PRO VIN C IE
Colofon Uitgave Provincie Noord-Holland Postbus 123 2000 MD Haarlem Tel.: (023) 514 31 43 Fax: (023) 514 40 40 Internetadres: www.noord-holland.nl E-mailadres:
[email protected] Eindredactie Gert van Ee, Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier Anneke Houdijk, Provincie Noord-Holland Tekst Ingrid van Grootveld, Jeroen van de Koppel, Anja Ooms-Wilms, Roeland Schenkels, Wendy Schuurman, Jan Willem Siffels Met bijdrage van Henk van der Hammen, Hans van der Goes, Tom Dam Met dank aan Bart Bos, Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier Martin Meirink, Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier Grafische verzorging: Provincie Noord-Holland MediaProductie Pentekeningen Bart Groeneveld Oplage 300 exemplaren
Haarlem, november 2006
N O O R D - H O LLAN D
Referentiewaarden voor Aquatische Systemen in Noord-Holland
Referentiewaarden voor Aquatische Systemen in Noord-Holland
September, 2006
2
■
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
■ ■ ■
Inhoudsopgave
■ ■
5
Woord vooraf
7
1
Inleiding 1.1 Algemeen 1.2 Beleid rond Referentiewaarden voor Aquatische Systemen 1.2.1 Referentiewaarden voor Noord-Holland 1.2.2 Drie kwaliteitsniveaus 1.2.3 Aquatische Referentiewaarden en het natuurbeleid 1.3 Referentiewaarden voor Aquatische Systemen en de KRW
11
2
Beschrijving van watertypen in vogelvlucht 2.1 Waterstromen 2.2 Watertypen in verscheidenheid 2.3 Watertypen: een overzicht 2.4 Herstel van watertypen 2.5 Watertypen in groepen
19
3
Polderwateren 3.1 Zilte en brakke polderwateren 3.1.1 Zilte polderwateren (Zz) 3.1.2 Brakke polderwateren (Zb) 3.1.3 Licht brakke polderwateren (Zl) 3.1.4 Verzoetende polderwateren (Zv) 3.2 Zoete polderwateren 3.2.1 Algemene polderwateren (Pa) 3.2.2 Polderwateren onder invloed van zoete kwel (Pk) 3.2.3 Zoete, grotere polderwateren in de Vechtstreek (Vp) 3.2.4 Zoete mesotrofe kwelsloten (Vm) 3.2.5 Minder zoete, grotere polderwateren in de Vechtstreek (Vi) 3.2.6 Sloten onder invloed van kwel uit de Vecht (Vs) 3.3 Gradiëntrijke polderwateren 3.3.1 Gradiëntrijke polderwateren onder invloed van kwel (Gk) 3.3.2 Gradiëntrijke polderwateren onder invloed van infiltratie (Gi)
47
4
Overige wateren 4.1 Boezemwateren 4.1.1 Licht brakke boezemwateren (Kl)
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
3
4.1.2 Diepe boezemwateren (Kd) 4.1.3 Ondiepe boezemwateren (Ko) 4.2 Zandwinplassen 4.2.1 Zoete zandwinplassen (Wz) 4.2.2 Licht brakke zandwinplassen (Wl) 4.3 Polderplassen 4.3.1 Zoete polderplassen (Lz) 4.3.2 Brakke polderplassen (Lb) 4.4 Duinwateren 4.4.1 Duinwateren met zee-invloed (Dz) 4.4.2 Geïsoleerde duinwateren (Dg) 4.4.3 Overige stagnante duinwateren (Ds) 4.5 Binnenduinrandwateren 4.5.1 Kalkarme duinrellen (Ba) 4.5.2 Binnenduinrandwateren (Br) 4.6 Stuwwalwateren 4.6.1 Regenwatergevoede stuwwalwateren (Sr) 4.6.2 Grondwatergevoede stuwwalwateren (Sg) 83
Literatuurlijst Bijlagen
4
89
1
Methodiek achter de referentiewaarden voor Aquatische Systemen in Noord-Hollandse oppervlaktewateren
109
2
Kenmerkende plantensoorten voor de Noord-Hollandse watertypen
127
3
Kenmerkende macrofaunasoorten voor de Noord-Hollandse watertypen
158
4
Kenmerkende diatomeeënsoorten voor de Noord-Hollandse watertypen
171
5
Referentiewaardentabel voor de Noord-Hollandse Watertypen
173
6
Begrippenlijst
■
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
L
even in Noord-Holland is leven met water. In ons waterplan hebben we beschreven hoe we er samen met onze partners voor gaan zorgen dat we in de toekomst kunnen beschikken over kwalitatief goed water om te wonen, te werken en te recreëren. Uitgangspunt voor ons waterkwaliteitsbeleid is de Europese Kaderrichtlijn Water (KRW).
Met de invoering van KRW verandert ons streven naar goed, gezond water niet wezenlijk. Wel is het zo dat het streven zich vertaalt in het maken van concrete, afrekenbare afspraken die aan een bepaalde termijn gebonden zijn. We hebben tot op zekere hoogte de vrijheid zelf onze doelen te bepalen en geven vervolgens de wijze aan waarop en wanneer we deze doelen willen gaan halen. Om goed invulling te kunnen geven aan deze ‘vrijheid’ is kennis van watersystemen, vooral ecologische, in Noord-Holland onmisbaar. Gelukkig beschikken we in Noord-Holland over een schat aan informatie over de verschillende wateren en de daarin voorkomende planten en dieren. Begin jaren negentig is een start gemaakt met het verzamelen van allerlei gegevens die al gedeeltelijk zijn gepresenteerd in het achtergronddocument (Stilstaan bij waterkwaliteit) bij het tweede Waterhuishoudingsplan. Afgelopen jaren hebben we de gegevens gecompleteerd. Voor alle in Noord-Holland voorkomende watersystemen zijn referentiewaarden ontwikkeld die onder meer gebruikt kunnen worden bij het afleiden van KRW-doelen. In dit rapport ‘Referentiewaarden voor Aquatische Systemen’ dat het oude SEND-rapport vervangt hebben we de oude en nieuwe gegevens bij elkaar gezet en toegankelijk gemaakt. Gemeenten, waterbeheerders, terreinbeheerders, natuurbeheerders kortom, iedereen die samen met ons werkt aan mooi en gezond water, kan er zijn voordeel mee doen door gebruik te maken van dit instrument. Patrick Poelmann Gedeputeerde Water Provincie Noord-Holland
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
5
6
■
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
■
1
■ ■
Inleiding
■ ■
1.1
Algemeen
Verder zijn naast de polderwateren ook de overige wateren (uitgewerkt en geëvalueerd) opgenomen in
De provincie Noord-Holland wil de grote natuurlijke
dit rapport waarmee alle watertypen in Noord-
variatie aan planten en dieren in en rond het opper-
Holland zijn beschreven.
vlaktewater waar mogelijk behouden. Hiertoe werden in het eerste Waterhuishoudingslan voor het eerst de
In het Derde Waterhuishoudingsplan ‘Bewust omgaan
Ecologische NormDoelstellingen geïntroduceerd. In
met Water’ wordt het Europese (KRW) en nationale
het tweede Waterhuishoudingsplan ‘Stilstaan bij
beleid (vierde Nota water) vertaald naar regionaal
Stromen’ werd het ‘Stelsel van Ecologische Norm-
beleid. Zo moeten alle wateren per 2015 in de zoge-
doelstellingen (SEND) opgenomen als normenkader
noemde ‘goede toestand’ verkeren. Om precies te
voor het provinciaal beleid. In het bijbehorende
zijn: in een ‘goede chemische toestand’ én een ‘goede
achtergrondrapport ‘Stilstaan bij Waterkwaliteit’ werd
ecologische toestand’.
uitgebreid ingegaan op de streefbeelden voor water-
Volgens dit plan is het doel van de provincie:
natuur in Noord-Holland.
■
het vaststellen van de (ecologische) water-
Naast de bescherming van de specifieke Noord-
kwaliteitsdoelen voor alle wateren door Provin-
Hollandse biodiversiteit vormde de slechte toepas-
ciale Staten in 2009.
baarheid van de landelijke systemen een reden om
■
bij het bepalen van de (ecologische) water-
naast bestaande landelijke systematieken een eigen
kwaliteitsdoelen voor wateren buiten de waterli-
invulling te geven aan de waterkwaliteitsnormering.
chamen vormt het natuurdoeltype of de infor-
Gebleken is dat het SEND de afgelopen jaren vooral
matie uit het SEND uitgangspunt.
gebruikt is voor het bepalen van streefbeelden in
■
de relatie tussen aquatische natuurwaarden en waterkwaliteit wordt uitgewerkt met als doel te
gebiedsgerichte projecten.
komen tot haalbare (ecologische) waterkwaliMet het ingaan van de Europese Kaderrichtlijn Water
teitsdoelen voor wateren die wij, in samenspraak
(KRW) in 2000 zijn wij verplicht voor eind 2009 de
met alle belanghebbenden, aanmerken als ecolo-
afrekenbare doelen voor waterkwaliteit vast te stellen
gisch waardevol.
Dit proces is inmiddels gestart. Omdat de provincie
De uitbreiding van het SEND met overige wateren
niet vooruit wil lopen op dit proces is in het derde
(boezemwateren, duinwateren, stuwwalwateren,
Waterhuishoudingsplan geen normenstelsel (SEND)
zandwinplassen en polderplassen) betreft vooral
opgenomen.
wateren die tot de KRW waterlichamen behoren.
Het rapport Referentiewaarden voor Aquatische
Deze nieuwe informatie wordt dan ook nu al
Systemen, dat het SEND-rapport vervangt, bevat dan
gebruikt bij het vaststellen van de maatlatten voor de
ook geen normen maar presenteert een instrument
meeste voorkomende watertypen in Rijn-West. Ook
waarin referentiewaarden ten behoeve van de
voor het bepalen van de ecologisch waardevolle
bescherming en behoud van aquatische natuur-
wateren (‘Waterparels’) wordt gebruik gemaakt van
waarden worden gegeven.
dit nieuwe stelsel.
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
7
1.2 Beleid rond Referentiewaarden voor Aquatische Systemen
Dit rapport is samengesteld, met oude en nieuwe gegevens, om alle informatie over de relatie tussen waterkwaliteit en het voorkomen van aquatische organismen op overzichtelijk wijze beschikbaar te stellen voor alle belangstellenden. Het rapport ver-
1.2.1 Referentiewaarden voor Noord-
vangt daarmee het SEND-rapport ‘Stilstaan bij
Holland Met het rapport Referentiewaarden voor Aquatische
Waterkwaliteit’.
Systemen is een gebiedsdekkend overzicht van alle Het nieuwe instrument Referentiewaarden voor
watertypen met bijbehorende randvoorwaarden voor
Aquatische Systemen is evenals het SEND speciaal
een goede waterkwaliteit gerealiseerd, toegesneden
voor toepassing in Noord-Holland ontwikkeld.
op de situatie in Noord-Holland. Deze randvoor-
Toepassing buiten de provincie dient met de nodige
waarden betreffen de zogenaamde gebiedseigen stof-
voorzichtigheid te geschieden, aangezien het goed
fen, te weten macro-ionen en trofie-parameters. De
denkbaar is dat het betreffende watersysteem elders
nadruk lag bij het vroegere SEND op de kleinere
sterk afwijkt van de Noord-Hollandse situatie.
wateren als sloten, duinrellen en kleinere plasjes en petgaten. Voor de Referentiewaarden voor Aquatische Systemen is dit ook voor de overige wateren gedaan. Hieronder vallen de grotere wateren (polderplassen, zandwinplassen), meren (duinmeren), stuwwalwateren en boezemwateren. Voor de parameters zuurstof, E-coli, doorzicht en temperatuur zijn de landelijke minimumkwaliteitseisen aangehouden.
1.2.2 Drie kwaliteitsniveaus De drie niveaus van het SEND-stelsel, te weten hoog, midden, laag, zijn gehandhaafd in het rapport referentiewaarden voor Aquatische Systemen. Het niveau is afhankelijk van de plaats in het landschap. ■
Het hoogste niveau is bedoeld voor oppervlaktewateren in natuurgebieden of gebieden die daar direct aan grenzen. De waarden van een niveau worden referentiewaarden genoemd. Soms zijn er gebieden waar het gebruik niet agrarisch is en waar in het watersysteem (potentieel) hoge natuurwaarden aanwezig zijn. Ook hier wordt het hoogste niveau als haalbaar beschouwd. Voorbeelden hiervan zijn rietlanden, bosschages, campings en landgoederen in de binnenduinrand en de Gooizoom.
■
Een niveau lager noemen we het middelste niveau. In alle gebieden buiten natuurgebieden, maar wel binnen de Provinciale Ecologische Hoofdstructuur en in gebieden met hoge (potentiële) waterafhankelijke natuurwaarden (bijzondere waterkwaliteit; weidevogels) moet het middelste niveau haalbaar zijn.
8
■
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
■
In alle overige gebieden moet het laagste niveau
plannen. Voor Noord-Holland zullen de doelstellingen
haalbaar zijn. Dit niveau wordt beschouwd als de
uit het water (KRW) - en het natuurbeleid (VHR) zo
basiskwaliteit van het desbetreffende watertype.
goed mogelijk op elkaar afgestemd worden.
Een voordeel van dit onderscheid in drie niveaus is dat er voor het gehele Noord-Hollandse oppervlaktewater heldere doelstellingen aan te geven zijn. Bovendien is op zodanige wijze rekening gehouden met het gebiedseigen karakter van het oppervlaktewater dat de referentiewaarden in de praktijk haalbaar zijn. Ook is er met het oog op maatregelen kritisch gekeken naar welke stoffen meegenomen moeten worden. Zo zijn voor het watertype algemeen polderwater alleen trofie-parameters meegenomen. Voor de gebieden met een meer specifieke waterkwaliteit zijn tevens referentiewaarden voor macro-ionen opgenomen.
1.2.3 Aquatische referentiewaarden en het natuurbeleid De Referentiewaarden voor Aquatische Systemen zijn bedoeld als hulpmiddel om de waterkwaliteitsdoelen te bepalen van het Noord-Hollandse oppervlaktewater met het oogmerk om de aquatische biodiversiteit te behouden of te ontwikkelen. Het waterbeleid is in dit geval voorwaardenscheppend voor het natuurbeleid. Het is daarom noodzakelijk dat er een goede afstemming tussen waterbeleid en het (provinciale) natuurbeleid plaatsvindt. Binnen het natuurbeleid bestaat een trend tot het con-
1.3 Referentiewaarden voor Aquatische Systemen en de KRW
cretiseren van de natuurdoelen. In verband hiermee is in 1995 het eerste landelijke Handboek Natuur-
Zowel in de KRW als in referentiewaarden voor
doeltypen verschenen (Bal et al., 1995). Dit handboek
Aquatische Systemen staan randvoorwaarden waar-
is in 2003 in geheel herziene versie opnieuw ver-
onder soorten kunnen voorkomen centraal. De stu-
schenen met minder natuurdoeltypen, maar met
dies die de basis vormen voor het vroegere SEND en
meer aandacht voor waternatuur, landschap, cultuur-
de huidige referentiewaarden blijven daarmee zeer
historie en aardkundige waarden (Bal et al. 2001).
waardevol. Immers, tussen beide benaderingen
Mede aan de hand van deze typologie heeft de pro-
bestaat een grote overeenkomst. Er zijn echter ook
vincie een natuurdoeltypenkaart gemaakt, waarmee
verschillen: binnen de referentiewaarden worden
het natuurbeheer wordt aangestuurd. Met de gewij-
drie kwaliteitsniveaus onderscheiden; in de KRW zijn
zigde wet natuurbeschermingswet (2006) verkrijgen
er vijf niveaus voor natuurlijke wateren en vier
natuurgebieden een wettelijke bescherming. Deze
niveaus voor kunstmatige of sterk beinvloede wateren.
bescherming van zogeheten Vogel- en Habitatricht-
Een ander belangrijk verschil is dat in de studies naar
lijngebieden (VHR) vindt plaats door het formuleren
de referentiewaarden en SEND een aantal relevante
van instandhoudingsdoelen en opstellen van beheer-
onderdelen ontbreekt ten opzichte van de KRW.
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
9
Bijvoorbeeld structuurparameters of de rol in het voedselweb zijn zaken die niet voorkomen in SEND of referentiewaarden. Ook ontbreken enkele kwaliteitselementen zoals fytoplankton en vissen. De referentiewaarden geven echter wel goede aanknopingspunten voor de discussies rond ambitieniveau en haalbaarheid. Immers, de referentiewaarden zijn gebaseerd op het werkelijk voorkomen van soorten en stoffen binnen het gebied. Wat betreft het kwaliteitsniveau is de vertaling van KRW naar referentiewaarden niet één op één. Wel zou de hoogste kwaliteit (maximaal haalbare kwaliteit) voor de natuurgebieden overeen moeten komen met de hoogste kwaliteitsklasse in de KRW: de zeer goede ecologische toestand voor natuurlijke wateren en maximaal ecologisch potentieel voor de sterk veranderde en kunstmatige wateren. Een analyse van de belangrijkste sturende factoren en de haalbaarheid van de referentiewaarden zal duidelijkheid moeten geven of dit ook daadwerkelijk het geval is. Onderstaande figuur geeft een voorbeeld van vertaling van klassen.
SEND
KRW-natuurlijke wateren
KRW-kunstmatig/sterk veranderd
Hoog niveau
Referentie condities of Zeer Goede Ecologische Toestand
Maximaal ecologisch potentieel (MEP)
Goede Ecologische Toestand (GET)
Midden niveau
Goed ecologisch potentieel (GEP) Matig
Matig Ontoereikend Ontoereikend
Laag niveau
10
■
P R O V I N C I E
Slecht Slecht
N O O R D- H O L L A N D
■
2
■ ■ ■ ■
Beschrijving van watertypen in vogelvlucht
2.1 Waterstromen
2.2 Watertypen in verscheidenheid
Noord-Holland is een drijfnatte provincie, getuige de grote hoeveelheid sloten, meren en plassen. Maar het
De kwaliteit van het oppervlaktewater in Noord-
is niet één pot nat. Het oppervlaktewater van Noord-
Holland is enorm divers. Door invloed van natuur-
Holland kent grote verschillen in samenstelling. Deze
lijke processen in heden en verleden, maar ook door
verschillen worden voor een belangrijk deel veroor-
menselijk ingrijpen zijn er veel verschillen in de
zaakt door grondwaterstromen. Door heel Noord-
samenstelling van het water in sloten, meren en
Holland dringt het water zich door verschillende
plassen.
bodems, waarbij het allerlei stoffen opneemt.
De belangrijkste oorzaak waarom in Noord-Holland
Wanneer dit grondwater weer in de sloten en plassen
zo veel verschillende watertypen voorkomen is de
naar boven komt, heeft het door de bodempassage
grote variatie in zoutgehaltes (Amesz en Barendregt,
een geheel eigen samenstelling, een eigen watertype
1996; Barendregt, 1989; Barendregt, 1993 en Provincie
gekregen.
Noord-Holland, 1995). Dit is des te opmerkelijker
Veel planten- en diersoorten hebben zich in de loop
omdat de invloed van met name de Zuiderzee in
der tijd aangepast aan deze soms curieuze eigen-
deze eeuw sterk is afgenomen. Toch verschillen de
schappen van het water. Zo kan in brakke wateren de
overgebleven brakke en zilte wateren zowel in water-
brakwatersteurgarnaal tegen sterk wisselende zout-
kwaliteit als levensgemeenschap zo sterk van de rest
gehaltes, weet de beekloper zich goed te verplaatsen
van Noord-Holland dat ze onmiddellijk herkend
over het stromende wateroppervlak in duinrellen en
worden. Door de grote hoeveelheden opgeloste
vult het groot blaasjeskruid op voedselarme stand-
zouten (chloride, natrium, magnesium, kalium, maar
plaatsen zijn dieet aan met kleine waterdieren.
ook sulfaat, calcium en hydro-carbonaat) en de sterke
In dit hoofdstuk beschrijven we de verschillende
wisselingen in concentraties van deze zouten hebben
kwaliteiten van het oppervlaktewater in Noord-
de meeste planten en dieren speciale aanpassingen
Holland. In de eerste paragraaf 2.2 schetsen we in
nodig om hier te kunnen overleven.
grote lijnen de verscheidenheid aan watertypen en
Zilt water is in Noord-Holland op verschillende
lichten we de ligging van de watertypen in het land-
plaatsen langs de kust te vinden, met name waar het
schap toe.
polderland door slechts een dijk van de zee wordt
In paragraaf 2.3 geven we een overzicht van drie refe-
gescheiden. Meer landinwaarts komen vooral in diep
rentiewaarden voor de waterkwaliteit van de Noord-
gelegen droogmakerijen de brakke en licht brakke
Hollandse watertypen en vergelijken we deze met de
oppervlaktewateren voor. Hier komt het diepere
landelijke richtlijnen. Algemene richtlijnen voor
grondwater van Noord-Holland naar de oppervlakte.
behoud en herstel van watertypen worden gegeven
Daarop drijven een aantal zoetere watervoorraden
in paragraaf 2.4. Vervolgens wordt in paragraaf 2.5
met name bij het Gooi, de duinen en de hogere
aangegeven op welke wijze vanaf hoofdstuk 3 de
gronden van Texel en Wieringen. Binnen deze zoetere
verschillende watertypen zullen worden behandeld.
wateren blijkt de ‘rijping’ van het water met calcium en hydro-carbonaat een belangrijke factor voor veel
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
11
organismen te zijn (Amesz en Barendregt, 1996;
nutriëntenrijk dan het rivierwater in veel polders. In
Barendregt, 1989; Barendregt, 1993 en Provincie
brakke of zilte gebieden kunnen van nature ook sterk
Noord-Holland, 1995). De plantenwereld van de wat
voedselrijke omstandigheden voorkomen.
zuurdere, zoete wateren met minder kalk verschilt aanzienlijk met die van kalkrijke wateren. Oorzaken hiervoor moeten gezocht worden in de zuurgraad en
2.3 Watertypen: een overzicht
het effect van de aanwezigheid van opgeloste kalk op de fosfaathuishouding van wateren. De verschillen in
De verschillende watertypen leiden tot een grote
kalkrijkdom van het oppervlaktewater worden ver-
hoeveelheid referentiewaarden voor de kwaliteit van
oorzaakt door de verschillen in het kalkgehalte van
het oppervlaktewater. In deze paragraaf wordt voor
de ondergrond waardoor het water heeft gestroomd
3 parameters een overzicht over verschillende water-
en de periode die het water onderweg is geweest. Het
typen gegeven. Figuur 2.1 geeft de referentiewaarden
zoete regenwater, waar vooral natrium en chloride
voor chloride. Chloride hangt sterk samen met mag-
zijn opgelost verandert tijdens deze passage in zoet
nesium, kalium en natrium en in iets mindere mate
water waar calcium en hydrocarbonaat overheersen.
met sulfaat, hydrocarbonaat en calcium. Het geeft een goede indruk van het zoutgehalte van het water.
Tot slot is ook de voedselrijkdom voor veel organis-
In het diagram zijn de brakke en zilte watertypen
men van groot belang (Amesz en Barendregt, 1996;
goed te herkennen met brede bandbreedtes en hoge
Barendregt, 1989; Barendregt, 1993 en Provincie
zoutgehaltes. Het zoetste water wordt aangetroffen
Noord-Holland, 1995). Het meest voedselarme kwel-
in de Gooi en Vechtstreek (Vp, Vm, Vs, Sr, Sg) en in
water in Noord-Holland wordt aangetroffen in de
de binnenduinrand (Ba, Br). Een middenpositie
Vechtstreek, maar ook elders waar zoet water in
nemen de gradiëntrijke watertypen Gk en Gi in, met
sloten en plassen uittreedt is het water vaak minder
zowel een brakke als een zoete component. In het
Vereenigde Harger- en Pettemerpolder In het gebied rond de Hondsbossche Zeewering komen er
Schoorlsche duinen
Camperduin Noordzee
van alle kanten verschillende soorten water toegestroomd. De Schoorlsche duinen en de Noordzee zorgen ervoor dat vlak bij elkaar extreme en bijzondere omstandigheden voorkomen. Binnen enkele honderden meters zijn er over-
Hondsbossche Zeewering
gangen van zoete duinrellen tot de zoute Putten en van kalkrijk naar kalkarm oppervlaktewater. Omdat een groot deel van Noord-Holland onder zeeniveau ligt, dringt het zeewater voortdurend onder dijken en duinen door het binnenland in. Dit brakke water zit soms meters diep in de ondergrond, maar komt in bepaalde laaggelegen polders aan de oppervlakte. Is de zee vlakbij, dan is het opwellende water flink zout. Dit is het geval achter de Hondsbossche Zeewering, waar het watertype zilt polderwater aanwezig is. Verder landinwaarts neemt de invloed van de zee af en hiermee het zoutgehalte van het water. Midden in deze zoute plas ligt het zoet-waterreservoir van de duinen. In de kalkarme zandbodem drijft een zoetwaterbel op het zoute water in de ondergrond. Deze bel stroomt af richting binnenduinrand en kwelt op in rellen en sloten. Hier bevindt zich het watertype kalkarme duinrellen. Verder landinwaarts heeft het opwellende water een steeds langere weg door de ondergrond afgelegd, waardoor het kalkrijker is geworden (kalkrijke binnenduinrandwateren). De opbouw van het landschap veroorzaakt allerlei grondwaterstromen, die zorgen voor een bonte schakering aan waterkwaliteiten.
12
■
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
Figuur 2.1
■
Grafische weergave van de referentiewaarden voor chloride (in mgCl/l) voor
verschillende watertypen in Noord-Holland en de MTR voor chloride. chloride (mg/l)
100000
10000
1000 MTR chloride 200 mgCl/l
100
10
1
Zz Zb Zl Zv Pa Pk Vp Vm Vi Vs Gk Gk Gi Gi Kl Kd Ko Wz Wl Lz Lb Dz Dg Ds Ba Br Sr Sg zoet
brak
zoet
brak
watertype
diagram is ook de minimumkwaliteit (MTR-waarde: 200 mgCl/l) uit de vierde nota Waterhuishouding
Gradiënten en watertypen, de moeilijkheden van indelen:
(Ministerie van Rijkswaterstaat, 1998) weergegeven.
Elke indeling in duidelijk omschreven watertypen heeft tot gevolg dat
Duidelijk is dat deze algemene richtlijn maar weinig
geleidelijke overgangen, de zogenaamde gradiënten, geweld wordt
recht doet aan de verscheidenheid van de Noord-
aangedaan. Tussen de verschillende watertypen zijn op veel plaatsen
Hollandse watersystemen.
geleidelijke overgangen te vinden. Veel van deze overgangen kennen waardevolle levensgemeenschappen. De gradiënten lenen zich echter
In figuur 2.2 is voor fosfaat (P043-) een overzicht
slecht voor normering. Een voorbeeld kan dat verduidelijken. Het
gegeven van de referentiewaarden voor de verschil-
opnemen van de volledige gradiënt van zoete kwel rond de Hooge
lende watertypen. Ook voor fosfaat geldt dat de ver-
Berg op Texel naar de zilte kwel achter de Waddenzeedijk zou zeer
schillen tussen de watertypen groot zijn. De brakke
brede ranges opleveren voor zowel zoutgehaltes als nutriënten. Deze
watertypen met hun plaatselijk zeer hoge gehaltes en
brede ranges geven geen enkele garantie op een enigszins ontwikkelde
de zoete mesotrofe wateren met lage gehaltes in de
levensgemeenschap in bijvoorbeeld de zoete kwelzones. Daarom is in
Vechtstreek. De rijksnorm voor totaal-fosfaat van 0,15
de meeste gevallen besloten om de gradiënt ‘op te knippen’ in
mg P/l voor eutrofiëringsgevoelige stagnante wate-
aanliggende watertypen. Bij de beschrijving van de watertypen zijn
ren is niet direct vergelijkbaar met de hier gegeven
zover bekend de overgangen naar andere watertypen aangegeven.
PO4-P concentraties. Duidelijk is wel dat met name
In de praktijk van het bemonsteren moet echter wel rekening gehouden
in de brakke gebieden deze normering veelvuldig
worden met deze overgangen. De monsterpunten dienen goed
door ‘natuurlijke’ oorzaken overschreden wordt.
gespreid over de gradiënt te liggen, waarbij in ieder geval de extremen
Voor de grotere polderwateren in de Vechtstreek is de
van de gradiënt (de eigenlijke watertypen) goed zijn vertegen-
rijksnorm echter te soepel om de gewenste natuur-
woordigd. Een zelfde situatie treedt op bij landinwaarts gelegen
doelen te bereiken. In het watertype algemene pol-
droogmakerijen met brakke kwel. Deze liggen vrijwel altijd in een
derwateren is de referentiewaarde van 0,35 mg PO4-
zoetere omgeving waardoor er langs de randen sprake is van lokale
P/l veel ruimer dan de rijksnorm. Met het oog op de
zoete kwel. Hierdoor treedt er altijd een gradiënt op van zoet water
natuurlijke belasting, de aanwezigheid van een goed
langs de randen naar brak water in het centrum van de droogmakerij.
ontwikkelde watervegetatie in met name de sloten,
Bij het opstellen van de watertypenkaart is niet verder met dit lokale
is deze een reëel alternatief voor de rijksnorm, die in
verschijnsel rekening gehouden.
veel gevallen niet realistisch is voor Noord-Hollandse
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
13
Figuur 2.2
■
Grafische weergave van de referentiewaarden voor fosfaat (PO4-P in mg P/l) voor
verschillende watertypen in Noord-Holland. Orthofosfaat (mg P/l (mg P/l Orthofosfaat 1 0,9 1 0,8 0,9 0,7 0,8 0,6 0,7 0,5 0,6 0,4 0,5 0,3 0,4 0,2 0,3
MTR totaal-P 0,15 mgP/l mg/l
0,1 0,2 0,1 0 0
MTR totaal-P 0,15 mgP/l mg/l Zz Zb Zl Zv Pa Pk Vp Vm Vi Vs Gk Gk Gi Gi Kl Kd Ko Wz Wl Lz Lb Dz Dg Ds Ba Br Sr Sg zoet brak zoet brak Zz Zb Zl Zv Pa Pk Vp Vm Vi Vs Gk Gk Gi Gi Kl Kd Ko Wz Wl Lz Lb Dz Dg Ds Ba Br Sr Sg Watertype zoet brak zoet brak Watertype
Figuur 2.3
■
Grafische weergave van de referentiewaarden voor nitraat (NO3-N in mg N/l) voor
nitraat (mgwatertypen N/l) verschillende in Noord-Holland. 0,80 nitraat (mg N/l) 0,70 0,80 0,60 0,70 0,50 0,60 0,40 0,50 0,30 0,40 0,20 0,30 0,10 0,20 0,00 0,10 0,00
Zz Zb Zl Zv Pa Pk Vp Vm Vi Vs Gk Gk Gi Gi Kl Kd Ko Wz Wl Lz Lb Dz Dg Ds Ba Br Sr Sg zoet brak zoet brak Zz Zb Zl Zv Pa Pk Vp Vm Vi Vs Gk Gk Giwatertype Gi Kl Kd Ko Wz Wl Lz Lb Dz Dg Ds Ba Br Sr Sg zoet brak zoet brak watertype
14
■
wateren. Overigens moet wel worden opgemerkt dat
2,2 mg N/l) streng te noemen. De gezamenlijke
het overgrote deel van de sloten in Noord-Holland
indruk die uit de figuren 2.1 tot en met 2.3 naar voren
niet aan de norm van 0,35 mg PO4-P/l voldoet.
komt is dat de gebiedsgerichte referentiewaarden een
Tot slot wordt in figuur 2.3 het overzicht gegeven
sterk afwijkend beeld oplevert ten opzichte van de lan-
voor nitraat. Ook hier valt het grote verschil tussen
delijke richtlijnen. Deze afwijking is echter noodzake-
de brakke en zoete watertypen op. Voor de zoete
lijk om de verschillende watersystemen met hun bij-
typen zijn de referentiewaarden ten opzichte van de
behorende levensgemeenschap tot hun recht te laten
(niet geheel vergelijkbare) rijksnorm (totaal stikstof
komen in Noord-Holland.
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
2.4 Herstel van watertypen
voordat er water wordt ingelaten. Gedacht kan worden aan fluctuatietrajecten van zo’n 10-30 cm, afhankelijk
Momenteel voldoen veel wateren niet aan de referentie-
van de functie van het gebied. Op deze wijze hoeft er
waarden. Er zijn veel maatregelen noodzakelijk om
veel minder water ingelaten te worden. Wanneer ook
het herstel van waterkwaliteit en levensgemeenschap
de route, die het inlaatwater door de polder moet
te realiseren. Een aantal van deze maatregelen is zeer
afleggen, wordt verlengd kan een aanzienlijke winst
specifiek voor het betreffende watertype. Deze zullen
behaald worden. Belangrijk daarbij is dat het inlaat-
worden behandeld in hoofdstuk 3 en 4. Daarentegen
water zich niet onmiddellijk door de hele polder kan
zijn er ook ingrepen die meer algemeen toepasbaar
verspreiden, maar met name de (minder kwetsbare)
zijn, zoals het bestrijden van een te grote voedselrijk-
gebieden nabij het inlaatpunt beïnvloedt. Een flink
dom, het beperken van de hoeveelheid inlaatwater en
deel van de polder kan dan op peil gehouden wor-
de aanleg van natuurvriendelijke oevers.
den met gebiedseigen water. De slootkanten vormen
Veel sloten in Noord-Holland kennen momenteel een
in veel gevallen een toevluchtsoord voor soorten die
te grote voedselrijkdom, hetgeen leidt tot een gesloten
zich niet meer in de graslanden kunnen handhaven.
kroosdek. Door een gebrek aan licht sterft de onder-
Deze oevers bieden de vochtige, niet al te voedselrijke
watervegetatie af. Uiteindelijk ontstaat gebrek aan
omstandigheden, die veel plantensoorten nodig heb-
zuurstof, waardoor verschillende vissoorten en amfi-
ben. Het is daarom van belang dat de oevers ontzien
bieën verdwijnen. Ook andere diersoorten als libel-
worden bij het bemesten en bewerken van de grond.
lenlarven, kokerjuffers en watermijten zijn zeer
De optimale omstandigheden voor een bloemrijke
gevoelig voor de aanwezigheid van een gesloten
oever worden bereikt bij een maaibeheer, waarbij het
kroosdek. Van groot belang is dan ook directe
maaisel wordt afgevoerd en de bagger niet op de
bemesting en afstroming van meststoffen zoveel
oever maar verderop over het land wordt gedeponeerd.
mogelijk te beperken. Ook de aanvoer van voedsel-
Het maaien kan het best één keer per jaar plaatsvinden
rijk inlaatwater dient zo veel mogelijk beperkt te worden.
in de nazomer als de meeste bloemen al zijn uitge-
Bij situaties met een gesloten kroosdek kunnen ook
bloeid. Ook extensieve begrazing leidt tot goede resul-
meer effectgerichte maatregelen genomen worden, als
taten. Het schonen van de sloot kan vaak minder fre-
kroosverwijdering in voorjaar en zomer, in combina-
quent plaatsvinden dan wat nu gebruikelijk is. Vaak is
tie met baggeren (in het vroege voorjaar) en schonen
eenmaal per jaar schonen in nazomer of herfst vol-
van de sloot (in oktober) (zie ook: Hesen (red), 1998).
doende. Het vergroten van de waardevolle over-
Bij het op diepte brengen van de watergang is het aan
gangszone tussen water en land biedt meer kansen op
te bevelen een zekere variatie in waterdiepte aan te
een goed ontwikkelde en diverse levensgemeenschap.
houden. Hierdoor valt er op de ondiepere plaatsen
Van belang is een zo groot mogelijke contactzone van
voldoende licht op de bodem om ontkieming van de
water en oever. Een hellingshoek met een helling van
waterplanten te stimuleren. Op de diepere plaatsen
1:4 of liefst nog flauwer is een manier om dit te reali-
kunnen vissen zich in geval van vorst terugtrekken.
seren. Soms wordt echter ook gekozen voor een zoge-
Veel van de watertypen die gevoed worden door
naamd terras-talud, waarbij een deel van de oude
kwel worden bedreigd door een te grote aanvoer van
oever wordt afgegraven tot net onder het waterpeil.
inlaatwater uit de boezem. Maatregelen die dan over-
De hele afgegraven oever vormt zo een moerassige
wogen kunnen worden zijn met behulp van peil-
zone van gelijke (on)diepte. Figuur 2.4 toont door-
fluctuatie verminderen van het inlaatwater en het
sneden van verschillende natuurvriendelijke oevers.
aanpassen van de route van het inlaatwater door de
Voor meer gedetailleerde informatie over natuur-
polder. In het eerste geval wordt er in tijden van een
vriendelijke oevers wordt verwezen naar de diverse
neerslagoverschot water vastgehouden door een iets
handboeken en handleidingen die in de loop der
hoger polderpeil te accepteren. In tijden van een
jaren hierover zijn verschenen. In de literatuurlijst
neerslagtekort wordt een iets lager peil geaccepteerd,
zijn hiervoor een aantal voorbeelden gegeven (CUR,
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
15
Figuur 2.4
■
Voorbeeld van twee natuurvriendelijke oevers.
Bron: Provincie Noord-Holland, 1993a.
1994; Provincie Noord-Holland, 1993a; Stichting
lingen gedaan ten aanzien van inrichting en beheer.
LONL, 1990).
Bij de beschrijvingen van de verschillende watertypen in de hoofdstukken drie en vier worden de watertypen niet allemaal afzonderlijk besproken,
2.5 Watertypen in groepen
maar zijn ‘verwante’ watertypen in groepen samengenomen. Het zoutgehalte is de belangrijkste oorzaak
Op de kaart (figuur 2.5) is de watertypologie Noord-
van de grote diversiteit in watertypen. De meeste
Holland opgenomen, die aangeeft waar welk water-
watertypen in Noord-Holland nemen een eigen posi-
type kan voorkomen. Deze kaart uit het SEND is
tie in op de zoet-zoutgradiënt. Mede aan de hand van
onveranderd gebleven. In de volgende hoofdstukken
deze gradiënt worden twee hoofdgroepen onder-
worden de verschillende watertypen toegelicht. Met
scheiden:
behulp van sfeerbeelden wordt duidelijk gemaakt
1
hoe een gebied met een dergelijk watertype eruit kan
wateren, de zoete wateren, de gradiëntrijke wateren,
zien. Deze voorbeelden zijn exemplarisch. Voor een
met sterke overgangen tussen zoet en brak water.
aantal watertypen betekent dit dat er maar één van
Overige wateren: hiertoe behoren boezemwateren, zandwinplassen, polderplassen, duinwateren,
Bij elk watertype wordt de samenstelling van het
binnenduinrandwateren en stuwwalwateren.
gegeven hoe de samenhang is met processen in het landschap. Tot slot worden per watertype aanbeve-
■
2
de mogelijke situaties in een sfeerbeeld is uitgewerkt. water en de levensgemeenschap besproken en aan-
16
Polderwateren (zoet-zoutgradiënt): de zilte en brakke
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
Watertypologie 2006 Legenda Zz Zilte polderwateren Zb Brakke polderwateren Zl Licht brakke polderwateren Zv Verzoetende polderwateren Gk Gradientrijke polderwateren onder invloed van kwel Gi Gradientrijke polderwateren onder invloed van infiltratie Vp Zoete, grotere polderwateren in de Vechtstreek Vi Minder zoete, groeter polderwateren in de Vechtstreek Vm Zoete mesotrofe kwelsloten Vs Sloten onder invloed van lokale kwel uit de Vecht Pk Polderwateren onder invloed van zoete kwel Pa Algemene Polderwateren D Duinwateren (Dz, Dg en Ds) Br Binnenduinrandwateren Ba Kalkarme duinrellen S Stuwwalwateren (Sr, Sg)
Sector Kennis & Beleidsevaluatie, 2006 0
2
4
8
12 Km
Schaal 1:300000
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
17
18
■
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
■
3
■ ■
Polderwateren
■ ■
3.1 Zilte en brakke polderwateren
De zilte polderwateren (de zoutste binnenwateren van de provincie Noord-Holland) vindt men in de gebieden waar het laaggelegen polderlandschap slechts door
De zee heeft lange tijd een sterke invloed gehad op
een dijk gescheiden is van de zee. Door de hoge
de Noord-Hollandse binnenwateren. Tot ver in de
kweldruk van de zee sijpelt het zeewater onder de
Middeleeuwen veroverden de Noordzee en Zuider-
dijk door en staat het oppervlaktewater onder sterke
zee regelmatig stukken land en lieten zij brak en zilt
invloed van continue zoute kwel. In laaggelegen
water achter. Door de aanleg van sluizen, dijken en
gebieden van Noord-Holland die verder van zee ver-
andere waterschapswerken werden steeds meer
wijderd liggen komt brakke kwel afkomstig uit de
gebieden aan de directe invloed van de zee onttrok-
diepere ondergrond aan het oppervlak. Het opper-
ken. De zee wist zo nu en dan een dijk te doorbreken
vlaktewater is hier minder brak. Afhankelijk van de
en (soms grote) delen land terug te veroveren, maar
mate van menging met zoet water treft men in deze
de Noord-Hollanders werden steeds bedrevener om
gebieden de brakke polderwateren dan wel de licht
het zeewater buiten te houden. Gebieden direct
brakke polderwateren aan. Daarnaast zijn door de
achter de zeedijken stonden door hun lage ligging
invloed van de zee in het verleden op enkele plaatsen
nog wel onder invloed van zilte kwel. Ook was men
nog brakke plantensoorten aanwezig ondanks het feit
in droge perioden nog steeds afhankelijk van de
dat deze gebieden geheel door zoet water worden
inlaat van water uit de Zuiderzee waardoor de
gevoed.
Noord-Hollandse boezem en een groot aantal pol-
De watertypen zilte, brakke en licht brakke polderwateren
ders hun brakke karakter behielden. Na de afsluiting
zijn toegekend aan gebieden waar brakwatergemeen-
van de Zuiderzee in 1932 nam de invloed van de zee
schappen duurzaam in stand gehouden en ontwikkeld
op de Noord-Hollandse binnenwateren pas echt
kunnen worden. Duurzaam wil in dit geval zeggen
drastisch af. Het ontstane zoete IJsselmeer zorgde
dat de aanvoer van brak water minimaal nog enkele
voor voldoende zoet inlaatwater in droge perioden.
tientallen jaren mogelijk is. In grote delen van de
Al spoedig verzoette hierdoor de Noord-Hollandse
voormalige brakke gebieden, zoals Waterland,
boezem; de verzoeting van de polders verliep echter
Zaanstreek en West-Friesland, is het brakke water
in een trager tempo.
echter voltooid verleden tijd. In grote lijnen is het streven er op gericht dat het water dermate zoet
Tegenwoordig treft men in Noord-Holland nog slechts
wordt, dat zich een soortenrijke zoetwatergemeen-
in beperkte mate brakke polderwateren aan. Op som-
schap kan ontwikkelen. Dit watertype wordt aange-
mige plaatsen sijpelt er nog brakke kwel onder de
duid met verzoetende polderwateren.
zeedijken door en in enkele laag gelegen gebieden (droogmakerijen) van Noord-Holland kwelt brak
Maar weinig dieren- en plantensoorten zijn goed aan-
water uit de diepere ondergrond op. In dit hoofdstuk
gepast aan de zoute omstandigheden in het opper-
worden de brakke watertypen van Noord-Holland
vlaktewater. De daar voorkomende levensgemeen-
beschreven. De vier onderscheiden typen zijn: de zilte,
schappen kenmerken zich door relatief weinig soorten,
de brakke, de licht brakke en de verzoetende polderwateren.
maar de soorten die daar voorkomen zijn wel zeer
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
19
kenmerkend. Door de sterke afname van de invloed
Iets verderop zijn in de sloten heel wat minder vogels aan-
van de zee op de Nederlandse binnenwateren zijn de
wezig. De wat iele ruppia's worden in dit heldere water
zilte en brakke polderwateren zeer zeldzaam gewor-
alleen belaagd door een paartje achtergebleven smienten.
den. Noord-Holland heeft daarom een belangrijke
Al grondelend werken ze heel wat van deze zeldzame
verantwoordelijkheid om deze unieke en ook in
waterplanten naar binnen. De oevers zijn nog in afwach-
Noord-Holland zeldzame levensgemeenschappen te
ting van het melkkruid en de schijnspurries die over een
beschermen en waar mogelijk te versterken.
maandje bescheiden maar onmiskenbaar zullen bloeien.’
Figuur 3.1
■
De verdeling van macrofauna-soortsgroepen
voor brakke wateren in Noord-Holland. Taartdiagram met de verdeling van macrofaunasoortsgroepen voor brakke wateren
Taartdiagram met de verdeling van macrofaunasoortsgroepen voor brakke wateren Wormen 13%
Slakken 17%
Watermijten 4%
Wormen 13%
Watermijten 4%
Slakken 17%
Insekten 32%
Kreeften 34%
Insekten 32%
Kreeften 34%
Ligging in het landschap
Figuur 3.2
■
De verdeling van macrofauna-soortsgroepen
voor zoete met wateren in van Noord-Holland. Taartdiagram de verdeling macrofauna-
dijk lager is dan zeeniveau, staan de wateren achter de dijk onder invloed van brakke kwel, die onder de
Taartdiagram met de verdeling van macrofaunaSlakken 8%
Kreeften 1%
Slakken 8%
Kreeften 1%
Watermijten 20% Wormen 8%
directe nabijheid van de Waddenzee of Noordzee. Doordat de waterstand in de polders achter de zee-
soortsgroepen voor zoete wateren
soortsgroepen voorWormen zoete wateren 8%
Het watertype zilte polderwateren komt voor in de
dijk door sijpelt. Alleen op Texel en achter de Hondsbossche Zeewering wordt dit type tegen-
Watermijten 20%
woordig nog aangetroffen. Op Texel betreft dit bijvoorbeeld Polder de Eendracht en Polder het Noorden. Achter de Hondsbossche Zeewering komt
Insekten 63%
Insekten 63%
dit type onder andere voor in de sloten en kleiputten van de Vereenigde Harger- en Pettemerpolder. Van oudsher is ook op Wieringen zilt water achter de Waddenzeedijk te vinden. Tegenwoordig is hier
3.1.1 Zilte polderwateren (Zz)
alleen bij Vatrop zilt water aanwezig, door directe inlaat van water uit de Waddenzee.
Sfeerbeeld ‘Steeds meer vogels komen over de zeedijk aanvliegen, op
20
■
Biotische en abiotische beschrijving
de vlucht voor de vloed. Ze strijken neer in het plasje vlak
De zilte polderwateren zijn de zoutste binnenwateren
achter de dijk, waar kluten op hun deftige hoge poten met
die men in Noord-Holland kan aantreffen. Het water-
maaiende snavelbewegingen allerlei kreeftjes uit het water
type komt zowel op klei- als op zandgrond voor en
zeven. Langs de slikkige rand scharrelt een bontbek-plevier
wordt voor een belangrijk deel gevoed door lokale
tussen de zeekraal door; ook op zoek naar voedsel. Dit zilte,
kwel. De wateren bestaan uit sloten, (voormalige)
troebele plasje krioelt dan ook van de garnaaltjes, zee-
kreken, vrij smalle vaarten (5-10m breed) en
duizend-poten, wadslakjes en oprollers.
(ondiepe) plassen. Behalve zeer zout is het opper-
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
vlaktewater van dit type doorgaans ook zeer voed-
tussen de macrofaunasamenstelling van brakke en
selrijk. In zilte wateren is fosfor veelal in overmaat
zoete wateren. Bij het fytoplankton zijn de kiezel-
aanwezig, terwijl stikstof relatief minder beschikbaar
wieren relatief goed vertegenwoordigd met veel
is. Het stikstofgehalte is in zilte wateren dan ook
soorten en hoge aantallen. Veel soorten kiezelwieren
vaak de beperkende factor in de plantengroei. In de
zijn kenmerkend voor deze wateren en komen niet of
referentiewaardentabel (bijlage 5) staan de referen-
nauwelijks in andere wateren voor.
tiewaarden met betrekking tot de fysisch-chemische
Beheer en inrichting
parameters weergegeven. In zilte polderwateren kan ondanks het hoge zoutge-
Om te voorkomen dat kenmerkende soorten ver-
halte een goed ontwikkelde levensgemeenschap
dwijnen, is het van belang dat het zoutgehalte van dit
voorkomen. Deze gemeenschap is zeer karakteristiek
watertype hoog blijft. Bij de inrichting van wateren
en inmiddels ook zeldzaam geworden (tabel 3.1). De
van dit type is het dus belangrijk dat de zilte kwel
planten en dieren zijn specifiek aangepast aan de
goed tot haar recht komt. Dit zoute water moet
zoute omstandigheden. Maar weinig planten en dieren
zoveel mogelijk worden geconserveerd voor drogere
gedijen in dit extreme milieu. Algemene soorten van
perioden, omdat de inlaat van zoeter water absoluut
zoete sloten zoals zwanebloem, grof hoornblad en de
ongewenst is. Op plaatsen waar de toevoer van zilte
zwanemossel komen in deze wateren niet voor.
kwel, bijvoorbeeld door dijkversterking of door
De vegetatie bestaat voornamelijk uit oeverplanten.
lagere slootpeilen in de omgeving, aanzienlijk ver-
Dit zijn vaak planten die ook kenmerkend zijn voor
minderd is, zijn verschillende maatregelen nodig om
kwelders, wat terug te vinden is in de namen:
het zoutgehalte van het oppervlaktewater te verhogen.
gewoon kweldergras, schorrezoutgras en zeekraal.
Afhankelijk van de situatie en de terrestrische
Dat de vegetatie vooral op de oever te vinden is,
natuurdoelen kan gekozen worden voor de toevoer
heeft te maken met het veelal troebele karakter van
van zeewater (via hevel of buis door de zeedijk), het
zilt water. Dit wordt veroorzaakt doordat de zilte
versterken van de kwelstroom door het plaatsen
kwel vaak wordt verrijkt met voedingsstoffen als zij
van zogenaamde kwelbuizen (een serie buizen
onderweg veen- en kleilagen passeert. Veel zilte
waardoor het zoute grondwater op kan wellen), of
wateren worden bovendien druk bevolkt door
door het verhogen van het slootpeil in de omgeving
vogels, die via uitwerpselen voor een grote toevoer
(Wessels, 1998).
van voedingsstoffen zorgen. Enkele gebieden kennen
Omdat de meeste kenmerkende plantensoorten
wat minder voedselrijke omstandigheden. Natuur-
oeverplanten zijn, is de aanwezigheid van natuur-
reservaat De Bol op Texel is een voorbeeld van een
vriendelijke oevers belangrijk voor een goede ont-
plaats waar het brakke kwelwater van nature minder
wikkeling van de levensgemeenschap. Natuur-
voedselrijk is. Het grondwater komt op zijn weg door
vriendelijke oevers in brakke gebieden dienen er
de diepe ondergrond namelijk geen klei of veen maar
anders uit te zien dan langs zoete wateren. In een
enkel (zee)zand tegen. Dit zilte polderwater is een
‘normale’ natuurvriendelijke oever met een flauw
stuk helderder, zodat zich een waardevolle water-
talud kan zich, met name in de zoute kleigronden,
vegetatie kan ontwikkelen. Kenmerkende onder-
een zoetwaterbel ontwikkelen, waardoor een brakke
waterplanten zijn snavelruppia, spiraalruppia en
oevervegetatie vaak afwezig blijft. Het aanleggen van
groot zeegras.
een plas-draszone, een ondiepte aan de kant van de
Bij de macrofauna van zilte polderwateren nemen de
waterloop (zie figuur 3.3) en fluctuatie van het peil
kreeftachtigen een belangrijke plaats in, zoals de
zijn hiervoor kansrijke oplossingen. Veel variatie in
steurgarnaal, de brakwatervlokreeft en de oproller.
diepte van de wateren komt ook de ontwikkeling van
Platwormen, watermijten, kokerjuffers, haften en
de macrofauna zeer ten goede.
libellen komen niet of nauwelijks in deze zilte wateren
Flauwe oevers en ondiepe plassen kunnen echter in
voor. De figuren 3.1 en 3.2 geven de verschillen weer
nabijheid van de zee vaak grote hoeveelheden (over-
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
21
tijende) vogels aantrekken. Door de toevoer van
Een nadere blik toont meerdere soorten, met veelzeggende
meststoffen via uitwerpselen en ook door de opwer-
namen als zilte rus, kweldergras en zilte schijnspurrie.
veling van slib, kan de helderheid van het water ver-
Onder water leven allerlei garnalen, vlokreeften en zee-
minderen. Kleinere wateren of sloten met steilere
duizendpoten.
oevers en grotere waterdiepte zijn minder interessant
Deze planten en dieren verwacht je veel meer buitendijks,
zijn voor vogels. Wanneer brakke gebieden ook dit
op een kwelder. Niet kilometers landinwaarts, tussen kolen
soort wateren kennen, kunnen zich hier levens-
en graan. Brakke natuur is hier onverwacht, maar over-
gemeenschappen ontwikkelen die afhankelijk zijn
duidelijk aanwezig.’
van helder water, zoals ruppia-vegetaties. Zilte wateren zijn tegenwoordig veelal beperkt tot hydrologisch geïsoleerde natuurgebieden. Het oppervlaktewater kent hierdoor geen doorstroming, waardoor zich grote hoeveelheden voedingsstoffen in het water kunnen ophopen. Deze hoge nutriëntengehalten zorgen voor overmatige algengroei en vertroebeling van het water, wat nadelig is voor de watervegetaties. Directe inlaat van zilt (zee)water kan in dit soort gebieden zorgen voor lagere gehaltes aan voedingsstoffen en een betere doorstroming. Verwacht wordt dat hiermee de helderheid zal toenemen. Voor een uitgebreid overzicht van mogelijke maat-
Ligging in het landschap
regelen om de kwaliteit van de brakke wateren te
De brakke polderwateren worden aangetroffen in pol-
optimaliseren wordt verwezen naar het rapport ‘Brak
ders die onder invloed staan van brakke kwel uit de
bekeken’ (Wessels, 1998).
dieper gelegen ondergrond. Deze kwel is afkomstig uit zee of uit het brakke Noordzeekanaal. De polders
Figuur 3.3
■
Voorbeeld van een natuurvriendelijke oever
die brakke kwel uit zee ontvangen, liggen vaak ver-
met plas-draszone.
der van zee dan de polders met het type zilte polder-
Bron: Milieuvriendelijke oevers in Noord-Holland. een aanpak…, Provincie Noord-Holland, 1993a.
wateren. De kwelstroom die de brakke polderwateren voedt heeft een lager zoutgehalte dan bij zilte polderwateren. In sommige gevallen treedt menging op met zoeter water, bijvoorbeeld afstromend duinwater (Polder Waal en Burg op Texel). De Wieringermeer staat deels onder invloed van brak kwelwater uit de Waddenzee en ontvangt deels ook brak kwelwater dat via de ondergrond nog onderweg is uit de voormalige Zuiderzee. Brakke polderwateren komen ook
3.1.2 Brakke polderwateren (Zb)
voor langs het Noordzeekanaal, van waaruit brak water infiltreert en in de naastgelegen IJpolders als
Sfeerbeeld
brak kwelwater aan de oppervlakte komt. In het
‘Het akkerland strekt zich oneindig uit tot aan de horizon.
recreatiegebied Spaarnwoude wordt het brakke
Het land is zo vlak als Holland kan zijn. En toch stroomt
water direct ingelaten uit de zijkanalen van het
er ergens water: in diepe sloten komt het roestbruin
Noordzeekanaal.
omhoog. En even verderop stort het over in de brede tochten. Op het eerste gezicht lijkt alleen echt lepelblad zich met haar witte bloemen te handhaven tussen het riet.
22
■
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
Tabel 3.1
■
Kenmerkende plantensoorten van de watertypen zilte, brakke en licht brakke
polderwateren (Zz, Zb en Zl) en de toedeling van soorten aan ambitieniveaus (h=hoog; m=midden; l=laag). * = alleen in veengebieden Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Atriplex portulacoides
gewone zoutmelde
h
Cochlearia officinalis subsp. anglica
engels lepelblad
m
Limonium vulgare
lamsoor
m
Ruppia cirrhosa
spiraalruppia
h
Salicornia europaea s.l.
zeekraal
h
Salicornia europaea s.s.
kortarige zeekraal
h
Salicornia procumbens
langarige zeekraal
h
Spergularia maritima
gerande schijnspurrie
h
Suaeda maritima
schorrekruid
h
Zostera marina
groot zeegras
h
Puccinellia maritima
gewoon kweldergras
m
Triglochin maritime
schorrezoutgras
m
Lotus corniculatus subsp. tenuifolius
smalle rolklaver
l
Plantago maritime
zeeweegbree
m
h
Ruppia maritime
snavelruppia
h
h
h
Chara connivens*
gebogen kransblad
m
h
Chara baltica*
kustkransblad
m
h
Chara canescens*
brakwaterkransblad
m
h
Tolypella glomerata*
klein boomglanswier
l
m
Zannichellia palustris subsp. pedicellata
gesteelde zannichellia
l
l
l
Glaux maritima
melkkruid
m
h
h
Puccinellia distans
stomp kweldergras
l
h
h
Spergularia salina
zilte schijnspurrie
l
h
h
Aster tripolium
zulte
l
h
Juncus gerardi
zilte rus
m
m
Cochlearia officinalis subsp. officinalis
echt lepelblad
m
m
Ranunculus baudotii
zilte waterranonkel
m
h
Rumex maritimus**
goudzuring
Scirpus maritimus*
heen
Senecio congestus**
moerasandijvie
l
Zannichellia palustris s.l.**
zannichellia
l
Najas marina**
groot nimfkruid
Ceratophyllum submersum*
fijn hoornblad
l
Hippuris vulgaris**
lidsteng
l
Scirpus lacustris subsp. tabernaemontani**
ruwe bies
*
Zz
m
Zb
Zl
l l
l
m
l
l
voor Zl in kleigebieden. **voor Zl in veengebieden
N.B. deze tabel is gebaseerd op Cl- tolerantie. Voor trofie zijn de soorten van deze typen minder gevoelig.
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
23
Biotische en abiotische beschrijving
Beheer en inrichting
De invloed van de zee is in deze gebieden minder
Bij brakke polderwateren zijn beheer en inrichting ver-
direct en het water is hierdoor minder zout dan bij
gelijkbaar met die van zilte polderwateren (Zz). Ook
het type zilte polderwateren. In de referentiewaarden-
hier is van belang het zoutgehalte zoveel mogelijk in
tabel (bijlage 5) zijn de abiotische kenmerken weer-
stand te houden. De brakke kwel dient zo goed
gegeven. De zoutreferentiewaarden voor het hoogste
mogelijk tot haar recht te komen, terwijl de inlaat van
ambitieniveau zijn lager dan die voor het laagste
(zoeter) gebiedsvreemd water moet worden vermeden.
ambitieniveau van zilte polderwateren. Het zoutgehalte
Een fluctuerend waterpeil biedt hiertoe mogelijk-
is echter nog dermate hoog dat dit bepalend is voor
heden. Omdat ook bij dit type de oevervegetatie veel
de samenstelling van de levensgemeenschap. De
kenmerkende soorten bevat, heeft de inrichting van
eveneens vaak hoge voedselrijkdom van deze wate-
natuurvriendelijke, glooiende, plas-dras-oevers de
ren is dit niet, hetgeen blijkt uit het feit dat er geen
voorkeur. Uiteraard moeten deze oevers zoveel
verschil is tussen de trofiewaarden van de ambitie-
mogelijk spuitvrij gehouden worden. Maaien en
niveaus. Binnen de polders is het zoutgehalte niet
afvoeren dient over het algemeen éénmaal per jaar
overal hetzelfde. In de IJpolders loopt het zoutgehalte
uitgevoerd te worden in september of oktober.
in de richting van het Noordzeekanaal langzaam op. In Polder Waal en Burg op Texel is het westelijk deel
3.1.3 Licht brakke polderwateren (Zl)
zoeter door de invloed van zoet afstromend duin-
Sfeerbeeld
water. De waterlopen met brak water kunnen zowel diep
‘Varend wagen we ons in het kletsnatte landschap met een
als ondiep zijn, en variëren van smalle sloten tot
wirwar van sloten. Langs de oevers wuift een kleurige riet-
brede vaarten, oude kreken zoals de Roggesloot op
kraag. Heemst en moerasmelkdistel begeleiden hier de
Texel en geïsoleerde wateren recent aangelegd in bij-
groene pollen echt lepelblad. Een dodaars schiet verschrikt
voorbeeld de Houtrakpolder langs het Noordzee-
van zijn op draadwier gebouwde nest. De bodem van de
kanaal. De bodemsamenstelling loopt uiteen van zeer
boot schuurt over een stekelige bos groot nimfkruid. Vanuit
zandig tot zware klei.
de kant dringen de planten zich voorzichtig op. Markant
De levensgemeenschap van brakke polderwateren is
gaan de statige ruwe biezen voorop in de strijd, met kleine
soortenarm maar karakteristiek. Net zoals bij zilte
watereppen in hun kielzog. Zo groeien oevers naar elkaar.
polderwateren is het water te zout voor de algemene
En verwordt onze roeispaan tot vaarboom. Mysterieus is
zoetwaterplanten en -dieren. De echte zoutspecia-
het geluid waarmee een roerdomp zich meldt, onzichtbaar
listen zoals zeekraal en spiraalruppia die kenmer-
tussen het riet.’
kend zijn voor zilte polderwateren kunnen zich bij deze lagere zoutconcentraties van brak polderwater echter niet meer handhaven. De oevervegetatie bestaat voornamelijk uit lagere kruiden en grassen waaronder echt lepelblad, zulte en melkkruid. In het water groeien weinig plantensoorten, zoals enkele aan brak water gebonden kranswieren en zilte waterranonkel. Tabel 3.1 geeft een overzicht van de kenmerkende plantensoorten voor brakke polderwateren. De macrofauna wordt gedomineerd door kreeftachtigen, terwijl van de platwormen, kokerjuffers, watermijten, libellen en haften weinig soorten worden aangetroffen.
24
■
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
Ligging in het landschap
polderwateren komt voor op klei en veen. Op klei-
Licht brakke polderwateren komen voor waar (licht)
gronden zoals op Texel, in de Kop van Noord-
brak water opwelt uit de ondergrond, of waar licht
Holland en West-Friesland lijkt de vegetatie op die
brak water wordt ingelaten uit het Noordzeekanaal.
van brakke polderwateren: zulte, zilte schijnspurrie,
De polders waar (licht) brak water opwelt liggen
melkkruid en echt lepelblad komen hier voor. In het
doorgaans verder van zee dan de polders met zilt of
licht brakke water op veen worden echter ook nog
brak water. Ook hier treedt op sommige plaatsen ver-
een aantal extra plantensoorten aangetroffen.
menging op met zoet water uit bijvoorbeeld aanlig-
Waterplanten zoals ruwe bies en het zeldzame groot
gende duingebieden. Dit zorgt voor lagere zoutge-
nimfkruid komen vooral in het veengebied voor. Met
haltes. Een voorbeeld hiervan is het licht brakke polder-
name ruwe bies staat aan de basis van de ‘brakwater-
water in de Vereenigde Harger- en Pettemerpolder.
verlanding’: het langzaam dichtgroeien van sloten en
Verder in het binnenland is het licht brakke water-
plassen in brak water. In de diverse successie-stadia
type beperkt tot laag gelegen droogmakerijen als de
waaruit de verlanding bestaat, kunnen zeer bijzon-
Wijde Wormer, de Schaalsmeerpolder en de
dere plantensoorten zich vestigen. Brakke verlan-
Horstermeerpolder en tot plaatsen waar licht brak
dingsvegetaties zijn zeer waardevol, ook internatio-
water wordt ingelaten. Dit zien we bijvoorbeeld in
naal gezien. Het brakke veengebied (met name
Polder Westzaan waar het inlaatwater door de
Polder Westzaan) is een van de weinige plekken
invloed van het voormalige IJ van oorsprong licht
waar deze vegetatie nu nog wordt aangetroffen. De
brak is. Andere gebieden waar licht brakke polder-
kenmerkende plantensoorten van watertype Zl wor-
wateren worden aangetroffen, zijn o.a. Polder
den weergegeven in tabel 3.1.
Eijerland op Texel en Polder Huisduinen bij Den
Voor de macrofauna bestaat er geen duidelijk onder-
Helder.
scheid tussen de veen- en kleigebieden. In vergelijking met het zilte polderwater zijn de typisch zilte
Biotische en abiotische beschrijving
soorten verdwenen. Er komen relatief meer insecten
In de reeks van zilte en brakke watertypen heeft het
(kevers, wantsen, muggelarven, watermijten, koker-
watertype licht brakke polderwateren het laagste zout-
juffers, libellen) en allerlei soorten slakken voor.
gehalte (bijlage 5, referentiewaardentabel). Planten en dieren met een grote tolerantie voor zout, maar
Beheer en inrichting
die niet per definitie afhankelijk zijn van zoute
Belangrijk bij het beheer van dit watertype is het
omstandigheden, gedijen ook in dit watertype. De
voorkomen en/of tegengaan van eutrofiëring. De
soortenrijkdom van licht brakke polderwateren is
geëutrofieerde wateren zijn vaak erg troebel en heb-
daarom aanmerkelijk groter dan bij zilte en brakke
ben veel voedselrijk slib op de bodem liggen. Dit slib
polderwateren. Er komen met name meer waterplan-
of bagger maakt op meerdere manieren de vestiging
ten voor. De kenmerkende soorten van het licht
van waterplanten lastig, zo niet onmogelijk. De grote
brakke water zijn gevoeliger voor hoge concentraties
hoeveelheden voedingsstoffen in de bagger kunnen
voedingsstoffen. Bij hoge voedselrijkdom zullen ze
een overmatig voedselrijke waterkwaliteit veroorzaken
verdwijnen ten gunste van meer algemene soorten.
die ongunstig is voor de groei van waterplanten. Ook
Naast het zoutgehalte speelt de voedselrijkdom van
kan de bagger door opwerveling zeer troebel water
dit water dus een belangrijke rol in de soorten-
veroorzaken, waardoor gebrek aan licht de oorzaak
samenstelling. De norm voor het gehalte nitraat
is dat waterplanten niet in staat zijn te kiemen. Dikke
(NO3-N) ligt daarom lager dan bij zilte en brakke
lagen bagger kunen een dermate losse en instabiele
polderwateren.
ondergrond vormen dat waterplanten er überhaupt niet in kunnen kiemen of wortelen. Het baggeren en
Ook de bodemsamenstelling is van invloed op de
afdammen van deze wateren kan zorgen voor helder
soortensamenstelling. Het watertype licht brakke
water waarin nieuwe mogelijkheden voor de water-
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
25
vegetatie (waaronder ook kranswieren) ontstaan. Wel
Veel van de (oever)planten van licht brakke polder-
dient men bij deze systemen beducht te zijn voor de
wateren worden nog aangetroffen in greppels, die
mogelijkheid dat uit de bodem nalevering van nutri-
’s zomers droogvallen. Dit valt met name op in
ënten kan plaatsvinden na het baggeren. Het water
gebieden die al vrij sterk verzoet zijn. Ondanks de
kan hierdoor nog steeds voedselrijk en troebel (over-
lagere zoutgehaltes kunnen de zouttolerante soorten
matige algengroei) blijven na het baggeren. Echt
hier nog lang de concurrentiestrijd winnen van alge-
lepelblad is er bij gebaat als de schone, pyriet arme
menere soorten, omdat ze beter tegen droogvallen
bagger (klasse I-II), in beperkte mate, op de oever
kunnen.
wordt gebracht; op deze plaatsen gedijt de plant goed. Natuurlijk is het zoutgehalte essentieel voor licht
3.1.4 Verzoetende polderwateren (Zv)
brakke polderwateren. Bij de waterbeheersing moet ernaar gestreefd worden het licht brakke karakter
Sfeerbeeld
zoveel mogelijk te behouden. Doordat het zout-
‘Het water snijdt op veel plaatsen door de groene gras-
gehalte vergeleken bij zilte en brakke polderwateren vrij
vlakte heen. Het verleent het weidse landschap een recht-
laag is, is het watertype gevoeliger voor verzoeting. Veel
lijnig karakter. Langs de sloot bloeien volop pinkster-, koe-
van de droogmakerijen met licht brak water (zoals
koeks- en dotterbloemen. Een tureluur pikt in de vochtige
die in Waterland en de Zaanstreek) worden omringd
oever naar sporen van leven. Even verdwijnt hij achter de
door hoger gelegen polders met zoet water. In de
stronken moerasandijvie die uit het water oprijzen. Een
droogmakerijen welt zodoende aan de randen zoet
groene kikker schrikt daarbij op, en duikt weg in een woud
water op, wat voor te zoete omstandigheden in de
van aarverderkruid.’
gehele polder zorgt. Hier kan gekozen worden om zoet en brak water van elkaar te scheiden. Dit kan door de zoete randzone hydrologisch te isoleren van de kern van het gebied, waar de brakke kwel overheerst. Het brakke water in het centrale deel wordt zodoende niet vermengd met het zoete lokale kwelwater, hetgeen voldoende hoge zoutgehaltes oplevert voor een goed ontwikkelde brakwatervegetatie. En dergelijke ingreep is met succes toegepast in de Schaalsmeerpolder. Een andere manier om een licht brakke waterkwaliteit te waarborgen is het inlaten van (licht) brak water. Voor polder Westzaan is geko-
26
■
Ligging in het landschap
zen om licht brak water in te laten vanuit het
Het watertype verzoetende polderwateren is in een groot
Noordzeekanaal.
deel van Noord-Holland te vinden: de veenweide-
Een ongewenste bron van zoet water bij licht brakke
gebieden van Waterland, de Zaanstreek en de
polderwateren is de inlaat van gebiedsvreemd water.
Zeevang en het zeekleigebied West-Friesland.
Deze inlaat kan verminderd worden door water meer
De gebieden in Waterland, de Zaanstreek en de
vast te houden, bijvoorbeeld door een flexibel peil-
Zeevang, waar dit zoete watertype voorkomt, liggen
beheer. Een al te drastische berging van neerslag kan
alle ongeveer op dezelfde hoogte, zo'n één tot ander-
echter weer voor te zoete omstandigheden zorgen.
halve meter onder NAP. Belangrijke natuurgebieden
Het kan dus nodig zijn wel afvoer te hebben voor al
die tot dit type behoren zijn het Wormer- en
te grote neerslagpieken. De inrichting van natuur-
Jisperveld, Ilperveld en het Oostzanerveld. Tot de
vriendelijke oevers kan belangrijk bijdragen aan de
Middeleeuwen was het één groot veengebied, met
waterconservering en komt de soortenrijkdom van
grotere en kleinere meren. In de tiende eeuw is men
de systemen ten goede.
begonnen het veen te ontginnen, zodat de bodem
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
begon te dalen. Daarnaast steeg de zeespiegel sterk,
lijk tot goed ontwikkelde levensgemeenschappen van
zodat het gebied regelmatig werd overstroomd door
brakwater aangetroffen. Door gebrek aan concurren-
de Zuiderzee. Het water in Waterland, de Zaanstreek
tie kunnen deze soorten het hier nog lang volhouden
en de Zeevang was hierdoor brak (5.000-6.000 mg Cl-/l
ondanks dat het oppervlaktewater soms al behoor-
en na overstromingen tot 10.000 mg Cl-/l). Ook na de
lijk zoet is. Mede vanwege de hoge belastingen met
omdijkingen, waardoor overstroming minder vaak
nutriënten, chloride, sulfaat en hydrocarbonaat uit
voorkwam, bleef het water nog lang brak. Dijk-
het brakke verleden zijn de levensgemeenschappen
doorbraken zorgden nog regelmatig voor over-
vrij arm aan soorten. De genivelleerde levensge-
stromingen, en bovendien stond de boezem in con-
meenschappen zullen pas weer aan waarde winnen
tact met de zoute Zuiderzee. In de loop van de tijd
bij een voldoende zoet en voedselarm milieu (chlo-
zijn steeds meer meren drooggemalen en ontstonden
ride < 150 mg/l, sulfaat < 120 mg/l, nitraat < 0,15 mg
de diepe droogmakerijen, zoals de Purmer, de
N/l en fosfaat < 0,15 mg P/l) (bijlage 5, referentie-
Beemster, de Wijde Wormer en de Noordmeer.
waardentabel). Bij voldoende lage nutriëntgehalten
Hierdoor werd de hydrologie van het gebied totaal
zien we veranderingen in de vegetatie. De voorhoede
veranderd. Veel water verdwijnt nu uit de hoger gele-
wordt gevormd door kikkerbeet en watertorkruid.
gen veenpolders naar de droogmakerijen. Zoet
Wordt het nog zoeter, dan volgen waterscheerling,
regenwater en aangevoerd rivierwater uit het
witte waterlelie en gele plomp. Het zeldzame groot
IJsselmeer voeren nu de boventoon. Zoet water heeft
nimfkruid kan zich, in veengebieden, nog lang in
dan ook de toekomst in Waterland, de Zaanstreek en
zoet, helder water handhaven (bij een chloridegehalte
de Zeevang. Deze gebieden bevinden zich in de over-
rond de 100 mg/l kan groot nimfkruid nog groeien
gangsfase van brak naar zoet.
en zelfs bij 30 mg/l kan deze soort nog steeds voor-
In West-Friesland is het water al langer zoet, de
komen. Groot nimfkruid is een kenmerkende plant
invloed van de zee is langer geleden verminderd.
voor dit verzoetende watertype (tabel 3.2).
West-Friesland was vroeger een getijdengebied maar
Het nutriëntengehalte van verzoetend polderwater is
werd al vroeg ingedijkt. De bodem, die met name uit
laag ten opzichte van de brakkere polderwateren.
klei bestaat, is bijna overal slecht doorlatend, zodat
Het ammonium-gehalte is van nature vrij hoog in
veel zoet regenwater aan de oppervlakte blijft. En
Waterland, de Zeevang en West-Friesland, maar de
hoewel het gebied een stuk lager ligt dan het water-
concentraties aan nitraat en fosfaat moeten lager zijn
peil van het IJsselmeer, is hier door de slecht door-
dan in de algemene polderwateren. Op sommige plaatsen
latende bodem ook weinig kwel te vinden. Kortom:
is het voedingsstofgehalte dermate laag, dat soorten
het water staat bijna overal nagenoeg stil. Slechts op
als groot blaasjeskruid en glanzig fonteinkruid een
plaatsen waar oude zandige kreekruggen liggen kan
kans krijgen. Groot blaasjeskruid kan kleine water-
water infiltreren, waardoor plaatselijk (in de omge-
diertjes vangen en is aangepast aan het leven in
ving van Hoorn) zoete kwelmilieus bestaan.
voedselarme omstandigheden. In zoet water is de
Belangrijke gebieden waar dit type voorkomt, zijn
soortenrijkdom van waterdieren (slakken, insecten,
De Groote Vliet bij Medemblik, De Weelen bij
bloedzuigers, wormen e.d.) veel groter met veel meer
Grootebroek en enkele gebieden rondom Hoorn.
kenmerkende soorten dan in zilte en brakke wateren.
Biotische en abiotische beschrijving
Beheer en inrichting
Ondanks dat dit watertype deel uitmaakt van de
Bij dit watertype staat verzoeting centraal. De (geïso-
groep van zilte en brakke wateren, is het streefbeeld
leerde) stukken waar nog goed ontwikkelde restanten
van dit watertype voornamelijk zoet. Het water-
van brakwatergemeenschappen worden aangetroffen
systeem maakt een proces van verzoeting door, maar
moeten hierbij echter zoveel mogelijk worden ont-
op veel plaatsen is het water brak noch zoet. Op
zien. Hierdoor is de biodiversiteit in het gebied veel
plaatsen die geïsoleerd liggen worden nog vaak rede-
groter. Vooral in de genivelleerde levensgemeen-
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
27
schappen kan middels het waterbeheer worden
sulfaat- en hydrocarbonaatrijke water kan in deze
gewerkt aan verzoeting. Hierbij dient in de natuur-
verzoetende systemen een sterk eutrofiërende en ver-
gebieden zoveel mogelijk regenwater te worden vast-
troebelende werking hebben. Door bijvoorbeeld in de
gehouden. De inlaat van gebiedsvreemd water direct
natuurgebieden peilfluctuaties toe te staan kan de
uit het IJsselmeer, het Markermeer of uit de boezem
afhankelijkheid van deze inlaat worden verminderd.
moet zoveel mogelijk worden voorkomen. Het harde,
Hiervoor zijn twee mogelijkheden.
Tabel 3.2
■
Kenmerkende plantensoorten van het watertype Verzoetende polderwateren (Zv) en
de toedeling van soorten aan ambitieniveaus (h=hoog; m=midden; l=laag) Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Acorus calamus
kalmoes
l
Apium nodiflorum*
groot moerasscherm
l
Chara vulgaris
gewoon kransblad
h
Cicuta virosa
waterscheerling
h
Equisetum fluviatile
holpijp
m
Hippuris vulgaris*
lidsteng
h
Hydrocharis morsus-ranae
kikkerbeet
l
Lemna trisulca**
puntkroos
h
Myriophyllum spicatum
aarvederkruid
m
Najas marina
groot nimfkruid
h
Nitella flexilis
buigzaam glanswier
h
Nitella translucens**
doorschijnend glanswier
h
Nuphar lutea
gele plomp
h
Nymphaea alba
witte waterlelie
h
Nymphoides peltata*
watergentiaan
l
Oenanthe aquatica
watertorkruid
m
Peucedanum palustre
melkeppe
h
Potamogeton lucens
glanzig fonteinkruid
h
Ranunculus circinatus**
stijve waterranonkel
l
Riccia fluitans**
watervorkje
m
Rumex maritimus
goudzuring
m
Scirpus lacustris subsp. lacustris
mattenbies
h
Senecio congestus
moerasandijvie
l
Sium latifolium
grote watereppe
l
Sparganium erectum
grote egelskop
Spirodela polyrhiza
veelwortelig kroos
l
Stratiotes aloides**
krabbenscheer
h
Utricularia vulgaris*
groot blaasjeskruid
h
Veronica beccabunga
beekpunge
m
Veronica catenata
rode waterereprijs
Wolffia arrhiza*
wortelloos kroos
N.B.
* voor Zv in kleigebieden. ** voor Zv in veengebieden
28
■
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
Zv
m
l m
Ten eerste kunnen korte peilfluctuaties worden toe-
bloem, kalmoes en kikkerbeet. Zoet water voert dan
gestaan om zomerse buien op te vangen. Ten tweede
ook de boventoon in Noord-Holland. De grote groep
kunnen hoge winterpeilen en lage zomerpeilen wor-
van zoete wateren kent elf verschillende watertypen.
den ingesteld. In de winter is het in zo'n geval toege-
Ook binnen de zoete wateren is het zoutgehalte een
staan dat gedurende een natte periode het waterpeil
belangrijke factor die zorgt voor de verschillen in
met bijvoorbeeld tien centimeter stijgt. Hierdoor
watertypen. Maar daarnaast is het gehalte van opge-
wordt minder regenwater uitgemalen en hoeft er
loste stoffen, met name kalk, ijzer en voedingsstoffen
minder water uit IJsselmeer of Markermeer te wor-
van belang.
den ingelaten. Een andere mogelijkheid is het verhogen van de waterstand in de diepe droogmakerijen,
Het merendeel van de sloten en plassen in de Noord-
eventueel gecombineerd met natuurontwikkeling.
Hollandse polders behoort tot het watertype algemeen
Hierdoor zal minder water in de omliggende gebie-
polderwater (Pa). Het water is hier vrij rijk aan voe-
den (met watertype Zv) infiltreren en dus minder
dingsstoffen en kent wat macro-ionen betreft geen
water ingelaten hoeven worden.
specifieke samenstelling; over het algemeen is het water niet uitgesproken zoet. Maar op een aantal
Specifiek voor het veengebied (Waterland, Zaanstreek,
plaatsen in Noord-Holland komt water voor met een
Zeevang) geldt dat dichtslibbing van de watergang
aanmerkelijk zoetere samenstelling. Dit water treft
met bagger een grote bedreiging vormt voor de
men vooral aan op en rond de hoger gelegen gebieden
onderwatervegetatie. Door het geringe doorzicht
van Noord-Holland, zoals de duinen, het Gooi en de
stagneert de groei van waterplanten. Een maatregelen-
stuwwallen van Wieringen en Texel. Neerslag, die in
pakket van baggeren, afdammen van watergangen
deze gebieden valt, infiltreert en vormt zodoende een
en visstandsbeheer (om opwerveling van slib tegen
zoetwaterbel, een grote zoetwatervoorraad, die drijft
te gaan), kan de vertroebeling verhelpen. Ook helpt
op het zwaardere zoute grondwater.
het als er een zekere variatie in waterdiepte wordt
Het watertype polderwateren onder invloed van zoete
aangehouden, zodat enerzijds er voldoende licht op
kwel komt in al deze gebieden voor. Onder de zoete
de waterbodem valt om kieming van waterplanten
kwelwateren is dit het minst zoete type. In de
mogelijk te maken en anderzijds vissen zich ’s winters
Vechtstreek komt het type polderwateren onder invloed
kunnen terugtrekken in de diepere delen. Een kant-
van zoete kwel voor langs de IJsselmeerkust. Direct aan
tekening hierbij is dat in deze systemen met zowel
de voet van het Gooi treft men zeer zoete, voedsel-
een historische als actuele hoge sulfaatbelasting het
arme wateren aan. Deze wateren behoren tot het type
gevaar bestaat op zogenaamde interne eutrofiëring.
zoete, mesotrofe kwelsloten. Meer naar het westen in de
Sulfaat kan hierbij de oorzaak zijn voor het losmaken
Vechtstreek treft men grotere wateren aan zoals pet-
van nutriënten die door de jaren heen zijn opgeslagen
gaten en veenplassen. De waterkwaliteit aan de oost-
in het systeem. Het uitvoeren van proefprojecten
zijde van deze grotere wateren wordt nog hoofd-
wordt aanbevolen.
zakelijk bepaald door kwel uit het Gooi. Deze zoete, grotere polderwateren in de Vechtstreek gaan verder naar het westen geleidelijk over in de minder zoete, grotere
3.2 Zoete polderwateren
polderwateren in de Vechtstreek. Nog verder westwaarts staat het oppervlaktewater onder sterke invloed van
De zoete polderwateren zijn in Noord-Holland wijd
(voedselrijke) kwel uit de Vecht.
verbreid. Sinds de afsluiting van de Zuiderzee en de aanvoer van rivierwater via het Marker- en IJsselmeer is het Noord-Hollandse water onmiskenbaar zoeter geworden. Deze verzoeting is herkenbaar aan de sterke toename van plantensoorten als zwane-
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
29
3.2.1 Algemene polderwateren (Pa)
drongen uit de percelen komen nog wel voor in sloten
Sfeerbeeld
wateren zijn dat geen soorten die afhankelijk zijn van
en slootkanten. Voor het watertype algemene polder‘Een rietkraag vol van rietsigaren kleurt paars op van de
een bijzondere samenstelling van het water, maar
harige wilgenroosjes. Een blauwe reiger staat verborgen
soorten die wel tegen een stootje kunnen. Toch vormen
tussen het riet en staart roerloos in het rimpelend water-
bijvoorbeeld zwanenbloem, groene kikker, kleine
vlak. Tussen de waterplanten krioelt het van de vissen,
watersalamander en tal van vissoorten een levendig
bloedzuigers, waterkevers en allerlei insektenlarven. Even
en plezierig decor voor een groot deel van het Noord-
verderop schoolt een groep groene kikkers samen op het
Hollandse platteland. De kenmerkende plantensoorten
watervlak. Ze vallen nauwelijks op tussen de bescheiden
voor dit watertype staan in tabel 3.3.
plukjes kroos. Plotseling schiet de reiger als een katapult naar voren. De kikkers zoeken hun heil in het dichte struik-
Het type Algemene polderwateren kent veel verschij-
gewas van hoornblad. De reiger heeft beet: een vis glanst
ningsvormen: van lijnvormige elementen als sloten
in zijn snavel.’
in polders en droogmakerijen, tot kleine plasjes. De wateren kunnen zowel gevoed worden door kwelwater als inlaatwater. In beide gevallen leidt dit niet tot een specifieke samenstelling van macro-ionen. Het water is niet uitzonderlijk zoet, zout en/of kalkrijk. Zo varieert het chloride-gehalte grofweg tussen de 150 en de 600 mg/l. Gezien de brede ranges voor de macro-ionen zijn voor dit watertype geen referentiewaarden geformuleerd. Het watertype is voor zoet water relatief voedselrijk. Hierdoor is er een ondergedoken watervegetatie met soorten als doorgroeid en tenger fonteinkruid en
Ligging in het landschap
gedoornd hoornblad aanwezig. Er is voldoende
Algemene polderwateren komen op veel plaatsen in het
zuurstof in het water voor stekelbaarzen, kikkers en
Noord-Hollandse landschap voor. In de droogmake-
salamanders. De slootkanten kennen veel algemene
rijen zoals de Purmer, de Beemster en de Haarlem-
soorten als grote lisdodde en zwanebloem.
mermeer worden de sloten beïnvloed door kwel-
Dichtgroeien van de sloot met kroos dient ten alle
water, dat schommelt tussen licht brak en zoet.
tijde te worden voorkomen. Dit treedt op bij een te
In andere polders behorend bij dit type (bijvoorbeeld
grote voedselrijkdom. Ondergedoken waterplanten
Eilandspolder) zijgt zoveel water weg, dat het opper-
en waterdieren kunnen bij een gesloten kroosdek
vlaktewater geheel wordt bepaald door ingelaten
door gebrek aan licht en zuurstof niet leven.
water vanuit de boezem. Daarnaast komt algemeen
Uitgaande van een goed ontwikkelde watervegetatie
polderwater ook voor in wateren, die in open verbin-
in een sloot met helder water zijn aan de hand van
ding staan met de boezem, zoals in Polder het
milieu-indicatiewaarden van waterplanten referen-
Koegras en de Zijpe- en Hazepolder.
tiewaarden bepaald (maximaal: fosfaat-P 0,35 mg/l, nitraat-N 0,20 mg/l). Aangezien de samenstelling
Biotische en abiotische beschrijving
30
■
van het water verder geen bijzonderheden vertoont
In Noord-Holland staan we er al bijna niet meer bij
is hier afgezien van opdeling in ambitieniveaus (bij-
stil. Sloten zijn voor ons een normaal verschijnsel.
lage 5, referentiewaardentabel). De referentiewaarden
Toch spelen juist deze sloten een zeer belangrijke rol
voor de trofieparameters dienen gezien te worden als
in de natuur van het landelijk gebied. Veel planten en
basiskwaliteit. Nagegaan moet worden of de huidige
dieren die door het intensieve landgebruik zijn ver-
referentiewaarden voor trofie een goed functionerend
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
Tabel 3.3
■
Kenmerkende plantensoorten van het watertype Algemene polderwateren (Pa)
Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Berula erecta
kleine watereppe
Butomus umbellatus
zwanebloem
Carex riparia
oeverzegge
Ceratophyllum demersum
grof hoornblad
Chara vulgaris
gewoon kransblad
Eleocharis palustris palustris
gewone waterbies
Elodea nutallii
smalle waterpest
Galium palustre
moeraswalstro
Glyceria fluitans
mannagras
Lemna minor
klein kroos
Lemna trisulca
puntkroos
Myosotis laxa subsp. cesp.
zompvergeet-mij-nietje
Myriophyllum spicatum
aarvederkruid
Phragmites australis
riet
Potamogeton pectinatus
schedefonteinkruid
Potamogeton pusillus
tenger fonteinkruid
Ranunculus circinatus
stijve waterranonkel
Rorippa amphibia
gele waterkers
Rorippa microphylla
slanke waterkers
Rumex hydrolaphatum
waterzuring
Scirpus maritima
heen
Spirodela polyrhiza
veelwortelig kroos
Triglochin palustris
moeraszoutgras
Typha latifolia
grote lisdodde
Zannichellia palustris
zannichellia
watersysteem, waarvan ook vissen en amfibieën deel
Bij het op diepte brengen van de watergang is het aan
uitmaken, garanderen.
te bevelen een zekere variatie in waterdiepte aan te brengen. Hierdoor valt op de ondiepere plaatsen vol-
Beheer en inrichting
doende licht op de bodem om ontkieming van de
Voor dit watertype gelden geen specifieke beheer- en
waterplanten te stimuleren. Op de diepere plaatsen
inrichtingsmaatregelen. Van groot belang is het
kunnen vissen zich in geval van vorst terugtrekken.
directe bemesting en afstroming van meststoffen
Veel van de watertypen die gevoed worden door
zoveel mogelijk te beperken. Ook de aanvoer van
kwel worden bedreigd door een te grote aanvoer van
voedselrijk inlaatwater dient zo veel mogelijk beperkt
inlaatwater uit de boezem. Maatregelen die dan over-
te worden. Bij situaties met een gesloten kroosdek
wogen kunnen worden zijn met behulp van peilfluc-
kunnen ook meer effectgerichte maatregelen geno-
tuatie verminderen van het inlaatwater en het aan-
men worden, als kroosverwijdering in voorjaar en
passen van de route van het inlaatwater door de polder.
zomer, in combinatie met baggeren (in het vroege
In het eerste geval wordt er in tijden van een neer-
voorjaar) en schonen van de sloot (in oktober) (zie
slagoverschot water vastgehouden door een iets
ook: Hesen (red), 1998).
hoger polderpeil te accepteren. In tijden van een
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
31
neerslagtekort wordt een iets lager peil geaccepteerd,
In de literatuurlijst zijn hiervoor een aantal voor-
voordat er water wordt ingelaten. Gedacht kan worden
beelden gegeven (CUR, 1994; Provincie Noord-
aan fluctuatietrajecten van zo’n 10-30 cm, afhankelijk
Holland, 1993a; Stichting LONL, 1990).
van landgebruik in het gebied. Op deze wijze hoeft veel minder water ingelaten te worden. Wanneer ook
3.2.2 Polderwateren onder invloed van
de route, die het inlaatwater door de polder moet
zoete kwel (Pk)
afleggen, wordt verlengd kan aanzienlijke winst behaald worden. Belangrijk daarbij is dat inlaatwa-
Sfeerbeeld op Wieringen
ter zich niet onmiddellijk door de hele polder kan
‘Ribbels in het zand; het overtollige water stroomt heuve-
verspreiden, maar met name de (minder kwetsbare)
lafwaarts. Holpijp biedt met zijn stijve stengels weerstand
gebieden nabij het inlaatpunt beïnvloedt. Een flink
tegen het kabbelende stroompje. Even verder komt de sjaan
deel van de polder kan dan op peil gehouden worden
uit in een bredere sloot. Hier duikt moerasscherm onder,
met gebiedseigen water.
drijft fonteinkruid op het watervlak en staat moerasweeg-
De slootkanten vormen in veel gevallen een toe-
bree er stijfjes bij. Schrijvertjes kris-krassen onvermoeibaar
vluchtsoord voor soorten die zich niet meer in de
tussen de drijfbladeren heen en weer. Ze stuiven uiteen als
graslanden kunnen handhaven. Deze oevers bieden
een waterspitsmuis het water inglijdt op zoek naar iets van
de vochtige, niet al te voedselrijke omstandigheden,
zijn gading. Alleen in dit heldere water heeft hij voldoende
die veel plantensoorten nodig hebben. Het is daarom
zicht om zijn prooi te vangen.’
van belang oevers te ontzien bij bemesten en bewerken van de grond. De optimale omstandigheden voor een bloemrijke oever worden bereikt bij een maaibeheer, waarbij het maaisel wordt afgevoerd en bagger niet op de oever maar verderop over het land wordt gedeponeerd. Het maaien kan het best één keer per jaar plaatsvinden in de nazomer als de meeste bloemen al zijn uitgebloeid. Ook extensieve begrazing leidt tot goede resultaten. Het schonen van de sloot kan vaak minder frequent plaatsvinden dan wat nu gebruikelijk is. Vaak is éénmaal per jaar schonen in nazomer of
32
■
Ligging in het landschap
herfst voldoende.
Het watertype polderwater onder invloed van zoete kwel
Het vergroten van de waardevolle overgangszone
wordt gekenmerkt door een grote diversiteit aan
tussen water en land biedt meer kansen op een goed
kwelsystemen, die hun zoete karakter gemeen hebben.
ontwikkelde en diverse levensgemeenschap. Van
Veelal gaat het om relatief kleinschalige systemen,
belang is een zo groot mogelijke contactzone van
waar de plaats van infiltratie dicht bij de plek uit-
water en oever. Een hellingshoek met een helling van
treding ligt. Het duidelijkst komt dit naar voren
1:4 of liefst nog flauwer is een manier om dit te reali-
tussen Petten en Den Helder. De duinenrij is hier zeer
seren. Soms wordt echter ook gekozen voor een zoge-
smal. Het water is hierdoor niet zo zoet als bij water-
naamd terras-talud, waarbij een deel van de oude
type kalkarme duinrellen of binnenduinrandwateren. Dit
oever wordt afgegraven tot net onder het waterpeil.
geldt ook voor de wateren achter de duinen van
De hele afgegraven oever vormt zo een moerassige
Texel. Bovendien is er in de Texelse binnenduinrand
zone van gelijke (on)diepte. Voor meer gedetailleerde
sprake van een steile gradiënt naar brak water. Het
informatie over natuurvriendelijke oevers wordt ver-
geschetste sfeerbeeld op Wieringen is een ander voor-
wezen naar de diverse handboeken en handleidingen
beeld van een kleinschalig kwel-infiltratie systeem.
die in de loop der jaren hierover zijn verschenen.
Wieringen is evenals de Hoge Berg op Texel een kei-
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
Tabel 3.4
■
Kenmerkende plantensoorten van het watertype Polderwateren onder invloed van
zoete kwel (Pk) en de toedeling van soorten aan ambitieniveaus (h=hoog; m=midden; l=laag Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Pk
Alisma lanceolatum
smalle waterweegbree
m
Apium inundatum
ondergedoken moerasscherm
h
Callitriche hamulata
haaksterrekroos
h
Callitriche platycarpa
gewoon sterrekroos
h
Caltha palustris ssp. palustris
gewone dotterbloem
h
Echinodorus ranunculoides
stijve moerasweegbree
h
Elodea canadensis
brede waterpest
h
Elodea nuttallii
smalle waterpest
m
Equisetum fluviatile
holpijp
h
Groenlandia densa
paarbladig fonteinkruid
h
Hydrocharis morsus-ranae
kikkerbeet
m
Juncus bulbosus
knolrus
m
Myriophyllum alterniflorum
teer vederkruid
h
Myriophyllum spicatum
aarvederkruid
m
Potamogeton gramineus
ongelijkbladig fonteinkruid
h
Potamogeton mucronatus
puntig fonteinkruid
h
Potamogeton natans
drijvend fonteinkruid
h
Potamogeton perfoliatus
doorgroeid fonteinkruid
m
Potamogeton polygonifolius
duizendknoopfonteinkruid
h
Potamogeton pusillus
tenger fonteinkruid
h
Potamogeton trichoides
haarfonteinkruid
h
Ranunculus aquatilis
fijne waterranonkel
m
Ranunculus circinatus
stijve waterranonkel
m
Rorippa nasturtium-aquaticum
witte waterkers
Sagittaria sagittifolia
pijlkruid
m
Scirpus fluitans
vlottende bies
h
Sparganium emersum
kleine egelskop
h
Veronica anagallis-aquatica
blauwe waterereprijs
h
l
N.B. Het laagste ambitieniveau wordt gevormd door Pa
leemheuvel. De neerslag die op deze heuvels valt,
Biotische en abiotische beschrijving
infiltreert in het dekzand en stroomt ondiep af over
De wateren waarin dit type voorkomt hebben vanuit
een ondoorlatende keileemlaag. Dit water treedt aan
de historie verschillende benamingen. Langs de
de voet van de heuvels uit. Dit kwel-infiltratie
binnenduinrand worden de vrij afstromende water-
systeem is dus niet alleen kleinschalig door de
lopen duinrellen genoemd. Op Wieringen en Texel
omvang van de heuvel, maar eveneens door de
zijn ondiepe greppels gegraven om het overtollige
ondiepte van het systeem door de keileemlaag. Langs
water af te voeren, die respectievelijk sjanen of sjenen
de IJkust tussen Amsterdam en Huizen is sprake van
heten. Daarnaast komen op Wieringen walsloten
lokale kwel vanuit het IJmeer.
voor. Deze sloten omringen de heuveltoppen en
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
33
scheiden deze af van lager gelegen kogen en polders.
risch beheer. Deze voor Noord-Holland wat uitzon-
Deze lager gelegen delen werden zodoende gevrij-
derlijke situatie zet het relatief voedselarme karakter
waard van wateroverlast.
van de kwelmilieus onder druk. Voedingsstoffen
Essentieel voor dit watertype is het verschijnsel kwel.
spoelen met het afstromende grondwater mee naar
Het komt wat betreft dit aspect overeen met de typen
de kwelmilieus. Om waardevolle vegetaties in deze
binnenduinrandwateren en kalkarme duinrellen en een
kwetsbare kwelgebieden in stand te houden zullen
aantal typen in de Vechtstreek. Het verschilt hiervan
maatregelen nodig zijn.
in macro-ionensamenstelling. Zo is het zoutgehalte
Een andere bron van vervuiling is de inlaat van zouter
hoger (de chloridenorm is < 150 mg/l, in plaats van
en voedselrijker gebiedsvreemd water. Vooral op het
75 of 100 mg/l). Plaatselijk kan dit type echter zoeter
voormalig eiland Wieringen heeft dit tot een sterke
zijn zoals rond de Hoge Berg op Texel, op Wieringen
nivellering van de waterkwaliteit geleid. Ook directe
en de sloot direct achter de Westerduinen op Texel
eutrofiëring vanuit aangrenzend landgebruik speelt
(bijlage 5, referentiewaardentabel). Wat betreft macro-
een rol, met name in de gebieden met intensieve
ionensamenstelling komt dit watertype sterk overeen
bollenteelt.
met dat van verzoetende polderwateren. De gehalten aan voedingsstoffen zijn in polderwater onder invloed
3.2.3 Zoete, grotere polderwateren in
van zoete kwel lager dan die in verzoetend polder-
de Vechtstreek (Vp)
water. Deze zijn globaal vergelijkbaar met wateren in de binnenduinrand en in de Vechtstreek. Kleine onderlinge verschillen tussen deze watertypen zijn
Wateren in Gooi en Vechtstreek - algemeen
terug te voeren op de samenstelling van de onder-
De Gooi en Vechtstreek kennen samen een grote variatie aan watertypen.
grond.
Naast gradiëntrijke polderwateren, algemene polderwateren en polder-
Het type wordt gekenmerkt door soorten die afhan-
wateren onder invloed van zoete kwel, die ook elders in Noord-Holland
kelijk zijn van kwel en enigszins zoet water (tabel
te vinden zijn, komen er vijf watertypen voor die specifiek aan deze
3.4). Holpijp, drijvend fonteinkruid en kleine egels-
regio zijn gebonden. De Vechtstreek kent een aantal waterrijke natuur-
kop zijn hier goede voorbeelden van. De macrofauna
gebieden die van dit bijzondere water profiteren, zoals de Ankeveensche
is kenmerkend voor vrij zoet water: relatief rijk aan
en Kortenhoefsche plassen en het Naardermeer. Deze gebieden worden
slakken, bloedzuigers, waterkevers en waterwantsen.
gevoed door verschillende waterbronnen. Regenwater dat op de Gooise
Vrijwel alle macrofaunasoorten zijn algemeen voor-
stuwwal valt, infiltreert in de droge zandige bodem. Hier en daar stagneert
komend.
het regenwater; hier hebben zich vennen kunnen ontwikkelen. De zoet-
Het plaatselijk zoetere karakter van dit watertype op
waterbel in de stuwwal is een belangrijke bron voor de Vechtstreek.
Texel en Wieringen komt naar voren in de zeld-
Langs de voet van het Gooi ligt een zone waarin zoet, matig voedselrijk
zamere planten- en diersoorten. Duizendknoop-
water opwelt. De watertypen Zoete mesotrofe kwelsloten en Zoete,
fonteinkruid, ondergedoken moerasscherm, teer
grotere polderwateren in de Vechtstreek komen hier voor. Nog verder
vederkruid en stijve waterweegbree komen voor in
naar het westen verandert het kwelmilieu in een infiltratiemilieu. Water
het zoete, soms licht zure, relatief voedselarme water
zijgt weg naar laag gelegen polders als de Horstermeerpolder. Inlaat van
van de sjanen, sjenen, walsloten en binnenduinrand-
Vecht- en IJmeerwater zorgen hier voor minder zoet en voedselrijker
sloten.
water, dat behoort tot de zogenaamde Minder zoete, grotere polderwateren in de Vechtstreek. Langs de Vecht tenslotte kwelt zoet, eutroof
Beheer en inrichting De waterkwaliteit van het oppervlaktewater wordt
Deze verschillende waterstromen zorgen voor veel variatie en enkele
grotendeels bepaald door de kwaliteit van het kwel-
bijzondere milieus, waarin zeldzame waterplanten en dieren zich hebben
water. In de binnenduinrand is een goede kwaliteit
kunnen ontwikkelen. Daarnaast vinden waardevolle levensgemeenschap-
kwelwater. De wegzijgingsgebieden van Wieringen
pen als trilvenen en blauwgraslanden hun basis in het Gooise kwelwater.
en Texel zijn echter voor een aanzienlijk deel in agra-
34
■
water uit de rivier op in Sloten onder invloed van kwel uit de Vecht.
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
Biotische en abiotische beschrijving
Sfeerbeeld ‘Het varenrijke, moeilijk begaanbare elzenbos wijkt uiteen,
De grotere polderwateren bestaan naast petgaten uit
ineens schijnt de felle zon op het verderop gelegen petgat.
grote veenplassen, die zijn ontstaan door afkalving
Voorzichtig zoeken we de weg tussen de witte parnassi-
van te smalle legakkers, die de petgaten van elkaar
asterren en enkele kleine groene orchideeën. Het mosgroene
scheiden. De plassen staan onder invloed van zeer
tapijt golft zompig onder onze voeten. Steeds verder zak-
zoet kwelwater (chloridegehalte <50 mg/l). Dit water
ken we in het bruine water. Een groen-blauwe pol markeert
bevat, ten opzichte van het chloridegehalte, relatief
gelukkig weer een droge plek. Langs het water vliegen
veel kalk. De voedselrijkdom is laag, hetgeen tot uit-
vuurjuffers, opvallend rood tegen het groene plantendek.
drukking komt in de referentiewaarden voor fosfaat
Terwijl duizenden pluimmuggen rond onze hoofden zwer-
en stikstof. Deze zijn de laagste van Noord-Holland.
men, schreeuwen zwarte sterns luidruchtig vanaf hun
Het lage nutriëntengehalte heeft te maken met de
puntige krabbenscheernesten.’
lange weg die het water heeft afgelegd door een zandige bodem; het organisch materiaal is eruit gefilterd en fosfaat is neergeslagen met calcium. De referentiewaarden voor de watertypen in de Vechtstreek staan weergegeven in de referentiewaardentabel (bijlage 5). In het gebied met dit watertype komen ook sloten voor. Ondanks dat dit kleinere wateren zijn, gelden hiervoor dezelfde referentiewaarden. Het water is helder, waardoor veel soorten waterplanten kunnen groeien: fonteinkruiden, zoals rossig, stomp en spits fonteinkruid en bijvoorbeeld ook waterviolier en waterdrieblad. Op de oever groeien planten als moeraskartelblad, slangenwortel, moe-
Ligging in het landschap
raswederik en grote boterbloem (tabel 3.5). De water-
De door vervening ontstane petgaten en grote veen-
vegetaties van het zoete, matig voedselrijke water
plassen danken hun rijke natuur aan het zeer zoete,
staan aan de basis van een verlandingsproces, waarin
matig voedselrijke water dat opwelt uit de Gooise
meerdere waardevolle vegetaties elkaar opvolgen. Zo
heuvelrug. In dit van oorsprong al kletsnatte gebied
kunnen trilvenen zich alleen in dit water ontwikkelen.
heeft zich gedurende duizenden jaren een uitgestrekt
De verlanding begint wanneer planten als krabben-
veengebied ontwikkeld. Aan de oostrand gaat het
scheer, galigaan, waterscheerling, hoge cyperzegge
veen over in de zandige stuwwal. Tot de vervening
en padderus een kragge (een plantendek dat op het
en de drooglegging van het Horstermeer en de pol-
water drijft) vormen. Op de kraggen ontwikkelt zich
ders langs de Vecht, stond bijna het gehele gebied
een trilveen-vegetatie. Hierin vinden zeldzame soorten
tussen Vecht en Gooi onder invloed van dit water. Nu
als groenknolorchis, veenmosorchis, ronde zegge en
is het kwelgebied beperkt tot het oostelijke deel. De
rood schorpioenmos een plaats.
grote wateren hier behoren tot het watertype zoete,
Ook voor dieren zijn de zoete vechtplassen van groot
grotere polderwateren in de Vechtstreek. De goede water-
belang. De zeldzame zwarte stern nestelt er op de
kwaliteit, de afwisseling tussen veen- en zandbodem
drijvende planten. De plassen zijn zeer rijk aan kleine
en de aanwezigheid van kwel zorgen voor een eigen
waterdieren: naast honderden algemene soorten kun-
karakteristieke en soortenrijke levensgemeenschap.
nen we maar liefst 90 soorten waterdieren aantreffen,
Goed ontwikkelde vegetaties en kenmerkende
die karakteristiek zijn voor dit watertype. Natuurlijk
macrofaunasoorten zijn te vinden in het Naarder-
veel zoetwaterinsekten als libellen, waterkevers en
meer, in de Ankeveense plassen en de Korten-
watermijten. Opvallend veel dieren zijn afhankelijk
hoefsche plassen en Het Hol.
van krabbenscheer. De groene glazenmaker, een
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
35
beschermde libellensoort, is strikt gebonden aan
schoon kwelwater uit de diepe polders (terugpom-
krabbenscheer. Deze libel zet haar eitjes alleen op
pen naar natuurgebieden). Ook kan, indien aanvoer
deze plant af, ze is dan ook zeer zeldzaam. Er zijn in
van gebiedsvreemd water noodzakelijk is, het inlaat-
Noord-Holland maar een paar plaatsen waar de
water via een verlengde route of via een diepe plas
groene glazenmaker kan worden aangetroffen.
geleid worden, zodat veel van de aanwezige nutriënten reeds zijn verwijderd alvorens het water de
Beheer en inrichting
kwetsbare gebieden bereikt. Ook kan het inlaatwater
Aanvoer van zoet, basenrijk kwelwater is essentieel
gedefosfateerd worden, zoals het geval is in het
voor dit watertype. Deze aanvoer is de afgelopen
Naardermeer. Dit geeft echter alleen soelaas bij te
decennia verminderd door de winning van (drink)water
hoge fosforgehaltes, voor chloride, stikstof en andere
in het Gooi, de vergrote drooglegging van de aanlig-
stoffen biedt dit geen oplossing. Vanwege de optre-
gende polders (water verdwijnt uit de natuurgebieden
dende verlanding zal, als geen beheer gevoerd wordt,
naar drogere landbouwpolders) en de inlaat van
het oppervlaktewater uiteindelijk in moerasbos ver-
gebiedsvreemd Vecht- en IJmeerwater. Ook het lage
anderen. Door de successie plaatselijk terug te zetten
waterpeil in de diepe Horstermeerpolder zorgde
(het creëren van open water, nieuwe petgaten), kun-
voor een verminderde aanvoer van kwelwater of
nen de vegetaties die in een vroeg stadium van de
wegzijging in de natuurgebieden. Dit leidde enerzijds
successie ontstaan, zoals de watervegetaties en tril-
tot verdroging van de waardevolle landecosystemen,
venen, weer opnieuw ontwikkeld worden.
zoals trilvenen en blauwgraslanden, en anderzijds tot het verdwijnen van het gebiedseigen karakter van het
3.2.4 Zoete mesotrofe kwelsloten (Vm)
oppervlaktewater. Met name de toename van voedingsstoffen en zouten (Cl-, Na+, SO4 2- etc.) zorgde
‘De sloot doorsnijdt het zompig land, dat roze en geel
soorten. Een duurzame oplossing van dit probleem
kleurt
moet dan ook gezocht worden in maatregelen die de
Waterviolieren steken als bleekroze vlaggetjes uit het don-
kwelstroom vergroten. Het hanteren van een flexibel
kere water omhoog. Lichte kleuren zijn hier favoriet; ook
peilbeheer heeft als positief effect dat meer gebied-
kikkerbeet, pijlkruid en grote watereppe bloeien mee. Tussen
seigen water vastgehouden kan worden en minder
de vlakke stroken fonteinkruid schieten kevers en wantsen
gebiedsvreemd water hoeft te worden aangevoerd.
weg, beschutting zoekend in een veldje kranswieren.
Wanneer agrarische activiteiten samengaan met een
Verderop wordt de sloot breder, waar in een brede rietkraag
vergrote toevoer van meststoffen of de aanvoer van
een bosrietzanger zijn buren imiteert. Een ringslang ligt
gebiedsvreemd Vecht- of IJmeerwater, heeft dat sterk
op de oever in de zon op temperatuur te komen. Langzaam
negatieve effecten op het kwetsbare, mesotrofe eco-
wiekend vliegt een purperreiger over, onderweg naar de
systeem. Wanneer deze activiteiten plaatsvinden op
kolonie in het rietmoeras.’
de overgang van Gooi naar Vecht zorgen ze ook ‘benedenstrooms’ voor negatieve effecten. Het beperken hier van vermesting en van inlaat van gebiedsvreemd water heeft een positief effect op het hele watersysteem. Door een ordening van het landgebruik, waarbij rekening wordt gehouden met de eigenschappen van het watersysteem, kan de waterkwaliteit in het gehele Vechtplassengebied verbeteren. Lokaal kunnen aanvullende maatregelen gezocht worden om de waterkwaliteit te optimaliseren. Gedacht kan worden aan het benutten van overtollig
36
■
Sfeerbeeld
voor het verdwijnen van karakteristieke en kritische
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
van
koekoeksbloemen
en
boterbloemen.
Tabel 3.5
■
Kenmerkende plantensoorten van de watertypen Zoete, grotere polderwateren in de
Vechtstreek (Vp), Zoete mesotrofe kwelsloten (Vm), Minder zoete, grotere polderwateren in de Vechtstreek (Vi), Sloten onder invloed van kwel uit de Vecht (Vs) en de toedeling van soorten aan ambitieniveaus (h=hoog; m=midden; l=laag) Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Calamagrostis canescens
hennegras
Calla palustris
slangewortel
m
Callitriche platycarpa
gewoon sterrekroos
h
Caltha palustris ssp. palustris
gewone dotterbloem
l
Carex acuta
scherpe zegge
Carex acutiformis
moeraszegge
l
Carex lasiocarpa
draadzegge
h
Carex paniculata
pluimzegge
m
Carex pseudocyperus
hoge cyperzegge
m
Carex riparia
oeverzegge
Carex rostrata
snavelzegge
Chara contraria
brokkelig kransblad
Chara globularis
breekbaar kransblad
Chara vulgaris
gewoon kransblad
Cicuta virosa
waterscheerling
Cladium mariscus
galigaan
h
Elodea canadensis
brede waterpest
l
m
h
Equisetum fluviatile
holpijp
m
m
h
Fontinalis antipyretica
bronmos
m
Hottonia palustris
waterviolier
h
Hydrocharis morsus-ranae
kikkerbeet
l
Hypericum elodes
moerashertshooi
h
Juncus acutiflorus
veldrus
Juncus subnodulosus
padderus
m
m
Lemna trisulca
puntkroos
h
h
Lysimachia thyrsiflora
moeraswederik
m
m
Menyanthes trifoliata
waterdrieblad
h
h
Myriophyllum verticillatum
kransvederkruid
h
h
Najas marina
groot nimfkruid
Nitella flexilis
buigzaam glanswier
Nitella hyalina
klein glanswier
Nitella translucens
doorschijnend glanswier
Nitellopsis obtusa
sterkranswier
h
Nuphar lutea
gele plomp
l
Nymphaea alba
witte waterlelie
l
Nymphoides peltata
watergentiaan
Pedicularis palustris
moeraskartelblad
Peucedanum palustre
melkeppe
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
Vp
Vi
Vm
Vs
l m h m
m
h
m
m
l
m
l h m l m l
h
l
h h m
m
S Y S T E M E N
m
h
m m
h h h
m h m
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
37
Tabel 3.5
■
Vervolg
Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Vp
Vi
Vm
Potamogeton acutifolius
Vs
spits fonteinkruid
h
h
m
Potamogeton alpinus
rossig fonteinkruid
h
Potamogeton berchtoldii
klein fonteinkruid
Potamogeton compressus
plat fonteinkruid
Potamogeton lucens
glanzig fonteinkruid
Potamogeton mucronatus
puntig fonteinkruid
Potamogeton natans
drijvend fonteinkruid
m
m
Potamogeton obtusifolius
stomp fonteinkruid
m
h
Potamogeton perfoliatus
doorgroeid fonteinkruid
Potamogeton pusillus
tenger fonteinkruid
Potamogeton trichoides
haarfonteinkruid
l
Potentilla palustris
wateraardbei
h
Ranunculus circinatus
stijve waterranonkel
Ranunculus lingua
grote boterbloem
h
h
Riccia fluitans
watervorkje
l
m
Sagittaria sagittifolia
pijlkruid
Scirpus fluitans
vlottende bies
h
Scirpus lacustris ssp. lacustris
mattenbies
m
Sium latifolium
grote watereppe
l
l
l
m
Sparganium emersum
kleine egelskop
m
h
h
h
Sparganium natans
kleinste egelskop
h
Stratiotes aloides
krabbenscheer
m
Thelypteris palustris
moerasvaren
Tolypella prolifera
groot boomglanswier
Utricularia minor
klein blaasjeskruid
h
Utricularia vulgaris
groot blaasjeskruid
l
Veronica beccabunga
beekpunge
m
Veronica scutellata
schildereprijs
m
h
l
h
h
h
m
h
l h
l m m h
h
h m
l
h
l
m
h l
h m
m
l h
m h
Ligging in het landschap
38
■
De ligging van dit watertype komt vrij sterk overeen
Dit heeft deels te maken met het hoge waterpeil dat
met het watertype dat hiervoor is beschreven, namelijk
in de ’s-Gravelandsche polder wordt gehandhaafd.
zoete, grotere polderwateren in de Vechtstreek. De kwel is
Vanwege de ligging binnen het watersysteem en de
niet alleen regionaal, maar ook lokaal, zoals bij
functie als brongebied voor de Kortenhoefse en
Egelshoek. Het oppervlaktewater in de ’s-Grave-
Ankeveense Polder, is dit watertype toch aan deze
landsche polder behoort ook tot dit watertype, maar
polder toegekend. Enkele vaarten aan de noord- en
wijkt af ten opzichte van de andere polders. Een
oostzijde van het Gooi zijn gegraven in de flanken
groot deel van de polder staat onder invloed van
van de stuwwal, van en naar de zanderijen (plaatsen
infiltratie, het water zijgt weg in de richting van de
waar zand werd gewonnen). Het water in deze vaarten
Kortenhoefsche en Ankeveensche polders.
stroomt vrij af.
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
Biotische en abiotische beschrijving
Beheer en inrichting
Het water in de zoete mesotrofe kwelsloten is zoet
Belangrijk voor het watertype zoete mesotrofe kwelsloten
(chloridegehalte <75 mg/l), mesotroof en basenrijk
is voldoende aanvoer van kwelwater uit het Gooi. De
(bijlage 5, referentiewaardentabel). Het aantal soor-
inlaat van gebiedsvreemd water zorgt voor eutrofië-
ten fonteinkruiden dat hier voorkomt is indrukwek-
ring en minder zoete omstandigheden. Ook de
kend: spits, plat, glanzig, puntig, stomp, drijvend,
bemesting van aangrenzende en naburige percelen
tenger en haarfonteinkruid. Er komen veel kwel-
zorgt voor een verminderde waterkwaliteit. De ken-
afhankelijke planten voor, zoals holpijp, waterviolier
merkende planten- en diersoorten zullen hierdoor
en pijlkruid (tabel 3.5). Door de geringe dimensies is
verdwijnen ten gunste van algemenere soorten, zoals
de dynamiek ook onder natuurlijke omstandigheden
bultkroos en veelwortelig kroos. Net als bij het water-
groot. Hierdoor komen niet veel kenmerkende
type zoete grotere polderwateren in de Vechtstreek dienen
macrofaunasoorten voor, maar meer algemene soor-
duurzame maatregelen gericht te zijn op het versterken
ten van sloten, waaronder veel insecten en slakken.
van de kwelstroom. Door meer seizoensfluctuatie in
De soortenrijkdom is wel groter dan elders in Noord-
het waterpeil toe te staan, zal de hoeveelheid water
Holland, omdat meer structuur aanwezig is (met
die ingelaten wordt, verkleind kunnen worden. Zoals
name door de goed ontwikkelde watervegetatie) en
eerder vermeld kent het watersysteem in de
doordat het water zeer zoet en helder is. Waar de
Vechtstreek van oost naar west een gradiënt in onder
afstand tot het Gooi kleiner is, zoals bij Egelshoek, is
andere zoutgehalte en hardheid. Indien inlaat
het water afkomstig van lokaal kwelwater, dat min-
gewenst is, dient deze plaats te vinden aan de kant
der kalk en ijzer bevat. Planten als vlottende bies en
van de gradiënt waar de gehaltes aan deze opgeloste
duizendknoopfonteinkruid profiteren hiervan.
stoffen het hoogst zijn. Zo ondervinden de kwetsbare
De referentiewaarden voor chloride, natrium, kalium,
gebieden aan de zoete kant van de gradiënt de min-
magnesium, sulfaat en in mindere mate calcium en
ste hinder van de inlaat. Daarnaast verdient inlaten
hydrocarbonaat zijn ruimer voor zoete mesotrofe kwel-
van water dat in samenstelling het minst verschilt
sloten dan voor zoete grotere polderwateren in de
van het gebiedseigen water vanzelfsprekend de voor-
Vechtstreek. Dit vindt zijn oorzaak in de lokale kwel-
keur. Suppletie uit de Hilversumse Bovenmeent of de
stroom vanuit de ’s-Gravelandsche Polder.
oude haven van Hilversum in de ’s-Gravelandsche
De ’s-Gravelandsche Polder staat namelijk onder
Polder is hiervan een voorbeeld.
invloed van infiltratie, waardoor het watertekort voortdurend moet worden aangevuld met minder
3.2.5 Minder zoete, grotere polderwateren
zoet inlaatwater dat vervolgens wegzijgt naar de aan-
in de Vechtstreek (Vi)
liggende polders. Zonder deze wateraanvoer zijn de landgoederen niet in de huidige vorm te handhaven.
Sfeerbeeld
De referentiewaarden voor zoete mesotrofe kwelsloten
‘Grote markante bossen mattenbies steken uit het meer. Het
zijn echter scherper dan die in de huidige situatie.
water laat tussen de glans- en kranswieren zijn zandbodem
Om deze referentiewaarden te kunnen bereiken is
zien. Op windluwe plekken bedekken lelie, gele plomp en
meer waterconservering noodzakelijk en zoveel
kikkerbeet de waterspiegel. De wuivende rietoevers worden
mogelijk suppletie met zoeter en weinig voedselrijk
ingekleurd met grote boterbloem en watermunt. Een grote
water. Momenteel lijkt echter een chloridemaximum
karekiet grijpt zich vast aan een stevige rietstengel, en
van 50 mg/l niet te realiseren. Daarom is gekozen
schiet dan plots het water in. Met een natte kop en een
voor een meer reële norm van 75 mg Cl-/l. Mogelijk
libellenlarve tussen de snavel zoekt hij zijn nest weer op.’
dat op langere termijn wel de uiteindelijk te prefereren referentiewaarde van 50 mg Cl-/l haalbaar blijkt.
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
39
waaronder veel soorten waterjuffers en libellen, slakken, waterkevers en waterwantsen. Planten van zeer zoete omstandigheden als breekbaar kransblad, rossig fonteinkruid en moeraskartelblad komen niet voor in deze wateren. Voorts groeien er vanwege het infiltratiemilieu weinig of geen kwelindicerende planten als holpijp, waterviolier en haarfonteinkruid. Ook in deze minder zoete wateren kan verlanding leiden tot interessante vegetaties als veenmosrietland en moerasheide. Trilvenen kunnen echter alleen gevormd worden in zeer zoete wateren (watertype
Ligging in het landschap Het oppervlaktewater in de minder zoete, grotere
zoete, grotere polderwateren in de Vechtstreek) en komen hier dus niet voor.
polderwateren in de Vechtstreek is een mengelmoesje; het heeft zowel de eigenschappen van zoet, basenrijk
Beheer en inrichting
kwelwater als van hard, minder zoet inlaatwater. De
Bij het optimaliseren van dit watertype staat de
plassen staan namelijk niet, zoals het oostelijke deel
mengverhouding tussen de verschillende bronnen
van de regio, onder invloed van kwel uit het Gooi,
(neerslag, afstromend grondwater uit oostelijke plassen,
maar kennen een infiltratiemilieu. Deze infiltratie is
inlaat uit IJmeer/Vecht) centraal. Ondanks de minder
het gevolg van het lage waterpeil van aangrenzende
zoete referentiewaarde, levert de aanvoer van grote
polders als de Horstermeerpolder en Nieuwe
hoeveelheden inlaatwater – met te hoge zout- en
Keverdijkse polder. De infiltratiepolders worden der-
nutriëntengehaltes – problemen op voor de levens-
halve van water voorzien door afstroming van (zoet,
gemeenschap van dit watertype. De mix dient zoveel
basenrijk) oppervlaktewater uit de oostelijke
mogelijk te verschuiven naar een groter aandeel neer-
Vechtplassen én door inlaat van (hard, minder zoet)
slagwater en afstromend grondwater en zo weinig
Vecht- en IJmeerwater.
mogelijk inlaatwater. Deze verschuiving kan ingezet worden door de plassen hydrologisch te bufferen,
Biotische en abiotische beschrijving
40
■
zodat minder water wegzijgt richting Horstermeer-
De samenstelling van dit mengwatertype wordt
polder en andere omringende polders met een lager
bepaald door de samenstelling van de twee belang-
waterpeil. Wanneer in de plassen zelf en de oostelijk
rijkste bronnen: het water uit de oostelijke
gelegen polders het waterpeil meer kan fluctueren, is
Vechtplassen, dat zoet, kalkrijk en redelijk voedsel-
de behoefte om water in te laten kleiner. Zodra de
arm is, en het inlaatwater uit het IJmeer of de Vecht,
inlaat van minder zoet en voedselrijker water wordt
dat meer zouten (chloride, kalium, sulfaat) en voedings-
verminderd, zal het gebied waar het watertype zoete
stoffen bevat (bijlage 5, referentiewaardentabel). Dit
grotere polderwateren in de Vechtstreek voorkomt zich
verschil in samenstelling zorgt voor een andere
uitbreiden. Het gewenste beleid van verzoeting is
vegetatie dan in de oostelijke Vechtstreek. De water-
gekozen omdat de levensgemeenschappen van de
vegetatie bestaat onder andere uit zouttolerante soorten
zoete mesotrofe omstandigheden waardevoller en
als groot nimfkruid (tabel 3.5). Zeker op plaatsen
zeldzamer zijn en van nature hier voorkomen. Het
waar de voedselrijkdom relatief laag is, groeien
gaat hier dan niet alleen om de bijzondere water- en
onder water grote bossen kranswieren (brokkelig
oevervegetaties, maar ook om de verlandingsvege-
kransblad, sterkranswier). Opvallend zijn de grote
taties zoals trilvenen. Gezien de landschappelijke
bossen mattenbies die uit het water oprijzen. In de
context zal inlaat noodzakelijk blijven en zal het type
oever staan planten als hoge cyperzegge en moeras-
minder zoete, grotere polderwateren in de Vechtstreek niet
varen. Het heldere water is rijk aan waterdieren,
geheel kunnen worden vervangen door het type zoete
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
grotere polderwateren in de Vechtstreek. Een tweede pad
Ligging in het landschap
dat leidt naar optimalisering is het verbeteren van de
De waterlopen in de polders langs de Vecht staan alle
kwaliteit van het inlaatwater. De nu relatief hoge
onder invloed van kwel vanuit de hogergelegen
nutriëntengehaltes kunnen door verschillende maat-
Vecht. Het Vechtwater is ten zuiden van Weesp zoet.
regelen verlaagd worden. Zo kan bij de aanvoer van
Samen met regenwater zorgt dit voor zoete
inlaatwater gebruik worden gemaakt van de zuiver-
omstandigheden in de polders. In tegenstelling tot de
ende werking van zandwinplassen. Eventueel kan
noordelijker gelegen Vechtpolders treedt hier nau-
het water voorgezuiverd worden, zoals nu in het
welijks tot geen brakke regionale kwel op, iets wat in
Naardermeer gebeurt. Verder kan de aanvoerroute
het noorden nog leidt tot sterke zoet-zoutgradiënten
van het water naar de meeste kwetsbare delen ver-
(watertype gradiëntrijke polderwateren onder invloed van
lengd worden. Door de zuiverende werking van het
kwel).
watersysteem, is de trofielast op grotere afstand van het inlaatpunt kleiner. Van groot belang is dat het
Biotische en abiotische beschrijving
water ‘onder in de gradiënt’ wordt ingelaten. Van de
Het oppervlaktewater is door de kwel vanuit de
heuvelrug naar het westen loopt ook binnen dit
Vecht zoet. Ondanks dat het water van de Vecht vrij
watertype een gradiënt van water met een grond-
voedselrijk is, is het gehalte aan nutriënten van dit
waterkarakter naar water met een Vecht/IJmeer-
watertype vrij laag, omdat het water door de bodem-
water-karakter. Inlaat vindt dan ook het beste plaats
passage minder eutroof wordt (bijlage 5, referentie-
aan de Vecht/IJmeer-kant van de gradiënt.
waardentabel). De referentiewaarden voor stikstofen fosfaat liggen dan ook vrij laag, in vergelijking met
3.2.6 Sloten onder invloed van kwel uit
bijvoorbeeld de algemene polderwateren (Pa). Door de
de Vecht (Vs)
aanwezigheid van kwel, en het relatief zoete en heldere water, is de vegetatie vrij soortenrijk (tabel
Sfeerbeeld
3.5). Watergentiaan komt in grote aantallen voor,
‘Een rijtje populieren markeert de bochten van de rivier.
maar ook kwelafhankelijke soorten als holpijp,
Rondom, in de sloten is het heldere water bedekt met
drijvend fonteinkruid en pijlkuid. Het aantal macro-
drijvende bladschijven van allerlei formaat. Tussen ronde,
faunasoorten is vrij hoog, ondanks dat het algemene
middelgrote bladeren drijven de gele bloemen van de water-
soorten zijn. Het gaat vooral om insecten als water-
gentiaan. De kleinste rondjes zijn eigendom van kikkerbeet,
kevers, waterwantsen en libellen.
dat zijn witte bloempjes eveneens uit het water steekt. Ook het drijvend fonteinkruid bedekt met zijn eironde bladeren
Beheer en inrichting
het watervlak. Zijn bloem is minder kleurig, maar de
Hoewel de sloten indirect (door kwel) water uit de
groene aren zijn zeker zo herkenbaar.’
Vecht ontvangen, is een directe inlaat vanuit de Vecht niet goed voor de kenmerkende levensgemeenschap. Het inlaatwater is een stuk voedselrijker, eutrofer, wat nadelig is voor de specifieke watervegetatie en macrofauna. Indien inlaat noodzakelijk is, kunnen de nadelige invloeden hiervan zoveel mogelijk worden beperkt door bijvoorbeeld voorzuivering of door het creëren van verlengde aanvoerroutes. Dit laatste draagt er toe bij dat het inlaatwater in de aanloopsloot voorgezuiverd is op het moment dat het de meest kwetsbare gebieden bereikt.
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
41
3.3 Gradiëntrijke polderwateren
Ligging in het landschap In polders rondom Weesp (zoals de Aetsveldsche
In de vorige hoofdstukken is al aan de orde gekomen
Polder, Bloemendaler polder, Nieuwe Keverdijkse
dat in Noord-Holland zowel zoet als brak water
Polder) en in de Bovenkerker polder bij Amstelveen
voorkomt. In een aantal polders in het zuiden van de
komt van verschillende kanten water toegestroomd.
provincie zijn beide typen water op korte afstand van
Uit de voormalige Zuiderzee, nu IJmeer, is via de
elkaar te vinden. In de polders langs de Amstel en de
ondergrond nog licht brak water onderweg. Dit
Vecht is een gradiënt aanwezig van zoet naar licht
water is terug te vinden in het hart van de polders. In
brak water. Gebieden met gradiënten kennen een
de Nieuwe Keverdijksche Polder is daarnaast ook
soortenrijke natuur. Zo ook hier: er groeien planten
regionale zoete kwel aanwezig. Aan de randen gren-
en dieren met een voorkeur voor zoet water, voor
zen de polders aan de hoger gelegen Vecht, het
brak water, voor water met wisselende zoutgehaltes
Amsterdam-Rijnkanaal of de Amstel. Hier kwelt
en soorten zonder een al te grote voorkeur. Dit levert
derhalve zoet water op. De grens tussen licht brak en
een gevarieerde natuur op, met een aantal zeldzame
zoet water is diffuus en verschuift door het jaar heen.
planten- en diersoorten. Vooral de watervegetatie is
Het water is in de winter zoeter en in de zomer brakker.
goed ontwikkeld en is samen met die van de Vechtstreek de soortenrijkste van Noord-Holland.
Biotische en abotische beschrijving
Een tweetal gradiëntrijke watertypen wordt in dit
Door de sterke gradiënt zijn de referentiewaarden
gebied onderscheiden: gradiëntrijke polderwateren onder
niet in één getal te vatten. Het polderwater moet op
invloed van kwel (Gk) en gradiëntrijke polderwateren onder
sommige plaatsen voldoende zoet zijn en op andere
invloed van infiltratie (Gi).
plaatsen voldoende brak. De brakke invloed verschilt per polder. In de Nieuwe Keverdijkse Polder kwa-
3.3.1 Gradiëntrijke polderwateren
men in begin jaren ’80 chloridegehaltes tot 2.000
onder invloed van kwel (Gk)
mg/l voor. Maar ook lagere zoutgehaltes (> 500 mg Cl/l) leveren een interessante levensgemeenschap
Sfeerbeeld
op. Tegelijkertijd dient er op andere plaatsen vol-
‘Vrijwel overal barsten de sloten uit de voegen van het
doende zoet water aanwezig te zijn, met een chlori-
waterleven. Uit het vrij ondiepe water steken de stekelige
degehalte lager dan 150 mg/l voor de levens-
knotsjes van de stijve moerasweegbree en de kleine egels-
gemeenschappen die daarbij behoren.
kop, afgewisseld met de prehistorische aren van de holpijp.
Het water is matig voedselrijk, met nutriëntengehaltes
Tussen de smalle fonteinkruiden en puntige kranswieren
die vergelijkbaar zijn met bijvoorbeeld verzoetende
duikt een waterspin naar haar schuilplaats in een luchtbel
polderwateren (Zv). Voor water met een hoger zout-
onder water. Verderop neemt de lidsteng bezit van het
gehalte is de voedselrijkdom relatief zelfs laag te
water. De stijve kransen staan dicht opeen en laten nau-
noemen. De referentiewaarden voor de gradiëntrijke
welijks ruimte voor andere waterplanten. Na goed zoeken
polderwateren staan weergegeven in de referentie-
blijkt er nog wat haarfonteinkruid aanwezig. Zo is er in
waardentabel (bijlage 5).
één sloot, op verschillende plaatsen, een keur aan verschillende planten en dieren te vinden.’
Door de grote variatie in zoutgehalte en het optreden van relatief voedselarme zoete kwel heeft dit type één van de meest soortenrijke watervegetaties van Noord-Holland. Dit type bevat het grootste aantal kwelafhankelijke soorten. In het zoete water groeien zeldzame planten als stijve moerasweegbree en smalle waterweegbree. Verder komen kleine egelskop, spits fonteinkruid en breekbaar kransblad voor.
42
■
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
Holpijp en beekpunge zijn typische soorten van zoete
Sfeerbeeld
kwel. In de contactzone en de minder zoete zone
‘Langs de kronkelende Amstel wuift het riet in de wind.
komen soorten voor die niet gebonden zijn aan zoet
Vlak achter het jaagpad is het land nog op hoogte. In de
water: drijvend fonteinkruid, pijlkruid, watergentiaan,
verte lijkt het land te zijn weggezonken in de diepte.
glanzig fonteinkruid en haarfonteinkruid (tabel 3.6).
Geometrisch lopen de sloten de smalle, hoge polder in.
De macrofauna is soortenrijk en kenmerkend voor
Langs de sloten groeien de lange, grasgroene bladeren van
zoete, structuurrijke, heldere sloten. Slakken, water-
de kalmoes, tussen de witte schermen van de waterscheer-
kevers en waterwantsen domineren, maar ook kriti-
ling. Verderop in de polder wordt de sloot breder en breder,
sche groepen als watermijten, kokerjuffers en libellen
om trechtervormig uit te komen in een brede vaart. De
zijn goed vertegenwoordigd. De zoete macrofauna-
planten van daarnet maken plaats voor brakkere soorten
soorten lijken niet sterk beïnvloed te worden door het
als moeraszoutgras en het zeldzame groot nimfkruid.’
wisselend brakke karakter van het water. Macrofaunasoorten van echt brak water zijn echter slecht ver-
Ligging in het landschap
tegenwoordigd door de verschuiving van de zoet-
Net als bijvoorbeeld het watertype kalkarme duinrellen,
zout gradiënt door de tijd.
is dit watertype gebonden aan een specifiek watersysteem dat zeer lokaal in Noord-Holland voorkomt.
Beheer en inrichting
Het wordt aangetroffen in de Kalslagerpolder en
Bij het beheer staat vanzelfsprekend het behoud van
Uithoornse Polder, de zogenaamde bovenlanden van
de zoet-zoutgradiënt centraal. Naast de aanwezig-
de Amstel bij Uithoorn. De Amstel (die hier Amstel-
heid van brakke kwel is de aanvoer van zoet, relatief
Drechtkanaal heet) vormt hier de grens tussen Noord-
voedselarm kwelwater van belang.
Holland en Utrecht. Langs de rivier is in tijden van de
De planten- en diersoorten die van dit water afhan-
vervening een strook van enkele honderden meters
kelijk zijn, zijn eutrofiëringsgevoelig. Eutrofiëring
uitgespaard vanuit veiligheidsoverwegingen. Deze
dient dan ook zoveel mogelijk te worden tegen-
bovenlanden liggen tegenwoordig enkele meters
gegaan. Inlaat van gebiedsvreemd water is om twee
boven de omringende diepe polders als de Zuider
redenen ongewenst. Enerzijds worden hiermee de
Legmeerpolder en de Utrechtse Polder Mijdrecht.
zoet-zoutgradiënten genivelleerd, anderzijds wordt
Het water in de bovenlanden infiltreert derhalve en
het oppervlaktewater voedselrijker.
stroomt in de richting van de diepe polders.
Voor de rijke watervegetatie is het van belang dat er
Watertoevoer vindt plaats door lokale zoete kwel
voldoende open water is en dat de sloten op vol-
vanuit de Amstel. Daarnaast wordt er ’s zomers van-
doende diepte zijn.
uit de Drecht brak water via de ringvaart ingelaten. De zoutgradiënt in de betreffende polders ontleent
3.3.2 Gradiëntrijke polderwateren
hieraan zijn oorsprong. Het inlaatwater vanuit de
onder invloed van infiltratie (Gi)
Drecht heeft ’s zomers een brak karakter, omdat het brakke water van de diepe polders hierop wordt uitgeslagen. De ringvaart voert het water in noordoostelijke richting af, waardoor het zoutgehalte van het water in deze richting afneemt. Het brakke water dringt tevens de kavelsloten in en ontmoet daar het zoete (kwel)water, dat afkomstig is uit de Amstel. De gradiënt kent dus twee richtingen. Vanaf het inlaatpunt in de ringvaart wordt water in noordoostelijke richting minder brak. Haaks daarop wordt het water vanaf de ringvaart richting de Amstel steeds zoeter.
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
43
Biotische en abiotische beschrijving Net als bij de gradiëntrijke polderwateren onder invloed van kwel zorgt de variatie in zoutgehalte voor een soortenrijke vegetatie en macrofauna. Voor een optimale ontwikkeling moet er in de polder zowel water dat voldoende zoet is (chloridegehaltes tussen 75 en 200 mg/l) als zwak tot licht brak water aanwezig zijn. In het deel van de polder waar het water overwegend zoet is, groeien planten als waterscheerling, kalmoes en groot moerasscherm. Daar waar de schommelingen in zoutgehalte groot zijn, zijn tenger fonteinkruid, aarvederkruid en gewoon kranswier kenmerkend. In het brakke water groeien zouttolerante soorten als groot nimfkruid en moeraszoutgras (tabel 3.6). Alleen direct langs de rivier kunnen door lokale kwel de kwelafhankelijke soorten als holpijp aangetroffen worden. Elders in deze polders ontbreken dergelijke soorten. Kwelafhankelijke soorten behoren dan ook niet tot de kenmerkende soorten van dit watertype. Het water is niet zo voedselrijk (bijlage 5, referentiewaardentabel). De macrofauna is vergelijkbaar met die van de gradiëntrijke polderwateren onder invloed van kwel.
Beheer en inrichting Bij het beheer staat het behoud van de zoet-zoutgradiënt centraal. Naast de aanwezigheid van gebiedseigen, zoet water, is de periodieke aanvoer van brak inlaatwater hier van belang. De planten- en diersoorten die van dit water afhankelijk zijn, zijn eutrofiëringsgevoelig. Eutrofiëring dient dan ook zoveel mogelijk tegen te worden gegaan.
44
■
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
Tabel 3.6
■
Kenmerkende plantensoorten van de watertypen gradiëntrijke polderwateren onder
invloed van kwel (Gk) en gradiëntrijke polderwateren onder invloed van infiltratie (Gi) en de toedeling van soorten aan ambitieniveaus (h=hoog; m=midden; l=laag) Wetenschappelijke naam (v.d. Meijden, 1990)
Nederlandse naam
Alisma gramineum
slanke waterweegbree
m
Alisma lanceolatum
smalle waterweegbree
m
Apium nodiflorum
groot moerasscherm
m
Caltha palustris subsp. palustris
gewone dotterbloem
m
Carex acuta
scherpe zegge
m
Carex acutiformis
moeraszegge
m
Carex paniculata
pluimzegge
h
Chara aspera
ruw kransblad
h
Chara globularis
breekbaar kransblad
h
Chara major
stekelharig kransblad
h
Chara vulgaris
gewoon kransblad
h
Cicuta virosa
waterscheerling
Echinodorus ranunculoides
stijve moerasweegbree
h
Elodea canadensis
brede waterpest
m
Elodea nuttalli
smalle waterpest
Equisetum fluviatile
holpijp
h
Hippurus vulgaris
lidsteng
m
Hydrocharis morsus-ranae
kikkerbeet
m
Myriophyllum spicatum
aarvederkruid
m
Najas marina
groot nimfkruid
h
Nuphar lutea
gele plomp
h
Nymphaea alba
witte waterlelie
h
Nymphoides peltata
watergentiaan
m
Potamogeton acutifolius
spits fonteinkruid
h
Potamogeton lucens
glanzig fonteinkruid
h
Potamogeton mucronatus
puntig fonteinkruid
m
Potamogeton natans
drijvend fonteinkruid
h
Potamogeton obtusifolius
stomp fonteinkruid
h
Potamogeton perfoliatus
doorgroeid fonteinkruid
m
Potamogeton pusillus
tenger fonteinkruid
Potamogeton trichoides
haarfonteinkruid
Ranunculus circinatus
stijve waterranonkel
m
Rorippa microphylla
slanke waterkers
m
Sagittaria sagittifolia
pijlkruid
m
Sium latifolium
grote watereppe
m
Sparganium emersum
kleine egelskop
h
Spirodela polyrhiza
veelwortelig kroos
Veronica beccabunga
beekpunge
h
Wolffia arrhiza
wortelloos kroos
m
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
Gk
Gi
m
h
h h
h m
m
l m
m
l
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
45
46
■
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
■
4
■ ■
Overige wateren
■ ■
Deze categorie bevat de overige watertypen: boezemwateren, zandwinplassen, polderplassen, duin-
Boezemwateren algemeen (K)
wateren en wateren in de binnenduinrand en ten-
Boezemwateren bestaan uit een onderling verbonden stelsel van vaarten,
slotte de stuwwalwateren in het Gooi. Boezem-
kanalen, meren en plassen. Boezemsystemen in Noord-Holland bestaan
wateren, zandwinplassen en polderplassen komen
uit een groot aantal meestal lijnvormige wateren maar soms ook een meer
overal verspreid in de provincie voor. Met name op
of een plas. Voorbeelden hiervan zijn het Amstelmeer, het Alkmaarder-
grond van hun dimensie kennen deze wateren
meer en de Westeinderplassen. In Noord-Holland kunnen vijf centrale
andere levensgemeenschappen dan poldersloten.
boezemsystemen worden onderscheiden. Ten zuiden van het Noord-
Boezemwateren, zandwinplassen en polderplassen
zeekanaal liggen de Amstellandboezem en de Rijnlandse boezem.
zijn dan ook niet apart aangegeven op de typologie-
Hollands Noorderkwartier kent drie centrale systemen: de Schermerboezem,
kaart. Overal waar een zandwinplas, een polderplas
de Amstelmeerboezem en de Verenigde Raakmaats en Niedorper
of een boezemwater voorkomt, ook al is op de kaart
Koggeboezem (VRNK).
een ander regionaal watertype aangegeven, zijn de
De hoofdfunctie van boezemwateren bestaat uit aanvoeren van rivier-
referentiewaarden van deze bijzondere watertypen
water bij een neerslagtekort en het afvoeren van water bij een groot water-
richtinggevend. Duinwateren, wateren in de binnen-
overschot. Dit heeft tot gevolg dat er tijdelijk veel stroming kan optreden
duinrand en stuwwalwateren nemen een aparte positie
en de kwaliteit van het water sterk kan wisselen. Grote delen van de
in. De duinwateren kennen een specifieke soorten-
boezem zijn beschoeid. Ook vindt veel scheepvaart plaats. Door de
gemeenschap die vooral door dimensie en afstand tot
(tijdelijk) sterke stroming en de scheepvaart zorgen met name opgewervelde
zee wordt bepaald. De wateren in de binnenduin-
slibdeeltjes voor vertroebeling. Vertroebeling en beschoeide oevers zorgen
rand op de overgang van duinen naar polder voeren
voor omstandigheden die ongunstig zijn voor de vestiging van watervegetaties
zoet kwelwater uit de duinen af (duinrellen). De
en macrofauna. De visstand is laag door het ontbreken van geschikte schuil-
stuwwalwateren liggen in het Gooi en maken deel uit
en paaiplaatsen. Door de doorvoerfunctie van water ontbreekt het specifieke
van geisoleerde wateren op de Utrechtse Heuvelrug.
eigen karakter van het watertype: boezemwateren zijn als het ware verzamelpunten van vele typen water. Het trofiegehalte van boezemwateren is extreem hoog. Door hun historisch brak karakter zijn ook de
4.1 Boezemwateren
sulfaatgehaltes hoog. De relatief hoge ligging van de boezem ten opzichte van de polders ver-
De boezem kan worden opgevat als de slagader van
oorzaakt wegzijging van water naar de omliggende polders. Het boezem-
het waterhuishoudkundige systeem van Noord-
stelsel vertakt zich door heel Noord-Holland en verbindt veel natte natuur-
Holland. Het zorgt voor de aanvoer van water naar
gebieden met elkaar. Mede daardoor is een aanzienlijk deel van het
de polders bij een neerslagtekort en de afvoer van
boezemstelsel aangewezen als ecologische verbindingszone.
polderwater bij een (te groot) wateroverschot. Door deze water aan- en -afvoerfunctie kent het oppervlaktewater een grote dynamiek en in samenhang
De belangrijkste sturende factoren zijn het chloride-
daarmee ook een wisselende waterkwaliteit. Het boe-
gehalte en de dimensie van de watergangen. Binnen
zemwater kent functies als professionele scheepvaart,
Noord-Holland kunnen drie typen boezemwateren
pleziervaart, beroeps- en sportvisserij.
worden onderscheiden: de licht-brakke (Kl), de diepe
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
47
Noordzeekanaal licht brak. Met uitzondering van het Amstelmeer betreft het voornamelijk kanalen en vaarten. Bij de licht brakke boezemwateren gaat het voornamelijk om uiteinden van het boezemsysteem. Bij het openen van sluizen dringt water vanuit de Waddenzee of het Noordzeekanaal het boezemwater binnen. Hier vermengt zich het zoute buitenwater met het zoete water van de boezem. De Harger- en Pettemervaart vormt als ‘geïsoleerd’ brak boezemwater een uitzondering. Deze vaart ligt achter de Hondsbossche Zeewering en wordt gevoed met kwelwater vanuit de Noordzee. boezemwateren (Kd) en de ondiepe (Ko)). De licht-brakke boezemwateren (Kl) liggen aan uiteinden van het
Biotische en abiotische beschrijving
boezemsysteem waar met het schutten van sluizen
Het chloridegehalte is de belangrijkste sturende fac-
brak water de boezem binnendringt. De zoete
tor die bepaalt welke soorten voorkomen in het
boezemwateren worden op grond van hun dimensie
water. Het chloridegehalte is dan ook gebruikt voor
onderscheiden in diepe en ondiepe. De diepe boezem-
het onderscheiden in niveau’s. Vanaf het middelste
wateren (Kd) zijn gekenmerkt door sterke stroming,
niveau (>1.000 mg/l chloride) komen kenmerkende
hoge graad aan harde beschoeiing en scheepvaart. Bij
brakwatersoorten voor. Voor het hoogste niveau is de
de ondiepe boezemwateren (Ko) gaat het meestal om
referentiewaarde voor chloride gesteld op hoger dan
uiteinden van een boezem of afgelegen zijtakken van
3.000 mg/l (bijlage 5, referentiewaardentabel). In
de hoofdvaart of het kanaal.
diepe boezemwateren ontstaat een gelaagdheid van dieper zouter water en ondiep zoeter water.
4.1.1 Licht brakke boezemwateren (Kl)
Boezemwateren zijn vaak zeer eutroof, omdat ze water verzamelen uit de polders. De nutriëntenge-
Sfeerbeeld
haltes in brakke wateren spelen echter pas een rol als
‘Op een paal aan de rand van het brede water spreidt een
aan de referentiewaarde voor chloride is voldaan. Op
Aalscholver zijn vleugels uit om ze te laten drogen. Hij is
het hoogste niveau is de referentiewaarde 0,1 mg/l
net terug van een zoektocht naar voedsel. Aan de keel is te
nitraat, 0,2 mg/l ammonium en 0,6 mg/l fosfaat. De
zien dat de brakwatergrondel naar beneden glijdt. Vanuit
fosfaatgehaltes zijn in de werkelijkheid vaak zeer
de brede rietkraag, waar moerasmelkdistel bovenuit steekt,
hoog. Ook aan de laagste referentiewaarde voor
komt een familie kuifeend. Plotseling duikt het mannetje
nitraat wordt in de huidige situatie bijna nergens vol-
weg, om even later met een driehoeksmossel in zijn snavel
daan. De hoge nutriëntengehaltes worden aange-
weer te voorschijn te komen’.
voerd met het polderwater. Brakke wateren kennen van nature wel een hogere fosfaatgehalte dan zoete
Ligging in het landschap
wateren.
De boezem vormt de directe verbinding tussen het
48
■
polderwater enerzijds en het buitenwater van
Door het brakke karakter en factoren als inrichting en
IJsselmeer, Markermeer, Noordzee en Waddenzee
scheepvaart komen in de licht-brakke boezemwateren
anderzijds. Licht brakke boezemwateren komen voor in
weinig plantensoorten voor (tabel 4.1). Op het hoog-
het noorden bij de Amstelmeerboezem en in delen
ste niveau zijn snavelruppia, heen en spiraalruppia
van de Schermerboezem, zoals de Harger- en
kenmerkend. Voor het middelste niveau is het voor-
Pettemervaart en het Noordhollands Kanaal bij Den
komen van veel oeverplanten karakteristiek. Het
Helder. Ook zijn delen van de boezem rond het
laagste niveau wordt gekenmerkt door algemene
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
tolerante soorten. Door de grote dimensies is vaak
Beschoeide en steile oevers kunnen natuurvriende-
voldoende ruimte voor een flauwe oever en een
lijk worden ingericht. In gebieden waar de boezem
brede rietkraag. Op plaatsen waar licht brak water
deel uitmaakt van ecologische verbindingszones
voorkomt kunnen soorten als moerasmelkdistel en
dient dit met voorrang te geschieden. Vooral in de
heemst voorkomen. Kenmerkend voor de macro-
Amstelmeerboezem is nog ruimte om flauwere
faunagemeenschappen zijn kreeftachtigen en borstel-
oevers aan te leggen.
wormen.
In sommige gevallen is het mogelijk om de aanliggende oeververdediging en (bijna) dichte vooroever-
Van zoet naar brak is een duidelijke overgang van ver-
verdediging te vervangen door een open vooroever-
schillende soorten vlokreeften waarneembaar (tabel
verdediging. Door het aanleggen van zogenaamde
4.1). In wateren met een chloridegehalte >1.000 mg/l
fauna-uittreedplaatsen worden hindernissen over-
komen slechts enkele soorten vedermuggenlarven,
wonnen, die te steile of beschoeide oevers vormen
waterkevers en waterwantsen voor; andere soorten
voor veel diersoorten.
insecten worden bijna niet meer aangetroffen. Doordat
Kanalen worden regelmatig gebaggerd om ze vol-
de oevers van deze wateren vaak beschoeid zijn, zijn er
doende diep te houden voor de scheepvaart. Door
weinig schuil- en paaiplaatsen voor vis. De visfauna is
baggerwerkzaamheden wordt het water troebel als
dan ook armer dan in wateren met een meer natuurlijke
gevolg van het opwervelen van slib. Driehoeks-
oever. Bovendien kennen brakke wateren ondanks de
mosselen en waterplanten worden hierdoor bedekt
voedselrijkdom een relatief arme visfauna. De grotere
met slib. Bij het contact tussen slib en water ver-
dimensie in vergelijking met het polderwater zorgt wel
slechtert de waterkwaliteit. De baggerwerkzaam-
voor een geschikt overwinteringgebied voor vissen.
heden kunnen het beste plaatsvinden in de herfst
Daar waar kanalen of vaarten in verbinding staan
omdat ze dan het minste nadelinge effect op het eco-
met het zoute buitenwater kunnen in de ideale situ-
systeem hebben. De meeste organismen hebben dan
atie zoet-zout vissen heen en weer trekken. In geïso-
hun levenscyclus voltooid, bevinden zich niet meer
leerde brakke wateren zoals de Harger- en Pettemer-
in het water of zijn minder kwetsbaar. Verder dient
vaart komen zouttolerante zoetwatervissen voor. De
gestreefd te worden om de oorspronkelijke bodem
grotere meren hebben een belangrijke functie als
van kanalen zoveel mogelijk tot uitdrukking te laten
voedsel- en rustgebied voor watervogels. Driehoeks-
komen.
mosselen vormen een belangrijke voedselbron voor
4.1.2 Diepe boezemwateren (Kd)
deze vogels.
Beheer en inrichting
Sfeerbeeld
In het subtype licht brakke boezemwateren is het belang-
‘Achter de brede rietkraag beginnen twee futen met ‘kop-
rijk het brakke karakter te behouden en te versterken.
schudden’; het begin van hun complexe baltsritueel.
Daarnaast speelt de verbinding voor vissen met zee
Plotseling duiken ze weg. Met fonteinkruiden en hoorn-
een grote rol. Beide benaderingen richten zich op de
blad in de snavel komen ze boven. Watertrappelend botsen
(gradiënt in) zee-invloed. De visstand van brak water
ze tegen elkaar en stijgen zo bijna geheel op uit het water.
kan worden verbeterd door de vergroting van moge-
Over een paar dagen zullen ze hun nest met waterplanten
lijkheden voor vis om heen en weer te trekken tussen
verankeren tussen het door dotterbloemen geheel geel
zoet binnenwater en zout water buitengaats.
gekleurde riet. Een rietzanger, krassend op volle sterkte,
Een aantal natuurtechnische voorzieningen kan hier-
zal het eerste geluid zijn dat de jonge fuutjes zullen opvan-
voor een belangrijke bijdrage leveren door het ver-
gen. Voor het futenpaar breekt dan een drukke tijd aan.
minderen van de barrièrewerking van sluizen en
Constant zullen ze op zoek zijn naar vis voor hun onver-
gemalen. Ook dient de verbinding van boezem naar
moeibaar schreeuwende kroost’.
polderwater te worden verbeterd.
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
49
Ligging in het landschap
wateren zoals verschillende soorten kevers en koker-
De boezem vormt de directe verbinding tussen het
juffers. Wanneer we de kokerjuffer Lype phaeopa
polderwater en het buitenwater van IJsselmeer,
vinden betekent dit dat de waterkwaliteit goed is.
Markermeer en Waddenzee. Diepe boezemwateren
Ook de visstand is in beschoeide kanalen laag omdat
komen in alle boezemsystemen in Noord-Holland
schuil- en paaiplaatsen ontbreken. In wateren met
voor (zie kader). Met uitzondering van enkele plas-
een natuurlijke oever is deze aanmerkelijk hoger.
sen, zoals het Alkmaardermeer en de Geestmer-
Kenmerkend voor de diepe boezemwateren is het
ambachtplas, betreft het voornamelijk kanalen en
vistype brasem-snoekbaars.
vaarten. Deze boezemwateren hebben een belangrijke functie voor scheepvaart en recreatievaart.
De grotere dimensie in verhouding met het polderwater zorgt wel voor een geschikt overwinterings-
Biotische en abiotische beschrijving
gebied voor vissen. De aanwezige vis vormt een
Tot het watertype Diepe boezemwateren worden alle
voedselbron voor viseters als aalscholver, grote zaag-
boezemwateren gerekend met een waterdiepte gro-
bek, nonnetje en fuut. De grotere meren en plassen
ter dan 1,5 meter. Grote delen van deze boezem-
hebben een belangrijke functie als voedsel- en rust-
wateren zijn beschoeid met hout, staal of beton. Ze
gebied voor watervogels. Duikeenden als kuifeend
hebben een open karakter, waarmee wordt bedoeld
en tafeleend eten bodemfauna tot een diepte van
dat ze doorstroomd worden met boezemwater en
5 meter.
niet, zoals sommige vaak kleinere boezemwateren,
50
■
doodlopend zijn of de afvoer van polderwateren ver-
De waterkwaliteit op de inlaatpunten wordt voorna-
zorgen. Door de tijdelijk snelle stroming en de
melijk
scheepvaart kennen de diepe boezemwateren een hoog
Uitzonderingen vormen de boezems van Amstel- en
gehalte aan opgewervelde slibdeeltjes, die voor veel
Vecht en de duinzoom van Noord-Kennemerland,
vertroebeling zorgen.
die veel zoeter zijn en de boezemwateren nabij zee of
Vertroebeling en beschoeide oevers zorgen voor
bij uitslagpunten van diepe droogmakerijen, die dui-
omstandigheden die weinig tot niet geschikt zijn
delijk brakker zijn. Boezemwateren zijn vaak zeer
voor de vestiging van waterplanten (tabel 4.1). In de
voedselrijk, omdat ze water ontvangen uit de diverse
huidige situatie zijn met uitzondering van veen-
polderwateren.
wortel niet of nauwelijks waterplanten aangetroffen.
In de diepe boezemwateren van Noord-Holland zijn de
In de boezem van Amstel en Vecht komen geregeld
factoren inrichting van de oevers en stroming domi-
drijfbladvegetaties voor met gele plomp en witte
nant. Daarom is besloten om voor dit watertype voor
waterlelie.
alle chemische parameters slechts één referentie-
Vanwege de ontbrekende watervegetaties zijn alleen
waarde te hanteren en geen verschillende niveau’s te
macrofaunasoorten geselecteerd voor het afleiden
benoemen (bijlage 5, referentiewaardentabel).
van de referentiewaarden en niveaus. Maar ook de
Pas wanneer voldaan is aan de belangrijkste rand-
macrofauna wordt in sterke mate bepaald door de
voorwaarden (natuurlijke oevers, geen scheepvaart,
structuur en is in deze wateren soortenarm (tabel 4.1)
luwe delen) komen verschillen in waterkwaliteit tot
Vaak bestaat de macrofaunagemeenschap vooral uit
uitdrukking. De indeling van niveaus gebeurt dan
mollusken van diep water, zoals zwanenmosselen,
ook aan de hand van het bedekkingspercentage
schildersmossel, en driehoeksmossel. Ook kleine
emergente vegetatie, dit zijn waterplanten die boven
kreeften, wormen en vedermuggen komen voor.
het water uitsteken.
In kanalen met een gevarieerde rietoever is de soor-
In de optimale situatie (hoogste niveau) dient 5% van
tenrijkdom van de macrofauna groter. In meer
het boezemwater bedekt te zijn met emergente vege-
beschutte delen worden soorten aangetroffen die
tatie, in het middelste en laagste niveau respectieve-
kenmerkend zijn voor kleinere of structuurrijkere
lijk >2% en >1%. Het voedselrijke karakter van boe-
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
bepaald
door
ingelaten
rivierwater.
zemwateren komt tot uitdrukking in de norm voor
kunnen hier een oplossing bieden, indien de aanleg
fosfaat van <0,4 mg/l. Voor alle niveau’s zijn de refe-
van natuurvriendelijke oevers niet mogelijk is.
rentiewaarden voor nitraat < 0,15 mg/l en ammonium <0,1 mg/l. Het chloridegehalte heeft een refe-
4.1.3 Ondiepe boezemwateren (Ko)
rentiewaarde van lager dan 300 mg/l.
Sfeerbeeld Beheer en inrichting
‘Aan dit doodlopende boezemwater gaat de flauwe oever
In de diepe boezemwateren is de inrichting van de
langzaam over in een breed rietland. Tussen het riet springen
oevers veel belangrijker voor de ecologie dan de
de gele plekken met dotterbloem direct in het oog. Net is
waterkwaliteit. De grootste inspanning voor ontwik-
nog een schim van een Noordse woelmuis te zien, voordat
keling en herstel van deze boezemwateren dient dan
deze uit het zicht verdwijnt in haar hol tussen de riet-
ook gericht op het nemen van inrichtingsmaatregelen
stengels. Voor de rietkraag spreiden zich de bladeren van
om de situatie te verbeteren voor planten en vissen.
drijvend fonteinkruid. De jongen van een waterhoen
Waar mogelijk moeten met hout, beton of staal
haasten zich achter hun moeder aan. In het heldere water
beschoeide oevers worden vervangen door een meer
leren ze te zoeken naar hun eerste voedsel.
natuurvriendelijke inrichting. In delen waar de boezem deel uitmaakt van de ecologische verbindingszones
Ligging in het landschap
dient dit met voorrang te geschieden.
De ondiepe boezemwateren vormen meestal afgele-
Op veel plaatsen, met name in de Verenigde Raak-
gen zijtakken van hoofdvaart of kanaal. Vaak zijn het
maats- en Niedorperkoggeboezem, is nog voldoende
doodlopende uiteinden, die geïsoleerd zijn. De ver-
ruimte om flauwe oevertaluds aan te leggen. In vol-
blijftijd van het water is langer dan bij de diepe boe-
doende brede deelstukken kunnen brede oevers met
zemwateren. Ondiepe boezemwateren komen overal in
paaiplaatsen voor vis worden aangelegd. Met name
Noord-Holland voor. Het zwaartepunt ligt echter op
zogenaamde plasbermen zijn zeer geschikt. Plas-
de meer geïsoleerde delen van de Schermerboezem
bermen kunnen op druk bevaren boezemwateren
en de Verenigde Raakmaats- en Niedorperkogge-
beschutte zones bieden waar vegetatie en macro-
boezem. De zijtakken van de Schermerboezem in het
fauna zich ontwikkelt. Ook kan worden gedacht aan
Bergermeergebied en in de polder Het Koegras zijn
vervanging van aanliggende oeververdediging en
een goed voorbeeld van dit watertype. Ook de
dichte vooroeververdediging door open vooroever-
ondiepe delen van plassen en meren, bijvoorbeeld
verdediging. Door het toestaan van meer ‘natuur-
van het Alkmaardermeer, vallen onder dit watertype.
lijke’ dynamische processen zullen de oevers zich
Ondiepe boezemwateren hebben een andere (afvoer)-
meer heterogeen gaan ontwikkelen waardoor een
functie dan de diepere watergangen waar scheep-
grotere biodiversiteit een kans krijgt zich te ontwikkelen.
vaart plaatsvindt. Ze liggen buiten de hoofdstroom
Sluizen, stuwen en gemalen tussen de deelsystemen
van het boezemwater en worden daardoor in natte
van de boezem vormen vaak onneembare barrieres
perioden vooral door polderwater gevoed. In droge
voor de migratie van vissen. Een aantal natuur-
perioden kan ook aanvoer van boezemwater plaats-
technische voorzieningen kan een bijdrage leveren
vinden. Ze hebben vaak natuurlijke oevers, een
aan het verminderen van deze barrierewerking. Ook
geringere diepte en het water stroomt niet (stagnant)
de verbinding tussen boezem- en polderwater moet
waardoor waterplanten een veel grotere kans op ont-
worden verbeterd. Hiervoor wordt op dit moment
wikkeling hebben.
geëxperimenteerd met de ontwikkeling van een
Biotische en abiotische beschrijving
gemaal met vispassage. Door de vaak beschoeide en te steile oevers kunnen
De ondiepe boezemwateren zijn onbeschoeide wateren,
diverse zoogdieren en amfibieën de oever onmoge-
vrij smal en ondiep (<1,5m) en vaak stagnant. Veel
lijk bereiken. Zogenaamde fauna-uittreedplaatsen
wateren hebben een flauwe oeverzone met rietlanden
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
51
en andere oeverplanten (dotterbloemen en harig
kent de visstand onder voedselrijke omstandigheden
wilgenroosje). Doordat de wateren niet benut wor-
een hoge biomassa van het blankvoorn-brasem type.
den voor scheep- en recreatievaart wordt slib niet
In voedselarme omstandigheden is dit een ander
opgewerveld. Veel van de ondiepe boezemwateren
type: het snoek-blankvoorn type. De helofytenzone
zijn dan ook helder en rijk aan waterplanten (tabel
kan, wanneer deze een beperkte breedte heeft, als
4.1). Echter, het gaat vaak om algemene plantensoorten.
broedgelegenheid fungeren voor watervogels als
In de winter wordt de waterkwaliteit voornamelijk
fuut, wilde eend en kleine karekiet. Bij grote breedte
bepaald door het uitgeslagen polderwater, dat veel
kunnen meer kritische vogelsoorten broeden: snor,
voedingsstoffen bevat. In de zomer wordt voor-
baardmannetje, bruine kiekendief en roerdomp.
namelijk rivierwater aangevoerd.
Diverse watervogels zoals knobbelzwaan en meer-
In ondiepe boezemwateren zijn in tegenstelling tot in
koet foerageren vaak op waterplanten.
diepe boezemwateren verschillen in concentraties van voedingsstoffen. De voedingsstoffen zijn dan ook de
Beheer en inrichting
belangrijkste factor voor de indeling in niveaus. De
De referentiewaarden zijn vooral gericht op nutriën-
macro-ionen spelen een ondergeschikte rol. De eisen
ten en impliciet op zwevende stof en helderheid.
voor het hoogste niveau weerspiegelen een vrij
Voor vis is de aanwezigheid van waterplanten essen-
voedselarme situatie en zijn voor fosfaat <0,05 mg/l,
tieel. Behoud en ontwikkeling van ondiepe boezem-
ammonium <0,06 mg/l en nitraat <0,1 mg/l (bijlage
wateren richt zich op het verder ontwikkelen van
5 referentiewaardentabel).
redelijk voedselarm en helder water met veel water-
In de huidige situatie voldoen veel wateren aan deze
planten, met name ondergedoken waterplanten. Het
referentiewaarden. Daar kunnen drijvend fontein-
doorzicht en daarmee de ontwikkeling van onder-
kruid, glanzig fonteinkruid en brede waterpest
gedoken waterplanten in de boezemwateren wordt
groeien. Het middelste niveau is gekenmerkt door
vooral bepaald door zwevend stof. Maatregelen om
grote egelskop, grote waterweegbree en bij aan-
zwevend stof te verminderen zijn bijvoorbeeld de
wezigheid van kwel ook pijlkruid. In de voedselrijke
aanleg van diepe putten of visstandsbeheer in geïso-
wateren van het laagste niveau wordt gestreefd naar
leerde delen. Verbetering van de kwaliteit van het
een basiskwaliteit van <0,12 mg/l fosfaat, <0,1 mg/l
polderwater heeft ook een positieve invloed op de
ammonium en <0,25 mg/l nitraat. Hier groeien alge-
verbetering van de kwaliteit van het boezemwater.
mene plantensoorten als smalle waterpest, grof
Ongezuiverde lozingen dienen zoveel mogelijk te
hoornblad en schedefonteinkruid.
worden gesaneerd. Ook bij dit watertype zal het omvormen van
52
■
De macrofaunagemeenschap wordt gestuurd door de
beschoeide en steile oevers in flauwe oevers bijdragen
aanwezigheid van veel water- en oeverplanten.
aan de biodiversiteit. In gebieden waar de boezem
Slakken, wormen, platwormen en bloedzuigers zijn
deel uitmaakt van de ecologische verbindingszones
vaak zeer talrijk in voedselrijke wateren (tabel 4.1).
dient dit met voorrang te geschieden. Bij voldoende
Bepaalde soorten kokerjuffers en libellen zijn kriti-
ruimte zijn naast plasbermen moerassige oeverzones
scher en komen alleen in schoon, voedselarm water
zeer gewenst. Variatie in diepte en breedte vergroten
van het hoogste niveau voor.
de diversiteit en daardoor de natuurwaarde. Voor de
Naast de waterkwaliteit worden ook eisen gesteld
visstand is het van belang om de migratie tussen polder
aan een rijk ontwikkelde emergente vegetatie.
en boezem te verbeteren. Op dit moment wordt hier-
Aflopend van het hoogste naar het laagste niveau
voor geëxperimenteerd met een gemaalvispassage.
wordt gestreefd naar een bedekking van >10%, >5%
In voedselrijke omstandigheden is de productiviteit
en >1%.
hoog. Periodiek moet overtollige plantengroei worden
Vanwege de inrichting van de oevers, de helderheid
verwijderd. De frequentie moet zo zijn dat de water-
van het water en de aanwezigheid van waterplanten
plantengemeenschap voldoende tijd heeft zich te ont-
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
wikkelen. Gedeeltelijk schonen geniet grote voorkeur. Daardoor kan ook de macrofauna zich weer snel herstellen. Het optimale tijdstip voor schoning is de herfst.
Tabel 4.1
■
Kenmerkende planten- en macrofaunasoorten van de watertypen licht brakke boezem-
wateren (Kl), ondiepe boezemwateren (Ko) en diepe boezemwateren (Kd) en de toedeling van soorten aan niveaus: h = hoog, m = midden, l = laag. Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Kl
Ko
Alisma plantago-aquatica
grote waterweegbree
m
m
Berula erecta
kleine watereppe
l
Bolboschoenus maritimus
heen
h
Butomus umbellatus
zwanebloem
Callitriche obtusangula
stomphoekig sterrekroos
Ceratophyllum demersum
grof hoornblad
Eleocharis palustris
gewone waterbies
Elodea canadensis
brede waterpest
Elodea nuttallii
smalle waterpest
l
Equisetum fluviatile
holpijp
h
Hippuris vulgaris
lidsteng
Hydrocharis morsus-ranae
kikkerbeet
Mentha aquatica
watermunt
Myriophyllum spicatum
aarvederkruid
l
Potamogeton lucens
glanzig fonteinkruid
h
Potamogeton natans
drijvend fonteinkruid
h
Potamogeton pectinatus
schedefonteinkruid
Potamogeton perfoliatus
doorgroeid fonteinkruid
Potamogeton pusillus
tenger fonteinkruid
l
Ranunculus circinatus
stijve waterranonkel
m
Rumex hydrolapathum
waterzuring
l
Ruppia cirrhosa
spiraalruppia
h
Ruppia maritima
snavelruppia
h
Sagittaria sagittifolia
pijlkruid
Schoenoplectus lacustris
mattenbies
Schoenoplectus tabernaemontani
ruwe bies
Sium latifolium
grote watereppe
Sparganium emersum
kleine egelskop
h
Sparganium erectum subsp. erectum
grote egelskop s.s.
m
Veronica catenata
rode waterereprijs
Zannichellia palustris ssp. pedicellata
gesteelde zannichellia
Kd
plantensoorten
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
l m l m h
m m m
l
l h
m l m l
m
m l
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
53
Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Kl
Ko
Kd
macrofaunasoorten
54
■
Aeshna cyanea
libelle
Agabus conspersus
kever
Agraylea sexmaculata
kokerjuffer
h
Agrypnia pagetana
kokerjuffer
m
Anabolia nervosa
kokerjuffer
l
Anacaena lutescens
kever
Anodonta cygnea cygnea
tweekleppige slak
Argyroneta aquatica
waterspin
m
Arrenurus latus
watermijt
m
Athripsodes aterrimus
kokerjuffer
Caenis horaria
haft
Chaetogaster diaphanus
borstelworm
Chaoborus sp
mug
Chironomus gr. salinarius
borstelworm
m
Chironomus halophilus gr
vedermug
m
Cloeon dipterum
haft
Cloeon simile
haft
Corophium lacustre
kreeftje
h
Corophium volutator
kreeftje
h
Cricotopus ornatus
vedermug
l
Cryptochironomus sp
vedermug
l
Cyrnus flavidus
kokerjuffer
m
Dicrotendipes gr nervosus
vedermug
l
Dreissena polymorpha
tweekleppige slak
l
Dytiscus sp.
kever
h
Ecnomus tenellus
kokerjuffer
m
Enallagma cyathigerum
libelle
Enochrus isotae
kever
Erythromma najas
libelle
Gammarus duebeni
kreeftje
m
Gammarus zaddachi
kreeftje
m
Graptodytes pictus
kever
m
Gyrinus substriatus
kever
m
Haliplus immaculatus
kever
m
Holocentropus dubius
kokerjuffer
h
Holocentropus picicornis
kokerjuffer
Hydrachna conjecta
watermijt
l
Hydrobia sp
slak
h
Hydrobius fuscipes
kever
l
Hydroporus palustris
kever
Idothea chelipes
kreeftje
Ilybius fenestratus
kever
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
h m
m l
h m l m
h h
h m m
h
m h m
m
Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Ilyocoris cimicoides
wants
Jaera sp
kreeftje
Leptocerus tineiformis
kokerjuffer
Lype phaeopa
kokerjuffer
h
Molanna angustata
kokerjuffer
h
Monopelopia tenuicalcar
vedermug
l
Mystacides longicornis
kokerjuffer
l
Nebrioporus depressus elegans
kever
h
Nereis diversicolor
borstelworm
Oulimnius rivularis
kever
Palaemon longirostris
kreeftje
Paracorixa concinna
wants
Paramerina cingulata
vedermug
h
Physa fontinalis
slak
l
Piona coccinea
watermijt
Piscicola geometra
bloedzuiger
Ranatra linearis
wants
Sialis lutaria
slijkvlieg
Sigara falleni
wants
Sigara lateralis
wants
Spercheus emarginatus
kever
Sphaeroma rugicauda
kreeftje
h
Theodoxus fluviatilis
slak
l
Triaenodes bicolor
kokerjuffer
Tubifex costatus
borstelworm
Unio pictorum
tweekleppige slak
Unionicola aculeata
watermijt
Unionicola crassipes
watermijt
Valvata piscinalis
slak
l
Velia caprai
wants
h
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
Kl
Ko
Kd
l h h
h h m l
l
m l m m l l m
h m
h h m m
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
55
Zandwinplassen algemeen (W) Zandwinplassen zijn door de mens gegraven met als doel zand te winnen voor onder andere de aanleg van wegen, het ophogen van woningbouwterreinen of bedrijventerreinen. De zandwinplassen liggen verspreid over de hele provincie. De meeste van deze plassen of gaten zijn groot en meer dan 10 meter diep, soms wel tot 50 meter diep. In diepe plassen vanaf zes tot tien meter komt een spronglaag voor. Onder invloed van wind kan de spronglaag echter ook dieper liggen. De spronglaag is een verschijnsel dat optreedt als gevolg van warmte-instraling. De opgewarmde, relatief lichtere bovenlaag drijft als het ware op de koude, zwaardere onderlaag. In de zomer vindt geen menging van deze lagen plaats. Het dode organische materiaal en zwevend stof zinken in rustige perioden naar de bodem. Doordat er geen uitwisseling tussen de lagen plaatsvindt, fungeert de diepe laag als val voor voedingsstoffen. Dit effect wordt nog versterkt doordat in diepe wateren geen opwerveling van slib plaatsvindt. Het lage gehalte aan voedingsstoffen en de bezinking van zwevend stof leidt tot zeer helder water in de diepe plassen. Vaak staan de diepe zandwinplassen in contact met de diepe grondwatervoerende lagen. De kwaliteit van het diepe grondwater is vaak beter dan van het omringende oppervlaktewater en beïnvloedt in positieve zin de waterkwaliteit en versterkt nog eens het effect van de lage voedselrijkdom. Afhankelijk van het zoutgehalte in het grondwater zijn de zandwinplassen zoet of licht brak.
4.2 Zandwinplassen De belangrijkste reden om de zandwinplassen als apart watertype te onderscheiden is het grote effect dat de diepte heeft op de voedselrijkdom en het lichtregime van de plas en daarmee ook op de bijbehorende levensgemeenschappen. Zandwinplassen liggen verspreid door heel Noord-Holland, zowel in klei- als in veengebieden. Het grootste verschil van de levensgemeenschappen van de zandwinplassen in Noord-Holland kan verklaard worden door het zoutgehalte van het water. Zodoende worden er twee watertypen onderscheiden:
4.2.1 Zoete Zandwinplassen (Wz)
de zoete zandwinplassen (Wz) en de licht-brakke zand-
Sfeerbeeld
winplassen (Wl). Een belangrijk deel van de eigenschappen van een
‘In het midden van de plas glijdt een duiker het heldere,
specifieke diepe plas wordt bepaald door de geo-
diepe water in. Vanaf grote afstand kan hij het oude wrak
hydrologie (bijvoorbeeld de kwaliteit van het diepe
al op de grond zien liggen. Hier in de diepte zijn weinig
grondwater). Dit is door een beheerder van een spe-
waterdieren te zien. Verscholen tussen kranswieren en
cifieke plas in het algemeen niet te beïnvloeden. De
fonteinkruiden slaat een snoek de duiker gade. Aan de
gestelde referentiewaarden zullen hierdoor dus in
oever doet een dodaars zich te goed aan rietkevers. Snel pikt
bepaalde gevallen niet haalbaar zijn. Hier moet de
hij ze van de bladen van de waterlelies en de kleine egels-
referentiewaarde eerder als een indicatie worden
kop. De snorrende snor in het riet maakt deze lauwe voor-
gezien: welke planten- en macrofaunasoorten kun-
jaarsavond compleet’.
nen worden verwacht onder de gegeven omstandigheden. Tenslotte bieden de referentiewaarden een
Ligging in het landschap
kader bij de aanleg van diepe plassen of slibstort
In Noord-Holland liggen enkele tientallen zoete
zodat de haalbaarheid van een bepaald kwaliteits-
zandwinplassen, verspreid door de hele provincie.
niveau reeds van tevoren kan worden ingeschat.
Een deel ervan ligt in kleigebieden, de overige in veengebieden. Veel van deze zoete zandwinplassen
56
■
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
worden vanwege het schone en heldere water benut
zes meter kunnen voorkomen (zie tabel 4.2).
voor waterrecreatie zoals duiken, zeilen, surfen en
Sterkranswier wordt bijvoorbeeld vaak in dichte
zwemmen.
begroeiingen aangetroffen. In de ondiepe zone langs
Tussen deze plassen bestaan grote verschillen in
de oever zijn verschillende soorten fonteinkruiden
trofiegraad, helderheid en het voorkomen van water-
karakteristiek. Voorbeelden zijn glanzig fonteinkruid,
planten. Sommige zandwinplassen staan onder
haarfonteinkruid en gekroesd fonteinkruid. Aan de
invloed van kwel, zoals de Gaasperplas. Deze ken-
oevers komen verlandingsvegetaties voor met mat-
nen doorgaans een betere waterkwaliteit. Zandwin-
tenbies, kleine lisdodde en in kwelomstandigheden
plassen staan in Noord-Holland vaak in open ver-
ook kleine egelskop. In de meeste zoete zandwinplassen
binding met het omringende oppervlaktewater van
worden reeds veel van deze kenmerkende plantens-
polders en boezem. In een aantal gevallen fungeert
oorten aangetroffen. De mooiste zoete zandwinplassen
de plas als val voor voedingsstoffen van het achter-
met de beste waterkwaliteit en de hoogste soorten-
liggende oppervlaktewater. Een voorbeeld hiervan is
rijkdom aan waterplanten zijn de Gaasperplas, de
de Spiegelplas. Vanuit de Vecht wordt voedselrijk
Spiegelplas, het Twiske en de Weel bij Obdam.
water in de Spiegelplas ingelaten. Het water in de
Op een zachte bodem komen veel vedermuggen en
Spiegelplas wordt weer ingelaten in de Stichts
watermijten voor, op harder substraat groeien veel
Ankeveense Polder. Door de lange verblijftijd in de
driehoeksmosselen, stapelvoedsel voor met name
Spiegelplas en het zelfreinigend vermogen van diepe
kuif- en tafeleenden. Door de relatief grote opper-
plassen verbetert de kwaliteit van het water wat
vlakten treedt er langs veel zandwinplassen een
voedselrijkdom betreft aanzienlijk.
behoorlijke golfslag op. In deze zogenaamde golfslagzone langs de oever komen enkele macrofauna-
Biotische en abiotische beschrijving
soorten voor die ook kenmerkend zijn voor stromend
Door de spronglaag in diepe plassen kan de boven-
water (tabel 4.2). Een voorbeeld hiervan is het slakje
ste laag voedselarm zijn, met name aan fosfaat en
Ancylus fluviatilis. Zelfs bij lang aanhoudende vorst,
ammonium. Referentiewaarden voor fosfaat is < 0,01
vriezen de zandwinplassen door de grote diepte niet
mg/l en voor ammonium < 0,05 mg/l. Onder de
dicht. Wanneer de polderwateren in de omgeving
spronglaag is het water door het verteren van orga-
bevroren zijn, zoeken grote groepen overwinterende
nisch materiaal zuurstofarm of zuurstofloos. Er zijn
watervogels de zandwinplassen op.
maar weinig macrofaunasoorten aangepast aan deze extreme omstandigheden. Het water in zandwinplassen is door het lage gehalte aan voedingsstoffen
Beheer en inrichting Cruciaal voor het behoud van de kwaliteit en de
tot op grote diepte vaak erg helder. De referentie-
helderheid van de zoete zandwinplassen is het instand-
waarde voor zoete zandwinplassen voor chloride <75
houden van de diepte en daardoor de spronglaag.
mgCl/l. Slechts weinig plassen, bijvoorbeeld de
Soms wordt de waterkwaliteit mede gestuurd door
Ursemmerplas, voldoen hieraan. Vaak hebben de
het contact met het grondwater. De kwaliteit van het
plassen een hoger chloridegehalte doordat ze in ver-
water in de plas is dan niet geheel te beïnvloeden.
binding staan met het boezemwater (bijlage 5, refe-
Wel kan bij de aanleg van nieuwe diepe plassen hier-
rentiewaardentabel).
mee rekening worden gehouden. Een aantal zandwinplassen kent door de directe verbinding met eut-
Door de grote helderheid kunnen tot op grote diepte
roof oppervlaktewater algenbloei met cyanobacteriën
nog waterplanten voorkomen. Zoete zandwinplassen
(blauwalgen) en bevat vaak troebel water.
zijn gekenmerkt door een hoge soortenrijkdom aan
Het toestaan van peilfluctuaties kan de noodzaak
waterplanten. Kenmerkend zijn diverse soorten
voor aanvoer van voedselrijk water verminderen.
kranswieren, zoals ruw kransblad, brokkelig krans-
Recent zijn verschillende onderzoeken gedaan naar
blad en stekelharig kransblad, die tot een diepte van
de haalbaarheid van het verondiepen van zandwin-
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
57
plassen. Verondiepen van deze diepe plassen hoeft
plas van ruim 2 meter tot op het boezempeil (peil van
geen negatief effect te hebben op de plassen zolang
het Noordzeekanaal). Hierdoor neemt het brakke
de spronglaag in stand gehouden wordt en de kwa-
karakter af. Tegenwoordig heeft het water in deze
liteit van het gestorte materiaal niet leidt tot een ver-
plas een chloride-concentratie tussen 600 en 700
slechtering van de waterkwaliteit.
mg/l. De Noorder IJpolderplas staat niet in verbinding met het omringende oppervlaktewater. Slechts
Veel zandwinplassen kennen slechts een zeer smalle
als het water in natte perioden boven een bepaalde
oeverzone en hebben een sterke hellingshoek van de
grens stijgt, wordt het overtollige water afgevoerd.
waterbodem. De smalle oeverzone heeft tot gevolg
De Ouderkerkerplas en de Leijen worden benut voor
dat er slechts over een geringe oppervlakte een
waterrecreatie, zoals duiken, zwemmen, surfen en
watervegetatie aanwezig is. Overwogen kan worden
zeilen.
om de helling flauwer te maken en zo een groter areaal ondiep water met variatie in structuur te creëren.
Biotische en abiotische beschrijving
Optimaal is een verhouding tussen diep en ondiep
De belangrijkste sturende factoren van de licht-brakke
water van 3:1. Periodiek droogvallende oeverdelen
zandwinplassen zijn chloridegehalte en helderheid. De
vergroten de biodiversiteit van macrofauna en water-
helderheid is te danken aan de aanwezige sprong-
planten. Eventueel dienen de ondiepe delen perio-
laag. Het chloridegehalte wordt bepaald door de voe-
diek gebaggerd te worden om ophoping van orga-
ding met chloridearm grondwater. De referentie-
nisch materiaal te voorkomen.
waarde voor chloride is >1.000 mg/l en is vergelijkbaar met de referentiewaarde voor licht-brakke polder-
4.2.2 Licht brakke zandwinplassen (Wl)
wateren (bijlage 5, referentiewaardentabel). Kenmerkend voor licht-brakke wateren zijn ook relatief hoge
Sfeerbeeld
waarden van de andere macro-ionen zoals sulfaat
‘De koude heeft al de poldersloten doen dichtvriezen.
(>200 mg/l), calcium (> 90 mg/l) en natrium (>700
Alleen hier heeft de vorst nog geen grip gekregen op het
mg/l).
water. Grote groepen kuifeenden dobberen als drijvende
Brakke wateren zijn vaak stikstofgelimiteerd. Dat wil
damborden op de plas. Ze rusten uit na hun nachtelijke
zeggen dat fosfaat hier in overvloed aanwezig is en
duiktochten op zoek naar hun favoriete voedsel: de drie-
het gehalte aan stikstof de voedselrijkdom beperkt.
hoeksmossel. In de ondiepere oeverzone zoeken meerkoeten
Bij een geringe toename van stikstof zal hierdoor
naar restanten van fonteinkruidvelden. ‘
onmiddelijk een hogere groei van algen kunnen ontstaan. Uit meetgegevens van de Noorder IJpolderplas
Ligging in het landschap
58
■
en de Oudekerkerplas blijkt dat brakke wateren niet
Noord-Holland kent in totaal slechts drie licht-brakke
altijd hoge fosfaatgehaltes kennen. Met het bezinken
zandwinplassen: de Noorder IJpolderplas, de Oude-
van het organische materiaal verdwijnen de voe-
kerkerplas en de Leijen bij Hensbroek. Door de grote
dingsstoffen uit de bovenste waterlaag. Ook kan de
diepte staat het water in de plassen in contact met het
voeding met diep grondwater van invloed zijn.
diepe grondwater. Op de locaties van deze drie plas-
De karakteristieke plantensoorten zijn niet gevoelig
sen is het diepe grondwater (licht) brak. Op dit
voor hoge fosfaatgehalten. In een stilstaand water
moment is de Oudekerkerplas het brakst met een
zoals in een zandwinplas bestaat gevaar van blau-
gemiddelde chlorideconcentratie van 1.000 mg/l.
walgen-bloei. Bepaalde soorten blauwalgen zijn in
De Leijen is minder brak (chloride 690 mg/l).
staat om stikstof uit de lucht te fixeren en op die
De Noorder IJpolderplas stond in het verleden onder
manier gebruik te maken van het aanwezige
invloed van brakke kwel vanuit het Noordzeekanaal.
(overvloedige) fosfaat. Troebelheid van het water is
In 1982 is hier het kwelgebied veranderd in een infil-
dan het gevolg. Conclusie is dat voor het bereiken
tratiegebied ten gevolge van een peilverhoging in de
van het hoogste niveau behalve een laag stikstof-
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
gehalte (ammonium <0,05 mg/l en nitraat <0,25
Beheer en inrichting
mg/l) ook een laag fosfaatgehalte (<0,01 mg/l) zeer
Licht-brakke wateren zijn gevoelig voor verzoeting.
belangrijk is. De waarde voor het hoogste niveau is
Belangrijk voor het behoud van de kwaliteit van de
gelegd op concentraties waarbij geen blauwalgen-
licht-brakke zandwinplassen is dan ook het behouden
bloei mogelijk is. De Ouderkerkerpolder en de
van contact met het diepe brakke grondwater.
Noorder IJpolderplas zijn van goede kwaliteit. Het
Behoud van de spronglaag zorgt voor een grote
doorzicht in deze plassen is groot, zo’n 2,50 meter.
helderheid van het water. Inlaat van zoet en voed-
Chloride en fosfaat voldoen bijna aan de referentie-
selrijk boezemwater kan worden beperkt door het
waarden van het hoogste niveau. Het water in de
toestaan van peilfluctuaties. In de Noorder
Leijen is eutroof en minder brak.
IJpolderplas worden peilschommelingen al gehandhaafd. Hier wordt in natte periodes alleen het over-
Brakke wateren zijn over het algemeen soortenarm.
tollige water afgevoerd, indien het een bepaald peil
De licht-brakke zandwinplassen kennen minder ken-
overschrijdt.
merkende soorten dan de zoete zandwinplassen. Dat
Door het polderpeil lager in te stellen dan in de
diepe plassen soortenrijk zijn komt tot uitdrukking
omgeving kan brak kwelwater worden aangetrokken.
in het hogere aantal kenmerkende plantensoorten
Doordat de waterkwaliteit ook wordt gestuurd door
dan in de licht-brakke polderwateren (zie tabel 4.2).
het diepe grondwater (geo-hydrologie), is de water-
Indien aan de referentiewaarden van het hoogste
kwaliteit niet volledig te beheersen. Wel kan bij de
niveau wordt voldaan, kunnen snavelruppia, brak-
aanleg van nieuwe diepe plassen daarmee rekening
waterkransblad, kustkransblad en in het open water
worden gehouden.
ook zilte waterranonkel voorkomen. Zilte water-
Veel zandwinplassen kennen slechts een zeer smalle
ranonkel is kenmerkend voor brakke wateren. In het
oeverzone en een sterke hellingshoek van de water-
algemeen komt deze soort voor in kleinere wateren
bodem. Hierdoor kan slechts een geringe oppervlakte
maar is ook in de Noorder IJpolderplas aangetroffen.
met watervegetatie aanwezig zijn. Een groter areaal
Daarnaast komen in de licht-brakke polderwateren veel
ondiep water en een flauwere hellingshoek leiden tot
soorten voor die ook kenmerkend zijn voor zoete
een hogere soortenrijkdom van de levensgemeen-
zandwinplassen.
schappen. Ideaal is een aandeel ondiep water van
De soorten van het middelste niveau en het basis-
25%. Periodiek droogvallende oeverdelen vergroten
niveau zijn niet echt kenmerkend voor brakke
de biodiversiteit van macrofauna en waterplanten.
omstandigheden. Zij kennen eerder een hoge tolerantie voor zout. In deze groep valt een groot aantal kranswieren, die met name in heel helder water voorkomen. Breekbaar kransblad is hiervan een voorbeeld. Aan de oever komen verlandingsvegetaties voor met heen en ruwe bies. Ook deze planten hebben een hoge tolerantie voor licht brakke omstandigheden. In wateren met een lager chloridegehalte (middelste en lage niveau) vormen zouttolerante soorten meestal het zwaartepunt. In helder water zijn dat veelal kranswieren en fonteinkruiden. Ook bij lang aanhoudende vorst vriezen de zandwinplassen vanwege de grote diepte niet dicht. Wanneer de polderwateren in de omgeving dichtgevroren zijn, zoeken grote groepen overwinterende watervogels de zandwinplassen op.
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
59
Tabel 4.2
■
Kenmerkende plantensoorten van de watertypen zoete zandwinplassen (Wz) en licht
brakke zandwinplassen (Wl) en de toedeling van soorten aan ambitieniveaus: h = hoog, m = midden, l = laag
60
■
Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Wz
Alisma plantago-aquatica
grote waterweegbree
m
l
Berula erecta
kleine watereppe
m
m
Bolboschoenus maritimus
heen
l
h
Botomus umbellatus
zwanebloem
Callistriche obtusangula
stomphoekig sterrekroos
l
Caltha palustris pal.
gewone dotterbloem
l
Ceratophyllum demersum
grof hoornblad
l
l
Chara aspera
ruw krasblad
h
m
Chara baltica
kustkransblad
h
Chara canescens
brakwater kransblad
h
Chara contraria
brokkelig kransblad
Chara connivens
gebogen kransblad
Chara globularis
breekbaar kransblad
h
m
Chara major
stekelharig kransblad
h
m
Chara vulgaris
gewoon kransblad
m
m
Echinodorus ranunculoides
stijve morasweegbree
h
Eleocharis palustris
gewone waterbies
m
l
Elodea canadensis
brede waterpest
h
l
Elodea nutallii
smalle waterpest
m
l
Equisetum fluviatile
holpijp
m
Hippuris vulgaris
lidsteng
l
Hottonia palustris
waterviolier
h
Hydrocharis morsus-ranae
kikkerbeet
m
Lythrum salicaria
grote kattestaart
m
Mentha aquatica
watermunt
m
Myosotis scorpioides
moerasvergeet-mij-nietje
Myriophyllum spicatum
aarvederkruid
m
Myriophyllum verticillatum
kransvederkruid
h
Najas marina
groot nimfkruid
h
m
Nitella hyalina
klein glanswier
h
m
Nitellopsis obtusa
sterkranswier
h
m
Nuphar lutea
gele plomp
h
Nymphaea alba
witte waterlelie
h
Nymphoides peltata
watergentiaan
h
Oenanthe aquatica
watertorkruid
m
Oenanthe fistulosa
pijptorkruid
m
Persicaria hydropiper
waterpeper
l
Potamogeton compressus
plat fonteinkruid
l
Potamogeton crispus
gekroesd fonteinkruid
l
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
Wl
m
l
l
l m
m
l
l m
l
m
Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Potamogeton lucens
glanzig fonteinkruid
h
Potamogeton mucronatus
puntig fonteinkruid
l
l
Potamogeton natans
drijvend fonteinkruid
m
l
Potamogeton pectinatus
schedefonteinkruid
l
m
Potamogeton perfoliatus
doorgroeid fonteinkruid
l
Potamogeton praelongus
langstengelig fonteinkruid
h
Potamogeton pusillus
tenger fonteinkruid
l
m
Potamogeton trichoides
haarfonteinkruid
h
l
Ranunculus aquatilis + Ranunculus peltatus
fijne en grote waterranonkel
l
Ranunculus baudotii
zilte waterranonkel
Ranunculus circinatus
stijve waterranonkel
m
l
Rumex hydrolapathum
waterzuring
m
l
Ruppia maritima
snavelruppia
Sagittaria sagittifolia
pijlkruid
m
Schoenoplectus lacustris
mattenbies
h
m
Schoenoplectus tabernaemontani
ruwe bies
l
h
Sium latifolium
grote watereppe
m
Sparganium emersum
kleine egelskop
h
Sparganium erectum ssp. erectum
grote egelskop s.s.
m
Tolypella glomerata
klein boomglanswier
Typha angustifolia
kleine lisdodde
h
Utricularia vulgaris
groot blaasjeskruid
h
Veronica catenata
rode waterereprijs
l
m
Zanichellia palustris ssp. palustris
zittende zanichellia
l
h
Zanichellia palustris ssp. pedicellata
gesteelde zanichellia
4.3 Polderplassen
Wz
Wl
h
h
m
h
Bij beide typen gaat het om polderplassen buiten de Vechtstreek. Polderplassen binnen de Vechtstreek
Polderplassen onderscheiden zich door hun dimensie.
worden beschouwd als ’zoete, grotere polderwateren in
Bij polderplassen speelt windwerking een grote rol.
de Vechtstreek (Vp) en ‘minder zoete, grotere polderwateren
Afhankelijk van de grootte en expositie ten opzichte
in de Vechtstreek’ (Vi), omdat hun waterkwaliteit en
van de windrichting, treedt minder of meer golfslag
levensgemeenschappen een zeer grote overeenkomst
in de plassen op. Deze golfslag kan erosie van de
vertonen met de andere watertypen in de Vecht-
oevers veroorzaken en beïnvloedt de vestiging van
streek.
water- en oeverplanten en daarmee de verlanding. De meeste van de 80 polderplassen in Noord-
4.3.1 Zoete polderplassen (Lz)
Holland hebben een (half)natuurlijke oorsprong. Het zijn braken, wielen (dijkdoorbraken) en veenplassen.
Sfeerbeeld
Sommigen zijn gegraven voor recreatiedoeleinden of
‘Ooit is door golfslag het veen weggeslagen. Midden in het
natuurontwikkeling. In Noord-Holland kunnen we
veengebied verbreedt zich de sloot nu tot een grote plas.
twee typen polderplassen onderscheiden: de zoete
Aan de flauwe oever gaan mattenbies en heen langzaam
polderplassen (Pz) en de brakke polderplassen (Pb). Deze
over in een stevige vegetatie met riet. Grote tapijten van
laatste zijn altijd wielen en braken.
witte waterlelie en watergentiaan bedekken het water.
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
61
Vanaf de stok van een palingfuik wacht een visdief zijn
Aangezien de toenemende verzoeting in Waterland
kans af. Opeens duikt hij onder. Met een jonge bittervoorn
een natuurlijk proces is, worden deze plassen gerekend
in zijn snavel duikt hij op en vliegt naar zijn jongen.
tot de zoete polderplassen.
Plotseling duikt van grote hoogte een visarend het water in. Met enige moeite vliegt ook hij weer op met een flinke
In de meeste gevallen maken de polderplassen deel
brasem in zijn klauwen’.
uit van het polder- of boezemsysteem. Slechts weinig plassen zijn geïsoleerd ten opzichte van het omrin-
Ligging in het landschap
gende water. Veel braken achter de dijk liggen dieper
De zoete polderplassen liggen overal verspreid in
dan de omgeving. Zij staan daardoor (deels) onder
Noord-Holland zowel in veen- als in kleigebieden,
invloed van lokale kwel vanuit het IJsselmeer of de
maar komen niet voor in de Vechtstreek. De meeste
aangrenzende boezemwateren. De veenplassen liggen
hebben een (half)natuurlijke oorsprong. Het gaat
met name in het hoger gelegen ‘oude land’. Hier is
enerzijds om braken en wielen en anderzijds om
voornamelijk sprake van infiltratie van water. De
veenplassen. De braken en wielen zijn ontstaan door
dimensies van de zoete polderplassen kunnen nogal
dijkdoorbraken. Deze liggen dan ook altijd langs dijken.
verschillen. Er zijn grote plassen zoals het Kinselmeer
Een deel van de braken ligt nog steeds aan dijken van
in Waterland of de Grote Vliet bij Medemblik en
buitenwater, langs het IJsselmeer. De andere braken
langgerekte wateren zoals de Aeën en Dieën in
liggen door verdere bedijking ondertussen aan dijken
Waterland. Maar er is ook een groot aantal kleine
zonder buitenwater, bijvoorbeeld langs de Westfriese
plasjes, met name kleine wielen en braken. De meeste
Omringdijk en de Noorder IJ- en Zeedijk. In de veen-
plassen zijn tot maximaal enkele meters diep. De bra-
weidegebieden zijn door het wegslaan van veen
ken kunnen dieper zijn.
grote plassen ontstaan, de zogenaamde veenplassen. Voorbeelden van deze plassen zijn de Poel in
Biotische en abiotische beschrijving
Amstelveen en de Merken in het Wormer- en
De werking van de wind heeft grote invloed op de
Jisperveld. Ook worden de fortgrachten tot deze
ontwikkeling van de levensgemeenschappen van een
groep wateren gerekend. Tevens zijn er plassen die
plas. In de luwe, ondiepe gedeelten speelt verlanding
in de afgelopen decennia zijn gegraven voor natuur-
een grote rol, als gevolg van successie van planten-
ontwikkeling of voor recreatiedoeleinden.
gemeenschappen. Bij dit proces volgen plantengemeenschappen elkaar in ruimte en tijd op. In de
Vanouds waren in Noord-Holland de meeste pol-
zoete polderplassen zorgen riet, kleine lisdodde en
derwateren en –plassen matig tot sterk brak (tot 6.000
mattenbies samen met oeverzegge, gele lis, water-
mgCl/l). Door de overstromingen tijdens dijkdoor-
munt en kleine watereppe voor de verlanding. In de
braken bleef het water nog lang brak. Na het droog-
niet-luwe delen zijn door golfslag de omstandig-
malen van de grote droogmakerijen in de 17e eeuw
heden ongunstig voor verlanding. Indien hier geen
veranderde echter de hele hydrologie. In het hoger
oevervegetatie aanwezig is kan de golfslag zelfs leiden
gelegen ‘oude land’ ontstond een watertekort dat
tot erosie van de oever. In sommige gevallen kan de
werd aangevuld door het aanvoeren van water uit de
golfslag zo krachtig zijn, dat hier macrofaunasoorten
Zuiderzee. Sinds de aanleg van de Afsluitdijk in 1932
worden gevonden van stromend water.
en de daarmee gepaard gaande verzoeting van het
62
■
IJsselmeer, voert de aanvoer van zoet water (chloride-
In de optimale situatie is het centrale deel van de
gehalte van 200 mg/l) nu de boventoon. In
plassen begroeid met groot nimfkruid en krans-
Waterland en de Zaanstreek zijn nog meerdere licht
wieren, als sterkranswier. Kenmerkend voor grote
brakke plassen aanwezig met een chloridegehalte
zoete polderplassen zijn grote velden met waterplanten
van boven de 300 mg/l, bijvoorbeeld de Ransdorper
als witte waterlelie, watergentiaan en groot blaasjes-
Die, de Moordenaarsbraak en de Noorderham.
kruid (zie tabel 4.3). Door de toenemende verzoeting
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
breiden witte waterlelie en watergentiaan zich op dit
Beheer en inrichting
moment uit boven het Noordzeekanaal. In grote, hel-
De van oudsher heldere en plantenrijke toestand is
dere wateren komt ook een gevarieerde visfauna
in veel plassen vandaag de dag omgeslagen naar
voor met soorten als bittervoorn, grote modderkruiper,
troebel water. De belangrijkste maatregel om de
snoek, baars, zeelt en paling.
levensgemeenschappen te herstellen is vermindering
In Noord-Holland zijn tegenwoordig veel polder-
van het inlaten van eutroof, gebiedsvreemd water.
plassen hypertroof (sterke overmaat aan voedings-
Dit kan onder andere worden bereikt door het toe-
stoffen). In deze zeer voedselrijke wateren overheerst
staan van natuurlijke peilfluctuaties, zodat in droge
algenbloei. Het doorzicht is daardoor zeer slecht.
perioden minder gebiedsvreemd water hoeft te wor-
Door het afsterven van de algen in de herfst ontstaat
den ingelaten. Door de aanvoerroute van het water
een dikke organische sliblaag op de waterbodem.
door de polder te verlengen, kunnen plassen meer
Ondergedoken waterplanten zijn hier niet of nauwe-
geïsoleerd worden van dit inlaatwater. In sommige
lijks aanwezig. In enkele gevallen komen nog zeer
gevallen zou een plas helemaal geïsoleerd kunnen
algemene soorten voor als schede- en tenger fontein-
worden. Deze maatregel heeft nog een tweede posi-
kruid, grof hoornblad, zittende zannichellia en smalle
tief effect: het bevorderen van verzoeting door het
waterpest. Veel soorten kroos bedekken het water-
vasthouden van neerslagwater. Om de concentraties
oppervlak, waardoor het water geen zuurstof kan
voedingsstoffen te verlagen en opwerveling van slib
opnemen. Verlanding treedt niet meer op en de bio-
te voorkomen is het baggeren van de slibrijke bodem
diversiteit is sterk gedaald.
essentieel. Met behulp van bufferzones kan inspoeling
Belangrijke voorwaarde voor het herstel van de
vanuit aangrenzende agrarische percelen worden
levensgemeenschappen is een laag gehalte van alle
voorkomen.
voedingsstoffen in het water en een goed doorzicht.
Door de huidige toestand van de plassen is ook de
Voor het hoogste niveau zijn de referentiewaarden
samenstelling en de totale biomassa van de visstand
voor de concentraties fosfaat, ammonium en nitraat
drastisch veranderd. Bij verbetering van de water-
dan ook gesteld op lager dan 0,05 mg/l (bijlage 5
kwaliteit door verlaging van de voedingsstoffen blijkt
referentiewaardentabel).
de troebele toestand niet vanzelf om te slaan in hel-
Dit trofieniveau is vergelijkbaar met de zoete en minder
der water, de visstand is hiervoor in veel gevallen
zoete plassen in de Vechtstreek. Qua nitraat voldoen
beperkend.
veel plassen al aan de referentiewaarde van het hoog-
Door het ontbreken van voldoende waterplanten zijn
ste ambitieniveau. Qua ammonium en fosfaat vol-
geen snoeken aanwezig omdat ze niet kunnen schui-
doet bijna geen enkele plas. De Grote Vliet, de
len en paaien. Witvis, zoals brasem, gaat domineren.
Oosterdel, de Streekbosplas en de Kerkebreek zijn de
Op hun beurt vreten de witvissen de watervlooien op
minst voedselrijke zoete polderplassen. Qua zout-
en woelen de bodem om. Doordat de algen onvol-
gehalte wordt gestreefd naar uiteindelijk zoet water
doende door de weinige watervlooien worden weg-
met een chloridegehalte van maximaal 70 mgCl/l.
gegeten (begraasd) en het zwevend stofgehalte ver-
Vanwege de langzame overgang van brak naar zoet
hoogd is, blijft het water troebel, waardoor water-
wordt deze referentiewaarde nog in geen enkele plas
planten geen kans krijgen. Voor het herstel van hel-
benoorden het Noordzeekanaal bereikt. Vanwege de
der plantenrijk water kan mogelijk een éénmalige of
geohydrologie, bijvoorbeeld de kwaliteit van het
periodieke uitdunning van de witvisstand nood-
kwelwater, of vanwege voedselrijke kleigrond, is de
zakelijk zijn. Eventueel kan het uitzetten van roofvis
waterkwaliteit niet altijd stuurbaar. De referentie-
als aanvullende maatregel worden genomen.
waarden geven dan eerder aan wat mogelijk is bij een
Het toestaan van natuurlijke peilfluctuaties, van
bepaalde waterkwaliteit.
’s winters hoog en ’s zomers laag, heeft nog een aanvullend voordeel: het bevordert de verlanding. Er zal een brede oeverzone tot ontwikkeling komen met
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
63
verschillende verlandingsstadia, waardoor de biodi-
sen zijn diverse plassen op Texel achter de
versiteit van planten en macrofauna sterk kan toene-
Waddenzeedijk en langs het Noordzeekanaal.
men. Indien bomen in de verlandingsvegetatie opkomen dienen deze te worden verwijderd, zodat de wind vrij vat op de plas kan blijven hebben.
Biotische en abiotische beschrijving In een goed ontwikkelde situatie wordt de vegetatie in de brakke polderplassen gekenmerkt door bijzondere
4.3.2 Brakke polderplassen (Lb)
en karakteristieke soorten. Vergelijkbaar met de zoete polderplassen heeft de windwerking een grote invloed
Sfeerbeschrijving
op de ontwikkeling van levensgemeenschappen in
‘Achter de bocht in de dijk ligt de braak. Ooit is hier de dijk
de plassen. Voornamelijk in de luwe gedeelten van
gebroken en heeft een geweldige watermassa een diep gat
de plas vindt verlanding plaats. Deze brakke verlan-
geslagen in het land. Nu proberen heen en ruwe bies vanaf
dingsvegetaties zijn van zeer hoge natuurwaarde,
de kant het gat te dichten. Het zal nog vele jaren duren eer
ook internationaal gezien. Het brakke gebied van
dat is gebeurd. Daar steekt voorzichtig de zilte water-
Noord-Holland is een van de weinige gebieden in
ranonkel zijn witte bloempjes omhoog’.
Europa waar de kenmerkende brakke vegetatie nog wordt aangetroffen. Bij de verlanding van brakke
Ligging in het landschap
plassen staan ruwe bies en heen aan het begin. In de
De brakke polderplassen zijn wielen en braken die als
optimale situatie komen kustkransblad, brakwater-
gevolg van dijkdoorbraken ontstonden. Ze zijn dan
kransblad, spiraalruppia en zilte waterranonkel voor
ook tamelijk diep (enkele meters). Brakke polderplassen
als echte waterplanten.
komen voor op veen- en kleigrond. Tegenwoordig is er in Noord-Holland slechts een beperkt aantal plas-
De kenmerkende plantensoorten van dit watertype
sen die tot dit watertype behoren. De braken onder-
zijn weergegeven in tabel 4.3. Bij het laagste niveau
scheiden zich door de mate van brakheid. De Wielen
zijn de oeversoorten ingedeeld, die voor brak water
ten zuiden van Den Oever en een aantal braken achter
tolerant zijn. In veel brakke polderplassen komen deze
de Waddenzeedijk op Texel zijn de enige overgebleven
plantensoorten voor, die niet kenmerkend zijn voor
matig brakke polderplassen in Noord-Holland. Deze
brak water, maar een hoge tolerantie hebben voor
blijven matig brak doordat ze nog steeds worden
zout. Breekbaar kransblad, gewoon kransblad, stekel-
gevoed door kwelwater vanuit zee. Voorbeelden van
harig kransblad en zittende zanichellia zijn hier voor-
licht brakke polderplassen zijn Braak Nauerna (in het
beelden van. De macrofauna wordt gekenmerkt door
Zuiderveen), de Grote Braak ten westen van
veel verschillende soorten brakwaterkreeftjes en weinig
Zaandam en het Schaalsmeertje bij Oostknollendam.
insectensoorten, maar kenmerkt zich wel door enkele specifieke brakwaterinsecten. De brakwatergrondel
Door de diepe ligging van het Schaalsmeertje in de
maakt de vissenfauna bijzonder.
Schaalsmeerpolder kwelt hier licht brak grondwater
64
■
op. De Grote Braak en Braak Nauwerna liggen hoger
Voor de ontwikkeling van het zeldzame watertype
dan de omgeving. Kwel is hier omgeslagen in infil-
brakke polderplassen is de aanwezigheid van brak
tratie. Door de (relatief grote) diepte van de braken
water van levensbelang. Voor het hoogste niveau
staan ze vaak in contact met het brakke grondwater.
wordt gestreefd naar een chloridegehalte van >3.000
De brakke fortgracht van het fort Zuidwijkermeer
mg/l (bijlage 5, referentiewaardentabel). Kenmerkend
behoort ook tot dit watertype.
voor dit watertype zijn verder de hoge waarden van
Recent zijn meerdere brakke polderplassen gegraven in
andere macroionen zoals sulfaat (>680 mg/l), cal-
het kader van natuurontwikkeling. Deze plassen zijn
cium (>320 mg/) en natrium (>2.150 mg/l). Deze
echter zeer ondiep, omdat ze aangelegd zijn voor
referentiewaarden worden op dit moment alleen
foeragerende steltlopers. Voorbeelden van deze plas-
bereikt in De Wielen ten zuiden van Wieringen en bij
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
braken achter de Waddenzeedijk op Texel. De iets
leren door fysieke barrières. Te drastische berging
minder brakke plassen van het middelste niveau (Cl
van neerslagwater door peilfluctuaties kan echter
>1.000mg/l) hebben een vergelijkbare waterkwaliteit
voor zoete omstandigheden zorgen. Het kan nodig
als de licht brakke polderwateren, maar zijn soorten-
zijn om een afvoer te hebben voor al te grote neer-
rijker.
slagpieken. Om remobilisatie van voedingsstoffen en opwerveling van slib te voorkomen is het baggeren
In de huidige situatie komen in brakke polderplassen
van de slibrijke bodem essentieel. Met behulp van
niet of nauwelijks waterplanten voor. De weinig aan-
bufferzones kan inspoeling vanuit aangrenzende
wezige waterplanten zijn algemeen en niet karakter-
agrarische percelen worden voorkomen.
istiek voor brakke omstandigheden. Evenals in de
Door de huidige toestand van de plassen is ook de
zoete polderplassen komt hier algenbloei voor als
samenstelling en de totale biomassa van de visstand
gevolg van de zeer hoge voedselrijkdom. Hierdoor
drastisch veranderd. Bij verbetering van de water-
wordt het doorzicht van het water slecht, met als
kwaliteit blijkt de troebele toestand niet vanzelf om
gevolg dat de echte waterplanten verdwijnen.
te slaan in helder water. Door de hoge voedings-
Weliswaar zijn brakke ecosystemen van nature
stofgehaltes is de biomassa vis erg hoog. Ook de
voedselrijker dan zoete, het water dient echter niet
soortensamenstelling met veel bodemwoelende vissen
hypertroof te worden. De referentiewaarden van het
en het ontbreken van zoöplankton zorgt voor blijven-
hoogste niveau zijn die met maximaal 0,1 mg/l voor
de vertroebeling. Voor het herstel van helder,
ammonium, 0,15 mg/l voor nitraat en 0,25 mg/l voor
plantenrijk water kan mogelijk een éénmalige of
fosfaat lager dan de referentiewaarden voor de brakke
periodieke uitdunning van de visstand noodzakelijk
polderwateren. De referentiewaarden van de voedings-
zijn, eventueel in combinatie met het uitzetten van
stoffen voor het laagste niveau van brakke polderplas-
roofvis.
sen en brakke polderwateren komen wel overeen. De Wielen ten zuiden van Wieringen kennen het relatief
Het toestaan van natuurlijke peilfluctuaties, ’s winters
minst voedselrijke water.
hoog en ’s zomers laag, heeft nog een ander voordeel: het bevordert verlanding. Er zal een brede zone tot
Beheer en inrichting
ontwikkeling komen met verschillende verlandings-
Net als bij brakke polderwateren gaat het er om het
stadia, waardoor de biodiversiteit van planten en
zoutgehalte zo hoog mogelijk te houden. De brakke
macrofauna sterk zal verbeteren. Bomen die in de
kwel dient zoveel mogelijk tot haar recht te komen.
verlandingsvegetatie opkomen dienen verwijderd te
Een cruciale factor voor het herstel van deze wateren
worden, zodat de wind vrij vat op de plas houdt.
is tevens het herstel van een goed doorzicht. De helderheid van het water is in veel wateren omgeslagen naar troebelheid. Oorzaak is veelal de aanvoer van voedselrijk boezemwater. Om de levensgemeenschappen van brakke polderplassen te herstellen is vermindering van de inlaat van zoet en voedselrijk boezemwater noodzakelijk. Dit kan onder andere worden bereikt door het toestaan van natuurlijke peilfluctuaties, zodat in droge perioden minder gebiedsvreemd water hoeft te worden ingelaten. Door de aanvoerroute van het water door de polder te verlengen kunnen plassen geïsoleerd worden van dit inlaatwater. In sommige gevallen zou ervoor gekozen kunnen worden om een plas helemaal te iso-
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
65
Tabel 4.3
■
Kenmerkende plantensoorten van de watertypen zoete polderwateren (Lz) en brakke
polderwateren (Lb) en de toedeling van soorten aan ambitieniveaus: h = hoog, m = midden, l = laag
66
■
Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Alisma plantago-aquatica
grote waterweegbree
Berula erecta
kleine watereppe
Bolboschoenus maritimus
heen
Carex riparia
oeverzegge
Ceratophyllum demersum
grof hoornblad
l
Chara aspera
ruw krasblad
h
Chara baltica
kustkransblad
h
Chara canescens
brakwater kransblad
h
Chara connivens
gebogen kransblad
h
Chara contraria
brokkelig kransblad
h
Chara globularis
breekbaar kransblad
h
Chara major
stekelharig kransblad
m
Chara vulgaris
gewoon kransblad
m
Eleocharis palustris
gewone waterbies
l
Elodea nutallii
smalle waterpest
m
Fontinal antipyrectica
bronmos
h
Galium palustre
moeraswalstro
l
Iris pseudacorus
gele lis
Lycopus europeus
wolfspoot
Lythrum salicaria
grote kattestaart
Mentha aquatica
watermunt
l
Myosotis scorpioides
moerasvergeet-mij-nietje
l
Myriophyllum spicatum
aarvederkruid
m
Najas marina
groot nimfkruid
h
Nitella flexilis
buigzaam glanswier
h
Nitella hyalina
klein glanswier
h
Nitellopsis obtusa
sterkranswier
h
Nymphaea alba
witte waterlelie
h
Nymphoides peltata
watergentiaan
m
Persicaria hydropiper
waterpeper
l
Potamogeton coloratus
weegbreefonteinkruid
l
Potamogeton crispus
gekroesd fonteinkruid
l
Potamogeton pectinatus
schedefonteinkruid
l
Potamogeton pusillus
tenger fonteinkruid
l
Ranunculus baudotii
zilte waterranonkel
Ranunculus circinatus
stijve waterranonkel
m
Rumex hydrolapathum
waterzuring
m
Ruppia cirrhosa
spiraalruppia
h
Ruppia maritima
snavelruppia
m
Schoenoplectus lacustris
mattenbies
Schoenoplectus tabernaemontani
ruwe bies
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
Lz
Lb l
m
l h
m
m
m
m
m l l l
m
h
h
l
l h
Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Lz
Lb
Sium latifolium Solanum dulcamara
grote watereppe
h
l
bitterzoet
m
Sparganium erectum ssp. erectum
grote egelskop s.s.
Tolypella glomerata
klein boomglanswier
Typha angustifolia
kleine lisdodde
h
Utricularia vulgaris
groot blaasjeskruid
h
Zanichellia palustris ssp. palustris.
zittende zanichellia
m
Zanichellia palustris ssp. pedicellata
gesteelde zanichellia
h
4.4 Duinwateren
l m
met harde westerstorm het zeewater is binnengedrongen in deze vallei. Vanuit het water klinkt het ‘rrrrrrrrrrrrrrr’
Open water in de duinen is voor onze voorouders
van de rugstreeppad. Tussen de velden van groot nimf-
altijd vanzelfsprekend geweest. In strenge winters
kruid en zilte waterranonkel zijn al de eerste eisnoeren van
kon men zonder al te veel klunen grote delen van het
deze pad te zien. Over een aantal dagen zullen het er veel
duingebied per schaats doorkruisen. Toen het duin-
meer zijn’.
water in de twintigste eeuw meer en meer gebruikt ging worden voor de drinkwaterproductie, werd
Ligging in het landschap
open water langzamerhand een schaars goed.
In de eerste fase van het ontstaan van een primaire
Uiteindelijk werd besloten om de winning van duin-
duinvallei, wordt de vallei nog regelmatig ’s winters
water te compenseren door het infiltreren van rivier-
overstroomt met zeewater. Naarmate de nieuwe duinen
water. Momenteel wordt in het Noord-Hollands
aan de zeezijde steeds hoger worden, vinden de over-
duingebied nog maar een fractie van de vroegere
stromingen steeds minder vaak plaats, totdat een
hoeveelheden duinwater gewonnen. Naast de gegraven
overstroming nooit meer geschiedt. De brakke
infiltratieplassen met rivierwater zijn daardoor op
invloed die eerst nog via het grondwater merkbaar
allerlei plekken weer waterpartijen ontstaan met een
is, zal steeds minder worden en de duinvallei ver-
meer natuurlijke samenstelling.
zoet. Regenwater wordt steeds meer bepalend. De
De duinwateren zijn ingedeeld in duinwateren die
verzoeting van duinvalleien is een natuurlijk proces.
onder invloed staan van zeewater (Dz) met een ver-
De valleien die vlak bij zee liggen, zullen wel nog
hoogd zoutgehalte en zoete duinwateren. De zoete
invloed ondervinden van ‘saltspray’. Het watertype
duinwateren zijn ingedeeld in zoete geïsoleerde, vaak
duinwateren met zee-invloed ligt in de duinen vlak bij
wat kleinere, duinwateren (Dg) die grotendeels
zee. Het wordt door zeewater beïnvloed via perio-
natuurlijk zijn en overige stagnante, meestal grotere,
dieke overstromingen (de Slufter op Texel, de Kerf bij
duinwateren (Ds), die vaak zijn gegraven voor zand-
Schoorl), brak grondwater en/of verstuiving van zee-
winning of recreatie.
water (‘saltspray’) zoals in het Zwanenwater, de Horsmeertjes en de Muy op Texel en het Spartelmeer
4.4.1 Duinwateren met zee-invloed (Dz)
in de Kennemerduinen. In totaal zijn in NoordHolland maar weinig voorbeelden van dit watertype.
Sfeerbeeld
Hoe verder de valleien van zee liggen, hoe minder de
‘Met zijn flauwe oevers ligt de vallei in het duin, door
invloed van ‘saltspray’. In het Zwanenwater blijkt uit
opgestoven zand afgesneden van de zee. De zon in het late
de samenstelling van de macrofauna een brakke
voorjaar heeft al veel water laten verdampen. Alleen in het
invloed in het westelijke en noordelijke deel. De Kerf
midden is nu nog een waterplas te bekennen. Men kan zich
ten noorden van Bergen aan Zee is een kunstmatig
op deze rustige avond nauwelijks voorstellen dat in de winter
aangelegde duinvallei met zee-invloed.
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
67
Ook hier wordt de duinenrij aan de zeezijde steeds
Het brakke karakter komt ook tot uitdrukking in de
hoger, zodat de invloed van de zee langzaam minder
macrofaunagemeenschap (tabel 4.4). Deze wordt
wordt en de vallei verzoet.
vooral gevormd door de brakwatersoorten onder de vlokreeften, muggenlarven, waterkevers en wantsen.
Biotische en abiotische beschrijving
In het Sluftergebied worden een aantal kenmerkende
Kenmerkend voor het abiotisch milieu van duinwateren
soorten waterkevers van brakke milieu’s aangetroffen,
met zee-invloed is de sterke dynamiek in waterpeil en
in het Zwanenwater soorten van geïsoleerde brakke
zoutgehalte. In hete, droge zomers kan de zandige
wateren. Macrofauna in droogvallende wateren
bodem droogvallen. ’s Winters is het waterpeil hoog,
wordt gedomineerd door larven van vliegende insecten
soms door overstroming met zeewater. Over het alge-
die vóór de periode van droogval uitvliegen en
meen zijn de meeste wateren licht brak (300-1.000
elders in het landschap hun heil zoeken of soorten
mgCl/l). Het chloridegehalte is de meest sturende
die overleven door een tijdelijke rustperiode in de
variabele voor de indeling in ambitieniveaus. Als
droogvaltijd.
referentiewaarde voor het hoogste niveau wordt >3.000 mgCl/l nagestreefd; voor het middelste niveau
Beheer en inrichting
>1.000 mgCl/l en voor het laagste niveau >300 mgCl/l
Verzoeting van duinvalleien is een natuurlijk proces.
(bijlage 5, referentiewaardentabel). Duinwateren met
Het stimuleren van spontane duinvorming, waarbij
zee-invloed zijn voedselrijker dan de andere twee
steeds nieuwe brakke duinplassen ontstaan, is essen-
duinwatertypen, omdat brakwater van nature rijker
tieel voor het behoud van de duinwateren met zee-
is aan nutriënten dan zoet water, met name aan fos-
invloed. Ook kunnen brakke duinplassen kustmatig
faat. Maar in verhouding tot de meeste polderwate-
worden aangelegd door de duinenrij aan de zeezijde
ren in Noord-Holland is dit type duinwateren rede-
te doorbreken.
lijk voedselarm. De referentiewaarden voor nitraat
De Kerf ten noorden van Bergen aan Zee is een voor-
zijn in alle niveau’s (hoog-midden-laag) hetzelfde en
beeld van het kunstmatig aanleggen van een duin-
voor ammonium bijna hetzelfde. Een verschil in
water met zee-invloed. Daarnaast is een zo natuurlijk
voedselrijkdom komt alleen bij fosfaat tot uitdrukking.
mogelijke hydrologie een cruciale randvoorwaarde om dit type te behouden.
De vegetatie in duinwateren met zee-invloed wordt
Door de sterke reductie van de drinkwaterwinning
gekenmerkt door soorten als snavelruppia en zilte
in de Noordhollandse duinen is de natuurlijke
waterranonkel (tabel 4.4). Ook komen in plassen die
hydrologie van veel duinplassen in meer of mindere
niet jaarlijks of slechts voor korte tijd droogvallen
mate hersteld, waardoor verdroging minder is
veel brakwatertolerante kranswieren voor zoals
geworden. Het dempen van ontwateringsgreppels in
gewoon kransblad bij het hoogste ambitieniveau en
de duinen en het omzetten van bos in andere
breekbaar en brokkelig kransblad, groot nimfkruid
vegetatietypen werkt ook positief om verdroging ver-
en sterkranswier bij het middelste niveau. Daarnaast
der tegen te gaan. Het is van belang het van nature
komen ook zoetwaterplanten voor, met name in het
voedselarme karakter van het water te behouden of
laagste niveau, waar het water een minder sterke zee-
te herstellen. Dit kan door het verwijderen van
invloed kent. Hier worden drijvend fonteinkruid,
voedselrijke bovenlagen in vochtige duinvalleien of
brede waterpest en fijne waterranonkel aangetroffen.
herprofileren van duinmeren, zoals in de Kennemer-
Kenmerkend voor de vegetatie van deze duinvalleien
duinen. Het terugdringen van de atmosferische
zijn ook planten die zijn aangepast aan tijdelijk
depositie is door de waterbeheerder echter niet te
droogvallen en die een (zekere) tolerantie hebben
sturen.
voor brak water. Planten van de gemeenschap van waterpunge en oeverkruid zijn kenmerkend voor de pioniervegetatie.
68
■
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
4.4.2 Geïsoleerde duinwateren (Dg)
Biotische en abiotische beschrijving Kenmerkend voor de geïsoleerde duinwateren is een
Sfeerbeeld
geringe diepte, een kale zandgrond en grote peil-
‘Een deel van de duinvallei is lang geleden na een aantal
fluctuaties met gedeeltelijke of gehele droogval. Het
hete zomers zover uitgestoven dat de kom zich vulde met
water is zoet. De wateren met een sterk regenwater
water. Na een aantal natte jaren is de vallei ook in de zomer
karakter hebben een relatief lage zuurgraad, zijn
gevuld met water. In deze zomer komen de dichte wouden
zwak gebufferd en kennen een geringe voedselrijk-
van verschillende kranswieren dan ook tot hun recht.
dom. De door jong grondwater gevoede wateren zijn
Waterpunge en waternavel zijn teruggedrongen tot een
iets sterker gebufferd met een iets hogere zuurgraad.
smalle oeverzone’.
In alle ambitieniveau’s wordt gestreefd naar een pH van 6,6 tot 8 (bijlage 5, referentiewaardentabel). Bij een sterkere buffering en een hogere trofiegraad zijn de wateren al snel productief en plantenrijk. In deze ondiepe systemen kunnen onder productieve omstandigheden sterke fluctuaties in zuurstofgehalte optreden. Productie en consumptie door planten en algen en afbraak van organisch materiaal zijn hiervoor verantwoordelijk. De belangrijkste sturende variabele in geïsoleerde duinwateren is de voedselrijkdom. Het water is met name arm aan fosfaat. In het hoogste ambitieniveau wordt
Ligging in het landschap
gestreefd naar een norm voor fosfaat van ten hoog-
Tot het type geïsoleerde duinwateren behoren alle duin-
ste 0,01 mgCl/l. Er zijn wateren in de duinen van
plassen en -plasjes die voor een belangrijk deel worden
Noord-Holland die aan deze norm voldoen. Het
gevoed door regenwater en jong grondwater. Het zijn
zoutgehalte is voor de verschillende niveaus minder
hoofdzakelijk kleinere plasjes met een geringe diepte.
van belang. Dit wordt met name gestuurd door het
Afhankelijk van de lokale hydrologie domineert
aandeel van neerslagwater en grondwater. Wateren
voeding door neerslagwater of jong grondwater.
met een iets hoger zoutgehalte staan onder invloed
Deze wateren zijn (overwegend) op natuurlijke wijze
van een geringe mate van saltspray. Het calcium-
ontstaan in primaire duinvalleien, doordat een duin-
gehalte hangt af van de ouderdom van de duinen
reep wordt afgesneden van de zee door nieuwe duin-
(jong kalkrijk, oud kalkarm) en de locatie (ten noorden
vorming, of in secundaire duinvalleien door uit-
van Bergen kalkarm). De norm voor calcium is in alle
stuiving tot op het grondwater. Kenmerkend voor
niveaus <100 mg/l. Geïsoleerde duinwateren zijn in het
deze wateren zijn peilfluctuaties als gevolg van
algemeen iets minder ionenrijk dan de stagnante duin-
voeding door regenwater en jong grondwater.
wateren.
Hierdoor vallen jaarlijks grote delen van de oevers of
De kenmerkende macrofaunasoorten weerspiegelen
de gehele plas droog. Duinwateren in het hoge
vooral het zwak zure en temporaire karakter van
centrale duinmassief worden meer gevoed door neer-
deze wateren (tabel 4.4). Over het algemeen is de
slagwater en kennen daardoor de grootste peilfluc-
macrofauna in heldere wateren soortenrijk wat
tuaties. Dieper gelegen duinvalleien worden meer
betreft waterkevers, watermijten, waterwantsen en
gevoed door jong grondwater. De geïsoleerde duin-
waterjuffers. Alleen soorten die zijn aangepast aan
wateren komen voor in alle duinen van Noord-
deze tijdelijke droge omstandigheden kunnen zich
Holland.
hier handhaven: vliegende macrofaunasoorten die verhuizen naar nabijgelegen water, zich ingraven
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
69
en/of uitvliegen vóór de periode van droogval of een
damping in het duin door het vermijden van naald-
rustperiode door maken (larve, ei). Goed tegen
bossen. Na het herstellen van de natuurlijke hydro-
droogval kunnen ook de planten uit de plantenge-
logie is het van groot belang om de voedselrijke top-
meenschap waterpunge en oeverkruid (tabel 4.4).
laag te verwijderen tot op het kale zand. Daarnaast
Kenmerkend voor de wateren die niet droogvallen
kunnen nieuwe natte situaties ontstaan, wanneer ver-
zijn op het hoogste niveau breekbaar kransblad,
stuiving wordt toegestaan en duinvalleien tot het
gewoon kransblad en drijvend fonteinkruid.
grondwater worden uitgeblazen.
Aan de oever staat veel grote kattenstaart. Water-
Ten opzichte van vroeger hebben de meeste duin-
navel is een indicatie voor meer invloed van regen-
meren een voedselrijker karakter door hogere stik-
water. Brede waterpest, stijve waterranonkel en
stofgehaltes in het regenwater. Soorten van voedsel-
kikkerbeet komen ook nog voor als het water iets
rijkere omstandigheden als doorgroeid fonteinkruid
voedselrijker is en zijn daardoor kenmerkend voor
en schedefonteinkruid komen nu veel voor. In veel
het middelste ambitieniveau.
wateren is slechts in geringe mate sprake van een onderwatervegetatie. De oorzaken van de eutrofie-
Beheer en inrichting
ring zijn verschillend. De atmosferische depositie kan
Belangrijkste factor voor een goede ontwikkeling van
aan de voedselrijkdom bijdragen. Plaatselijk kan de
geïsoleerde duinwateren is een zo natuurlijk mogelijke
verrijking met voedingsstoffen veroorzaakt zijn aan
hydrologie. Door stopzetting of sterke reductie van
grote concentraties vogels of het uitzetten van vissen.
de drinkwaterwinning in de duinen in het laatste
Beheersmaatregelen kunnen gericht zijn op het
decennium is op veel plaatsen (gedeeltelijk) herstel
beperken van de omvang van de vogelkolonies, het
van de natuurlijke hydrologie opgetreden. Andere
isoleren van het belaste gedeelte of het leegvissen van
maatregelen om het water vast te houden in de duinen
het duinwater.
zijn het verminderen van de drainage aan de binnen-
Indien geleidelijke verlanding optreedt, kan deze
duinrand, niet (verder) verlagen van de peilen in de
worden tegengegaan door plaatselijk en periodiek de
binnenduinrandpolders, verminderen van de ver-
vegetatie en het slib te verwijderen.
Tabel 4.4
■
Kenmerkende planten- en macrofaunasoorten en van de watertypen Duinwateren met
zee-invloed (Dz), Geïsoleerde duinwateren (Dg) en Overige stagnante duinwateren (Ds) en de toedeling van soorten aan ambitieniveaus: h = hoog, m = midden, l = laag Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Dz
Dg
Ds
Plantensoorten
70
■
Bolboschoenus maritimus
heen
Callitriche obtusangula
stomphoekig sterrekroos
Ceratophyllum demersum
grof hoornblad
Chara contraria
brokkelig kransblad
m
Chara globularis
breekbaar kransblad
m
h
h
Chara vulgaris
gewoon kransblad
h
h
h
Eleocharis palustris
gewone waterbies
Elodea canadensis
brede waterpest
l
m
m
Elodea nutallii
smalle waterpest
l
m
m
Hydrocharis morsus-ranae
kikkerbeet
m
m
Hydrocotyle vulgaris
waternavel
h
Juncus articulatus
zomprus
m
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
l l l
l
Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Dz
Dg
Lythrum salicaria
grote kattestaart
h
Mentha aquatica
watermunt
m
Myriophyllum spicatum
aarvederkruid
h
Najas marina
groot nimfkruid
m
Nitellopsis obtusa
sterkranswier
m
Potamogeton mucronatus
puntig fonteinkruid
Potamogeton natans
drijvend fonteinkruid
l
h
h
Potamogeton pectinatus
schedefonteinkruid
h
l
l
Potamogeton pusillus
tenger fonteinkruid
m
l
l
Potamogeton trichoides
haarfonteinkruid
Ranunculus aquatilis
fijne waterranonkel
l
Ranunculus baudotii
zilte waterranonkel
h
Ranunculus circinatus
stijve waterranonkel
m
Ranunculus flammula
egelboterbloem
m
Ruppia maritima
snavelruppia
Zanichellia palustris ssp. palustris
zittende zanichellia
m
Ds
m
m
h
m
h l
macrofaunasoorten Caenis luctuosa
haft
Chironomus halophillus gr.
vedermug
Cloeon simile
haft
Copelatus haemorrhoidalis
waterkever
Cyrnus crenaticoris
kokerjuffer
Gammarus duebeni
vlokreeft
m
Gammarus zaddachi
vlokreeft
h
Halocladius varians
vedermug
h
Hebrus ruficeps
wants
Hesperocorixa moesta
waterwants
Hydrobia ulvae
waterslak
Hydrodroma despiciens
watermijt
Hydroporus striola
waterkever
Hydryphantes octoporus
watermijt
Leptocerus tineiformis
kokerjuffer
h
Limnephilus lunatus
kokerjuffer
m
Limnephilus marmoratus
kokerjuffer
l
Limnephilus vittatus
kokerjuffer
Nereis diversicolor
borstelworm
h
Orchestia gamarella
vlokreeft
l
Ochthebius dilatatus
oeverkever
l
Ochthebius viridis
oeverkever
l
Paralimnophyes hydrophilus
vedermug
l
Psectrocladius limbatellus
vedermug
m
Sigara falleni
waterwants
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
m m h h h
l m h m m l
l
l
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
71
Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Sigara longipalis
waterwants
Suphrodytes dorsalis
waterkever
Tinodes waeneri
kokerjuffer
Thyas dirempta
watermijt
h
Zavrelimyia
vedermug
m
4.4.3 Overige stagnante duinwateren (Ds)
Dz
Dg
Ds l
h h
nante duinwateren betreft de infiltratiekanalen en -plassen in de Amsterdamse waterleidingduinen
Sfeerbeeld
(Zuid Kennemerland) en de duinen bij Castricum.
‘De oevers lopen flauw, begroeid met lisdodden, zeggen en
Deze infiltratiekanalen worden gevoed door voor-
riet het brede kanaal in. Het kanaal vervolgt zijn weg tot
gezuiverd gebiedsvreemd (rivier)water met een
aan de horizon. Zachtjes is te horen hoe het rivierwater via
andere chemische samenstelling dan het gebieds-
een bron geïnfiltreerd wordt in het kanaal. Onder water
eigen duinwater. Het geïnfiltreerde water wordt
groeien dichte wouden van groot nimfkruid en krans-
ondergronds of in winkanalen teruggewonnen voor
wieren. Een paartje krooneenden doet zich al duikend te
drinkwater.
goed aan dit onderwaterwoud. Een rietzanger scharrelt
Behalve infiltratiewateren zijn er kwelplassen.
rumoerig in de rietkraag.
Gedeeltelijk worden deze kwelplassen beïnvloed door het kunstmatig geïnfiltreerde, minder zoete en voedselrijkere rivierwater. Een ander type van de overige stagnante wateren zijn de kleine bomkraters in Kennemerland, overblijfselen van de Tweede wereldoorlog. Deze poelen kennen helder water en een hoge biodiversiteit van planten en dieren.
Biotische en abiotische beschrijving Overeenkomsten tussen de wateren binnen de overige stagnante duinwateren zijn de grote dimensie (breedte en diepte), het stagnante waterpeil, de minerale bodem met weinig slib en het zoete karakter.
Ligging in het landschap
Kenmerkend zijn een hoog kalkgehalte en daardoor
Zoals de naam overige stagnante duinwateren reeds
sterke buffering en een hoge pH, een goed doorzicht
zegt, zijn dit alle duinwateren die niet onder de
en een goede zuurstof-voorziening. De herkomst en
andere duinwatertypen vallen. Het zijn de zoete,
de chemische samenstelling van het water kunnen
stagnante duinwateren zonder peilfluctuatie of duin-
worden gekarakteriseerd als grondwater of opper-
wateren die niet hydrologisch geïsoleerd zijn. Het
vlaktewater gevoed. Het geïnfiltreerde rivierwater in
gaat met name om kunstmatige duinwateren met een
de infiltratiekanalen kent chemisch een andere
niet natuurlijke hydrologie.
samenstelling dan het grondwater in de bomkraters en kwelplassen. Door infiltratie in de duinen kan het
72
■
Overeenkomst tussen deze wateren is de grote
rivierwater ook de kwaliteit van het duin(grond)-
dimensie (diepte en breedte) en sterke buffering van
water in de omgeving beïnvloeden. In chemische
het water. Dat is dan ook het grootste verschil met de
samenstelling verschilt het infiltratiewater van het
andere duinwatertypen, die vooral door regenwater
(natuurlijke) grondwater in chloride, sulfaat en
gevoed zijn. Een belangrijk deel van de overige stag-
andere ionen. In de infiltratiekanalen heeft het water
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
een iets hoger chloridegehalte, het fosfaatgehalte is
4.5 Binnenduinrandwateren
door de voorzuivering van het rivierwater hier meestal laag. Overige stagnante duinwateren moeten
4.5.1 Kalkarme duinrellen (Ba)
voedselarm zijn omdat het geïnfiltreerde water invloed kan hebben op het duin(grond)water in de
Sfeerbeeld
omgeving en daardoor via het grondwater op andere
‘Vanuit de hoge duinen dalen we af in een groen bescha-
duinwateren. Voor alle nutriënten wordt dan ook
duwd dal. Juffers, glanzend als groen metaal, fladderen in
naar hetzelfde lage trofieniveau gestreefd als bij de
tandem voorbij. Een overhangende els lijkt hen voldoende
geïsoleerde duinwateren (bijlage 5, referentie-
plekken voor ei-afzet te bieden.
waardentabel).
Een eindje verderop wijkt het grillige bos lichtjes uiteen;
Zowel in de bomkraters als in de infiltratiewateren
kabbelend over de zandige ribbels stroomt het heldere water
komen in het heldere water veel kranswieren voor
richting polder. Om de stroming te weerstaan zoeken
(tabel 4.4). In de infiltratiewateren zijn het met name
waterplanten steun bij elkaar. De klimopwaterranonkel
kranswieren met een tolerantie voor zout en enige
siert deze drijfmatten op met haar witte sterren. Beeklopers
voedselrijkdom, zoals breekbaar en gewoon krans-
schaatsen volleerd tegen de stroming in: terug naar de duinen.’
blad. Ook wordt in de optimale situatie vaak drijvend en haarfonteinkruid aangetroffen. In iets voedselrijkere wateren van het middelste niveau komen nog veel ondergedoken waterplanten voor zoals brede en smalle waterpest, aarvederkruid en puntig fonteinkruid. De macrofauna wordt gedomineerd door zwemmers zoals waterkevers, libellen en wantsen, muggenlarven en eendagsvliegen. De kleinere wateren bevatten veel wantsen en keversoorten (tabel 4.4).
Beheer en inrichting In het verleden werd rivierwater in de infiltratiekanalen en -plassen ongezuiverd geïnfiltreerd. Daardoor
Ligging in het landschap
zijn veel locaties te voedselrijk geworden en moet
De duinen spelen als waterbron een essentiële rol in
regelmatig de sliblaag worden verwijderd. Om eutro-
het watersysteem van de duinzoom. Het regen-
fiëring tegen te gaan is het gewenst om ook de bom-
wateroverschot zijgt weg in de zandige bodem van
kraters en kwelplassen indien nodig periodiek te
de duinen. Hier vormt het een zoetwaterbel, die drijft
schonen en te baggeren. Veel van de oevers van de
op zout water in de diepe ondergrond. Aan de voet
gegraven duinwateren zijn erg steil, waardoor de
van de duinen komt het zoete water door kwel weer
oevervegetatie matig is ontwikkeld. Een flauwer
in de duinzoom aan de oppervlakte. Het verzamelt
talud aanbrengen is derhalve aanbevelenswaardig en
zich hier in duinrellen, gegraven waterlopen om de
op sommige plaatsen al uitgevoerd.
duinzoom te ontwateren. Het water stroomt hier in tegenstelling tot poldersloten (onder vrij verval) af. Het watertype kalkarme duinrellen komt voor binnen een voor Nederland vrij uniek watersysteem: een duinzoom langs kalkarme duinen. Slechts de omgeving van Schoorl kent een dergelijke goed ontwikkelde duinzoom. De Schoorlsche duinen zijn omvangrijk (breed en hoog) en lopen steil af naar de duinzoom.
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
73
Door deze factoren is de kweldruk in de duinzoom
vermenging met gebiedsvreemd boezemwater
groot. Het mooiste voorbeeld van een kalkarme duin-
plaatsgevonden. De kwelstromen naar de duinzoom
rel bevindt zich in het natuurgebied het Hargergat,
kunnen vergroot c.q. hersteld worden door de drink-
bij Hargen. Maar ook andere duinrellen bij Schoorl,
waterwinning in de duinen te verminderen, de ver-
Hargen en Groet kennen een goed ontwikkelde
damping te verminderen (door naaldbos om te vormen
levensgemeenschap. Aan de noordoostzijde verder
tot loofbos of open duinvegetatie) en beregening met
de polder in gaat dit lokale type over in het kalkrijke
grondwater tegen te gaan. Op meerdere plaatsen zijn
type binnenduinrandwateren. Dit kalkrijke type komt
deze maatregelen uitgevoerd en succesvol gebleken.
zuidelijk van Bergen ook direct grenzend aan de
De duinzoom is erg gevoelig voor eutrofiëring. Door
kalkrijke duinen voor.
de zandige ondergrond kan (voedselrijk) water zich snel over een groot gebied stroomafwaarts verspreiden.
Biotische en abiotische beschrijving
Vanuit dit oogpunt is het ongewenst om vervuilende
Het water dat bij Schoorl voorkomt, heeft een bij-
en vermestende activiteiten bovenstrooms van
zondere samenstelling: het is zoet en kalkarm. Dit
natuurrijke wateren of gebieden te situeren. Deels
wordt veroorzaakt doordat het kwelwater afkomstig
kan de eutrofiëring van het oppervlaktewater worden
is uit kalkarm duinzand (bijlage 5, referentie-
tegengegaan door bemesting- en spuitvrije zones
waardentabel). Het lage kalkgehalte komt eveneens
langs waterlopen aan te houden. Lokaal kan ervoor
tot uiting in een lage pH, die kan dalen tot pH 6.
worden gekozen om één waardevolle duinrel goed
Daarnaast heeft het lage kalkgehalte tot gevolg dat er
te ontwikkelen en beheren en aan een andere minder
minder fosfaat gebonden wordt, waardoor de fosfaat-
hoge eisen te stellen. Zo kan plaatselijk een duinrel
rijkdom van het water hoger is dan in de kalkrijke
worden ontzien van afwatering door buisdrainage.
binnenduinrandwateren (type Br). Lokaal wordt de
Van oudsher hebben duinrellen vaak steile taluds en
voedselrijkdom eveneens verhoogd door hoge
een drainerende, ontwaterende werking. Op grond
achtergrondwaarden van de nutriënten ten gevolge
van ecologische aspecten kan worden afgezien van
van enkele (historische) vervuilingsbronnen.
deze historische kenmerken. Voor een goed ontwik-
Het relatief voedselarme, kalkarme, licht zure,
kelde oevervegetatie is een flauwe oever van belang.
stromende en zuurstofarme kwelmilieu is een
Er kan ook gekozen worden voor een overgedimen-
extreem milieu, te extreem voor veel zoetwater-
sioneerde watergang, waar binnen de duinrel kan
planten en -dieren. Enkele kenmerkende, zeldzame
meanderen. Op deze wijze worden er bredere vochtig
soorten zoals de klimopwaterranonkel zijn hieraan
tot natte oevermilieus’s gecreëerd en krijgt de duin-
wel aangepast en komen dan ook alleen op deze
rel een beekachtig karakter.
plaats in Noord-Holland voor. De kwel zorgt voor
Bij het herstel van een duinrel zal eveneens de keuze
kwelspecialisten als holpijp, beekpunge en haar-
gemaakt moeten worden tussen een stromende en
fonteinkruid (tabel 4.5). Het zure milieu betekent dat
periodiek droogvallende duinrel of een permanent
weekdieren hier niet of nauwelijks voor kunnen
watervoerende waterloop. Vrije afwatering en
komen. Enkele soorten muggenlarven, kokerjuffers,
stroming zijn de belangrijkste kenmerken van een
waterkevers en vlokreeftjes zijn specifiek gebonden
goed ontwikkelde duinrel met bijbehorende dieren-
aan dit watertype.
en plantensoorten. Veel kenmerkende macrofaunasoorten (van stromend, zoet water) zijn aangepast
Beheer en inrichting
74
■
aan het droogvallen van een watergang. Het opstuwen
De vermindering van kwelwater in de duinzoom
van water, door middel van kleine stuwen, verstoort
heeft de afgelopen decennia tot negatieve effecten
de stroming en moet worden vermeden.
geleid. Een kleiner gebied dan vroeger staat nu nog
Om verstikking van onderwatervegetatie tegen te
onder invloed van het kwelwater, en daar waar nog
gaan zal minimaal één keer per jaar, in het begin van
wel zoet duinwater opwelt, heeft op veel plaatsen
het najaar, de waterloop geschoond moeten worden.
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
Omdat duinrellen veelal smal zijn, worden veel duin-
Biotische en abiotische beschrijving
rellen momenteel twee keer per jaar geschoond, om
Het water in de binnenduinrand is zoet: het chloride-
dichtgroeien te voorkomen.
gehalte is lager dan 100 mg/l (bijlage 5, referentiewaardentabel). Tijdens de passage door het kalkrijke
4.5.2 Binnenduinrandwateren (Br)
duinzand zijn calcium en hydrocarbonaat in relatief grote hoeveelheden opgelost. Zout, kalkgehalte en de
Sfeerbeeld
voedselrijkdom zijn, naast de aanwezigheid van
‘De oude bomen van het landgoed steken donker af tegen
kwel, dan ook de belangrijkste factoren die de
de blauwe lucht. Zij rijzen op uit het bontgekleurde gras-
soortensamenstelling bepalen. Waterplanten die een
land. Een groepje wulpen is eventjes uit de duinen over-
voorkeur hebben voor dit watertype zoals paarbladig
gekomen: in de weiden vinden zij een goede aanvulling op
fonteinkruid, haarfonteinkruid, holpijp en de zeld-
hun maal. Op de ondiepe waterpartij drijven de eironde
zame witte waterkers zijn gebonden aan kwel. Naast
bladeren van het drijvend fonteinkruid; markant wijst een
de samenstelling van het water en de aanwezigheid
groep groene pijlen schuin uit het water, niet eens over de
van kwel, is ook de afstand tot de duinen van invloed
richting. Kleine blauwe beekpunge-bloempjes schuilen in
op de soortensamenstelling. In de duinrellen komen
de oevers. Een glimmend blauwpaars vlies vraagt om
planten en dieren voor die aangepast zijn aan het
onderzoek: het vlies breek in kleine fragmenten, de ijzer-
stromende water en de grote dynamiek (duinrellen
bacteriën laten zich makkelijk versnipperen. Gelukkig, geen
kunnen periodiek droogvallen), zoals fijne water-
olie.’
ranonkel en sterrekroos. Ook paarbladig fonteinkruid kan tegen deze dynamiek. De beekloper, een waterwants, kan over het oppervlak van stromend water wandelen. Ook de kleine erwtenmossel en zoetwatervlokreeft zijn hier te vinden. In de poldersloten, waar het water tot stilstand komt, kunnen planten groeien die wel van het zoete water houden, maar niet tegen al te veel stroming kunnen, zoals drijvend fonteinkruid. Ook pijlkruid en echte dotterbloem zijn in de poldersloten te vinden (tabel 4.5). Opvallend is de houtpantserjuffer, een waterjuffer die als enige haar eieren in schors van bomen legt. Dit insect is dan ook te vinden in de beschaduwde duinrellen die
Ligging in het landschap
door de landgoederen van de duinzoom stromen.
Het watertype binnenduinrandwateren komt voor langs de voet van de duinen. Langs de kalkrijke duinen
Beheer en inrichting
ten zuiden van Bergen, bij Egmond, zijn nog veel
De vermindering van kwelwater in de duinzoom
goed ontwikkelde duinrellen en sloten aanwezig.
heeft de afgelopen decennia tot negatieve effecten
Ook vele landgoederen in Kennemerland herbergen
geleid. Een kleiner gebied dan vroeger staat nu nog
oude duinrellen. Landinwaarts ligt het type binnen-
onder invloed van het kwelwater, en daar waar nog
duinrandwateren, die kalkrijk zijn. Deze waterlopen
wel zoet duinwater opwelt, heeft op veel plaatsen
worden gevoed door grondwater dat een langere
vermenging met gebiedsvreemd boezemwater
weg door de bodem heeft afgelegd en bevat
plaatsgevonden. De kwelstromen naar de duinzoom
zodoende vrij veel kalk en ijzer.
kunnen vergroot c.q. hersteld worden door de drink-
Ten noorden van de Hondsbossche zeewering vallen
waterwinning in de duinen te verminderen, de ver-
de wateren in de duinzoom onder het type polder-
damping te verminderen (door naaldbos om te vormen
wateren onder invloed van zoete kwel.
tot loofbos of open duinvegetatie) en beregening met
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
75
grondwater tegen te gaan. Op meerdere plaatsen zijn
gedimensioneerde watergang, waar binnen de duin-
deze maatregelen uitgevoerd en succesvol gebleken.
rel kan meanderen. Op deze wijze worden er bredere
De duinzoom is erg gevoelig voor eutrofiëring. Door
vochtig tot natte oevermilieus’s gecreëerd en krijgt de
de zandige ondergrond kan (voedselrijk) water zich
duinrel een beekachtig karakter.
snel over een groot gebied stroomafwaarts verspreiden.
Bij het herstel van een duinrel zal eveneens de keuze
Vanuit dit oogpunt is het ongewenst om vervuilende
gemaakt moeten worden tussen een stromende en
en vermestende activiteiten bovenstrooms van
periodiek droogvallende duinrel of een permanent
natuurrijke wateren of gebieden te situeren. Deels
watervoerende waterloop. Vrije afwatering en
kan de eutrofiëring van het oppervlaktewater worden
stroming zijn de belangrijkste kenmerken van een
tegengegaan door bemesting- en spuitvrije zones
goed ontwikkelde duinrel met bijbehorende dieren-
langs waterlopen aan te houden. Lokaal kan ervoor
en plantensoorten. Veel kenmerkende macrofauna-
worden gekozen om één waardevolle duinrel goed
soorten (van stromend, zoet water) zijn aangepast
te ontwikkelen en beheren en aan een andere minder
aan het droogvallen van een watergang. Het opstuwen
hoge eisen te stellen. Zo kan plaatselijk een duinrel
van water, door middel van kleine stuwen, verstoort
worden ontzien van afwatering door buisdrainage.
de stroming en moet worden vermeden.
Van oudsher hebben duinrellen vaak steile taluds en
Om verstikking van onderwatervegetatie tegen te
een drainerende, ontwaterende werking. Op grond
gaan zal minimaal één keer per jaar, in het begin van
van ecologische aspecten kan worden afgezien van
het najaar, de waterloop geschoond moeten worden.
deze cultuurhistorische kenmerken. Voor een goed
Omdat duinrellen veelal smal zijn, worden veel duin-
ontwikkelde oevervegetatie is een flauwe oever van
rellen momenteel twee keer per jaar geschoond, om
belang. Er kan ook gekozen worden voor een over-
dichtgroeien te voorkomen.
Tabel 4.5
■
Kenmerkende plantensoorten van de watertypen Binnenduinrandwateren (Br),
Kalkarme duinrellen (Ba) en de toedeling van soorten aan ambitieniveaus (h=hoog; m=midden; l=laag)
76
■
Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Br
Alisma lanceolatum
smalle waterweegbree
h
Apium nodiflorum
groot moerasscherm
l
Callitriche hamulata
haaksterrekroos
h
h
Callitriche platycarpa
gewoon sterrekroos
h
h
Caltha palustris ssp. palustris
gewone dotterbloem
h
Elodea canadensis
brede waterpest
m
Elodea nuttallii
smalle waterpest
l
Equisetum fluviatile
holpijp
m
Glyceria notata ssp. notata =
stomp vlotgras
h
Groenlandia densa
paarbladig fonteinkruid
h
Hottonia palustris
waterviolier
h
Lythrum portula
waterpostelein
h
Montia fontana ssp. fontana
groot bronkruid
h
Potamogeton natans
drijvend fonteinkruid
Potamogeton pusillus
tenger fonteinkruid
l
Potamogeton trichoides
haarfonteinkruid
h
Ranunculus aquatilis
fijne waterranonkel
m
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
m
Ba
h
h
m
Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Ranunculus hederaceus
klimopwaterranonkel
Rorippa nasturtium-aquaticum
witte waterkers
m
Sagittaria sagittifolia
pijlkruid
m
Sparganium emersum
kleine egelskop
h
Veronica anagallis-aquatica
blauwe waterereprijs
h
Veronica beccabunga
beekpunge
m
Veronica scutellata
schildereprijs
h
=
Br
Ba h
h
h
in stromend water
4.6 Stuwwalwateren
Ligging in het landschap De regenwatergevoede stuwwalwateren liggen op de
4.6.1 Regenwatergevoede stuwwal-
hogere delen van het Gooi en worden slechts gevoed
wateren (Sr)
door neerslagwater. Door de aanwezigheid van een ondiepe, slecht doorlatende bodemlaag (oerlaag) en
Sfeerbeeld
de hoge positie in het landschap zijn de wateren
‘In het bos ligt een omvangrijke open plek van hoofdzakelijk
geïsoleerd van het grondwater. Het neerslagwater
droge hei. Maar op deze plaats glinstert er ineens water.
stagneert in deze vennen waardoor zich een tweede
Tussen de donkere biezen duiken de roze 'belletjes' van de
grondwaterspiegel, de zogenaamde schijnspiegel,
dophei op. Verderop strijkt een gentiaanblauwtje neer op
boven de eigenlijke grondwaterspiegel vormt.
een uitbundig bloeiende blauwe klokjesgentiaan. Langs het
Doordat de wateren slechts gevoed worden door
water is een brede strook drooggevallen. Hier groeit het
neerslagwater zijn grote peilschommelingen kenmer-
minuscule zeldzame oeverkruid. Even verderop is de natte
kend voor dit watertype. Sommige wateren kunnen
grond afgedekt met een rood tapijt van zonnedauw. Dit
zomers zelfs droogvallen. Resultaat is een sterke
vleesetende plantje heeft een zwarte heidelibel verstrikt in
zonering van milieu’s van vochtig en amfibisch (valt
zijn kleefdraden.
’s zomers droog) tot permanent open water. Elke zone kent zijn eigen levensgemeenschappen. De meeste van deze wateren zijn nu omgeven door bos, waardoor de wind weinig vat meer kan krijgen op de wateren en de oevers. Het Hilversumse Wasmeer en (delen van) de Laarder Wasmeren zijn de enige natuurlijke regenwatergevoede stuwwalwateren in Noord-Holland. In het kader van natuurontwikkeling zijn in de laatste jaren nieuwe stuwwalwateren aangelegd, zoals de Koeiemeent bij Bussum.
Biotische en abiotische beschrijving Op het water zwemt een paar geoorde futen achtervolgd
Stuwwalwateren kunnen in vorm nogal verschillen.
door roepend kroost. Al snel duikt er één onder, op zoek
Meestal zijn ze niet groter dan enkele tientallen
naar de muggen- en libellenlarven die het water rijk is. Een
meters lang en breed. Over het algemeen varieert de
witsnuitlibel snort tezamen met zijn spiegelbeeld over het
diepte van enkele decimeters tot 1,5 meter. De oevers
water. De aanblik van al dat waterleven doet vreemd aan
variëren van flauw naar steil. Het ven biedt de voor-
in dit dorre zandgebied.’
komende planten en dieren een extreem milieu: zuur
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
77
tot zwak zuur, zeer voedselarm en grote fluctuaties
Grootste gevaren voor de regenwatergevoede stuwwal-
in waterstand. De pH ligt tussen 5 en 7. Door de lage
wateren zijn eutrofiering en verzuring door atmos-
voedselrijkdom van het regenwater, met name het
ferische depositie van onder andere ammoniak. Het
gehalte aan fosfaat, zijn vennen van nature oligotroof
verminderen van depositie van verzurende en eutro-
(zeer voedselarm).
fiërende stoffen is dan ook gewenst. Voor succesvol
Vooral het gehalte aan fosfaat is zeer laag (<0,01
herstel van oorspronkelijk zeer zwak gebufferde
mg/l) (bijlage 5, referentiewaardentabel). Het water
wateren is het belangrijk om de baggerlaag te ver-
is verder zeer ionenarm. Dat betekent dat het weinig
wijderen. Bij het baggeren mag de waterondoorla-
kalk, zouten en ijzer bevat. Daardoor is het water
tende laag niet beschadigd worden. Door verzuring
zeer zwak gebufferd, waardoor zuur weinig gebon-
is het mogelijk dat er maar een kleine zaadbank is
den wordt. De enige input van bufferende stoffen
achtergebleven. Bij dit type vennen is herstel daarom
komt uit mineralen in de bodem. De regenwater-
moeilijker dan bij de grondwatergevoede stuwwalwate-
gevoede stuwwalwateren zijn zeer gevoelig voor ver-
ren. Door oevers met een flauwe helling te maken
zuring en eutrofiëring.
ontstaat een brede zonering met goed ontwikkelde overgangen van nat naar droog. Periodiek plaggen
Door de variatie in de waterstand door de jaren heen
van de oevers kan noodzakelijk zijn om het voedsel-
en de overgangen van open water naar droge
arme milieu van de oeverlevensgemeenschappen te
milieu’s kennen vennen een grote variatie aan levens-
herstellen en te handhaven. Dit moet dan wel gefa-
gemeenschappen (tabel 4.6). Waterlobelia, oever-
seerd gebeuren: in meerdere jaren in gedeeltes.
kruid, pilvaren, vlottende bies en veelstengelige bies komen in goed ontwikkelde vennen voor. In Noord-
Een andere herstelmaatregel is het kappen van bos in
Holland zijn de vennen op dit moment minder goed
een brede zone rondom het ven. Daardoor worden
ontwikkeld dan hierboven is beschreven. In het Klein
vennen weer blootgesteld aan windinvloed, wordt de
Wasmeer is het grootste aantal kenmerkende soorten
input van organisch materiaal (bladeren) geminima-
aanwezig waaronder veenpluis, kleine zonnedauw,
liseerd en kunnen zich de levensgemeenschappen
snavelzegge en waterveenmos, soorten van het hoog-
van de hele gradiënt van nat naar droog zich
ste en middelste niveau. In de overige wateren zijn
opnieuw ontwikkelen.
zeer weinig kenmerkende soorten aanwezig. Bij de macrofauna ontbreken kreeftjes en slakken doordat
4.6.2 Grondwatergevoede stuwwal-
het water zuur is en weinig kalk bevat; iets dat deze
wateren (Sg)
diergroepen nodig hebben. Vooral wantsen, libellenlarven, waterkevers, vedermuggen en kokerjuffers zijn met een hoge soortenrijkdom vertegenwoordigd.
Sfeerbeschrijving ‘Kijkend vanaf de rand van het Gooi valt de blik op de verre omgeving. Met steile oevers is hier het water gegraven tot
Beheer en inrichting Cruciale factor is het behouden (of herstellen) van de
spel is, laten holpijp en grote boterbloem ons zien. Even
ondoorlatende bodemlaag, zodat het neerslagwater
verderop trillen de aren van de hoge cyperzegge in de wind.
niet weglekt en de schijngrondwaterspiegel intact
Op een boven het water hangende tak glinstert het blauw
blijft. Het risico voor wegzakken van het water
van de ijsvogel in de zon. Een ogenblik later scheert de ijs-
bestaat bij de Laarder Wasmeren. Door decennia
vogel al over het water, op zoek naar kleine visjes voor zijn
lange aanvoer van ongezuiverd rioolwater in het ver-
hongerige jongen. De kamsalamander duikt voorzichtig op
leden zijn de Laarder Wasmeren sterk verontreinigd.
tussen de sierlijke bloemen van het waterdrieblad.
Momenteel wordt de natuur in de Laarder Wasmeren
Nauwelijks is zijn beweging in het water te zien.‘
hersteld.
78
■
aan het grondwater. Dat hier schoon grondwater in het
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
Ligging in het landschap
den zijn aan zuurdere, minder goed gebufferde ven-
De grondwatergevoede stuwwalwateren zijn gelegen op
nen, zoals waterlobelia, oeverkruid en ondergedoken
de rand van het Gooi. Uitgezonderd delen van de
moerasscherm vinden we hier niet.
Laarder Wasmeren zijn de meeste van deze wateren
Doordat dit type een gradiëntrijk overgangstype is
niet van natuurlijke oorsprong. Ze vormen de over-
tussen twee watertypen bestaat het uit een groot aan-
gang van regenwatergevoede stuwwalwateren naar de
tal soorten. Gradiëntrijke wateren bevatten over het
zoete, mesotrofe kwelsloten. Naast invloed van regen-
algemeen een relatief groot aantal (bijzondere en ken-
water bevat dit watertype ook een component van
merkende) soorten. Soorten van de regenwatergevoede
grondwater.
stuwwalwateren zijn pilvaren, naaldwaterbies, vlot-
Het regenwater dringt in het Gooi diep door in de
tende bies en doorgroeid fonteinkruid (tabel 4.6).
goed doorlatende zandbodem. Dit deel van dit water
Kenmerkend voor de grondwatercomponent zijn
komt via diepe kwel in de omliggende, laag gelegen
kwelindicerende plantensoorten als holpijp, water-
polders na lange tijd weer aan het oppervlak. Een
violier, kleine egelskop en pijlkruid. De best ontwik-
ander deel van het water dringt minder diep door,
kelde grondwatergevoede stuwwalwateren liggen in de
stroomt ondiep af en komt als laterale kwel omhoog
Hilversumse Meent tussen het Naardermeer en
aan de randen van de stuwwal. In kommen met een
Bussum en Naarden. Dit zijn de vijver in het
waterondoorlatende laag stagneert dan niet alleen
Laegieskamp, een poel en sloten in de Koeiemeent en
neerslagwater, maar ook het ondiepe grondwater. Bij
een kreek ten noordwesten van de Hilversumse
gegraven stuwwalwateren kan tot in het ondiepe
Meent. Hier zijn soorten aanwezig als pilvaren,
grondwater zijn gegraven, zoals bij het Zonneven in
moerashertshooi, spaanse ruiter, moerasviooltje, ster-
het bos nabij het vliegveld van Hilversum.
zegge en knolrus. De macrofauna is rijk aan onder andere water-
Biotische en abiotische beschrijving
wantsen, watermijten, waterkevers, vedermuggen,
Door de gedeeltelijke voeding met grondwater zijn
kokerjuffers en opvallend veel libellensoorten. Tevens
deze wateren minder zuur en iets beter gebufferd
kan hier de zeldzame kamsalamander zich voort-
dan de regenwatergevoede stuwwalwateren (bijlage 5,
planten.
referentiewaardentabel). De grondwatergevoede stuwwalwateren zijn zwak zuur tot basisch met een pH van
Beheer en inrichting
6,25 tot 8. In vergelijking met andere wateren in
De belangrijkste factor voor deze watertypen is een
Noord-Holland is het water arm aan ionen, echter
goed intact grondwatersysteem. Bij de regenwater-
bevat het meer kalk, ijzer en zouten dan vennen die
gevoede stuwwalwateren is de ondoorlatende laag van
alleen door neerslagwater worden gevoed. Door de
levensbelang; bij de grondwatergevoede stuwwalwateren
lage voedselrijkdom van het regenwater zijn de
is het belangrijk om de kwelwaterstroom intact te
grondwatergevoede stuwwalwateren zeer voedselarm.
houden. Bij herstel van deze wateren is voorwaarde
Dat geldt vooral voor fosfaat met een hoogste refe-
dat de kwelstroom weer op gang komt. Soms kan het
rentiewaarde van <0,05 mg/l. Door de invloed van
verwijderen van een hoeveelheid bagger hiervoor al
het grondwater kan het fosfaatgehalte wel iets hoger
voldoende zijn.
worden dan in de regenwatergevoede stuwwalwateren.
Zolang de regen nog veel voedingsstoffen bevat moet
Het grondwater zorgt ervoor dat de grondwater-
de organische laag met enige regelmaat worden ver-
gevoede stuwwalwateren in droge zomers minder snel
wijderd tot op de minerale ondergrond. Grondwater-
droogvallen.
gevoede stuwwalwateren zijn het meest kansrijk voor herstel omdat zij in contact staan met gebufferd
In dit watertype komen kenmerkende plantensoor-
grondwater. Daardoor zijn ze minder gevoelig voor
ten voor van zowel regenwatergevoede stuwwalwateren
verzuring, maar ook kan de zaadbank hier langer in
als van zoete, mesotrofe kwelsloten. Soorten die gebon-
stand blijven. Flauwe oevers zorgen voor een goede
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
79
ontwikkeling van de vegetatiezonering van nat naar
blootgesteld aan windinvloeden, wordt de input van
droog. Een maatregel bij de regenwatergevoede stuw-
organisch materiaal (bladeren) geminimaliseerd en
walwateren is het kappen van bos in een brede zone
kunnen de levensgemeenschappen van de hele gra-
rondom het ven. Daardoor worden vennen weer
diënt van nat naar droog zich weer ontwikkelen.
Tabel 4.6
■
Kenmerkende plantensoorten van de watertypen regenwatergevoede stuwwalwateren
(Sr) en grondwatergevoede stuwwalwateren (Sg) en de toedeling van soorten aan ambitieniveaus: h = hoog, m = midden, l = laag
80
■
Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Apium inundatum
ondergedoken moerasscherm
Calla palustris
slangewortel
Caltha palustris pal.
gewone dotterbloem
Carex acuta
scherpe zegge
Carex echinata
sterzegge
Carex pseudocyperus
hoge cyperzegge
Carex rostrata
snavelzegge
m
Chara vulgaris
gewoon kransblad
h
Cicuta virosa
waterscheerling
Drepanocladus fluitans
ven-sikkelmos
m
Drosera intermedia
kleine zonnedauw
h
Eleocharis acicularis
naaldwaterbies
m
Eleocharis multicaulis
veelstengelige waterbies
h
Eleogiton fluitans
vlottende bies
h
Elodea canadensis
brede waterpest
m
Equisetum fluviatile
holpijp
m
Eriophorum angustifolium
veenpluis
h
Galium uliginosum
ruw walstro
l
Hottonia palustris
waterviolier
m
Hydrocharis morsus-ranae
kikkerbeet
l
Hydrocotyle vulgaris
waternavel
Hypericum elodes
moerashertshooi
h
Juncus bulbosus
knolrus s.l.
m
m
Juncus subnodulosus
padderus
l
l
Littorella uniflora
oeverkruid
h
Lobelia dortmanna
waterlobelia
h
Lysimachia thyrsiflora
moeraswederik
Lythrum portula
waterpostelein
m
Menyanthes trifoliata
waterdrieblad
m
h
Molinia caerulea
pijpestrootje
l
l
Pilularia globulifera
pilvaren
h
Potamogeton compressus
plat fonteinkruid
m
Potamogeton lucens
glanzig fonteinkruid
m
Potamogeton natans
drijvend fonteinkruid
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
Sr
Sg
h m l
m m
m
m h
m
m
m
h
h
l
m
m
h
m
Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Potamogeton obtusifolius Potamogeton polygonifolus Potentilla palustris
wateraardbei
Ranunculus lingua
grote boterbloem
Ranunculus ololeucos
witte waterranonkel
Sagittaria sagittifolia
pijlkruid
l
Sium latifolium
grote watereppe
h
Sparganium emersum
kleine egelskop
m
Sphagnum cuspidatum
waterveenmos
m
Sphagnum denticulatum
geoord veenmos
m
Stratiotes aloides
krabbenscheer
m
Veronica beccabunga
beekpunge
m
Viola palustris
moerasviooltje
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
Sr
Sg
stomp fonteinkruid
m
m
duizendknoopfonteinkruid
m
l
l
m
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
h h
m
m
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
81
82
■
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
■ ■ ■
Literatuurlijst
■ ■
Amesz, M. & A. Barendregt, 1995a. Milieu-indicatiewaarden van aquatische macrofauna in Noord-Holland. Deel I, Vakgroep Milieukunde, Universiteit Utrecht. Dienst Milieu en Water & Dienst Ruimte en Groen, Provincie NoordHolland. Utrecht/Haarlem. Amesz, M. & A. Barendregt, 1995b. Milieu-indicatiewaarden van aquatische macrofauna in Noord-Holland. Deel II, Vakgroep Milieukunde, Universiteit Utrecht. Dienst Milieu en Water & Dienst Ruimte en Groen, Provincie NoordHolland. Utrecht/Haarlem. Amesz, M. en A. Barendregt, 1996. Imram: een voorspellingsmodel voor aquatische macrofauna in Noord-Holland, Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen, Universiteit Utrecht. Bal, D., H.M. Beije, Y. R. Hoogeveen, S.R.J. Jansen en P.J. van der Geest, 1995. Handboek natuurdoeltypen in Nederland, IKC-Natuurbeheer, Wageningen Bal, D., H.M. Beije, M. Fellinger, R. Haveman, A.J.F.M. van Opstal &F.J. van Zadelhoff, 2001. Handboek Natuurdoeltypen. Tweede geheel herziene editie. Expertisecentrum LNV, Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij. Barendregt, A., 1989. Een analyse van de trends in de samenstelling van het oppervlaktewater in het Naardermeer over de periode 1908-1988, Vakgroep Milieukunde, Rijksuniversiteit Utrecht. Barendregt, A., 1993. Hydro-ecologie van het Nederlandse polderlandschap, proefschrift, Faculteit Ruimtelijke Wetenschappen, Universiteit Utrecht. Barendregt, A. en M. Wassen, 1989. Het hydro-ecologisch model ICHORS (versies 2.0 en 3.0) - de relaties tussen water- en moerasplanten en milieufactoren in Noord-Holland, Vakgroep Milieukunde, Rijksuniversiteit Utrecht. Barendregt, A., J.W. Nieuwenhuis en P. de Joode, 1990. Milieu-indicatiewaarden van water- en oeverplanten in Noord-Holland, Interfacultaire Vakgroep Milieukunde, Rijksuniversiteit Utrecht. Bos, F. & M. Wasscher, 1997. Veldgids libellen, Stichting Uitgeverij van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, Utrecht. Braak, C.J.F. ter, 1987. Canoco - a Fortran program for canonical community ordination by [partial][detrended][cannonical] correspondance analysis, principal components analysis and redundancy analysis,TNO Institute of Applied Computer Science, Wageningen. CUR, 1994. Natuurvriendelijke oevers, rapport nr 168, CUR, Gouda CUWVO, 1988. Ecologische normdoelstellingen voor oppervlaktewateren, Coördinatiecommissie uitvoering wet verontreiniging oppervlaktewateren, Werkgroep V-I, Den Haag. Dam, H. van, A. Mertens en J. Sinkeldam, 1994. A checklist and ecological indicator values of freshwater diatoms from the Netherlands, Neth. Jour Aquat. Ecol. 28: 117-133. Goes, H. van der, H. de Mars en J.W. Nieuwenhuis, 1989. Een floristische typologie van polderwateren in NoordHolland, Provincie Noord-Holland, Dienst Ruimte en Groen, Haarlem. Grootjans, A.P., E.J. Lammerts en F. van Beusekom, 1995. Kalkrijke duinvalleien op de Waddeneilanden, ecologie en regeneratiemogelijkheden. Natuurhistorische bibliotheek van de KNNV No. 62. Stichting Uitgeverij van de Koninklijke Nederlandse Natuurhistorische Vereniging, Utrecht. Hesen, P.L.G.M. (red.), 1998. Kroos nader beschouwd. Bundeling van recent kroosonderzoek in Nederland. KIWA, rapportnr. KOA98.091, Nieuwegein.
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
83
Hammen, H. van der, 1992. De macrofauna van Noord-Holland, een aquatisch-ecologische studie: inventarisatie, verspreidingspatronen, tijdreeksen, classificatie van wateren. Provincie Noord-Holland Dienst Ruimte & Groen, Haarlem. Proefschrift Nijmegen. Hill, M.O., 1979. TWINSPAN, a fortran program for arranging multivariate data in on ordered two-way table by classification of individuals and attributes. Cornell University Ithaca, New York. ICW, 1982. Grond- en oppervlaktewater Noord-Holland benoorden het IJ; kwaliteit/kwantiteit, regionale studies nr. 16, werkgroep Noord-Holland, Instituut voor Cultuurtechniek en Waterhuishouding, Wageningen. Londo, G., 1988. Nederlandse freatofyten, Pudoc, Wageningen. Meijden, R. van der, E.J. Weeda, W.J. Holverda en P.H. Hovenkamp, 1990. Heukels’ flora van Nederland, 21e druk, Wolters Noordhof, Groningen. Meijden, R. van der, E.J.M. Arnolds, F. Adema, E.J. Weeda en C.L Plate, 1983. Standaardlijst van de Nederlandse Flora, Rijksherbarium Leiden. Ministerie van Verkeer & Waterstaat, 1989. Water voor nu en later - Derde Nota Waterhuishouding, SDU, Den Haag Ministerie van Verkeer & Waterstaat, 1997. Water kader - Vierde Nota Waterhuishouding, Regeringsbeslissing, Ministerie van Verkeer & Waterstaat, Den Haag. Provincie Noord-Holland, 1987. Beleidsnota Natuur en Landschap in Noord-Holland, Provincie Noord-Holland, Haarlem Provincie Noord-Holland, 1990. Beleidsnota natuur en landschap. Ontwerp deelnota Water, Provincie NoordHolland, Haarlem. Provincie Gelderland, 1992. Landschapsecologische systeemanalyse Midden Nederland, in het kader van Grondwaterbeheer Midden Nederland, Provincie Gelderland, Arhem. Provincie Noord-Holland, 1991a. Natuurlijk, Water - Waterhuishoudingsplan Provincie Noord-Holland, Provincie Noord-Holland, Haarlem. Provincie Noord-Holland, 1991b. Natuurlijk, Water - Waterhuishoudingsplan. Bijlage Ecologische aspecten en normdoelstelling, Provincie Noord-Holland, Haarlem. Provincie Noord-Holland, 1993a. Milieuvriendelijke oevers in Noord-Holland, een aanpak..., in samenwerking met VNHW en Grontmij, Provincie Noord-Holland, Haarlem Provincie Noord-Holland, 1993b. Ecologische effecten van een polderpeilverlaging in de Nieuwe Keverdijkse Polder veranderingen van de flora en de mogelijkheden van het ICHORS-model om deze na te bootsen. Stageverslag J. Schuurman, Univeristeit Utrecht/Provincie Noord-Holland, Utrecht/Haarlem. Provincie Noord-Holland, 1995. Evaluatie van de Specifiek Ecologisch Normdoelstelling voor oppervlaktewaterkwaliteit en de opstelling van een toetsingskader voor deze normdoelstelling - Concept, Haarlem. Provincie Noord-Holland, 1998a. Stilstaan bij stromen, Waterhuishoudingsplan provincie Noord-Holland 19982000, Provincie Noord-Holland, Haarlem Provincie Noord-Holland, 1998b. De natuur van water, Noord-Holland, Haarlem. Raam, van der, J.C. & E.X. Maier, 1992. Overzicht van de Nederlandse kranswieren, Gorteria 18, p.111-116. Schaminée, J.H.J., A.H.F. Stortelder & V. Westhoff, 1995a. De Vegetatie van Nederland. Deel 1: Inleiding tot de plantensociologie - grondslagen, methoden en toepassingen, Opulus press, Uppsala, Leiden. Schaminée, J.H.J., E.J. Weeda & V. Westhoff, 1995b. De Vegetatie van Nederland. Deel 2: Plantengemeenschappen van wateren, moerassen en natte heiden, Opulus press, Uppsala, Leiden. Schaminée, J.H.J., A.H.F. Stortelder & E.J. Weeda, 1996. De Vegetatie van Nederland. Deel 3: Plantengemeenschappen van graslanden, zomen en droge heiden, Opulus press, Uppsala, Leiden. Schaminée, J.H.J., E.J. Weeda & V. Westhoff, 1998. De Vegetatie van Nederland. Deel 4: Plantengemeenschappen van kust en van binnenlandse pioniermilieus, Opulus press, Uppsala, Leiden. A.H.F. Stortelder, J.H.J. Schaminée & P.W.F.M. Hommel, 1999. De Vegetatie van Nederland. Deel 5: Plantengemeenschappen van ruigten, struwelen en bossen, Opulus press, Uppsala, Leiden.
84
■
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
Schot, P.P., 1989. Grondwatersystemen en grondwaterkwaliteit in het Gooi en randgebieden, Interfacultaire Vakgroep Milieukunde, Rijksuniversiteit Utrecht. Schot, P.P., J.M.A. Janssen, J.T. de Smidt en A.W.M. Verkroost, 1989. Veranderingen in omvang en kwaliteit van grondwatersystemen voor het milieu in Gooi en Vechtstreek. Interfacultaire vakgroep milieukunde, Rijksuniversiteit Utrecht. SPSS Inc., 1993. SPSS for Windows release 6.0, Chicago. Stichting LONL, 1990. Natuurlijke oevers in beweging, Handleiding voor inrichting en beheer van riet- en andere natuurlijke oevers, Stichting LONL, Utrecht Stuyfzand, P.J., 1987. Hydrochemie en hydrologie van duinen en aangrenzende polders tussen Zandvoort en Wijk aan Zee, KIWA, Nieuwegein. Stuyfzand, P.J., 1988. Hydrochemie en hydrologie van duinen en aangrenzende polders tussen Noordwijk en Zandvoort aan Zee, KIWA, Nieuwegein. Stuyfzand, P.J., 1989. Hydrochemie en hydrologie van duinen en aangrenzende polders tussen Egmond aan Zee en Petten, KIWA, Nieuwegein. TNO, 1979. Grondwaterkaart van Nederland, Dienst grondwaterverkenning TNO, Delft. Turlings, L.G., N.G. Jaarsma, 2003. HLM242 notitie SEND en Kaderrichtlijn Water. Witteveen+Bos Tweede Kamer der Staten Generaal, 1990. Motie van de leden Lansink en Van Rijn - Vellekoop m.b.t. het Nationaal Milieubeleidsplan, vergaderjaar 1989 - 1990, 21 137, nr 33. VROM, 1993. Nationaal Milieubeleidsplan 2, Milieu als maatstaf, Ministerie van Volkshuisvesting, Ruimtelijke ordening en Milieubeheer, Den Haag. Wassen, M.J., M.C. Bootsma en A. Barendregt, 1988. Hydrologische omstandigheden van de moerasvegetatie van het Naardermeer, Vakgroep Milieukunde, Rijksuniversiteit Utrecht. Weeda, E.J., R. Westra, Ch. Westra & T. Westra, 1985-1994. Nederlandse ecologische flora, wilde planten en hun relatie, Deel 1-5. IVN i.s.m. VARA, Hilversum en VEWIN, Rijswijk. Wessels, Y. 1998. Brak bekeken, onderzoek naar optimalisatiemogelijkheden voor brakke watertypen, stageverslag provincie Noord-Holland/Universiteit Utrecht, Haarlem/Utrecht ZAG, 1986. De waterkwaliteit van de Noordhollandse ondiepe Vechtplassen 1978-1984, Zuiveringschap Amstel en Gooiland, Hilversum.
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
85
86
■
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
Bijlagen
88
■
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
■
1
■ ■ ■ ■
Methodiek achter de referentiewaarden voor Aquatische Systemen in NoordHollandse oppervlaktewateren
1 Inleiding
2 Uitgangspunten
In 1988 kwam de Coördinatiecommissie Uitvoering
Bij het uitwerken van de ecologische normdoelstel-
Wet Verontreiniging Oppervlaktewateren met het
lingen van de CUWVO is de ‘mate van natuurlijk-
rapport ‘Ecologische normdoelstellingen voor
heid’ in de zin van oorspronkelijkheid als referentie-
Nederlandse Oppervlaktewateren’ (CUWVO, 1988).
kader gebruikt. Voor de Noord-Hollandse metho-
Hierin beschrijft de commissie voor een groot aantal
dologie speelt dit slechts een ondergeschikte rol. Een
typen oppervlaktewateren in Nederland ecologische
groot deel van de Noord-Hollandse wateren zijn
normdoelstellingen. Deze normdoelstellingen bestaan
immers ontstaan door menselijk handelen. Het is
uit omschrijvingen van onder andere de natuurlijke
moeilijk om hier het stempel ‘oorspronkelijk’ op te
levensgemeenschap, de gewenste waterkwaliteit en
drukken. Want, wat is er ‘natuurlijk’ of oorspronke-
adviezen ten aanzien van het beheer van de opper-
lijk aan sloten, petgaten, zandafgravingen of duin-
vlaktewateren.
rellen? Wel worden deze landschapselementen
Ook de provincie Noord-Holland stond een derge-
gekenmerkt door een grote soortenrijkdom en een
lijke omschrijving voor ogen toen zij, voortvloeiend
sterke ruimtelijke differentiatie. Een sloot in de Pette-
uit de Derde Nota Waterhuishouding van het rijk
merpolder heeft een heel ander karakter en soorten-
(Ministerie van Verkeer & Waterstaat, 1989), speci-
samenstelling dan een sloot in de Hilversumse
fieke kwaliteitsdoelstellingen wilde formuleren. De
Ondermeent.
Nederlandse normstellingen door CUWVO doen
In de Noord-Hollandse systematiek wordt het refe-
echter geen recht aan het ecologisch functioneren van
rentiekader daarom niet gevormd door de ‘mate van
de specifieke Noord-Hollandse oppervlaktewateren.
natuurlijkheid’ van de waterloop, maar door de opti-
In deze bijlage wordt beschreven hoe de referentie-
male diversiteit, zowel biotisch als abiotisch, die de
waarden voor het Noord-Hollandse oppervlakte-
Noord-Hollandse waterlopen kunnen herbergen en
water tot stand zijn gekomen. Stapsgewijs wordt
de ligging in het landschap die daaraan ten grond-
besproken welke uitgangspunten zijn gehanteerd,
slag ligt.
hoe de referentiewaarden zijn uitgewerkt, welke
Bij het opstellen van de referentiewaarden van aqua-
gegevens en technieken hierbij zijn gebruikt en wat
tische systemen in Noord-Holland is daarom uit-
de uitkomst van de gehanteerde methode is. Het uit-
gegaan van de volgende punten:
eindelijke resultaat, de watertypen zoals die worden
■
De referentiewaarden moeten recht doen aan de
onderscheiden, hun ligging in het landschap en de
(potentiële) verscheidenheid van aquatische eco-
referentiewaarden, staan beschreven in hoofdstuk 3
systemen in Noord-Holland.
en 4.
■
De referentiewaarden moeten recht doen aan de onderlinge samenhang van een (aquatische) levensgemeenschap met de kwaliteit van haar directe omgeving. De hierbij omschreven abiotische omstandigheden zijn sturend voor de biotische samenstelling.
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
89
■
De referentiewaarden moeten recht doen aan de relatie tussen de landschappelijke context en de
■
Stap 1: het opstellen van een watertypologie
hiervoor genoemde directe omgevingskwaliteit.
De eerste stap, het onderscheiden van watertypen,
Geomorfologische en hydrologische processen en
heeft vooral een beschrijvend en verkennend karak-
patronen zijn bijvoorbeeld van groot belang voor
ter. Aan de hand van flora- en macrofaunagegevens
de omgevingskwaliteit van een waterloop en
van de provincie Noord-Holland is gekeken welke
daarmee dus ook voor de aquatische levens-
aquatische levensgemeenschappen kunnen worden
gemeenschappen.
onderscheiden. Verspreidingskaartjes maken duide-
De referentiewaarden dienen een gebiedsdek-
lijk waar deze gemeenschappen in de provincie kun-
kend karakter te hebben, waardoor het op alle
nen worden aangetroffen.
Noord-Hollandse binnenwateren kan worden
Fysisch-chemische gegevens geven een overzicht van
toegepast.
de belangrijkste verschillen in waterkwaliteit in Noord-Holland. Op kaarten kan worden aangegeven
Het overzicht, dat hierbij voor ogen staat, is dus
waar de verschillen in waterkwaliteit zich voordoen.
opgebouwd uit een aantal watertypen met elk een
Studies naar de samenhang tussen water- en oever-
beschrijving van de kenmerkende levensgemeen-
planten en waterkwaliteit enerzijds en aquatische
schap, een beschrijving van de gewenste waterkwa-
macrofauna en waterkwaliteit anderzijds verschaffen
liteit, een landschapsecologische beschrijving en een
inzicht in stuurvariabelen en sleutelfactoren voor de
overzicht van de geografische verspreiding van dit
verschillende aquatische levensgemeenschappen.
watertype.
Wanneer de verspreidingskaarten voor vegetatie, macrofauna en waterkwaliteit over elkaar gelegd worden kunnen de eerste ruwe watertypen worden
3 Aanpak
onderscheiden. Belangrijk hierbij is de typen niet alleen te baseren op de actuele situatie in Noord-
In figuur B.1.1 is in een stroomdiagram de werkwijze
Holland maar ook rekening te houden met potenties.
voor de totstandkoming van de referentiewaarden
Dat wordt onder andere ondervangen door rekening
schematisch weergegeven. Deze werkwijze wordt
te houden met de landschappelijke context en het
gekarakteriseerd door een aanpak van grof naar fijn
onderliggende watersysteem, door middel van een
en kan worden opgedeeld in een drietal stappen:
zogenaamde Watersysteemanalyse (WASA). De ruwe
1
2
het opstellen van een watertypologie; het onder-
watertypen aan het eind van stap 1 bestaan uit lijsten
scheiden van verschillende aquatische ecosystemen
van kenmerkende planten- en macrofaunasoorten,
binnen Noord-Holland, resulterend in ruwe
waarvan de gezamenlijke aanwezigheid in een
watertypen.
bepaald gebied verwacht kan worden op grond van
het opstellen van concept-referentiewaarden per
de aanwezige waterkwaliteit en landschappelijke
watertype; het formuleren van abiotische rand-
ligging. Van deze watertypen kan ook een versprei-
voorwaarden voor deze watertypen, resulterend
dingskaart worden gemaakt, de watertypenkaart.
in (globale) referentiewaarden per watertype. 3
het opstellen van uiteindelijke referentie-
Stap 2: het opstellen van concept-
waarden per watertype; het controleren van de
referentiewaarden per watertype
referentiewaarden op onderlinge samenhang,
In de tweede stap wordt per watertype een nauw-
resulterend in referentiewaarden per watertype.
keuriger beschrijving gemaakt van de gewenste
Hieronder worden de drie stappen kort toegelicht.
waterkwaliteit. De levensgemeenschap behorend bij
In de hoofdstukken twee tot en met vier zijn ze in
een watertype is beschreven aan de hand van een
detail uitgewerkt.
aantal kenmerkende soorten. Van deze soorten beschikken we over milieu-indicatiewaarden, die
90
■
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
Figuur B.1.1
■
Schematische weergave van het opstellen van de referentiewaarden voor Noord-
Holland
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
91
aangeven bij welke milieukwaliteit deze soorten voornamelijk voorkomen in Noord-Holland. Aan de
3.1 Stap 1: Het opstellen van de watertypologie
hand van deze milieu-indicatiewaarden zijn de soorten ingedeeld in kritische, minder kritische en tole-
3.1.1 Inleiding
rante soorten binnen een watertype. Voor elk van
In dit hoofdstuk wordt beschreven hoe de water-
deze drie groepen zijn de milieu-indicatiewaarden
typen voor Noord-Holland zijn onderscheiden en
van de soorten samengevoegd zodat per watertype
hoe de watertypenkaart tot stand is gekomen (stap 1
drie niveaus (hoog-midden-laag) van referentie-
uit figuur B.1.1). Achtereenvolgens worden de ver-
waarden verkregen worden, waarbij men respectie-
schillende onderdelen van stap 1 nader toegelicht. De
velijk alle dan wel een deel van de soorten uit de
gehanteerde methodiek wordt behandeld, de globale
levensgemeenschap kan aantreffen. Met behulp van
resultaten worden aangehaald en met behulp van
de drie niveaus kan rekening gehouden worden met
voorbeelden wordt de gevolgde werkwijze nader
de multifunctionaliteit van het oppervlaktewater.
toegelicht.
Stap 3: het opstellen van uiteindelijke referentiewaarden per watertype
3.1.2 Clustering water- en oeverplanten Om te komen tot een indeling in provinciale water-
De derde stap vormt een controle op de onderlinge
typen is gebruik gemaakt van verspreidingsgegevens
samenhang van de concept-referentiewaarden. Deze
van water- en oeverplanten in Noord-Holland. Aan
referentiewaarden zijn eerst voor iedere parameter
de hand van floragegevens is onderzocht in welke
afzonderlijk opgesteld. Er dient echter nog te worden
samenstelling water- en oeverplanten groepsgewijs
gekeken of de referentiewaarden binnen een water-
voorkomen. Er is in feite gekeken welke verschil-
type op elkaar afgestemd zijn, wat betreft ecologie,
lende aquatische plantengroepen (ofwel planten-
chemie en watersysteem. Zo moet de referentie-
gemeenschappen) voor Noord-Holland op een speci-
waarde voor chemie in de vrije natuur ook werkelijk
fiek schaalniveau te onderscheiden zijn. Dit schaal-
kunnen voorkomen. Ook moet worden bezien of de
niveau moet goede mogelijkheden bieden voor het
waterkwaliteit kan worden aangetroffen in het
opstellen van een watertypologie.
gebied waar het watertype toegedacht is. Tot slot
Vervolgens is een beeld van de verspreiding van deze
moet worden bekeken hoe kenmerkende soorten rea-
plantengemeenschappen gevormd. Doel van deze
geren op de waterkwaliteit die wordt voorgesteld. Bij
exercitie is het verkrijgen van een gebiedsdekkend
het opstellen van de concept-referentiewaarden is
overzicht
namelijk alleen gekeken naar de gevoeligheid van de
gemeenschappen. Hiervoor wordt gebruik gemaakt
kenmerkende soorten voor één chemische parameter.
van de Provinciale Natuur Informatie (PNI) van de
Hoe de soorten reageren op een bepaalde water-
provincie Noord-Holland. In de periodes van 1979-
kwaliteit door verschillende chemische parameters is
1987 en 1988-1996 is de Noord-Hollandse flora
daarmee nog niet bepaald.
gebiedsdekkend geïnventariseerd.
van
de
verschillende
planten-
Aan de hand van deze controles kunnen er bijstellingen plaatsvinden aan de concept-referentiewaarden uit
Om te komen tot groepen van plantensoorten is
stap 2. Het resultaat van stap 3 is een stelsel van
gebruik gemaakt van het computerprogramma
referentiewaarden bestaande uit een kaart met de
TWINSPAN (Hill, 1979). Dit is een statistisch pro-
geografische ligging van de verschillende water-
gramma dat ontwikkeld is om grote gegevens-
typen, per watertype een lijst van kenmerkende planten-
bestanden met biotische gegevens te analyseren.
en macrofaunasoorten en referentiewaarden, uit-
Stapsgewijs wordt het gegevensbestand opgedeeld
gesplitst in drie niveaus (hoog-midden-laag).
in groepen (clusters) die qua samenstelling van plantensoorten sterk overeenkomen.
92
■
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
Bij deze bewerking is een aantal keuzes gemaakt, die
Burg en de voormalige Gemeenschappelijke polders.
samenhangen met het gebruik van de PNI-gegevens
De aanwezigheid van zilte soorten heeft hier een zeer
of met de clusteringstechniek. Allereerst zijn logi-
sterk effect op de clustering, waardoor de zoete zijde
scherwijs alleen waterafhankelijke plantensoorten
van de gradiënt niet uit de verf komt. Voor deze
betrokken. Door alleen de ‘natte’ landschapselementen
afwateringseenheden zijn de zilte soorten tijdelijk uit
(sloten, duinrellen, petgaten, laagveenplassen) te
het bestand verwijderd. Vervolgens is de clustering
gebruiken is een eerste afbakening gemaakt. Een ver-
nogmaals uitgevoerd zonder zilte soorten. Hierdoor
dere selectie heeft plaatsgevonden op basis van de
zijn deze gebieden terechtgekomen bij andere
ecologische groepen uit de Standaardlijst van de
clusters. Het was op deze wijze uiteindelijk toch
Nederlandse Flora (Van der Meijden et al., 1983) en
mogelijk om de bovengenoemde afwateringseen-
op basis van de Nederlandse freatofyten (Londo,
heden toe te delen aan een zoet en een zout cluster.
1988). Deze selectie omvat waterplanten (hydrofyten)
Door verspreidingskaarten van de clusters te maken
en planten die voor een deel van hun levenscyclus
op kilometerhokniveau was het mogelijk om de
afhankelijk zijn van water om en nabij het maaiveld
clusters binnen de afwateringseenheid ook ruimtelijk
(obligate freatofyten).
te scheiden. Bij verdere interpretatie van de clusters is gebruik gemaakt van veld- en gebiedskennis,
Vanwege de omvang van het gegevensbestand heeft
specialistische kennis en literatuur over bepaalde eco-
de analyse plaatsgevonden op het schaalniveau van
logische soortengroepen, bijvoorbeeld de Vegetatie
afwateringseenheden. Afwateringseenheden kunnen
van Nederland (Schaminée et al, 1995a, 1995b, 1996,
over het algemeen worden beschouwd als homogene
1998; Stortelder et al, 1999).
waterkwaliteitseenheden, omdat de wateren binnen
De toegepaste methodiek en floristische clusters
zo’n eenheid onderling met elkaar verbonden zijn en
staan uitgebreid beschreven in ‘Een floristische typo-
zij een gemeenschappelijk punt van water-inlaat
logie van polderwateren in Noord-Holland’ (van der
en/of -uitlaat hebben.
Goes et al., 1989), dat op te vragen is bij de provincie
Er is gekozen om aan- of afwezigheid van planten-
Noord-Holland.
soorten als invoer te gebruiken, en niet de mate van voorkomen. Dit heeft tot gevolg dat zeldzame en
Figuur B.1.2
veelal karakteristieke soorten, met meestal een
zilte en uitgesproken zoete soorten per vegetatiecluster
beperkte abundantie, relatief een belangrijke rol
(afgeleid uit: Van der Goes et al., 1989).
■
De verdeling van het aantal uitgesproken
binnen het clusteringsproces innemen. Dit leidt tot een indeling van watertypen die meer door karakteristieke planten wordt bepaald dan door algemene soorten. Voor gebieden met sterke milieugradiënten is deze methode minder geschikt doordat de variatie op kleine schaal zeer groot is. In deze gebieden is op een andere, aanvullende wijze geanalyseerd. Voor de Vechtstreek is om deze reden gekozen voor een clusteranalyse op basis van opnamelijsten, waarbij wel gebruik gemaakt is van abundanties. Ook een aantal afwateringseenheden met sterke zoetzout gradiënten is anders geanalyseerd. Dit betreft de afwateringseenheden Vereenigde Harger- en Pettemerpolder, Wieringen, en op Texel Polder Waal en
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
93
Figuur B.1.3
■
Dendrogram van de PNI-clustering
(Afgeleid uit: Van der Goes et al., 1989 en Provincie Noord-Holland, 1995)
94
■
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
Figuur B.1.4
■
De verspreiding van het Glaux
pelijk karakter binnen de provincie. In gebieden met
maritima-type over de provincie Noord-Holland
een landschappelijk kleinschalig karakter is gekozen
(Uit: Van der Goes et al., 1989)
voor een ruimtelijke verdichting van bemonsteringspunten. Deze gestratificeerde bemonsteringswijze draagt er toe bij de regionale verschillen uit de verf te laten komen. De verzamelde macrofauna-gegevens zijn geclusterd met behulp van TWINSPAN (Hill, 1979). Het verspreidingspatroon van de TWINSPAN-clusters is vergeleken met de bestaande indelingen van hydrobiologische regio’s. In het proefschrift ‘De Macrofauna van Noord-Holland’ (Van der Hammen, 1992) wordt uitgebreider ingegaan op de toegepaste methodologie voor wat betreft de macrofauna. Resultaat clustering macrofauna Bij de analyse van de macrofaunagegevens bleek dat de verspreiding van individuele soorten en groepen van soorten goed wordt beschreven door de landschappelijke hoofdstructuur. De analyse leverde negen clusters op, die de verdere basis vormen voor een indeling in zogenaamde hydrobiologische regio's. Eén groep soorten is sterk geassocieerd met de duinen en de binnenduinrand; andere kenmerkende groepen komen voor in 't Gooi, in het Vechtplassengebied en in een zone langs die gedeelten van de provincie die aan zee grenzen (brak water). Binnen het poldergebied (zeeklei/veenweide), dat verreweg het grootste oppervlak beslaat, bestaat weinig differentiatie in de macrofaunasamenstelling. Wel zijn er macrofaunagroepen die kenmerkend zijn voor grotere polderwateren, voor sloten, voor zoetere en brakkere wateren. Maar het overgrote deel van de soorten is kenmerkend voor voedselrijke wateren en tole-
3.1.3 Clustering aquatische macrofauna
rant voor een zekere mate van vervuiling.
Evenals voor water- en oeverplanten is voor de aquatische macrofauna gezocht naar karakteristieke,
Figuur B.1.5 geeft de verspreidingskaartjes weer van een
gebiedseigen soorten en karakteristieke combinaties
cluster met soorten voornamelijk gerelateerd aan grote
van deze soorten. Om te komen tot een gebieds-
duinwateren (groep 6) en een groep met voornamelijk brak-
dekkend overzicht is een inventarisatiesysteem opge-
watersoorten (groep9)
zet waarin verspreid over de hele provincie in de periode 1979-1986 metingen zijn verricht aan de aquatische macrofauna. In totaal betreft het 950 locaties, die in die periode elk tweemaal (voorjaar en zomer) bemonsterd zijn. Bij de keuze van de bemonsteringslocaties is rekening gehouden met het landschap-
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
95
Figuur B.1.5
■
Verspreidingskaartjes van macrofaunaclusters
(Uit: Van der Hammen, 1992)
96
■
3.1.4 Clustering oppervlaktewater-
is aanvankelijk gebruik gemaakt van de beschikbare
kwaliteit
literatuur op dit gebied. Hierbij moet worden gedacht
Om te komen tot een indeling in provinciale water-
aan gebiedsstudies voor de Noord-Hollandse duinen
typen is gebruik gemaakt van waterkwaliteitsgegevens.
en aangrenzende polders (Stuyfzand, 1987, 1988 &
De waterkwaliteitsbeheerders in Noord-Holland
1989), de rapportages van de dienst grondwaterver-
bezitten een uitgebreid meetnet waarmee zij de
kenning (TNO, 1979), de regionale studies naar
kwaliteit van het oppervlaktewater in de provincie
grond- en oppervlaktewater, kwaliteit en kwantiteit
volgen. In de periode dat het eerste Waterhuis-
(ICW, 1982 en ZAG, 1986) en hydro-ecologische
houdingsplan (Provincie Noord-Holland, 1991a) is
gebiedsstudies (Barendregt, 1989, Wassen et al., 1988
ontwikkeld had men echter nog niet de beschikking
en Schot, 1989).
over een dataset met voldoende waterkwaliteits-
Voor het tweede Waterhuishoudingsplan (Provincie
gegevens (met name gegevens over een aantal
Noord-Holland, 1998a) is wel gebruik gemaakt van
macro-ionen zoals SO42-, HCO3-, Ca2+, Mg2+, Na+, K+
gegevens van de waterkwaliteitsbeheerders. Tussen
ontbraken). Om toch een goed idee te krijgen van de
1987 en 1994 zijn gegevens over de waterkwaliteit
variatie in fysisch-chemische waterkwaliteit en de
van polderwateren verspreid over de hele provincie
ruimtelijke verspreiding hiervan in Noord-Holland
verzameld. Van elke locatie en over ieder jaar zijn de
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
gemiddelden bepaald van de concentratie van de Cl-,
en parameters gecorreleerd zijn aan (bepalend lijken
2-,
voor) de aanwezigheid van specifieke soorten. Dit is
HCO3-, Ca2+, Mg2+, Na+, K+, NO3--N, NH4+-N en
belangrijke informatie, in eerste instantie voor het
PO43--P. Omdat voor sommige locaties een aantal
samenstellen van een watertypologie, maar ook uit-
jaren achter elkaar gemeten is, is voor deze locaties
eindelijk voor het opstellen van referentiewaarden.
voor elk jaar een gemiddelde bepaald. Bij het
De analyses geven namelijk een belangrijke indicatie
berekenen van de gemiddelden is uitgegaan van de
welke parameters sturend zijn bij het opstellen van
periode mei tot en met augustus omdat dit de
watertypen en bij het opstellen van referentiewaarden.
belangrijkste periode is voor de groei en bloei van
Hiervoor is een zogenaamde canonische correlatie
planten. Met 1655 van deze zogenaamde zomer-
analyse (CCA) uitgevoerd met behulp van het com-
gemiddelden is verder gewerkt. Gekeken is of binnen
puterprogramma CANOCO (Ter Braak, 1987). Deze
deze dataset groepen onderscheiden kunnen worden
analyse berekent correlaties tussen soorten en water-
met een sterk overeenkomstige samenstelling. Om
kwaliteitsparameters. CANOCO geeft een zoge-
binnen een dergelijk groot databestand dit inzicht te
naamd ordinatiediagram. Hierin worden planten-
krijgen is geclusterd met behulp van SPSS (SPSS Inc.,
soorten of opnamepunten uitgezet op assen, die
1993). Ook hier is gebruik gemaakt van een hiër-
samengesteld zijn uit lineaire combinaties van de
archisch-divisieve clusteringsmethode. De clusters
fysisch-chemische parameters. Tevens wordt in dit
geven verschillen in waterkwaliteit die in Noord-
diagram met vectoren de invloed van bepaalde para-
Holland worden aangetroffen en hoe deze verschil-
meters weergegeven. Voor de betreffende CCA-ana-
len geografisch verspreid zijn (Provincie Noord-
lyse zijn 500 vegetatieopnamen en 500 daaraan
Holland, 1995).
gekoppelde zomergemiddelden gebruikt. Dit levert
belangrijkste chemische parameters:
SO4
inzicht op over hoe de onderlinge verschillen in vegeResultaat clustering oppervlaktewater-
tatiegegevens zich verhouden tot de variatie in
kwaliteit
waterkwaliteit.
De clustering leverde in eerste instantie 5 groepen op. De opsplitsing lijkt vooral te maken te hebben met het verschil
Resultaat gecombineerde clustering planten
in saliniteit (zoutgehalte) tussen de verschillende opnamen.
en waterkwaliteit
Twee clusters bevatten opnamen met hoge zoutgehalten,
In figuur B.1.6 is een CCA-ordinatiediagram weergegeven
met name gemeten op Texel, in de Wieringermeer, de
die het resultaat van de canonische correlatie analyse
Pettemerpolder en langs het Noordzeekanaal. Twee clusters
inzichtelijk maakt. Belangrijke verklarende parameters zijn
vertegenwoordigen opnamen met een matig zoet tot brak
als vectoren in de plot weergegeven. In de richting van de
karakter verspreid over de hele provincie. Eén cluster ten-
vector neemt de invloed van een bepaalde parameter toe en
slotte bevat opnamen met de meest zoete watermonsters
de lengte van de weergegeven vector is een indicatie van
die zich hoofdzakelijk in de Vechtstreek en de binnenduin-
de mate waarin de betreffende parameter verklarend is voor
rand bevinden. Bij het opnieuw clusteren van deze laatste
de spreiding binnen de vegetatiegegevens.
groep blijken naast saliniteit ook voedselrijkdom (trofie-
De belangrijkste verklarende factor voor het verschil in
graad) en de kalkrijkdom belangrijke onderscheidende para-
vegetatiesamenstelling blijkt de saliniteit (het zoutgehalte).
meters voor verdere opsplitsing van de clusters.
Een beperkt aantal plantensoorten blijkt positief gecorreleerd te zijn met hoge zoutgehalten. Andere soorten daar-
3.1.5 Gecombineerde clustering
entegen zijn juist negatief gecorreleerd aan het chloride
planten en waterkwaliteit
gehalte (hoe hoger het chloride gehalte des te minder vaak
Databestanden waarbij vegetatieopnamen gekoppeld
deze soorten voorkomen). Soorten als zilte rus (JUNCU-
zijn aan waterkwaliteitsgegevens ter plaatse, zijn
GER), zulte (ASTERTRI) en schorrezoutgras (TRIGL-
gebruikt om middels zogenaamde multivariate ana-
MAR) worden in de dataset aangetroffen op locaties met
lyses te bepalen welke fysisch-chemische processen
hoge chloridegehalten.
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
97
Figuur B.1.6
■
CCA-ordinatiediagram gemaakt met behulp van
Resultaat gecombineerde clustering
CANOCO, waarin plantensoorten zijn uitgezet tegen de fysisch-
macrofauna en waterkwaliteit
chemische parameters
De belangrijkste verklarende factoren voor de
(Uit: Provincie Noord-Holland, 1995)
macrofaunaspreiding zijn de saliniteit, de zuurstofverzadiging, de structuurrijkdom van de wateren en de trofiegraad. Figuur B.1.7 is een ordinatiediagram van de polder-regio. In deze figuur komen de volgende factoren naar voren: Saliniteit: Daar waar het water zoet is (op de hogere gronden en langs de randen ervan waar kwelwater te voorschijn komt), komen soorten voor met een lage tolerantie voor zout (chloride en kalium in figuur B.1.7). En als het water in deze zones niet of zo min mogelijk wordt verrijkt met voedingsstoffen en milieuvreemde stoffen dan kunnen er, afhankelijk van de dimensie, de habitatstructuur en de permanentie, zeer soortenrijke (100-150 soorten) macrofaunalevensgemeenschappen aanwezig zijn (bijv. Het Zonneven bij vliegveld Andere verklarende factoren, die uit de analyse naar voren
Hilversum, Ankeveensche plassen, Naarder-
kwamen, zijn de trofie- en zuurgraad en voor de zoetere
meer, duinwateren op Texel). Naarmate het
wateren de invloed van gerijpt kwelwater met een hoge ver-
zoutgehalte stijgt, krijgt elk organisme te
zadiging aan calcium. Dit blijkt niet zo zeer uit de vector
maken met fysiologische stress (kans op uit-
voor calcium (CA), want het calcium gehalte is onder
droging). De ene soort is hiervoor beter aan-
brakke omstandigheden ook hoog. Het blijkt vooral uit de
gepast dan de andere. Bij de hoogste zout-
vector van INDEX4. Dit is een getal dat de relatieve con-
gehaltes (op Texel, Harger- en Pettemerpolder,
centraties calcium (ten opzichte van onder andere chloride)
Wieringermeer) is er sprake van een compleet
uitdrukt. Hoe hoger de index, des hoger het relatieve
andere samenstelling van de macrofauna. Een
calciumgehalte.
aanzienlijk deel van de fauna bestaat dan uit kreeftachtigen (vlokreeften, garnalen) en slak-
98
■
3.1.6 Gecombineerde clustering macro-
ken, terwijl het aantal soorten insecten sterk is
fauna en waterkwaliteit
teruggelopen.
Voor de macrofauna is uitgegaan van een dataset van
Zuurstofverzadiging:
844 opnamen met bijbehorende fysisch-chemische
Voor veel waterdieren is zuurstof een eerste
gegevens. De gegevens zijn onderverdeeld naar
levensbehoefte. In kleine wateren (sloten, poelen)
hydrobiologische regio’s (zie paragraaf 3.1.3).
bestaat, ook in niet-verontreinigde toestand,
Gebruik makend van multivariate analyses is in dit
een sterk dag- en nachtritme: overdag is er veel
geval per regio bepaald welke parameters het sterkst
zuurstof door productie van planten, 's nachts
gecorreleerd zijn aan de macrofaunasamenstelling
verbruiken planten en waterbodem zuurstof.
(Van der Hammen, 1992).
Deze perioden van relatieve zuurstofarmoede
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
kunnen alleen door soorten met speciale aan-
Structuurrijkdom:
passingen worden overbrugd, b.v. door dieren
Met structuur wordt het aantal verschillende
die lucht happen, kunnen vluchten (wegvliegen),
‘habitats’ bedoeld: plaatsen waar dieren zich
of haemoglobine bezitten (rode muggenlarven,
graag ophouden om zich te verbergen tegen
tubifex). Op plekken waar zuurstofarme kwel
rovers, om voedsel te zoeken of om zich voort
optreedt, is het aantal soorten macrofauna vaak
te planten. Structuurverrijkend zijn met name
heel gering. In grote wateren (meren en plas-
oever- en waterplanten. Figuur B.1.7 laat zien
sen) is de zuurstofvoorziening veel stabieler (in
dat ook in de Polderregio de bedekking met
niet te sterk verontreinigde toestand) door
drijvende en submerse vegetatie van grote
onder meer golfwerking. Dit blijkt bijvoorbeeld
invloed is op de macrofaunasamenstelling.
ook uit figuur B.1.7 waarbij het zuurstofverzadigingspercentage samenhangt met de
Trofiegraad:
vectoren voor dimensie (breedte en diepte).
Ten slotte is nog van grote invloed de trofie-
Langs geëxponeerde oevers (sterke golfslag)
graad, of de mate van vervuiling (met mest-
kun je daarom soms soorten vinden die ken-
stoffen) van het oppervlaktewater. De trofie-
merkend zijn voor stromend water. Wanneer
graad kan grote gevolgen hebben op de vegeta-
grotere wateren te lijden hebben van algenbloei
tiesamenstelling in waterlopen, waardoor de
door verrijking met voedingsstoffen wordt de
soortensamenstelling indirect wordt beïnvloed.
zuurstofhuishouding instabieler en verdwijnen
Voor de polder-regio lijkt dit laatste minder
de ‘gevoelige’ soorten.
van belang zoals blijkt uit figuur B.1.7. De tro-
De invloed van stroming is ook merkbaar in de
fieparameters ammonium en totaal fosfaat ken-
binnenduinrand. In permanent watervoerende
nen hier een grote samenhang met de saliniteit
duinrellen komen macrofaunasoorten voor die
door de invloed van gebiedsvreemd water (uit
verder alleen voorkomen in beken op de hogere
de boezem) in poldergebieden.
zandgronden in het oosten en zuiden van ons
Het is dus niet verwonderlijk dat een combi-
land.
natie van factoren als grote dimensie, rijkdom aan structuur, zoet water en geen of geringe
Figuur B.1.7
■
DCCA-ordinatiediagram gemaakt met CANOCO
vervuiling leidt tot een zeer soortenrijke
waarin de macrofaunasoorten van de Polderregio zijn uitgezet tegen de fysisch-chemische parameters
macrofaunasamenstelling.
(Uit: van der Hammen 1992)
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
99
3.1.7 Opstellen watertypologie voor
Aan het eind van stap 1 hebben we nu (concept)
Noord-Holland
watertypen bestaande uit een reeks kenmerkende
Aan de hand van analyses van macrofauna en vege-
soorten (planten en macrofauna) en een ruimtelijke
tatieopnamen is bepaald welke verschillende aquati-
verspreiding, een watertypenkaart.
sche levensgemeenschappen kunnen worden onderscheiden in Noord-Holland. Ook is bekeken hoe de
Resultaten opstellen watertypologie
waterkwaliteit gecorreleerd is met deze levens-
De kwaliteit en de soortensamenstelling van het opper-
gemeenschappen. Door analyse van de waterkwali-
vlaktewater in Noord-Holland is enorm divers. Door
teitsgegevens weten we waar in de provincie deze
invloed van natuurlijke processen in heden en verleden,
parameters in welke mate worden aangetroffen.
maar ook door menselijk ingrijpen zijn veel verschillen
Nu is verder gekeken naar de samenhang tussen
ontstaan in de samenstelling van het water in sloten,
levensgemeenschappen en de ruimtelijke verdeling
meren en plassen.
van de waterkwaliteit. Van de waterkwaliteit is
Nog steeds blijkt de belangrijkste oorzaak van deze
bekend welke aspecten sterk gecorreleerd zijn aan
grote diversiteit het zoutgehalte, ondanks het feit dat
bepaalde levensgemeenschappen en dus welke
de invloed van met name de Zuiderzee in deze eeuw
aspecten voor de verspreiding van de levens-
sterk is afgenomen (zie Barendregt, 1989; Barendregt,
gemeenschappen sturend zijn. Met deze kennis kunnen
1993; Provincie Noord-Holland, 1995; Amesz &
ecologisch gedefinieerde watertypen onderscheiden en
Barendregt, 1996). De verschillen tussen de levens-
toegekend worden aan bepaalde gebieden.
gemeenschappen van brakke wateren en zoete wateren
Door verspreidingskaarten te combineren met de
zijn echter zo groot, dat ondanks de huidige relatief
ruimtelijke differentiatie van biotiek en abiotiek en
geringe omvang van de brakke wateren, deze bij een
het onderliggende watersysteem is er de mogelijk-
statistische analyse onmiddellijk herkend worden.
heid watertypen op basis van potentie toe te kennen
Zilt water is in Noord-Holland op verschillende plaatsen
aan bepaalde gebieden. Een dergelijke werkwijze
langs de kust te vinden, met name waar het polderland
duiden we aan met de term Watersysteemanalyse
door slechts een dijk van de zee wordt gescheiden. Meer
(WASA). De aanwezigheid van levensgemeenschappen
landinwaarts komen met name in de diepere droog-
wordt hierbij bijvoorbeeld gerelateerd aan de grond-
makerijen de brakke en licht brakke oppervlaktewateren
en oppervlaktewaterstromingen, bodemtype, of aan
voor. Hier komt het diepere grondwater van Noord-
levensgemeenschappen in de naaste omgeving. Zo
Holland naar de oppervlakte. In sommige gebieden,
wordt bepaald in welke gebieden een bepaald water-
zoals het Gooi, de duinen en de hogere gronden van
type wordt verwacht bij een optimale inrichting van
Texel en Wieringen bevindt zich op dit zilte of brakke
het gebied, waar het type niet meer te verwachten is,
grondwater een zoetwatervoorraad.
waar het type overgaat in een ander watertype en
De meeste watertypen in Noord-Holland nemen een
hoe scherp deze overgang is.
eigen positie in op de zoet-zoutgradiënt. De hoofd-
Bovendien is met behulp van de lijst met kenmer-
indeling van de watertypologie van Noord-Holland
kende plantensoorten een vertaling gemaakt naar
wordt gevormd door de indeling in zoete, brakke en
plantengemeenschappen volgens de Vegetatie van
gradiëntrijke wateren.
Nederland (Schaminée et al, 1995a, 1995b, 1996, 1998;
100
■
Stortelder et al, 1999). De watertypologie is hiermee
Binnen de zoetere wateren blijkt de ‘rijping’ van het
afgestemd op een landelijke standaard. De kensoorten
water met calcium een belangrijke factor voor veel
van de corresponderende plantengemeenschappen
organismen te zijn (zie Barendregt, 1989; Barendregt,
zijn, voor zover nog niet aanwezig, toegevoegd aan de
1993; Provincie Noord-Holland, 1995; Amesz &
soortenlijsten van de watertypen. Op deze wijze wordt
Barendregt, 1996). De kalkrijkdom loopt duidelijk op
de potentie van de watertypen wat betreft de aanwe-
van de kalkarme duinrellen rond Schoorl, via de water-
zigheid van plantensoorten in beeld gebracht.
typen onder invloed van afstromend grondwater uit
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
het Gooi (zoete mesotrofe kwelsloten en zoete grotere polderwateren in de Vechtstreek), die een intermediaire positie innemen, naar de kalkrijke duinrellen en het polderwater onder invloed van zoete kwel. Deze verschillen hebben met name te maken met het kalkgehalte van de ondergrond waar het kwelwater doorheen gestroomd is. Ook de hoeveelheid voedingsstoffen is voor veel organismen van groot belang (zie Barendregt, 1989; Barendregt, 1993; Provincie Noord-Holland, 1995; Amesz & Barendregt, 1996). De meest voedselarme systemen worden aangetroffen in het Gooi, de duinen en de Vechtstreek, de zoete watertypen buiten de Vechtstreek zijn iets voedselrijker, terwijl bij de brakke en zilte gebieden van nature ook sterk voedselrijke omstandigheden kunnen voorkomen. Watersysteemanalyse (WASA) Schematisch kan een Watersysteemanalyse wellicht het beste als volgt worden voorgesteld (zie figuur B.1.8). De uiteenlopende kennis die men heeft van een bepaald gebied met betrekking tot de voorkomende levensgemeenschappen en het milieu wordt verwerkt en op kaart gezet. Deze patronen worden vervolgens afgezet tegen doorsnedes, die de grondwaterstromen en de bijbehorende kwaliteit van het oppervlaktewater aangeven. Zo ontstaat een goede indruk van de samenhang tussen grondwaterstromen en voorkomen van natuurwaarden. Ook is het mogelijk om de potentie van gebieden in te schatten. Gebieden met een overeenkomstige positie in het landschap en een overeenkomstige samenstelling van het oppervlaktewater zullen immers in een optimale situatie een sterk gelijkende levensgemeenschap hebben. Voor gebieden waar deze levensgemeenschap is verdwenen kan door vergelijking met overeenkomstige gebieden de potentiële levensgemeenschap aangegeven worden. Gebieden met een overeenkomstige potentie worden in hetzelfde watertype geplaatst. Een voorbeeld van een watersysteemanalyses, ook wel een landschapsecologische systeemanalyse genoemd, is bijvoorbeeld de analyse in het kader van het project Grondwaterbeheer Midden Nederland (Provincie Gelderland, 1992).
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
101
Figuur B.1.8
102
■
■
Schematische voorstelling van een watersysteemanalyse (WASA)
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
3.2 Stap 2: Het opstellen van concept-referentiewaarden per watertype
plantensoort aan te geven wat de karakteristieken zijn van het milieu waarin de soort is aangetroffen. Dit noemen we de milieu-indicatiewaarden. Voor een groot aantal fysisch-chemische parameters zijn per
3.2.1 Inleiding
soort de statistieken gegeven zoals gemiddelde,
In stap 1 zijn watertypen opgesteld voor Noord-
standaarddeviatie, mediaan e.d. (Barendregt et al., 1990).
Holland. Aan alle oppervlaktewateren van de provincie is een watertype toegekend, weergegeven op
3.2.3 Optimumcurves en hoog/laag
de watertypenkaart. Voor elk watertype is een lijst
grafieken van plantensoorten
opgesteld met kenmerkende macrofauna- en planten-
Om per watertype een concept-referentiewaarde te
soorten. Aan de hand van de waterkwaliteitsgegevens,
krijgen voor een fysisch-chemische parameter, wordt
maar ook aan de hand van literatuur over de milieu-
allereerst gekeken naar de zogenaamde optimumcurve
omstandigheden waarbij soorten voorkomen, is een
die een soort of taxon heeft ten opzichte van deze
goede indruk ontstaan welke waterkwaliteit hoort bij
parameter.
de verschillende watertypen. Het ontbreekt echter
Uitgangspunt hierbij is die parameterwaarde waar-
nog aan duidelijk omschreven referentiewaarden
bij de soort vooral voorkomt, de optimumwaarde. Ook
voor deze waterkwaliteit. In stap 2 worden deze refe-
onder omstandigheden die licht afwijken van deze
rentiewaarden geformuleerd. Hierbij wordt gebruik
optimumwaarde kan deze soort nog wel voorkomen,
gemaakt van milieu-indicatiewaarden van plantens-
maar naarmate de omstandigheden verder afwijken
oorten, die per watertype worden verwerkt in hoog/
wordt de omgeving ongunstiger. De kans om een
laag-grafieken, waaruit de referentiewaarden per
bepaalde soort aan te treffen is dus het grootst bij de
fysisch-chemische parameter kunnen worden afge-
optimumwaarde en zal boven en onder deze waarde
lezen. Omdat de referentiewaarden die hieruit voort-
afnemen totdat de kans verwaarloosbaar klein is dat
komen in stap 3 vervolgens nog moeten worden
een soort onder de gegeven omstandigheden nog
getoetst, spreken we aan het eind van stap 2 van con-
wordt aangetroffen. De kansverdeling van het voor-
cept-referentiewaarden.
komen van een soort afhankelijk van de waarde van de betreffende parameter kan grafisch worden weer-
3.2.2 Milieu-indicatiewaarden van
gegeven in een zogenaamde optimumcurve (zie
plantensoorten
onderdeel a van figuur B.1.9). Als we de optimumcurve
Voor de ecologische onderbouwing van het water-
voorstellen als een weergave van het aantal malen
beleid van de provincie Noord-Holland zijn de
dat een soort voorkomt bij een bepaalde waarde van
hydro-ecologische voorspellingsmodellen ICHORS
de fysisch-chemische parameter in een grote dataset,
2.0 en 3.0 ontwikkeld, in nauwe samenwerking met
dan kunnen we uit de optimumcurve de meest voor
de Universiteit Utrecht (Barendregt & Wassen, 1989).
de hand liggende referentiewaarde voor deze para-
Voor het opstellen van deze modellen zijn grote
meter bepalen.
hoeveelheden veldgegevens verzameld in de provin-
In plaats van het construeren van afzonderlijke opti-
cie. Zo zijn voor ICHORS 3.0 bijvoorbeeld 770 loca-
mumcurves per soort of taxon is gebruik gemaakt
ties door heel Noord-Holland bemonsterd. Bij het uit-
van de milieu-indicatiewaarden. Met behulp van
zoeken van de locaties is speciaal gelet op een goede
deze waarden wordt een goede impressie verkregen
spreiding over de provincie. Verder is gezocht naar
van de optimumcurve van een soort voor een
goed ontwikkelde stabiele systemen.
bepaalde parameter.
Voor iedere locatie is ’s zomers zowel de vegetatie als
Als we de optimumcurve voorstellen als een weergave
de waterkwaliteit beschreven en zijn zaken als
van het aantal malen dat een soort voorkomt bij een
bodemsamenstelling en hydrologische situatie vast-
bepaalde waarde van de fysisch-chemische parameter
gesteld. Aan de hand van de verkregen dataset is per
in een grote dataset, dan is het oppervlak onder de
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
103
curve gelijk aan het totaal aantal malen dat een soort in de dataset is aangetroffen. De zogenaamde 50-per-
104
■
3.2.4 Hoog/laag grafieken en ecologische referentiewaarden
centielwaarde (P50, vaak mediaan genoemd) wordt
Voor elk watertype is in stap 1 een lijst gemaakt van
aangegeven in de milieu-indicatiewaarden. Deze is nu
de kenmerkende plantensoorten. Hierboven is toe-
de parameterwaarde, waaronder 50% van het totale
gelicht hoe we door middel van de milieu-indicatie-
aantal waarnemingen van een soort voorkomt. Het
waarden en in het bijzonder de 10-, 50- en 90-per-
andere deel van de waarnemingen komt dus voor bij
centielen een indruk krijgen van de optimumwaarde
een waarde die hoger ligt dan de 50-percentielwaarde.
van een soort voor één specifieke parameter. Door nu
Zou de optimumcurve normaal verdeeld zijn (sym-
de percentielen van alle kenmerkende soorten te
metrisch van vorm), dan zou de mediaan tevens de
bestuderen is voor een watertype de concept-
optimumwaarde zijn. De optimumcurves voor macro-
referentiewaarde voor een parameter te bepalen. Dit
fauna- en plantensoorten zijn echter meestal niet nor-
gebeurt op een grafische manier, namelijk door
maal verdeeld. Door ook de 10- en 90-percentiel
middel van zogenaamde hoog/laag grafieken. In
waarden erbij te betrekken kan een goede impressie
figuur B.1.9 is deze methode in een fictief voorbeeld
worden verkregen van de ligging van het ecologisch
voor een aantal soorten weergegeven. Door deze
optimum en daarmee kan men bepalen welke waarde
methode voor alle watertypen, voor alle parameters
de referentiewaarde zou moeten hebben uitgaande
toe te passen ontstaan de referentiewaarden.
van één soort of taxon en één parameter.
Bij het opstellen van deze concept-referentiewaarden
Kanttekening bij deze methode is dat we te maken
is onderscheid gemaakt in drie niveau’s: hoog,
hebben met een dataset met een zeer grote spreiding
midden en laag. Een indeling in kritische, minder
in de waarden van de chemische parameters en voor
kritische en tolerante soorten die kenmerkend zijn
sommige (zeldzame) soorten met extreme milieu-
voor respectievelijk een hoog, midden en laag niveau
eisen hebben we hiermee slechts nog de marges van
vormde hierbij de leidraad. De referentiewaarde van
hun voorkomen beschreven. Een voorbeeld hiervan
het hoge niveau is dusdanig gekozen dat er sprake is
zien we bij planten van zilte omstandigheden. Deze
van optimale omstandigheden voor alle kritische
worden behalve binnendijks vooral op kwelders
soorten. Minder kritische soorten kunnen binnen de
buitendijks gevonden. Het binnendijkse milieu is
referentiewaarde van het midden niveau goed of
voor deze soorten aan de zoete kant vergeleken bij de
optimaal voorkomen. Voor het lage basisniveau geldt
omstandigheden buitendijks. De P90-waarde ligt dan
dat voornamelijk tolerante soorten nog een goede
nog onder het ecologisch optimum. Figuur B.1.10 laat
kans op voorkomen hebben.
bijvoorbeeld een aantal curves zien die binnen de
De hoog-midden-laag karakterisering van plantens-
dataset geen ideale optimumcurve hebben waarbij de
oorten per parameter is vervolgens geaggregeerd op
P50 gelijk is aan de mediaan. Uitgaande van de per-
watertype-niveau, zodat per watertype kan worden
centielen op zich zoals in figuur B.1.10 zou men de
aangegeven of een plant kenmerkend is voor het
foute conclusies kunnen trekken, namelijk dat de
hoge, midden of lage niveau (bijlage 2, 3, 4). Indien
optimumwaarde rond de mediaan ligt. Van belang is
de hoog-midden-laag karakterisering niet eenduidig
dus ook de percentielverdeling van de hele dataset in
is voor de verschillende parameters, is gebruik
ogenschouw te nemen, zodat men een indruk krijgt
gemaakt van een deskundigenoordeel.
van het voorkomen van een soort binnen de dataset.
Ook de zeldzame plantensoorten, waar geen milieu-
Voor soort c betekent dit namelijk dat er in het
indicatiewaarden voor bestaan, zijn op basis van
geringe aantal metingen dat verricht is in het sterk
literatuur (Schaminée et al, 1995a, 1995b, 1996, 1998;
zilte milieu, de soort vrijwel altijd aanwezig was.
Stortelder et al, 1999; Van der Meijden et al.,
De relatieve aanwezigheid zit hiermee bijna op
1983;Weeda et al, 1985-1994) en een deskundigen-
100 procent. Voor deze soort ligt het optimum dus
oordeel ingedeeld als kenmerkend voor een hoog,
eerder rond de P90-waarde dan rond mediaan.
midden en laag niveau.
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
Figuur B.1.9
■
Voorbeeld van de omzetting van optimumcurves (omschreven
door de P10, P50 en P90) in een hoog/laag grafiek voor het aflezen van de referentiewaarde x voor de betreffende milieuparameter.
Figuur B.1.10
■
Illustratie van de niet ideale en normale verdeling van
optimumcurves in de beschikbare dataset (Uit: Barendregt et al., 1990).
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
105
3.2.5 Macrofauna Bij de macrofauna is aan de hand van de ecologische referentie uit de referentiewaardentabel een onder-
3.3 Stap 3: Verfijning van de concept-referentiewaarden per watertype
scheid gemaakt tussen taxa die kenmerkend zijn voor de het hoog, midden en laag niveau. Daarbij is
De hierboven bepaalde waterkwaliteitseisen zijn nog
gebruik gemaakt van milieu-indicatiewaarden, zoals
grof omdat per chemische parameter afzonderlijk is
die beschreven zijn in Amesz en Barendregt, 1995a
gekeken hoe de kenmerkende soorten reageren. Er is
+b. Niet in alle gevallen reageren macrofaunasoorten
dus nog niet gekeken hoe de soorten reageren op een
echter even nauwkeurig als de waterplanten op deze
totale set chemische parameters zoals beschreven in
verschillen in niveaus. Vandaar dat er ook minder
de concept-referentiewaarden. Evenmin is gekeken
differentiërende soorten zijn opgenomen, die wel
of de relatie van de chemische parameters onderling
kenmerkend zijn voor een (groep van) watertype(n),
realistisch is. Tot slot dient te worden bepaald of de
maar niet zo zeer voor een niveau.
samengevoegde concept-referentiewaarden een waterkwaliteit vertegenwoordigen die ter plekke ook
3.2.6 Diatomeeën
verwacht kan worden.
Diatomeeën of kiezelwieren zijn microscopisch kleine
Om tot een verfijning van de opgestelde referentie-
ééncellige algen die in het water leven. Zij worden
waarden te komen worden daarom drie sporen
veel gebruikt in biologische waterbeoordeling. Hun
bewandeld:
voorkomen wordt voornamelijk bepaald door de aanwezige stoffen in het water (voedingsstoffen,
Het biotische spoor
zouten), zuurgraad en zuurstofgehalte. Hier zijn de
Voor de kenmerkende vegetatie en macrofauna zijn
zogenaamde epifytische soorten gebruikt: soorten die
controleberekeningen uitgevoerd met ICHORS en
groeien aan de stengels van waterplanten zoals riet,
IMRAM [zie kader]. Dit zijn modellen die aan de
lisdodde.
hand van chemische en hydrologische factoren voor-
Voor diatomeeën is een iets andere benadering
spellen hoe respectievelijk de vegetatie en de macro-
gekozen. De soorten zijn eerst aan de verschillende
fauna hierop reageren. Bij invoer van de concept-
watertypen toegekend op basis van eigen gegevens,
referentiewaarden is gekeken of de kenmerkende
literatuur en deskundigenoordeel en vervolgens aan
soorten een hoge responsie geven (m.a.w. een hoge
de hand van gevoeligheid voor trofie, saprobie en
kans van voorkomen hebben). Indien dit niet het
zuurstofrijkdom ingedeeld in de verschillende nive-
geval blijkt te zijn, wordt de concept-referentie-
aus (hoog, midden, laag). Hierbij is voor de zoete
waarde bijgesteld.
wateren gebruik gemaakt van de standaardlijst van de Nederlandse diatomeeën met ecologische indica-
Het abiotische spoor
tiewaarden (Van Dam et al., 1994) aangevuld met
Gekeken is naar de samenhang van de chemische
gegevens uit eigen onderzoek van de provincie. De
parameters per watertype. De onderlinge samenhang
keuze van de soorten voor de zilte en brakke water-
van chemische parameters kan onder andere worden
typen is gebaseerd op het onderzoek aan brakke
uitgedrukt met behulp van de ionenbalans. Hierbij
wateren dat is uitgevoerd bij de provincie in 1992
wordt bepaald wat de concentratie aan positieve en
aangevuld met literatuurgegevens.
negatieve ionen is. Omdat geladen water in de vrije
Het verband met niveaus voor de referentiewaarden
natuur niet voorkomt, dienen beide fracties in even-
is voor diatomeeën door gebrek aan gegevens minder
wicht te zijn.
duidelijk dan bij de plantensoorten.
Verder kunnen lineaire regressievergelijkingen worden berekend uit het bestand van de waterkwaliteitsgegevens (1655 zomergemiddelden). Zo’n vergelijking beschrijft het onderlinge verband van twee
106
■
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
ICHORS/IMRAM Om de effecten van waterhuishoudkundige maatregelen op de vegetatie- en macrofaunasamenstelling te kunnen voorspellen, heeft de Universiteit Utrecht, in opdracht van en nauwe samenwerking met de provincie Noord-Holland, de hydro-ecologische voorspellingsmodellen ICHORS (Invloed van Chemische en Hydrologische factoren Op de Responsie van Soorten, versie 2.0 en 3.0) en IMRAM (Invloed van Milieufactoren op de Responsie van Aquatische Macrofauna) ontwikkeld. Bij gebrek aan kennis over de causale verbanden zijn de responsies van soorten als gevolg van milieufactoren correlatief beschreven. Hierbij is gebruik gemaakt van grote datasets uit Noord-Holland, Zuid-Holland en Utrecht (voor ICHORS 2.0 en 3.0 respectievelijk 306 en 770 opnamen, voor IMRAM 582 bemonsteringspunten), waarbij per locatie zowel gegevens over de voorkomende soorten/taxa zijn vastgelegd als gegevens over de aangetroffen milieufactoren. Met behulp van statistische methoden is het mogelijk de aanwezigheid van een soort of taxon te beschrijven in termen van abiotische factoren. Dit vindt plaats met multipele logistische regressie waarmee per soort optimumcurves voor de abiotische variabelen worden berekend. Deze regressievergelijkingen per soort vormen de bouwstenen van de computermodellen ICHORS en IMRAM. Door de milieufactoren in de modellen in te voeren verkrijgt men een inzicht van de kans om de soorten planten respectievelijk macrofauna aan te treffen onder die omstandigheden. Voordeel van deze gekozen werkwijze om de beide modellen op te bouwen is onder andere dat men geen hinder ondervindt van onderlinge correlaties die milieufactoren kunnen vertonen omdat milieufactoren slechts worden toegevoegd aan de regressievergelijking indien zij bijdragen aan een betere voorspelling van het voorkomen van de soort. Van milieufactoren die sterk aan elkaar zijn gecorreleerd wordt dus hooguit maar één opgenomen in de vergelijking. Nadeel van de correlatieve beschrijving is dat men geen inzicht krijgt in de causale verbanden tussen soort en milieu. Ook betekent de gevolgde werkwijze dat de modellen vrijwel alleen toepasbaar zijn voor het gebied waar de gegevens zijn verzameld (Noord-Holland, Zuid-Holland, Utrecht).
parameters (binnen een bepaald concentratiegebied).
Dit iteratieve proces levert uiteindelijk een set
Komt dit verband goed overeen met het werkelijke
afgewogen referentiewaarden op die samen met de
verband tussen de parameters, dan kan de regressie-
kenmerkende soorten de referentie beschrijven voor
vergelijking worden gebruikt om een referentie-
oppervlaktewateren in de provincie Noord-Holland.
waarde gerichter aan te passen. Bij aanpassing van een concept-referentiewaarde kan worden berekend wat de waarde van de andere concept-referentiewaarden moet worden.
Het watersysteemanalyse-spoor Reeds eerder is gekeken of de spreiding van bepaalde vegetatie- en macrofaunatypen over Noord-Holland kan worden verklaard aan de hand van de landschappelijke context. Hierbij is gebruik gemaakt van zogenaamde watersysteemanalyses. Ook in dit stadium worden deze analyses gebruikt. Belangrijke vraag hierbij is: kan de waterkwaliteit, zoals beschreven door de concept-referentiewaarden, ook daadwerkelijk worden aangetroffen in het landschap op grond van de actuele of potentiële kwaliteit? Het bijstellen van de concept-referentiewaarden in één van de sporen leidt uiteraard ook tot doorrekening van de nieuwe referentiewaarde langs de andere sporen en kan zelf weer leiden tot aanpassing van resultaten die in de eerdere stappen zijn verkregen.
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
107
108
■
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
■
2
■ ■ ■ ■
Kenmerkende plantensoorten voor de Noord-Hollandse watertypen
Tabel B.2.1 Kenmerkende plantensoorten voor de watertypen zilte polderwateren (Zz), brakke polderwateren (Zb), licht brakke polderwateren (Zl), verzoetende polderwateren (Zv), algemene polderwateren (Pa), duinwateren met zee-invloed (Dz), geïsoleerde duinwateren (Dg), overige stagnante duinwateren (Ds), kalkarme duinrellen (Ba), binnenduinrandwateren (Br), polderwateren onder invloed van zoete kwel (Pk), zoete, grotere polderwateren in de Vechtstreek (Vp), zoete mesotrofe kwelsloten (Vm), minder zoete, grotere polderwateren in de Vechtstreek (Vi), sloten onder invloed van kwel uit de Vecht (Vs), regenwatergevoede stuwwalwateren (Sr), grondwatergevoede stuwwalwateren (Sg), gradiëntrijke polderwateren onder invloed van kwel (Gk), gradiëntrijke polderwateren onder invloed van infiltratie (Gi), licht-brakke boezemwateren (Kl), diepe boezemwateren (Kd), Ondiepe boezemwateren (Ko), zoete zandwinplassen (Wz), licht-brakke zandwinplassen (Wl), brakke polderplassen (Lb), zoete polderplassen (Lz). Tevens is per soort aangegeven tot welk ambitieniveau deze behoort (h=hoog; m=midden; l=laag) m.b.t. chloride (Cl), de trofieparameters orthofosfaat (PO4), nitraat (NO3), ammonium (NH4) en de totale waterkwaliteit (tot). Voor sommige kenmerkende soorten zijn geen milieu-indicatiewaarden (MIW) bekend. In dit geval is het ambitieniveau ingeschat met behulp van deskundigen. Voor enkele soorten zijn de milieu-indicatiewaarden gebaseerd op een beperkt aantal waarnemingen, hetgeen in dit geval is vermeld bij de toelichting. De onderstaande tabel is gebaseerd op chloride tolerantie. Voor trofie zijn de soorten van deze typen minder gevoelig. Zz: zilte polderwateren, Zb: brakke polderwateren, Zl : licht brakke polderwateren: Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Zz
Atriplex portulacoides
gewone zoutmelde
h
geen MIW
Cochlearia officinalis subsp. anglica
engels lepelblad
m
geen MIW
Limonium vulgare
lamsoor
m
geen MIW
Ruppia cirrhosa
spiraalruppia
h
Salicornia europaea s.l.
zeekraal
h
Salicornia europaea s.s.
kortarige zeekraal
h
Salicornia procumbens
langarige zeekraal
h
Spergularia maritima
gerande schijnspurrie
h
Suaeda maritima
schorrekruid
h
Zostera marina
groot zeegras
h
Puccinellia maritima
gewoon kweldergras
m
Triglochin maritima
schorrezoutgras
m
Lotus corniculatus subsp. tenuifolius
smalle rolklaver
l
Plantago maritima
zeeweegbree
m
h
Ruppia maritima
snavelruppia
h
h
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
Zb
Zl
toelichting
geen MIW
geen MIW h
N O O R D - H O L L A N D
■
109
Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Chara connivens* Chara baltica*
Zb
Zl
toelichting
gebogen kransblad
m
h
geen MIW
kustkransblad
m
h
geen MIW
Chara canescens*
brakwaterkransblad
m
h
geen MIW
Tolypella glomerata*
klein boomglanswier
l
m
geen MIW
Zannichellia palustris subsp. pedicellata
gesteelde zannichellia
l
l
l
geen MIW
Glaux maritima
melkkruid
m
h
h
Puccinellia distans
stomp kweldergras
l
h
h
Spergularia salina
zilte schijnspurrie
l
h
h
Aster tripolium
zulte
l
h
Juncus gerardi
zilte rus
m
m
Cochlearia officinalis subsp. officinalis
echt lepelblad
m
m
Ranunculus baudotii
zilte waterranonkel
m
h
Rumex maritimus**
goudzuring
Scirpus maritimus
heen
Senecio congestus**
moerasandijvie
l
Zannichellia palustris s.l.**
zannichellia
l
Najas marina**
groot nimfkruid
Ceratophyllum submersum*
fijn hoornblad
l
Hippuris vulgaris**
lidsteng
l
Scirpus lacustris subsp. tabernaemontani**
ruwe bies
N.B.
Zz
m
l l
l
geen MIW
l
m
l
l
* voor Zl in kleigebieden. ** voor Zl in veengebieden
Zv: verzoetende polderwateren:
110
■
Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Cl
PO4
NO3
NH4
tot
Acorus calamus*
kalmoes
h
m
m
m
l
Apium nodiflorum*
groot moerasscherm
m
l
l
h
l
Chara vulgaris
gewoon kransblad
m
h
l
h
h
Cicuta virosa
waterscheerling
h
m
h
h
h
Equisetum fluviatile*
holpijp
h
m
m
m
m
Hippuris vulgaris*
lidsteng
m
h
h
h
h
Hydrocharis morsus-ranae
kikkerbeet
h
l
l
m
l
Lemna trisulca**
puntkroos
lh
h
h
h
h
Myriophyllum spicatum
aarvederkruid
m
l
m
h
m
Najas marina**
groot nimfkruid
m
m
m
h
h
Nitella flexilis**
buigzaam glanswier
h
geen MIW
Nitella translucens**
doorschijnend glanswier
h
geen MIW
Nuphar lutea
gele plomp
h
h
h
h
h
Nymphaea alba
witte waterlelie
h
h
h
h
h
Nymphoides peltata*
watergentiaan
h
l
l
l
l
Oenanthe aqu0atica**
watertorkruid
h
m
l
l
m
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
toelichting
Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Cl
PO4
NO3
NH4
tot
Peucedanum palustre**
melkeppe
h
h
h
h
h
Potamogeton lucens*
glanzig fonteinkruid
l
h
h
h
h
Ranunculus circinatus**
stijve waterranonkel
l
l
l
m
l
Riccia fluitans**
watervorkje
Rumex maritimus**
goudzuring
l
Scirpus lacustris subsp. lacustris*
mattenbies
h
Senecio congestus**
moerasandijvie
Sium latifolium
m h
l
m
h
h
h
h
l
h
h
l
l
grote watereppe
h
l
l
l
l
Sparganium erectum*
grote egelskop
m
m
m
m
m
Spirodela polyrhiza
veelwortelig kroos
m
l
m
l
l
Stratiotes aloides**
krabbescheer
h
h
h
h
h
Utricularia vulgaris*
groot blaasjeskruid
h
h
h
h
h
Veronica beccabunga*
beekpunge
h
m
l
l
m
Veronica catenata*
rode waterereprijs
l
l
m
l
l
Wolffia arrhiza*
wortelloos kroos
m
l
m
l
m
N.B.
*
toelichting
geen MIW
n=8
voor Zv in kleigebieden.
** voor Zv in veengebieden
Pa, polderwateren algemeen: Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Berula erecta
kleine watereppe
Spirodela polyrhiza
veelwortelig kroos
Butomus umbellatus
zwanebloem
Triglochin palustris
moeraszoutgras
Carex riparia
oeverzegge
Typha latifolia
grote lisdodde
Ceratophyllum demersum
grof hoornblad
Zannichellia palustris
zannichellia
Chara vulgaris
gewoon kransblad
Eleocharis palustris palustris
gewone waterbies
Elodea nutallii
smalle waterpest
Galium palustre
moeraswalstro
Glyceria fluitans
mannagras
Lemna minor
klein kroos
Lemna trisulca
puntkroos
Myosotis laxa subsp. cesp.
zompvergeet-mij-nietje
Myriophyllum spicatum
aarvederkruid
Phragmites australis
riet
Potamogeton pectinatus
schedefonteinkruid
Potamogeton pusillus
tenger fonteinkruid
Ranunculus circinatus
stijve waterranonkel
Rorippa amphibia
gele waterkers
Rorippa microphylla
slanke waterkers
Rumex hydrolaphatum
waterzuring
Scirpus maritima
heen
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
N.B.
A Q U AT I S C H E
Voor Pa zijn geen ambitieniveaus uitgewerkt
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
111
Dz, duinwateren met zee-invloed: Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Cl
PO4
NO3
NH4
tot
Callistriche obtusangula
stomphoekig sterrekroos
l
l
m
l
l
Chara contraria
brokkelig kransblad
m
h
m
h
m
Chara globularis
breekbaar kransblad
m
m
h
m
m
Chara vulgaris
gewoon kransblad
m
h
m
h
h
Elodea canadensis
brede waterpest
l
m
m
l
l
Elodea nutallii
smalle waterpest
l
m
h
l
l
Myriophyllum spicatum
aarvederkruid
m
l
h
h
h
Najas marina
groot nimfkruid
m
m
m
h
m
Nitellopsis obtusa
sterkranswier
m
m
m
h
m
Potamogeton natans
drijvend fonteinkruid
l
m
l
l
l
Potamogeton pectinatus
schedefonteinkruid
m
l
m
l
h
Potamogeton pusillus
tenger fonteinkruid
m
l
m
m
m
Ranunculus aquatilis
fijne waterranonkel
l
l
l
l
l
Ranunculus baudotii
zilte waterranonkel
h
l
h
l
h
Ruppia maritima
snavelruppia
h
l
h
l
h
Cl
PO4
NO3
NH4
tot
toelichting
Dg, geïsoleerde duinwateren:
112
■
Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Bolboschoenus maritimus
heen
l
l
m
l
l
Chara globularis
brekbaar kransblad
h
m
h
m
h
Chara vulgaris
gewoon kransblad
m
m
h
m
h
Eleocharis palustris
gewone waterbies
l
l
m
l
l
Elodea canadensis
brede waterpest
h
m
m
m
m
Elodea nutallii
smalle waterpest
h
m
m
m
m
Hydrocharis morsus-ranae
kikkerbeet
h
m
l
l
m
Hydrocotyle vulgaris
waternavel
h
h
h
m
h
Juncus articulatus
zomprus
m
m
m
m
m
Lythrum salicaria
grote kattestaart
h
m
h
m
h
Mentha aquatica
watermunt
h
m
m
m
m
Myriophyllum spicatum
aarvederkruid
m
m
m
m
m
Potamogeton natans
drijvend fonteinkruid
h
m
m
m
h
Potamogeton pectinatus
schedefonteinkruid
l
l
l
l
l
Potamogeton pusillus
tenger fonteinkruid
l
l
m
l
l
Ranunculus circinatus
stijve waterranonkel
h
m
m
m
m
Ranunculus flammula
egelboterbloem
h
m
m
m
m
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
toelichting
Ds, Overige stagnante duinwateren Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Cl
PO4
NO3
NH4
tot
Ceratophyllum demersum
grof hoornblad
l
l
h
l
l
Chara globularis
breekbaar kransblad
h
h
h
h
h
Chara vulgaris
gewoon kransblad
l
h
m
m
h
Elodea canadensis
brede waterpest
h
m
m
m
m
Elodea nutallii
smalle waterpest
h
m
m
m
m
Hydrocharis morsus-ranae
kikkerbeet
h
m
m
m
m
Myriophyllum spicatum
aarvederkruid
l
m
m
m
m
Potamogeton mucronatus
puntig fonteinkruid
h
m
l
l
m
Potamogeton natans
drijvend fonteinkruid
h
h
m
m
h
Potamogeton pectinatus
schedefonteinkruid
l
l
l
l
l
Potamogeton pusillus
tenger fonteinkruid
l
l
m
l
l
Potamogeton trichoides
haarfonteinkruid
m
h
h
h
h
Ranunculus circinatus
stijve waterranonkel
m
m
m
m
m
Zanichellia palustris ssp. palustris
zittende zanichellia
l
l
m
l
l
Cl
PO4
NO3
NH4
tot
toelichting
Ba, Kalkarme duinrellen Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Callitriche hamulata
haaksterrekroos
h
geen MIW
Callitriche platycarpa
gewoon sterrekroos
h
geen MIW
Equisetum fluviatile
holpijp
Lythrum portula
waterpostelein
h
geen MIW
Montia fontana subsp. fontana
groot bronkruid
h
geen MIW
Potamogeton natans
drijvend fonteinkruid
l
h
h
h
h
Potamogeton trichoides
haarfonteinkruid
l
m
m
m
m
Ranunculus hederaceus
klimopwaterranonkel
h
l
l
l
h
Sagittaria sagittifolia
pijlkruid
m
h
h
h
h
Veronica beccabunga
beekpunge
m
h
h
l
h
N.B.
m
h
h
h
toelichting
h
n=5
Het laagste ambitieniveau wordt gevormd door de normen van het watertype Pa
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
113
Br, Binnenduinrandwateren Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Cl
PO4
NO3
NH4
tot
Alisma lanceolatum
smalle waterweegbree
m
m
h
h
h
Apium nodiflorum
groot moerasscherm
m
l
l
Callitriche hamulata
haaksterrekroos
h
geen MIW
Callitriche platycarpa
gewoon sterrekroos
h
geen MIW
Caltha palustris subsp. palustris
gewone dotterbloem
h
h
m
m
h
Elodea canadensis
brede waterpest
m
m
h
m
m
Elodea nuttallii =
smalle waterpest
m
l
l
m
l
Equisetum fluviatile
holpijp
m
m
m
m
m
Glyceria notata subsp. notata @
stomp vlotgras
Groenlandia densa
paarbladig fonteinkruid
h
h
h
m
h
Hottonia palustris
waterviolier
h
h
h
h
h
Potamogeton natans
drijvend fonteinkruid
m
m
m
m
m
Potamogeton pusillus =
tenger fonteinkruid
m
l
l
l
l
Potamogeton trichoides
haarfonteinkruid
l
h
h
h
h
Ranunculus aquatilis
fijne waterranonkel
h
m
m
m
m
Rorippa nasturtium-aquaticum
witte waterkers
h
l
l
l
m
Sagittaria sagittifolia
pijlkruid
h
m
m
h
m
Sparganium emersum =
kleine egelskop
m
h
h
m
h
Veronica anagallis-aquatica
blauwe waterereprijs
Veronica beccabunga
beekpunge
m
m
m
l
m
Veronica scutellata
schildereprijs
h
h
m
m
h
N.B.
toelichting
l
h
h
geen MIW
n=4
geen MIW
n=3
= stilstaand water @ stromend water
Pk, Polderwateren onder invloed van zoete kwel
114
■
Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Cl
PO4
NO3
NH4
tot
Alisma lanceolatum
smalle waterweegbree
m
m
m
h
m
Apium inundatum
ondergedoken moerasscherm
h
geen MIW
Callitriche hamulata
haaksterrekroos
h
geen MIW
Callitriche platycarpa
gewoon sterrekroos
h
geen MIW
Caltha palustris subsp. palustris
gewone dotterbloem
Echinodorus ranunculoides
stijve moerasweegbree
Elodea canadensis
brede waterpest
h
m
m
h
h
Elodea nuttallii
smalle waterpest
m
m
m
h
m
Equisetum fluviatile
holpijp
h
h
h
h
h
Groenlandia densa
paarbladig fonteinkruid
h
h
h
l
h
Hydrocharis morsus-ranae
kikkerbeet
h
m
m
m
m
Juncus bulbosus
knolrus
m
geen MIW
Myriophyllum alterniflorum
teer vederkruid
h
geen MIW
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
h
h
m
m
toelichting
h h
geen MIW
Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Cl
PO4
NO3
NH4
tot
Myriophyllum spicatum
aarvederkruid
m
h
h
h
m
Potamogeton gramineus
ongelijkbladig fonteinkruid
Potamogeton mucronatus
puntig fonteinkruid
m
m
h
h
h
Potamogeton natans
drijvend fonteinkruid
m
h
h
h
h
Potamogeton perfoliatus
doorgroeid fonteinkruid
l
m
h
h
m
Potamogeton polygonifolius
duizendknoopfonteinkruid
Potamogeton pusillus
tenger fonteinkruid
Potamogeton trichoides
h
h
toelichting
geen MIW
geen MIW
m
h
h
h
h
haarfonteinkruid
l
h
h
h
h
Ranunculus aquatilis
fijne waterranonkel
h
m
m
m
m
Ranunculus circinatus
stijve waterranonkel
m
m
m
h
m
Rorippa nasturtium-aquaticum
witte waterkers
h
l
l
l
l
Sagittaria sagittifolia
pijlkruid
m
m
m
h
m
Scirpus fluitans
vlottende bies
h
geen MIW
Veronica anagallis-aquatica
blauwe waterereprijs
h
geen MIW
N.B.
het laagste ambitieniveau wordt gevormd door de normen van watertype Pa
Vp, Zoete, grote polderwateren in de Vechtstreek Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Cl
PO4
NO3
NH4
tot
Calla palustris
slangewortel
m
m
h
m
m
Callitriche platycarpa
gewoon sterrekroos
Caltha palustris subsp. palustris
gewone dotterbloem
Carex acutiformis
moeraszegge
Carex lasiocarpa
draadzegge
Carex rostrata
snavelzegge
h
h
h
h
h
Chara globularis
breekbaar kransblad
l
l
m
m
l
Cladium mariscus
galigaan
h
h
h
h
h
Elodea canadensis
brede waterpest
l
l
l
m
l
Equisetum fluviatile
holpijp
l
l
m
l
m
Fontinalis antipyretica
bronmos
l
h
m
l
m
Hottonia palustris
waterviolier
h
m
m
h
h
Juncus subnodulosus
padderus
h
m
l
h
m
Lemna trisulca
puntkroos
h
h
h
h
h
Lysimachia thyrsiflora
moeraswederik
h
l
l
m
m
Menyanthes trifoliata
waterdrieblad
h
h
h
m
h
Myriophillum verticillatum
kransvederkruid
l
h
m
h
h
Nitella flexilis
buigzaam glanswier
l
h
m
h
m
Pedicularis palustris
moeraskartelblad
h
l
h
m
h
Potamogeton acutifolius
spits fonteinkruid
h
h
h
m
h
Potamogeton alpinus
rossig fonteinkruid
h
m
l
m
h
Potamogeton lucens
glanzig fonteinkruid
l
h
m
m
l
Potamogeton natans
drijvend fonteinkruid
l
m
m
m
m
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
h m
l
l
l
l
l
l
l
m
l h
S Y S T E M E N
I N
toelichting
geen MIW
geen MIW
N O O R D - H O L L A N D
■
115
Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Cl
PO4
NO3
Potamogeton obtusifolius Potamogeton trichoides
NH4
tot
stomp fonteinkruid
l
m
haarfonteinkruid
l
m
m
l
m
m
m
l
Potentilla palustris
wateraardbei
h
h
h
h
h
Ranunculus lingua
grote boterbloem
h
m
h
h
h
Riccia fluitans
watervorkje
m
l
l
l
l
Scirpus fluitans
vlottende bies
Scirpus lacustris subsp. lacustris
mattenbies
l
h
m
m
m
Sium latifolium
grote watereppe
l
l
m
m
l
Sparganium emersum
kleine egelskop
m
m
m
m
m
Sparganium natans
kleinste egelkop
Stratiotes aloides
krabbescheer
m
h
m
m
Utricularia minor
klein blaasjeskruid
h
h
h
m
h
Utricularia vulgaris
groot blaasjeskruid
l
m
l
l
l
Cl
PO4
NO3
NH4
tot
h
h
toelichting
geen MIW
geen MIW
Vm, Zoete mesotrofe kwelsloten
116
■
Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Callitriche platycarpa
gewoon sterrekroos
Caltha palustris subsp. palustris
gewone dotterbloem
h
h
h
l
Carex acuta
scherpe zegge
m
m
m
m
m
Carex pseudocyperus
hoge cyperzegge
h
l
l
h
m
Chara vulgaris
gewoon kransblad
l
h
h
m
m
Cicuta virosa
waterscheerling
l
m
m
l
l
Elodea canadensis
brede waterpest
m
h
h
m
m
Equisetum fluviatile
holpijp
m
h
m
m
m
Hottonia palustris
waterviolier
h
h
h
h
h
Hydrocharis morsus-ranae
kikkerbeet
l
m
l
l
l
Hypericum elodes
moerashertshooi
Lysimachia thyrsiflora
moeraswederik
Menyanthes trifoliata
waterdrieblad
Myriophillum verticillatum
kransvederkruid
Nitella translucens
doorschijnend glanswier
Potamogeton acutifolius
spits fonteinkruid
Potamogeton berchtoldii
klein fonteinkruid
Potamogeton compressus
plat fonteinkruid
h
h
h
l
h
Potamogeton lucens
glanzig fonteinkruid
m
h
m
h
m
Potamogeton mucronatus
puntig fonteinkruid
m
l
m
l
l
Potamogeton natans
drijvend fonteinkruid
h
h
m
m
m
Potamogeton obtusifolius
stomp fonteinkruid
m
h
h
h
h
Potamogeton trichoides
haarfonteinkruid
l
m
l
m
m
Potentilla palustris
wateraardbei
h
h
h
m
h
Ranunculus lingua
grote boterbloem
h
m
h
h
h
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
h
toelichting geen MIW
m
geen MIW h
h
m
m
m
h ml
h
h
h
h
h
m
h
h h
h
m
h
m
n=8
geen MIW
m h
geen MIW
Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Cl
PO4
NO3
NH4
l
l
l
l
tot
Sagittaria sagittifolia
pijlkruid
Scirpus fluitans
vlottende bies
Sium latifolium
grote watereppe
l
l
l
l
l
Sparganium emersum
kleine egelskop
h
h
h
h
h
Sparganium natans
kleinste egelskop
Stratiotes aloides
krabbescheer
Tolypella prolifera
groot boomglanswier
Veronica beccabunga
beekpunge
m
h
m
l
m
Veronica scutellata
schildereprijs
m
h
m
m
m
Cl
PO4
NO3
NH4
tot
l h
h h
h
m
m
toelichting
geen MIW
geen MIW
m h
geen MIW
n=3
Vi, Minder zoete, grote polderwateren in de Vechtstreek Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Calamagrostis canescens
hennegras
h
m
h
m
l
Caltha palustris subsp. palustris
gewone dotterbloem
h
l
l
m
m
Carex acutiformis
moeraszegge
h
m
m
m
l
Carex paniculata
pluimzegge
h
m
m
m
m
Carex pseudocyperus
hoge cyperzegge
h
l
l
h
m
Carex riparia
oeverzegge
h
m
l
h
l
Chara contraria
brokkelig kransblad
m
m
h
h
m
Cicuta virosa
waterscheerling
h
m
h
h
l
Fontinalis antipyretica
bronmos
Juncus acutiflorus
veldrus
h
m
m
m
m
Juncus subnodulosus
padderus
h
m
l
h
m
Lemna trisulca
puntkroos
h
h
h
h
h
Lysimachia thyrsiflora
moeraswederik
h
l
l
m
m
Najas marina
groot nimfkruid
m
m
m
h
m
Nitella flexilis
buigzaam glanswier
h
h
m
h
h
Nitella hyalina
klein glanswier
Nitellopsis obtusa
sterkranswier
h
h
l
h
h
Nuphar lutea
gele plomp
h
m
h
h
l
Nymphaea alba
witte waterlelie
h
m
h
h
l
Peucedanum palustre
melkeppe
h
m
h
m
m
Potamogeton acutifolius
spits fonteinkruid
h
m
h
m
h
Potamogeton compressus
plat fonteinkruid
h
m
h
h
h
Potamogeton lucens
glanzig fonteinkruid
h
h
m
h
h
Potamogeton perfoliatus
doorgroeid fonteinkruid
l
m
m
m
l
Potentilla palustris
wateraardbei
h
m
m
h
h
Ranunculus lingua
grote boterbloem
h
m
h
h
h
Riccia fluitans
watervorkje
m
l
l
m
m
Scirpus lacustris subsp. lacustris
mattenbies
h
h
m
h
l
Sium latifolium
grote watereppe
h
l
h
h
l
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
h
h
S Y S T E M E N
I N
toelichting
n=6
geen MIW
geen MIW
N O O R D - H O L L A N D
■
117
Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Stratiotes aloides
krabbescheer
Thelypteris palustris
moerasvaren
Utricularia vulgaris
groot blaasjeskruid
Cl
PO4
NO3
NH4
tot
h
l
m
m
m
h
m
h
h
l
h
m
m
m
m
toelichting
Vs, sloten onder invloed van lokale kwel uit de Vecht Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Cl
PO4
NO3
NH4
tot
Caltha palustris subsp. palustris
gewone dotterbloem
h
h
h
m
h
Carex acuta
scherpe zegge
l
l
m
m
m
Chara vulgaris
gewoon kransblad
l
h
h
h
h
Elodea canadensis
brede waterpest
h
h
h
h
h
Equisetum fluviatile
holpijp
h
h
h
h
h
Hydrocharis morsus-ranae
kikkerbeet
m
m
m
m
m
Lysimachia thyrsiflora
moeraswederik
h
h
h
h
h
Nymphoides peltata
watergentiaan
m
m
m
m
m
Ranunculus circinatus
stijve waterranonkel
m
l
m
m
m
Potamogeton lucens
glanzig fonteinkruid
m
m
m
h
h
Potamogeton natans
drijvend fonteinkruid
h
h
h
h
h
Potamogeton pusillus
tenger fonteinkruid
m
m
h
l
m
Potamogeton trichoides
haarfonteinkruid
l
h
h
h
h
Sagittaria sagittifolia
pijlkruid
m
m
m
m
m
Sium latifolium
grote watereppe
m
m
m
m
m
Sparganium emersum
kleine egelskop
h
h
h
h
h
Veronica beccabunga
beekpunge
h
h
h
m
h
toelichting
Sr, regenwatergevoede stuwwalwateren: Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Cl
PO4
NO3
NH4
Apium inundatum
ondergedoken moerasscherm
m
m
h
h
Caltha palustris pal.
gewone dotterbloem
l
geen MIW
Carex echinata
sterzegge
m
geen MIW
Carex rostrata
snavelzegge
m
m
m
m
m
Chara vulgaris
gewoon kransblad
l
l
h
h
h
Drepanocladus fluitans
ven-sikkelmos
m
geen MIW
Drosera intermedia
kleine zonnedauw
h
geen MIW
Eleocharis acicularis
naaldwaterbies
m
geen MIW
geen MIW
geen MIW
m
Eleocharis multicaulis
veelstengelige waterbies
h
m
h
m
h
Eleogiton fluitans
vlottende bies
l
h
l
m
h
Eriophorum angustifolium
veenpluis
h
h
h
m
h
Galium uliginosum
ruw walstro
Hydrocotyle vulgaris
waternavel
118
■
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
tot h
l l
m
m
h
toelichting
m
geen MIW
Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Cl
PO4
NO3
NH4
tot
moerashertshooi
m
knolrus s.l.
h
h
l
l
h
h
l
l
m
Hypericum elodes Juncus bulbosus Juncus subnodulosus
padderus
Littorella uniflora
oeverkruid
Lobelia dortmanna
waterlobelia
Lythrum portula
waterpostelein
geen MIW h
m
l
m
Menyanthes trifoliata
waterdrieblad
m
geen MIW
geen MIW
m
Molinia caerulea
pijpestrootje
Pilularia globulifera
pilvaren
m
h
l
m
h
Potamogeton natans
drijvend fonteinkruid
l
m
h
l
m
Potamogeton obtusifolius
stomp fonteinkruid
l
l
m
h
m
Potamogeton polygonifolus
duizendknoopfonteinkruid
m
l
h
h
m
Potentilla palustris
wateraardbei
h
l
m
l
l
Ranunculus ololeucos
witte waterranonkel
m
h
l
m
h
Sphagnum cuspidatum
waterveenmos
geen MIW h
l
m
m
Sphagnum denticulatum
geoord veenmos
m
geen MIW
Viola palustris
moerasviooltje
m
geen MIW
tot
toelichting
l m
m
h
h
geen MIW
h h
geen MIW
toelichting
l
geen MIW
geen MIW
Sg, grondwatergevoede stuwwalwateren: Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Calla palustris
slangewortel
m
geen MIW
Caltha palustris pal.
gewone dotterbloem
m
geen MIW
Carex acuta
scherpe zegge
m
geen MIW
Carex echinata
sterzegge
m
geen MIW
Carex pseudocyperus
hoge cyperzegge
h
geen MIW
Cicuta virosa
waterscheerling
l
m
h
m
m
Eleocharis acicularis
naaldwaterbies
m
h
l
m
m
Eleogiton fluitans
vlotende bies
l
h
l
m
h
Elodea canadensis
brede waterpest
l
m
m
m
m
Equisetum fluviatile
holpijp
l
m
m
h
m
Eriophorum angustifolium
veenpluis
h
h
h
l
h
Hottonia palustris
waterviolier
l
m
m
m
m
Hydrocharis morsus-ranae
kikkerbeet
l
l
m
m
l
Hydrocotyle vulgaris
waternavel
m
h
l
l
l
Juncus bulbosus
knolrus s.l.
h
h
l
l
m
Juncus subnodulosus
padderus
l
geen MIW
Lysimachia thyrsiflora
moeraswederik
m
geen MIW
Menyanthes trifoliata
waterdrieblad
Molinia caerulea
pijpestrootje
Pilularia globulifera
pilvaren
h
h
l
m
h
Potamogeton compressus
plat fonteinkruid
m
m
m
h
m
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
Cl
m
PO4
h
NO3
h
NH4
l
h l
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
geen MIW
N O O R D - H O L L A N D
■
119
Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Cl
PO4
NO3
NH4
tot
Potamogeton lucens
glanzig fonteinkruid
l
l
m
h
m
Potamogeton natans
drijvend fonteinkruid
l
m
m
m
m
Potamogeton obtusifolius
stomp fonteinkruid
l
m
m
m
m
Potamogeton polygonifolus
duizendknoopfonteinkruid
m
h
l
l
l
Potentilla palustris
wateraardbei
h
m
m
l
m
Ranunculus lingua
grote boterbloem
Sagittaria sagittifolia
pijlkruid
l
m
l
m
l
Sium latifolium
grote watereppe
l
l
h
h
h
Sparganium emersum
kleine egelskop
l
m
l
m
m
Sphagnum denticulatum
Geoord veenmos
Stratiotes aloides
krabbescheer
Veronica beccabunga
beekpunge
h
m l
l
m
m
toelichting
geen MIW
geen MIW
m m
geen MIW
tot
toelichting
Gk, Gradiëntrijke polderwateren onder invloed van kwel (brakke deel) Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Cl
PO4
NO3
NH4
Alisma gramineum
slanke waterweegbree
m
m
h
m
Alisma lanceolatum
smalle waterweegbree
m
m
m
m
Apium nodiflorum
groot moerasscherm
l
m
m
m
Caltha palustris subsp. palustris
gewone dotterbloem
h
m
m
m
Carex acuta
scherpe zegge
m
l
m
m
Carex acutiformis
moeraszegge
m
m
m
m
Carex paniculata
pluimzegge
m
h
h
h
Chara aspera
ruw kransblad
Chara globularis
breekbaar kransblad
Chara major
stekelharig kransblad
Chara vulgaris
gewoon kransblad
Echinodorus ranunculoides
stijve moerasweegbree
Elodea canadensis
brede waterpest
m
m
m
m
Equisetum fluviatile
holpijp
h
h
h
h
Hippuris vulgaris
lidsteng
l
h
h
m
Hydrocharis morsus-ranae
kikkerbeet
m
m
m
m
Nuphar lutea
gele plomp
h
h
h
h
Nymphaea alba
witte waterlelie
h
h
h
h
Nymphoides peltata
watergentiaan
m
m
m
m
Potamogeton acutifolius
spits fonteinkruid
h
h
m
h
Potamogeton lucens
glanzig fonteinkruid
h
h
h
h
Potamogeton mucronatus
puntig fonteinkruid
h
m
l
m
Potamogeton natans
drijvend fonteinkruid
h
h
h
h
Potamogeton obtusifolius
stomp fonteinkruid
h
h
h
h
Potamogeton perfoliatus
doorgroeid fonteinkruid
m
m
m
m
Potamogeton trichoides
haarfonteinkruid
m
m
m
m
120
■
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
h m
m
h
m
h
geen MIW
h h
h
geen MIW
geen MIW
h h
geen MIW
Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Sagittaria sagittifolia
pijlkruid
m
h
m
m
Sium latifolium
grote watereppe
m
m
m
m
Sparganium emersum
kleine egelskop
h
h
h
h
Veronica beccabunga
beekpunge
h
h
m
h
Wolffia arrhiza
wortelloos kroos
l
h
m
m
N.B.
Cl
PO4
NO3
NH4
tot
toelichting
tot
toelichting
het laagste ambitieniveau wordt gevormd door de normen van watertype Pa
Gi, Gradiëntrijke polderwateren onder invloed van infiltratie (brakke deel) Wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Cl
PO4
NO3
NH4
Apium nodiflorum
groot moerasscherm
l
m
m
m
Chara globularis
breekbaar kransblad
m
m
h
h
Chara vulgaris
gewoon kransblad
h
m
h
h
Cicuta virosa
waterscheerling
m
h
h
h
Elodea nuttalli
smalle waterpest
m
l
m
m
Hydrocharis morsus-ranae
kikkerbeet
m
m
l
m
Myriophyllum spicatum
aarvederkruid
m
m
h
m
Najas marina
groot nimfkruid
h
m
h
h
Potamogeton pusillus
tenger fonteinkruid
m
l
l
l
Ranunculus circinatus
stijve waterranonkel
m
l
m
Rorippa microphylla
slanke waterkers
Sium latifolium
grote watereppe
h
m
m
m
Spirodela polyrhiza
veelwortelig kroos
l
l
l
l
Nederlandse naam of groep
Cl
PO4
NO3
NH4
Alisma plantago-aquatica
grote waterweegbree
l
h
m
m
m
Berula erecta
kleine watereppe
l
m
h
h
l
Bolboschoenus maritimus
heen
h
l
h
h
h
Callitriche obtusangula
stomphoekig sterrekroos
l
m
m
l
m
Eleocharis palustris
gewone waterbies
l
m
m
m
m
Hippuris vulgaris
lidsteng
m
m
h
m
m
Mentha aquatica
watermunt
l
h
h
h
m
Potamogeton pectinatus
schedefonteinkruid
m
l
m
m
l
Rumex hydrolapathum
waterzuring
l
h
h
h
l
Ruppia cirrhosa
spiraalruppia
h
l
h
m
h
Ruppia maritima
snavelruppia
h
l
h
m
h
Schoenoplectus lacustris
mattenbies
l
h
h
l
l
Schoenoplectus tabernaemontani
ruwe bies
m
l
m
l
m
m m
geen MIW
Kl, licht-brakke boezemwateren: Kl wetenschappelijke naam
tot
toelichting
planten
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
121
Kl wetenschappelijke naam
Nederlandse naam of groep
Cl
PO4
NO3
NH4
tot
Sium latifolium
grote watereppe
l
h
h
h
l
Veronica catenata
rode waterereprijs
l
m
h
m
m
Zannichellia palustris ssp. pedicellata
gesteelde zannichellia
l
l
h
m
l
PO4
NO3
NH4
toelichting
Kd, diepe boezemwateren: vanwege de ontbrekende watervegetaties zijn alleen macrofaunasoorten geselecteerd voor het afleiden van de normen en ambitieniveaus.
Ko, ondiepe boezemwateren: Ko wetenschappelijke naam
Nederlandse naam of groep
Cl
Alisma plantago-aquatica
grote waterweegbree
h
m
h
m
m
Butomus umbellatus
zwanebloem
l
l
h
l
l
Ceratophyllum demersum
grof hoornblad
l
l
h
l
l
Elodea canadensis
brede waterpest
h
m
l
h
h
Elodea nuttallii
smalle waterpest
l
l
h
l
l
Equisetum fluviatile
holpijp
h
m
l
m
h
Hydrocharis morsus-ranae
kikkerbeet
h
m
h
m
m
Myriophyllum spicatum
aarvederkruid
l
l
h
m
l
Potamogeton lucens
glanzig fonteinkruid
h
h
h
h
h
Potamogeton natans
drijvend fonteinkruid
h
h
l
m
h
Potamogeton pectinatus
schedefonteinkruid
l
l
h
l
l
Potamogeton perfoliatus
doorgroeid fonteinkruid
l
h
l
l
h
Potamogeton pusillus
tenger fonteinkruid
l
l
h
l
l
Ranunculus circinatus
stijve waterranonkel
h
m
h
m
m
Sagittaria sagittifolia
pijlkruid
h
m
h
m
m
Sium latifolium
grote watereppe
h
m
h
m
m
Sparganium emersum
kleine egelskop
h
h
m
h
h
Sparganium erectum subsp. erectum
grote egelskop s.s.
h
m
h
m
m
122
■
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
tot
toelichting
Ko, ondiepe boezemwateren: Wz wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Cl
PO4
NO3
NH4
Alisma plantago-aquatica
grote waterweegbree
h
m
m
l
m
Berula erecta
kleine watereppe
m
l
m
l
m
Bolboschoenus maritimus
heen
l
l
m
l
l
Botomus umbellatus
zwanebloem
m
l
m
l
m
Callistriche obtusangula
stomphoekig sterrekroos
m
l
l
l
l
Caltha palustris pal.
gewone dotterbloem
h
m
h
l
l
Ceratophyllum demersum
grof hoornblad
l
l
l
l
l
Chara aspera
ruw krasblad
Chara contraria
brokkelig kransblad
Chara globularis
breekbaar kransblad
Chara major
stekelharig kransblad
Chara vulgaris
gewoon kransblad
Echinodorus ranunculoides
stijve morasweegbree
Eleocharis palustris
gewone waterbies
l
l
l
l
m
Elodea canadensis
brede waterpest
h
m
h
m
h
Elodea nutallii
smalle waterpest
m
l
m
l
m
Equisetum fluviatile
holpijp
h
m
m
l
m
Hippuris vulgaris
lidsteng
l
l
h
m
l
Hottonia palustris
waterviolier
h
h
h
h
h
Hydrocharis morsus-ranae
kikkerbeet
h
m
m
l
m
Lythrum salicaria
grote kattestaart
h
m
m
m
m
Mentha aquatica
watermunt
m
m
m
m
m
Myosotis scorpioides
moerasvergeet-mij-nietje
h
m
m
l
l
Myriophyllum spicatum
aarvederkruid
l
m
l
m
m
Myriophyllum verticillatum
kransvederkruid
m
h
h
h
h
Najas marina
groot nimfkruid
l
h
m
h
h
Nitella hyalina
klein glanswier
Nitellopsis obtusa
sterkranswier
m
Nuphar lutea
gele plomp
Nymphaea alba
witte waterlelie
Nymphoides peltata
m
m
h
h
tot
h
geen MIW
l
geen MIW
h h
l
m
m
l
h
h l
h
h
h
m
h
h
h
h
m
h
h
h
watergentiaan
m
m
h
h
h
Oenanthe aquatica
watertorkruid
h
m
m
l
m
Oenanthe fistulosa
pijptorkruid
h
m
m
l
m
Persicaria hydropiper
waterpeper
l
l
l
l
l
Potamogeton compressus
plat fonteinkruid
h
l
m
l
l
Potamogeton crispus
gekroesd fonteinkruid
m
l
l
l
l
Potaogeton lucens
glanzig fonteinkruid
m
h
m
h
h
Potamogeton mucronatus
puntig fonteinkruid
l
l
l
l
l
Potamogeton natans
drijvend fonteinkruid
m
m
l
m
m
Potamogeton pectinatus
schedefonteinkruid
l
l
l
l
l
Potamogeton perfoliatus
doorgroeid fonteinkruid
l
m
l
l
l
S Y S T E M E N
I N
V O O R
A Q U AT I S C H E
geen MIW
m
h
R E F E R E N T I E WA A R D E N
toelichting
geen MIW
geen MIW
N O O R D - H O L L A N D
■
123
Wz wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Cl
PO4
NO3
NH4
Potamogeton praelongus
langstengelig fonteinkruid
Potamogeton pusillus
tot
toelichting
tenger fonteinkruid
l
l
m
l
h l
geen MIW
Potamogeton trichoides
haarfonteinkruid
m
h
m
h
h
Ranunculus aquatilis +
fijne en grote waterranonkel
m
l
l
l
l
Ranunculus circinatus
stijve waterranonkel
m
m
m
m
m
Rumex hydrolapathum
waterzuring
m
m
m
m
m
Sagittaria sagittifolia
pijlkruid
h
m
m
m
m
Schoenoplectus lacustris
mattenbies
m
h
m
h
h
Schoenoplectus tabernaemontani
ruwe bies
l
l
m
l
l
Sium latifolium
grote watereppe
m
m
h
m
m
Sparganium emersum
kleine egelskop
h
m
h
m
h
Sparganium erectum ssp. erectum
grote egelskop s.s.
m
m
m
l
m
Typha angustifolia
kleine lisdodde
h
h
h
h
h
Utricularia vulgaris
groot blaasjeskruid
h
h
m
h
h
Veronica catenata
rode waterereprijs
l
l
h
l
l
Zanichellia palustris ssp. pal.
zittende zanichellia
l
l
l
l
l
Wl wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Cl
PO4
NO3
NH4
Alisma plantago-aquatica
grote waterweegbree
l
l
l
l
l
Berula erecta
kleine watereppe
m
l
m
m
m
Bolboschoenus maritimus
heen
h
l
l
m
h
Callistriche obtusangula
stomphoekig sterrekroos
l
l
l
l
l
Ceratophyllum demersum
Grof hoornblad
l
l
m
l
l
Chara aspera
ruw krasblad
m
geen MIW
Chara baltica
kustkransblad
h
geen MIW
Chara canescens
brakwater kransblad
h
geen MIW
Chara contraria
brokkelig kransblad
Chara connivens
gebogen kransblad
Chara globularis
breekbaar kransblad
Chara major
stekelharig kransblad
Chara vulgaris
gewoon kransblad
m
m
m
m
m
Eleocharis palustris
gewone waterbies
l
l
l
m
l
Elodea canadensis
brede waterpest
l
l
m
m
l
Elodea nutallii
smalle waterpest
l
l
m
m
l
Hippuris vulgaris
lidsteng
m
l
h
l
m
Mentha aquatica
watermunt
l
l
l
l
l
Myriophyllum spicatum
aarvederkruid
m
l
m
m
m
Najas marina
groot nimfkruid
m
m
l
m
m
Nitella hyalina
klein glanswier
Ranunculus peltatus
Wl, licht-brakke zandwinplassen:
124
■
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
l
m
l
m
tot
l m
m
l
m
m
toelichting
geen MIW
m m
m
geen MIW
geen MIW
Wl wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Cl
PO4
NO3
NH4
tot
Nitellopsis obtusa
sterkranswier
m
m
l
m
m
Persicaria hydropiper
waterpeper
l
l
l
l
l
Potamogeton crispus
gekroesd fonteinkruid
l
l
l
l
m
Potamogeton mucronatus
puntig fonteinkruid
l
l
l
l
l
Potamogeton natans
drijvend fonteinkruid
l
l
l
l
l
Potamogeton pectinatus
schedefonteinkruid
m
l
l
l
m
Potamogeton pusillus
tenger fonteinkruid
m
l
l
l
m
Potamogeton trichoides
haarfonteinkruid
l
l
m
m
l
Ranunculus baudotii
Zilte waterranonkel
h
l
h
l
h
Ranunculus circinatus
stijve waterranonkel
l
l
l
m
l
Rumex hydrolapathum
waterzuring
l
l
m
m
l
Ruppia maritima
snavelruppia
h
l
l
l
h
Schoenoplectus lacustris
mattenbies
m
m
m
m
m
Schoenoplectus tabernaemontani
ruwe bies
h
l
l
m
h
Tolypella glomerata
klein boomglanswier
Veronica catenata
rode waterereprijs
m
l
h
l
m
Zanichellia palustris ssp. Palustris.
zittende zanichellia
m
l
l
m
h
Zanichellia palustris ssp. pedicellata
gesteelde zanichellia
m
toelichting
geen MIW
h
geen MIW
tot
toelichting
Lb, brakke polderplassen: Lb wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Cl
PO4
NO3
NH4
Alisma plantago-aquatica
grote waterweegbree
l
m
l
m
l
Berula erecta
kleine watereppe
l
m
m
h
l
Bolboschoenus maritimus
heen
h
l
m
m
h
Chara aspera
ruw krasblad
m
geen MIW
Chara baltica
kustkransblad
h
geen MIW
Chara canescens
brakwater kransblad
h
geen MIW
Chara connivens
gebogen kransblad
m
geen MIW
Chara globularis
breekbaar kransblad
Chara major
stekelharig kransblad
Chara vulgaris
gewoon kransblad
m
m
m
m
m
Eleocharis palustris
gewone waterbies
l
m
l
m
l
Lythrum salicaria
grote kattestaart
l
m
m
h
l
Mentha aquatica
watermunt
l
m
l
h
l
Persicaria hydropiper
waterpeper
l
m
l
l
l
Potamogeton coloratus
weegbreefonteinkruid
Potamogeton crispus
gekroesd fonteinkruid
Potamogeton pectinatus Ranunculus baudotii
m
m
m
l m
l
schedefonteinkruid
m
l
zilte waterranonkel
h
l
Rumex hydrolapathum
waterzuring
l
Ruppia cirrhosa
Spiraalruppia
Ruppia maritima
snavelruppia
V O O R
A Q U AT I S C H E
m m
l
R E F E R E N T I E WA A R D E N
h
l
l
l
l
m
h
l
h
m
l
h
l
h
l
l
m
h
m?
l
l
m
m
S Y S T E M E N
I N
geen MIW
geen MIW
N O O R D - H O L L A N D
■
125
Lb wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Cl
PO4
NO3
NH4
Schoenoplectus lacustris
mattenbies
Schoenoplectus tabernaemontani
ruwe bies
Sium latifolium
grote watereppe
Tolypella glomerata
klein boomglanswier
Zanichellia palustris ssp. pal.
zittende zanichellia
Zanichellia palustris ssp. Pedicellata
gesteelde zanichellia
tot
l
h
l
h
l
m
m
h
m
h
l
h
h
h
l m
m
l
l
l
toelichting
geen MIW
m h
geen MIW
tot
toelichting
Lz, zoete polderplassen: Lz wetenschappelijke naam
Nederlandse naam
Cl
PO4
NO3
NH4
Berula erecta
kleine watereppe
l
l
m
m
m
Carex riparia
oeverzegge
l
m
l
m
m
Ceratophyllum demersum
grof hoornblad
l
l
l
l
l
Chara aspera
ruw krasblad
h
geen MIW
Chara connivens
gebogen kransblad
h
geen MIW
Chara contraria
brokkelig kransblad
l
m
l
h
h
Chara globularis
breekbaar kransblad
l
h
l
h
h
Elodea nutallii
smalle waterpest
m
l
m
l
m
Fontinal antipyrectica
bronmos
l
h
m
m
h
Galium palustre
moeraswalstro
l
l
l
m
l
Iris pseudacorus
gele lis
m
m
m
m
m
Lycopus europeus
wolfspoot
l
l
l
m
l
Mentha aquatica
watermunt
l
l
l
m
l
Myosotis scorpioides
moerasvergeet-mij-nietje
Myriophyllum spicatum
aarvederkruid
l
l
m
m
m
Najas marina
groot nimfkruid
l
h
l
h
h
Nitella flexilis
buigzaam glanswier
m
h
m
h
h
Nitella hyalina
klein glanswier
Nitellopsis obtusa
sterkranswier
l
h
l
h
Nymphaea alba
witte waterlelie
m
h
m
h
h
Nymphoides peltata
watergentiaan
m
l
m
h
m
Potamogeton pectinatus
schedefonteinkruid
l
l
l
l
l
Potamogeton pusillus
tenger fonteinkruid
l
l
l
l
l
Ranunculus circinatus
stijve waterranonkel
m
l
m
m
m
Rumex hydrolapathum
waterzuring
m
m
m
m
m
Schoenoplectus lacustris
mattenbies
l
h
m
h
h
Sium latifolium
grote watereppe
h
m
h
h
h
Solanum dulcamara
bitterzoet
l
m
m
m
m
Sparganium erectum ssp. erectum
grote egelskop s.s.
l
l
l
m
l
Typha angustifolia
kleine lisdodde
l
h
m
h
h
Utricularia vulgaris
groot blaasjeskruid
h
h
m
h
h
126
■
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
l
h h
geen MIW
■
3
■
Kenmerkende macrofaunasoorten voor de Noord-Hollandse watertypen
■ ■ ■
Tabel B.3.1
■
Kenmerkende macrofaunasoorten voor de watertypen zilte polderwateren (Zz), brakke polderwateren (Zb)
en licht brakke polderwateren (Zl). Tevens is per soort aangegeven tot welk niveau deze behoort (h=hoog; m=midden; l=laag), gebaseerd op chloride tolerantie. Zz
Zb
Zl
Bloedzuigers
Zz
Zb
Zl
Kreeftachtigen
Glossiphonia complanata
m/l
Asellus aquaticus
m/l
Glossiphonia heteroclita
m/l
Argulus foliaceus
m/l
l
Crangon crangon
h
h/m/l
Carcinus maenas
h
Corophium insidiosum
h
Haemopis sanguisuga Helobdella stagnalis Piscicola geometra
l
Theromyzon tessulatum
m/l
Corophium lacustre Corophium multisetosum
Wormen Arenicola marina
h
Limnodrilus hofmeisteri
m/l
Limnodrilus profundicula Lumbricillus lineatus Nais elinguis Nereis diversicolor
h/m/l
h
h/m/l
h
Paranais littoralis
h/m/l
Polydora cornuta
h
h/m
m/l
Gammarus zaddachi
h
Idothea chelipes
h
Jaera ischiosetosa
l
h/m/l
Neomysis integer
h/m/l
l
Pygospio elegans
h
Orchestia gammarellus
h
Streblospio shrubsolii
h
Palaemon longirostris
h
Palaemonetes varians
h/m/l
Stylaria lacustris Tubifex costatus
l
Orchestia cavimana
h
Rhitropanopeus harrisii*
Tubificoides pseudogaster
h
Sphaeroma hookeri l
Mosdiertjes
h/m/l
h/m/l
h/m
h
h
Tubificoides benedii
Tubifex tubifex
h/m/l
m/l
Praunus flexuosus
h/m/l
l
h
Potamothrix hammoniensis
m/l
h
h/m
Melita palmata
Potamothrix bavaricus
h/m/l
h
Gammarus tigrinus
h h/m/l
h/m
Cyathura carinata
Gammarus duebeni
h
l
Corophium volutator
Gammarus crinicornis
l
m/l h
Sphaeroma rugicauda
h/m/l
Watermijten
Conopeum seurati
h
Arrenurus crassicaudatus
Electra crustulenta
h
Arrenurus cuspidifer
m/l
Arrenurus globator
m/l
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
l
N O O R D - H O L L A N D
■
127
Zz
Zb
Zl
Zz
Arrenurus latus
l
Enochrus bicolor
Arrenurus sinuator
l
Enochrus halophilus
Eylais hamata
m/l
Enochrus testaceus
l
Graptodytes pictus
Hydrachna conjecta Hydrachna skorikowi
h/m/l
Gyrinus caspius
Limnesia undulata
m/l
Haliplus apicalis
Neumania deltoides
m/l
l
Piona alpicola
h/m/l
Zb
m/l
h/m/l
l
h/m/l
h
l
h/m/l m/l
l
h/m/l
h/m/l
m/l
h/m/l
Haliplus lineatocollis
l
h/m/l
Haliplus ruficollis
l
h/m/l
Helochares lividus Wantsen
Corixa affinis
l
Corixa punctata Gerris thoracicus Hesperocorixa linnei
m/l
m/l
h/m/l
h/m/l
m/l
h/m/l
h/m/l
m/l
h/m/l
m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
Helophorus brevipalpis
h
Helophorus gr. flavipes
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h m/l
Notonecta viridis Paracorixa concinna
m/l
m/l
l
h/m/l
Sigara falleni Sigara lateralis
h/m/l
h/m/l
Sigara stagnalis
h/m/l
h
Hydrobius fuscipes Hydroporus palustris
l
h
Hygrotus inaequalis
l
Hyphydrus ovatus
l
Laccobius biguttatus
l
Laccobius bipunctatus
l
Libellen
h/m/l
Laccobius minutus
l
Laccophilus minutus
m/l
Noterus clavicornis
m/l
m/l
Noterus crassicornis
l
Ochthebius marinus
Lestes sponsa
m
Hydroporus planus
l
Ischnura elegans
Hesperocorixa linnaei
h
h/m
Sigara striata
h/m/l
Helophorus aequalis
h/m/l
Callicorixa praeusta
l m/l
h/m
Ochthebius minimus Kokerjuffers
Paracymus aeneus
Agrypnia pagetana Limnephilus affinis
h/m/l
Ecnomus tenellus
m/l
h
Spercheus emarginatus
m/l
m/l
l m/l
Hygrotus impressopunctatus
m/l
Hygrotus parallelogrammus
P R O V I N C I E
m/l
Cloeon dipterum
m/l
l
l
Cataclysta lemnata
m/l
m/l
Muggen h/m
Acricotopus lucens
h/m/l
m/l
Camptochironomus sp.
m/l
h/m/l
Ceratopogonidae
h/m/l
h/m/l
Chironomus aprilinus
h/m/l
Chironomus salinarius
h/m/l
Cymbiodyta marginellus
■
Caenis robusta
Vlinders
h
Anacaena bipustulata
128
Haften
m/l
Agabus sturmii
Dytiscus marginalis
h
Rhantus frontalis
m/l
Agabus bipustulatus
Dytiscus circumflexus
m/l
l
Kevers
Colymbetes fuscus
l
l
Oecetis furva
Agabus conspersus
Zl
N O O R D- H O L L A N D
m/l m/l
h m/l
m/l h
h/m
Zz Chironomus sp.
Zb m/l
Cricotopus gr. intersectus
Zl h
Zz
Zb
Zl
l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
Radix ovata
l
h/m/l
l
h/m/l
Physa fontinalis
m/l
h/m/l
Planorbis planorbis
m/l
h/m/l
Potamopyrgus antipodarum
h/m/l
h
Cryptochironomus sp.
l
h/m/l
Stagnicola palustris complex
Endochironomus albipennis
l
h/m/l
Theodoxus fluviatilis*
Cricotopus gr. sylvestris Cricotopus ornatus
Endochironomus gr. dispar
m/l
Endochironomus tendens
m/l
Glyptotendipes barbipes
m/l
h
Glyptotendipes sp.
m/l
h/m/l
Halocladius varians
m/l
h/m/l
Metriocnemus gr. hirticollis
m/l
Microchironomus deribae Nemotelus notatus
m/l
h/m m/l
Parachironomus gr. arcuatis
l
h/m/l
Paratanytarsus sp.
l
h/m/l
Polypedilum gr. sordens
l
Procladius sp.
l
h/m/l
Psectrotanypus varius
m/l
Stratiomyidae
m/l
Tanypus kraatzi
m/l
Tanypus punctipennis
h/m/l
Schelpdieren Abra tenuis
h
Anisus leucostomus
l
h/m/l
Armiger crista
l
h/m/l
Anisus vortex
m/l
Bathyomphalus contortus
m/l
Bithynia leachi
m/l
Bithynia tentaculata Cerastoderma edule
m/l h/m
Dreissena polymorpha*
m/l
Gyraulus albus
m/l
Hippeutis complanatus
m/l
Hydrobia ulvae Hydrobia ventrosa Littorina sp.
h h/m/l h/m
Lymnaea stagnalis
l
Mya arenaria
h
Mytilus edulus
h
Mytilopsis leucophyta
l
h
Physa acuta
R E F E R E N T I E WA A R D E N
h/m/l
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
129
Tabel B.3.2
■
Kenmerkende macrofaunasoorten voor het watertype Kalkarme duinrellen (Ba).Tevens is voor de
differentiërende soorten per soort aangegeven tot welk niveau deze behoort (h=hoog; m=midden; l=laag) Ba
Ba
Platwormen Polycelis nigra
h/m
Polycelis tenuis
h/m/l
Hydrobius fuscipes
h/m/l
Laccobius bipunctatus
h/m/l
Potamonectes depressus Scirtidae
h h/m/l
Bloedzuigers Glossiphonia sp. Helobdella stagnalis
m/l h/m/l
Muggen/Vliegen Brillia modesta Ceratopogonidae
Borstelwormen
Chaetocladius piger
Aulodrilus pleuriseta
h/m/l
Chironomus sp.
Lumbriculus variegatus
h/m/l
Conchapelopia sp.
Naididae
m
Corynoneura lobata agg.
Tubificidae
m
Diplocladius cultriger
Kreeftachtigen
h/m/l
Metriocnemus hirticollis
Proasellus meridianus
h/m/l
Metriocnemus hygropetricus Micropsectra sp.
h/m
Wantsen
h/m/l h h/m/l
h
Gammarus pulex
Sperchon squamosus
l
Macropelopia goetghebueri Macropelopia sp.
h
m
h
h/m/l
Lebertia minutipalpis
h/m/l
Eukiefferiella sp.
Asellus aquaticus
Watermijten
h
h/m/l l m h/m
Natarsia sp.
h
Paratanytarsus austriacus
h
Paratendipes gr. albimanus
h
Procladius sp.
l
Prodiamesa olivacea
h/m/l
Gerris sp.
h/m/l
Psectrocladius sp.
h/m/l
Hydrometra stagnorum
h/m/l
Psychodidae
h/m/l
Nepa rubra
h/m/l
Ptychoptera sp.
h/m/l
Velia caprai
h/m
Simuliidae Tipulidae
Kokerjuffers
Zavrelimyia nubila
Limnephilus lunatus
h
Schelpdieren Pisidium sp.
Kevers
Planorbis planorbis
Agabus paludosus
h/m
Agabus sturmii
m h/m/l
Anacaena limbata
h/m
Haliplus lineatocollis
h/m/l
Helophorus sp.
h/m/l
■
P R O V I N C I E
h/m/l m/l
Potamopyrgus antipodarum
h/m/l
Radix ovata
h/m/l
Stagnicola palustris complex
m/l
m
Dryops sp.
130
h
h/m
Plectrocnemia conspersa
Anacaena globulus
h h/m/l
N O O R D- H O L L A N D
Vissen Pungitius pungitius
h/m/l
Tabel B.3.3
■
Kenmerkende macrofaunasoorten voor de watertypen verzoetende polderwateren (Zv), binnenduinrandwateren
(Br), polderwateren onder invloed van zoete kwel (langs de IJmeerkust) (Pk(ij)), zoete, grotere polderwateren in de Vechtstreek (Vp), zoete mesotrofe kwelsloten (Vm), minder zoete, grotere polderwateren in de Vechtstreek (Vi), sloten onder invloed van kwel uit de Vecht (Vs), gradiëntrijke polderwateren onder invloed van kwel (Gk) en gradiëntrijke polderwateren onder invloed van infiltratie (Gi). Tevens is (alleen) voor de differentiërende soorten per soort aangegeven tot welk niveau deze behoort (h=hoog; m=midden; l=laag) Overeenkomstige soorten van de genoemde watertypen Platwormen
Bloedzuigers
Dugesia lugubris
Overeenkomstige soorten van de genoemde watertypen Kevers
Graptodytes pictus
Dugesia polychroa
Haliplus ruficollis
Polycelis tenuis
Hyphydrus ovatus
Erpobdella octoculata
Muggen/Vliegen
Ceratopogonidae
Glossiphonia heteroclita
Endochironomus tendens
Helobdella stagnalis
Glyptotendipes sp.
Theromyzon tessulatum
Parachironomus gr. arcuatis
Borstelwormen
Schelpdieren
Anisus vortex Bathyomphalus contortus
Stylaria lacustris
Bithynia leachi Kreeftachtigen
Asellus aquaticus
Bithynia tentaculata
Proasellus meridianus
Radix ovata Sphaerium corneum
Watermijten
Arrenurus crassicaudatus Arrenurus globator Arrenurus latus Arrenurus sinuator Hydrachna sp.
Wantsen
Corixa punctata Gerris sp. Hesperocorixa linnaei Ilyocoris cimicoides Notonecta glauca Sigara falleni Sigara striata
Libellen
Ischnura elegans
Kokerjuffers
Athripsodes aterrimus Triaenodes bicolor
Haften
Caenis robusta Cloeon dipterum
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
131
Differentiërende soorten tussen de watertypen: Zv
Br
Pk(ij)
Vp
Vm
Vi
Vs
Gk
Gi
Platwormen Bdellocephala punctata Dendrocoelum lacteum* Dugesia tigrina*
h
h
h
h/m
h/m
h/m/l
h/m/l
h
h
h/m
h/m
Planaria torva Polycelis nigra
h
h
h
h
h
h
h/m
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h
h/m
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
m/l
h/m/l
m/l
h/m/l
m/l
m/l
m/l
m/l
m/l
m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m
Bloedzuigers Erpobdella testacea Glossiphonia complanata Haementeria costata
h
Haemopis sanguisuga
h
l
Hemiclepsis marginata*
h/m/l
h/m/l
Piscicola geometra*
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
m/l
h/m/l
m/l
h/m/l
Borstelwormen Aulodrilus pleuriseta Dero digitata Dero dorsalis Dero sp.
m
Ilyodrilus templetoni
m
Limnodrilus claparedeianus Limnodrilus hofmeisteri Limnodrilus profundicola
Lumbriculus variegatus
h
Naididae (r) m/l
Nais communis
h/m
h/m/l
l
Ophidonais serpentina
m/l
l
Peloscolex ferox
m/l
h
Potamothrix bavaricus
Psammoryctides barbata
m
Rhyacodrilus coccineus
m
Slavina appendiculata
h
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m
h/m
h/m/l
h/m/l
h
h
h/m/l
h/m/l
h
Tubifex tubifex
P R O V I N C I E
h/m/l
h
Potamothrix sp.
■
h/m/l
h/m/l
Nais barbata
132
h/m/l
l
l
Tubificidae
h/m/l
m/l
Limnodrilus udekemianus
Potamothrix heuscheri
h/m/l
l
Limnodrilus sp.
Nais variabilis
h/m/l
h/m/l
N O O R D- H O L L A N D
h/m/l
h/m/l
Differentiërende soorten tussen de watertypen: Zv Uncinais uncinata
Br
Pk(ij)
Vp
Vm
Vi
Vs
Gk
Gi
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m
h/m
h/m
h
h
h
h
h
h
h
h
h
h
h
h
h/m
h/m
h/m
h/m
h/m
h/m
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h
Vejdovskiella sp.
h/m
h/m
Kreeftachtigen Atyaephyra desmarestii* Gammarus pulex
h h/m
Gammarus tigrinus Proasellus coxalis
h/m/l
h/m/l
l m/l
h/m/l
h/m/l
l
h/m/l l
l
Watermijten Argyroneta aquatica
h/m/l
Arrenurus albator
h/m
h/m
h/m
h/m
Arrenurus batillifer
h/m
h/m
Arrenurus bicuspidator
h/m
h/m
Arrenurus bifidicodulus
h/m
h/m
h
h
Arrenurus bruzelii Arrenurus buccinator
h/m/l
h
Arrenurus claviger Arrenurus cuspidator Arrenurus cuspidifer
h
h/m/l
Arrenurus fimbriatus
h
h
h
Arrenurus forpicatus
m/l
h
h
h
h/m
h/m
m/l
m/l
h/m
h
h
Arrenurus inexploratus
m/l
h/m h
h
Arrenurus integrator
h
h
h
h
Arrenurus maculator
h
h
Arrenurus nobilis*
h
h
Arrenurus perforatus
h
h
h
Arrenurus robustus
h/m
h
h
Arrenurus securiformis
h/m
h/m
m/l
h/m h
h/m
m/l
Arrenurus tricuspidator
h
h
Arrenurus virens
h
h
Atractides ovalis
h/m
h/m
h
h
Axonopsis complanata* Brachypoda versicolor
h/m
Diplodontus scapularis
h
Eylais discreta
h
Eylais extendens Eylais infundibulifera Eylais setosa
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h
h/m/l
Forelia curvipalpis
V O O R
A Q U AT I S C H E
m/l
h/m h/m/l
h/m
Eylais sp.
R E F E R E N T I E WA A R D E N
h/m
h/m
h h/m
m/l
l
h/m h/m/l
l
h/m/l
h/m/l
h
h
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
133
Differentiërende soorten tussen de watertypen: Zv Forelia liliacea*
Br
Pk(ij)
h
Forelia variegator Frontipoda musculus
h
Hydrachna goldfeldi Hydrochoreutes krameri
Hydryphantes dispar
h
h
h
h
h/m/l
h/m/l
h/m
h/m
h/m
Vi
h/m
h/m
h
h
h
h
h/m/l
h/m/l
h
h
Hygrobates nigromaculatus
h
Limnesia fulgida
h
h/m
Limnesia maculata
h
h/m
h
h/m
Limnesia polonica Limnesia undulata
l
Limnesia undulatoides
h
h/m/l
Limnochares aquatica
h
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m
h/m h
h/m/l
h/m/l
h
h
h/m
h/m
h/m
h/m/l
h/m/l
h
h
h/m
h/m
h/m
h/m
h/m
m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h
h
h
h/m
h/m
h/m
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m h
h/m
h/m h
h/m
m/l
h/m
h/m
h/m
h/m
h/m
h/m
h
h
Oxus ovalis
h
h
h/m/l
Piona carnea
h/m/l h/m
m/l
Piona conglobata
h/m/l
h/m/l
Piona discrepans
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h
h
h
h
h/m/l
Piona longipalpis
h/m
Piona neumani
h h/m
h/m/l
h/m/l
Piona paucipora*
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h
h
h/m/l
h/m/l
h/m
h/m/l
h
h/m
h
h/m/l
h
h/m/l
h
h
h
h/m
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m
h
h
h
h
h/m/l
h
h
h
h
Pionacercus vatrax h/m
Tiphys latipes
P R O V I N C I E
h/m
h/m/l
Oxus longiseta
■
h/m/l
m/l
h
134
h/m/l
h/m/l
Neumania spinipes
Pionopsis lutescens
h/m/l
l
h
Piona variabilis
h
l
h
Piona stjördalensis
h
l
h
Piona pusilla
h
h/m/l
Neumania limosa
Piona nodata
h
l
h/m/l
Piona imminuta
h
h/m/l
h/m/l
Piona coccinea
h
h
h/m
Piona alpicola
Gi
l
h
Midea orbiculata
Neumania vernalis
Gk
h
Hygrobates longipalpis*
Neumania deltoides
Vs
h
h
Hydryphantes ruber
Mideopsis orbicularis
Vm
h
Hydrochoreutus ungulatus Hydrodroma despiciens
Vp
h
N O O R D- H O L L A N D
h m/l
h
m/l
Differentiërende soorten tussen de watertypen:
Tiphys ornatus
Zv
Br
Pk(ij)
Vp
Vm
Vi
Vs
Gk
Gi
m/l
h/m/l
m/l
h/m/l
m/l
h/m/l
m/l
m/l
m/l
Unionicola aculeata*
h
Unionicola crassipes*
h/m/l
h/m/l
Unionicola gracilipalpis* Unionicola minor*
h
h/m/l
h/m/l
h/m
h/m
h
h
h/m/l
Unionicola parvipora*
Spinnen Argyroneta aquatica
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
Wantsen Callicorixa praeusta
h/m/l
Corixa panzeri Cymatia coleoptrata
h h/m
Gerris lacustris
h/m/l h
Gerris odontogaster
h/m
Gerris thoracicus
h/m/l
Hesperocorixa sahlbergi
h
Hydrometra sp. Hydrometra stagnorum
h/m/l
h/m/l
Mesovelia furcata*
h
h/m
Micronecta sp.
l
Microvelia buenoi Microvelia reticulata Nepa rubra
h
h/m
h/m/l
h/m/l
Notonecta viridis
l
Paracorixa concinna
l
Plea minutissima
h/m
Ranatra linearis*
h
h/m
h/m
h/m
h/m
h/m
h/m
h/m
h/m
h/m/l
h/m
h/m/l
h/m
h/m
h/m
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h
h
h
h/m/l
Sigara fossarum
h/m/l
h
Sigara lateralis
h
m/l
Libellen Aeshna sp.
h
Aeshnidae Coenagrion pulchellum
h/m
Enallagma cyathigerum
h/m
h
h/m
h
h/m
h
h
h
h
h/m
h/m/l
h/m
h/m/l
h/m
h/m
h/m
h/m
h/m/l
h/m
h/m/l
h/m
h/m
h/m
h
Erythromma najas
h/m
Lestes sp.
h/m
h
h/m
h/m
Libellulidae
h
h/m
h/m
h/m
Orthetrum cancellatum
h
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
135
Differentiërende soorten tussen de watertypen: Zv
Br
Pk(ij)
Pyrrhosoma nymphula
Vp
Vm
h
Vi
Vs
Gk
Gi
h
h
h
h
h
h
h/m
h/m
h/m
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h
h
h
h
Kokerjuffers Agraylea multipunctata
h
h
h
Agraylea sexmaculata
h
h
Agrypnia pagetana*
h/m
Anabolia nervosa*
h/m
Ceraclea senilis
h/m
h
h/m/l
h/m h
h
h/m/l
h/m/l h/m/l
h
Ceraclea sp.
h
h
Cyrnus crenaticornis
h/m/l
h/m/l
Cyrnus flavidus
h/m/l
h/m/l
h/m
h/m
Cyrnus insolutus Cyrnus sp.
h/m
h/m/l
h/m
h/m
Cyrnus trimaculatus
h
h
Dasystegia sp.
h
h
h/m/l
h/m/l
h
h
h/m
h/m
Ecnomus tenellus
h
h/m
Erotesis baltica Holocentropus dubius Holocentropus picicornis
h/m
Holocentropus sp. Leptocerus tineiformis
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l h
h
h
h
h
h/m/l
h/m/l
h/m
h/m
Limnephilus nigriceps
h
h
Limnephilus politus
h
h
Limnephilus rhombicus
h
h
Limnephilus affinis
h/m/l
Limnephilus decipiens Limnephilus flavicornis Limnephilus lunatus
Limnephilus sp.*
h/m
h
h
Limnephilus vittatus Lype sp.
h
Mystacides sp.* Oecetis furva
h
m/l
h/m/l
m/l
h/m/l
m/l
m/l
m/l
h/m/l
h/m/l
h
h/m/l
h
h/m/l
h
h
h
h
h
h
h
Oecetis ochracea Orthotrichia sp.
h
h
Oxyethyra flavicornis Phryganea sp.*
h h
h
Tinodes waeneri Tricholeiochiton fagesii
■
P R O V I N C I E
h
h
Oecetis lacustris
136
h
h
h
h/m
h/m
h
h
h
h
h
h
h
h/m
h/m
h
h
h h/m
N O O R D- H O L L A N D
Differentiërende soorten tussen de watertypen: Zv
Br
Pk(ij)
Vp
Vm
Vi
Vs
Gk
Gi
Netvleugeligen Sisyra sp.
h
h
h
Slijkvliegen Sialis lutaria
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m
h/m
h/m
h/m/l
h/m
h/m/l
h/m
h/m
h/m
h
h/m
h/m
h
h/m
h/m
h/m
h
h
h/m
h/m
h/m
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h
h
h
h/m
h/m
h/m
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h
h
h
h
h
h
h
h
h
Haften Caenis horaria Caenis luctuosa Cloeon simile Leptophlebia vespertina
Kevers Agabus sp. Agabus sturmii
h/m h/m/l
Agabus undulatus
m/l l
Anacaena globulus (r)
h/m/l
Anacaena limbata
h/m/l
Anacaena lutescens
h/m/l
h
Anacaena sp.
h/m/l
Chaetharthria seminulum
h/m/l
h/m/l
Coelostoma orbiculare
h/m/l
h/m/l
h/m/l
Cybister lateralimarginalis
h
Cymbiodyta marginellus
h
h/m/l
Dryops sp.
h
h/m
h
Dytiscus sp.
h/m/l
h/m/l
h/m
Enochrus melanocephalus
h/m/l
m/l h/m/l
Enochrus testaceus
l
Graphoderus cinereus
h
h
h/m l
Haliplus apicalis
l
Haliplus flavicollis
h/m
h/m
Haliplus fluviatilis
h/m/l
h/m/l
h
h
h/m/l
Haliplus lineatocollis
h/m/l
Haliplus lineolatus
R E F E R E N T I E WA A R D E N
h
h
Haliplus immaculatus
h
h
h
h/m
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h h
h/m
h/m
m/l
m/l
h
h
h
h h/m
h/m
h
h
h
h
h
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h
h
h
h/m/l h
V O O R
h/m/l
h/m
h
Haliplis immaculatus
Haliplus heydeni
h/m/l
m/l
Graphoderus sp.
Haliplus confinis
h/m/l
h/m
Enochrus sp.
Gyrinus sp.
h/m
h
A Q U AT I S C H E
h
S Y S T E M E N
h
I N
h
N O O R D - H O L L A N D
■
137
Differentiërende soorten tussen de watertypen: Zv
Br
Pk(ij)
Haliplus varius
Vp
Vm
h
Helochares sp.
h/m/l
Helophorus aequalis
h/m/l
Helophorus brevipalpis
h/m/l h/m/l
Hydrobius fuscipes (r)
h/m/l
h/m/l
Hydrochus sp. h/m
h
Hydroporus erythrocephalus
Hydrovatus cuspidatus
h/m/l
h/m/l
h
l
Hygrotus impressopunctatus
h/m/l
Hygrotus inaequalis
h/m/l
Hygrotus sp.
h/m/l
h/m/l
h/m
h/m/l
h
Ilybius fuliginosus
h
Ilybius sp.
h/m/l
Laccobius biguttatus
h/m
h
Laccobius bipunctatus
h/m/l
h/m/l
Laccobius minutus
h/m/l
h/m/l
Laccobius sp. Laccophilus hyalinus
h/m
Laccophilus minutus
h/m/l
Laccophilus sp.
h/m/l
h/m/l
h/m
h/m
h/m
h h/m
h/m
h
h
h
h
h
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
l
h/m/l
l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m
h/m
h/m
h/m
h/m
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m
h/m
h/m
h
h
h
h/m/l
h/m
Limnebius sp.
h
h
Limnoxenus niger
h
Noterus clavicornis Noterus crassicornis Noterus sp.
h/m/l
h/m/l
h/m
h/m/l
h
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
Ochthebius minimus
h
Oulimnius sp.
h/m/l
h/m
h/m
h
Peltodytes caesus
h/m/l
h/m/l
h/m/l
Platambus maculatus
h
h
Porhydrus lineatus
h
h
Potamonectes depressus
h
Rhantus sp.
h/m/l
Scirtidae
h/m/l
Stictotarsus duodecimpustulatus
P R O V I N C I E
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m
Ilybius fenestratus
■
Gi
h/m/l
Hygrotus versicolor
138
Gk
h
h
Hydroporus palustris
Vs
h/m/l
Helophorus sp.
Hydrophilus piceus
Vi
N O O R D- H O L L A N D
h/m/l h
h/m/l h
Differentiërende soorten tussen de watertypen: Zv
Br
Pk(ij)
Vp
Vm
Vi
Vs
Gk
Gi
Vlinders Cataclysta lemnata
l
Elophila nymphaeata Nymphula nymphaeata
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h
h
h
h/m
h/m
h/m
h
Paraponyx stratiotata
h
h
h
h
Muggen/Vliegen Ablabesmyia longistyla
h/m/l
h/m/l
Ablabesmyia monilis
h/m
h/m
Ablabesmyia phatta
m/l
m/l
Ablabesmyia sp. Acricotopus lucens Anopheles sp.
h
h/m
h/m
h/m
h/m/l
l
h
h/m
h
h/m
h
h
h
h/m
h/m
h/m
h/m/l
h/m
h/m/l
h/m
h/m
h/m
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
Chaetocladius piger Chaoborus flavicans
h
Chaoborus sp.
h/m
Chironomus longipes Chironomus sp.
h/m/l
h
h
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
Cladopelma gr. laccophila
m/l
Cladotanytarsus sp.
h/m
h
Clinotanypus nervosus
h/m
h/m/l
Conchapelopia sp. (r) h
Cricotopus bicinctus
h
Cricotopus gr. cylindraceus
h
Cricotopus gr. intersectus*
h/m/l
h/m/l
l
Cryptochironomus sp.
h/m/l
h/m/l
Dicrotendipes notatus
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
l h/m/l
Dicrotendipes lobiger Dicrotendipes nervosus*
h/m/l
h/m/l
Cricotopus gr. sylvestris
Demeyerea rufipes*
h/m/l
l
Cricotopus sp.
Culicidae
h/m/l
h/m/l
Corynoneura sp.
Cricotopus intersectus*
h/m/l
h/m
h/m
h/m
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h
h/m h
h
Dicrotendipes tritomus Diplocladius cultriger (r)
h/m/l
Dixidae
h/m/l
h/m/l
Einfeldia dissidens
h
h
Einfeldia dissidens
h/m
h/m
h/m/l
h/m/l
Endochironomus albipennis
R E F E R E N T I E WA A R D E N
h/m/l
V O O R
h/m/l
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
139
Differentiërende soorten tussen de watertypen: Zv
Br
Endochironomus gr. dispar*
h
h
Fleuria lacustris
h
Guttipelopia guttipennis
Pk(ij)
Vm
Vi
h
h
Labrundinia longipalpis
h
h
Lauterborniella agrayloides
h
h
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
Kiefferulus tendipediformis
Limnophyes sp.
h
Vp
h
h/m/l h
Metriocnemus hirticollis
h
Microchironomus tener
h h/m
Monopelopia tenuicalcar
h
Nanocladius bicolor*
h
h/m h/m
h/m
h/m
h/m
h/m
h
h
h
h
h
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m
h/m
h/m
h/m
h/m
h/m
h/m
Parachironomus gr. vitiosus h
Paramerina cingulata
h
h/m/l
h/m/l
Paratanytarsus sp.*
h
h
h/m/l
h/m/l
Phaenopsectra sp.*
h
h
m/l
m/l
h
h
Polypedilum bicrenatum Polypedilum gr. nubeculosum*
h
h/m/l
Polypedilum gr. sordens*
h
h/m/l
h/m/l
Polypedilum uncinatum Procladius sp.
h/m/l
Prodiamesa olivacea (r)
h/m/l
Psectrocladius gr. sordidellus*
h/m/l
h
Psectrocladius obvius Psectrocladius sp.
Psychodidae (r)
h/m/l
Ptychoptera sp. (r)
h/m/l
Stratiomyidae
h/m/l
Tanypus kraatzi
h/m/l
Tanypus sp.
h/m/l
h/m h/m/l
h/m/l
m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h
h
h
h
h/m/l h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l h/m
h/m/l
h/m/l
h
h
h/m
h/m
Zavreliella marmorata Zavrelimyia sp.
P R O V I N C I E
m/l
h
Xenopelopia sp.
■
h/m/l h/m/l
h/m
Tribelos intextus
140
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
Tanytarsus sp.
Xenochironomus xenolabis*
h/m/l
h/m/l
Psectrocldius psilopterus
Tipulidae
Gi
h
Macropelopia sp.
Paradixa sp.
Gk
h
Lymnaea stagnalis
Microtendipes chloris
Vs
N O O R D- H O L L A N D
h/m
h/m
h
h
Differentiërende soorten tussen de watertypen: Zv
Br
Pk(ij)
h/m
h/m
Vp
Vm
Vi
Vs
Gk
Gi
h
h
h
h/m
h/m
h/m
Schelpdieren Acroloxus lacustris* Anisus vorticulus
h/m/l h
Armiger crista
h/m/l
h/m/l
Dreissena polymorpha*
h/m/l
h/m/l
Gyraulus albus
h/m/l
h/m/l
h/m/l
Lymnaea stagnalis
h/m
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h
h/m/l
m/l
Planorbis carinatus
h
h/m
Planorbis planorbis
m/l
l
h
h/m/l
Potamopyrgus antipodarum* Radix auricularia
m/l
Theodoxus fluviatilis*
h/m h/m/l
h h/m/l
h
h
h
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m
h/m
h/m
h/m
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m
h/m
h/m
h/m
h/m
h/m
h/m
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m
Stagnicola palustris complex
h/m/l
h
Segmentina nitida
Valvata piscinalis
h/m
h/m
h/m/l
Pisidium sp.
Valvata cristata
h/m/l
h/m/l
Myxas glutinosa
Unionidae*
h/m/l
h
h
Marstoniopsis scholtzi
Planorbarius corneus
h
h
Hippeutis complanatus
Physa fontinalis
h h/m/l
Gyraulus riparius
Musculium lacustre
h/m/l
m/l
h/m/l
h/m/l
h/m
h/m
h
h
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m
h/m
h/m/l
h/m
h/m/l
h/m
h/m
h/m
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
Viviparus contectus
h
Viviparus sp.
h/m/l
h/m/l
Vissen Pungitius pungitius (r)
h/m/l
*
=
kenmerkend voor grote wateren
®
=
kenmerkend voor stromend water (duinrellen)
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
141
Tabel B.3.4
■
Kenmerkende macrofaunasoorten voor de (sub)watertypen Licht brakke boezemwateren (Kl), Diepe boezem-
wateren (Kd), Ondiepe boezemwateren (Ko), Duinwateren met zee-invloed (Dz), Geïsoleerde duinwateren (Dg), Overige stagnante duinwateren (Ds), Polderplassen brak (Lb), Polderplassen zoet (Lz), Stuwwalwateren regenwater gevoed (Sr), Stuwwalwateren grondwatergevoed (Sg), Zandwinplassen lichtbrak (Wl) en Zandwinplassen zoet (Wz). Tevens is aangegeven tot welk niveau iedere soort behoort (h=hoog; m=midden; l=laag). Ko
Kd
Kl
h/m
h/m
h/m
Dugesia lugubris
h/m/l
m/l
Dugesia polychroa
h/m/l
m/l
Dugesia
h/m/l h/m
Dz
Dg
Ds
Lb
Lz
m
m
h/m
h/m/l m/l
m/l
m/l
h/m
h/m
Sr
Sg
Wl
Wz
h/m
m
h/m
h/m
h/m/l
m/l
l
m/l
l
h/m/l
h/m/l
m/l
l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
l
h/m/l
h/m/l
h/m
m/l
h/m
h/m
h
Platwormen Dendrocoelum lacteum
Dugesia tigrina Planaria torva
l
h
m/l h/m/l
h/m/l
Polycelis nigra
h/m/l
h/m
Polycelis
h/m/l
h/m
h/m
h/m/l
h/m/l
h/m
Polycelis tenuis
h/m/l
h/m
h/m
h/m/l
h/m/l
h/m
h/m
h/m
h/m
l
l
l
h/m
l
h/m/l
h/m/l
h/m
h/m/l
h/m/l
h/m
h/m/l
h/m/l
Bloedzuigers Erpobdella testacea s.l.
m/l
h/m
h/m/l
m/l
(E. nigricollis) Erpobdella vilnensis Glossiphonia complanata
m/l
Hemiclepsis marginata
h/m/l
h/m/l
Piscicola geometra
h/m/l
l
Piscicolidae
m/l
h/m/l
m/l
Placobdella costata
h
h
h
Wormen Enchytraeidae Rhynchelmis limosella
l l
Chaetogaster diaphanus
h/m
m
Chaetogaster diastrophus
h/m
Dero dorsalis
m/l
Nais barbata
l
m
m/l
h/m
h/m/l
m/l
m/l
Nais bretscheri
m/l
m
Nais pardalis Nais simplex
m
Nais variabilis
m
Nereis diversicolor Ophidonais serpentina
■
P R O V I N C I E
m/l
l
l
m/l
l
m/l
m/l
m/l
m/l
m/l
m/l h
h m/l
m/l
Paranais litoralis
142
l
h
Nais communis Nais elinguis
m/l
l
N O O R D- H O L L A N D
m
Ko
Kd
Kl
l
l
l
Dz
Slavina appendiculata Stylaria lacustris
Dg
Ds
m/l
m/l
Lb
Lz
l
Sr
m/l
Vejdovskyella comata
Wl
Wz
l
m/l
h
# Aulodrilus pluriseta #
l
Potamothrix bavaricus Psammoryctides barbatus
Sg
l h/m
m
Spirosperma ferox
m
h/m
h/m
h/m
m
m
m
h/m
h/m
Rhyacodrilus coccineus
m
Stylodrilus heringianus
h/m
Tubifex ignotus
l
Tubifex newaensis
l
Kreeftachtigen Argulus foliaceus
l
l
Atyaephyra desmaresti
l
m/l
l
l
Balanus improvisus
h
Balanus
h
Carcinus maenas
h
Corophium lacustre
h/m
Corophium multisetosum
h/m
Corophium volutator
h
Crangon crangon
l
h/m h h
Cyathura carinata
h/m
Dikerogammarus villosus
l
Gammarus duebeni
l
h/m
h/m
h/m/l
Gammarus pulex
h/m
m
h/m/l h/m/l
h/m/l
Gammarus tigrinus
h/m/l
h/m
h/m/l
l
l
h
h
h
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h
m
m
h
Gammarus zaddachi
l
h
Jaera
l
h
Neomysis integer
h/m/l
Orchestia gammarella
h
Palaemonetes varians Palaemon longirostris
l
Sphaeroma rugicauda
m/l
Sphaeroma
m/l
m
h
Watermijten Arrenurus albator
h/m
Arrenurus batillifer
m
Arrenurus bicuspidator
m
h
m
m
m/l
l
Arrenurus claviger
R E F E R E N T I E WA A R D E N
m/l
h/m
h/m
h/m
h/m
h/m
h
h
Arrenurus bifidicodulus Arrenurus buccinator
l
h/m l
h/m
h/m
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
143
Ko
Kd
Kl
Dz
Dg
Ds
Lb
Lz
Sr
Arrenurus compactus
h
Arrenurus cuspidifer
l
m/l
l
Arrenurus cylindratus
Arrenurus inexploratus
m
m
m/l
m/l
m/l
h
l
m
l
m
h
m/l
m
h
h/m
h
h/m
h/m
h
h
h
h/m
h/m
h/m
l
m/l
m/l
l h
h h
Arrenurus novus
l
Arrenurus ornatus h
Arrenurus sculptus
l
h
h
m
h
m
h/m
m
h/m
l
h
h
h h
Arrenurus sinuator
m l
h
h
h
Arrenurus truncatellus
m/l
m/l
m
m/l
Atractides Brachypoda versicolor
m/l h/m
Euthyas truncata
h/m
Eylais discreta Eylais extendens Eylais hamata
h/m
h/m
h/m
l
l
l
h l
l
m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l l
Eylais infundibulifera m/l
Eylais koenikei m
h/m
Eylais tantilla
m
m/l
m/l
m/l
l
m/l
h
h/m
h/m
m
m/l
m/l
h
m/l
l
m h
h/m
Hydrachna conjecta
m/l
m
Hydrachna cruenta
m/l
m
Hydrachna globosa
m/l
m
m
Hydrachna comosa
P R O V I N C I E
h/m/l
m/l
h
h/m
■
h/m/l
h
Frontipoda musculus
144
h/m/l l
h
Forelia variegator
Hydrodroma despiciens
m/l
m/l
h
Forelia curvipalpis Forelia liliacea
m/l
m
Eylais
Eylais setosa
m/l
h h
Arrenurus neumani
Atractides ovalis
m/l
h/m/l
m
Arrenurus mediorotundatus
Arrenurus tricuspidator
l
h/m
Arrenurus leuckarti
Arrenurus securiformis
h
h/m
Arrenurus knauthei
Arrenurus perforatus
h/m
h
Arrenurus integrator
Arrenurus latus
Wz
m/l
Arrenurus cuspidator
Arrenurus geminus
Wl
m
Arrenurus crassicaudatus
Arrenurus fimbriatus
Sg
h/m
h h/m/l
h/m/l
h/m/l
h m/l
N O O R D- H O L L A N D
m/l
l
h/m/l
m/l
m/l
h/m/l
l
m/l
m/l
m/l
h/m/l
m/l
l
Ko
Kd
Hydrachna leegei
m/l
m
Hydrachna skorikowi
m/l
Hydrachna
m/l
m
Kl
Dz
Dg
Ds
h/m/l
h/m/l
l
l
l
l
Hydryphantes dispar
l
l
l
l
Hydryphantes parmulatus
Sr
Sg
l
m/l
m/l
m/l
m/l
l
Wl
Wz l
h/m/l
h/m
m/l
h/m/l
l h
Hydryphantes placationis
h
Hydryphantes planus
l
m/l
Hydryphantes ruber
l
l
Hydrochoreutes krameri
Lz
m/l
Hydryphantes crassipalpis
Hydryphantes octoporus
Lb
h/m
l
m/l
l
l
Hydrochoreutes ungulatus Hygrobates longipalpis
h h
Hygrobates nigromaculatus
h
m/l
h
h
Hygrobates trigonicus Lebertia inaequalis
m
h h
h
h
h
Lebertia minutipalpis
h
Lebertia Limnochares aquatica
h h
Limnesia connata
h/m
Limnesia fulgida
h/m
m h/m h/m/l
Limnesia koenikei
l
Limnesia maculata
m
m
Limnesia undulata
m/l
m/l
Limnesia undulatoides
h/m
m/l
m/l
m/l m/l
l l
l
m/l m/l
m/l
m/l
l
h/m/l
l
h
h/m h
Parathyas thoracata
h
m
Pionacercus norvegicus
h
m
m/l
m/l
h/m
h/m
h
m
h/m
Piona carnea Piona clavicornis
Piona longipalpis
Piona paucipora
h/m/l
h/m l
m/l
m
h/m/l
m/l
Piona neumani Piona nodata
m/l
h
h
m/l
l
h/m
Oxus
Piona coccinea
l
m/l
h
Oxus nodigerus
Pionacercus vatrax
m/l
h/m/l
Neumania spinipes
Oxus ovalis
l
m
Mideopsis orbicularis
Neumania vernalis
h/m/l
m
Midea orbiculata
Neumania limosa
m/l
h/m/l
l h/m/l
h/m/l
h/m/l
h
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
145
Ko
Kd
Piona variabilis
h/m/l
h/m/l
Pionopsis lutescens
h/m/l
h/m/l
Kl
Dz
Dg
Ds
Lb
Lz
Sr
Piona pusilla
l
h
m
Thyas pachystoma
h
m
Thyas
h
m
l
Thyopsis cancellata
m/l
h/m/l
h/m/l
h
Tiphys ensifer
m/l m/l
m/l h
Tiphys scaurus
l
Unionicola aculeata
m
Unionicola crassipes
m/l
m
h/m/l
Tiphys pistillifer
h
m/l
h
l
l
m
Unionicola figuralis
Unionicola minor
Wz
h
Thyas dirempta
Unionicola gracilipalpis
Wl
m/l
Sperchon squamosus
Tiphys latipes
Sg
m h m/l
m
m
l
l
l
m
l
m/l
h/m/l
h/m
Spinnen Argyroneta aquatica
l
l
l
h
l
m
Wantsen Arctocorisa germari
l
Corixa affinis
h
m
Corixa dentipes
h/m/l
Corixa panzeri Corixa punctata
h/m/l
h
h/m/l
h
h
h/m/l
h/m/l
l
Cymatia bonsdorffi Cymatia coleoptrata
h/m
Gerris argentatus
h/m
h/m
h/m/l
h/m/l
h/m/l
m/l
m
l
m/l
Hesperocorixa castanea
m/l h
h m/l
l
Hesperocorixa moesta
h/m
h/m
Hesperocorixa sahlbergi
Mesovelia furcata
h/m/l
l
Hebrus ruficeps
Ilyocoris cimicoides
h/m
h/m/l
Gerris thoracicus
Hesperocorixa linnei
h/m
m/l l h/m/l
l
l
l
Micronecta
m/l
l
Micronecta minutissima
m/l
l
Micronecta scholtzi Microvelia buenoi
l h/m
Microvelia reticulata
146
■
P R O V I N C I E
m/l h/m/l
N O O R D- H O L L A N D
Ko
Kd
Kl
Dz
Notonecta obliqua Notonecta viridis
l
l
Paracorixa concinna
l
m/l
Plea minutissima
Dg
Ds
h/m
h/m
Lb
Lz
h/m/l
Sigara fossarum
h/m
Sg
Wl
Wz
h/m/l
m/l
h/m/l
l
Sigara distincta
l h
h/m
l
h/m/l
h/m/l
Sigara lateralis
m/l
m/l
Sigara limitata
h
Sigara longipalis
h/m
Sigara nigrolineata
h/m l
h
Sigara scotti
m/l
Sigara semistriata
l
Sigara stagnalis
h
h
Sigara striata
l
l
Velia caprai
Sr
l h/m/l
l
m/l
h/m
m/l
Libellen Aeshna cyanea
h/m
m/l
m/l
h/m
Aeshna grandis
l
Aeshna mixta
m/l
m/l
Aeshna
m/l
m/l
Aeshnidae
m/l
m/l
m/l
m/l
h/m
h/m
Anax imperator Brachytron pratense
h/m h
h
Cordulegastridae
m l
h/m
h/m
h/m
h/m
m
h
Corduliidae
h/m
Coenagrion puella
h/m
m/l
h/m
l
m/l
Coenagrion pulchellum
h/m
h/m
h/m
Enallagma cyathigerum
h/m
h/m
h/m
m/l
m/l
Erythromma najas
m
Erythromma viridulum
m
h/m
Ischnura elegans
l
l
h/m/l l
m/l
l
Lestes barbarus
h/m
l
l
Lestes sponsa
l
Lestes viridis
l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
m/l
Libellula
h/m
h/m
l
Libellula quadrimaculata
h/m
h/m
h/m/l
m/l
m/l
m/l
h/m/l
h/m
h/m/l
Orthetrum cancellatum
h/m/l
h/m/l
Pyrrhosoma nymphula Sympetrum striolatum
h/m
h/m
Sympetrum
h/m/l
Sympetrum vulgatum
R E F E R E N T I E WA A R D E N
h/m
h/m
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
147
Ko
Kd
Agraylea multipunctata
h/m
h/m
Agraylea sexmaculata
h/m
Kl
Dz
Dg
Ds
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l h/m/l
Lb
Lz
Sr
Sg
Wl
Wz
l
l
Kokerjuffers
Agraylea
h/m
h/m/l
Agrypnia obsoleta
h/m
h/m
Agrypnia pagetana
m
m
l h/m/l
Anabolia nervosa
l
m/l
Athripsodes aterrimus
l
h/m
Athripsodes cinereus Ceraclea
h/m/l
h/m/l
Ceraclea senilis
h/m/l
h/m/l
Cyrnus crenaticornis
m
Cyrnus insolutus
h
Cyrnus trimaculatus
h/m/l
l
h/m/l
m/l m/l
m/l l
l
m/l
l
h
h
l
l
m/l
l
l
h/m
h/m/l
h/m/l
h/m
l
m/l l
l
Glyphotaelius pellucidus
Holocentropus picicornis
l
m/l
Ecnomus tenellus
Holocentropus dubius
h/m
l
h/m
Cyrnus flavidus
l h/m
m/l
Agrypnia varia
h/m/l
l m
h m/l
h/m/l
l
m
m/l
m/l
Holocentropus stagnalis
h
Hydroptila
h/m/l
Ironoquia dubia
h
Leptocerus tineiformis
h
h
Limnephilus affinis
h m
Limnephilus decipiens
m/l
Limnephilus flavicornis
m/l
h/m/l m
h
m/l
m/l
l
m/l
m/l
m/l
l
h
h
h/m/l
h/m
l
Limnephilus marmoratus
m/l
m/l
m/l
m/l
Limnephilus nigriceps
h/m
Limnephilus lunatus
l
l l
l l
h/m
Limnephilus politus
h/m/l
h/m/l
l
l
Limnephilus rhombicus
h/m/l
h/m/l
l
l
Limnephilus stigma
h
Limnephilus vittatus
m/l
Lype phaeopa
h
Lype reducta
h
h
h/m
h/m
h h
Lype
h
Molanna angustata
h
h
Mystacides
h/m/l
h/m/l
m/l
Mystacides longicornis
h/m/l
h/m/l
m/l
Mystacides nigra
h/m/l
h/m/l
Oecetis furva
h/m/l
h/m/l
Oecetis lacustris
h/m/l
h/m/l
148
■
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
m/l
m/l
h m/l
Ko
Kd
Oecetis ochracea
h/m/l
h/m/l
Oecetis testacea
h
Kl
Dz
Dg
Ds
Lb
Lz
Oligotrichia striata Orthotrichia
h/m/l
h/m/l
m/l
h/m
h/m
h/m/l
Phryganea bipunctata
h/m/l
h/m/l
Phryganea
h/m/l
h/m/l
l
h/m
h/m
l
Oxyethira
Phryganea grandis
Sr
Sg
m/l
h/m
Wl
Wz
h/m/l
l l
l
Tinodes waeneri
l l
m/l
m/l
m
Triaenodes bicolor
m
Tricholeiochiton fagesi
h
m
m/l h/m
h/m
h
Trichostegia minor
h
Slijkvliegen Sialis lutaria
l
l
l
h
h/m
h
h/m
m
h/m
l
m/l
h/m/l
h/m/l
Netvleugeligen Sisyra
h
Haften Caenis horaria
m
l
m/l
Caenis lactea Caenis luctuosa
h h/m
h/m
l
m/l
l
Cloeon dipterum
m
h/m
l
Cloeon simile
h
Caenis robusta
m/l
h/m
h
m
h/m
m
m/l
m/l
m/l
m/l
m/l
l
m/l
l
l
m/l
h/m
l
h/m
m/l
h/m
Steenvliegen Nemoura cinerea
h/m
Kevers Agabus conspersus
m
Agabus nebulosus
h
Agabus paludosus
h
Agabus sturmii
l
Agabus unguicularis
h/m
Anacaena bipustulata
l
Anacaena globulus
l
l
Anacaena limbata
l
l
Berosus luridus
l
l
l
l
l h
h/m
Berosus signaticollis
h/m
Berosus
h/m
Bidessus unistriatus
R E F E R E N T I E WA A R D E N
m/l
h/m/l
V O O R
A Q U AT I S C H E
h/m/l
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
149
Ko
Kd
Kl
Chaetarthria seminulum
l
Coelostoma orbiculare
l
Colymbetes fuscus
Dz
Dg
Lb
Lz
Sr
h/m/l
m
m/l h
Dryops auriculatus
h
Dryops griseus
h/m m/l
m/l
h
h/m
m/l
Dytiscus circumflexus
m/l
Dytiscus marginalis
m/l
Dytiscus
m/l
Dytiscus semisulcatus
h/m
Enochrus fuscipennis
m/l
Enochrus isotae
l
h
Enochrus ochropterus
l
Enochrus quadripunctatus
m/l
l
Graphoderus zonatus
h/m
Graptodytes granularis
h/m/l
h m
h/m
Gyrinus distinctus
h/m/l
h/m/l
Gyrinus marinus
h/m/l
h/m/l
Gyrinus caspius l
Gyrinus
l
Gyrinus substriatus
m/l
l
h/m
h/m
m/l
m/l
h/m/l
m/l
m/l
h/m/l
m/l
m/l
l
h/m/l
m/l
h/m
l
h/m/l
l
h/m/l
Haliplus apicalis
h/m/l h/m/l
h/m/l
l
h/m/l
h/m/l
l
m/l
h/m/l
h/m/l
l
Haliplus confinis
m/l
h/m/l
Haliplus flavicollis
l
Haliplus fluviatilis
l
Haliplus lineolatus
h/m
l
Haliplus lineatocollis
l
l
Haliplus mucronatus Haliplus obliquus Haliplus varius
h
h
m/l
h/m/l
h/m/l
h
h/m
Helochares lividus
l
Helochares obscurus
l
Helochares punctatus Helophorus flavipes Helophorus flavipes gr
l
Helophorus grandis
l
h/m
m
l
l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
Helophorus granularis Helophorus minutus
150
■
P R O V I N C I E
Wz
l
m/l
Dryops anglicanus
Gyrinus paykulli
Wl
m/l
Cymbiodyta marginella
Graptodytes pictus
Sg
l
Copelatus haemorrhoidalis
Dryops luridus
Ds
h/m h/m
l
N O O R D- H O L L A N D
l
l
l
l
Ko
Kd
Kl
Dz
Dg
Ds
Lb
Lz
Sr
Hydrochus angustatus
Wl
Wz
h/m
Hydrochus brevis Hydrochus carinatus
l
Hydrochus
h
Hydraena palustris
l
Hydraena riparia
l
Hydraena testacea
h
h
l
m/l
l
l
l
Hydroglyphus pusillus
h/m/l
h/m/l
Hydroporus discretus
h/m
Hydroporus erythrocephalus
m/l
m/l
l
Hydroporus neglectus
h/m
Hydroporus obscurus
h/m
Hydroporus palustris
Sg
h/m/l
h/m/l
Hydroporus planus
l
l
m/l
l
Hydroporus pubescens Hydroporus striola Hydroporus umbrosus Hygrotus confluens
l
l
h/m/l
m
m
m/l
h/m/l
h/m/l
h
h/m/l
h
h/m
h/m/l
l
(syn. Coelambus confluens) Hygrotus decoratus Hygrotus impressopunctatus
l
l
l
l
h/m
(syn. Coelambus impressopunctatus) Hygrotus inaequalis
h/m/l
h/m
Hygrotus nigrolineatus (syn.
l h
h/m/l
h/m/l
Coelambus nigrolineatus) Hygrotus versicolor
h/m/l
h/m
Hydrobius fuscipes Ilybius fenestratus
m/l l
l
l
m
Ilybius fuliginosus
m/l
Ilybius guttiger
m/l
l
Ilybius quadriguttatus
m/l
Laccobius bipunctatus
l
Laccobius minutus
l
l
l
Laccobius striatulus Laccophilus hyalinus
h h/m/l
h/m/l
Limnebius aluta
l
l
Limnebius nitidus
l
Limnebius
l
Nebrioporus depressus
h/m/l
h
elegans Ochthebius dilatatus Ochthebius marinus
R E F E R E N T I E WA A R D E N
l
h/m h
V O O R
h
m/l
A Q U AT I S C H E
m/l
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
151
Ko
Kd
Kl
Dz
Dg
Ds
Ochthebius minimus
h/m
l
l
Ochthebius viridis
m/l
Lb
Lz
Sr
Sg
Wl
l
l
Oulimnius major
h
Oulimnius
h/m
Oulimnius rivularis
h/m
h
Peltodytes caesus
h/m/l
h/m
h
h
Platambus maculatus
m/l
h
h/m l m/l
Potamonectes canaliculatus
h
Potamonectes depressus
m/l
Porhydrus lineatus Rhantus exsoletus
Wz
h/m
Rhantus frontalis
m/l
h/m/l
m/l
m/l
l
Rhantus suturellus
l
Spercheus emarginatus
m/l
Stictotarsus
m
duodecimpustulatus Suphrodytes dorsalis
h
h
h
m/l
h/m/l
Vlinders Elophila nymphaeata
h/m/l
h/m
h/m/l
Nymphula stagnata Parapoynx stratiotata
h/m/l
h/m/l
h/m h
Schoenobius gigantella
h/m l
Muggen/vliegen Ablabesmyia longistyla
h/m/l
h/m/l
Ablabesmyia monilis
h/m
h/m
Ablabesmyia phatta
h/m/l
Acricotopus lucens
h/m
l
l m
h/m
m/l l
h/m
l
m/l h/m/l
h/m/l
l
m/l l
Apsectrotanypus
h/m
trifascipennis Chaetocladius piger agg Chaetocladius piger
l h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
Chironomus annularius agg
h/m/l
Chironomus annularius
h/m/l
Chironomus aprilinus
h/m
Chironomus bernensis
h/m
Chironomus commutatus
m/l
Chironomus halophilus gr
m
Chironomus plumosus gr
h/m/l
Chironomus salinarius gr
h
Chironomus luridus agg
h/m
h/m
Chironomus luridus
152
■
P R O V I N C I E
h/m/l
h/m
m/l m/l
N O O R D- H O L L A N D
Ko Chironomus muratensis
Kd
Kl
Dz
Dg
Ds
Lb
Lz
Sr
Sg
Wl
Wz
h/m
Chironomus nudiventris
h
Chironomus plumosus
h h/m/l
Chironomus salinarius
h/m/l
h/m/l
l
Cladotanytarsus atridorsum
m/l
Cladotanytarsus mancus
l
Cladotanytarsus nigrovittatus
m/l
Cladopelma virescens
h/m
Cladopelma viridula
h/m
Cladopelma lateralis gr
h/m
Cladopelma laccophila gr Cladopelma
m
h/m m
m/l
h/m/l l
Cryptochironomus
m/l
h/m/l
l h/m/l
Cricotopus bicinctus
l
Cricotopus brevipalpis Cricotopus cylindraceus-
m
h/m
Conchapelopia Corynoneura scutellata agg
m/l
h m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
festivellus gr Cricotopus obnixus gr
h
Cricotopus ornatus
h/m
m/l
Cricotopus triannulatus Demeijerea rufipes
l
h/m
l h/m
h/m
Demicryptochironomus
h/m
m
h/m/l m
h/m/l
vulneratus Diplocladius cultriger
h/m
Dicrotendipes tritomus gr
h
h
h/m/l
h/m/l
Dicrotendipes lobiger
h
h
h/m/l
h/m/l
m/l h/m/l
m/l
Dicrotendipes modestus
h
Einfeldia dissidens
l
Einfeldia pagana gr Einfeldia pagana Endochironomus lepidus
l m/l h
Glyptotendipes barbipes Glyptotendipes caulicola
h h/m/l
Glyptotendipes foliicola Glyptotendipes gripekoveni
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m/l
h/m
h/m
h/m
Glyptotendipes mancunianus
h/m/l
h
Glyptotendipes signatus Guttipelopia guttipennis
h
m
m
h
h h/m/l
h/m
h/m
h/m/l
Halocladius varians Harnischia
h
h m/l
m
Kiefferulus tendipediformis
R E F E R E N T I E WA A R D E N
h/m/l
h/m/l
l
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
153
Ko
Kd
Kl
Krenopelopia Lauterborniella agrayloides
Dz
Dg
Ds
Lz
Sr
Sg
Wl
Wz
h h
h
Limnophyes
h/m/l
h/m/l
h
h
Macropelopia nebulosa
h/m/l
h/m/l
Macropelopia
h/m/l
h/m/l
Metriocnemus hirticollis agg
h/m/l
Metriocnemus hygropetricus agg
h/m/l
Metriocnemus
h/m/l
Metriocnemus terrester
h/m/l
Macropelopia goetghebueri
Microchironomus
l
h/m
h/m/l l
h
h/m/l
Microchironomus tener Microtendipes chloris agg
Lb
h/m/l
l
l
Microtendipes chloris
l
Microtendipes chloris gr
l
l
Microtendipes
l
l
Nanocladius bicolor agg
l
l
l
l
l
Nanocladius bicolor Nanocladius
m/l l
l
Natarsia
m/l h
Orthocladius
h/m/l
h/m/l
h
h
h/m/l
Orthocladius consobrinus
h
Orthocladius holsatus Parachironomus frequens
h/m h
Parachironomus arcuatus gr Parachironomus vitiosus gr
h/m
m
h/m
m
Parachironomus vitiosus
m
Paracladius
h/m/l
Paracladopelma nigritula
h
Paralimnophyes hydrophilus
h/m/l
Paraphaenocladius impensus gr Paramerina cingulata
h
h/m/l
h
h
h/m
h/m
Paratanytarsus austriacus h/m/l
Paratanytarsus inopertus
h/m/l
Paratanytarsus lauterborni
h/m/l h/m/l
h/m/l
Paratanytarsus tenellulus
h/m/l
h/m/l
l
h/m/l
h/m/l
h
h/m/l
h
h/m/l h/m/l
m/l
h/m/l
Polypedilum uncinatum agg
P R O V I N C I E
h/m
h/m/l
Polypedilum pedestre
■
m/l
h
Polypedilum laetum agg
154
h/m
h/m/l
Polypedilum cultellatum
Polypedilum sordens
m/l
h
Paratanytarsus dissimilis agg
Paratanytarsus
m
l
N O O R D- H O L L A N D
l
l
Ko
Kd
Kl
Dz
Dg
Potthastia longimana
Ds
Lb
Lz
Sr
l
l
Prodiamesa olivacea Psectrocladius barbimanus
l
h/m
h/m/l
l
h/m
h/m
h/m/l
Psectrocladius platypus
h/m/l
h/m/l
h/m/l h/m
h/m
Pseudosmitia
l
Psectrotanypus varius
l
h
h/m
l
h/m/l
l
h/m/l
h/m/l
h
h/m/l
h/m/l
h/m/l
l
l
Stempellina
h/m
Stempellinella
h
Stictochironomus
h
h/m/l m
m/l
Tanypus kraatzi
l
Tanypus
l
Tanypus vilipennis Tanytarsus
Wz
l
Psectrocladius psilopterus gr
Psectrocladius psilopterus agg
Wl
h/m
Procladius
Psectrocladius obvius agg
Sg
m/l
h l
l
Telmatopelopia nemorum
h/m
Tribelos intextus
m/l
Xenochironomus xenolabis Xenopelopia
h h/m/l
Zavrelia
h/m
Zavreliella marmorata
h/m
l
h/m/l
h/m/l
m/l
h/m
Zavrelimyia Aedes
h
m/l
Anopheles maculipennis gr
h/m/l
Anopheles
h/m/l
Atrichopogon Chaoborus flavicans
h/m/l m/l
h/m/l
m/l
m/l
l
m/l
m/l
h/m/l
h/m/l
h/m
h/m/l
m m
Chaoborus obscuripes Chaoborus pallidus
h/m/l
Chrysopilus
h/m/l
Coquillettidia
h/m
Cylindrotomidae
h
Dicranomyia
m
Dicranomyia ventralis
m
Dixella aestivalis Dixella autumnalis
m/l
h/m
m/l
h/m h/m
Dixella Dixidae
h/m
m
h/m
m
h/m
m
h/m
h/m
Empididae
h/m
h/m
Ephydridae
l
m/l
l
m/l
l
m/l
Helius
l
l
m/l
m/l
m/l
m/l
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
S Y S T E M E N
h/m
h/m
h
A Q U AT I S C H E
h/m
I N
l
N O O R D - H O L L A N D
m/l
■
155
Ko Idioptera
l
Limnophila
l
Notiphila
Kd
Kl
Dz
Dg
Ds
Lb
Lz
Sr
Sg
Wl
m/l
Wz
m/l
m/l
Oxycera
m
Oxycera morrisii
m
Oxycera trilineata
m/l
m/l
Phalacrocera replicata
m h
Pilaria
l
Prionocera Psychodidae
m/l m/l
m/l
l
m/l
Setacera
l l
Stratiomys singularior
l
Stratiomyidae
l
Schelpdieren Acroloxus lacustris
m/l
Ancylus fluviatilis
m/l
l
m/l h/m/l
h/m
l
h
Anodonta cygnea
m/l l
Aplexa hypnorum
l
Bithynia leachi
l
l
Bithynia tentaculata
l
l
Corbicula fluminalis
l
l
Ferrissia wautieri
l
m/l h/m/l
Gyraulus crista
h/m/l
m/l
l
m/l l
Hippeutis complanatus
Pisidium amnicum Pisidium henslowanum
h/m/l
h h/m/l
m/l
Pisidium nitidum Pisidium obtusale Pisidium pseudosphaerium Pisidium pulchellum
156
■
P R O V I N C I E
m/l
m/l
h/m/l
h h/m
h/m
h/m
m/l
h/m/l
h
h
m/l
m/l
l
l
h/m/l l
l
l
Pisidium milium Pisidium moitessierianum
l
h
Physa acuta Physa fontinalis
h/m/l
h/m
Hydrobia ulvae Marstoniopsis scholtzi
m/l
l
Gyraulus laevis Gyraulus riparius
l
m/l
Dreissena polymorpha
Gyraulus albus
m/l
h/m/l
Anisus leucostomus Anisus vorticulus
m/l
l
l
h/m/l
h
h/m/l h
l h l
l
h/m
h/m
l
l
m/l
h/m/l
l
l
m/l
m/l
h
h
h/m
h/m
h/m/l
h/m/l
N O O R D- H O L L A N D
h/m/l
m/l
h/m/l
Ko Pisidium supinum
Kd
Kl
Dz
Dg
Ds
Lb
Lz
Sr
Sg
Wl
Wz
m/l
m/l
Planorbarius corneus Planorbis carinatus
h/m
h/m
Potamopyrgus antipodarum Radix auricularia Segmentina nitida Sphaerium solidum
l l
h/m/l
h/m
h/m/l
h
l
h
h/m/l
h/m
h/m/l m/l
h/m/l
m/l
l
h/m/l
h/m
h/m
Theodoxus fluviatilis
l
m/l
l
Unio pictorum
l
l
l
Unio tumidus
l
m/l
m m/l
l
h/m/l
h/m/l
m/l
Unionidae Valvata cristata Valvata piscinalis
l h/m/l
h/m
l
m/l
h/m/l
m/l
Viviparus
m/l
Viviparus contectus
m/l
m
m/l
m/l
Viviparus viviparus
m
m
m
m/l
Sponzen Spongillidae
R E F E R E N T I E WA A R D E N
h/m
V O O R
A Q U AT I S C H E
h
S Y S T E M E N
h
I N
h
N O O R D - H O L L A N D
■
157
■
4
■
Kenmerkende diatomeeënsoorten voor de Noord-Hollandse watertypen
■ ■ ■
Tabel B.4.1
■
Epifytische diatomeeënsoorten voor de watertypen in Noord-Holland. Per soort is aangegeven tot welk niveau
deze behoort (h=hoog; m=midden; l=laag). Algemene polderwateren Pa; Polderwateren onder invloed van zoete kwel Pk; Zilte polderwateren Zz; Brakke polderwateren Zb; Licht brakke polderwateren Zl; Verzoetende polderwateren Zv; Duinwateren met zee-invloed Dz; Geïsoleerde duinwateren Dg; Overige stagnante duinwateren Ds; Binnenduinrandwateren Br; Kalkarme duinrellen Ba; Gradiëntrijke polderwateren o.i.v. kwel Gk; Gradiëntrijke polderwateren o.i.v. infiltratie Gi; Zoete; grotere polderwateren in de Vechtstreek Vp; Minder zoete; grotere polderwateren in de Vechtstreek Vi; Zoete mesotrofe kwelsloten Vm; Sloten onder invloed van lokale kwel uit de Vecht Vs; Regenwatergevoede stuwwalwateren Sr; Grondwatergevoede stuwwalwateren Sg; Zoete zandwinplassen Wz; Licht brakke zandwinplassen Wl; Licht brakke boezemwateren Kl; Diepe boezemwateren Kd; Ondiepe boezemwateren Ko; Brakke polderplassen Lb; Zoete polderplassen Lz. Zz Zb Zl Zv Pa Gi Pk Gk Dz Dg Ds Br Ba Vp Vi Vm Vs Sr Sg Wz Wl Kd Ko Kl Lz Lb Achnanthes amoena Hustedt
m
m
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
h
- h
Achnanthes bahusiensis (Grunow) Lange-Bertalot
m
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Achnanthes bioretii Germain Achnanthes brevipes Agardh
h
h
-
-
-
-
-
- m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
m
- m
Achnanthes brevipes v. intermedia (Kuetzing) Cleve
m
m
m
-
-
-
-
- m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
m
- m
Achnanthes clevei Grunow (incl. var. rostrata Hustedt)
-
-
-
h h
h
h
h
-
h
-
m
-
h
h
h
h
-
-
h
-
-
h
-
-
-
Achnanthes coarctata (De Brebisson) Grunow
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
Achnanthes conspicua A. Mayer
-
-
-
- m
m
- m
-
m
- m
m
m m
-
-
-
-
m
-
-
-
-
Achnanthes daonensis Lange-Bertalot
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
Achnanthes daui Foged
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
h
-
-
-
-
-
-
h
h
-
-
-
-
-
-
-
Achnanthes delicatula (Kuetzing) Grunow
-
-
-
m m m
m
-
m m
m
m
-
-
-
m
m
-
m
m
- m
Achnanthes delicatula ssp. hauckiana (Grunow)
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
- m
-
m m
m m
- m
-
-
-
-
-
-
Lange-Bertalot Achnanthes exigua Grunow
-
-
-
h h
h
h
h
- m
m
h
-
h
h
h
h
-
-
-
-
-
h
-
-
-
Achnanthes exigua var. heterovalva Krasske
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
Achnanthes flexella (Kuetzing) Brun
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
h
-
-
-
-
-
-
h
h
-
-
-
-
-
-
-
Achnanthes grana Hohn & Hellerman
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
h
m
m m
m
m
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
Achnanthes helvetica (Hustedt) Lange-Bertalot
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
h
-
-
-
-
h
h
-
-
-
-
-
-
-
Achnanthes holsatica Hustedt
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Achnanthes hungarica (Grunow) Grunow
-
-
-
l
l
l
l
l
-
-
l
-
-
l
l
l
l
-
-
-
-
l
l
l
l
-
Achnanthes kolbei Hustedt
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
h
-
-
-
Achnanthes lanceolata (De Brebisson) Grunow
-
-
-
m m
m m
m m m
m
m
m m
m
m m
l
l
m
m
m
m
m
m m
Achnanthes lanceolata ssp. frequentissima
-
-
-
m m
m m
m m m
m
m
l m
m
m m
l
l
m
m
m
m
m
m m
Achnanthes laterostrata Hustedt
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
h
-
-
h
h
-
-
-
-
-
-
Achnanthes linearis (W. Smith) Grunow sensu
-
-
-
h h
-
h
h
-
h
-
-
-
h
h
h
-
h
h
-
-
-
-
-
h
-
Lange-Bertalot
auct. nonnull.
158
■
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
Zz Zb Zl Zv Pa Gi Pk Gk Dz Dg Ds Br Ba Vp Vi Vm Vs Sr Sg Wz Wl Kd Ko Kl Lz Lb Achnanthes longipes Agardh
h
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Achnanthes lutheri Hustedt
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
h
-
-
-
-
-
-
-
Achnanthes marginulata Grunow
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
h
-
-
-
-
h
h
-
-
-
-
-
-
-
Achnanthes minutissima Kuetzing
-
-
-
m m m
m
m
m m
m
m m
m
m
m
m
h
h
h
Achnanthes oblongella Oestrup
-
-
-
-
-
-
-
-
- m
m
-
h
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
Achnanthes pericava Carter
h
h
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Achnanthes petersenii Hustedt
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
h
-
h
h
h
h
-
-
-
-
-
-
-
Achnanthes ploenensis Hustedt
-
-
-
h h
h
h
h
-
-
-
h
-
-
-
h
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
Achnanthes ploenensis var. gessneri (Hustedt)
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
Achnanthes pseudopunctulata Simonsen
h
h
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
- h
Achnanthes pusilla (Grunow) De Toni
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
h
h
h
-
h
h
-
-
-
-
-
-
Achnanthes rupestris Krasske
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Achnanthes subatomoides (Hustedt) Lange-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
h
h
-
-
-
-
h
h
-
-
-
-
-
-
-
Achnanthes suchlandtii Hustedt
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
h
h
-
-
h
-
-
-
-
-
-
Achnanthes thermalis (Rabenhorst) Schoenfeldt
h
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
Achnanthes ventralis (Krasske) Lange-Bertalot
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
h
-
-
-
-
-
-
-
h
h
-
-
-
-
-
-
Amphipleura pellucida (Kuetzing) Kuetzing
-
-
-
h h
-
h
h
-
-
-
-
- m
m
m m
-
-
h
-
-
-
-
h h
Amphipleura rutilans (Trentepohl) Cleve
l
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
h
- h
m m
m m
m m
Lange-Bertalot
Bertalot & Archibald
-
-
-
-
-
Amphora coffeaeformis (Agardh) Kuetzing
h
m
m
-
-
-
-
- m m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
m
-
m
- m
Amphora coffeaeformis v. acutiuscula (Kuetzing)
h
m
m
-
-
-
-
- m m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
m
- m
m
m
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
l
l
l
l
l m
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
m
m
m
m
-
-
Amphora holsatica Hustedt
m
m
m
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
h
- h
Amphora hybrida Grunow
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
- m
Amphora inariensis Krammer
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Amphora lineolata Ehrenberg
h
h
-
-
-
-
-
- m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
m
Amphora micrometra Giffen
Rabenhorst Amphora commutata Grunow Amphora copulata (Kuetzing) Schoeman & Archibald
-
- m
m
m
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
- h
Amphora normannii Rabenhorst
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Amphora oligotraphenta Lange-Bertalot
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Amphora ovalis (Kuetzing) Kuetzing
-
-
-
m m
h m
m
-
-
m
m
- m
m
m m
-
-
m
-
h
h
-
m m
Amphora pediculus (Kuetzing) Grunow
-
-
-
m m
l m
m m
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
m
m
m
m
m
m m
Amphora veneta Kuetzing
-
-
-
l
l
l
l
l m
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
m
l m
Anomoeoneis brachysira (De Brebisson) Grunow
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
h
-
-
-
-
-
-
h
h
-
-
-
-
-
-
-
Anomoeoneis serians (De Brebisson) Cleve
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
h
-
-
-
-
-
-
-
Anomoeoneis sphaerophora (Ehrenberg) Pfitzer
-
-
-
-
-
m
-
-
h m
m
-
-
-
-
m
-
-
-
m
h
m
m
h
Anomoeoneis vitrea (Grunow) Ross
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
h
-
-
h
h
h
h
h
h
h
-
-
-
-
-
-
Anomoeoneis vitrea f. lanceolata (A. Mayer) Fabri
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
h
-
-
h
h
h
h
h
h
-
-
-
-
-
-
-
Asterionella formosa Hassall
-
-
-
m m
m m
m
- m
m
-
- m
m
m m
-
-
m
-
h
h
-
m
-
m
m
m
m m
- m
l
-
- m
m
-
-
-
l
m
l
l
m
I N
N O O R D - H O L L A N D
(syn. A. veneta var. capitata Haworth)
Bacillaria paxillifer (O.F. Mueller) Hendey
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
m m
A Q U AT I S C H E
l
S Y S T E M E N
-
m h
l m
■
159
Zz Zb Zl Zv Pa Gi Pk Gk Dz Dg Ds Br Ba Vp Vi Vm Vs Sr Sg Wz Wl Kd Ko Kl Lz Lb Brebissonia lanceolata (C. Agardh) R.K. Mahoney
l
l
l
-
-
-
Caloneis amphisbaena (Bory) Cleve
-
-
-
m m
Caloneis bacillum (Grunow) Cleve
-
-
-
m m
Caloneis molaris (Grunow) Krammer
-
-
-
Caloneis silicula (Ehrenberg) Cleve
-
-
-
m
m
m
-
-
-
Catacombas obtusa (Pantocsek) Snoeijs
-
-
-
-
-
Catenula adhaerens (Mereschkowsky) Mereschk.
l
l
-
-
Cocconeis costata Gregory
h
l
-
Cocconeis neodiminuta Krammer
-
-
-
-
-
l
-
-
-
m m
m m
l
l
m m
m m m
-
-
-
-
-
-
-
-
l
-
-
l
-
l
m
m m
m
m
-
l
l
m
m
m
m
m
m m
m
m
m m
m
m m
l
l
m
m
m
m
m
m m
et C.W. Reimer
Campylosira cymbelliformis (A. Schmidt) Grunow
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
- m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
m
m
- m
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
m
-
h
- h
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
m
-
h
- h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
- m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
h m
m
m
m m
m
m m
l
l
m
h
m
m
h
m h
m m m
m
m
l m
m
l m
l
l
m
m
m
m
m
m m
m m
-
-
m m
-
Cocconeis pediculus Ehrenberg
-
-
-
m m
m m
Cocconeis placentula s.l. Ehrenberg
-
-
-
m m
l m
Cocconeis scutellum Ehrenberg
m
h
-
-
-
-
-
- m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
- m
Cocconeis scutellum var. parva (Grunow) Cleve
m
m
-
-
-
-
-
- m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
m
-
m
- m
Craticula buderi (Hustedt) Lange-Bertalot
-
-
-
-
-
-
-
-
-
l
l
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
l
m
-
-
Cymatopleura elliptica (De Brebisson) W. Smith
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
Cymatopleura elliptica var. hibernica (W.Smith)
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
m
-
h
- h
-
-
-
l m
m
-
-
-
-
- m
m
m m
-
-
-
-
-
-
m
-
m
m
m
-
-
-
-
- m
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
m
m
m
- m
Cymbella affinis Kuetzing
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
h
-
-
h
h
-
-
-
-
-
-
h
h
-
h
-
Cymbella amphicephala Naegeli
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Cymbella aspera (Ehrenberg) Cleve
-
-
-
m m
m m
m
-
-
m
m
- m
m
m m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Cymbella caespitosa (Kuetzing) Brun
-
-
-
m m
h m
m
- m
m
m
- m
m
m m
l
l
m
-
m
m
-
m
-
Cymbella cesatii (Rabenhorst) Grunow
-
-
-
-
h
h
-
-
h
h
-
-
-
-
-
-
-
Cymbella cistula (Ehrenberg) Kirchner
-
-
-
m m m
m
m
m m
l
l
m
m
m
m
m
Cymbella compacta Oestrup
-
-
-
-
l
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
Cymbella cymbiformis Agardh
-
-
m m
-
-
m
-
h
h
-
Cymbella ehrenbergii Kuetzing
-
Cymbella elginensis Krammer Cymbella falaisensis (Grunow) Krammer &
Van Heurck Cymatopleura solea (De Brebisson) W. Smith Cymatosira belgica Grunow
m m
-
-
m m -
-
-
- m
-
-
-
-
-
m m
m
-
-
-
m m
-
-
-
-
-
-
-
m m
-
-
m
- m
m
-
- m
m
-
-
- m
-
-
m
-
-
h
m
m m
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
Cymbella gracilis (Ehrenberg) Kuetzing
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
Cymbella helvetica Kuetzing
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
h
h
h
-
h
h
h
-
-
-
-
-
-
Cymbella lanceolata (Ehrenberg) Kirchner
-
-
-
- m
m
-
-
-
m
m m
m
m m
-
-
-
-
m
-
-
-
-
Cymbella leptoceros (Ehrenberg) Kuetzing
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
h
h
h
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Cymbella mesiana Cholnoky
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
h
-
h
h
h m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Cymbella microcephala Grunow
-
-
-
-
-
-
-
-
- m
m
h
h
h
h
h
h
h
h
h
-
-
-
-
h
-
Cymbella minuta Hilse ex Rabenhorst
-
-
-
-
-
-
-
-
- m
m
-
m
-
-
-
-
m
m
-
-
h
h
-
-
-
Cymbella naviculacea Grunow
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Cymbella naviculiformis (Auerswald) Cleve
-
-
-
-
-
-
-
-
- m
m
m
m
h
h
m m
l
l
m
-
h
h
-
m
-
Cymbella prostrata (Berkeley) Cleve
-
-
-
h h
-
h
h
- m
m
m
-
h
h
m m
m
m
h
-
h
h
-
h
-
Cymbella proxima Reimer
-
-
-
h h
-
h
h
-
m
-
- m
h
m m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m m
Lange-Bertalot
160
■
P R O V I N C I E
m m
N O O R D- H O L L A N D
-
Zz Zb Zl Zv Pa Gi Pk Gk Dz Dg Ds Br Ba Vp Vi Vm Vs Sr Sg Wz Wl Kd Ko Kl Lz Lb Cymbella pusilla Grunow
h
h
h
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
h
Cymbella silesiaca Bleisch
-
-
-
Cymbella subaequalis Grunow
-
-
-
-
-
-
-
m m m -
-
-
m
m
h
-
-
-
-
-
-
l
l
m
-
m
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Cymbella subcuspidata Krammer
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Cymbella tumida (De Brebisson) Van Heurck
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
h
h
h
-
-
-
-
-
h
-
-
-
Delphineis minutissima (Hustedt) Sabbe
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
m
m
h
- h
Delphineis surirella (Ehrenberg) G. Andrews
-
-
-
-
-
-
-
- m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
m
- m
Denticula subtilis Grunow
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
m
h
-
-
h
- h
Diatoma ehrenbergii Kuetzing
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
h
h
-
-
-
Diatoma moniliformis Kuetzing
-
-
-
-
-
m
-
-
h
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
m
m
h
-
-
Diatoma moniliformis ssp. ovalis (Fricke)
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
Diatoma problematica Lange-Bertalot
-
-
-
-
-
-
-
-
h m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
m
m
h
- h
Diatoma tenuis Agardh
-
-
-
m m m
m
m
- m
m
m m
l
l
m
-
-
m
m
m m
Diatoma vulgaris s.l. Bory
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
m
-
-
m
m
m
-
-
-
-
- m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
m
- m
Dimeregramma minor (Gregory) Ralfs
-
-
-
-
-
-
-
- m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
l
m
- m
Diploneis aestuari Hustedt
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
h
-
Diploneis didyma (Ehrenberg) Ehrenberg
m
m
m
-
-
-
-
- m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
m
- m
Diploneis interrupta (Kuetzing) Cleve
m
m
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m m
-
-
- m
-
h
-
-
-
m m
m
-
-
m m
-
- h
Lange-Bertalot
Dimeregramma Ralfs
Diploneis parma Cleve
m m
m m
-
-
-
Entomoneis alata (Ehrenberg) Ehrenberg
-
-
-
-
-
-
-
- m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
m
- m
Entomoneis paludosa (W. Smith) Reimer
m
m
m
-
-
-
-
- m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
m
m
m
- m
Entomoneis paludosa var. duplex (Donk.)Grunow
m
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Epithemia adnata (Kuetzing) De Brebisson
-
-
-
m m
m m
m m m
m
m
m m
m
m m
l
l
m
m
m
m
m
m m
Epithemia sorex Kuetzing
-
-
-
m m
m m
m m m
m
m
- m
m
m m
l
m
m
m
m
m
m
m m
Epithemia turgida (Ehrenberg) Kuetzing
-
-
-
m m
h m
m
m
m
- m
m
m m
l
l
m
-
h
h
-
m
-
Epithemia turgida var. granulata (Ehrenberg) Grun
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Eunotia bilunaris (Ehrenberg) Mills
-
-
-
-
-
m
-
-
- m
m
m
m m
m
m
h
-
-
h
-
h
-
Eunotia bilunaris var. mucophila Lange-Bertalot,
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
m
m
-
-
-
-
-
-
-
-
- m
-
-
-
m m
m
-
-
-
-
-
Noerpel & Alles Eunotia circumborealis Lange-Bertalot et Norpel
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Eunotia elegans Oestrup
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
h
-
-
-
-
-
-
h
h
-
-
-
-
-
-
-
Eunotia exigua (De Brebisson) Rabenhorst
-
-
-
-
-
-
-
-
-
l
l
-
m
-
-
-
-
l
l
-
-
-
-
-
-
-
Eunotia faba Ehrenberg
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
h
-
-
-
-
-
-
h
h
-
-
-
-
-
-
-
Eunotia formica Ehrenberg
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Eunotia glacialis Meister
-
-
-
h h
-
h
h
- m
m
m
m m
m
m m
m
m
h
-
-
h
-
-
-
Eunotia implicata Noerpel, Lange-Bertalot & Alles
-
-
-
h h
-
h
h
-
h
h
m
m m
m
m m
m
m
h
-
-
h
-
-
-
Eunotia incisa Gregory
-
-
-
-
-
-
-
-
- m
m
-
-
-
-
-
-
m
m
-
-
-
-
-
-
-
Eunotia meisteri Hustedt
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
Eunotia microcephala Krasske
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
h
-
-
-
-
-
-
h
h
-
-
-
-
-
-
-
Eunotia minor (Kuetzing) Grunow
-
-
-
-
-
-
-
-
- m
m
m
m m
m
m m
m
m
m
-
-
-
-
m
-
Eunotia naegelii Migula
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
h
h
-
-
-
-
-
-
-
Eunotia paludosa Grunow
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
m
m
-
-
-
-
-
-
-
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
161
Zz Zb Zl Zv Pa Gi Pk Gk Dz Dg Ds Br Ba Vp Vi Vm Vs Sr Sg Wz Wl Kd Ko Kl Lz Lb Eunotia paludosa var. trinacria (Krasske) Noerpel
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
h
-
-
-
-
-
-
-
Eunotia pectinalis (Dillwyn) Rabenhorst
-
-
-
-
-
-
-
-
- m
m
m
m
-
-
-
-
m
m
-
-
-
-
-
-
-
Eunotia pectinalis var. undulata (Ralfs) Rabenhorst
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
m
m
-
-
-
-
-
-
-
Eunotia rhomboidea Hustedt
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
m
m
-
-
-
-
-
-
-
Eunotia soleirolii (Kützing) Rabenhorst
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
m
m
-
-
-
-
-
-
-
Fragilaria berolinensis (Lemmermann)
-
-
-
l
l
l
l
l
-
-
-
-
-
l
l
l
l
-
-
l
l
l
l
l
l
l
Fragilaria bicapitata A. Mayer
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
h
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Fragilaria biceps (Kuetzing) Lange-Bertalot
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Fragilaria bidens Heiberg
-
-
-
-
-
-
-
-
- m
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Fragilaria brevistriata Grunow
-
-
-
h h
h
h
h
- m
m
m
m
h
h
m m
m
m
m
-
m
m
m
m m
Lange-Bertalot
- m
Fragilaria capucina Desmazieres
-
-
-
m m
m m
m
l m
m
m
m
m m
l
m
m
l
m
m
l
m
l
Fragilaria capucina var. gracilis (Oestrup) Hustedt
-
-
-
h h
h
h
h
- m
m
m
-
h
h
h
h
m
m
m
-
-
h
-
h
-
Fragilaria capucina var. mesolepta (Rabenhorst)
-
-
-
m m
m m
m
- m
m
m
-
-
-
m
-
l
l
m
-
m
m
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
h
h
h
-
-
-
-
-
m
h
h
h
h
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
- m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
- m
m
m
-
-
-
m m
l
l
-
-
m
m
-
m
-
-
-
-
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
Fragilaria construens (Ehrenberg) Grunow
-
-
-
m m m
m
m
m m
m
m m
m
m
m
m
m
m
-
Fragilaria construens f. binodis (Ehrenberg) Hustedt
-
-
-
-
-
-
-
- m m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Fragilaria construens f. subsalina (Hustedt) Hustedt
-
-
-
-
-
-
-
- m m
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Fragilaria construens f. venter (Ehrenberg) Hustedt
-
-
-
m m
m m m
m
m
m m
m
m m
m
m
m
m
-
-
-
m
-
Fragilaria delicatissima (W. Smith) Lange-Bertalot
-
-
-
-
-
-
h
h
h
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
Fragilaria elliptica Schumann
-
-
-
m m m
m
m
m m
m
m m
l
l
-
-
m
m
-
- m
Fragilaria exigua Grunow
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
h
h
-
-
-
-
-
-
Fragilaria famelica (Kuetzing) Lange-Bertalot
m
m
m
m m
- m
m m m
m
-
-
-
-
-
-
l
l
m
m
m
m
m
m m
Fragilaria fasciculata (Agardh) Lange-Bertalot
m
m
m
m m
- m
m m
l
l
l
l
l
l
-
-
l
l
-
m
m
m
m
m m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
h h
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
m
h
m h
Fragilaria nanana Lange-Bertalot
-
-
-
- m
m
-
h
h
-
-
h
h
h
h
h
h
h
-
-
-
-
-
-
Fragilaria parasitica (W. Smith) Grunow
-
-
-
-
-
-
-
-
- m
m
-
- m
m
m m
l
l
m
-
-
m
-
m
-
Fragilaria parasitica var. subconstricta Grunow
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
- m
m
m m
-
-
-
-
-
m
-
-
-
Fragilaria pinnata Ehrenberg
-
-
-
m m
m m m
m
m
m m
m
m m
l
m
m
m
m
m
m
m m
m m
Rabenhorst Fragilaria capucina var. perminuta (Grunow) Lange-Bertalot Fragilaria capucina var. radians (Kuetzing) Lange-Bertalot Fragilaria capucina var. rumpens (Kuetzing)
m m
m m
m
Lange-Bertalot Fragilaria capucina var. vaucheriae (Kuetzing)
l
l
l
l
l
l
l
Lange-Bertalot
Fragilaria geocollegarum Witkowski et
m m
m m -
-
m m -
-
m m
-
-
m m -
-
-
-
-
-
-
m m
-
Lange-Bertalot Fragilaria guenter-grassii Witkowski et Lange-Bertalot
Fragilaria pulchella (Ralfs) Lange-Bertalot
m m
m m
m
m
m
-
-
l
l
l
-
l
l
-
-
l
l
-
m
m
m
m
m m
Fragilaria sopotensis Witkowski et Lange-Bertalot
-
-
-
-
-
-
-
-
h m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
m
m
h
m h
Fragilaria subsalina (Grunow) Lange-Bertalot
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Fragilaria tenera (W. Smith) Lange-Bertalot
-
-
-
- m
m
-
h
h
-
- m
m
-
-
h
h
-
-
-
h
-
-
-
162
■
P R O V I N C I E
m m
N O O R D- H O L L A N D
m m
Zz Zb Zl Zv Pa Gi Pk Gk Dz Dg Ds Br Ba Vp Vi Vm Vs Sr Sg Wz Wl Kd Ko Kl Lz Lb Fragilaria ulna (Nitzsch) Lange-Bertalot
-
-
-
m m
Fragilaria ulna group angustissima sensu
-
-
-
Lange-Bertalot Fragilaria ulna var. acus (Kuetzing)
-
-
-
Fragilaria virescens Ralfs
-
-
-
-
-
-
-
-
Frustulia creuzburgensis (Krasske) Hustedt
h
-
-
-
-
-
-
Frustulia rhomboides (Ehrenberg) De Toni
-
-
-
-
-
-
Frustulia rhomboides var. crassinervia
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m m
l m -
-
m m
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
- m
m
m
m
m m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
-
m
m
-
-
-
-
h
h
-
h
-
-
-
-
h
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
- m
-
-
-
-
-
-
-
m
m
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
l m
-
l
m m
Lange-Bertalot
(Brébisson ex W.Smith) Ross Frustulia rhomboides var. saxonica (Rabenhorst) De Toni Frustulia vulgaris (Thwaites) De Toni
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
Gomphonema acuminatum Ehrenberg
-
-
-
m m
m m
m
- m
m
m
m m
m
m m
l
l
m
-
m
m
-
m
-
Gomphonema angustum Agardh
-
-
-
h h
h
h
h
- m
-
m
m m
m
h
h
m
-
-
-
-
-
-
-
-
Gomphonema augur Ehrenberg
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
- m
m
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Gomphonema clavatum Ehrenberg
-
-
-
- m
m
- m
m
m
m m
m
m m
l
l
m
-
-
-
m
m
-
Gomphonema dichotomum Kuetzing
-
-
-
-
-
m
-
-
-
h
h
-
-
h
h
h
h
-
-
h
-
h
h
-
h
-
m
m
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
h
- h
Gomphonema gracile Ehrenberg
-
-
-
m m m
m
m
m m
m
m m
m
m
m
m
m
m
m
- m
Gomphonema insigne Gregory
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
Gomphonema micropus Kuetzing
-
-
-
-
-
h
-
-
-
h
h
h
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
h
- m
m
-
-
h
h
h m
-
-
-
m
m
m
m
m m
m m m
m
m
m m
m
m m
l
l
m
m
m
m
m
m m
Gomphonema exiguum var. minutissimum Grunow
-
m m
m m
m m
-
Gomphonema minutum (Agardh) Agardh
-
-
-
h h
m
Gomphonema olivaceum (Hornemann)
-
-
-
m m
m m
Gomphonema parvulum (Kuetzing) Kuetzing
-
-
-
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
Gomphonema parvulum f. saprophilum
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
l
-
l
-
-
Gomphonema parvulum var. exilissimum Grunow
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
h
h
-
-
-
-
-
-
-
Gomphonema parvulum var. parvulius
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
h
-
-
-
-
-
-
-
Gomphonema pseudoaugur Lange-Bertalot
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
m
- m
m
m m
-
-
-
-
m
-
-
-
-
Gomphonema pumilum (Grunow) Reichardt &
-
-
-
h h
m
h
h
- m
m
h
- m
m
m m
l
l
m
m
h
h
m
h
-
Gomphonema subclavatum Grunow
-
-
-
m m
m m
m
-
-
-
m
- m
m
m m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Gomphonema tergestinum (Grunow) Fricke
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
Gomphonema truncatum Ehrenberg
-
-
-
m m
m
- m
m
m
m m
l
l
-
m
m
m
m
-
-
Gomphonema vibrio Ehrenberg
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Gyrosigma acuminatum (Kuetzing) Rabenhorst
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
m
-
-
-
Gyrosigma attenuatum (Kuetzing) Cleve
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
m
-
-
-
Gyrosigma sciotoense Sullivan et Wormley
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
h
h
-
-
-
De Brebisson
Lange-Bertalot et Reichardt
Lange-Bertalot et Reichardt
Lange-Bertalot
Hantzschia amphioxys (Ehrenberg) Grunow
-
-
m m
-
-
-
-
m m
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Licmophora C.A. Agardh
m
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Mastogloia braunii Grunow
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Mastogloia elliptica Agardh
m
-
-
-
-
-
-
- m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
163
Zz Zb Zl Zv Pa Gi Pk Gk Dz Dg Ds Br Ba Vp Vi Vm Vs Sr Sg Wz Wl Kd Ko Kl Lz Lb Mastogloia pumila (Cleve & Mueller) Cleve
h
h
h
Mastogloia smithii Thwaites Mastogloia smithii var. lacustris Grunow
-
-
-
h
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Meridion circulare (Greville) Agardh
-
-
-
-
-
-
Meridion circulare var. constricta (Ralfs)
-
-
-
-
-
m
-
-
-
Navicula absoluta Hustedt
-
-
-
Navicula accomoda Hustedt
-
-
Navicula agrestis Hustedt
-
Navicula arenaria Donkin
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
h
- h
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
h
-
-
h
h
h
h
h
h
-
-
-
-
-
-
-
-
l
l
-
l
-
-
-
-
-
-
-
-
l
-
-
-
l
-
l
l
-
l
l
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
- h
Navicula atomus (Kuetzing) Grunow
-
-
-
l
l
-
l
l
-
-
-
m
m
l
l
l
l
l
-
-
-
-
-
-
-
-
Navicula atomus var. permitis (Hustedt)
-
-
-
l
l
l
l
l
l
l
l
-
-
-
-
l
-
l
l
l
l
l
l
l
l
l
Navicula bacillum Ehrenberg
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
- m
m
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Navicula brockmannii Hustedt
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
h
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
Navicula bryophila Petersen
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
h
h
h
h
h
h
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Navicula capitata Ehrenberg
-
-
-
m m
m m
m m m
m
-
- m
m
m
-
l
l
m
m
m
m
m
Navicula capitata var. hungarica (Grunow) Ross
-
-
-
m m
m m
m m m
m
-
- m
m
m
-
l
l
m
m
m
m
m
-
-
Navicula capitatoradiata Germain
-
-
-
m m
m m
m
-
-
-
-
- m
m
m m
-
-
m
-
m
m
-
m
-
Navicula cari Ehrenberg
-
-
-
m m
- m
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
m
-
-
Navicula cincta (Ehrenberg) Ralfs
-
-
-
m m
m m
m
-
-
m
m m
Navicula clementis Grunow
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
Navicula contenta Grunow
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Navicula costulata Grunow in Cleve et Grunow
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
m
m
-
-
-
-
-
(=Haslea crucigera (W. Sm.) Simonsen)
h
h
-
-
-
-
-
-
Navicula cryptocephala Kuetzing
-
-
-
m m
m
m
h
-
-
-
-
Van Heurck Navicula abscondita Hustedt
Lange-Bertalot
Navicula crucicula (W. Smith) Donkin
-
m m
-
-
m
m m
m
-
-
-
-
-
m
m
-
-
m
m
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
m
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
m
- h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
m
- h
- m
m
m
m m
m
m m
l
l
m
-
m
m
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
m m m
m
m
m m
l
l
m
m
m
m
m
- m
Navicula crucigera (W. Smith) Cleve
Navicula cryptolyra Brockmann Navicula cryptotenella Lange-Bertalot
m m -
-
m m
m m
-
-
-
-
-
-
Navicula decussis Oestrup
-
-
-
-
-
-
-
-
Navicula digitoradiata (Gregory) Ralfs
-
-
-
-
-
-
Navicula directa (W. Smith) Ralfs
m
m
-
-
-
Navicula duerrenbergiana Hustedt
m
-
-
-
Navicula eidrigiana J.R. Carter
-
-
-
Navicula elginensis (Gregory) Ralfs
-
-
Navicula evanida Hustedt
-
Navicula exigua Grunow in Van Heurck Navicula festiva Krasske
164
■
P R O V I N C I E
-
-
-
-
m m
m
-
-
- m
m
-
m m
m
- m
m
m
-
-
-
-
-
- m m
m
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m m
N O O R D- H O L L A N D
-
-
Navicula cuspidata (Kuetzing) Kuetzing
Navicula fossalis Krasske
-
-
Navicula cryptotenelloides Lange-Bertalot
Navicula flanatica Grunow
-
-
-
-
-
-
l
l
-
-
m
m
m
-
-
- m
m
m
-
l
l
m
-
m
m
-
m
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
- m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
m
m
m m
m
m
-
l
l
-
-
m
m
-
-
-
-
- m
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
h
h
-
-
- m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
h
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
m
-
-
m
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
- m -
-
Zz Zb Zl Zv Pa Gi Pk Gk Dz Dg Ds Br Ba Vp Vi Vm Vs Sr Sg Wz Wl Kd Ko Kl Lz Lb Navicula gastrum (Ehrenberg) Kuetzing
-
-
-
-
-
-
h
-
-
h
h
h
-
h
h
h
h
-
-
h
-
h
h
-
h
-
Navicula gastrum var. signata Hustedt in
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
m
m
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Navicula gregaria Donkin
-
-
-
l
l
l
l
l m
l
l
-
-
l
l
l
l
l
l
l
m
m
m
m
Navicula halophila (Grunow) Cleve
-
-
-
l m
- m
m
-
-
-
-
-
Navicula integra (W. Smith) Ralfs
-
-
-
-
-
Navicula joubaudii Germain
-
-
-
-
Navicula lacunolaciniata Lange-Bertalot et Bonik
-
-
-
Navicula laevissima Kützing
-
-
-
A.Schmidt et al. Navicula genustriata Hustedt
Navicula incerta Grunow
l m
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
m
m
-
-
-
-
l
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
- m
-
m
m
l
l
l
l
l
l
-
-
m
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
l
-
-
-
-
-
-
-
l
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m m m
m
Navicula lanceolata (Agardh) Kuetzing
-
-
m
m
-
- m
l
l
m
m
m
m
m
Navicula lenzii Hustedt in A. Schmidt et al.
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
m
m
m
-
-
-
-
- m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
m
m
m
Navicula menisculus Schumann
-
-
-
m m
- m
m
-
-
m
- m
m
m m
-
-
m
-
m
m
m
Navicula menisculus var. grunowii Lange-Bertalot
-
-
-
m m
- m
m m m
m
-
-
-
-
-
-
l
l
m
m
m
m
m
Navicula menisculus var. upsaliensis Grunow in
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
Navicula meniscus Schum.
-
-
-
-
-
-
-
-
-
l
l
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
- m
Navicula minima Grunow
-
-
-
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
Navicula minuscula var. muralis (Grunow)
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
l
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Navicula modica Hustedt
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
h
h
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
Navicula molestiformis Hustedt
-
-
-
l
l
l
l
l
-
l
l
-
-
l
l
l
-
l
l
-
-
l
l
-
l
-
Navicula mutica Kuetzing
-
-
-
-
-
-
-
- m
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
m
- m
Navicula normaloides Cholnoky
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
h
m h
Navicula oblonga Kützing
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Navicula oppugnata Hustedt
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Navicula pavillardii Hustedt
m
m
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
- h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Navicula margalithii Lange-Bertalot
m m
m m
-
m m
m m -
-
- m m
-
- m -
Cleve et Grunow
Lange-Bertalot
Navicula pelliculosa (De Brebisson ex Kuetzing)
-
Hilse Navicula perminuta Grunow
m
m
m
m
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
m
m
h
- h
Navicula phyllepta Kuetzing
m
m
m
-
-
-
-
- m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
m
m
m
- m
Navicula placenta Ehrenberg
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Navicula placentula (Ehrenberg) Kuetzing
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
h
-
-
h
h
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
Navicula porifera Hustedt
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
Navicula protracta (Grunow) Cleve
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
m
-
m
-
-
-
-
Navicula pseudolanceolata Lange-Bertalot
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
Navicula pseudotuscula Hustedt
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
Navicula pseudoventralis Hustedt
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
h
h
h
-
-
h
-
-
-
-
-
-
Navicula pupula Kuetzing
-
-
-
m m
m
- m
m
m
m m
m
m m
l
l
m
m
m
m
-
m
-
Navicula pusilla W.Smith
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Navicula pygmaea Kuetzing
-
-
l
m
-
-
-
- m
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
m
- m
Navicula radiosa Kuetzing
-
-
-
m m
m m m
m
-
- m
m
m m
l
l
-
m
m
m
m
- m
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
m m
m m
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
165
Zz Zb Zl Zv Pa Gi Pk Gk Dz Dg Ds Br Ba Vp Vi Vm Vs Sr Sg Wz Wl Kd Ko Kl Lz Lb Navicula radiosafallax Lange-Bertalot
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
- m
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
m
m
-
m
-
-
-
Navicula ramosissima (C. Agardh) Cleve
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Navicula recens (Lange-Bertalot) Lange-Bertalot
m
m
m
m m
- m
m m
l
l
-
-
-
-
-
-
l
l
l
m
m
m
m
Navicula reichardtiana Lange-Bertalot
-
-
-
m m
h m
m m m
m
m
-
h
h
m m
-
-
m
m
h
h
-
h
-
Navicula reinhardtii (Grunow) Grunow
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
h
h
-
-
-
-
Navicula rhynchocephala Kuetzing
-
-
-
Navicula rhynchotella Lange-Bertalot
-
-
-
m
m
m
l
-
-
-
- m
Navicula saprophila Lange-Bertalot et Bonik
-
-
-
-
-
-
-
-
Navicula schadei Krasske
-
-
-
-
-
-
-
Navicula schoenfeldii Hustedt
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Navicula salinarum Grunow
-
-
-
-
-
m m
-
-
m m
m m
m
- m
m
m
m m
m
m m
l
l
m
-
m
m
-
m
-
m m
m m
m
- m
m
m
m m
m
m
-
-
-
-
-
m
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
m
-
m
l
l
l
-
-
-
-
-
-
l
l
l
l
l
l
l
l
l
-
-
-
-
-
-
h
h
h
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
h
h
h
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
- m
Navicula schroeteri A. Meister
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Navicula seminulum Grunow
-
-
-
m m
l m
m m
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
m
l
l
m
l m
Navicula slesvicensis Grunow
-
-
-
m m
m m
m m
l
l
m
m m
m
m m
l
l
m
m
m
m
m
m m
Navicula spicula (Hickie) Cleve
m
m
m
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
h
- h
Navicula subhamulata Grunow in Van Heurck
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
m
-
-
-
Navicula subminuscula Manguin
-
-
-
l
l
l
l
l
l
l
l
-
-
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
-
l
Navicula tenelloides Hustedt
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m m
m
m
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
Navicula tenera Hustedt
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
m
h
- h
Navicula tridentula Krasske
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Navicula tripunctata (O.F. Mueller) Bory
-
-
-
m m m
m
-
- m
m
m m
l
l
m
m
m
m
m
m
m m
m m
-
m m
Navicula trivialis Lange-Bertalot
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
- m
- m
-
-
-
-
-
m
-
-
-
Navicula tuscula Ehrenberg non sensu Grunow
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
h
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Navicula tuscula f. minor Hustedt
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
h
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Navicula utermoehlii Hustedt
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
Navicula vandamii var. mertensiae Lange-Bertalot
-
-
-
-
-
-
-
-
- m
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
Navicula variostriata Krasske
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
Navicula veneta Kuetzing
-
-
-
l
l
l
l
l m
l
l
-
-
l
l
l
l
l
l
l
m
l
l
m
Navicula viridula var. rostellata (Kützing) Cleve
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
Neidium affine (Ehrenberg) Pfitzer
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
h
-
-
-
-
-
-
m
m
h
-
h
h
-
h
-
Navicula ulvacea (Berk. ex Kuetz.) van Heurck
l m
Neidium ampliatum (Ehrenberg) Krammer
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
m
-
-
-
-
m
m
-
-
-
-
-
-
-
Neidium densestriatum (Oestrup) Krammer
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
h
-
-
-
-
-
-
-
Neidium dubium (Ehrenberg) Cleve
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Neidium hercynicum Mayer
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
Neidium iridis (Ehrenberg) Cleve
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
Nitzschia acicularis (Kuetzing) W. Smith
-
-
-
m m
- m
m
-
l
l
-
-
-
-
m m
l
l
l
-
m
m
m
l
-
Nitzschia acidoclinata Lange-Bertalot
-
-
-
m m
- m
m
-
h
h
m
m
-
-
m m
h
h
-
-
-
-
-
-
-
Nitzschia acula Hantzsch
-
-
-
m m
m m
m
-
-
-
-
- m
m
m
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
Nitzschia acuminata (W. Smith) Grunow
m
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Nitzschia agnita Hustedt
h m
m
m
m
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
m
m
h
- h
Nitzschia amphibia Grunow
-
-
-
l
l
l
l
l m
l
l
-
-
l
l
l
l
l
l
l
m
l
l
m
- m
Nitzschia angustata (W. Smith) Grunow
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
h
h
h
-
m
m
h
-
h
h
-
h
-
Nitzschia angustatula Lange-Bertalot
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
166
■
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
Zz Zb Zl Zv Pa Gi Pk Gk Dz Dg Ds Br Ba Vp Vi Vm Vs Sr Sg Wz Wl Kd Ko Kl Lz Lb Nitzschia angustiforaminata Lange-Bertalot Nitzschia archibaldii Lange-Bertalot
-
-
-
l
l
l
l m
l
-
l
l
-
-
l
l
m m
m
l
l
m m
-
-
-
-
l
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m m
l
l
m
l
l
l
-
m
m
-
Nitzschia aurariae Cholnoky
m
m
m
-
-
-
-
- m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
m
Nitzschia bacillum Hustedt
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
Nitzschia calida Grunow
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
m
Nitzschia capitellata group tenuirostris/subcapitellata
-
-
-
-
-
-
-
-
l
l
l
-
-
-
-
-
-
l
l
l
l
l
l
l
l
Nitzschia clausii Hantzsch
m
-
-
m
-
-
-
- m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
- m
Nitzschia closterium (Ehrenberg) W. Smith
m
m
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Nitzschia coarctata Grunow
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
- m
Nitzschia communis Rabenhorst
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
m
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Nitzschia compressa (Bailey) Boyer
l
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Nitzschia commutata Grunow in Cleve et Grunow
m m
l
m m -
-
- m l
-
-
-
-
-
-
-
-
- m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
m
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
- m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
m
m
-
-
-
-
- m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
m
- m
Nitzschia dissipata (Kuetzing) Grunow
-
-
-
m m
m m
m m m
m
m
- m
m
m m
l
l
m
m
m
m
m
m m
Nitzschia dissipata var. media (Hantzsch) Grunow
-
-
-
m m
- m
m m m
m
m
- m
m
m m
l
l
m
m
m
m
m
m m
Nitzschia draveillensis Coste et Ricard
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
m
-
-
-
Nitzschia dubia W. Smith (Typus) non W. Smith
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
m
-
-
-
m
m
m
m
-
-
-
- m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
m
-
m
Nitzschia constricta var. subconstricta Grunow Nitzschia debilis (Arnott) Grunow non Pantocsek Nitzschia dippelii Grunow
pro parte Nitzschia filiformis (W. Smith) Van Heurck Nitzschia fonticola Grunow non sensu Hustedt
-
-
-
m m
m m
m m m
m
m
m
m m
m m
m m
Nitzschia graciliformis Lange-Bertalot et Simonsen
-
-
-
-
-
-
-
Nitzschia gracilis Hantzsch
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
Nitzschia hantzschiana Rabenhorst
-
-
-
-
-
Nitzschia hungarica Grunow
-
-
-
Nitzschia incognita Legler et Krasske
-
-
-
-
-
-
-
-
Nitzschia inconspicua Grunow pro parte
-
-
-
-
-
m
Nitzschia intermedia Hantzsch ex Cleve et Grunow
-
-
-
-
-
Nitzschia frustulum (Kuetzing) Grunow
Nitzschia granulata Grunow
m m
- m
m
m
l m
m
m m
l
l
m
m
m
m
m
m m
l
l
m
m m
m
m m
l
l
-
m
m
m
m
m m
-
- m
m
-
-
-
-
-
-
-
m
-
m
m
-
m
-
-
-
- m
m
-
- m
m
m m
l
m
m
-
m
m
l
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
h
- h
-
-
-
- m
m
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m m
m
l
l
-
- m
m
m m
-
-
l
-
m
m
-
l
-
h m
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
h
- h
-
- m m
m
-
-
-
-
m
-
l
l
-
m
m
m
m
m m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
Nitzschia lacuum Lange-Bertalot
-
-
-
h h
h
h
h
h
h
h
h
h
h
h
h
h
-
h
h
h
h
h
h
h h
Nitzschia levidensis (W. Smith) Grunow
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
m
-
-
Nitzschia liebetruthii Rabenhorst
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
m
h
- h
Nitzschia linearis (Agardh) W. Smith
-
-
-
m m
m m
m
- m
m
m
m m
m
m m
l
l
m
-
m
m
-
m
-
Nitzschia linearis var. tenuis (W. Smith) Grunow
-
-
-
m m
m m
m
-
-
-
-
- m
m
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
- h
Nitzschia microcephala Grunow
-
-
-
m m m
m
-
-
-
-
-
-
-
-
m
m
m
m
m
- m
Nitzschia nana Grunow
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Nitzschia navicularis (Brebisson) Grunow
-
-
m
m
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
m
Nitzschia palea (Kuetzing) W. Smith
-
-
-
l
l
l
l
l
l
l
l
-
-
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
Nitzschia paleacea (Grunow) Grunow
-
-
-
l
l
l
l
l
l
l
l
-
-
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
l
Nitzschia paleaeformis Hustedt
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
l
-
-
-
-
-
-
l
l
-
-
-
-
-
-
-
Nitzschia palustris Hustedt
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Nitzschia littoralis Grunow
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
-
-
m m
-
-
m m
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
-
-
-
- m
■
167
Zz Zb Zl Zv Pa Gi Pk Gk Dz Dg Ds Br Ba Vp Vi Vm Vs Sr Sg Wz Wl Kd Ko Kl Lz Lb Nitzschia panduriformis Gregory Nitzschia pellucida Grunow
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
- m
Nitzschia perindistincta Cholnoky
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
h
m h
Nitzschia perminuta (Grunow) M. Peragallo
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
h
-
-
-
-
-
-
-
Nitzschia plioveterana Lange-Bertalot
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
Nitzschia pura Hustedt
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
h
-
-
-
-
Nitzschia pusilla Grunow emend. Lange-Bertalot
-
-
-
-
-
m
-
- m
-
m
-
m
-
-
-
-
-
-
-
m
m
m
m
Nitzschia recta Hantzsch
-
-
-
-
-
m
-
-
- m
m
m
m m
m
m m
-
-
m
-
m
m
m
m
m
m
m m
- m
-
-
-
-
-
-
-
m
m
-
m
Nitzschia sigmoidea (Nitzsch) W. Smith
-
-
-
m m
m m
- m
m
m
m m
-
-
m
-
m
m
-
m
-
Nitzschia sinuata var. tabellaria Grunow in
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Nitzschia sociabilis Hustedt
-
-
-
h h
h
h
h
-
-
-
-
- m
m
m m
-
-
m
-
h
h
h
-
-
Nitzschia solita Hustedt
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Nitzschia subacicularis Hustedt
-
-
-
-
-
l
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Nitzschia supralitorea Lange-Bertalot
-
-
-
l
l
l
l
l m
l
l
-
-
l
l
l
l
l
l
l
m
m
m
m
Nitzschia tenuis (W. Smith) Grunow
-
-
-
-
-
-
-
-
- m
m
-
-
-
-
-
-
l
l
m
-
m
m
-
m
-
Nitzschia terrestris (Petersen) Hustedt
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Nitzschia thermaloides Hustedt
m
m
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Nitzschia tryblionella Hantzsch
-
-
-
-
-
-
-
- m
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
m
Nitzschia tubicola Grunow
-
-
-
-
-
-
-
-
l
l
l
-
m
-
-
-
-
l
l
l
l
l
l
l
Nitzschia sigma (Kuetzing) W. Smith
m m m
-
-
-
m m
m
-
-
- m m
-
- m
Van Heurck
m m
- m l
l
Nitzschia valdestriata Aleem et Hustedt
-
-
-
-
-
-
-
-
h
h
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
h
- h
Nitzschia vermicularis (Kützing) Hantzsch in
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Nitzschia vitrea Norman
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Nitzschia wuellerstorffii Lange-Bertalot
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
h
-
-
-
Opephora krumbeinii Witkowski, Witak et
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
h
- h
Opephora marina (Greg.) Petit
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Opephora olsenii Moeller
m
m
m
-
-
-
-
- m m
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
m
m
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
m
-
-
-
-
-
Rabenhorst
Stachura
Pinnularia acoricola Hustedt
-
-
- m -
-
Pinnularia acuminata (morphotype 2) W. Smith
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Pinnularia appendiculata (Agardh) Cleve
-
-
-
-
-
-
-
- m
-
m
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Pinnularia borealis Ehrenberg
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Pinnularia borealis var. rectangularis Carlson
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Pinnularia divergentissima (Grunow) Cleve
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
Pinnularia gibba Ehrenberg
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
m
m
-
-
m m
m
m
-
-
-
-
-
-
-
Pinnularia globiceps Gregory
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Pinnularia interrupta W. Smith
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
m
-
-
-
-
m
m
-
-
-
-
-
-
-
Pinnularia krookiformis Krammer
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Pinnularia krookii (Grunow) Cleve
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Pinnularia lundii Hustedt
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
Pinnularia maior (Kuetzing) Rabenhorst
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
m
-
-
m
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
Pinnularia mesolepta (Ehrenberg) W. Smith
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
m
-
m
m
-
-
-
-
-
-
-
168
■
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
Zz Zb Zl Zv Pa Gi Pk Gk Dz Dg Ds Br Ba Vp Vi Vm Vs Sr Sg Wz Wl Kd Ko Kl Lz Lb Pinnularia microstauron (Ehrenberg) Cleve
-
-
-
m m
m m
m
- m
m
m
- m
m
m m
m
m
m
-
-
-
-
m
-
Pinnularia microstauron var. brebissonii (Kuetzing)
-
-
-
-
-
-
-
-
- m
m
m
- m
m
m
-
m
m
-
-
-
-
-
-
-
Pinnularia nodosa (Ehrenberg) W.Smith
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Pinnularia obscura Krasske
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Pinnularia rupestris Hantzsch in Rabenhorst
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Pinnularia silvatica Petersen
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
Pinnularia sinistra Krammer
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Pinnularia subcapitata Gregory
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
m
m
-
-
-
-
-
-
-
Pinnularia subcapitata var. hilseana (Janisch)
-
-
-
-
-
-
-
-
- m
m
-
m
-
-
-
-
m
m
-
-
-
-
-
-
-
A. Mayer
O. Mueller Pinnularia subgibba Krammer
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
Pinnularia subgibba var. Undulata Krammer
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Pinnularia subinterrupta Krammer & Schroeter
-
-
-
-
-
-
-
-
- m
m
-
-
-
-
-
-
m
m
-
-
-
-
-
-
-
Pinnularia viridiformis (morphotype 2) Krammer
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Pinnularia viridis (Nitzsch) Ehrenberg
-
-
-
m m
m
- m
m
m
m m
m
m m
m
m
m
-
m
m
-
m
-
Plagiogramma Greville
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Pleurosigma angulatum Quekett
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Pleurosigma elongatum W. Smith
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
- m
Pseudostaurosira perminuta (Grunow) Sabbe
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
h
- h
- m
m m
et Vyverman Rhaphoneis amphiceros Ehrenberg
-
-
-
-
-
-
-
- m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
m
-
m
Rhaphoneis minutissima Hustedt
m
m
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Rhoicosphenia abbreviata (Agardh)
m
m
m
m m
l
l
l
l m
m
m m
l
l
m
m
h
h
h
m m
Rhopalodia acuminata Krammer
m
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
- m
Rhopalodia brebissonii Krammer
m
m
m
-
-
-
-
- m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
m
- m
-
-
-
h m
m
-
- m
m
- m
-
-
-
h
m
-
h
- h
Rhopalodia musculus (Kuetzing) O. Mueller
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
- m
Rhopalodia operculata (Agardh) Hakansson
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Rhopalodia rupestris (W.Smith) Krammer
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Scoliopleura tumida (Breb. ex Kuetz.) Rabenh.
m
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Simonsenia delognei (Grunow) Lange-Bertalot
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
Stauroneis anceps Ehrenberg
-
-
-
m m
m
- m
m
m
m m
m
m m
-
m
m
-
m
m
-
m
-
Stauroneis kriegeri Patrick
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Stauroneis legumen (Ehrenberg) Kuetzing
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Stauroneis phoenicenteron (Nitzsch) Ehrenberg
-
-
-
m m
m
- m
m
m
m m
m
m
-
l
l
m
-
m
m
-
m
-
Stauroneis salina W. Smith
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Stauroneis simulans (Donk) R. Ross
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
- m
Stauroneis smithii Grunow
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Stauroneis thermicola (Petersen) Lund
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Surirella amphioxys W. Smith
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
m
-
-
-
-
-
-
-
Surirella angusta Kuetzing
-
-
-
m m
m
- m
m
m
m m
m
m m
l
l
m
-
m
m
-
m
-
Surirella brebissonii Krammer & Lange-Bertalot
-
-
-
-
m
m
-
-
m
-
m
-
m
-
-
m m
m m
-
-
Lange-Bertalot
Rhopalodia gibba (Ehrenberg) O. Mueller
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
m m
m m
m m
m m -
-
- m
m
-
m
-
-
A Q U AT I S C H E
-
-
S Y S T E M E N
-
I N
-
-
N O O R D - H O L L A N D
■
169
Zz Zb Zl Zv Pa Gi Pk Gk Dz Dg Ds Br Ba Vp Vi Vm Vs Sr Sg Wz Wl Kd Ko Kl Lz Lb Surirella brebissonii var. kuetzingii Krammer &
-
-
-
m m
m m
m
- m
m
m
Surirella brightwellii W. Smith
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Surirella brightwellii var. baltica (Schumann)
-
-
-
-
-
-
-
-
Surirella linearis W. Smith
-
-
-
-
-
-
-
-
Surirella minuta De Brebisson
-
-
-
m m
m
Surirella ovalis De Brebisson
-
-
-
-
-
-
-
-
-
Surirella subsalsa W. Smith
-
-
-
-
-
-
-
-
Tabellaria binalis (Ehrenberg) Grunow
-
-
-
-
-
-
-
Tabellaria fenestrata (Lyngbye) Kuetzing
-
-
-
h h
-
Tabellaria flocculosa (Roth) Kuetzing
-
-
-
h h
Tabellaria quadriseptata Knudson
-
-
-
-
-
m
m
m
-
-
m m
m
m m
l
l
m
-
m
m
m
m m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
- m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
l
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
- m
m
m
m m
m
m m
-
-
m
-
m
m
-
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
h
h
-
-
-
-
-
-
-
h
h
-
-
-
h
m
h
h
m m
-
-
h
-
-
-
-
-
-
-
h
h
-
-
-
h
m
-
-
-
- m
m
-
-
h
-
h
h
h
h
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
m
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
-
m
-
-
Lange-Bertalot
Krammer
Thalassionema nitzschioides Grunow
170
■
P R O V I N C I E
m m
N O O R D- H O L L A N D
-
■
5
■ ■ ■ ■
Referentiewaardentabel voor de Noord-Hollandse watertypen
1) NO3-N = nitraat uitgedrukt in fraktie stikstof
EGV
2) NH4-N = ammonium uitgedrukt in fraktie stikstof 3) PO4-P
= ortho-fosfaat uitgedrukt in fraktie fosfor
(uS/cm)
Cl*
(mg/l)
Na
(mg/l)
K
(mg/l)
Mg
(mg/l)
4) Voor de functie viswater geldt bij hoofdwater-
pH**
lopen en boezemwateren een zuurstofconcen-
SO4**
(mg/l)
Ca**
(mg/l)
HCO3
(mg/l)
tratie groter dan 6 mg/l; voor de functie stedelijk water geldt een minimale zuurstofconcentratie van 5 mg/l. 5) Voor waterlopen ondieper dan 40 cm geldt door-
NO3-N 1)*
(mg N/l)
NH4-N 2) *
(mg N/l)
PO4-P 3) *
(mg P/l)
zicht tot op de bodem. 6) Aanvullende normen voor zandwinplassen: doorzicht, totaal-P (mgP/l) en N-Kjeldahl (mgN/l) *
O2 4)
(mg/l)
Chl-a
(ug/l)
E-coli
(MPN/ml)
In gebieden zonder een hoofd- of neven- natuur-
Doorzicht 5)
functie hoeven zijn alleen de parameters met een
Temp
Cm (graden Celsius)
enkele ster (*) aan de orde. ** In gebieden met een nevenfunctie natuur zijn tevens parameters met een dubbele ster (**) aan de orde. In gebieden met de hoofdfunctie natuur zijn alle in de tabel weergegeven parameters aan de orde. Voorstel bij zandwinplassen (Wl en Wz): doorzicht, totaal-P (mgP/l) en N-Kjeldahl (mgN/l) als extra parameters opnemen. Ref.: WIBO rapport HLM242-3, 2003. Bij zwemwater geldt een zichtdiepte van meer dan 1 meter.
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
171
mgP/I
172
■
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
mgN/I
■
6
■ ■
Begrippenlijst
■ ■
Ambitieniveau
Indeling per watertype, waarin met het oog op de toegekende functie van het water is aangegeven welke waterkwaliteit moet worden nagestreefd. In het totaal zijn er 3 ambitieniveaus: het hoogste (streefkwaliteit), het middelste en het laagste (basiskwaliteit).
Associatie
Associatie van (hogere) planten: een fundamentele eenheid van de FransZwitserse school, gekenmerkt door een nauw omschreven floristische samenstelling, een specifieke standplaats en een uniforme fysiognomie (uiterlijke verschijningsvorm).
Basiskwaliteit Bijzondere Milieukwaliteit
Het laagste ambitieniveau behorende bij een bepaald watertype. De waterkwaliteit die noodzakelijk is voor het vervullen van een specifieke functie.
Zeer zoet Zoet Minder zoet Licht brak Brak Zilt Eutroof
Water met een chloride-gehalte kleiner dan 50 mg/l. Water met een chloride-gehalte tussen 50 en 150 mg/l. Water met een chloride-gehalte tussen 100 en 600 mg/l. Water met een chloride-gehalte tussen 600 en 1.500 mg/l. Water met een chloride-gehalte tussen 1.500 en 3.000 mg/l. Water met een chloride-gehalte groter dan 3.000 mg/l. Voedselrijk.
Mesotroof
Matig voedselrijk.
Oligotroof
Relatief voedselarm.
CCA
Bij canonische correlatie analyse worden (lineaire) combinaties van omgevingsfactoren geselecteerd die door herhaalde multiple regressie de spreiding van de ordinatie scores van de soorten en de locaties zo groot mogelijk maken. Zo wordt inzicht verkregen in de omgevingsfactoren die het meest verklarend zijn voor de verschillen in soortsamenstelling van de opnamelocaties. Bij een DCCA probeert men met behulp van een middelingtechniek (in het engels ’detrending’genaamd te voorkomen dat irrelevante trends in de dataset (zogenaamde mathematische artefacten) bepalend worden bij de analyse.
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
173
CCA- Ordinatiediagram
is een diagram dat het resultaat van de CCA-analyse inzichtelijk maakt. Soorten, soortsgroepen of taxons zijn uitgezet op een assenstelsel van gecorreleerde parameters. Belangrijke verklarende parameters zijn als vectoren in de plot weergegeven. Een DCCA-ordinatiediagram maakt het resultaat van een Detrended CCA op een zelfde manier inzichtelijk.
Ecologische norm Ecologische Normdoelstellingen
Een regel met betrekking tot één ecologische parameter. Een samenhangend geheel van normen met betrekking tot de ecologische toestand van een oppervlaktewater.
Ecologische Parameter
Een kwantificeerbare eigenschap van het ecosysteem of een gedeelte daarvan. Hierbij kunnen verschillende soorten ecologische parameters worden onderscheiden, zoals fysische, chemische, morfologische, hydrologische en biologische.
Freatofyten
Plantensoorten die in hun voorkomen uitsluitend of voornamelijk beperkt zijn tot de invloedsfeer van het freatische grondwater.
Hydrofyten
waterplanten: plantensoorten waarvan de vegetatieve delen zich in normale omstandigheden onder water en/of drijvend op het water bevinden.
Kensoorten
Soort die in één bepaalde plantengemeenschap een grotere presentie en/of hogere gemiddelde abundantie en/of hogere vitaliteit heeft dan in ander plantengemeenschappen.
Kwaliteitsklasse
Indeling per watertype, waarbinnen de ontwikkelingsgraad van het desbetreffende watertype is aangegeven. In totaal worden 4 klassen onderscheiden: goed, vrij goed, matig en slecht. De klassen kunnen dienen als ecologisch beoordelingssysteem, per watertype.
Macrofauna
Ongewervelde waterdieren (macro-evertebraten), welke met het blote oog zichtbaar zijn (variërend van 0,5 tot 100 mm).
Macro-ionen
Ionen die in relatief grote hoeveelheden in opgeloste vorm voorkomen in natuurlijk water. In deze rapportage wordt heironder verstaan: natrium, kalium, magnesium, calcium, chloride, hydrocarbonaat en sulfaat.
Milieu-indicatie-waarden
Range van ecologische parameterwaarden waarbinnen een planten- of diersoort is aangetroffen. Deze waarden zijn betrokken uit het veldonderzoek dat ten grondslag ligt aan de hydro-ecologische voorspellingsmodellen ICHORS, ITORS en IMRAM.
Obligate freatofyten
Freatofyten die in Nederland uitsluitend binnen de invloedssfeer van het freatische grondwater voorkomen.
174
■
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
Plantengemeenschap
Een vegetatietype dat op het gebied van de floristische samenstelling en het relatieve aandeel der populaties een zekere mate van evenwicht bezit, een eigen structuur vertoont en op een bepaalde standplaats groeit. Het begrip wordt ook in concrete zin gebruikt.
Rompgemeenschap
Plantengemeenschap waarin naast begeleidende soorten slechts ken- en differentiërende soorten voorkomen van eenheden die boven het niveau van associatie.
Referentiewaarden voor
Het geheel van verschillende watertypen met daaraan verbonden
Aquatische Systemen in
de desbetreffende referentiewaarden. Dit stelsel vervangt het SEND.
Noord-Holland Stelsel van Ecologische Normdoelstellingen Subassociatie Watersysteem-Analyse (WASA)
Het geheel van verschillende watertypen met daaraan verbonden de desbetreffende ecologische normdoelstellingen. Een nadere onderverdeling van een associatie. Analyse op de schaal van het landschap van de relaties die verschillende onderdelen van het landschap onderhouden via het grond- en oppervlaktewatersysteem. Daarbij staan de relaties tussen de abiotische patronen en processen enerzijds en de daarmee samenhangende levensgemeenschappen anderzijds centraal.
Watertype
Een groep van oppervlaktewateren die bepaalde biotische en abiotische kenmerken deelt en zich onderscheidt van andere oppervlaktewateren in biotische en abiotische (voornamelijk fysisch-chemische) kenmerken.
R E F E R E N T I E WA A R D E N
V O O R
A Q U AT I S C H E
S Y S T E M E N
I N
N O O R D - H O L L A N D
■
175
176
■
P R O V I N C I E
N O O R D- H O L L A N D
PRO VIN C IE
Colofon Uitgave Provincie Noord-Holland Postbus 123 2000 MD Haarlem Tel.: (023) 514 31 43 Fax: (023) 514 40 40 Internetadres: www.noord-holland.nl E-mailadres:
[email protected] Eindredactie Gert van Ee, Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier Anneke Houdijk, Provincie Noord-Holland Tekst Ingrid van Grootveld, Jeroen van de Koppel, Anja Ooms-Wilms, Roeland Schenkels, Wendy Schuurman, Jan Willem Siffels Met bijdrage van Henk van der Hammen, Hans van der Goes, Tom Dam Met dank aan Bart Bos, Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier Martin Meirink, Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier Grafische verzorging: Provincie Noord-Holland MediaProductie Pentekeningen Bart Groeneveld Oplage 300 exemplaren
Haarlem, november 2006
N O O R D - H O LLAN D
Referentiewaarden voor Aquatische Systemen in Noord-Holland