelijke kapverordening dus niet van toepassing.
2.3 Soortbescherming Het onderzoek naar de beschermingsstatus van soorten die voorkomen in of in de omgeving van het plangebied, is uitgevoerd door een gegevensset samen te stellen van waarnemingen uit het kilometerhok waarin de deelgebieden gelegen zijn (178-380). Om zo volledig mogelijk te zijn is ook kilometerhok (179-380) dat aansluit bij voornoemde kilometerhok meegenomen. Ecologisch gezien hebben de twee kilometerhokken een duidelijk binding waardoor ze moeilijk los van elkaar gezien kunnen worden. Voor het samenstellen van de gegevensset is gebruik gemaakt van gegevens uit verspreidingsatlassen, quickscanhulp.nl en Waarneming.nl. De gegevensset is samengesteld in januari 2012 en aangevuld met twee veldbezoeken in november 2011 en januari 2012. Alleen gegevens vanaf 2001 zijn gebruikt. Oudere gegevens hebben een geringe informatiewaarde ten aanzien van de huidige situatie. De in het plangebied aangetroffen soorten worden getoetst aan twee wettelijke beschermingskaders: de Flora- en faunawet en de Vogel- en Habitatrichtlijn. Vervolgens wordt nagegaan of het plangebied voor deze soorten onderdeel is van het leefgebied. Op grond van de beschermingsstatus wordt onderzocht of er belemmeringen zijn om over te gaan tot de bestemmingsplanwijziging. Indien
7
Bureau Meervelt
Quickscan flora en fauna Manege Heijligers, Asten
belemmeringen aan de orde zijn wordt per onderzochte groep een advies gegeven ten aanzien van de te nemen voorzorgsmaatregelen en/of de te volgen procedures. Achtergronden soortbescherming (juridisch)
Soortbeschermingskaders De Flora- en Faunawet (AMvB art. 75) deelt de soorten in drie tabellen in. Soorten tabel 1: Soorten tabel 2:
algemene vrijstelling ontheffingsaanvraag. ontheffingsaanvraag noodzakelijk, tenzij de werkzaamheden worden uitgevoerd volgens een door LNV vastgestelde/goedgekeurde gedragscode.
Soorten tabel 3:
streng beschermd. Afhankelijk van de betekenis van het plangebied en het voorkomen van (streng) beschermde soorten geldt een afwegingskader.
De aanvraag van een ontheffing is alleen noodzakelijk indien de voorgenomen activiteiten/werkzaamheden een schadelijk effect hebben op de aanwezige beschermde soorten. Vaak gaan werkzaamheden en de bescherming van soorten goed samen. Indien het werk zodanig wordt ingericht dat geen schade wordt toegebracht aan beschermde soorten is een ontheffingsaanvraag niet noodzakelijk. In de Flora- en Faunawet is een zorgplicht opgenomen. Dit houdt in dat voorafgaand aan de ingreep alle maatregelen dienen te worden getroffen om nadelige gevolgen op flora en fauna voor zover mogelijk te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. Deze zorgplicht geldt altijd, ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend. Verbodsbepalingen uit de Flora en Faunawet Ten aanzien van beschermde planten: Artikel 8:
Het plukken, verzamelen, afsnijden, uitsteken, vernielen, beschadigen, ontwortelen of op enigerlei andere wijze van hun groeiplaats te verwijderen.
Artikel 13:
Het vervoeren of onder zich te hebben (in verband met verplaatsen).
Ten aanzien van beschermde dieren is het verboden: Artikel 9:
dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te doden, te verwonden, te vangen, te bemachtigen of met het oog daarop op te sporen.
Artikel 10: Artikel 11:
dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, opzettelijk te verontrusten. nesten, holen of andere voortplantings- of vaste rust- of verblijfplaatsen van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te beschadigen, te vernielen, uit te halen, weg te nemen of te verstoren.
Artikel 12:
eieren van dieren, behorende tot een beschermde inheemse diersoort, te zoeken, te rapen, uit het nest te nemen, te beschadigen of te vernielen.
Artikel 13:
planten of producten van planten, of dieren dan wel eieren, nesten of producten van dieren, behorende tot een beschermde inheemse of beschermde uitheemse plantensoort onderscheidenlijk een beschermde inheemse of beschermde uitheemse diersoort te vervoeren of onder zich te hebben (in verband met verplaatsen).
De Habitatrichtlijn noemt soorten in bijlagen. Soorten genoemd in bijlage IV genieten een strenge bescherming. Bij deze soorten geldt ook een afwegingskader. Dit Europees vastgestelde kader is strenger dan het afwegingskader van de Floraen Faunawet. Voor soorten genoemd op bijlage II geldt dat speciale leefgebieden dienen te worden aangewezen.
8
Bureau Meervelt
3.
Quickscan flora en fauna Manege Heijligers, Asten
ANALYSE GEBIEDSBESCHERMING
3.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt per afwegingskader aangegeven of het plangebied deel uitmaakt van een beschermd gebied en wordt inzichtelijk gemaakt of door de geplande ingreep een mogelijk negatieve invloed te verwachten is op aanwezige beschermde gebieden in de omgeving.
3.2 Afwegingskader Natura 2000 gebieden De Natura 2000 gebieden betreffen zowel Vogelrichtlijn- als Habitatrichtlijngebieden. De Vogelrichtlijngebieden zijn merendeels al in de periode 1986-2005 aangewezen. De aanwijzing van de Habitatrichtlijngebieden, die in mei 2003 zijn aangemeld bij de Europese Commissie, zal vanaf eind 2007 plaatsvinden. Zowel op formeel aangewezen gebieden als op bij de Europese Commissie aangemelde gebieden zijn rechtsgevolgen van toepassing op grond van de Natuurbeschermingswet 1998 (art. 19d e.v.) of de Habitatrichtlijn (artikel 6, directe werking of richtlijnconforme toepassing). Het plangebied maakt geen deel uit van een Natura 2000 gebied (zie figuur 7). Het dichtstbijzijnde Natura 2000 gebied is Strabrechtse heide & Beuven. Dit richtlijngebied ligt ten westen van de deelgebieden op een afstand van circa 4,5 kilometer.
Figuur 7: Ligging plangebied (rood) ten opzichte van Natura 2000 gebied Strabrechtse Heide & Beuven (geel).
9
Bureau Meervelt
Quickscan flora en fauna Manege Heijligers, Asten
Afweging en conclusie: Het plangebied ligt op grote afstand van het dichtstbijzijnd gelegen Natura 2000 gebied Strabrechtse heide & Beuven. Het tussenliggende gebied bestaat uit agrarisch gebruikte gronden met daar doorheen verschillende wegen waaronder de N266. Langs deze drukke verkeersader ligt ook de ZuidWillemsvaart. Gezien de afstand van het plangebied tot het Natura 2000 gebied en de aard van de werkzaamheden (het kappen van bos) is van enig effect op het Natura 2000 gebied geen sprake. Een vergunningsaanvraag in het kader van de Natuurbeschermingswet is niet aan de orde.
3.3 Afwegingskader Beschermde natuurmonumenten Binnen een straal van drie kilometer liggen geen Beschermde natuurmonumenten. Afweging en conclusie: Gezien de afstand van het plangebied tot Beschermde natuurmonumenten en de aard van de werkzaamheden is van enig effect op Beschermde natuurmonumenten geen sprake. Een vergunningsaanvraag in het kader van de Natuurbeschermingswet is niet aan de orde.
3.4 Afwegingskader Verordening Ruimte (2010) Ligging ten opzichte van EHS De deelgebieden A en B vallen binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) (zie figuur 8). Aangezien de percelen (in hun geheel) deel uitmaken van de EHS, is de Verordening Ruimte (2010) voor wat betreft het aspect EHS van toepassing. In deze quickscan worden de effecten van de wijziging van de begrenzing door herinrichting van deelgebieden A en B verder buiten beschouwing gelaten omdat er al een vooroverleg heeft plaatsgevonden tussen initiatiefnemers en de provincie Brabant. Uit dit vooroverleg is gebleken dat de ruimtelijke ontwikkeling doorgang kan vinden en in de Verordening ruimte wordt beschouwd als een wijziging van de begrenzing van de EHS op verzoek voor kleinschalige ingrepen. Hiertoe wordt een compensatieplan opgesteld (conform artikel 4.9 / 4.11 / 4.12 Verordening ruimte).
B A C
Figuur 8: Ligging plangebied (rood) ten opzichte van EHS. De deelgebieden A en B maken deel uit van de EHS (Informatiekaart Ecologische hoofdstructuur - provincie Noord-Brabant, 2011). 10
Bureau Meervelt
Quickscan flora en fauna Manege Heijligers, Asten
Artikel 4.9. Wijziging van de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur op verzoek voor kleinschalige Ingrepen 1. Gedeputeerde Staten kunnen de begrenzing van de ecologische hoofdstructuur wijzigen ten behoeve van een individuele, kleinschalige ingreep die leidt tot een versterking van de ecologische hoofdstructuur in het desbetreffende gebied. 2. Een wijziging van de begrenzing, als bedoeld in het eerste lid, kan slechts plaatsvinden indien uit het verzoek van de gemeente om herbegrenzing blijkt dat: a. de voorgestelde ingreep slechts leidt tot een beperkte aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van de ecologische hoofdstructuur in het desbetreffende gebied; b. de voorgestelde ingreep leidt tot een kwalitatieve of kwantitatieve versterking van de ecologische waarden en kenmerken van het desbetreffende gebied; c. de voorgestelde ingreep is onderbouwd met een afweging van alternatieven; d. de voorgestelde ingreep vergezeld gaat van zodanige maatregelen dat er sprake is van een goede landschappelijke en natuurlijke inpassing; e. de uitvoering van de voorgestelde ingreep en de daarbij betrokken maatregelen en de monitoring daarvan zijn verzekerd; f. is verzekerd dat de uitvoering van de voorgestelde ingreep en de daarbij betrokken maatregelen niet zijn gefinancierd uit de reguliere middelen die beschikbaar zijn op grond van de Subsidieregeling natuur- en landschapsbeheer Noord-Brabant en de Subsidieregeling kwaliteitsimpuls natuur en landschap Noord-Brabant; g. wordt voldaan aan de regels inzake het compenseren van verlies van ecologische waarden en kenmerken, bedoeld in artikel 4.11. Deelgebied C valt niet binnen de EHS. In fase 1 is gepland dat de het opgaand struweel geveld wordt en een sloot gedempt wordt ten behoeve van de aanleg van een officiële wedstrijdpiste. In de huidige situatie ligt deze nieuw aan te leggen wedstrijdpiste dicht tegen de EHS aan en wordt daar enkel van gescheiden door een parkeerplaats en een paardenweide. Afweging en conclusie De punten a t/m g uit artikel 4.9 (zie hierboven) worden hierna kort toegelicht. a. De voorgestelde wijziging van de begrenzing in deelgebieden A en B leiden tot een beperkte aantasting van de ecologische waarden en kenmerken van de EHS. De oppervlakte aan bos dat onttrokken wordt, is gering (oppervlakte deelgebied A is 2400 m2, oppervlakte deelgebied B is 8400 m2) en de betekenis van het bos voor flora en fauna is in de huidige situatie beperkt (zie ook hoofdstuk 4). De EHS op deze locatie vormt een verbinding tussen de bosgebieden ten noorden van de A67 en de bebouwde kom van Asten. De onttrekking aan de EHS vindt plaats op een locatie waar de EHS vrij smal is. Door de onttrekking wordt de EHS minder robuust. De verbinding blijft in de nieuwe situatie wel bestaan in de vorm van doorlopende laanstructuren. Naar verwachting is deze ecologische zone vooral van betekenis voor vleermuizen. De gevolgen van het ontrekken van bos aan de EHS zijn voor de soorten die hier voorkomen beperkt of afwezig. Voor deze soorten (Grootoorvleermuizen spec. en Laatvlieger) zijn landschapselementen en bosranden belangrijk als foerageer- en vlieg- en migratiegebied. Na de kap van de bospercelen blijft de lengte aan bosranden hetzelfde. Grijze grootoorvleermuis kan ook jagen in boomkronen. Afname van de omvang van het bos leidt echter niet automatisch tot afname van het foerageergebied voor deze soort omdat ook meer open gebieden tot het foerageergebied behoren. Plaatsing van lichtmasten kan in theorie een negatief effect hebben op aanwezige vliegroutes van vleermuizen. De overlap in tijd is echter zeer beperkt gezien de periode waarin het nodig is deze verlichting te ontsteken (vooral in de wintermaanden) en de aanwezigheid van vleermuizen (die in
11
Bureau Meervelt
b.
c. d.
e. f. g.
Quickscan flora en fauna Manege Heijligers, Asten
de wintermaanden weinig tot niet actief zijn). Bij de keuze voor de verlichting wordt wel aanbevolen rekening te houden met een beperkte uitstraling richting bosrand. Naast de compensatie wordt een kwalitatieve versterking van de ecologische waarden en kenmerken voorgesteld door omvorming, bosonderhoud en aanleg van elementen op natuurgrond rond de manege. De manege is bijna geheel omsloten door EHS waardoor voor een uitbreiding per definitie een herbegrenzing nodig is. Alternatieven zijn op de locatie zelf niet voorhanden. Ten behoeve van de landschappelijke en natuurlijke inpassing worden de singels langs de diverse percelen behouden en versterkt. Langs de bestaande parkeerplaats wordt een nieuwe bomenlaan aangeplant. In het deel van het bos waar de uitbreiding van de parkeerplaats gewenst is, worden niet alle bomen gekapt. In de nieuwe situatie wordt de lengte aan bosrand daardoor vergroot en blijft dit deel een natuurlijke uitstraling hebben. De uitvoering van de voorgestelde ingreep en de daarbij betrokken maatregelen worden verzekerd door het opstellen van een anterieure overeenkomst. Alle kosten worden gedragen door de initiatiefnemer. Het compensatieplan wordt opgesteld conform de regels inzake het compenseren van verlies van ecologische waarden en kenmerken bedoeld in artikel 4.11 van de Verordening Ruimte van de provincie Brabant.
Voor de ontwikkeling in deelgebied C geldt dat deze buiten de EHS plaatsvinden. Ten gevolge van het verwijderen van de struweelhaag is geen effect op de EHS te verwachten. Tijdens de ingreep is er enige uitstraling van geluid mogelijk op de EHS maar die is van kortdurende aard. Vooral tijdens het gebruik van de wedstrijdbak bij grote wedstrijden is er een uitstraling van geluid richting EHS (omroeper, publiek). Deze uitstraling is in alle gevallen slechts tijdelijk (maximaal een aantal dagen) en is niet wezenlijk verstorend voor in de omgeving voorkomende flora en fauna.
3.5 Boswet Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom Boswet. Voor het realiseren van de uitbreiding moet bos worden gekapt. De Boswet (meldingsplicht en herplantverplichting) is hierop van toepassing.
12
Bureau Meervelt
4.
Quickscan flora en fauna Manege Heijligers, Asten
ANALYSE SOORTBESCHERMING
4.1 Inleiding In dit hoofdstuk wordt onderzocht of beschermde soorten in het plangebied en de omgeving daarvan voorkomen. Daartoe zijn gegevens onderzocht uit het kilometerhok waarin de deelgebieden liggen (178-380). Ook uit het aansluitende kilometerhok (179-380) zijn vanwege de ecologische samenhang de gegevens meegenomen. Indien beschermde soorten aanwezig zijn, wordt aangegeven of een ontheffingsaanvraag noodzakelijk is. Daarnaast wordt aangegeven welke eventuele vervolgstappen moeten worden doorlopen.
4.2 Flora Uit de samengestelde gegevensset blijkt dat een beschermde plantensoort uit de omgeving bekend is (Gele helmbloem, zie bijlage 1). Gele helmbloem is een plant die voornamelijk groeit op oude muren (van gebouwen, tuinmuren, kerkhofmuren en langs beken, kasteelgrachten en kaden), in spleten van bestrating, spoorwegterreinen, rotswanden, puinhellingen, stadswallen en aan de voet van stalmuren. De soort is zeldzaam in Zuid-Limburg en in het rivierengebied, maar komt ook verwilderd voor in tuinen. Tijdens de veldbezoeken werd geconstateerd dat geschikte groeiplaatsen voor deze soort binnen het plangebied ontbreken. Plangebied A bestaat voor het grootste deel uit Grove den met daaronder Amerikaanse vogelkers, Hulst, Braam en Brandnetel. De westrand van deelgebied A heeft ook Eik en Berk. In deelgebied B staan voornamelijk Eik, Amerikaanse eik, Grove den en ondergroei van Amerikaanse vogelkers. De aanwezigheid van beschermde plantensoorten is uit te sluiten. Bij ruimtelijk ontwikkelingen of ingrepen is een ontheffingsaanvraag voor flora in het kader van de Flora- en faunawet niet aan de orde.
4.3 Zoogdieren Grondgebonden zoogdieren Uit het plangebied en directe omgeving zijn weinig grondgebonden zoogdieren bekend. Binnen het plangebied werden tijdens de veldbezoeken graafsporen en uitwerpselen van Konijnen waargenomen. Een pijp die tijdens beide veldbezoeken niet belopen was behoort zeer waarschijnlijk tot een (verlaten) Vossenhol. Het plangebied maakt naar verwachting ook deel uit van leefgebied van algemeen voorkomende soorten woelmuizen, Egel en Haas. Deze soorten worden net als Konijn en Vos genoemd in tabel 1 van de Flora- en faunawet. Voor soorten uit tabel 1 geldt een vrijstelling van art. 8 t/m 12 van de Flora- en faunawet bij ruimtelijke ingrepen. Een ontheffingsaanvraag voor deze algemeen voorkomende soorten zoogdieren is bij ruimtelijke ontwikkelingen niet nodig. Wel blijft de zorgplicht van kracht. Eekhoorn In de omgeving van het plangebied is Eekhoorn bekend (quickscanhulp). Het plangebied kan deel uit maken van het functionele leefgebied (foerageergebied). Nesten van Eekhoorns werden tijdens beide veldbezoeken niet vastgesteld. Geschikt leefgebied is in de directe omgeving in ruime mate voorhanden. Door de voorgenomen ontwikkeling zijn overtredingen van de Flora - en faunawet uit te sluiten. Een ontheffingsaanvraag is niet nodig. Vleermuizen In de omgeving van het plangebied zijn twee tot drie soorten vleermuizen waargenomen: Laatvlieger en Gewone- en/of Grijze grootoorvleermuis. Zowel Laatvliegers als Grijze grootoorvleermuis zijn voor hun verblijfplaatsen aangewezen op gebouwen. Verblijfplaatsen van Gewone grootoorvleermuis worden, behalve in gebouwen, ook in bomen gevonden. Tijdens de veldbezoeken zijn geen geschikte 13
Bureau Meervelt
Quickscan flora en fauna Manege Heijligers, Asten
verblijfsplaatsen voor vleermuizen vastgesteld (scheuren in de bomen, spechtengaten, grote delen met losse schors). Het gebied kan wel van betekenis zijn voor foeragerende en migrerende vleermuizen. Ondanks het kappen van een deel van het bos wordt de aaneengesloten structuur van de bosranden niet aangetast, waardoor geen aantasting plaatsvindt van (potentiële) vlieg- en/of migratieroutes. De ecologische functionaliteit blijft behouden. Een ontheffingsaanvraag Flora- en faunawet is niet nodig. 4.4 Vogels Gegevens van broedvogels zijn niet bekend. Tijdens de veldbezoeken (november 2011 en januari 2012) werden op het perceel indicaties verkregen van broedvogels. In deelgebied A werd een gebruikt nest van een Houtduif gevonden. In deelgebied B werd een klein nest van een zangvogel aangetroffen evenals een nest van een Zwarte kraai. In de Flora en faunawet worden alle broedende vogels strikt beschermd. De Flora- en faunawet kent geen standaardperiode voor het broedseizoen. Het gaat erom of er een broedgeval is. In een aantal gevallen worden ook de nesten van een aantal soorten jaarrond beschermd. Indien nesten door een ruimtelijke ontwikkeling verdwijnen, kan afhankelijk van de soort die het nest gebruikt, een ontheffingsaanvraag noodzakelijk zijn. De volgende typen (aflopend in beschermde status) worden onderscheiden: Type
Omschrijving
Soorten
A
Ontheffingsaanvraag altijd noodzakelijk
Boomvalk,
Buizerd,
Nest jaarrond beschermd
kwikstaart,
Havik,
Ooievaar,
Ransuil,
Gierzwaluw, Huismus,
Grote
Kerkuil,
gele
Oehoe,
Roek, Slechtvalk, Sperwer,
Steenuil, Wespendief en Zwarte wouw. B
Ontheffingsaanvraag mogelijk noodzakelijk
Blauwe reiger, Boerenzwaluw, Bonte vliegenvanger,
EL&I heeft tevens aangegeven dat “De aangepaste lijst
Boomklever,
met jaarrond beschermde nesten is indicatief en niet
Draaihals, Eidereend, Ekster, Gekraagde roodstaart,
uitputtend. Als aanvulling op de vorige lijst zijn ook
Glanskop, Grauwe vliegenvanger, Groene specht,
vogelsoorten opgenomen met niet jaarrond beschermde
Grote bonte specht, Hop, Huiszwaluw, IJsvogel,
nesten. De soorten uit bovenstaande categorie vragen
Kleine
extra onderzoek, ook al zijn hun nesten niet jaarrond
Koolmees, Kortsnavelboomkruiper, Oeverzwaluw,
beschermd. Categorie 5-soorten zijn namelijk wel jaarrond
Pimpelmees, Raaf, Ruigpootuil, Spreeuw, Tapuit,
beschermd als zwaar wegende feiten of ecologische
Torenvalk, Zeearend, Zwarte kraai, Zwarte mees,
omstandigheden dat rechtvaardigen (Dienst Regelingen,
Zwarte roodstaart en Zwarte specht
bonte
Boomkruiper,
specht,
Bosuil,
Kleine
Brilduiker,
vliegenvanger,
uitleg flora en faunawet 2009).” C
Ontheffingsaanvraag niet noodzakelijk
Overige soorten
Nest voor eenmalig gebruik Met vet zijn de soorten aangegeven die mogelijk als broedvogel in of aan de randen van beide locaties als broedvogel kunnen worden aangetroffen.
Type A: Tijdens de veldbezoeken werden geen soorten van dit type aangetroffen binnen de deelgebieden. Uit de verzamelde gegevensset zijn waarnemingen bekend vanuit de omgeving van de deelgebieden van een aantal soorten roofvogels. Nesten van roofvogels werden echter niet aangetroffen waardoor de aanwezigheid van deze soorten als broedvogel valt uit te sluiten. Type B: Tijdens de veldbezoeken werden soorten als Boomkruiper, Boomklever, Grote bonte specht, Koolmees, Pimpelmees en Zwarte kraai waargenomen. Voor deze type B soorten verdwijnt geschikt broedgebied. In de nabijheid van het plangebied zijn geschikte broedlocaties aanwezig en de populaties van deze soorten komen op regionale- en landelijke schaal niet in het geding. In gebruik zijnde nesten van deze soorten zijn tijdens de broedperiode beschermd. Als richtlijn kan voor het plangebied een broedperiode aangehouden worden van 15 maart tot 15 augustus. Bij voorkeur worden de kapwerkzaamheden buiten deze periode uitgevoerd. Als dit niet mogelijk is dient 14
Bureau Meervelt
Quickscan flora en fauna Manege Heijligers, Asten
voorafgaand aan de kap het voorkomen van broedgevallen uitgesloten te worden door een ter zake kundige. Type C: Tijdens de veldbezoeken werden van dit type de soorten Houtduif, Winterkoning, Vink, Merel, Gaai, Kuifmees, Roodborst, Sijs, Heggenmus, Zanglijster, Goudhaan en Houtsnip aangetroffen. Voor deze soorten is een ontheffingsaanvraag in verband met jaarrond beschermde nestplaatsen niet nodig. Voor het plangebied en omgeving geldt dat altijd rekening gehouden dient te worden met bescherming van (in gebruik zijnde) nesten tijdens de broedperiode. Als richtlijn kan voor het plangebied een broedperiode aangehouden worden van 15 maart tot en met 15 augustus. Het verdient aanbeveling verstorende werkzaamheden buiten deze periode uit te voeren. Indien uitgesloten kan worden dat broedende vogels aanwezig zijn binnen het plangebied dan kan ook tijdens de broedperiode gewerkt worden. Een ontheffingsaanvraag is bij ruimtelijke ontwikkelingen niet noodzakelijk mits broedende vogels niet verstoord worden.
4.5 Amfibieën Uit de samengestelde gegevensset is de Alpenwatersalamander bekend van buiten het plangebied. In deelgebied B ligt een kleine poel. Op basis van deze aangetroffen poel is de aanwezigheid van amfibieën op het perceel niet op voorhand uit te sluiten. Voorafgaand aan de werkzaamheden dient te worden nagegaan of Alpenwatersalamander in de poel voorkomt. Indien dit zo is, dan dienen de werkzaamheden te worden uitgevoerd volgens de gedragscode flora en fauna ‘Bouwend Nederland’ of als dat niet mogelijk is, dient een ontheffing te worden aangevraagd in het kader van de Flora- en faunawet.
4.6 Reptielen Uit de samengestelde gegevensset zijn geen reptielen bekend binnen de deelgebieden. Op basis van het aangetroffen biotoop op het perceel is de aanwezigheid van reptielen uit te sluiten. Een ontheffingsaanvraag ten aanzien van reptielen in het kader van de Flora- en faunawet is niet nodig.
4.7 Vissen Op de kleine poel in deelgebied B na ontbreekt open water in het plangebied. Het voorkomen van beschermde soorten vissen in deze poel is uit te sluiten. Een ontheffingsaanvraag is niet aan de orde.
4.8 Insecten Uit de samengestelde gegevensset zijn enkele waarnemingen bekend van insecten. Hierbij zijn geen soorten vastgesteld die bescherming genieten door de Flora- en faunawet. Op basis van het huidig gebruik en inrichting/beheer van het plangebied is de aanwezigheid van beschermde soorten uit te sluiten. Bij ruimtelijke ontwikkelingen is een ontheffingsaanvraag voor algemeen voorkomende insecten in het kader van de Flora- en faunawet niet nodig.
15
Bureau Meervelt
5.
Quickscan flora en fauna Manege Heijligers, Asten
CONCLUSIES
5.1 Conclusies gebiedsbescherming •
De deelgebieden liggen op grote afstand (circa 4,5 kilometer) van het dichtstbijzijnd gelegen Natura 2000 gebied (Strabrechtse heide & Beuven). Het tussenliggende gebied bestaat uit agrarisch gebruikte gronden met daar doorheen verschillende wegen waaronder de N266. Langs deze drukke verkeersader ligt ook de Zuid-Willemsvaart. In combinatie met de aard van de werkzaamheden (het kappen van bos) is van enig effect op het Natura 2000 gebied geen sprake. Een vergunningsaanvraag in het kader van de Natuurbeschermingswet is niet aan de orde.
•
Binnen een straal van drie kilometer liggen geen Beschermde natuurmonumenten. Een vergunningsaanvraag in het kader van de Natuurbeschermingswet (beschermde natuurmonumenten) is niet aan de orde.
•
De deelgebieden A en B (fase 2) vallen binnen de Ecologische Hoofdstructuur (EHS). Aangezien deze locaties (in zijn geheel) deel uit maken van de EHS, is de Verordening Ruimte (2010) voor wat betreft het aspect EHS van toepassing. Het opstellen van compensatieplan is noodzakelijk. Voor de ontwikkeling in deelgebied C (fase 1) geldt dat deze buiten de EHS plaatsvindt. Ten gevolge van het verwijderen van de struweelhaag is geen effect op de EHS te verwachten. Tijdens de ingreep is er enige uitstraling van geluid mogelijk op de EHS maar die is van kortdurende aard. Vooral tijdens het gebruik van de wedstrijdbak bij grote wedstrijden is er een uitstraling van geluid richting EHS (omroeper, publiek). Deze uitstraling is in alle gevallen slechts tijdelijk (maximaal een aantal dagen) en is niet wezenlijk verstorend voor in de omgeving voorkomende flora en fauna.
•
Het plangebied ligt buiten de bebouwde kom Boswet. Voor het realiseren van de uitbreiding moet bos worden gekapt. De Boswet (meld- en herplantplicht) is van toepassing.
5.2 Conclusies soortbescherming •
Op basis van het veldbezoek, de beschikbare gegevens en de locatie en inrichting van het plangebied wordt nader veldonderzoek niet noodzakelijk geacht.
•
Planten: Beschermde plantensoorten zijn uit het plangebied niet bekend. Een ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet is in geval van ruimtelijke ontwikkelingen niet aan de orde.
•
Zoogdieren: Uit het plangebied en directe omgeving zijn weinig waarnemingen bekend van grondgebonden zoogdieren. Er is alleen een waarneming van een Eekhoorn bekend van buiten de deelgebieden. Naar verwachting komen in het plangebied algemeen voorkomende soorten zoogdieren voor (soorten genoemd in tabel 1). Voor deze soorten is bij ruimtelijke ontwikkelingen geen ontheffingsaanvraag noodzakelijk. In het plangebied werden geen geschikte verblijfsplaatsen voor vleermuizen aangetroffen. De bekende waarnemingen van vleermuizen hebben alle betrekking op soorten (Laatvlieger, Gewone- en/of Grijze grootoorvleermuis) die geen gebruik maken van boomholten. Het gebied kan van betekenis zijn voor foeragerende en migrerende vleermuizen. Hoewel deze soorten niet uit het plangebied en omgeving bekend zijn, is het aannemelijk dat algemeen voorkomende vleermuizen van de deelgebieden gebruik maken als migratieroute of foerageergebied. Door het 16
Bureau Meervelt
Quickscan flora en fauna Manege Heijligers, Asten
kappen van een deel van het bos wordt de rechtlijnige structuur van de bosranden niet aangetast, waardoor ook geen aantasting plaatsvindt van (potentiële) vliegroutes. De ecologische functionaliteit blijft behouden. Een ontheffingsaanvraag in het kader van de Flora- en faunawet is niet nodig. •
Broedvogels: Het plangebied kan deel uit maken van het broedgebied van bosvogels. Voor het plangebied en omgeving geldt dat rekening gehouden dient te worden met bescherming van (in gebruik zijnde) nesten tijdens de broedperiode. Alle broedende vogels zijn strikt beschermd in het kader van de Flora- en Faunawet. Voor het broedseizoen wordt geen standaardperiode gehanteerd. Van belang is of een broedgeval aanwezig is, ongeacht de periode. Als richtlijn kan voor het plangebied een broedperiode aangehouden worden van 15 maart tot en met 15 augustus. Het verdient aanbeveling mogelijk verstorende werkzaamheden buiten deze periode uit te voeren. Een ontheffingsaanvraag is bij ruimtelijke ontwikkelingen niet noodzakelijk mits broedende vogels niet verstoord worden.
•
Amfibieën: Uit de samengestelde gegevensset is de Alpenwatersalamander bekend van buiten het plangebied. In deelgebied B ligt een kleine poel. Op basis van deze aangetroffen poel is de aanwezigheid van amfibieën op het perceel niet op voorhand uit te sluiten. Voorafgaand aan de werkzaamheden dient te worden nagegaan of Alpenwatersalamander in de poel voorkomt. Indien dit zo is, dan dienen de werkzaamheden te worden uitgevoerd volgens de gedragscode flora en fauna ‘Bouwend Nederland’. Als dat niet mogelijk is, dient een ontheffing te worden aangevraagd in het kader van de Flora- en faunawet.
•
Overige diersoorten: Voor overige diergroepen (beschermde soorten reptielen, vlinders of vissen) vormt het plangebied geen geschikt leefgebied en/of er zijn geen waarnemingen bekend over het voorkomen van deze beschermde soorten. Een ontheffingsaanvraag voor overige soorten in het kader van de Flora- en faunawet is niet nodig.
•
In de Flora- en faunawet is een zorgplicht opgenomen. Dit houdt in dat voorafgaand aan de ingreep alle maatregelen dienen te worden getroffen om nadelige gevolgen op flora en fauna voor zover mogelijk te voorkomen, te beperken of ongedaan te maken. Deze zorgplicht 1 geldt altijd, ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend.
1
In de Flora- en faunawet is een zorgplicht opgenomen (artikel 2, lid 1: Een ieder neemt voldoende zorg in acht voor de in het
wild levende dieren en planten, alsmede voor hun directe leefomgeving. artikel 2, lid 2: De zorg, bedoeld in het eerste lid, houdt in ieder geval in dat een ieder die weet of redelijkerwijs kan vermoeden dat door zijn handelen of nalaten nadelige gevolgen voor flora of fauna kunnen worden veroorzaakt, verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten voorzover zulks in redelijkheid kan worden gevergd, dan wel alle maatregelen te nemen die redelijkerwijs van hem kunnen worden gevergd teneinde die gevolgen te voorkomen of, voorzover die gevolgen niet kunnen worden voorkomen, deze zoveel mogelijk te beperken of ongedaan te maken). De zorgplicht geldt altijd en voor alle planten en dieren, of ze beschermd zijn of niet, en in het geval dat ze beschermd zijn ook als er ontheffing of vrijstelling is verleend. De zorgplicht betekent niet dat er geen dieren mogen worden gedood, maar wel dat dit, indien noodzakelijk, op zodanige wijze gebeurt dat het lijden zo beperkt mogelijk is.
17
Bureau Meervelt
6.
Quickscan flora en fauna Manege Heijligers, Asten
LITERATUURLIJST EN WEBSITES
Algemene Handreiking Natuurbeschermingswet 1998. LNV, 2005. Besluit houdende wijziging van artikel 75 van de Flora- en faunawet. 2005. Besluit inwerkingtreding Flora- en faunawet. Vastgesteld d.d. 12 december 2001. Staatsblad 2001, nr. 656. Broekhuizen S., B. Hoekstra, V. van Laar, C. Smeenk & J.B.M. Thissen, 1992. Atlas van de Nederlandse zoogdieren. Stichting uitgeverij van de KNNV, Utrecht. Delft, J.J.C.W. van & W. Schuitema, 2005. Werkatlas amfibieën en reptielen in Noord-Brabant. RAVON Noord-Brabant, Tilburg / Stichting RAVON, Nijmegen. Dienst Landelijk Gebied, 2006. Handreiking Flora- en faunawet. Europese Gemeenschappen, Richtlijn no. 79/409 inzake het behoud van de Vogelstand. Brussel, 1979. Europese Gemeenschappen, Richtlijn no. 92/43 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna. Brussel, 1992. Flora- en faunawet. Vastgesteld d.d. 25 mei 1998. Staatsblad d.d. 14 juli 1998, nr. 402. Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij, Ministerie van Volkshuisvesting. Ruimtelijke Ordening en Milieu, 2004. Nota Ruimte. Provincie Noord-Brabant, 2010. Verordening Ruimte 2011. Provincie Noord-Brabant, 2008. Paraplunota Ruimtelijke Ordening, Provincie Noord-Brabant, 2008. SOVON Vogelonderzoek Nederland, 2002. Atlas van de Nederlandse Broedvogels 1998 - 2000 Nederlandse Fauna 5. Nationaal Natuurhistorisch Museum Naturalis, KNNV Uitgeverij & European Invertebrate Survey-Nederland, Leiden. Twisk P. & H. Limpens, 2006. Een thuis voor de vleermuis. Beschermingsplan voor vleermuizen in Noord-Brabant; VZZ in opdracht van provincie Noord-Brabant, 2006. Verdrag inzake het behoud van wilde dieren en planten en hun natuurlijke milieu in Europa. Bern, 1979.
www.brabant.nl www.rijksoverheid.nl www.testquickscanhulp.nl www.waarneming.nl
18
Bijlage 1 Gegevens NDFF In onderstaande tabel staan de soorten aangegeven die in en binnen een kilometer van het onderzoeksgebied (rode vlak in de hieronder weergegeven figuur), de afgelopen vijf jaar zijn waargenomen. Hierin zijn alleen de soorten weergegeven van tabel II en III van de Flora- en faunawet en de vogels waarvan LNV op een indicatieve lijst aangeeft dat deze jaarrond beschermde nesten hebben. Meer informatie over de waarnemingen die hiervoor gebruik zijn is te vinden op de site van de Gegevensautoriteit Natuur.
NB: er wordt niet geselecteerd op type waarnemingen zoals, bijvoorbeeld enkel broedvogeltellingen voor de vogels. Het resultaat in de tabel geeft een overzicht van alle op het moment van opvragen goedgekeurde actuele waarnemingen, dus ook losse waarnemingen, in de NDFF voor bovengenoemde soorten. © NDFF - quickscanhulp.nl 16-01-2012 10:39:14