Q&A Richtlijn Antimicrobiële middelen bij het droogzetten van koeien d.d. 24-12-2013 (verkort Richtlijn droogzetten) Q 1. Hoe moet je de richtlijn zien?
De insteek is dat sinds 2012 preventief gebruik niet meer mag. Hoe gaan we daar in de praktijk mee om? De richtlijn is geen wet, zij geeft wel de wettelijke kaders weer. Zij geeft hulpmiddelen hoe we de wetgeving in de praktijk kunnen invullen. Zij is algemeen, je kunt er van afwijken bij specifieke bedrijven, maar dat moet je dan wel onderbouwen. Zij zal worden gebruikt voor toezicht, waarschijnlijk door de NVWA. De praktijk moet nog uitwijzen hoe dit zal gaan. Zij is dynamisch en zal over een jaar worden geëvalueerd op basis van praktijkervaringen. Dit is een basis om mee te gaan werken in de praktijk.
Q 2. Wat is de basis voor de richtlijn? De beschikbare kennis van uiergezond is meegenomen. Er is duidelijk naar literatuur gekeken. Alle aanbevelingen moeten in principe onderbouwd zijn door literatuur. Is die literatuur er niet dan worden expert opinions gebruikt als onderbouwing. Q 3. Hoe is de richtlijn opgebouwd? De eerste paar pagina's zijn de aanbevelingen, de samenvatting: die kun je lamineren en in je auto leggen. In het tweede deel, de hoofdtekst, worden de aanbevelingen toegelicht. In het laatste deel, de noten, vind je de onderbouwing met de verwijzing naar de literatuur of er staat aangegeven dat het op basis is van expert opinion. Q 4. Welke tuchtrechtelijke status heeft de richtlijn droogzetten? De richtlijn geeft nu onze professionele manier van handelen aan. Als je ergens op individuele bedrijven van de richtlijn afwijkt, en je hebt dat goed vastgelegd en onderbouwd hoe en waarom dit gedaan is, dan kun je dat verantwoorden, ook voor de tuchtraad. Q 5. Waarom gaat de richtlijn vooral over antibiotica? De werkgroep richtlijn droogzetten had een heel duidelijke opdracht: maak een richtlijn over de inzet van antibiotica bij droogzetten, daarom richt de richtlijn zich daar op en niet op de andere mogelijke middelen. Uitdaging is om het droogzetmanagement op een bedrijf te optimaliseren, waarmee de veehouder zijn voordeel kan doen. Q 6. Wat waren de belangrijkste overwegingen bij het opstellen van de richtlijn?
Leidend voor de richtlijn is dat selectief droogzetten moet. Antibiotica inzetten kan alleen op basis van diagnostiek. Als je daarnaast de diergezondheid en specifiek de uiergezondheid op een bedrijf verbetert, heb je minder kans op mislukkingen. Daar moet de uitdaging liggen.
Q&A d.d. 24-12-2013 – aanvulling d.d. 17-6-2014
Hij moet aansluiten bij de praktijk en er moet draagvlak zijn voor de richtlijn. We hebben daarom ook practici om feedback gevraagd en opmerkingen verwerkt. Ook de sector is om advies en steun gevraagd. Zij hebben aangegeven dat zij de richtlijn kunnen ondersteunen, ook naar hun achterban. De werkgroep heeft een balans gezocht tussen het voorschrijven van antibiotica en het optreden van klinische of subklinische mastitis. Daarbij wilden we het risico op klinische dan wel subklinische mastitis zo klein mogelijk houden, vanwege de nadelige gevolgen voor dierenwelzijn en emotionele belasting voor de veehouder en de dierenarts.
Q 7. Per wanneer treedt deze richtlijn in werking ? De richtlijn wordt in de eerstvolgende vergadering van het KNMvD-bestuur (7 januari 2014) vastgesteld. Vanaf dat moment geldt de richtlijn als leidraad voor de beroepsgroep. Q 8. Per wanneer mogen2e keus droogzetters alleen nog op koeniveau worden voorgeschreven? De UDD-regelgeving treedt per 1 maart 2014 in werking (voor achtergrondinformatie zie bijlage 9, Regeling Diergeneesmiddelen te vinden op de website http://wetten.overheid.nl/BWBR0032626/geldigheidsdatum_21-11-2013 aan de linkerkant). Q 9. Waarom is er gekozen voor het koecelgetal als criterium? Je moet met een reële betrouwbaarheid aantonen dat je met een bacteriële infectie te maken hebt. De ideale test bestaat niet, daarom is er gezocht naar een praktische test. De werkgroep is op het celgetal uitgekomen, omdat die op 90% van de bedrijven via de MPR voorhanden is. Men mag een alternatieve methode gebruiken om aan te tonen dat er een bacteriële infectie is en het is aan de dierenarts om die alternatieve methode te onderbouwen en de grenswaarden schriftelijk vast te leggen. Q 10. Waarom kijk je niet eerst naar het tankmelkcelgetal op macroniveau? Boven een bepaalde waarde kun je niet selectief gaan droogzetten op een bedrijf. Preventief gebruik van antibiotica mag niet meer. Je mag dus ook op een bedrijf met een hoog tankmelkcelgetal niet preventief antibiotica in gaan zetten. Je moet de veehouder duidelijk maken dat hij zijn hele diergezondheid en zijn uiergezondheid moet verbeteren om minder (sub)klinische mastitis te krijgen tijdens de droogstand en daarna. Q 11. Hoe zijn de afkapwaarden bepaald? De afkapwaarden zijn bepaald op de MPR getallen, maximaal zes weken vóór droogzetten voor koeien op >50.000 en voor vaarzen op >150.000. Deze zijn gebaseerd op onderzoek uit de praktijk (ABRES-onderzoek 2012, zie de richtlijn). Er is gekeken naar de balans tussen het inzetten van de antibiotica en het optreden van (sub)klinische mastitis. Q 12. Waarom is er verschil tussen koeien en vaarzen qua celgetal? Bij koeien bij een laag celgetal blijkt uit het ABRES-onderzoek dat er dan eerder toch wat aanwezig is in de uier. Een verklaring hiervoor kan zijn dat vaarzen hebben mogelijk een groter zelfherstellend vermogen hebben en een infectie zelf nog de baas kunnen.
Q&A d.d. 24-12-2013 – aanvulling d.d. 17-6-2014
Q 13. De afkapwaarden van koeien (50.000) en vaarzen (150.000) lijken omgedraaid. Klopt dat wel? De criteria zoals vermeld in de richtlijn droogzetten (Koe droogzetten bij meer dan 50.000 cellen en vaars bij 150.000 cellen) zijn correct. Deze criteria zijn gebaseerd op recent onderzoek waaruit gebleken is bij het droogzetten van koeien het terugbrengen van de grenswaarde van het celgetal naar 50.00 cellen/ml verdedigbaar is. Voor vaarzen blijft de grenswaarde van 150.000 cellen/ml verdedigbaar. In de hoofdtekst van de richtlijn kunt u lezen waar dit op is gebaseerd. Q 14. Als je met BO’s hebt aangetoond dat er ongevoelige kiemen zijn, dan mag je toch op basis van het celgetal meerdere koeien droogzetten met een tweede keus middel? Ja, dat mag, maar dan is wel vereist om de koeien te identificeren en dit vast te leggen. Dus je mag op basis van BO’s drie maanden een tweede keus middel voorschrijven op koeniveau . Daarbij neem je als uitgangspunt de MPR maximaal zes weken vóór het droogzetten. Maar ik kan niet voorspellen welke koeien in die periode een hoog celgetal zullen hebben. Net als bij eerste keusdroogzetters geldt in een periode waarin je tweedekeusdroogzetters voorschrijft, als basis diagnostiek op basis van celgetal. Verschil met de eerste keus is dat in dit geval de dierenarts de diagnose stelt en niet zoals bij eerstekeus, de veehouder op basis van het BBP, conform de UDD regelgeving. Dit betekent dat je op basis van een MPR van max. 6 wkn oud op koeniveau voorschrijft en noteert welke dieren een tweedekeusdroogzetter krijgen. Q 15. Bacteriologisch onderzoek, mag dat ook gewoon in je eigen laboratorium? Ja. Dat hoeft op dit moment niet gecertificeerd te zijn. Q 16. Professioneel verslagleggen lijkt ook heel belangrijk te zijn. Is de Richtlijn Verslaglegging al bijna klaar? Ja, dat zal waarschijnlijk begin 2014 zijn. Q 17. Op blz. 8 onder epidemiologische gegevens worden gegevens uit het prevalentieonderzoek gepresenteerd. Kloppen de getallen die daar genoemd staan en moet het niet net andersom zijn? De getallen zoals genoemd in het stuk tekst in de richtlijn, zie hieronder, zijn correct en dus niet omgewisseld. Er wordt bij een berekening zoals deze als volgt gerekend:
Stel 100 koeien, 400 kwartieren. Als 25 koeien elk 4 BO+ kwartieren hebben, is %BO+ kwartieren 25% en% BO+ koeien ook 25% Stel 100 koeien, 400 kwartieren. Als 25 koeien elk 1 BO+ kwartier hebben, is % BO+ kwartieren 6.25% en %BO+ koeien 25% Als niet alle kwartieren BO positief zijn van een koe, is het percentage BO positieve kwartieren altijd lager dan het % koeien met minimaal 1 BO positief kwartier. Dat % is maximaal gelijk.
Q&A d.d. 24-12-2013 – aanvulling d.d. 17-6-2014
In dit geval zouden er dus van de honderd koeien 58,5 koe een mastitis hebben gehad waarbij in het totaal 100 kwartieren een IMI hadden (dat is 25 % van de 400 kwartieren, van alle 100 koeien).
Epidemiologische gegevens De prevalentie van IMI’s onder lacterende koeien is sterk afhankelijk van tijd en plaats, en verschilt van bedrijf tot bedrijf. In een studie in Nederland uit 2009 is een prevalentie op kwartierniveau van 25,3% en op koeniveau van 58,5% beschreven. Dit wil zeggen dat in 25,3% van de kwartieren een IMI aanwezig is, en dat 58,5% van de koeien in een of meer kwartieren een IMI heeft ( Noot 4). Q 18. Waarom adviseren jullie niet op kwartierniveau, maar op koeniveau? De keuze wordt in de richtlijn altijd op koeniveau gemaakt, of de hele koe wel droog met antibiotica of de hele koe niet. Dit heeft twee redenen, de belangrijkste is dat de kwartieren van een koe een zekere mate van afhankelijkheid van elkaar hebben en de kans bestaat dat de IMI zich niet alleen tot één kwartier beperkt en de andere reden is het risico wegnemen dat bij één kwartierbehandeling het onjuiste kwartier behandeld wordt. Diagnostiek op kwartierniveau kan aanvullende informatie geven. Als er dierenartsen en/of boeren zijn die goed uit de voeten kunnen met diagnostiek op kwartierniveau in combinatie met droogzetten op kwartierniveau dan is dat helemaal prima. Q 19. Waarom is gekozen voor het laatste celgetal voor droogzetten en niet voor het geometrisch gemiddelde van de laatste drie of zes? Er is gekozen voor een praktische insteek van zes weken MPR, omdat veel bedrijven op een zesweekse MPR zitten. Er zit heel weinig verschil in de significantie van die van vier of zes weken. Bovendien is gebleken dat het geometrisch gemiddelde van het celgetal van de laatste drie of zes weken niet betrouwbaarder is dan het celgetal waar nu voor gekozen is. Wanneer je een koe hebt met bijvoorbeeld een celgetal van 40.000 cellen/ml die de vorige keer 500.000 cellen/ml had, dan kun je aanvullende diagnostiek doen voor die koe. Dat kan bijvoorbeeld ook CMT-bepaling zijn. Het nadeel daarvan is wel, dat je een veel hogere grenswaarde hebt voordat je mastitis detecteert. Blijkt uit deze uitslag in een kwartier het celgetal 500.000 cellen/ml dan kun je op basis daarvan de hele koe met antibiotica droogzetten. Ook hiervoor geldt dat wanneer je dit doet, je het schriftelijk moet vastleggen. Q 20. In de richtlijn wordt gesproken over het koecelgetal zes weken voor droogzetten. Dus jullie gaan er vanuit dat er 6 weken voor droogzetten niks met die koe/vaars kan gebeuren, d.w.z. tussen melkcontrole en droogzetten? In de richtlijn en het flowschema droogzetten staat dat het te gebruiken celgetal voor droogzetten binnen 6 weken voor droogzettten moet worden bepaald. Het is een maximale grens. Dit betekent dat het vrij staat om een celgetal of een andere in de richtlijn beschreven diagnostische methode te gebruiken korter voor de daadwerkelijke droogzetdatum van de betreffende koe/vaars (zolang hij binnen de 6 weken voor droogzetten valt).
Q&A d.d. 24-12-2013 – aanvulling d.d. 17-6-2014
Q 21. Waarom bent u bij de nieuwe droogzetregels niet uitgegaan van de Orbeseal-strategie? Celgetal laatste 3mc onder de 200, geen mastitis afgelopen lactatie en bedrijfscelgetal onder de 200. Dat geeft volgens mij minder risico op mastitis in de lactatie. In het ABRES-onderzoek selectief droogzetten van GD wordt geen relatie gevonden tussen celgetallen bij voorgaande MPRs en risico op mastitis volgende lactatie en heeft dus geen toegevoegde waarde, net als klinische mastitis in voorgaande lactatie. Bedrijfscelgetal hebben wij wel meegenomen in onze richtlijn bij strategie en streven naar goede uiergezondheid. Ook het onderzoek van de GD is in de richtlijn gebruikt, zie richtlijn voor verdere details. Q 22. Heb je voor de onderbouwing van de tweedekeus droogzetter drie B.O.-uitslagen nodig? Het klopt dat in de richtlijn staat dat je minimaal drie van dergelijke B.O. uitslagen nodig hebt om “gefundeerd“ tijdelijk tot een tweedekeus droogzetter over te kunnen gaan. De werkgroep richtlijn droogzetten heeft inderdaad geen onderscheid gemaakt tussen kleine en grote bedrijven. De werkgroep richtlijn droogzetten heeft in haar overweging voor de inzet van tweedekeus droogzetters de volgende punten meegenomen: Preventief gebruik is verboden In lijn met de UDD wetgeving Volgens het Formularium Verantwoorde inzet Kaders voor dierenarts Een dierenarts kan voor een specifiek bedrijf van deze drie BO’s afwijken mits hij dit kan onderbouwen. Wij kunnen ons voorstellen dat u bij een bedrijf met tien koeien niet drie koeien met een Coli mastitis afwacht. De drie BO’s zijn een zekere houvast. De melk van de betreffende koe is zelf natuurlijk ook te onderzoeken. Q 23. Wat als je niet weet wat de celgetallen zijn op een bedrijf en iemand bestelt droogzetters? Dan is het aan jou als dierenarts om met die veehouder een andere diagnostiek te bespreken om aantoonbaar te maken dat de antibiotica curatief wordt ingezet. Als je dan een plan maakt dat het bijvoorbeeld op basis van CMT-uitslagen bepaald kan worden, moet je dit samen met de veehouder duidelijk vastleggen. Op basis daarvan kun je antibiotica voorschrijven. Q 24. Waarom zijn die alternatieven niet nader geconcretiseerd? Het is heel veel werk om ieder alternatief heel goed te onderbouwen. Daarnaast is het met de alternatieven afhankelijk van het systeem dat je hebt: het is heel erg afhankelijk van het apparaat waarmee je werkt. We kunnen daar niet een rechtlijnig plan voor maken. Q 25. Als ik naast de MPR-uitslag nog een alternatieve diagnostische methode wil gebruiken, om de droogzettherapie van een dier te bepalen, kan dat? Op het moment dat u bijvoorbeeld een vaars hebt, die een celgetal heeft van 140.000 cellen/ml zou je volgens de richtlijn adviseren haar zonder antibiotica droog te zetten. Het is echter altijd mogelijk om vóór het droogzetten nader onderzoek te doen om bij twijfel te zien of in een kwartier het
Q&A d.d. 24-12-2013 – aanvulling d.d. 17-6-2014
celgetal mogelijk wel heel hoog is. Blijkt uit deze uitslag in een kwartier het celgetal 500.000 cellen/ml dan kun je op basis daarvan de hele vaars met antibiotica droogzetten. Dit moet je schriftelijk vastleggen. Q 27. Hoe ga ik om met bedrijven die in de zomer last krijgen van heftige mastitide in de droogstand en de eerste 100 dagen? Als ik daar dan BO’s van moet hebben, ben ik al bijna de zomer door. Als je weet dat op sommige bedrijven ‘s zomers problemen ontstaan met coliforme bacteriën, dan is het met name belangrijk je daar te richten op de managementfactoren die je daar kunt verbeteren om dat te voorkomen. We moeten niet de fouten in het management oplossen met antibiotica. Q 28. Het lijkt soms alsof marktpartijen – denk aan LTO en de zuivel – bij lastige vragen van de boeren naar de dierenartsen wijzen en zeggen ‘dat hebben de dierenartsen bedacht’. Kan dat niet anders? Dit hebben de dierenartsen niet bedacht. De overheid heeft bepaald dat preventief gebruik van antibiotica niet meer mag en preventief gebruik bij droogzetten ook niet meer. Wij proberen daar als beroepsgroep een praktische invulling aan te geven en hebben deze richtlijn ontwikkeld die aangeeft hoe de dierenarts bepaalt wanneer antibiotica curatief moeten worden ingezet bij het droogzetten. Er is ook veel contact geweest met de sector – NZO en LTO – om draagvlak te krijgen. Zij staan achter deze richtlijn, ook achter de gebruikte afkapwaarden. Zie ook Q 29. Q 29. Waarom geef je niet samen een persbericht uit met de sectoren? In ons persbericht is de steun van de sectoren vermeld. En in de media ondersteunen de partners de richtlijn. Op 26-11-2013 stond er een stuk in de Boerderij over de richtlijn en ook in de Nieuwe Oogst heeft Toon van Hoof steun geuit voor de richtlijn. LTO organiseert zogenoemde “droogzetcafé’s”, bijeenkomsten voor veehouders waarin ook de richtlijn wordt besproken. Als het over de inhoud van de richtlijn gaat, wordt verwezen naar de dierenartsen. Dat is goed, want de richtlijn is van en voor de dierenartsen.
Haal succesverhalen in uw praktijk naar voren! Laat veehouders die al met selectief droogzetten gestart zijn hun verhaal delen in studiegroepen
Q 30. Waarom stelt de zuivel niet verplicht dat er een BO wordt afgenomen om de gevoeligheid op een bedrijf te bepalen? Dit is niet een taak van de zuivel. Als je dit verplicht wil stellen, dan moet het wettelijk geregeld zijn. De werkgroep adviseert in de richtlijn nadrukkelijk om op bedrijven jaarlijks een tiental BO’s van klinische en van subklinische mastitiskoeien te nemen om te weten welke kiemen er spelen.
Q&A d.d. 24-12-2013 – aanvulling d.d. 17-6-2014
Q 31. Als een veehouder ons belt voor droogzetters, zijn wij dan verantwoordelijk voor het gebruik van de droogzetters? Als dierenarts moet je jaarlijks verplicht een droogzetstrategie vastleggen, bijvoorbeeld in het BGP: daaronder valt welke afkapwaarden je hanteert, welke middelen je voorschrijft en welke managementfactoren je wilt aanscherpen. Op basis daarvan schrijf je als dierenarts antibiotica voor. Q-lip kijkt naar de BGP’s en BBP’s en daar moet de veehouder zich aan houden. Als je een indicatie hebt dat er te veel antibiotica naar een bedrijf gaat, is het aan jou om de discussie aan te gaan met de veehouder. Je kunt dan wel in je visitebrief een aantekening daarvan maken. Q 32. Het toestaan van CMT’s lijkt een gemiste kans. De sjacheraars zullen hiervoor kiezen. Waarom is dat niet weggelaten? Het is aan jou als practicus om de veehouder ervan te overtuigen dat op basis van de CMT’s veel minder koeien met antibiotica drooggezet zullen worden en dat de kans stijgt dat er meer koeien met een intramammaire infectie zonder antibiotica drooggezet zullen worden. Het is juist veiliger om het koecelgetal te gebruiken dan een CMT-test. Q 33. Waar ligt de eindverantwoordelijkheid voor het gebruik van het antibioticum? Voorschrijven doet de dierenarts en als hij dat zonder onderbouwing doet, dan ga je voor de tuchtraad. Maar de dierenarts is niet degene die de antibiotica toedient. De veehouders én de dierenartsen moeten samen laten zien dat zij verantwoordelijk omgaan met antibiotica. Als we dat niet duidelijk maken, zal de overheid zeggen ‘het is klaar’ en middelen verbieden. Q 34. Over medicamenteuze therapie wordt in de richtlijn gezegd: "Antibiotica dienen volgens het formularium melkvee te worden voorgeschreven. Eerstekeus droogzetinjectoren mag u voorschrijven en mag u in het bedrijfsbehandelplan opnemen". Als we het meest recente formularium melkvee (20 november 2012) erbij pakken dan zou dat betekenen dat ik, als voorschrijvend dierenarts, voor bestrijding van subklinische mastitis in de droogstand, veroorzaakt door gram positieve bacteriën, de keuze heb uit: Benzathinecloxacilline – Orbenin Dry Cow of Orbenin Extra Dry Cow Pirlimycine – geen droogzetter beschikbaar (Pirsue voor subkl. mast. in lactatie) Oftewel, alléén Orbenin (Extra) Dry Cow komt hiervoor in aanmerking. Ik kan namelijk geen enkel preparaat met pirlimycine vinden wat is geregistreerd voor de behandeling van subklinische mastitis in de droogstand. Is het niet gek dat pirlimycine hier dan wel vermeld wordt? De Doeldieren voor Pirsue in de bijsluiter zijn: Rundvee (lacterende melkkoeien). Pirsue is niet geregistreerd als droogzetpreparaat en hoort niet onder dat hoofdstuk in het formularium Melkvee te staan. De Formulariumcommissie is hiervan op de hoogte gebracht en zal dit aanpassen. Het klopt dat op dit moment alleen de eerste keuze middelen Benzathinecloxacilline – Orbenin Dry Cow of Orbenin Extra Dry Cow beschikbaar zijn.
Q&A d.d. 24-12-2013 – aanvulling d.d. 17-6-2014
Aanvullende Q en A d.d. 17-6-2014
Q 35. Op welke wijze moet het gedocumenteerd worden als een veehouder besluit van de richtlijn droogzetten af te wijken? De veehouder kan niet besluiten van de richtlijn af te wijken. De richtlijn is geschreven voor de dierenarts. De veehouder moet zich houden aan het BBP. De dierenarts stelt het BBP op aan de hand van de regelgeving. De veehouder moet naast een actueel BBP, alle behandelingen en de reden waarom hij een koe behandeld heeft vastleggen in zijn bedrijfsadministratie, hij moet dit 5 jaar bewaren. Q 36. Moet een dierenarts daarvoor tekenen? Nee, de dierenarts moet zorgdragen voor een up to date BBP, opgesteld aan de hand van de regelgeving. Q 37. Moet elk geval apart onderbouwd en gedocumenteerd worden? Als er afgeweken wordt van het BBP wel, maar in dat geval dient veehouder altijd eerst de dierenarts te raadplegen. Kwaliteitssysteem veehouder ziet toe op volgen BBP, zo niet dan dient hier altijd een schriftelijke verklaring (bv visitebrief) van de dierenarts toonbaar te zijn. alle behandelingen moeten worden gedocumenteerd en 5 jaar worden bewaard. Indien volgens het BBP wordt behandeld kan daarnaar worden verwezen. Q 38. Wie moet deze documentatie bijhouden? Zie antwoorden hierboven. De veehouder moet naast een actueel BBP, alle behandelingen en de reden waarom hij een koe behandeld heeft vastleggen in zijn bedrijfsadministratie, hij moet dit 5 jaar bewaren. Q 39. Mag een veehouder op eigen initiatief van de richtlijn afwijken? Hier is geen sprake van. De richtlijn is voor de dierenarts. De veehouder dient zich aan het BBP te houden. Als hij wil afwijken van het BBP, moet hij contact met de dierenarts opnemen om te overleggen. Op grond van een goede onderbouwing door de dierenarts kan er bij individuele dieren afgeweken worden van de richtlijn. Dit dienen de dierenarts en de veehouder beiden goed te documenteren. De richtlijn geeft de dierenarts ruimte voor een eigen invulling met gedegen onderbouwing. Of dit voldoende is voor de toezichthouder, en eventueel de klachtenambtenaar, hangt dus af van deze onderbouwing. Q 40. Moet een afwijking worden vastgelegd alvorens er afgeweken wordt? Als je als dierenarts wilt zorgen voor een goede onderbouwing heb je wel “bewijs” afwijkingen/uitslagen nodig om de onderbouwing hard te maken. Zie verder antwoorden hierboven.
Q&A d.d. 24-12-2013 – aanvulling d.d. 17-6-2014
Q 41. Wie is verantwoordelijk indien niet om de juiste redenen wordt afgeweken? Dat ligt eraan. De dierenarts is leidend hoe er behandeld wordt, hij/zij is tenslotte de expert. Als de dierenarts afwijkt van de richtlijn en er geen goede onderbouwing voor kan aantonen is hi/zijj verantwoordelijk. Als de veehouder zich niet aan het BBP houdt, niet overlegt en zijn eigen plan trekt en op eigen houtje behandelt, is dat de verantwoordelijkheid van de veehouder. Daarom is het belangrijk dat zowel de veehouder als de dierenarts alles goed documenteert. Q 42. Wie ziet toe op de gemelde afwijkingen? De dierenarts zal gecontroleerd worden door de NVWA. Als u als dierenarts voorschrijft zonder onderbouwing dan loopt u het risico voor de tuchtraad te moeten verschijnen. De veehouder dient echter de droogzetters toe. Daarom bent u samen met de veehouder verantwoordelijk om te laten zien dat dit op een verantwoorde wijze gebeurt. De veehouder moet zelf een goede administratie erop na houden. De NVWA zal dit controleren. Q 43. Gaat Qlip afwijkingen beoordelen? Q-lip controleert de veehouder of er een BBP aanwezig is en of de behandelingen zijn uitgevoerd volgens het BBP. Q 44. Zo ja, welke criteria worden daarbij gehanteerd? Q-lip controleert of het BBP gevolgd wordt en kijkt daarbij ook naar doseringen en toedieningsduur. Ook kijken ze naar 3e keusmiddelen, die mogen niet op het BBP staan. Verder gaan ze niet. Op dit moment controleren ze niet strikt op selectief droogzetten maar kijken ze meer of de veehouder hiermee bezig is. Het kan overigens wel betekenen dat veehouder opmerking krijgt m.b.t. selectief droogzetten. Er vanuit gaande dat dierenartsen zich bij het opstellen van het BBP aan de wet houden, zal immers op elk BBP iets staan over criteria wanneer droogzetters toegepast worden en/of een andere onderbouwde keuze. Wanneer bij controle de Q-lip medewerker constateert dat voor de vuist weg alle dieren worden drooggezet met een injectoren waar antimicrobiële middelen in zitten kunnen ze daarover opmerking maken.
Q&A d.d. 24-12-2013 – aanvulling d.d. 17-6-2014