Grote Bickersstraat 76 1013 KS Amsterdam Postbus 1903 1000 BX Amsterdam tel fax e-mail
Publieksonderzoek biobased economy Kennis, houding en gedrag
november 2013
projectnummer: V6035
020 522 59 99 020 622 15 44
[email protected] www.veldkamp.net
Inhoud
Samenvatting
1
1
Inleiding
5
2
Duurzame ontwikkeling
7
2.1 2.2
Associaties Houding
7 9
2.3 2.4
Prioriteit Relatie met maatschappij-oriëntatie
11 13
3 3.1 3.2
Biobased economy: associaties en kennis Associaties Kennis
16 16 17
4 4.1
Biobased economy: betrokkenheid en houding Betrokkenheid bij biobased economy
21 21
4.2 4.3
Energieopwekking Autobrandstoffen
23 26
4.4 4.5
Verpakkingen Transitie naar een biobased economy in het algemeen
29 32
5 5.1 5.2 5.3 5.4
Maatschappelijke verantwoordelijkheden Rol van burgers Zelfbepaling of overheidsingrijpen? Investeren in de biobased economy Voorlichting over de biobased economy Bijlagen
34 34 38 41 42
Bijlage 1 Onderzoeksverantwoording Bijlage 2 Vragenlijst Bijlage 3 Tabellen
Inhoud figuren en tabellen 1 | Associaties bij duurzame ontwikkeling (aan elke respondent is (random) een van de twee vragen voorgelegd) 2 | Waar heeft de term duurzame ontwikkeling allemaal mee te maken? (meer antwoorden mogelijk, n=1.553) 3 | Met welke woorden associeert u duurzame ontwikkeling? Aan welke onderwerpen denkt u bij
7 8
duurzame ontwikkeling? (meer antwoorden mogelijk, n=1.553) 9 4 | Hoe staat u tegenover duurzame ontwikkeling? 9 5 | Redenen voor de houding ten aanzien van duurzame ontwikkeling? (meer antwoorden mogelijk)10 6 | Houding ten aanzien van duurzame ontwikkeling, berekend op basis van het saldo van positieve en negatieve redenen dat men ondersteunt. 11 7 | Welke van de volgende problemen zijn volgens u het belangrijkst (maximaal vijf antwoorden mogelijk)? 12
8 | Relatie tussen houding ten aanzien van duurzame ontwikkeling en betrokkenheid bij/inzet voor de samenleving (percentages ‘van toepassing’, n=1.553) 13 9 | Relatie tussen houding ten aanzien van duurzame ontwikkeling en positie op tegengestelde maatschappij-opvattingen (percentages ‘eens’, exclusief middencategorie, n=1.553) 14 10 | Associaties bij de term biobased economy (aan elke respondent is (random) een van de twee vragen voorgelegd) 11 | Waar heeft biobased economy allemaal mee te maken? (n=1.553)
16 17
12 | Met welke energiebron wordt de meeste elektriciteit opgewekt die we in Nederland gebruiken, denkt u? (n=520) 18 13 | Met welke van de volgende hernieuwbare bronnen wordt de meeste elektriciteit in Nederland opgewekt, denkt u? (n=520) 18 14 | Komt de elektriciteit die we in Nederland gebruiken en die met hernieuwbare energiebronnen is opgewekt vooral uit Nederland of wordt die vooral geïmporteerd uit het buitenland? (n=520) 15 | Op welke brandstof rijden de meeste personenauto’s in Nederland, denkt u? (n=520) 16 | Kennis over biobrandstoffen (n=520) 17 | Kennis over bioverpakkingen (n=492) 18 | betrokkenheid elektriciteitsopwekking (n=520), autobrandstoffen (n=541), verpakkingen (n=492)
19 19 20 20 21
19 | Relatie houding t.a.v. duurzaamheid en betrokkenheid elektriciteitsopwekking (n=520), autobrandstoffen (n=541), verpakkingen (n=492) 23 20 | Voorwaarden voor opwekking elektriciteit (maximaal 5 antwoorden mogelijk, n=520) 23 21 | Voorgelegde voor- en nadelen over biomassa en zonne-, wind- en waterkrachtenergie (n=520)25 22 | Als u denkt aan het jaar 2030, hoe zou de elektriciteit die we in Nederland gebruiken dan vooral moeten worden opgewekt, vindt u? (n=520) 23 | Voorwaarden voor autobrandstof (maximaal 5 antwoorden mogelijk, n=552) 24 | Voorgelegde voor- en nadelen over autobrandstoffen (n=552)
26 27 28
25 | Als u denkt aan het jaar 2030, op welke brandstoffen zouden auto's in Nederland dan moeten rijden, vindt u? (n=552) 29 26 | Voorwaarden voor verpakkingen (maximaal 5 antwoorden mogelijk, n=487) 30 27 | Stellingen verpakkingsmateriaal (n=487) 31 28 | Als u denkt aan het jaar 2030, welke verpakkingen zouden dan meer moeten worden gebruikt, vindt u? 31 29 | Wat zijn de gevolgen als de economie minder afhankelijk wordt van fossiele grondstoffen en er een overgang plaatsvindt naar een biobased economy voor… (% positieve gevolgen, n=1.553) 32 30 | Voorwaarden voor biobased economy in Nederland (n=1.553) 33 31 | Vindt u dat u voldoende bijdraagt aan duurzame ontwikkeling? Vindt u dat andere mensen voldoende bijdragen aan duurzame ontwikkeling? (n=1.553) 32 | Vindt u dat u voldoende bijdraagt/andere mensen voldoende bijdragen aan duurzame ontwikkeling? (naar sociale klasse: n=1.553)
34 35
33 | Welke van de volgende acties gericht op duurzame ontwikkeling heeft u persoonlijk uitgevoerd? (n=1.553) 36 34 | Wat geldt voor u? (naar wat doet men nu: n=520, en intentie voor het komende jaar: n=520) 37 35 | Op welk terrein zou u prijsstijgingen het meest/minst acceptabel vinden? (n=1.553) 38 36 | Wat vindt u van de volgende manieren waarop de overheid invloed kan uitoefenen op: de manier waarop elektriciteit wordt opgewekt (n=520)/ het gebruik van brandstoffen (n=541)/bedrijven producten verpakken (n=492)? 37 | Vindt u dat de overheid alleen de meest milieuvriendelijke energiebronnen (n=520)/autobrandstoffen (n=541)/verpakkingen (n=492) moet toestaan of moeten
39
bedrijven dit zelf kunnen bepalen, waarbij consumenten dit kunnen beïnvloeden door de keuzes die ze maken? 40 38 | Als de overheid invloed uitoefent op de manier waarop energie wordt opgewekt (n=520)/ brandstof wordt gebruikt (n=541)/producten worden verpakt (n=492), op welk niveau zou dit dan het beste kunnen gebeuren? 41 39 | De overheid ondersteunt de biobased economy en investeert hierin. Wat vindt u hiervan? (n=1.553)
41
40 | Stel dat u informatie tegenkomt over de voor- en nadelen van biobased economy, wat zijn dan de meest betrouwbare afzenders? (n=1.553)
42
1.
Samenvatting De transitie van het gebruik van fossiele naar biologische grondstoffen is een onderwerp dat veel beleidsmakers, wetenschappers en ondernemers bezighoudt. Een maatschappijbrede discussie over de wenselijkheid van deze overgang heeft echter nog niet plaatsgevonden. Er is daardoor weinig bekend over wat burgers weten van de biobased economy, wat hun houding is en in hoeverre ze bereid zijn mee te werken aan de transitie naar een biobased economy. Dit onderzoek geeft hier inzicht in en biedt aanknopingspunten voor de communicatie over de biobased economy. Het onderzoek is gebaseerd op een kwantitatieve enquête, waarbij een representatieve steekproef van n=1.553 personen van 18 jaar en ouder is bevraagd. De veldwerkperiode liep van 17 tot en met 23 september 2013. Nederlanders positief over duurzame ontwikkeling, maar geven het geen prioriteit Hoewel duurzame ontwikkeling nog altijd wordt geassocieerd met ‘iets wat lang meegaat’, is de term redelijk bekend onder Nederlanders (twee derde heeft ervan gehoord) en komen associaties redelijk overeen met de zogenaamde Brundtland-definitie. Duurzame ontwikkeling wordt het meest geassocieerd met ‘planet’ (milieu, natuur), gevolgd door ‘profit’ (economie) en als laatste met ‘people’ (derde wereld, mensenrechten). ‘Gezondheid’ wordt ongeveer even sterk met duurzame ontwikkeling geassocieerd als ‘economie’. Drie kwart van de Nederlanders staat positief tegenover duurzame ontwikkeling, bijna niemand is echt negatief. Men is positief omdat men de aarde leefbaar wilt houden voor toekomstige generaties, de natuur wil beschermen, of de gezondheid van mensen wil beschermen. Degenen die kritisch zijn, noemen hiervoor als vaakst een reden die duidt op een sociaal dilemma: men denkt dat duurzame ontwikkeling alleen werkt als iedereen meedoet. De positieve houding ten aanzien van duurzame ontwikkeling vertaalt zich niet in een grote prioriteit. Van vijftien voorgelegde maatschappelijke problemen scoren de onderwerpen die met duurzame ontwikkeling te maken hebben het laagst. Onderwerpen die in het ‘hier en nu’ spelen, zoals gezondheidszorg, oudedagsvoorzieningen en de economische situatie in Nederland worden belangrijker gevonden. Een positieve houding ten aanzien van duurzame ontwikkeling gaat samen met: Een hoger inkomen en hogere sociale klasse Een politieke voorkeur voor GroenLinks, D66 en het CDA Betrokkenheid bij de samenleving
Een internationale oriëntatie
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
2.
Geringe bekendheid met de term ‘biobased economy’ Vergeleken met duurzame ontwikkeling, is ‘biobased economy’ als term veel minder bekend. 8% van de Nederlanders heeft hier weleens van gehoord. Maar de betekenis die eraan wordt toegekend wijst vaak wel in de juiste richting: de meest genoemde eerste associatie is een economie die draait op biologisch/milieuvriendelijk produceren. Men vindt vooral ‘biologisch’, ‘recycling van afval’ en ‘grondstoffen voor producten’ van toepassing op de biobased economy. De drie belangrijkste terreinen waar op dit moment biobased oplossingen worden toegepast zijn opwekking van energie, autobrandstoffen en bij de productie van materialen. Aan de hand van vragen over deze terreinen is de houding ten aanzien van de biobased economy in kaart gebracht. Voor de productie van materialen is daarbij gekozen voor verpakkingsmaterialen, in verband met de herkenbaarheid voor respondenten. We zien dat Nederlanders weliswaar redelijke kennis hebben over de bijdragen van verschillende grondstoffen aan de opwekking van elektriciteit en over het gebruik van autobrandstoffen, maar de kennis over biobased oplossingen op deze terreinen beperkt is. Men onderschat het aandeel biomassa bij hernieuwbare energiebronnen en een minderheid kent het bestaan van biobrandstoffen. Bioplastics zijn iets bekender: bijna de helft weet dat op basis van plantaardige grondstoffen plastic kan worden gemaakt. Belangstelling voor productiewijzen beperkt, maar men stelt wel voorwaarden Nederlanders hebben op zichzelf weinig belangstelling voor de manier waarop elektriciteit wordt opgewekt en op welke brandstof auto’s rijden. Circa de helft vindt het belangrijk waarvan verpakkingen zijn gemaakt. Het belang dat men hieraan hecht hangt sterk samen met de houding ten aanzien van duurzame ontwikkeling. Hoe positiever men is over duurzame ontwikkeling, des te belangrijker vindt men het hoe elektriciteit wordt opgewekt, op welke autobrandstoffen auto’s rijden en waarvan verpakkingen zijn gemaakt. De geringe belangstelling voor de wijze van produceren, betekent niet dat men ook onverschillig staat tegenover de mogelijke consequenties hiervan. Op elk van de drie onderscheiden terreinen hecht men veel belang aan duurzame productie. Bij elektriciteitsopwekking en autobrandstoffen uit dit zich in een groot belang dat wordt gehecht aan milieuvriendelijke productie en het uitblijven van schadelijk restafval (bij energieopwekking) en luchtvervuiling (bij autobrandstoffen). Bij verpakkingen vindt men de mogelijkheid van recycling en beperking van de hoeveelheid afval het belangrijkst. Op elk van de drie terreinen worden economische voorwaarden ook belangrijk gevonden, maar in de regel minder belangrijk die op het gebied van milieu. Nederlanders hebben een voorkeur voor duurzame productie Als men aan de elektriciteitsbron van het jaar 2030 denkt, geeft een overweldigende meerderheid de voorkeur aan energie op basis van zon- wind- en waterkracht. Bij autobrandstoffen kiest men in meerderheid voor elektriciteit en bij verpakkingen voor bioplastics. De biobased oplossingen komen bij energieopwekking en autobrandstoffen op de tweede plaats, en worden boven de fossiele alternatieven geprefereerd. De belangrijkste argumenten om voor energieopwekking op basis van biomassa en voor biobrandstof te kiezen, zijn dat het plantaardig materiaal in principe niet eindig is (wat bijvoorbeeld wel het geval is bij olie en gas), dat het niet bijdraagt aan CO2 uitstoot en dus aan klimaatverandering en dat we het in principe zelf kunnen produceren. Een belangrijk nadeel is dat hiervoor
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
3.
landbouwgrond of het kappen van bossen nodig is, wat ten koste kan gaan van de natuur- en voedselproductie. Een overgang naar biobased economy mag, zolang de eigen natuur en economie intact blijven Er is draagvlak voor een overgang naar een biobased economy, maar wel onder bepaalde voorwaarden. Het risico dat er te weinig grond overblijft om voedsel te verbouwen moet uitgesloten worden, ook moeten de bossen in stand blijven. Ruim de helft vindt dat de overgang niet ten koste mag gaan van onze welvaart. Als hieraan is voldaan heeft een overgang naar een biobased economy volgens burgers vooral positieve gevolgen voor het milieu in Nederland, de gezondheid en het milieu wereldwijd. Men verwacht in mindere mate positieve gevolgen voor de economie in Nederland, de voedselproductie wereldwijd en de werkgelegenheid in Nederland. Zelf draagt men voldoende bij, anderen niet Wat zijn burgers bereid bij te dragen aan duurzame ontwikkeling? Er is sprake van een sociaal dilemma: twee derde van de Nederlanders vindt dat zij zelf voldoende bijdragen aan duurzame ontwikkeling. Tegelijkertijd is twee derde van mening dat andere mensen te weinig bijdragen. Zoals eerder aangegeven is de belangrijkste reden om kritisch tegenover duurzame ontwikkeling te staan het idee dat het alleen werkt als iedereen bijdraagt. Burgers dragen met name bij aan duurzame ontwikkeling door het scheiden van afval en door energie- en waterbesparing. Wie sterk voor duurzame ontwikkeling is, voert allerlei activiteiten vaker uit (minder wegwerpartikelen gebruiken, auto laten staan, energie besparen), maar doet niet meer grote investeringen, zoals het installeren van een HR-ketel, zonnepanelen, een zonneboiler, dubbel glas, et cetera. Dit ligt in lijn met de sterke voorkeur van Nederlanders om milieuproblemen door middel van gedragsverandering op te lossen in plaats van door technologische oplossingen. Veel draagvlak voor een sturende overheidsrol Overheidsingrijpen kan het sociale dilemma van Nederlanders om bij te dragen aan duurzame ontwikkeling doorbreken. Op elk van de drie onderzochte terreinen bestaat hiervoor steun. De rol van de overheid kan daarbij bestaan uit het geven van voorlichting over voor- en nadelen, het geven van subsidie of heffen van belastingen en het stellen van eisen opdat geen maatschappelijk problemen ontstaan. Over het geven van subsidie of het heffen van belastingen bestaat wel de meeste verdeeldheid. Ten opzichte van andere vormen van overheidsbemoeienis zijn mensen hier vaker op tegen, wellicht omdat men hierdoor direct in de portemonnee kan worden geraakt. Qua regulering kan de overheid ook nog een stap verder gaan en zodanige eisen stellen aan bedrijven, dat consumenten niet meer hoeven na te denken over het milieu bij de keuzes die ze maken. Gevraagd is om dit af te wegen tegen het marktmechanisme: producenten bepalen zelf hoe ze produceren, waarbij consumenten invloed kunnen uitoefenen door de keuzes die ze maken. De meningen hierover zijn verdeeld. Op het gebied van energiebronnen en verpakkingen vindt een kleine meerderheid (59%) dat de overheid hierbij moet optreden en de meest mi-
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
4.
lieuvriendelijke variant moet toestaan. Als het gaat om autobrandstoffen dan is het aantal voorstanders van het ingrijpen door de overheid nagenoeg gelijk aan het aantal voorstanders dat de keuze aan de markt wil overlaten. Overheidsinvesteringen in biobased economy de moeite waard De helft van de Nederlanders vindt het de moeite waard dat de overheid aanstuurt op een biobased economy. Een kwart vindt dat deze investeringen aan het bedrijfsleven overgelaten moeten worden. Mensen die positief staan tegenover duurzame ontwikkeling, denken vaker dat het de moeite waard is als de overheid hierin investeert. Wie kritischer is over duurzame ontwikkeling, vindt vaker dat het bedrijfsleven deze investeringen moet doen. Kennisinstituten betrouwbaarste informatieleveranciers Dat men investeringen van de overheid in de biobased economy ondersteunt, wil niet zeggen dat men de overheid ook de meest betrouwbare afzender vindt van informatie over de biobased economy. Zeven op de tien Nederlanders geven aan informatie vanuit universiteiten en kennisinstellingen als meest betrouwbaar te zien. Men vindt de overheid ongeveer even betrouwbaar als maatschappelijke organisaties.
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
5.
1
Inleiding
De transitie van het gebruik van fossiele naar biologische grondstoffen is een onderwerp dat veel beleidsmakers, wetenschappers en ondernemers bezighoudt. Ook burgers spelen hierbij een rol, bijvoorbeeld door te experimenteren met nieuwe vormen van energieopwekking. Een maatschappijbrede discussie over de wenselijkheid van een overgang naar een biobased economy heeft echter niet plaatsgevonden. Er is daardoor weinig bekend over wat burgers weten van de biobased economy, wat hun houding is en in hoeverre ze bereid zijn mee te werken aan de transitie naar een biobased economy. Om inzicht te krijgen in de opvattingen van burgers over dit onderwerp is CSG Centre for Society and the Life Sciences samen met communicatiebureau Tertium en onderzoeksconsortium BE-Basic het project My2030s gestart. Dit project bestond uit bijeenkomsten over de biobased economy, die onder meer door een aantal burgers werden bijgewoond (de Microsociety). Voorafgaand en na afloop van deze bijeenkomsten vond een groepsdiscussie met deze burgers plaats. Het voorliggende rapport beschrijft een onderzoek waarin een aantal bevindingen uit het kwalitatieve onderzoek zijn getoetst. Het gaat hierbij met name om de kennis en houding ten aanzien van de biobased economy en de mate waarin men voor zichzelf een rol ziet weggelegd bij de transitie. De doelstelling van dit onderzoek kan als volgt worden beschreven: Wat weten burgers van de biobased economy, wat is hun houding en in hoeverre zijn ze bereid mee te werken aan de transitie naar een biobased economy? Om deze vragen te beantwoorden is een kwantitatieve enquête uitgevoerd. Hierbij is een representatieve steekproef van n=1.553 personen van 18 jaar en ouder bevraagd. De veldwerkperiode liep daarbij van 17 tot en met 23 september 2013. In dit rapport beschrijven we de uitkomsten van het onderzoek. Een onderzoeksverantwoording is als bijlage bij dit rapport opgenomen. Dit rapport is als volgt opgebouwd. Bij de start van dit onderzoek is als hypothese gesteld dat er een sterke relatie bestaat tussen draagvlak voor een biobased economy en draagvlak voor duurzame ontwikkeling. Dit blijkt ook het geval (zie bijvoorbeeld pagina 23 en pagina 42). Opvattingen over duurzame ontwikkeling kunnen daarom richting geven aan de vraag onder welke voorwaarden Nederlanders bereid zijn mee te werken aan een transitie naar een biobased economy. Om die reden verkennen we in hoofdstuk 2 de opvattingen van Nederlanders over duurzame ontwikkeling en de achtergrond hiervan.
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
6.
In hoofdstuk 3 gaan we in op associaties en kennis ten aanzien van de biobased economy. We doen dit in het algemeen (aan de hand van vragen die zijn gesteld over het onderwerp ‘biobased economy’), maar ook aan de hand van drie terreinen waar biobased oplossingen een rol spelen: energieopwekking, brandstoffen en verpakkingen. In het vierde hoofdstuk gaan we in op betrokkenheid bij de biobased economy en op de houding van Nederlanders ten aanzien van de transitie. Ook hier doen we dit zowel in het algemeen (direct bevraagd) als aan de hand van de drie terreinen. De opvattingen van burgers op deze terreinen zeggen iets over hun opvattingen over de biobased economy. In het vijfde hoofdstuk gaan we in op maatschappelijke verantwoordelijkheden met betrekking tot de biobased economy en duurzame ontwikkeling: welke bijdrage willen burgers zelf leveren, wat verwachten ze van de overheid en hoe moeten verantwoordelijkheden tussen partijen worden verdeeld?
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
7.
2
Duurzame ontwikkeling
Voordat we in hoofdstuk 3 ingaan op de biobased economy, verkennen we in dit eerste hoofdstuk de beleving van duurzame ontwikkeling. We voeren deze verkenning uit omdat perceptie, beelden en associaties over duurzame ontwikkeling ook aanknopingspunten kunnen bieden voor de communicatie over de biobased economy. In de eerste paragraaf gaan we in op associaties bij duurzame ontwikkeling, daarna komen de houding en prioriteit hiervan aan de orde. Tot slot gaan we in op de samenhang van een positieve houding ten aanzien van duurzame ontwikkeling met andere opvattingen en met persoonskenmerken.
2.1
Associaties
Het begrip duurzame ontwikkeling is redelijk bekend onder het Nederlands publiek: twee derde (66%) heeft er weleens van gehoord. Via een open vraag is nagegaan welke gedachten deze term als eerste oproept, en wat men denkt dat ermee wordt bedoeld. Het meest gegeven antwoord heeft
Duurzame ontwikkeling (Brundtland definitie): ontwikkeling die aansluit op de behoeften van het heden zonder het vermogen van toekomstige generaties om in hun eigen behoeften te voorzien in gevaar te brengen.
weliswaar te maken met de zogenaamde Brundtland-definitie van duurzame ontwikkeling (goed voor het milieu, natuur of mens), maar men noemt vrijwel even vaak ‘iets wat lang meegaat’ als omschrijving. Het blijft dus belangrijk om in communicatie over duurzame ontwikkeling duidelijk te maken wat precies onder de term moet worden verstaan. Andere gegeven antwoorden zijn het denken aan de toekomst (15%) en recycling/hergebruik (7%). De antwoorden op de vraag ‘wat wordt er met duurzame ontwikkeling bedoeld’ geven een overeenkomstig beeld. 1 | Associaties bij duurzame ontwikkeling (aan elke respondent is (random) een van de twee vragen voorgelegd)
eerste associaties
wat wordt ermee bedoeld?
(n=766) %
(n=787) %
•
goed voor het milieu, natuur of mens
22
24
•
iets wat lang mee gaat
22
21
•
denken aan toekomst / lange termijn
15
20
•
‘duurzaam’ ontwikkelen of produceren
9
8
•
recycling of hergebruik
7
5
•
zuinig omgaan met natuurlijke grondstoffen
7
7
•
verantwoord / bewustwording
4
4
•
energiezuinig
3
2
•
minder afval of gescheiden afval
2
1
•
duurzame producten (bv zonnescherm)
2
2
•
goedkoop
2
2
•
anders
•
weet niet / geen antwoord
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
4
1
21
24
8.
Na de spontane associaties, zijn drie vragen voorgelegd om ‘geholpen’ associaties met duurzame ontwikkeling in kaart te brengen. De term duurzame ontwikkeling heeft volgens driekwart van de respondenten vooral te maken met het rekening houden met toekomstige generaties en met het milieu. Meer dan de helft denkt aan natuur en economie en iets minder dan de helft aan industrie, consumptie en biologisch. Minder dan een kwart associeert duurzame ontwikkeling met eerlijke verdeling van de welvaart, de derde wereld en mensenrechten. Van de drie pijlers van duurzame ontwikkeling (people, planet en profit) is ‘planet’ (milieu/natuur) dus het meest ingeburgerd, ‘profit’ (economie, industrie) wat minder en ‘people’ (derde wereld, mensenrechten) het minst. 2 | Waar heeft de term duurzame ontwikkeling allemaal mee te maken? (meer antwoorden mogelijk, n=1.553)
rekening houden met toekomstige generaties
74
milieu
73
natuur
59
economie
53
industrie
48
consumptie
47
biologisch
45
eerlijke verdeling van welvaart
23
de derde wereld
21
mensenrechten
14
anders
2 0
20
40
60
80
100
In een volgende stap is bij de ondervraagden het begrip duurzame ontwikkeling geïntroduceerd, aan de hand van de volgende omschrijving: “Duurzame ontwikkeling kan worden omschreven als het zo goed mogelijk voorzien in de behoeften die mensen op dit moment op de wereld hebben en daarbij rekening te houden met toekomstige generaties, zodat ook zij goed in hun behoeften kunnen blijven voorzien” Vervolgens is gevraagd met welke adjectieven men duurzame ontwikkeling het meest associeert. Van de woorden die zijn voorgelegd, worden ‘verantwoord’ en ‘verstandig’ het vaakst genoemd. Ook redelijk sterk is de associatie met termen die te maken hebben met (geestelijke en lichamelijke) gezondheid: gezond, evenwicht, welzijn, balans. Slechts weinigen hebben bij duurzame ontwikkeling een negatieve associatie (‘geitenwollen sokken’, ‘naïef’, ‘achteruitgang’).
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
9.
3 | Met welke woorden associeert u duurzame ontwikkeling? Aan welke onderwerpen denkt u bij duurzame ontwikkeling? (meer antwoorden mogelijk, n=1.553) Met welke woorden associeert u duurzame ontwikkeling? verantwoord
70
verstandig
68
gezond
Aan welke onderwerpen denkt u bij duurzame ontwikkeling?
milieu
50
evenwicht
47
welzijn
45
balans
82
de natuur
65
de economie
60
gezondheid
58
42
welvaart
29
alternatief
25
slijtvast
de derde wereld
18
sober
29
10
geitenwollen sokken
mensenrechten
7
naief
3
achteruitgang
2 0
18
anders 50
100
1 0
50
100
Naast adjectieven, is gevraagd met welke onderwerpen men duurzame ontwikkeling associeert. Hier zien we de drie pijlers van duurzaamheid in dezelfde volgorde als voordat de definitie werd gegeven (wat erop duidt dat de gegeven definitie mensen niet op heel andere gedachten brengt): duurzame ontwikkeling wordt het meest geassocieerd met ‘planet’ (milieu, natuur), gevolgd door ‘profit’ (economie) en als laatste met ‘people’ (derde wereld, mensenrechten). ‘Gezondheid’ wordt ongeveer even sterk met duurzame ontwikkeling geassocieerd als ‘economie’.
2.2
Houding
Het Nederlands publiek heeft een positieve houding ten aanzien van duurzame ontwikkeling: 75% staat er zeer positief of redelijk positief tegenover, vrijwel niemand is negatief. 4 | Hoe staat u tegenover duurzame ontwikkeling?
Nederlands publiek (n=1.553) % •
zeer positief
28
•
tamelijk positief
48
•
niet positief, niet negatief
23
•
tamelijk negatief
1
•
zeer negatief
1
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
76% (zeer) positief
2% (zeer) negatief
10.
Een positieve houding is gerelateerd aan de volgende persoonskenmerken: •
Sociale klasse. in de hoogste sociale klasse (A) is 86% (zeer) positief, in de laagste klasse (D) is dit 55%. Sociale klasse is daarbij bepaald op basis van een combinatie van opleidingsniveau en beroep.
•
Inkomen. Mensen met een huishoudinkomen van meer dan twee keer modaal staan positiever tegenover duurzame ontwikkeling (87%) dan mensen met een minimuminkomen (70%).
•
Politieke voorkeur. GroenLinks, D66 en CDA stemmers (resp. 94%, 91%, 89%) zijn daarbij het meest positief, stemmers op de PVV en niet stemmers (resp. 51% en 60%) het minst positief.
Met andere kenmerken (sekse, leeftijd, regio, samenstelling huishouden) zijn de relaties aanmerkelijk minder sterk. Er is een aantal mogelijke redenen voorgelegd om positief of negatief tegenover duurzame ontwikkeling te staan. De meest genoemde reden om positief tegenover duurzame ontwikkeling te staan, is het leefbaar houden van de aarde voor toekomstige generaties (73%). Iets minder dan de helft noemt het beschermen van de natuur (45%), geen schade willen toebrengen aan de aarde (45%) en gezondheid (44%). 5 | Redenen voor de houding ten aanzien van duurzame ontwikkeling? (meer antwoorden mogelijk)
Waarom staat u positief/neutraal tegenover duurzame ontwikkeling? (n=1.523) ik wil de wereld leefbaar houden voor mijn (toekomstige) (klein)kinderen
Waarom staat u negatief/neutraal tegenover duurzame ontwikkeling (n=381) het werkt alleen als iedereen het doet
73
ik wil de natuur, planten en dieren beschermen ik wil de aarde geen schade toebrengen ik denk dat het beter is voor onze gezondheid om tegenwicht te bieden aan niet-duurzame ontwikkelingen
45
het maakt producten te duur
45
ik geloof niet dat we echt een verschil kunnen maken
44
ik vind het vervelend als mij een schuldgevoel wordt aangepraat
30
ik vind de vernieuwingen die erdoor ontstaan interessant
23
ik denk dat het beter is voor de mensen in derde wereldlanden
47
36
26
20
het interesseert me niet
11
het werkt alleen als het wordt afgedwongen
10
wie dan leeft, dan zorgt
20 0
50
1
100
1
7 0
50
100
Aan degenen die neutraal tegenover duurzame ontwikkeling staan, is naar zowel voors als tegens gevraagd. Deze groep telt dus in beide grafieken mee.
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
11.
De meest genoemde reden om kritisch tegenover duurzame ontwikkeling te staan is het sociale dilemma: het werkt alleen als iedereen het doet (47%). Andere redenen zijn de vrees dat het producten duur maakt (36%) en twijfel of het mogelijk is een verschil te maken (26%). Als alternatieve maat voor de houding ten aanzien van duurzame ontwikkeling is het aantal gegeven positieve en negatieve redenen geteld. Vervolgens is dit gesaldeerd: het aantal positieve minus het aantal negatieve argumenten. Op die manier kunnen kwartielen worden samengesteld van mensen met een relatief positieve en relatief negatieve houding ten aanzien van duurzame ontwikkeling. Vanwege de grotere spreiding in antwoorden, maakt deze maat het beter mogelijk om relaties te onderzoeken met andere gegeven antwoorden in het onderzoek. De relatie met de direct gevraagde houding is overigens zeer sterk (correlatie coëfficiënt +0,67). 6 | Houding ten aanzien van duurzame ontwikkeling, berekend op basis van het saldo van positieve en negatieve redenen dat men ondersteunt.
(n=1.553) % (saldo argumenten <=0)
20
gematigd positief
(saldo argumenten +1-2)
29
redelijk positief
(saldo argumenten +3)
22
zeer positief
(saldo argumenten >=+4)
29
•
negatief/neutrale houding
• • •
In de volgende paragrafen worden relaties gelegd op basis van deze maat voor de houding ten aanzien van duurzame ontwikkeling.
2.3
Prioriteit
Dat duurzame ontwikkeling belangrijk wordt gevonden, betekent niet automatisch dat dit onderwerp ook een grote prioriteit heeft bij het Nederlands publiek. Van vijftien voorgelegde maatschappelijke problemen (zie figuur 7) scoren de onderwerpen die met duurzame ontwikkeling te maken hebben het laagst. Wie zeer positief tegenover duurzame ontwikkeling staat geeft weliswaar meer prioriteit aan hieraan gerelateerde problemen (bijvoorbeeld mensenrechten, milieuvervuiling, vervanging van olie en gas door andere energiebronnen), maar deze onderwerpen staan dan nog altijd op de onderste helft van de prioriteitenlijst en leggen het af tegen onderwerpen die meer in het ‘hier en nu’ spelen, zoals gezondheidszorg, oudedagsvoorzieningen en de economische situatie in Nederland. Dit fenomeen doet zich ook voor in ander onderzoek naar dergelijke ‘prioriteitenlijstjes’, dat periodiek door Veldkamp in samenwerking met het Sociaal en Cultureel Planbureau wordt uitgevoerd. Sinds het uitbreken van de financiële en economische crisis in 2007 is zijn de problemen die ‘hier en nu’ spelen daarbij in prioriteit gestegen, terwijl de ‘elders en later’-vraagstukken in prioriteit zijn gedaald.
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
12.
7 | Welke van de volgende problemen zijn volgens u het belangrijkst (maximaal vijf antwoorden mogelijk)?
houding ten aanzien van duurzame ontwikkeling negatief/ gematigd redelijk zeer totaal neutraal positief positief positief n=301 (n=442) (n=350) (n=460) (n=1.553) 1. 2.
%
%
%
%
%
dat de gezondheidszorg in Nederland toegankelijk blijft dat de economische situatie in Nederland
78
67
65
62
67
verbetert
61
53
48
43
51
3.
dat de oudedagsvoorzieningen van mensen in Nederland goed geregeld blijven
63
52
49
44
51
4. 5.
dat de werkloosheid in Nederland vermindert dat de mensen in Nederland verdraagzamer zijn en zich socialer gedragen dat er minder oorlog en terrorisme in de we-
57
51
46
35
47
34
44
43
39
40
reld is
24
37
38
44
37
7. 8.
dat er minder honger op de wereld is dat er meer wordt gedaan aan de bestrijding
17
31
33
40
31
van criminaliteit in Nederland dat de mensenrechten wereldwijd minder
42
30
25
22
29
9.
worden geschonden
6.
13
26
31
35
27
10. dat de overheidsfinanciën in Nederland op orde worden gebracht
30
27
24
24
26
11. dat de milieuvervuiling op de wereld afneemt
10
18
30
36
24
12. dat olie en gas worden vervangen door hernieuwbare energiebronnen 13. dat (zeldzame) planten en dieren op de wereld blijven voortbestaan
10
19
22
27
20
10
11
16
20
15
8
10
11
11
10
4
7
11
12
9
14. dat er zuiniger wordt omgaan met de olie- en gasvoorraden op de wereld 15. dat de wereld geen last zal hebben van klimaatverandering
Degenen die neutraal of negatief staan tegenover duurzame ontwikkeling geven nog meer prioriteit aan actuele en in Nederland spelende problemen. Dit is goed te zien aan de verschillen in prioriteit bij de onderwerpen gezondheidszorg, oudedagsvoorziening en criminaliteitsbestrijding. Wie duurzame ontwikkeling belangrijk vindt, hecht ook een groter belang aan andere vraagstukken die elders of op langere termijn spelen, zoals bestrijding van oorlog, terrorisme en honger. Een positieve houding ten aanzien van duurzame ontwikkeling lijkt dus in bredere zin samen te gaan met een oriëntatie op onderwerpen die op langere termijn en meer in internationaal perspectief spelen.
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
13.
2.4
Relatie met maatschappijoriëntatie
Tot slot gaan we in dit hoofdstuk in op de relatie tussen de houding ten aanzien van duurzame ontwikkeling en de bredere oriëntatie op de maatschappij. Allereerst kijken we naar betrokkenheid bij en inzet voor de maatschappij en de relatie met houding ten aanzien van duurzame ontwikkeling. 8 | Relatie tussen houding ten aanzien van duurzame ontwikkeling en betrokkenheid bij/inzet voor de samenleving (percentages ‘van toepassing’, n=1.553)
100
Ik voel me sterk betrokken bij de maatschappij
80 52
60 40
100 63
57
Bij veel dingen die ik doe denk ik na over de maatschappelijke gevolgen
80 56
60
42
44
gematigd positief
redelijk positief
40
29
20 20
20
0
0 negatief/ neutraal
gematigd positief
redelijk positief
zeer positief
negatief/ neutraal
houding ten aanzien van duurzame ontwikkeling
100
Het algemeen belang gaat boven mijn eigenbelang
houding ten aanzien van duurzame ontwikkeling
ik doe vrijwilligerswerk 100
80
80
60
60
40 20
17
26
37
29
40
36
41
40
redelijk positief
zeer positief
28
20
0
0 negatief/ neutraal
gematigd positief
redelijk positief
zeer positief
negatief/ neutraal
houding ten aanzien van duurzame ontwikkeling
gematigd positief
houding ten aanzien van duurzame ontwikkeling
ik ben lid van een politieke partij
ik ga bij alle verkiezingen stemmen
100
100
80
80
60
60
40
40
20
zeer positief
2
4
8
8
negatief/ neutraal
gematigd positief
redelijk positief
zeer positief
0
72
77
gematigd positief
redelijk positief
83
59
20 0
houding ten aanzien van duurzame ontwikkeling
negatief/ neutraal
zeer positief
houding ten aanzien van duurzame ontwikkeling
Een positieve houding ten aanzien van duurzame ontwikkeling hangt sterk samen met betrokkenheid bij de maatschappij en de mate waarin men stil staat bij de consequenties van eigen handelingen. Mensen op wie dit minder van toepassing is, zijn ook minder positief. Minder sterk
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
14.
(maar wel aanwezig) zijn de relaties met de mate waarin men het maatschappijbelang boven het eigen belang stelt, het uitvoeren van vrijwilligerswerk en gaan stemmen bij verkiezingen. Naast deze vragen over betrokkenheid, is een aantal tegengestelde visies op de maatschappij voorgelegd, waarbij is gevraagd hierop een positie in te nemen. 9 | Relatie tussen houding ten aanzien van duurzame ontwikkeling en positie op tegengestelde maatschappijopvattingen (percentages ‘eens’, exclusief middencategorie, n=1.553)
houding ten aanzien van duurzame ontwikkeling negatief/ gematigd redelijk zeer totaal neutraal positief positief positief
• •
• •
• •
• •
• •
de overheid moet milieuvriendelijk gedrag van burgers stimuleren burgers moeten zelf kiezen hoe milieuvriendelijk ze zich gedragen de wereldpolitiek moet worden dat de welvaart op de wereld eerlijker wordt verdeeld de verdeling van de welvaart op de wereld is door de wereldpolitiek niet te beïnvloeden de overheid moet zich vooral op binnenlandse problemen richten de overheid moet zich zowel op binnenlandse als op wereldproblemen richten publieke voorzieningen moeten waar mogelijk door bedrijven worden uitgevoerd publieke voorzieningen moeten zoveel mogelijk door de overheid worden uitgevoerd Europa moet een sterkere macht worden in de wereld het maakt mij niet uit of Europa een sterkere positie in de wereld krijgt
(n=442)
(n=350)
(n=460)
(n=1.553) %
%
%
%
%
45
69
76
84
24
12
12
8
30
46
49
60
36
29
28
21
69
57
51
44
9
27
33
38
25
19
17
18
43
60
60
64
19
35
38
40
40
33
29
29
•
Nederland moet meer in Europees verband regelen
12
23
29
28
•
Nederland moet meer op Nationale schaal regelen
61
51
49
47
•
milieuproblemen moeten door technologische vooruitgang worden opgelost milieuproblemen moeten worden opgelost door het gedrag van mensen te veranderen
24
23
19
20
36
52
55
52
31
29
28
23
41
48
55
56
72
69
67
65
4
6
7
10
21
26
21
21
52
45
52
51
•
• •
• •
• •
onze economie moet minder afhankelijk worden van het buitenland we moeten meer handel drijven met andere landen om zo onze economie te laten groeien het takenpakket van de overheid moet worden beperkt zodat de belastingen kunnen worden verlaagd de belastingen moeten worden verhoogd zodat de overheid meer kan doen er moet meer worden bezuinigd op sociale voorzieningen er moet minder worden bezuinigd op sociale voorzieningen
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
kleine verschillen – grote verschillen
n=301
15.
Figuur 9 laat zien dat wie positief staat tegenover duurzame ontwikkeling: •
veel vaker vindt dat de overheid milieuvriendelijk gedrag moet stimuleren, in plaats van dit volledig aan de keuze van burgers over te laten;
•
veel vaker vindt dat de wereldpolitiek een rol moet spelen bij het verdelen van de welvaart op de wereld;
•
veel vaker vindt dat de overheid zich op zowel binnenlandse als internationale vraagstukken moet richten (in plaats van alleen binnenlandse vraagstukken);
Bij de andere tegenstellingen zijn de verschillen minder groot, zoals opvattingen over Nederland in Europa, bezuinigingen of het takenpakket van de overheid. Opvallend is de uitkomst over de vraag hoe milieuproblemen moeten worden opgelost: bijna de helft (49% op totaalniveau) vindt dat dit moet gebeuren door het gedrag van mensen te veranderen in plaats van door de toepassing van technologische innovaties (21%). Alleen mensen die negatief of neutraal staan tegenover duurzame ontwikkeling zijn meer geneigd om oplossingen te zoeken in technologie.
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
16.
3
Biobased economy: associaties en kennis
Nadat in het vorige hoofdstuk is ingegaan op duurzame ontwikkeling, zoomen we nu in op de biobased economy. Allereerst gaan we in op de associaties van burgers bij de biobased economy: waar denken ze aan bij dit begrip en wat wordt ermee bedoeld? Vervolgens toetsen we de kennis over dit begrip. Dit doen we aan de hand van biobased oplossingen op drie terreinen: opwekking van elektriciteit, autobrandstoffen en verpakkingen.
3.1
Associaties
Vergeleken met duurzame ontwikkeling, is ‘biobased economy’ als term veel minder bekend. 8% van de Nederlanders heeft hier weleens van gehoord. Maar de betekenis die eraan wordt toegekend wijst vaak wel in de juiste richting: de meest genoemde eerste associatie is een economie die draait op biologisch/milieuvriendelijk produceren (40%). In mindere mate denkt men primair aan bio-energie en biobrandstoffen. Ook worden de termen groen, duurzaam, biomassa en recycling genoemd. Een derde heeft geen associaties bij de biobased economy en weet dus niet wat het is. Op de vraag ‘wat wordt er met biobased economy bedoeld’ zien we een vergelijkbaar antwoordpatroon. 10 | Associaties bij de term biobased economy (aan elke respondent is (random) een van de twee vragen voorgelegd) eerste associaties (n=752)
wat wordt ermee bedoeld? (n=801)
%
%
•
economie draait op biologisch/ milieuvriendelijk produceren
40
40
•
bio-energie en biobrandstoffen
6
5
•
alles moet groen zijn (economie/brandstof)
4
2
•
alles moet duurzaam zijn (economie/brandstof)
4
4
•
biomassa (als grondstof of energiebron)
3
5
•
recycling of biologisch afbreekbaar
3
2
•
rekening houdend met milieu, balans tussen mens en natuur
3
3
•
gezond/schoon
2
1
•
bio-industrie
1
3
•
bio-energie en bio-brandstoffen
1
5
•
minder schadelijke stoffen
1
3
•
geitenwollen sokken
1
0
•
negatief/onbevredigend
1
0
•
anders
6
5
•
niets, daar houd ik me niet mee bezig
10
1
•
weet niet/geen antwoord
23
36
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
17.
Aan de respondenten zijn verschillende elementen voorgelegd die met de biobased economy te maken kunnen. Men vindt vooral ‘biologisch’, ‘recycling van afval’ en ‘grondstoffen voor producten’ van toepassing. De associaties met ‘industrie’ en ‘chemie’ zijn minder sterk. 11 | Waar heeft biobased economy allemaal mee te maken? (n=1.553)
biologisch
70
recycling van afval
64
grondstoffen voor producten
57
economie
54
groen
54
landbouw
48
industrie
40
chemie
24
anders
4 0
3.2
20
40
60
80
100 %
Kennis
De drie belangrijkste terreinen waar op dit moment biobased oplossingen worden toegepast zijn opwekking van energie, autobrandstoffen en verpakkingsmateriaal. Alvorens in te gaan op houding ten aanzien biobased oplossingen op deze terreinen (hoofdstuk 4), toetsen we in deze paragraaf de algemene kennis. Weet men bijvoorbeeld hoe elektriciteit in Nederland geproduceerd wordt? En op welke brandstof rijden de meeste auto’s in Nederland? Nederlandse burgers hebben een aardig idee van hoe we aan de elektriciteit komen die in Nederland wordt gebruikt. De helft denkt (terecht) dat aardgas de meest gebruikte energiebron is, een kwart denkt dat dit steenkool is. Opwekking via kernenergie en wind-, water- of zonkracht worden een stuk minder genoemd. Biomassa wordt door niemand genoemd als meest gebruikte energiebron.
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
18.
12 | Met welke energiebron wordt de meeste elektriciteit opgewekt die we in Nederland gebruiken, denkt u? (n=520)
meest gebruikte energiebron voor elektriciteit volgens Nederlanders
aardgas
zon, wind, overig water
50
steenkool
kernenergie
25
kernenergie
9
zon, wind, water
9
biomassa
daadwerkelijke verdeling van de elektriciteitsproductie in Nederland (bron: CBS, 2012)
biomassa
5% 4%
aardgas
7% 53% 24%
0
weet niet
7%
7 0
steenkool 50
100
Hernieuwbare energiebronnen verzorgden in 2012 12% van de elektriciteitsproductie in Nederland. Het grootste deel hiervan komt uit verbranding van biomassa, daarna uit windkracht. De meeste burgers denken ten onrechte dat opwekking via windkracht de meest gebruikte hernieuwbare energiebron is. Het gebruik van biomassa wordt onderschat. 13 | Met welke van de volgende hernieuwbare bronnen wordt de meeste elektriciteit in Nederland opgewekt, denkt u? (n=520)
meest gebruikte hernieuwbare energiebron voor elektriciteit volgens Nederlanders
daadwerkelijke verdeling van de elektriciteitsproductie via hernieuwbare bronnen (bron: CBS, 2012) zon
wind
67
biomassa
waterkracht
2% 1%
13
wind 40%
zon
7
waterkracht
7
weet niet
7
57% biomassa
0
50
100
Ruim een kwart van de elektriciteit die van renewable bronnen afkomstig is, wordt in Nederland zelf geproduceerd. Circa drie kwart wordt geïmporteerd. Burgers overschatten het aandeel dat in Nederland geproduceerd wordt: vier tiende denkt dat de meeste productie uit Nederland afkomstig is, terwijl bijna de helft denkt dat de meeste energie uit het buitenland verkregen wordt.
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
19.
14 | Komt de elektriciteit die we in Nederland gebruiken en die met hernieuwbare energiebronnen is opgewekt vooral uit Nederland of wordt die vooral geïmporteerd uit het buitenland? (n=520)
verhouding eigen productie – import van energie (bron: CBS, 2012)
herkomst volgens Nederlanders
vooral uit Nederland
eigen productie
41
28% vooral uit het buitenland
46 72%
weet niet
12 via import 0
20
40
60
We concluderen dat Nederlanders een goed algemeen beeld hebben van de herkomst van de energiebronnen die gebruikt worden voor elektriciteitsproductie. Van de hernieuwbare bronnen wordt echter het aandeel dat via zonne-, wind- en waterkracht wordt opgewekt overschat, terwijl het aandeel dat via biomassa wordt opgewekt wordt onderschat. Ook denkt men dat we minderhernieuwbare energie produceren dan we daadwerkelijk doen. Hoe is het gesteld met de kennis over brandstoffen voor auto’s? Een zeer ruime meerderheid denkt dat er meer benzine- dan dieselauto’s zijn. Dit wordt door CBS cijfers bevestigd. 15 | Op welke brandstof rijden de meeste personenauto’s in Nederland, denkt u? (n=520)
meest gebruikte brandstof voor personenauto’s volgens burgers
Op welke brandstof rijden de meeste personenauto’s in Nederland? (bron: CBS 2012)
autogas benzine
92
diesel
3% 17%
diesel
7 80%
gas
benzine
0
0
50
100
Bij 39% van de burgers is het bekend dat er biobrandstof is toegevoegd aan benzine en diesel. Drie op de tien weten dat er bij pompstations brandstoffen verkrijgbaar zijn die voor slechts een
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
20.
klein deel uit fossiele brandstoffen bestaan, zoals bio-ethanol (E-85) of Puur Plantaardige Olie (PPO). 16 | Kennis over biobrandstoffen (n=520)
Wist u dat er biobrandstof is toegevoegd aan benzine en diesel?
Waar worden volgens u de planten verbouwd die in Nederland als biobrandstof aan benzine en diesel wordt toegevoegd? vooral in NL weet niet
ja
12% 24%
39%
21% 61% nee
vooral elders in Europa
43% vooral elders in de wereld
Biobrandstof wordt aan plantaardig materiaal onttrokken. Veel Nederlanders weten niet waar de grondstoffen van biobrandstoffen verbouwd worden. Men denkt relatief vaak dat ze van buiten Europa afkomstig zijn. Slechts 12% denkt dat deze planten uit Nederland komen. Sinds kort is het mogelijk om op basis van plantaardige grondstoffen (zoals suikerriet, stro of landbouwafval) bioplastic te maken. De helft van de burgers zegt hiervan op de hoogte te zijn. 17 | Kennis over bioverpakkingen (n=492)
Wist u dat het sinds kort ook mogelijk is om bio-plastic te maken op basis van plantaardige grondstoffen, zoals suikerriet, stro of landbouwafval?
ja
48% 52% nee
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
21.
4
Biobased economy: betrokkenheid en houding
We zagen in het vorige hoofdstuk dat de term biobased economy bij weinig Nederlanders bekend is, maar dat ze wel een idee hebben van de betekenis. Ook over biobased oplossingen is er relatief weinig bekend: men onderschat het aandeel biomassa bij hernieuwbare energiebronnen en een minderheid kent het bestaan van biobrandstoffen. Bioplastics zijn iets bekender. In dit hoofdstuk gaan we eerst in op betrokkenheid bij biobased oplossingen op de drie onderscheiden terreinen. Daarna gaan we in paragraaf 4.2 in op de houding ten aanzien van biobased oplossingen en op de achterliggende motieven.
4.1
Betrokkenheid bij biobased economy
Hoe betrokken zijn burgers bij de opwekking van elektriciteit, het gebruik van brandstoffen en de productie van verpakkingsmaterialen? Hoeveel maakt het ze uit welke grondstoffen hierbij worden gebruikt? De betrokkenheid van burgers hierbij is niet overweldigend: Een minderheid van de Nederlanders vindt het belangrijk hoe elektriciteit wordt opgewekt en op welke brandstof auto’s rijden. Circa de helft vindt het belangrijk waarvan verpakkingen zijn gemaakt.
18 | betrokkenheid elektriciteitsopwekking (n=520), autobrandstoffen (n=541), verpakkingen (n=492) Hoeveel maakt het u uit hoe elektriciteit opgewekt wordt? weinig
tamelijk weinig
6% 9%
veel (tamelijk) veel
12%
33% 40% niet veel, niet weinig
Wie maakt dit veel uit?
tamelijk veel
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
mannen 50-plussers hoger opgeleiden hoge sociale klasse
% 55 51 43 19
22.
Hoeveel maakt het u uit op welke brandstof auto’s rijden? weinig
tamelijk weinig
7%
Wie maakt dit veel of weinig veel uit?
veel (tamelijk) veel
tamelijk veel
7%
12% 30%
hoger opgeleiden midden en hoge sociale klasse
% 39 76
44% niet veel, niet weinig
Hoeveel maakt het u uit waarvan verpakkingen zijn gemaakt? tamelijk weinig
weinig
4% 8%
Wie maakt dit veel of weinig veel uit?
veel
11%
(tamelijk) veel
37%
niet veel, niet weinig
50-plussers
% 57
40%
tamelijk veel
De betrokkenheid bij deze onderwerpen hangt sterk samen met de houding ten aanzien van duurzame ontwikkeling. Hoe positiever men is over duurzame ontwikkeling, des te belangrijker men het vindt hoe elektriciteit wordt opgewekt, op welke autobrandstoffen auto’s rijden en waarvan verpakkingen zijn gemaakt.
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
23.
19 | Relatie houding t.a.v. duurzaamheid en betrokkenheid elektriciteitsopwekking (n=520), autobrandstoffen (n=541), verpakkingen (n=492)
100 % 'maakt het uit...' 80 65 59
60
59
64
53
49 41
40
34
30
24 20
15
14
0 hoe elektriciteit wordt opgewekt op welke brandstof auto's rijden
waarvan verpakkingen worden gemaakt
houding t.a.v. duurzame ontwikkeling negatief/neutraal
4.2
gematigd positief
redelijk positief
zeer positief
Energieopwekking
Welke voorwaarden die gesteld kunnen worden aan energieopwekking zijn voor burgers belangrijk? 20 | Voorwaarden voor opwekking elektriciteit (maximaal 5 antwoorden mogelijk, n=520)
er geen schadelijk restafval overblijft (zoals kernenergie)
59
de winning en de productie niet schadelijk zijn voor het milieu
58
zich geen grote rampen kunnen voordoen
57
de energiebronnen voldoende capaciteit hebben
56
de kosten laag zijn
50
we voor onze energie zo min mogelijk afhankelijk zijn van het buitenland
45
er geen kans is op bodemdaling of aardbevingen
41
ons landschap mooi blijft om naar te kijken
25
we niet afhankelijk worden van grote bedrijven
25
bedrijven dit rendabel kunnen aanbieden, zonder overheidssteun
18
ik vind deze voorwaarden allemaal onbelangrijk
3 0
20
= milieuvoorwaarde
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
40
60
80
100
= economische voorwaarde
24.
Dat er geen schadelijk restafval overblijft, de winning en productie van elektriciteit niet schadelijk zijn voor het milieu en zich geen grote rampen kunnen voordoen zijn voor Nederlanders de belangrijkste voorwaarden. Daarna worden economische voorwaarden genoemd, zoals voldoende capaciteit van de bronnen, lage kosten en het niet afhankelijk worden van import. In minder mate vindt men het belangrijk dat we niet afhankelijk worden van grote bedrijven en dat bedrijven energie kunnen aanbieden zonder overheidssteun. Welke voor- en nadelen koppelt men aan diverse vormen van energieopwekking, en hoe scoort biomassa daarbij? Per grondstof vorm hebben we de belangrijkste voor- en nadelen voorgelegd aan de respondenten, en daarbij gevraagd hoe belangrijk men deze vindt. Over verbranding van biomassa vindt een ruime meerderheid het een belangrijk argument dat het plantaardig materiaal in principe niet eindig is (wat bijvoorbeeld wel het geval is bij olie en gas). Ook vindt een meerderheid het belangrijk dat biomassa niet bijdraagt aan CO2 uitstoot en dus klimaatverandering. Een belangrijk nadeel (volgens 82%) is dat hiervoor landbouwgrond of het kappen van bossen nodig is, wat ten koste kan gaan van de natuur- en voedselproductie. De onduidelijkheid over de herkomst van het plantaardig materiaal is voor minder mensen een belangrijk (nadelig) argument voor verbranding van biomassa. Het opwekken van elektriciteit via zonne-, wind- en waterkrachtenergie heeft volgens Nederlanders veel voordelen. Bijna iedereen vindt de weinige luchtvervuiling, het niet opraken van grondstoffen, het niet afhankelijk worden van import, en het uitblijven van CO2-uitstoot belangrijke argumenten. De nadelen (kosten, diersterfte en vervuiling van landschap) worden aanmerkelijk minder belangrijk gevonden. Bij opwekking van elektriciteit via steenkool, worden nadelige argumenten belangrijker gevonden dan de voordelige. Een ruime meerderheid vindt het een belangrijk nadeel dat hierbij CO2 vrijkomt, de arbeidsomstandigheden in veel kolenmijnen slecht zijn, het leidt tot luchtvervuiling en het een eindige brandstof is. Ruim vier tiende vindt het belangrijk dat de kosten laag zijn en dat steenkolen in ruime mate beschikbaar zijn. Bij opwekking van aardgas wegen de voordelen ongeveer even zwaar als de nadelen. Enerzijds vindt een ruime meerderheid het belangrijk dat het in onze eigen bodem zit en de kosten laag zijn. Anderzijds ziet men nadelen in bodemdalingen en aardbevingen, het vrijkomen van CO2 en de eindigheid van de brandstof. Aan kernenergie worden vooral nadelen toegeschreven. De belangrijkste argumenten zijn dat het radioactief afval overblijft en lang moet worden bewaard in speciale opslagruimtes, en dat een ongeluk in een kerncentrale catastrofale gevolgen kan hebben. Ruim de helft vindt het niet vrijkomen van CO2 een belangrijk (voordelig) argument. De helft vindt het belangrijk dat opwekking via kernenergie niet leidt tot luchtvervuiling, daarnaast vindt vier tiende het belangrijk dat de grondstoffen in ruime mate beschikbaar zijn, en dat de kosten laag zijn.
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
25.
21 | Voorgelegde voor- en nadelen over biomassa en zonne-, wind- en waterkrachtenergie (n=520)
biomassa
zonne-, wind- en waterkrachtenergie
% (heel) belangrijk argument het plantaardig materiaal raakt niet op (zoals bij olie en gas)
% (heel) belangrijk argument er treedt geen luchtvervuiling op
96
de grondstoffen raken niet op (zoals bij olie of gas)
95
84
er is landbouwgrond of boskapping nodig, gaat ten koste van natuur en voedselproductie
maakt Nederland minder afhankelijk van energieimport draagt niet bij aan CO2 uitstoot en klimaatverandering
82
draagt niet bij aan CO2 uitstoot en klimaatverandering
81
het is niet duidelijk waar het plantaardig materiaal vandaan komt
het is duur (investeringen voor innovatie)
46
leidt tot diersterfte (vogels en vissen)
45
landschapvervuiling 20
steenkool
40
60
80 100
% (heel) belangrijk 86
arbeidsomstandigh eden in veel kolenmijlen zijn slecht
80
leidt tot luchtvervuiling
79
% (heel) belangrijk zit in onze eigen bodem
84
leidt tot bodemdalingen en aardbevingen
80
77
74
kosten zijn laag
46
0
50
het is een eindige brandstof
100
74
0
= voordeel
40
60
80 100
% (heel) belangrijk
er blijft radioactief afval over dat heel lang opgeslagen moet worden
86
een ongeluk met een kerncentrale kan catastrofale gevolgen hebben
86
er komt geen CO2 vrij wat bijdraagt aan klimaatverandering
58
leidt niet tot luchtvervuiling
69
42
20
kernenergie
er komt CO2 vrij wat bijdraagt aan klimaatverandering
in ruime mate beschikbaar
26 0
aardgas
er komt CO2 vrij wat bijdraagt aan klimaatverandering
kosten zijn laag
88
44
0
het is een eindige brandstof
90
50
100
52
grondstoffen zijn voorlopig in ruime mate beschikbaar
40
kosten zijn laag
39 0
50
= nadeel
Gezien deze afweging van voor- en nadelen is het niet verbazingwekkend dat Nederlanders in de toekomst het liefst zouden willen dat elektriciteit vooral wordt opgewekt via zonne-, wind- en waterkracht: meer dan negentig procent zou dit in de toekomst willen. Biomassa scoort daarna het beste: drie op de tien Nederlanders hebben hier een voorkeur voor. Kernenergie, aardgas en steenkool worden minder genoemd.
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
100
26.
22 | Als u denkt aan het jaar 2030, hoe zou de elektriciteit die we in Nederland gebruiken dan vooral moeten worden opgewekt, vindt u? (n=520)
zon, wind, waterkracht
91
biomassa
31
kernenergie
15
aardgas
11
steenkool
3 0
4.3
50
100
Autobrandstoffen
Welke voorwaarden zouden burgers aan autobrandstoffen willen stellen? We zien hier dat economische voorwaarden een grotere rol spelen dan bij elektriciteitsopwekking. De belangrijkste voorwaarde is dat de kosten laag zijn. Beperking van luchtvervuiling en schade voor mens en milieu worden als tweede en derde voorwaarde genoemd. Het minst belangrijk vindt men de voorwaarden dat de auto’s die op de brandstof rijden een goede prestatie leveren, er geen subsidies naar brandstofproducenten gaan en dat tanken gemakkelijk en snel gaat.
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
27.
23 | Voorwaarden voor autobrandstof (maximaal 5 antwoorden mogelijk, n=552)
de kosten laag zijn
66
er zo min mogelijk luchtvervuiling optreedt
61
de productie van de brandstoffen niet schadelijk is voor mens en milieu
56
je lang op een tank kunt rijden
52
de energiebronnen die voor de brandstof nodig zijn niet uitgeput raken
39
de brandstoffen goed zijn voor de motor
34
ze niet zorgen voor klimaatverandering
32
we voor onze brandstoffen zo min mogelijk afhankelijk zijn van het buitenland
27
de auto’s die erop rijden goede prestaties leveren
24
er geen overheidssteun/subsidies naar de brandstofproducenten gaat
22
tanken gemakkelijk en snel gaat
18
ik vind deze voorwaarden allemaal onbelangrijk
2 0
20
= milieuvoorwaarde
40
60
80
100
= economische voorwaarde
Hoe vertaalt dit zich in voor- en nadelen voor verschillende autobrandstoffen? Bij diesel vindt driekwart van de burgers een belangrijk nadeel dat het luchtvervuiling en vrijkomen van fijnstof en CO2-uitstoot veroorzaakt, wat een negatief effect heeft op klimaatverandering. Toch hecht 70% er ook waarde aan dat diesel minder CO2-uitstoot heeft dan benzine. Een belangrijk voordeel voor burgers van benzine is dat het voor minder luchtvervuiling zorgt dan diesel. Een belangrijk nadeel is dat het een eindige fossiele brandstof is. Minder mensen vinden het een belangrijk nadeel dat het verbruik hoger ligt dan bij dieselmotoren. De voor- en nadelen van LPG of aardgas worden ongeveer even belangrijk gevonden. Enerzijds vindt een meerderheid de beperkte luchtvervuiling en lage kosten belangrijk, anderzijds vindt men de CO2-uitstoot en de eindigheid van de brandstof een belangrijk nadeel. Twee derde tot drie kwart hecht belang aan de voordelen van biobrandstof, namelijk dat er minder CO2-uitstoot is, het geen eindige brandstof is, en dat we het zelf kunnen produceren. Aan de andere kant vindt twee derde het een belangrijk (nadelig) argument dat er landbouwgrond of boskap nodig is voor de productie van biobrandstof, wat ten koste kan gaan van natuur en de voedselproductie. Overigens heeft 68% van de burgers er vertrouwen in dat het toevoegen van biobrandstof aan benzine auto’s milieuvriendelijker maakt.
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
28.
Auto’s die op elektriciteit rijden, hebben minder luchtvervuiling en CO2-uitstoot. Acht op de tien Nederlanders vindt dit belangrijk. Aan de andere kant kan de productie van de elektriciteit milieuvervuiling veroorzaken. Dit wordt door circa drie kwart belangrijk gevonden. 24 | Voorgelegde voor- en nadelen over autobrandstoffen (n=552)
diesel
benzine
% (heel) belangrijk argument het veroorzaakt luchtvervuiling en fijnstof
75
leidt tot CO2-uitstoot en klimaatverandering
75
minder CO2-uitstoot dan bij benzine
% (heel) belangrijk argument minder luchtvervuiling dan bij diesel
74
het is een eindige fossiele brandstof
72
70
het is een eindige fossiele brandstof
verbruikt iets meer brandstof dan dieselmotoren
67 0
20
40
60
80 100
44
0
LPG
20
40
60
80 100
bio-brandstof
% (heel) belangrijk argument leidt tot minder luchtvervuiling dan benzine en diesel
% (heel) belangrijk argument minder CO2-uitstoot en klimaatverandering
77
leidt tot CO2-uitstoot en klimaatverandering
76
het is niet eindig, zoals diesel of benzine
68
72
kosten zijn laag
65
de Nederlandse landbouw kan het produceren, minder afhankelijk
66
het is een eindige fossiele brandstof
62
er is landbouwgrond of boskapping nodig, gaat ten koste van natuur en voedselproductie
66
0
20
40
60
80 100
0
elektriciteit % (heel) belangrijk argument de auto's veroorzaken geen luchtvervuiling en CO2-uitstoot
81
de opwekking ervan kan milieuvervuiling veroorzaken
73
0
= voordeel
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
20
40
60
= nadeel
80
100
20
40
60
80 100
29.
Twee derde van de Nederlanders vinden dat in 2030 de meeste auto’s in Nederland op elektriciteit moeten rijden. Net als bij energieopwekking, neemt biobrandstof de tweede plek in. Benzine, LPG en diesel worden minder vaak genoemd. 25 | Als u denkt aan het jaar 2030, op welke brandstoffen zouden auto's in Nederland dan moeten rijden, vindt u? (n=552)
elektriciteit
65
biobrandstof
37
benzine
11
lpg of aardgas
10
diesel
4
weet niet
16 0
50
100
Degenen die positief staan tegenover duurzame ontwikkeling, noemen vaker biobrandstof (46%).
4.4
Verpakkingen
Voor verpakkingen worden voorwaarden die met duurzaamheid te maken hebben belangrijker gevonden dan economische voorwaarden. Men vindt het belangrijk dat verpakkingen gerecycled kunnen worden, weinig afval opleveren en dat de productie niet schadelijk is voor mens en milieu. Daarna worden economische of gebruiksvoorwaarden genoemd, bijvoorbeeld dat de verpakking het product niet duurder maakt, gemakkelijk te gebruiken is en dat er goed te zien is wat er in zit. Slechts 2% vindt deze voorwaarden allemaal onbelangrijk.
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
30.
26 | Voorwaarden voor verpakkingen (maximaal 5 antwoorden mogelijk, n=487)
de verpakkingen gemakkelijk opnieuw kunnen worden gebruikt (recycled)
71
de verpakking weinig afval oplevert
66
de productie van de verpakkingen niet schadelijk is voor mens en milieu
58
de verpakking het product niet duurder maakt
49
de verpakkingen gemakkelijk te gebruiken zijn
35
aan de verpakking goed te zien is wat erin zit
33
de verpakking zorgt voor een lange houdbaarheid
30
de verpakking niet te veel en ook niet te weinig van het product bevat
8
ik vind deze voorwaarden allemaal onbelangrijk
2 0
= milieuvoorwaarde
20
40
60
80
100
= economische/andere voorwaarde
Een aantal tegenstellingen over verpakkingsmateriaal is aan de respondenten voorgelegd. Duidelijk is dat men papier en karton als milieuvriendelijker ziet dan kunststof en plastic, en dat men een statiegeldflessensysteem milieuvriendelijker vindt dan een systeem met glasbakken. De meeste burgers kopen ook liever statiegeldflessen dan wegwerpflessen. Over bioplastics is men verdeeld. Men weet niet goed of het bij het GFT-afval moet, of bij het gewone plastic, en men weet niet goed of bioplastics en biokunststof milieuvriendelijker zijn dan glas en karton. Tot slot zien we dat, als het om verpakkingen gaat, milieuvriendelijkheid het niet direct wint van gemak. Het deel dat gemak belangrijker vindt dan milieuvriendelijkheid is even groot als het deel dat milieuvriendelijkheid belangrijker vindt dan gemak. Overigens zien we hier een samenhang met de houding ten aanzien van duurzame ontwikkeling. Mensen die positief staan tegenover duurzame ontwikkeling letten bij verpakkingen meer op milieuvriendelijkheid (42%) dan mensen die gematigd positief of negatief tegenover duurzame ontwikkeling staan (25%).
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
31.
27 | Stellingen verpakkingsmateriaal (n=487) volgens mij zijn papier en karton milieuvriendelijker dan gewone kunststof en plastic
71
volgens mij is een systeem met statiegeldflessen milieuvriendelijker dan een systeem met glasbakken
21
54
29
volgens mij zijn alle bioplastics biologisch afbreekbaar en kunnen dus bij het GFT-afval
35
29
ik let bij verpakkingen meer op gemak dan milieuvriendelijkheid
34
32
volgens mij zijn bioplastic en biokunstof milieuvriendelijker dan glas en karton
29
ik koop liever wegwerpflessen dan statiegeldflessen
12
0
22
20
17
volgens mij is een systeem met glasbakken milieuvriendelijker dan een systeem met statiegeldflessen volgens mij zijn alle bioplastics hetzelfde als gewone plastics en moeten dus bij het plastic afval
35
36
volgens mij zijn gewone kunststof en plastic milieuvriendelijker dan papier en karton
8
35
let bij verpakkingen meer op milieuvriendelijkheid dan op gemak
36
volgens mij zijn glas en karton milieu-vriendelijker dan bioplastic en biokunststof
ik koop liever statiegeldflessen dan wegwerpflessen
66
40
60
80
100
Als het gaat om verpakkingen, dan vinden twee derde van de Nederlanders dat in 2030 meer verpakkingen van bioplastic of biokunststof gebruikt moeten worden. De helft pleit voor papier en karton en drie tiende voor glas. 28 | Als u denkt aan het jaar 2030, welke verpakkingen zouden dan meer moeten worden gebruikt, vindt u?
plastic en kunststof gemaakt op basis van plantaardige grondstoffen (bioplastics en biokunststof)
64
papier en karton
50
glas
31
plastic en kunststof gemaakt op basis van aardolie
5 0
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
50
100
32.
4.5
Transitie naar een biobased economy in het algemeen
Nadat de respondenten de vragen over de drie terreinen hebben beantwoord, is een omschrijving van de biobased economy voorgelegd. Fossiele grondstoffen zoals steenkool, aardolie en aardgas raken op termijn op. Op dit moment boeken wetenschap en bedrijfsleven vooruitgang in de biotechnologie en duurzame energietechnologie. Hierdoor wordt een ontwikkeling mogelijk naar een ‘biobased economy’. Afval en producten uit de landbouw leveren brandstoffen en grondstoffen voor toepassingen als bouwmaterialen, verpakkingen, chemicaliën en nieuwe voedingsmiddelen. In een biobased economy neemt onze afhankelijkheid van fossiele grondstoffen dus af. Stel dat de economie minder afhankelijk wordt van fossiele grondstoffen en er een overgang plaatsvindt naar een biobased economy, wat zijn volgens de burgers dan de gevolgen? Men verwacht dat de overgang naar een biobased economy vooral positieve gevolgen heeft voor het milieu in Nederland (71%), de gezondheid (68%) en het milieu wereldwijd (57%). Men verwacht in mindere mate positieve gevolgen voor de economie in Nederland (52%), de voedselproductie wereldwijd (38%) en de werkgelegenheid in Nederland (36%). 29 | Wat zijn de gevolgen als de economie minder afhankelijk wordt van fossiele grondstoffen en er een overgang plaatsvindt naar een biobased economy voor… (% positieve gevolgen, n=1.553)
% 'positieve gevolgen voor...' 81 milieu in Nederland
71 60 79
gezondheid
65 58 65
milieu wereldwijd
56 47
hoger opgeleid 60
economie in Nederland
49
middelbaar opgeleid lager opgeleid
44 40 38 36
voedselproductie wereldwijd
38 35 33
werkgelegenheid in Nederland 0
20
40
60
80
100
Hoger opgeleiden hebben meer vertrouwen in positieve effecten dan lager en middelbaar opgeleiden. De verschillen zijn het grootst als het gaat om het milieu in Nederland, gezondheid en milieu wereldwijd.
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
33.
Er is draagvlak voor een overgang naar een biobased economy in Nederland, maar wel onder bepaalde voorwaarden. Zo vindt een zeer ruime meerderheid dat de overgang niet kan als het risico bestaat dat er te weinig grond overblijft om voedsel te verbouwen. Ook moeten de bossen in stand blijven. Een krappere meerderheid van 57% vindt dat de overgang niet ten koste mag gaan van onze welvaart. 30 | Voorwaarden voor biobased economy in Nederland (n=1.553)
het risico bestaat dat er te weinig grond overblijft om voeding te verbouwen
44
40
10 1 6
energie op basis van biomassa mag, als de bossen in stand blijven
44
40
9 16
de overgang naar een biobased economy mag niet ten koste gaan van onze welvaart
18
0
heel belangrijk
tamelijk belangrijk
39
20
neutraal
40
tamelijk onbelangrijk
29
60
8 15
80
heel onbelangrijk
100
weet niet
De biobased economy kan gevolgen hebben voor het platteland in Nederland. Zo is het mogelijk dat daar bio-energiecentrales worden gebouwd, of dat bij landbouwbedrijven grote installaties komen te staan voor de verwerking van afval. Ook kunnen er andere gewassen worden verbouwd, zoals populieren. Het wordt dan ook drukker op het platteland: er komt meer (vracht-)verkeer voor de aan -en afvoer naar bedrijven. Ruim twee derde van de burgers vindt dit acceptabel (67%), een kwart vindt dit onacceptabel (24%).
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
34.
5
Maatschappelijke verantwoordelijkheden
In het vorige hoofdstuk is uitgebreid ingegaan op de houding van burgers ten aanzien van de biobased economy. In dit hoofdstuk gaan we in op de vraag welke bijdrage burgers zelf willen leveren aan een transitie naar een biobased economy en welke verantwoordelijkheden men aan andere partijen toeschrijft, zoals de overheid, het bedrijfsleven en ngo’s. In paragraaf 4.1 gaan we in op de rol van burgers. Daarna komt in paragraaf 4.2 de vraag aan de orde of burgers liever keuzevrijheid hebben, of regulering die ervoor zorgt dat uitsluitend milieuvriendelijke alternatieve beschikbaar zijn. In paragraaf 4.3 wordt ingegaan op de rolverdeling tussen verschillende actoren en wordt ingegaan op de betrouwbaarheid van afzenders als het gaat om communicatie over de biobased economy. 5.1
Rol van burgers
Het eigen gedrag van burgers is in de enquête in een wat breder verband in kaart gebracht dan in het kader van de biobased economy. Gevraagd is in welke mate men (subjectief) bijdraagt aan duurzame ontwikkeling. Daarnaast is van een aantal concrete acties gevraagd in welke mate men die uitvoert. Twee derde van de Nederlanders vindt dat zij zelf voldoende bijdragen aan duurzame ontwikkeling. Tegelijkertijd is twee derde van mening dat andere mensen te weinig bijdragen. Dit duidt op het bestaan van een sociaal dilemma: de indruk dat anderen te weinig bijdragen kan een rem vormen op de bereidheid zelf aan duurzame ontwikkeling bij te dragen. In paragraaf 2.2 zagen we dan ook dat de meest genoemde reden is om negatief (of neutraal) tegenover duurzame ontwikkeling te staan is ‘dat het alleen werkt als iedereen het doet’. 31 | Vindt u dat u voldoende bijdraagt aan duurzame ontwikkeling? Vindt u dat andere mensen voldoende bijdragen aan duurzame ontwikkeling? (n=1.553) te veel te weinig
voldoende 1%
35%
34%
64%
65%
te weinig voldoende
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
35.
Zijn er verschillen tussen Nederlanders in hun percepties over bijdragen? Er is een sterke relatie met de houding ten aanzien van duurzame ontwikkeling (zie ook paragraaf 2.2): hoe positiever men hierover is, des te vaker vindt men dat men onvoldoende bijdraagt én (nog sterker) dat anderen onvoldoende bijdragen. De houding ten aanzien van duurzame inzetbaarheid hangt samen met sociale klasse. Indirect zien we ook een verband tussen sociale klasse en de opvatting over bijdragen aan duurzame ontwikkeling: Mensen uit hogere sociale klassen vinden vaker dat zij zelf te weinig doen en dat anderen te weinig doen. 32 | Vindt u dat u voldoende bijdraagt/andere mensen voldoende bijdragen aan duurzame ontwikkeling? (naar sociale klasse: n=1.553)
Bijdrage anderen
Eigen bijdrage 59
A
25
A
75
40 63
B1
34
B1
66
36 64
B2
38
B2
63
35 70
C
29 65
D 20
40
60
60 35
D
32 0
39
C
80
100 voldoende
64 0
20
40
60
80
100
te weinig
En wat doet men feitelijk? Een ruime meerderheid scheidt afval, doet aan energiebesparing en waterbesparing. Iets minder dan de helft probeert het gebruik van wegwerpartikelen en de auto te beperken of neemt groene stroom af. Relatief weinig mensen kopen bewust seizoensgebonden producten, kiezen milieuvriendelijke vervoermiddelen, kopen een zuinige auto, vermijden vliegreizen bij een korte afstand of laten zonnepanelen installeren.
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
36.
33 | Welke van de volgende acties gericht op duurzame ontwikkeling heeft u persoonlijk uitgevoerd? (n=1.553)
afval scheiden
90
energiebesparing
84
waterbesparing thuis
61
minder wegwerpartikelen
46
groene stroom afnemen
46
minder gebruik van de auto
41
bewust seizoensgebonden producten kopen
33
keuze milieuvriendelijke vervoermiddelen
21
een auto kopen die minder brandstof verbruikt
19
geen vliegreizen bij beperkte afstand
16
zonnepanelen op het dak van mijn woning
8 0
20
40
60
80
100
Mensen die positief staan tegenover duurzame ontwikkeling, ondernemen alle activiteiten vaker, maar vooral bij de volgende activiteiten zijn de verschillen groot: •
afnemen groene stroom (+32% (procentpunten));
•
minder wegwerpartikelen gebruiken (+32%);
•
auto minder gebruiken (+23%);
•
energie en waterbesparing thuis (+23%).
Specifiek voor energiebesparing is een aanvullende vraag gesteld: wat heeft men allemaal gedaan om energiebesparing te realiseren? We zien dat een ruime meerderheid dubbelglas heeft, een HR-ketel en dak- en spouwmuurisolatie heeft gerealiseerd. Slechts weinigen hebben een zonneboiler of zonnepanelen op het dak.
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
37.
34 | Wat geldt voor u? (naar wat doet men nu: n=520, en intentie voor het komende jaar: n=520)
ik heb dubbelglas
86
1
ik heb een HR verwarmingsketel
71
2
mijn dak is geisoleerd
57
2
mijn spouwmuren zijn geisoleerd
56
1
ik neem groene stroom af
51
3
mijn vloer is geisoleerd
42
3
ik heb een 'slimme' energiemeter
7 8 8 5
ik heb zonnepanelen op mijn dak geen van deze
12
79
3
ik heb een warmtewisselaar
1 2 2
ik heb een zonneboiler 0
20
40
wat doet men nu
60
80
100
intentie
Opvallend is dat er bij deze vraag veel minder grote verschillen zijn afhankelijk van de houding ten aanzien van duurzame ontwikkeling. Een houding die sterk pro-duurzame ontwikkeling is resulteert wellicht eerder in andere gewoonten van mensen dan in het doen van investeringen in de eigen woning. In hoofdstuk twee zagen we dat mensen een sterke voorkeur hebben voor het oplossen van milieuproblemen door gedragsverandering in plaats van door technologische oplossingen. Wellicht ligt daar de verklaring voor dit opmerkelijke verschil. Op welke terreinen is men bereid om ‘in te leveren’ ten behoeve van duurzame ontwikkeling en op welke terreinen juist niet? Vakanties zijn de beste kandidaat om in te leveren: 42% stelt dat zij prijsstijgingen op dit terrein het meest acceptabel vinden. Men is het minst bereid om prijsstijgingen van dagelijkse boodschappen te accepteren. Er lijkt dus meer draagvlak te zijn voor de acceptatie van prijsstijgingen op ‘luxe’ artikelen dan op ‘noodzakelijke’ uitgaven.
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
38.
35 | Op welk terrein zou u prijsstijgingen het meest/minst acceptabel vinden? (n=1.553)
100 77
80
60 42 40 19
20
9 2
9
9
9 4
2
8 2
4
3
0 vakanties
huishoudelijke artikelen
energie
vervoerskosten
meest acceptabel
telecom
vlees en zuivel
dagelijkse boodschappen
minst acceptabel
Op welke terreinen men prijsstijgingen accepteert is afhankelijk van iemands inkomen. Zo vinden mensen met een minimum inkomen (<12.500 euro) prijsstijgingen op vakanties meer acceptabel dan mensen met een 2x modaal inkomen of meer (>77.500) (48% versus 33%). Bij prijsstijgingen op huishoudelijke artikelen is het omgekeerde zichtbaar. Mensen met een 2x modaal inkomen of meer (>77.500) vinden dit vaker acceptabel dan mensen met een minimum inkomen (<12.500 euro) (21% versus 11%). 5.2
Zelfbepaling of overheidsingrijpen?
We zagen in paragraaf 5.1 dat er een sociaal dilemma speelt bij de bereidheid om bij te dragen aan duurzame ontwikkeling. Betekent dit dat burgers overheidsingrijpen toejuichen om dit dilemma te doorbreken? Op elk van de drie voorgelegde terreinen waar biobased oplossingen bestaan, zijn hierover vragen gesteld. Op elk terrein blijkt dat een groot deel van de Nederlanders (sterk) voor een overheid is die invloed uitoefent op het gebied van energiebronnen, brandstoffen en verpakkingen. Deze invloed bestaat uit het geven van voorlichting over voor en nadelen, het geven van subsidie of heffen van belastingen, en het stellen van eisen zodat geen maatschappelijk problemen ontstaan. Over het geven van subsidie of het heffen van belastingen bestaat wel de meeste verdeeldheid. Ten opzichte van de andere maatregelen zijn mensen hier vaker op tegen, wellicht omdat men hierdoor direct in de portemonnee kan worden geraakt.
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
39.
36 | Wat vindt u van de volgende manieren waarop de overheid invloed kan uitoefenen op: de manier waarop elektriciteit wordt opgewekt (n=520)/ het gebruik van brandstoffen (n=541)/bedrijven producten verpakken (n=492)? voorlichting geven over de voor- en nadelen van 3 verschillende energiebronnen subsidie geven op bepaalde energiebronnen en een 16 belasting op andere energiebronnen eisen stellen aan energieopwekking, zodat geen 5 maatschappelijke problemen ontstaan
voorlichting geven over de voor- en nadelen van verschillende brandstoffen subsidie geven op bepaalde brandstoffen en een belasting op andere brandstoffen eisen stellen aan brandstoffen, zodat geen maatschappelijke problemen ontstaan
voorlichting geven over de voor- en nadelen van verschillende verpakkingen subsidie geven op bepaalde verpakkingen en een belasting op andere verpakkingen eisen stellen aan verpakkingen, zodat er geen maatschappelijke problemen ontstaan
28
66 21
61 67
25
59
32
5 22
51
25 26
6
65
23
4
49
27
21 5
70
74
18
0%
50% (sterk) tegen
neutraal
100% (sterk) voor
Naarmate men positiever is over duurzame ontwikkeling, neemt het draagvlak voor overheidsinvloed sterk toe. Dit geldt voor alle terreinen en voor alle onderwerpen. Qua regulering kan de overheid ook nog een stap verder gaan en zodanige eisen stellen aan bedrijven, dat consumenten niet meer hoeven na te denken over het milieu bij de keuzes die ze maken. Gevraagd is om dit af te wegen tegen het marktmechanisme: producenten bepalen zelf hoe ze produceren, waarbij consumenten invloed kunnen uitoefenen door de keuzes die ze maken. De meningen hierover zijn verdeeld. Op het gebied van energiebronnen en verpakkingen vindt een kleine meerderheid (59%) dat de overheid hierbij moet optreden en de meest milieuvriendelijke variant moet toestaan. Als het gaat om autobrandstoffen dan is het aantal voorstanders van het ingrijpen door de overheid nagenoeg gelijk aan het aantal voorstanders om het aan de markt over te laten.
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
40.
37 | Vindt u dat de overheid alleen de meest milieuvriendelijke energiebronnen (n=520)/autobrandstoffen (n=541)/verpakkingen (n=492) moet toestaan of moeten bedrijven dit zelf kunnen bepalen, waarbij consumenten dit kunnen beïnvloeden door de keuzes die ze maken?
energiebronnen
autobrandstoffen
41%
49% 59%
41% 59%
51%
overheid ingrijpen
verpakkingen
bedrijven zelf bepalen
Er treden bij deze vragen grote verschillen op, afhankelijk van de houding ten aanzien van duurzame ontwikkeling. Hoe positiever men hierover is, des te vaker men voorstander is van overheidsingrijpen (67-74%). Wie neutraal of negatief staat tegenover duurzame ontwikkeling vindt vaker dat bedrijven dit zelf moeten kunnen bepalen (61-67%). Op welke schaal moet overheidsingrijpen idealiter plaatsvinden? Nederlanders hebben hierover niet heel duidelijke opvattingen. Met betrekking tot het opwekken van energie zou de invloed van de overheid zich volgens 44% van de Nederlanders moeten beperken tot Nederland zelf. Bij autobrandstoffen en verpakkingen neigt men meer naar het Europese niveau. Welk niveau men kiest, is niet sterk afhankelijk van de houding ten aanzien van duurzame ontwikkeling. Wel is er een verband met opleidingsniveau, waarbij lager opgeleiden meer geneigd zijn te kiezen voor het Nederlandse niveau en hoger opgeleiden eerder voor de Europese schaal kiezen.
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
41.
38 | Als de overheid invloed uitoefent op de manier waarop energie wordt opgewekt (n=520)/ brandstof wordt gebruikt (n=541)/producten worden verpakt (n=492), op welk niveau zou dit dan het beste kunnen gebeuren?
energieopwekking
44
autobrandstoffen
35
30
verpakkingen
44
27
21
42
0
6
5
25
6
50 Nederlands niveau
5.3
15
100
Europees niveau
wereldniveau
weet niet
Investeren in de biobased economy
De overheid ondersteunt de biobased economy en investeert hierin. Wat vindt men ervan dat de overheid dit doet? De helft van de Nederlanders vindt het de moeite waard dat de overheid aanstuurt op een biobased economy. Een kwart vindt dat deze investeringen aan het bedrijfsleven overgelaten moeten worden. Daarnaast is er nog een kleine groep die stelt dat er helemaal niet geïnvesteerd moet worden in nieuwe grondstoffen maar dat de consumptie omlaag moet. 39 | De overheid ondersteunt de biobased economy en investeert hierin. Wat vindt u hiervan? (n=1.553)
ik denk dat dit de moeite waard is
50
niet de overheid, maar het bedrijfsleven moet deze investeringen doen
26
we moeten niet investeren in nieuwe grondstoffen, maar minder consumeren
12
weet niet
12
0
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
20
40
60
80
100
42.
Mensen die positief staan tegenover duurzame ontwikkeling, denken vaker dat het de moeite waard is als de overheid hierin investeert. Wie kritischer is over duurzame ontwikkeling, vindt vaker de het bedrijfsleven deze investeringen moet doen.
5.4
Voorlichting over de biobased economy
Dat men investeringen van de overheid in de biobased economy ondersteunt, wil niet zeggen dat men de overheid ook de meest betrouwbare afzender vindt van informatie over de biobased economy. Zeven op de tien Nederlanders geven aan informatie vanuit universiteiten en kennisinstellingen als meest betrouwbaar te zien. Men vindt de overheid ongeveer even vaak betrouwbaar als maatschappelijke organisatie. Bedrijven worden slechts door een kleine groep als betrouwbare afzenders beschouwd.
40 | Stel dat u informatie tegenkomt over de voor- en nadelen van biobased economy, wat zijn dan de meest betrouwbare afzenders? (n=1.553)
100
80
71
60
40
34
33
20
12
10
bedrijven
geen van deze
0 universiteiten en maatschappelijke kennisinstellingen organisaties
overheid
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
Bijlagen
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
Bijlage 1 Onderzoeksverantwoording De gegevens ten behoeve van dit onderzoek zijn verzameld door middel van een kwantitatieve enquête. De gegevens zijn verzameld bij een representatieve steekproef, waardoor ze gegeneraliseerd kunnen worden naar het Nederlands publiek. De uitkomsten geven daarmee een beeld van de kennis en opvattingen van Nederlanders ten aanzien van de biobased economy en hieraan gerelateerd gedrag. De deelnemers hebben de vragenlijst ingevuld zonder voorafgaande informatie over dit onderwerp. Er is in de vragenlijst enige uitleg opgenomen (bijvoorbeeld een definitief van duurzame ontwikkeling en van biobased economy, voorgelegde voor- en nadelen), maar niet heel uitgebreid. De respondenten zijn daardoor niet veel beter geïnformeerd dan het Nederlands publiek. Bij het maken van de vragenlijst (introductie van het onderwerp, vraagstelling, keuze van antwoordmogelijkheden, volgorde) is getracht om zoveel mogelijk te voorkomen dat respondenten bij het antwoorden in een bepaalde richting worden gestuurd. Het is mogelijk dat respondenten antwoorden geven die niet met elkaar in lijn liggen, bijvoorbeeld sterk voor duurzame ontwikkeling maar daar geen ‘prijs’ voor willen betalen. Soms is het mogelijk respondenten te dwingen lastige afwegingen te maken, maar niet altijd. Een andere mogelijkheid is dat men laag betrokken is of weinig kennis heeft en om die reden inconsistente antwoorden geeft. Dat moet dan ook als onderzoeksuitkomst worden beschouwd. Het is dan zaak om bij de communicatie over de biobased economy rekening te houden met deze lage betrokkenheid.
Vragenlijstontwikkeling en pilotonderzoek De vragenlijst ten behoeve van dit onderzoek is in samenspraak met het CSG tot stand gekomen. Daarnaast hebben de TU Delft, het ministerie van Economische Zaken en Stichting Natuur en Milieu de vragenlijstontwikkeling gevolgd en becommentarieerd. De conceptvragenlijst die zo tot stand kwam, is vervolgens in een pilotonderzoek getest. Dit is gedaan door de vragenlijst op ons kantoor te laten invullen door acht respondenten. Net als in het hoofdonderzoek is hierbij CAWI methode gehanteerd: de respondenten hebben de (web)vragenlijst zelfstandig op de computer ingevuld, waardoor de interviewsituatie nauwelijks afwijkt van de situatie tijdens het hoofdonderzoek. Er was wel een interviewer bij het vooronderzoek aanwezig, die het invullen van de vragenlijst volgde, waar nodig vragen stelde, en hielp bij eventuele technische problemen. Om inzicht te krijgen in de overwegingen en interpretaties van de respondenten, is gebruik gemaakt van de ‘hardop denk’ methode. Respondenten zijn aangemoedigd gedachten die opkomen bij het beantwoorden van de vragen te uiten en aan te geven welke begrippen of argumenten zij moeilijk vinden. Daar waar relevant, vroeg de interviewer verder door op hetgeen de respondent zei. De nadruk lag hierbij op het inzichtelijk maken van begrip, interpretatie en beleving van de vragenlijst.
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
Het verloop van de pilot is door onderzoekers van Veldkamp en het CSG vanuit een aparte ruimte gevolgd. Het gedrag van de respondenten werd daarbij via een gesloten tv-circuit gevolgd en het invullen van de vragenlijst via een PC monitor. Hierdoor is goed vast te stellen of de antwoorden van de respondent overeenstemmen met zijn mondelinge toelichtingen. Waar dit niet het geval is kan sprake zijn van een slecht begrip van de vragen. Omdat de gesprekken uitgebreider waren dan tijdens de hoofdstudie (er werd tenslotte gevraagd of alles duidelijk is, of de respondent hardop wil denken, e.d.) was de afnametijd met 40 minuten langer dan de afnametijd in het hoofdonderzoek. Van de acht ondervraagden had de helft een LBO opleiding gevolgd en de andere helft een MBO opleiding of hoger. Er zijn vier vrouwen en vier mannen ondervraagd. De respondenten waren tussen de 24 en 63 jaar oud. De respondenten zijn gerekruteerd door een professioneel selectiebureau.
Kwantitatieve fase Methode Voor de gegevensverzameling is gebruik gemaakt van ons accesspanel TNS NIPObase. Dit is een database van huishoudens die over een pc en een modem beschikken en die zich bereid hebben verklaard aan onderzoek mee te werken. Deze personen nemen met enige regelmaat deel aan onderzoek via CAWI (webinterviewing). Panel Het panel bestaat in totaal uit 200.000 personen. De werving voor het panel geschiedt grotendeels via traditionele onderzoeksinstrumenten. Bij de diverse mondelinge en telefonische omnibussen van Veldkamp en TNS NIPO wordt de bereidheid voor deelname aan het panel getoetst. Bij al deze onderzoeken is sprake van random sampling: iedere groep uit de samenleving heeft in principe een even grote kans om in de steekproef te komen. De huishoudens waarvan de panelleden deel uitmaken, zijn in het bezit van een computer met internetverbinding. Steekproef en veldwerk Uitgegaan is van het ondervragen van 1.500 Nederlanders van 18 jaar en ouder. Er is hiervoor een steekproef uit TNS NIPObase getrokken van n=2.302 personen. Het veldwerk is uitgevoerd van 17 tot en met 23 september. Van de benaderden hebben n=1.553 deelgenomen aan het onderzoek, waarmee de respons uitkomt op 67%. De netto steekproef is op een aantal kenmerken (sekse, leeftijd, opleidingsniveau, grootte huishouden, regio) vergeleken met landelijke cijfers (volgens de Gouden Standaard) en waar nodig herwogen. Het resultaat is dat we kunnen spreken van een representatieve steekproef op deze achtergrondkenmerken. Wijze van rapporteren In het rapport zijn de resultaten weergegeven in afgeronde percentages, waarbij percentages met de eerste decimaal ≥ 5 naar boven zijn afgerond en percentages met een decimaal < 5 naar beneden. Indien hierdoor bij optelling kolom- of rijtotalen groter of kleiner dan 100% ontstonden, dan zijn deze niet gecorrigeerd. Bij de figuren en tabellen zijn de letterlijke teksten van
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
de voorgelegde vragen opgenomen, tenzij het gaat om uitsplitsingen naar verschillende groepen of samenvoeging van verschillende vragen.
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
Bijlage 2 Vragenlijst
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
Bijlage 3 Tabellen
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013
Biobased Economy | V6035 | © Veldkamp | november 2013