Protocollen Boxcorer bemonstering voor Nulmeting Zandwinning MV2 V. Escaravage, O.J.A. van Hoesel en W.C.H. Sistermans
Versie 02/04/2008
Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen NEDERLANDS INSTITUUT VOOR ECOLOGIE Monitor Taakgroep Centrum voor Estuariene en Mariene Ecologie (NIOO-CEME) Korringaweg 7, Postbus 140 4400 AC Yerseke-NL
Inhoudsopgave VELDPROTOCOL 1-4 PLANNING EN VOORBEREIDING _________________________________ 1 VELDPROTOCOL 2-4 MONSTERBOEK EN VELDFORMULIER ____________________________ 2 VELDPROTOCOL 3-4 HANDELWIJZE BIJ AFWIJKINGEN VAN ROUTES ___________________ 3 VELDPROTOCOL 3-4 WERKZAAMHEDEN MET DE BOXCORER __________________________ 4 VELDPROTOCOL 4-4 MONSTERNAME VAN SEDIMENT EN MACROFAUNA _______________ 5 LABPROTOCOL 1-7.-UITZOEKEN EN IDENTIFICIEREN VAN BODEMDIEREN _____________ 6 LABPROTOCOL 2-7.-TELLING EN AFMETINGEN BEPALING VAN DE BODEMDIEREN _____ 7 LABPROTOCOL 3-7.-WEGING (NATGEWICHT) VAN DE BODEMDIEREN __________________ 8 LABPROTOCOL 4-7.-VERASSEN (AFDW) VAN DE BODEMDIEREN ________________________ 9 LABPROTOCOL 5-7.-SEDIMENT ANALYSE ____________________________________________ 10 LABPROTOCOL 6-7.-KWALITEITSCONTROLE VAN DE LAB-WERKZAAMHEDEN __________ 11 LABPROTOCOL 7-7.-VERANTWOORDELIJKHEID EN VEILIGHEID OP HET LAB __________ 12 DATAPROTOCOL 1-3.-HANDMATIGE CONTROLE VAN DE GEGEVENS VOOR DE INVOER IN DE DATABASE __________________________________________________________ 13 DATAPROTOCOL 2-3.-AUTOMATISCHE CONTROLES VAN DE GEGEVENS VOOR HET INVOER IN DE DATABASE __________________________________________________________ 14 DATAPROTOCOL 3-3.-FORMAAT VAN DE TE LEVEREN DATASETS______________________ 15 BIJLAGE 1.-Bemonsterinsformulier ______________________________________________________________________0 BIJLAGE 2.-Flowschema voor de boxcorer bemonstering _____________________________________________________2 BIJLAGE 3.-Schema van de Boxcorer met onderdelencodering zoals gebruikt in tekst en flowschema __________________3 BIJLAGE 4.- Lijst van de sediment omschrijvingen met de codes te gebruiken in het monsterformulier __________________4 BIJLAGE 5.- Literatuurlijst bodemdieren in gebruik bij MT ____________________________________________________5 BIJLAGE 6.-Protocol voor korrelgrootte analyse in gebruik bij de CEME Analytisch Lab ____________________________6 BIJLAGE 7.-Logboek formulier voor overdraag van informatie bij afwisseling van monsterploeg ______________________2 BIJLAGE 8.-Formulier voor parafen van opstappers na het doornemen van monsterboek en logboek____________________3 BIJLAGE 9.-Codedefinitie van de vier kwaliteitstempels aanwezig bij elk record van de dataset _______________________4
VELDPROTOCOL 1-4 PLANNING EN VOORBEREIDING Planning bemonsteringscampagne - In de opdrachtomschrijving van het projectvoorstel staat beschreven in welke periode de bemonstering globaal zal vallen. - In overleg met de betreffende bootbemanning van de in het projectvoorstel beschreven vaartuig zal de planning worden afgestemd. - Mocht de planning vastliggen dan wordt binnen de Monitor Taakgroep overlegd wie en wanneer en hoe laat meegaat. Opdracht verwerking in monsterboek - Grote projecten behoeven een monsterboek evenzo bij projecten waarbij dit in de offerte is beschreven. (Kleine kortlopende projecten hebben meestal geen monsterboek.) - In het monsterboek een beschrijving van de monsterpunten en van de vaarroute met de bijbehorende X/Y coördinaten (UTM-ED50, WGS84, RD) en monsters/routes volgorde zoals in de opdrachtomschrijving van het project. - Het programma Surfer is gebruikt om de gewenste kaarten met daarin de benodigde gegevens te genereren. - Inleidende tekst en de benodigde titels bij de kaartjes zijn toegevoegd. - De tot dan toe verzamelde gegevens worden m.b.v. het programma Word in een monsterboek verwerkt. - Tekst en kaarten worden gecontroleerd door een medewerker van de Monitor Taakgroep. - Het gehele monsterboek kan nu uitgeprint en ingebonden worden. Een exemplaar daarvan dient aan boord aanwezig te zijn voor de hele monstercampagne. Controle bemonsteringsmateriaal - De lijst van bemonsteringsmaterialen moet gecontroleerd worden, voor de Box corer moet een controle uitgevoerd worden op de aanwezigheid van reserve onderdelen. - Er zijn verschillende technieken waarop de Monitor Taakgroep de monsterstations bemonstert. Elke techniek heeft zo zijn eigen bemonsteringsmateriaal. - Bij het ontbreken of defect zijn van enkele materialen kan overgegaan worden tot vervanging of aanschaf, nadat een verbeterformulier is ingevuld, in overleg met de kwaliteitsmanager. De nodige bestellingen dan wel reparaties moeten na afloop van elke monsterperiode gebeuren ter voorkoming van tekorten bij de eerstvolgende campagne. - De dag voordat bemonsterd wordt worden de bemonsteringsmaterialen klaargezet. Kwaliteitscontrole Bij de controle op het monsterboek wordt de tekst door de tweede verantwoordelijke van de Monitor Taakgroep gecontroleerd. Gecontroleerd dient te worden of de monsterlocaties overeenstemmen met de locaties aangewezen door de opdrachtgever. Indien detailkaarten en tekst in orde zijn, kan overgegaan worden tot het afdrukken van de monsterboeken. Controle op bemonsteringsmateriaal wordt uitgevoerd door de onderzoeksmedewerker die verantwoordelijk is voor de planning en voorbereiding veldwerk. Indien bemonsteringsmateriaal voor verbetering vatbaar is, kan dit binnen het Monitor Taakgroep team besproken worden. Verantwoordelijkheden Verantwoordelijkheid van het uitwerken van de monsterboeken ligt in handen van de onderzoeksmedewerker die dit als taak heeft gekregen. De verantwoordelijkheid voor de bemonsteringsmaterialen ligt bij de onderzoeksmedewerker die dit als taak gekregen heeft. De taken worden intern toegekend aan de MT medewerkers. De taken beschrijving en verantwoordelijke staan op de MT-Intranet ter bezichtiging (enkel vanuit het NIOO te bereiken). Opmerkingen Tijdens de periode van planning en voorbereiding wordt er frequent overleg gepleegd binnen de Monitor Taakgroep. Dit is veelal niet gestructureerd en kan daardoor niet gepland worden. Deze werkmethode functioneert het beste voorafgaande aan een bemonstering.
1
VELDPROTOCOL 2-4 MONSTERBOEK EN VELDFORMULIER Inleiding Voor het begin van een veldcampagne dient duidelijk op papier te staan waar en hoe er gemonsterd moet worden. Dit wordt in een monsterboek opgenomen (Zie Handboek-3.1). Bij een project waar acuut gemonsterd moet worden volstaat een korte vergadering en uitleg. Bij het monsterboek wordt ook een aantal Excel bestanden toegevoegd met de coördinaten van de monsterpunten in verschillende stelsels voor bijvoorbeeld gebruik in een GPS systeem. Het monsterboek bevat de volgende onderdelen. • Beschrijving van de te bemonsteren gebieden en de monster methode(s). • Een overzichtskaart waarop de verschillende monstergebieden zijn aangegeven • Kaarten met de monsterpunten en monsterroutes met aanwijzing voor het gebruikte coördinatenstelsel. • Tabellen met de monstercoördinaten (bij voorkeur naast de kaart) • (eventueel) monstercoördinaten in een alternatief stelsel • Een kopie van de veldprotocollen • Monsterformulieren voorzien van volgnummer • Logboek voor overdracht bij afwisseling van ploegen () • Paraaf formulier waarmee opstappers bevestigen volledige kennis te hebben van de info in het monsterboek Opstappers nemen bij intrede kennis van de informatie in het monsterboek (protocollen + logboek) en zetten vervolgens een paraaf in het daarvoor bedoeld formulier (BIJLAGE 8)
Monster formulier (hier verkleind) gebruikt door MT (NIOO) voor het noteren van de metagegevens voor de infauna monsters. Een afdrukbare versie van de monsterformulier bevindt zich op het einde van dit document (BIJLAGE 1). BEMONSTERINGSFORMULIER N° …..
Project: Nulmeting Zandwinning 2007
MONSTER NR.
DIEPTE
DATUM
TIJD
WERKELIJKE COORDINATEN
AANTAL POGINGEN
STEEKDIEPTE (mm)
X Y X Y X Y X Y X Y X Y X Y X Y X Y X Y X Y X Y
2
Schip: ………….. DIEPTE REDOX (mm)
OMSCHRIJVING SEDIMENT
FOTO NUMMER
BIJZONDERHEDEN (wind, golven..)
VELDPROTOCOL 3-4 HANDELWIJZE BIJ AFWIJKINGEN VAN ROUTES Geprogrammeerde routes De vaarroutes zijn voor elke monsterdag door de opdrachtnemer vastgesteld en goedgekeurd door de opdrachtgever. Bij het vaststellen van de vaarroutes is zorg gedragen voor het vermijden van eenvoudige relaties tussen de ruimtelijke en temporele distributies van de monsterpunten (b.v., eerste week in het zuiden, tweede week in het midden en derde week in het noorden van het monstergebied). De kwaliteit van het bemonsteringsprogramma is geëvalueerd door de lage waarde van correlatie (niet significant*) tussen de ruimtelijke ligging (X, Y) en de bemonstering data. Bovendien in gebieden met hoge bemonsteringsdichtheid moet de bemonstering (om dezelfde redenen als hierboven geschetst) in de tijd verspreid worden. Dit is bereikt door het overslaan vaan een aantal punten om die pas bij een tweede bezoek af te handelen. De huidige geprogrammeerde routes (op kaart) en de overzicht van de geplande data en havenlocaties zijn toegevoegd aan het Monsterboekvan en de bijbehorende grafieken met de (afwezigheid van) relatie tussen de ruimtelijke ligging en de monsterdata zijn weergegeven in Bijlage XX.
Afwijkingen tov de geprogrammeerde routes Het kan niet uitgesloten worden dat als gevolg van slechte weer en of logistieke complicaties een geprogrammeerde route in zijn geheel dan wel gedeeltelijk niet afgehandeld kan worden. In gevallen van voorspelde omvangrijke veranderingen (15-30 punten) neemt de opdrachtnemer minimal 12 uur van tevoren contact met de opdrachtgever om daarover toestemming te vragen. Daarvoor zal de alternatieve route (punten nummer) en de gevolgen daarvan voor het gehele bemonsteringsprogramma (R2 waarden voor X en Y correlaties met tijd*) beschreven worden. Enkele monsters erbij nemen of later terugkeren om nog wat monsters af te handelen is toegestaan; daarvan moet wel binnen 24 uur melding (zoals bij omvangrijke veranderingen) gemaakt worden. *De significantie van de correlatiecoëfficiënt is getoetst mbv de procedure beschreven in Sokal & Rohlf (1995 3rd ed.) onder hoofdstuk 14.5 ‘More than one value of Y for each value of X’ waar rekening gehouden wordt met het behoren van de monsterpunten binnen verschillende vaarroutes en de gevolg daarvan mbt van vrijheidsgraad.
3
VELDPROTOCOL 3-4 WERKZAAMHEDEN MET DE BOXCORER Reineck boxcorer manoeuvres (zie ook flowschema en schema in bijlagen 2 en 3) - De boxcorer moet met behulp van een hijskraan van het schip aan boord worden gehesen. - Alvorens de boxcorer daadwerkelijk vast op het dek staat, wordt een borgpen in de pijp van de gewichten (a) gestoken. - De boxcorer laat men verder naar beneden zakken, zodat het trekmechanisme (b) naar beneden gaat. - 2 personen bevestigen de ketel (c) aan het frame d.m.v. 2 RVS pennen te vergrendelen met splitpennen. - De schep (d) wordt met de schepkant naar beneden aan het frame bevestigd d.m.v. 4 bouten. - De hijskraan moet de lier strak houden, waarna de hefboom (e) geplaatst kan worden in de stalen ring (f) die bevestigd is aan de lier. - Door de boxcorer iets omhoog te hijsen, kan de borgpen uit de pijp gehaald worden. De boxcorer is nu klaar voor gebruik en kan overboord gezet worden. De boxcorer moet wel loodrecht op de waterbodem belanden, waardoor de schep onder de ketel schuift en het bodemmonster onaangeroerd naar boven gehaald kan worden. - Na het binnenhalen van de boxcorer, moet de ketel worden vergrendeld aan de schep d.m.v. 4 veren. - Ontkoppel de ketel met de schep van het frame door de 4 bouten los te draaien en de 2 RVS pennen te verwijderen. - Daarna moet de boxcorer iets worden opgehesen, waardoor de ketel met schep onder het frame uit kan worden getrokken en in zijn geheel op een zeef (1mm) geplaatst. - De boxcorer kan weer ingespannen worden voor het volgende monster (vanaf puntje 3/ stap 2 flowschema). Houd hierbij voldoende afstand ten opzichte van de boxcorer. - In dit stadium, waar de inhoud van de ketel pas zichtbaar is kan de kwaliteitscontrole uitgevoerd worden om te weten of op de huidige locatie opnieuw gemonsterd moet worden. Kwaliteitscontrole - Een herhaling van de bemonstering op de huidige locatie moet gebeuren indien: -te weinig sediment (minder dan 20 cm) in ketel (sedimentribben, golfslag, grof sediment) -ketel overvol (sediment te zacht voor het boxcorer gewicht) -geen/weinig water boven het sediment b.v. lek door schelp tussen mes en box of door niet goed sluiten (kan met -veermechanisme te maken hebben) of water (deels) uit ketel overgelopen tijdens de hijsmanoeuvres. -ongelijkmatig oppervlak (boxcorer scheef gestaan of scheef getrokken) opgewoeld sediment met onheldere waterlaag door bijvoorbeeld stoten tegen schiprand (of vis/krab meegenomen) -De boot moet dan iets verlegd worden om een onaangeroerd monster te kunnen nemen. - Indien bij de eerste poging de ketel overvol is wordt bij de herhaling de maximale steekdiepte aangepast. Dit gebeurt door het verlagen van de borgring (h) langs de pijp (a). - Als ketel bij 2de poging in geval van monster<20 cm te weinig gevuld is (harde bodem!) wordt het 2de monster bewaard. - In geval van lekkage wordt de mogelijk beschadigde afsluitmat van de schep zonodig vervangen. Lekkage komt regelmatig voor bij bemonstering in sediment met veel schelpgruis (schelpresten tussen de rand van de ketel en de schep). In zulke gevallen wordt, zoals voor ondiepe monsters, het monster verkregen bij een 2de poging bewaard. - In alle gevallen dienen aantekeningen in het monsterformulier gemaakt te worden mbt het aantal herhalingen, de steekdiepte en andere mogelijke bijzonderheden Veiligheid Voor het veilig bemonsteren van de bodemdieren m.b.v. de Reineck boxcorer zijn de volgende beschermings- dan wel voorzorgsmaatregelen verplicht. - Van iedereen die aan het dek staat, wordt verwacht dat hij te allen tijde alert blijft op gevaarlijke situaties! - Voor de persoonlijke bescherming is het verplicht om laarzen met stalen neus, reddingsvest, werkhandschoenen aan te trekken en een goedgekeurde helm op te zetten. - Ter voorkoming van ongevallen, moet het dek ontdaan zijn van obstakels, zoals touwen, slangen, etc.. - Bij het hijsen en aan boord brengen van de boxcorer m.b.v. de hijskraan moet iedereen een afstand van minimaal 3 meter bewaren ten opzichte van de boxcorer. - De ketel die onder de boxcorer hangt, mag pas losgekoppeld worden als deze stabiel op het dek staat. Het is raadzaam om de zware ketel met twee personen onder de boxcorer vandaan te trekken. - Het nemen van de sedimentmonsters en het zeven van de inhoud t.b.v. de macrofauna monstername moeten op een veilige afstand (minimaal 3 meter) van het frame van de boxcorer plaatsvinden.
4
VELDPROTOCOL 4-4 MONSTERNAME VAN SEDIMENT EN MACROFAUNA Sediment monstername en waarnemingen - Het overtollige water boven het sediment uit de ketel zorgvuldig afhevelen en binnen de zeef leiden met behulp van een flexibele slang. Een dunne laag water moet boven het sediment blijven om te voorkomen dat bij hevelen de toplaag meegenomen kan worden. - Sediment monsters (ten behoeve van sedimentanalyses) worden genomen met behulp van drie plexiglas buisjes (ø:10 mm, 15cm lang) ingeduwd tot 10 cm bodemdiepte in het ongestoorde sediment binnen de ketel en vervolgens aan de bovenzijde afgedicht met rubberstoppen. - Na het insteken van de monsterbuisjes in het sediment worden de veren die de ketel met de schep verbindt verwijderd. Pas op tijdens het verwijderen, deze veren kunnen uit je handen schieten. - De ketel dient vervolgens langzaam omhoog te worden getild, zodat het op het sediment overgebleven water er langzaam (binnen de zeef) af kan stromen en het sediment ongeroerd blijft. - De sediment hoop wordt vervolgens met een spa afgesneden om de steek- en redoxlaag dieptes te kunnen waarnemen. Vervolgens wordt een foto van het afgesneden monster gemaakt als aanvullende info over redoxlaag, sedimentopbouw en steekdiepte. Op deze foto wordt een liniaal langs het sediment (mee)gefotografeerd. - De drie monsterbuisjes worden zorgvuldig uit de sediment hoop afgegraven (niet lostrekken). Vervolgens worden de onderste 5 cm sedimentschijven (5-10 cm) uit de drie buisjes met de daarvoor bestemde zuiger (aan de kant van de rubberstoppen in de buis gestoken) uit de buis gedrukt en verzameld als mengmonster in een monsterpotje (20 ml). De rest van de monsters (0-5 cm) wordt op dezelfde manier als mengmonster bewaard in een tweede monsterpotje. Op elke monsterpot staat de projectnaam, het monsternummer, het stratum (0-5cm / 5-10 cm) en de monsterdatum vermeld. - De steekdiepte en diepte van de mogelijk aanwezige redoxhorizon (in mm bodemdiepte) worden genoteerd op het monsterformulier samen met het nummer van de foto en een kwalitatieve omschrijving van het sediment (bijlage 4). Macrofauna monstername - Na de sediment monstername wordt de inhoud van de ketel met zeewater uitgespoten over de zeef (1mm). - Het uitspoelen van het monster boven de zeef moet met een ‘rustige’ waterstraal gebeuren, dit ter voorkoming dat het monster uit de zeef ‘geblazen’ wordt. - Na het uitspoelen van het monster wordt het residu m.b.v. een schepje en de spuitfles in een voorgeschreven (project, datum, tijd en monsternummer) monsterpot overgebracht. - De monsterpot moet indien nodig met zeewater worden aangevuld om uitdrogen van het monster tegen te gaan. - Indien er gebruik gemaakt wordt van meerdere monsterpotten per monsterpunt moet dit aangegeven worden op de potten met volgnummers (b.v.: 1-3, 2-3, 3-3). Aantekeningen in monsterboek - Na het monstername wordt het monsterformulier volledig ingevuld. Zonodig afspreken met de expeditieleider voor het verkrijgen van de monsterdiepte en de werkelijke coördinaten. Voor de omschrijving van het sediment dient gebruik gemaakt te worden van de gecodeerde lijst aanwezig in het monsterboek (BIJLAGE 4). Opslag en transport monsters De sedimentmonsters moeten bewaard worden in een vriezer (-20°C). De macrobenthosmonsters moeten geconserveerd worden met een scheutje pH-geneutraliseerde formaldehyde (40%) en opslagen aan boord in een koele en goed geventileerde ruimte. Tijdens het transport moeten de sedimentmonsters bevroren blijven (koelbox met droogijs). Zowel sediment- als macrobenthosmonsters moeten worden vervoerd in een goed geventileerde laadruimte. Bij aankomst op het lab worden de sediment monsters opgeslagen in een vriezer en de macrobenthosmonsters in een rolkast in een speciale opslagruimte naast het laboratorium (A 0.60) die voorzien is van een afzuigsysteem. De rolkast is ingedeeld in verscheidene secties. Hierdoor heeft elk project en monstergebied een vaste plaats. In de rolkasten is ook ruimte gereserveerd voor de referentiecollectie.
5
LABPROTOCOL 1-7.-UITZOEKEN EN IDENTIFICIEREN VAN BODEMDIEREN Zeven en uitzoeken - Monsterpotten twee uur voor het uitzoeken kleuren met (afhankelijk van de inhoud) een scheutje Bengaals Rose opgelost in 4% formaldehyde. - De formaldehyde uit de monsterpot indien helder schenken over theezeefje in jerrycan voor het recycleren. - De inhoud van de monsterpot geheel uitschenken over de gestapelde zeven (#3mm boven #0,5mm) en uitspoelen. - Goed spoelen met een krachtige straal water. - Het residu van de zeef (#3 mm) uitzoeken in fotobak onder bureaulamp. Organismen verzamelen in petri-schaaltje - Sediment en schelpenafval verzamelen in emmers en indien emmers in de gootsteen vol zijn (tot ong. 4 cm onder de rand) worden het sediment in speciale chemicaliën tonnen verzameld en afgevoerd door Van Gansenwinkel BV. - Indien de slibvanger onder de gootsteen vol is ( met zand en slib gevuld tot ong. 10 cm onder de uitstroomopening) worden het sediment in speciale chemicaliën tonnen verzameld en afgevoerd door Van Gansenwinkel BV. - Het residu van de 0.5 mm zeef uitzoeken m.b.v. de binoculair. Leg enkele lepeltjes sediment in een petri-schaaltje en schenk er water over. - Zoek alle organismen eruit en sorteer ze naar soort in verschillende petri-schaaltjes. Tijdens het uitzoeken kan er geteld worden waarbij gebruik kan worden gemaakt van een mechanische teller. - Het monster residu (na het tellen) van de twee fracties (apart gehouden) zijn tot de volgende dag bewaard tbv onaangekondigde steekproeven waar de residuen naar gemiste organismen worden geïnspecteerd. Taxonomie - Organismen determineren m.b.v. de aanwezige determinatie boeken. (De lijst van de literatuur bronnen in gebruik door MT is overlegd op het einde van dit document). Hierin staan sleutels die de determinatie vergemakkelijken. - De fauna identificeren naar het laagste (meest gedetailleerde “soort” niveau) taxonomisch niveau dat mogelijk is. - Wanneer een determinatie tot soortniveau niet mogelijk is vanwege een beschadiging of een te klein exemplaar is het noodzakelijk om een opmerking in de daarvoor bestemde kolom te plaatsen. - Indien het organisme verast is of als iemand anders het organisme heeft gedetermineerd dient ook dat als opmerking vermeld te worden. - De nomenclatuur die gebruikt wordt moet van recente edities van faunistische boekwerken komen of van geregeld geüpdate literatuur checklijsten zijn (lijst in BIJLAGE 5). Deze lijst moet ook in de rapportage worden vermeld. - Wanneer een taxonomische naamsverandering heeft plaatsgevonden, zal de nieuwe referentie worden geciteerd. Alle taxonomische wijzigingen worden door de taxonomische specialist handmatig in het taxonomische deel van de database ingevoerd. Alle eerder ingevoerde determinatiegegevens blijven echter ongewijzigd gehandhaafd. Via een interne link zijn de wijzigingen wel beschikbaar. Bij het uitvoeren van data worden taxonomische wijzigingen automatisch gesignaleerd en in de uitvoer opgenomen - De organismen uit de volgende taxonomische groepen worden niet op een lagere taxonomisch niveau geïdentificeerd: Nemertea, Oligochaeta, Plathelmintes - De organismen uit de andere groepen worden wel naar het laagst mogelijk (meest gedetailleerde “soort” niveau) taxonomisch niveau gebracht: Bivalvia, Polychaeta, Gammaridea, Gastropoda, Decapoda, - Indien een onbekende soort wordt gevonden kan een collega geraadpleegd worden of een externe deskundige van Naturalis, Leiden (Contact persoon: Dr. B.W. Hoeksema,
[email protected]). - Foraminafera, Nematoda en Cirripedia (< 1mm) worden niet tot de benthische macrofauna maar tot de meiofauna gerekend. -Voor de kolonie vormende Porifera, Bryozoa en Cnidaria zijn niet of nauwelijks individueel te tellen wordt het aantal kolonie’s en het totale gewicht bepaald. In twijfelgevallen mbt een soortenidentificatie kan de referentiecollectie geraadpleegd worden. Dit is een collectie van soorten die zijn geïdentificeerd door het instituut/laboratorium. Geregelde controle en validatie van deze collectie wordt aanbevolen. Indien mogelijk zullen externe experts worden geraadpleegd voor controle van moeilijk te identificeren organismen. Voor de collectie zullen één of meerdere organisme(n) van elke soort geplaatst moeten worden in een apart potje. Dit potje moet een minimum aan de volgende informatie bevatten; naam organisme; monster locatie/ monster nummer; datum van bemonstering; naam van diegene die heeft geïdentificeerd, indien mogelijk; project.
6
LABPROTOCOL 2-7.-TELLING EN AFMETINGEN BEPALING VAN DE BODEMDIEREN Telling, lengte en leeftijd bepalingen - Tijdens het uitzoeken van het monster worden metingen (telling, lengte en leeftijd) verricht volgens een bepaald stramien. - Hele individuen worden per stuk geteld. - Bij gefragmenteerde organismen: • Annelida (wormen); alleen fragmenten met een kop worden geteld • Bivalva (schelpdieren); fragmenten met een slot worden geteld • Asteroidea (zeesterren); fragmenten met een centraal/monddeel worden geteld • Echiniodea (zeeëgels); fragmenten met een centraal/monddeel worden geteld • Ascidiacea (zakpijpen); fragmenten met een in- en uitstroomopening worden geteld • Actinaria (zeeanemonen); fragmenten met een voet worden geteld - Indien van een soort meerdere fragmenten gevonden worden die niet met de bovenstaande regels geteld kunnen worden geldt voor elke gevonden soort het minimum aantal van 1. Dit omdat er aan de hand van losse fragmenten zelden goed te beoordelen valt of het om één of meerdere exemplaren gaat. Alleen in bijzondere gevallen kan hier van worden afgeweken. Bijvoorbeeld bij de stelselmatige vondst van vele sifons van mesheften, die als gevolg van een te ondiepe monstername niet geheel konden worden bemonsterd. Dit soort stelselmatige afwijkingen komen bij monstername met een Reineck boxcore niet voor. - Op de tellijst wordt in dit geval in de kolom “Aantal” een “+” genoteerd. In de database wordt als aantal 1 ingevoerd met een opmerking in de daarvoor bestemde kolom dat het hier om fragmenten zonder kop, slot ed. gaat. - Van enkele groepen organismen wordt de lengte opgemeten in mm, het gaat hierbij om de volgende groepen; • Mollusca (schelpdieren), grootste lengte • Decapoda (krabben), grootste breedte van het carpax • Decapoda (garnalen), punt rostrum tot punt telson • Ophiuroidea (slangsterren); diameter schijf • Asteroidea (zeesterren); punt van de arm tot tegenoverliggende punt van het centrale deel • Annelida (Wormen); van kop tot staart, enkel bij Arenicola marina/defodiens(zie bijlage 3) - Indien geen lengte gemeten kan worden omdat het organisme kapot dan wel onvolledig is, wordt dit genoteerd als lengte –1mm. - Alle gegevens worden genoteerd op standaard schrijflijsten. Een schrijflijst bestaat uit een kop waarop informatie over het monsternummer, monstermethode, monster- en uitzoekdatum wordt ingevuld. Daaronder een voorgedrukte lijst met de meest voorkomende soorten en een aantal blanco regels voor incidenteel voorkomende soorten. - Er zijn verschillende soortenlijsten aanwezig die per project en/of gebied zijn gespecificeerd. Te vinden op MT intraweb en de netwerk schijf van de MT-groep(G:\).
7
LABPROTOCOL 3-7.-WEGING (NATGEWICHT) VAN DE BODEMDIEREN Weging (natgewichten) - Maak een weegfile aan op de computer die bij de weegbalans staat. Druk op
als het balans programma actief is. Of gebruik een al bestaande weegfile door deze op te zoeken met . - Voer een naam in waarin staat;
het onderzochte gebied Voor- of Najaar Jaar - Het programma vraagt om een keuze te maken uit het gewenste aantal plakken en replica’s per monster, vul deze in en druk op <enter>. - Het weegbestand heeft nu een naam en er kan gewogen worden m.b.v. de balans. - Gebruik een pincet en dep alle getelde organismen per soort op het filtreerpapier voor ±10 sec. en leg ze daarna op het weegbakje. - Druk op “n” of gebruik de muis en klik op “Nieuwe Weging”. Bij iedere weging controleert het weegprogramma automatisch of de weging stabiel is. Indien nodig word het gewicht vaker bepaald, net zolang totdat de balans stabiel is. Na de definitieve weging wordt de balans automatisch getarreerd - Controleer en/of voer een nieuwe monsternummer in, <enter>. - Voer een 4 of 8 letterige soortcode in die hoort bij het gedetermineerde organisme, <enter>. - Gebruik het “?” <enter> indien men uit de totale lijst wil kiezen. - Voer de lengte in bij soorten die vallen onder; o Mollusca (schelpdieren); o Decapoda (krabben); o Decapoda (garnalen); o Ophiuroidea (slangsterren); o Asteroidea (zeesterren); o Annelida (borstelworm), Alleen Arenicola (Wadpier) - In alle andere gevallen kan “0” blijven staan. - Druk daarna op <enter>. - Voer het gevonden aantal organismen per lengteklasse in, <enter>. - De weging gaat nu beginnen. - Het resultaat van de weging hangt af van het balansprogramma indien deze drie gelijke gewichten detecteert of na tien seconden als tijdslimiet. - Na een weging springt de balans weer op “0”. Herhaal de hierboven staande stappen. - Plaats geregeld enkele organismen in de voorgeschreven verzamel potjes met formaldehyde 4%, zodat het weegschaaltje niet te vol wordt. - Tarreer op ‘0’ na het overzetten van soorten in potjes. - Meer dan 10 soorten gevonden in een monster, dan een volgend potje gebruiken om op te slaan. Het balansprogramma bevat meerdere functies die voor de wegingen van toepassing zijn, deze zijn. - Corrigeren; activeren met “C” of muisklik, corrigeren van een daarvoor uitgevoerde weging, het gewicht blijft hetzelfde. - Meerwegen; activeren met “M”of muisklik, telt het gewicht en de aantallen van de komende weging op bij de voorgaande weging. - Opnieuw wegen; activeren met “O” of muisklik, weeg de het organisme opnieuw en schrijft de voorgaande weging over. - Nieuwe weging; activeren met “N” of muisklik, maakt een nieuwe weegregel aan zodat er een nieuw organisme gewogen kan worden. - Wis regel; activeren met “W”of muisklik, wist de laatst genomen weging. - Einde; activeren met “E”of muisklik, stoppen van de wegingen via het balans weging programma. - Weging terug; activeren met “T” of muisklik, kan men in de weegreeks één regel omhoog gaan. - Weging verder; activeren met “V” of muisklik, kan men in de weegreeks één regel omlaag gaan. - Zoek weging; activeren met “Z” of muisklik, binnen het te gebruiken weegbestand kan gezocht worden naar een specifiek monsternummer en/of soort.
8
LABPROTOCOL 4-7.-VERASSEN (AFDW) VAN DE BODEMDIEREN Verassen - Tijdens uitzoekwerkzaamheden van macrobenthosmonsters kunnen de soorten binnen de familie Bivalvia (schelpen) en Ophiuroidea (slangsterren), Echiniodea (Zeeëgels), Asteroidea (zeesterren) worden verast. - Binnen één monster worden zoveel mogelijk schelpen opgemeten en per lengteklasse verast. Voor soorten als Montecuta ferruginose (max 12 mm) en Mysella bidentata (max 4 mm) waarvan over het algemeen uitsluitend kleine exemplaren (tot 4 mm) worden aangetroffen is deze lengterange te kort om een goede lengte/gewicht regressie mee te berekenen. Voor deze soorten zullen de nat/droog conversiefactoren worden bepaald. - Indien er voldoende (zie Dataprotocol 1-3) schelpen van één soort verast zijn binnen één monsterperiode met een dekking door de waarnemingen van het gehele verspreidingsgebied, is het niet noodzakelijk om er meer te gaan verassen, overleg met de database beheerder of voldoende schelpen van één lengteklasse zijn verast. -Alvorens het verassen worden eerst de schelpen gedroogd door ze in kroesjes op een tray te plaatsen en deze bij 80ºC in de stoof te zetten. Indien de tray met kroesjes vol is dan moet deze drie dagen bij 80ºC in de daarvoor bestemde oven geplaatst worden. - Voor het wegen van de gedroogde monsters wordt de plaat uit de stoof gehaald en om af te koelen 20 minuten in een afgesloten exsiccator met gedroogd silicagel geplaatst. - Na drogen kan er ingewogen worden m.b.v. het balans programma. - Onder het kopje kroeswegingen kan men kiezen welke soort weging er uitgevoerd kan worden. - Kies voor - Van elke plaat wordt een aparte weegfile aangemaakt (bv. Molenvjo2.wgs)<enter> - Vul het bak of tray nummer in,<enter>. - Er kan nu ingewogen worden, het nummer op de onderkant van het kroesje moet ingevoerd worden, daarna <enter> - Herhaal dit totdat er geen kroesjes meer over zijn op de tray en sluit af met <0>. - De tray is nu klaar om te verassen. - De kroesjes moeten overgezet worden op een hittebestendige tray. - Daarna plaatst met de tray in de verasoven bij 580ºC voor 2 uur. - Na de verastijd plaatst men de kroesjes op de oorspronkelijke plaat terug en zet deze in de stoof bij 80ºC. - De volgende dag kunnen deze teruggewogen worden, door ze eerst 20 minuten in de exsiccator te plaatsen en vervolgens het juiste bestand (zie hierboven) te openen en per kroesje terug te wegen. - Plaats een kroesje op de balans, controleer of het voorgestelde nummer overeenkomt met het nummer van de kroes. Zoek indien nodig de juiste kroes op of voer het nummer van de huidige kroes in. - Bij elke weging de exsiccator dicht houden i.v.m. vocht. - Druk op <enter>. - Werk de tray af door alle kroesjes die verast zijn te wegen. - Indien het laatste kroesje is gewogen verschijnt nummer <0> en kan men afsluiten door op <enter> te drukken. De gegevens van deze verassing moeten zowel op het determinatie formulier (bijlage 1) als op het weegformulier(bijlage 2) aangegeven worden.
9
LABPROTOCOL 5-7.-SEDIMENT ANALYSE Korrelgroottebepaling De sediment analyse gebeurt door een Korrelgroottebepaling gebaseerd op het principe van laserdiffractie met behulp van een Mastersizer 2000 (Malvern Instruments). De apparaten, ontwikkeld bij de firma Malvern Instruments, analyseren de lichtverstrooiingspatronen van sedimentdeeltjes in suspensie bij het passeren door een laserbundel. In tegenstelling tot de handmatige methode gaat het, bij de laser diffractie, om een indirecte schatting die afhankelijk is van de optische eigenschappen (brekingsindex voornamelijk) van de sedimentaire deeltjes. De software gestuurde output van de Masterzizer 2000 levert een korrelgrootteverdeling op over de gewenste grootteklassen. Het volledige protocol in gebruik bij het CEME analytische laboratorium is overgelegd in BIJLAGE 6. Organisch inhoud analayse De werkwijze gebruikt bij het analyseren van de organische fractie in de sediment monsters is gelijk aan die gebruikt bij het verassen van de bodemdieren (voor de biomassabepaling). Maak gebruik van de gevriesdroogde sedimentmonsters waarvan een deel reeds gebruikt is voor de korrelgroottebepaling met behulp van Laserdiffractie (BIJLAGE 6). Na het goed schudden en omroeren van het sedimentmonster wordt een schep sediment in een kroesje geplaatst(>2gram). Plaats de sedimentmonsters in kroesjes op een tray bij 80ºC in de stoof voor ongeveer 1 dag. Vul gegevens in op weegformulier(bijlage 2). Kroesjes 20 minuten afkoelen in een afgesloten exsiccator. Na drogen kan er ingewogen worden m.b.v. het balans programma. Onder het kopje kroeswegingen kan men kiezen welke soort weging er uitgevoerd kan worden. Kies voor Maak van elke plaat een aparte weegfile aan (bv. Plaat 9-VJ07.wgs)<enter> Vul het bak of tray nummer in,<enter>. Er kan nu ingewogen worden, het nummer op de onderkant van het kroesje moet ingevoerd worden. Herhaal dit totdat alle kroesjes gewogen zijn. De kroesjes zijn nu klaar voor het verassen. De kroesjes moeten overgezet worden op een hittebestendige tray. Daarna plaatst met de tray in de verasoven bij 580ºC voor 2 uur. Na de verastijd plaatst men de kroesjes op de oorspronkelijke plaat terug en zet deze in de stoof bij 80ºC. De volgende dag kroesjes afkoelen, door ze eerst 20 minuten in de exsiccator te plaatsen en vervolgens het juiste bestand (zie hierboven) te openen. Plaats een kroesje op de balans, controleer of het voorgestelde nummer overeenkomt met het nummer van de kroes. Zoek indien nodig de juiste kroes op of voer het nummer van de huidige kroes in. Bij elke weging de exsiccator dicht houden i.v.m. vocht. Druk op <enter>. Weeg alle veraste kroesjes. Indien het laatste kroesje is gewogen verschijnt nummer <0> en kan men afsluiten door op <enter> te drukken. De weegfile die nu is aangemaakt kan direct gebruikt worden voor verdere verwerking en berekening.
10
LABPROTOCOL 6-7.-KWALITEITSCONTROLE VAN DE LAB-WERKZAAMHEDEN
Kwaliteitscontrole Gebruik van collectie ivm determinatie Mocht het zo zijn dat een organisme geïdentificeerd wordt waar men niet zeker van is, dat zal het analyse resultaat getoetst worden aan de referentie-collectie. De monsters worden gedetermineerd door medewerkers met een bepaald expertise niveau: Inwerking nieuwe medewerker Alle nieuwe medewerkers worden op de hoogte gesteld van de werkwijze en aanpak volgens het kwaliteitsmanagementsysteem van de Monitor Taakgroep. De nieuwe medewerker zal beginnen met het uitwerken van een aantal monsters. De uitwerking van deze monsters zal worden gecontroleerd aan de hand van een kwaliteitsmonster alsook alle andere uitgevoerde analyses. De belangrijkste controlepunten daarbij zijn: 1. controle op uitzoeken van het sediment; 2. taxonomische correcte analyse; 3. telling van de organismen; 4. noteren van uitgewerkte gegevens; 5. invoeren van gegevens in BIS. Indien uitgezochte monsters taxonomisch correct zijn en telling en weging weinig tot geen fouten bevatten, kan de inwerkperiode afgesloten worden. Het beëindigen van de inwerkperiode (+/- 2 maanden) zal aangegeven worden door de begeleidende medewerker. Routine controle tbv uitzoekwerk en determinatie De kwaliteit van het uitzoekwerk wordt gecontroleerd door onaangekondigde steekproeven waar het monster-residu geïnspecteerd wordt door de meeste ervaren medewerkers uit de MT. Om de kwaliteit van het determinatiewerk te kunnen beoordelen worden eens per kwartaal kwaliteitscontrolemonsters uitgewerkt: Door de kwaliteitsmedewerker worden uit lopende projecten veelal twee uitgezochte monsters gehaald en als kwaliteitscontrolemonster aangeboden aan de analisten. De kwaliteitsmanager zorgt ervoor dat een uitgewerkt monster nooit als een kwaliteitscontrolemonster bij dezelfde analist terecht komt. In het monster moet een minimum van de volgende faunagroepen aanwezig zijn: Bivalvia, Polycheata, Gammaridea, Gastropoda, Decapoda. De afwijking tussen de tellinglijsten moet kleiner zijn dan 10% mbt het aantal soorten en de totale dichtheid en biomassa en de waarde van de Bray Curtis coeficient voor similariteit moet groter zijn dan 0.90. Eens per drie maanden worden zulke controle-monsters uitgewerkt door de teamleden. Bij aantoonbare resultaatverschillen (hoeveelheid, gewicht en soort) worden deze monsters opnieuw onderzocht om vast te stellen of de afwijkende waarden te herleiden zijn. Bij extreme afwijkingen worden nieuwe monsters onderzocht en opnieuw een kwaliteitscontrole monster genomen. Indien extreme afwijkingen blijven optreden zal er door de betreffende analist niet meer voor projecten gewerkt kunnen worden totdat de vereiste kwaliteitsniveau weer behaald wordt. Voorgenomen is om naast de kwaliteitscontrolemonsters ook kruisidentificaties uit te voeren, waarbij onderzoeksresultaten vergeleken worden met de resultaten van collega instituten. Dit luik van de kwaliteitsborging is echter nog niet geïmplementeerd. Proces controle Proces controle met betrekking tot de monsterverwerking wordt eerstelijns uitgevoerd. Dat wil zeggen dat de verantwoordelijkheid voor het uitvoeren van het gehele proces volgens de richtlijnen beschreven in de protocollen bij de onderzoeksmedewerker ligt. Meer specifiek zal er gecontroleerd worden op de juistheid van invoeren tijdens weging en invoer in onze database (zie protocol BIS invoer). Validatie Methode Validatie van gegevens vindt pas plaats na eindcontrole van de totale gegevens door de databasebeheerder (Dataprotocol 1-3).
11
LABPROTOCOL 7-7.-VERANTWOORDELIJKHEID EN VEILIGHEID OP HET LAB Verantwoordelijkheden Verantwoordelijkheden tijdens werkzaamheden binnen het laboratorium zijn voor rekening van de labverantwoordelijke van het betreffende lokaal (A 0.58). De verantwoordelijkheid van het eindproduct is in handen van de projectleider. Hij wordt hierin bijgestaan door de laboratorium verantwoordelijke. Onderzoeksmedewerkers zijn zelf geheel verantwoordelijk voor de het uitvoeren van de monsterverwerking volgens de richtlijnen beschreven in de protocollen. Veiligheid Voor een veilig gebruik van de chemicaliën wordt verwezen naar de gevarensymbolen die op de flessen en potten vermeld staan. Tevens zijn in het laboratorium werkinstructiekaarten aanwezig van de op elk laboratorium aanwezige chemicaliën. Deze kaarten geven tevens gevaren aan die bij gebruik van dit middel kunnen optreden en welke voorzorgsmaatregelen men moet treffen. De werkinstructiekaarten zijn gebundeld in een groene map, die op een centrale plek in het laboratorium staat, namelijk boven zuurkast nr.2. Deze map mag het laboratorium niet verlaten. Het bodemdierenlaboratorium gebruikt de volgende stoffen; -Formaldehyde, 40% map van Lab. Nr. A0.60 & A0.58 -Aceton map van Lab. Nr. A0.58 -Bengaals Roze map van Lab. Nr. A0.58 -Silicagel map van Lab. Nr. A0.58 -Alcohol gemengd 70% map van Lab. Nr. A0.60 & A0.58 Het gebruik van formaldehyde moet onder alle omstandigheden geschieden in een ruimte die goed geventileerd dan wel afgezogen wordt. Fixeren van monsters m.b.v. formaldehyde kan zowel in de open lucht met gebruik van goedgekeurde filters voor de gasmaskers als in het laboratorium in een klimaatkast of spoelbak met afzuiginstallatie. I.v.m. de bijtende werking van formaldehyde is het gebruik van rubber handschoenen verplicht. Monsterpotten met formaldehyde worden in een goed geventileerd ruimte opgeslagen. Het verwerken van monsters die geconserveerd zijn met formaldehyde moet gebeuren in een spoelbak met afzuiginstallatie.
12
DATAPROTOCOL 1-3.-HANDMATIGE CONTROLE VAN DE GEGEVENS VOOR DE INVOER IN DE DATABASE De manier waarop de monitoringsgegevens ingevoerd en opgeslagen worden, geschiedt, evenals voor de monsterverwerking, volgens gestandaardiseerde procedures en formaten. Een belangrijk aspect van de gegevensverwerking heeft te maken met de controles waaraan de gegevens onderworpen zijn. De gegevens worden minimaal twee keer gecontroleerd door verschillende personen, eerst bij het invoeren door de analist en daarna nog een keer bij het valideren van de regels door de databasebeheerder: Handmatige controle na het invoeren Controle van de ingevoerde locaties (monstermethode, positie en diepte). Een uitdraai wordt met de oorspronkelijke lijst vergeleken. Controle van de ingevoerde soorten (een uitdraai wordt vergeleken met de tellijst die tijdens de verwerking van het monster is gemaakt. Na toekennen van de asvrijdrooggewichten via conversie of regressie wordt gecontroleerd of alle regels zijn voorzien van een asvrijdrooggewicht. Handmatige controles tijdens validatie -Controle van de ligging en diepte van de punten (punten worden in een kaart geplot) -Controle van het opgegeven diepte-stratum (aan de hand van een tabel) -Controle van de opgegeven monstermethode (het monsteroppervlak is daaraan gekoppeld) -Controle van de opgegeven zeven die zowel in het veld als het lab zijn gebruikt. -Controles tijdens validatie mbt de biomassa bepalingen: -Controle van natgewichten. Aanwezigheid van alle verwachte gewichten. Uitschieters (meer dan 2,5 maal de standaardfout) worden systematisch gecontroleerd op meetfout (dier terugzoeken, opnieuw determineren en wegen). Verdachte regels (meer dan 2 SD, dubieuze soortendeterminatie etc) worden nader gecontroleerd (dier terugzoeken, opnieuw determineren en wegen). Controle van asvrijdrooggewichten tbv regressielijnen Controle van directe verassingen (afwijkingen van meer dan 1,5 maal de standaardfout worden automatisch getoond). Alle afwijkingen groter dan 2 maal de standaardfout worden gecontroleerd (dier terugzoeken, opnieuw determineren en wegen). Resultaten die na controle op een meetfout blijken te berusten worden als zodanig geoormerkt. Berekenen en controleren van regressielijnen (aan de hand van de data, een oudere regressielijn en R2). Voldoende metingen verdeeld over de gehele lengte range moeten aanwezig zijn en de relatieve fout (residuele variantie bij log-log regressies), moet kleiner zijn dan 25%.. Indien nodig worden extra metingen uitgevoerd. Toekennen van de te gebruiken regressie en conversie parameters. Berekenen van de ontbrekende asvrijdrooggewichten. Controle van asvrijdrooggewichten: Aanwezigheid van alle gewichten Afwijkingen van meer dan 2.5 maal de standaardfout moeten van commentaar (verklaring) zijn voorzien Verdachte regels (beoordeling door zeer ervaren en kritische analist) worden nader gecontroleerd (dier waar mogelijk terugzoeken, opnieuw determineren en wegen). Resultaten die na controle op een meetfout wijzen worden als zodanig geoormerkt. Controle aan de hand van de automatisch toegevoegde kwaliteitsstempels of deze voldoen (eigen verwachting, verwachting opdrachtgever, afwijking tov voorgaande campagnes)
13
DATAPROTOCOL 2-3.-AUTOMATISCHE CONTROLES VAN DE GEGEVENS VOOR HET INVOER IN DE DATABASE Controles Een reeks van controles wordt ook automatisch uitgevoerd door BIS. Een overzicht van de achtereenvolgende controle stappen wordt hieronder gegeven: - Monsterdatum wordt alleen geaccepteerd als die binnen de opgegeven monsterperiode ligt. Voorkomen van een soort binnen een gebied wordt gecontroleerd aan de hand van een soortenlijst van de laatste 10 jaar. - Bij soorten die binnen die periode niet eerder (of slechts zelden) in het gebied zijn aangetroffen wordt daarvan melding gedaan. In de database worden deze regels met een extra commentaar gemerkt. Dubbele invoer (eerste keer bij het wegen, daarna bij het invoeren in de database). - De twee datasets (monsternummer, soortcode, aantal en evt. lengte) moeten volledig met elkaar overeenkomen. Alle afwijkingen worden gemeld. - Per monster geldt per soort een minimaal aantal van 1 (ook als slechts een fragment is gevonden). Wanneer het minimum niet wordt gehaald wordt daarvan melding gedaan. Gewichten worden gecontroleerd aan de hand van de gewichten van dezelfde soort die al in de database aanwezig zijn. - Wanneer de afwijking groter is dan 2 keer (met lengteklasse 1 keer) de standaard deviatie wordt dat gemeld en wordt een verklaring verlangd. - Er wordt gecontroleerd of alle nodige gewichten zijn ingevuld (bij soorten waarvan een lengtegewicht regressie wordt berekend is een versgewicht niet noodzakelijk als er een lengte bekend is). Alle regels met ontbrekende gewichten worden getoond. De “kwaliteitsstempels” die zijn automatische gegenereerd in het BIS worden zijn aan alle records van de dataset toegevoegd (BIJLAGE 9).
14
DATAPROTOCOL 3-3.-FORMAAT VAN DE TE LEVEREN DATASETS De datasets zullen conform de aanbestedingsleidraad geleverd worden: Velden voor de gegevens van de boxcorer macrofauna (i) waarnemingsdatum en tijd; (ii) waarnemer(s); (iii) locatienummer overeenkomend met tabel 1; (iv) monsternummer (unieke code, waarin tenminste verwerkt locatienummer en bemonsteringsmethode/apparaat); (v) bemonsteringslocatie Boxcorer in UTM ED50-coördinaten; (vi) bemonsteringsmethode/apparaat; (viii) lokale diepte (in cm t.o.v. actueel waterniveau); (ix) bemonsterd oppervlak; (x) totaal aantal soorten; (xi) per aangetroffen soort: a wetenschappelijke soortnaam; b orde of klasse; c fylum; d aantal aangetroffen individuen; e biomassa (in g/m2 AFDW); f totale biomassa per monster (in g/m2 AFDW). g.betrouwbaarheid% voor biomassabepaling Velden voor de sediment gegegevens (i) monstername/waarnemingsdatum; (ii) waarnemer(s); (iii) monsternummer (unieke code); (iv) bemonsteringslocatie Boxcorermonster in UTM ED50-coördinaten; (v) gebruikte ISO of NEN-norm: de huidige meting gebeurt volgens eigen bijgevoegd protocol (vi) slibgehalte in bodem 0-5 cm diep: in fracties van deeltjes <63 μm, <50 μm, <16 μm, <8 μm en <2 μm, als percentage van het drooggewicht; Aanbestedingsleidraad Benthos 2007 14 mei 2007 35/42 (vii) slibgehalte in bodem 5-10 cm diep: in fracties van deeltjes <63 μm, <50 μm, <16 μm, <8 μm en <2 μm, als percentage van het drooggewicht; (viii) gehalte organische stof (percentage drooggewicht) in bodem 0-5 cm diep; (ix) gehalte organische stof (percentage drooggewicht) in bodem 5-10 cm diep; (x) korrelgrootteverdeling en mediane korreldiameter (in μm) in bodem 0-5 cm diep; (xi) korrelgrootteverdeling en mediane korreldiameter (in μm) in bodem 5-10 cm diep; (xii) diepte redoxhorizon met foto. a) de ruwe basisgegevens worden gecontroleerd op mogelijke fouten en omissies b) onbetrouwbare waarnemingen worden op grond van in deze aanbieding beschreven controleprocedure gemarkeerd (kwaliteitstempels, BIJLAGE 9) om later eventueel uit de dataset te worden verwijderd bij analyse van de gegevens.
15
BEMONSTERINGSFORMULIER N° ….. MONSTER NR.
DATUM
TIJD
WERKELIJKE COORDINATEN
Project: Nulmeting Zandwinning 2007 DIEPTE
AANTAL POGINGEN
STEEKDIEPTE DIEPTE (mm) REDOX (mm)
Schip: ………….. OMSCHRIJVING SEDIMENT
FOTO NUMMER
BIJZONDERHEDEN (wind, golven..)
X Y X Y Y X Y X Y X Y X Y X Y X Y X Y X Y X Y X Y X Y
Protocollen Boxcorer bemonstering voor Nulmeting Zandwinning MV2.doc
X
X Y Y X Y X Y X
BIJLAGE 1.-Bemonsterinsformulier Y X Y
BIJLAGE 1
X
BIJLAGE 2.-Flowschema voor de boxcorer bemonstering Plaats boxcorer aan boord van onderzoeksschip Steek borgpen in pijp (a) Bevestig ketel aan frame met de twee pinnen(c) Bevestig schep aan frame en draai schroeven aan(d) Plaats hefboom (e) in stalen ring (f) Hijs boxcorer iets omhoog Haal borgpen uit pijp Zet boxcorer overboord Laat boxcorer op de bodem zakken Hijs de boxcore omhoog en zet boxcorer aanboord Zet ketel vast aan schep mb.v. de veren. Ontkoppel schep en ketel van frame Hijs boxcorer iets omhoog Trek ketel met schep onder frame vandaan en plaats deze in de zeef
-
Voer kwaliteitscontrole uit
+
Beschrijf monsterpotten voor sediment en bodemdieren Steek monsterbuisjes in sediment Ontkoppel ketel van schep Neem Redox en Steekdieptes waar + foto Graaf monstersbuisjes uit Doe sediment monsters in voorgeschreven monsterpotten Spoel benthosmonster uit over de zeef Doe het residu in voorgeschreven monsterpot(ten) Vul het monsterformulier volledig in
BIJLAGE 5
BIJLAGE 3.-Schema van de Boxcorer met onderdelencodering zoals gebruikt in tekst en flowschema
BIJLAGE 5
BIJLAGE 4.- Lijst van de sediment omschrijvingen met de codes te gebruiken in het monsterformulier Standaardlijst voor sedimentomschrijving De lijst dekt niet alle mogelijke, maar wel de meest voorkomende sedimentsoorten en voldoet als veldomschrijving. Kies de best mogelijke omscrhijving uit de lijst.
Code 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21
Zie schelpgruis als zeer grof zand.
Omschrijving
Uitleg
Slib Slibbig fijn zand Slibbig fijn zand met klei Slibbig fijn zand met schelpen Slibbig fijn zand met veen Zandig slib Fijn zand Fijn zand met laagje slib Fijn zand met schelpen Middelfijn zand Middelfijn zand met schelpen Middelgrof zand Middelgrof zand met schelpen Grof zand Grof zand met schelpen Zeer grof zand Schelpen Stenen Klei Klei met veen Veen
Zachte (meestal stinkende) zwarte bodem, soms zelfs zeer zacht (blubber) Grijze zandige bodem zonder zachte bovenlaag. Geeft grijs spoelwater. Grijze, zandige bodem met klontjes klei Grijze, zandige bodem met schelpen Grijze, zandige bodem met her en der wat veen resten. Zachte bodem waarin je duidelijk zandkorrels kunt voelen als je het tussen je vingers wrijft Schoon zand, licht van kleur, meestal harde bodem, gemakkelijk te zeven Licht gekleurd zand waarvan de bovenlaag duidelijk zachter is, geeft grijs water bij spoelen Schoon zand met behoorlijk wat schelpresten Schoon zand, met zichtbare korrels, zeeft redelijk gemakkelijk over een 1mm zeef Schoon zand, met zichtbare korrels en wat schelpen Schoon zand, met duidelijk zichtbare korrels, zeeft niet zo vlot over een 1mm zeef Schoon zand, met duidelijk zichtbare korrels en wat schelpen Schoon zand met een grote korrel. Moeilijk te zeven over 1mm. Zeef raakt soms verstopt Als grof zand, maar dan met wat schelpresten. Monster bestaat uit hele grote zandkorrels, grind of schelpgruis. Niet of nauwelijks te zeven Veel schelpen, eventueel met wat zand Bodem met veel stenen Harde klei bodem, mag eventueel wat zand, veen of schelpen door zitten Harde kleibodem met veel plantaardig materiaal Harde bodem van plantenresten, zwart of bruin van kleur nauwelijs te zeven
BIJLAGE 5
BIJLAGE 5.- Literatuurlijst bodemdieren in gebruik bij MT Algemeen macrofauna Campbell, A.C., 1977. Elseviers gids van strand en kust. Elsevier. Amsterdam/Brussel. 320pp. Hayward, P.J. & J.S. Ryland, 1990. The Marine Fauna of the British Isles and North-West Europe. Vol. 1 Introduction and Protozoans to Arthropods. Clarendon Press, Oxford. 627pp. Hayward, P.J. & J.S. Ryland, 1990. The Marine Fauna of the British Isles and North-West Europe. Vol. 2 Molluscs to Chordates. Clarendon Press, Oxford. pp 628-951. Schelpen (Mollusca) Algemeen Bivalvia (tweekleppigen) De Bruyne, R.H., 1991. Schelpen van de Nederlandse kust. Jeugdbondsuitgeverij & Stichting Uitgeverij KNNV, Utrecht. 165pp. Entrop, B. 1972. Schelpen vinden en herkennen. Thieme & Cie, Zutphen. 324pp. Tebble, N., 1976. British Bivalve Seashells. A Handbook for Identification. Her Majesty’s Stationery Office, Edinburgh. 212pp. Webb, C.M., 1987. Post-larval development of the bivalves Nucula turgida, Venus striatula, Spisula subtruncata and S. elliptica (Mollusca: Bivalvia), (with reference to the late larva). J. mar. boil. Ass. U.K. 67, 441-459. (zie map) Webb, C.M., 1986. Post-larval development of the Tellinacean bivalves Abra alba, Tellina fabula and Donax vittatus (Mollusca: Bivalvia), with reference to the late larva. J. mar. boil. Ass. U.K. 66, 749-762. (zie map) Warén, A., 1989. Taxonomic comments on some protobranch bivalves from the northeastern Atlantic. Sarsia 74, 223-259. (zie map) o Abra (zie map) Glémarec, M., 1964. Le Genre Abra sur les Côtes Atlantiques de Bretagne. Systematique et Ecologie. Extrait du Journal de Conchyliologie, vol CIV, 15-29. Stresemann, E., 1976. Exkursionsfauna fűr die Gebiete der DDR und der BRD. Wirbellose I. Klassen der Wirbellosen mit Ausschluß der Insekten. Volk und Wissen Volkseigener Verlag, Berlin. 218. o Acanthocardia (zie map) Goud, J., 2002. De Tere hartschelp, Acanthocardia paucicostata (Sowerby) (Bivalvia, Heterodonta, Cardiidae) nu in de Grevelingen gevestigd? Basteria 66, 106. Goud, J., 2004. The recent introduction of th epoorly ribbed cockle, Acanthocardia paucicostata (Bivalvia, Cardiidae), in the Grevelingen. Vita Malacologica 2, 39-44. o Cerastoderma (zie map) Stencil over het verschil tussen Cerastoderma edule en C. glaucum. Uit: Vita Marina, zomer 1978, Tweekleppigen 162. o Ensis (zie map) Luczal, C. & J.-M. Dewarumez, 1992. Note on the identification of Ensis directus. Cah. Biol. Mar. 33, 515-518. (zie ook plastificeerde stencil) Von Cosel, R., J. Dörjes & U. Mühlenhardt-Siegel, 1982. Die amerikanische Schwertmuschel Ensis directus (Conrad) in der Deutschen Bucht. I. Zoogeographie und Taxonomie im Vergleich mit den einheimischen Schwertmuschel-Arten. Senckenbergiana marit. 14, 147-173. Van Urk, R.M., 1964. The genus Ensis in Europe. Basteria 28, 13-44. Van Urk, R.M., 1964. De Nederlandse Ensis-soorten. Basteria 28, 60-66. o Spisula (zie map) Van Urk, R.M., 1959. De Spisula’s van het Nederlandse strand. Basteria 23, 1-32. o Tellina (zie map) Anonymus, 1966. Verslag van de Werkgroep voor quantitatief strandonderzoek over het zomerkamp 1966 op schiermoonikoog. Algemeen Cephalopoda (inktvissen) De Bruyne, R.H., 1991. Schelpen van de Nederlandse kust. Jeugdbondsuitgeverij & Stichting Uitgeverij KNNV, Utrecht. 165pp. Entrop, B. 1972. Schelpen vinden en herkennen. Thieme & Cie, Zutphen. 324pp. Algemeen Gastropoda (huisjes-)slakken De Bruyne, R.H., 1991. Schelpen van de Nederlandse kust. Jeugdbondsuitgeverij & Stichting Uitgeverij KNNV, Utrecht. 165pp. Entrop, B. 1972. Schelpen vinden en herkennen. Thieme & Cie, Zutphen. 324pp.
BIJLAGE 5
o Epitonium (zie map) Jonckheere, I., 2001. Witte wenteltrap Epitonium clathratulum levend op een golfbreker te Koksijde. De Strandvlo 21(2), 53-57. o Hydrobia (zie map) Bank, R.A., L.J.M. Butot & E. Gittenberger, 1979. Basteria 43, 51-60. o Nassarius (zie map) Dekker, H., 2004. The netted dog whelk and its sibling, Nassarius reticulatus and N. nitidus (Gastropoda, Nassariidae), in the Netherlands. Vita malacologica 2, 69-70. (zie ook geplastificeerde stencil) Stencils met foto’s van Nassarius Mail van H. Dekker, 2005. Algemeen Polyplacophora (keverslakken) De Bruyne, R.H., 1991. Schelpen van de Nederlandse kust. Jeugdbondsuitgeverij & Stichting Uitgeverij KNNV, Utrecht. 165pp. Entrop, B. 1972. Schelpen vinden en herkennen. Thieme & Cie, Zutphen. 324pp. Algemeen Scaphopoda (olifantstanden) De Bruyne, R.H., 1991. Schelpen van de Nederlandse kust. Jeugdbondsuitgeverij & Stichting Uitgeverij KNNV, Utrecht. 165pp. Entrop, B. 1972. Schelpen vinden en herkennen. Thieme & Cie, Zutphen. 324pp. Wormen (Annelida) De volgende groepen wormen worden niet verder gedetermineerd: - Nemertea (snoerwormen) - Oligochaeta (borstelarme ringwormen) - Plathyhelminthes (platwormen) - Polychaeta (borstelwormen) tot genusniveau: - Eteone - Eumida - Malacoceros (indien het kleine incomplete exemplaren betreft) - Marenzelleria (indien het incomplete exemplaren betreft) - Polycirrus - Spio (indien het incomplete exemplaren betreft) Algemeen Polychaeta (borstelwormen) Hartmann-Schröder, G., 1996 . Annelida, Borstenwürmer, Polychaeta. In: Die Tierwelt Deutschlands. VEB Gustav Fischer Verlag, Jena. 648pp. Indeling in families: Aphroditidae Chambers, S., 1985. Polychaetes from Scottish Waters, part 2 Families Aphroditidae, Sigalionidae and Polyodontidae. Royal Scottish Museum Studies, Edinburgh. 38pp. Loshamn, A.-A., 1980. En systematik og dyregeografisk undersökelse over Skjellrygg-gruppen (familie Aphroditidae sensu Fauvel 1923). Zoologisk Institutt Universitetet I Oslo. 369pp. Loshamn’s key to Scandinavian and Arctic species. Translated by F. Pleijel (March 1990). (zie map) Arenicolidae o Arenicola (zie map) Cadman, P.S. & A. Nelson-Smith, 1993. A new species of lugworm: Arenicola defodiens sp. nov.. J. mar. boil. Ass. U.K. 73, 213-223. Capitellidae Aantekeningen lezing capitellidae P. Garwood. (zie map) o Capitella (zie map) Warren, L.M., 1991. Problems in Capitellid Taxonomy. The Genera Capitella, Capitomastus and Capitellides (Polychaeta). Ophelia Suppl. 5, 275-282. o Capitellides (zie map) Warren, L.M., 1991. Problems in Capitellid Taxonomy. The Genera Capitella, Capitomastus and Capitellides (Polychaeta). Ophelia Suppl. 5, 275-282. o Capitomastus (zie map) Warren, L.M., 1991. Problems in Capitellid Taxonomy. The Genera Capitella, Capitomastus and Capitellides (Polychaeta). Ophelia Suppl. 5, 275-282. o Pseudonotomastus (zie map)
BIJLAGE 5
Warren, L.M. & M. Parker, 1994. Pseudonotomastus southerni gen. nov. sp. nov. a new capitellid from the Celtic Sea. In: Actes de la 4ème conference internationale des Polychètes (ed. Dauvin, J.-C., L. Laubier & D.J. Reish). Mém. Mus. Natn. Hist. nat. 162, 299-306. Cirratulidae Aantekening lezing A. Mackie (zie map) o Chaetozone (zie map) Woodham, A. & S. Chambers, 1994. A new species of Chaetozone (Polychaeta, Cirratulidae) from Europe, with a re-description of Caulleriella zetlandica (McIntosh). In: Actes de la 4ème conference internationale des Polychètes (ed. Dauvin, J.-C., L. Laubier & D.J. Reish). Mém. Mus. Natn. Hist. nat. 162, 307-316. o Caulleriella (zie map) Woodham, A. & S. Chambers, 1994. A new species of Chaetozone (Polychaeta, Cirratulidae) from Europe, with a re-description of Caulleriella zetlandica (McIntosh). In: Actes de la 4ème conference internationale des Polychètes (ed. Dauvin, J.-C., L. Laubier & D.J. Reish). Mém. Mus. Natn. Hist. nat. 162, 307-316. o Dodecaceria (zie map) Mailtjes van M.E. Petersen, 1996. Cossuridae o Cossura (zie map) Fournier, J.A. & M. E. Petersen, 1991. Cossura longocirrata: Redescription and Distribution, with Notes on Reproductive Biology and a Comparison of Described Species of Cossura (Polychaeta: Cossuridae). Ophelia Suppl. 5, 63-80. Bachelet, G. & L. Laubier, 1994. Morphology, ecology and juvenile development of Cossura pygodactylata Jones (Polychaeta, Cossuridae) in Arcachon Bay, SW France, with a reassessment of the geographical distribution of C. pygodactylata and C. soyeri Laubier. In: Actes de la 4ème conference internationale des Polychètes (ed. Dauvin, J.C., L. Laubier & D.J. Reish). Mém. Mus. Natn. Hist. nat. 162, 355-369. Mail van M.E. Petersen, 1995. Glyceridae o Glycera (zie map) O’Connor, B.D.S., 1987. The Glyceridae (Polychaeta) of the North Atlantic and Mediterranean, with descriptions of two new species. Journal of Natural History 21, 167-189. Mail van M. Boeggemann, 1996. Magelonidae (zie map) Stencil: Magelonidae. o Magelona (zie map) Stencil: Key to species of Magelona in European waters. (zie ook geplastificeerde stencil) Mail van A.S.Y. Mackie, 1998. Mail van M.E. Petersen, 1998. Maldanidae o Maldaninae (zie map) Light, W.J.H., 1991. Systematic Revision of the Genera of the Polychaete Subfamily Maldaninae Arwidsson. Ophelia Suppl. 5, 133-146. Nephtyidae (zie map) Schmidt, H. & W. Westheide, 1994. Isozymes and general protein patterns as taxonomic markers in the taxon Nephtyidae (Annelida Polychaeta). Marine Biology 119, 31-38. Stencil: British Nephtyidae. o Nephtys (zie map) Rainer, S.F., 1991. The genus Nephtys (Polychaeta: Phyllodocida) of northern Europe: a review of species, including the description of N. pulchra sp. N. and a key to the Nephtyidae. Helgoländer Meeresuntersuchungen 45, 65-96. Nereididae Chambers, S.J. & P.R. Garwood, 1992. Polychaetes from Scottish Waters, part 3 Family Nereidae. National Museum of Scotland, Edinburgh. 65pp. (zie ook geplastificeerde stencil) Aantekening lezing S Chambers. (zie map) Orbiniidae o Leitoscoloplos (zie map)
BIJLAGE 5
Mackie, A.S.Y., 1987. A review of species currently assigned to the genus Leitoscoloplos Day, 1977 (Polychaeta: Orbiniidae), with descriptions of species newly referred to Scoloplos Blainville, 1828. Sarsia 72, 1-28. Paraonidae (zie map) Hartley, J.P., 1981. The family Paraonidae (Polychaeta) in British waters: a new species and new records with a key to species. J. mar. boil. Ass. U.K. 61, 133-149. Pholoidae (zie map) Petersen, M.E., 1997. Pholoidae from the Kattegat, Øresund, and Baltic Keys and notes for identifying species. ICES Taxonomic Workshop, ZMUC, 4-7 Nov. – REVISED notes to Pholoe. Phyllodocidae (zie map) Stencil: Phyllodocidae. Polynoidae Tebble, N. & S Chambers, 1982. Polychaetes from Scottish Waters, part 1 Family Polynoidae. Royal Scottish Museum Studies, Edinburgh. 73pp. Aantekeningen lezing S. Chambers. (zie map) Loshamn, A.-A., 1980. En systematik og dyregeografisk undersökelse over Skjellrygg-gruppen (familie Aphroditidae sensu Fauvel 1923). Zoologisk Institutt Universitetet I Oslo. 369pp. Loshamn’s key to Scandinavian and Arctic species. Translated by F. Pleijel (March 1990). (zie map) Polyodontidae Chambers, S., 1985. Polychaetes from Scottish Waters, part 2 Families Aphroditidae, Sigalionidae and Polyodontidae. Royal Scottish Museum Studies, Edinburgh. 38pp. Loshamn, A.-A., 1980. En systematik og dyregeografisk undersökelse over Skjellrygg-gruppen (familie Aphroditidae sensu Fauvel 1923). Zoologisk Institutt Universitetet I Oslo. 369pp. Loshamn’s key to Scandinavian and Arctic species. Translated by F. Pleijel (March 1990). (zie map) Sabellariidae Kirtley, D.W., z.j.. A review and taxonomic revision of the family sabellariidae Johnston, 1865 (Annelida; Polychaeta). Sabecon Press, Science series 1. Sabellidae (zie map) Aantekeningen lezing P. Garwood. o Fabricia (zie map) Fitzhugh, K., 1990. A revision of the genus Fabricia Blainville, 1828 (Polychaeta: Sabellidae: Fabriciinae). Sarsia 75, 1-16. Scalibregmatidae o Scalibregma (zie map) Mackie, A.S.Y., Scalibregma celticum new species (Polychaeta: Scalibregmatidae) from Europe, with redescription of Scalibregma inflatum Rathke, 1843 and comments on the genus Sclerobregma Hartman, 1965. Bulletin of Marine Science 48(2), 268-276. Sigalionidae Chambers, S., 1985. Polychaetes from Scottish Waters, part 2 Families Aphroditidae, Sigalionidae and Polyodontidae. Royal Scottish Museum Studies, Edinburgh. 38pp. Aantekeningen lezing S. Chambers. (zie map) A.S.Y. Mackie & S.J. Chambers, 1990. Revision of the type species of Sigalion, Thalenessa and Eusigalion (Polychaeta: Sigalionidae). Zoologica Scripta, Vol. 19, No. 1, 39-56. (zie map) Loshamn, A.-A., 1980. En systematik og dyregeografisk undersökelse over Skjellrygg-gruppen (familie Aphroditidae sensu Fauvel 1923). Zoologisk Institutt Universitetet I Oslo. 369pp. Loshamn’s key to Scandinavian and Arctic species. Translated by F. Pleijel (March 1990). (zie map) Spionidae Blake, N.M., 1983. Systematics of Atlantic Spionidae (Annelida: Polychaeta) with special reference to deep-water species. Boston University Graduate School, Boston. 400pp. Stencil: Spionidae. (zie map) o Atherospio (zie map) Mackie, A.S.Y. & A. A. Duff, 1986. Atherospio disticha gen. et. sp. nov. (Polychaeta: Spionidae) from Loch Tuirnaig, West coast of Scotland. Ophelia 25(3), 139-146. o Malacoceros (zie map) Mailen van M.E. Petersen, 1997. o Marenzelleria (zie map)
BIJLAGE 5
Maciolek, N.J., 1984. New records and species of Marenzelleria Mesnil and Scolecolepides Ehlers (Polychaeta; Spionidae) from Northeastern North America. In: Proceedings of the First International Polychaete Conference, Sydney (ed. P.A. Hutchings). The Linnean Society of New South Wales. pp 48-62. Bick, A. & M.L. Zettler, 1997. On the identity and distribution of two species of Marenzelleria (Polychaeta, Spionidae) in Europe and North America. Aquatic Ecology 31, 137-148. Atkins, A.M, A.M. Jones & P.R. Garwood, 1987. The ecology and reproductive cycle of a population of Marenzelleria virirdis (Annelida: Polychaeta: Spionidae) in the Tay Estuary. Proceedings of the Royal Society of Edinburgh 92B, 311-322. o Polydora (zie map) Mustaquim, J., 1986. Morphological variation in Polydora ciliate complex (Polychaeta: Annelida). Zoological Journal of the Linnean Society 86, 75-88. o Prionospio (zie map) Mackie, A.S.Y., 1984. On the identity and zoogeography of Prionospio cirrifera Wirén, 1883 and Prionospio multibranchiata Berkeley, 1927 (Polychaeta; Spionidae). Proceedings of the First International Polychaete Conference, Sydney (ed. P.A. Hutchings). The Linnean Society of New South Wales. pp 35-47. Sigvaldadóttir, E. & A.S.Y. Mackie, 1993. Prionospio steenstrupi, P. fallax and P. dubia (Polychaeta, Spionidae): reevaluation of identity and status. Sarsia 78, 203-219. o Scolecolepides (zie map) Maciolek, N.J., 1984. New records and species of Marenzelleria Mesnil and Scolecolepides Ehlers (Polychaeta; Spionidae) from Northeastern North America. In: Proceedings of the First International Polychaete Conference, Sydney (ed. P.A. Hutchings). The Linnean Society of New South Wales. pp 48-62. Syllidae (zie map) Aantekeningen lezing P. Garwood. o Exogoninae (zie map) Sarda, R., 1984. La subfamilia Exogoninae (Polychaeta; Syllidae) de Gibraltar, con descripción de Pseudobrania euritmica n. sp.. P. Dept. Zool. Barcelona 10, 7-13. Trichobranchidae o Octobranchus (zie map) Kingston, P.F. & A.S.Y. Mackie, 1980. Octobranchus floriceps sp. nov. (Polychaeta: Trichobranchidae) from the Northern North Sea with a re-examination of O. antarcticus Monro. Sarsia 65, 249-254.
BIJLAGE 5
BIJLAGE 6.-Protocol voor korrelgrootte analyse in gebruik bij de CEME Analytisch Lab
BIJLAGE 6
BIJLAGE 6
BIJLAGE 6
BIJLAGE 6
BIJLAGE 6
BIJLAGE 6
BIJLAGE 6
BIJLAGE 6
BIJLAGE 6
BIJLAGE 7.-Logboek formulier voor overdraag van informatie bij afwisseling van monsterploeg Datum
Naam
Aandachtpunten voor de volgende monsterploeg
BIJLAGE 2
Paraaf voor gezien
BIJLAGE 8.-Formulier voor parafen van opstappers na het doornemen van monsterboek en logboek DATUM
Naam
BIJLAGE 3
Paraaf
BIJLAGE 9.-Codedefinitie van de vier kwaliteitstempels aanwezig bij elk record van de dataset Kwaliteitniveau
Kwaliteitdeterminatie
Kwaliteitdichtheid
Kwaliteitbiomassa
Kwaliteitnatgewicht
-1
Onbekend
Onbekend
Onbekend
Onbekend
0
Niet beschikbaar
Niet beschikbaar
Niet beschikbaar
Niet beschikbaar
1
Phylum zeker
Present / absence
Klasses
Klasses
2
Classe zeker
Weinig, Matig, Veel
Schatting of zeer sterk afwijkend gewicht
Schatting of zeer sterk afwijkend gewicht
3
Ordo zeker
Weinig, Matig, Abundant, Redelijk veel, Zeer veel
Berekend via gemiddelde of Berekend via gemiddelde of sterk afwijkend gewicht sterk afwijkend gewicht
4
Family zeker
Schatting
Berekend via gemiddelde (zelfde jaar en/of gebied) afwijkend gewicht
5
Genus vermoedelijk
Telling - grof / afgerond, Afw. tot 25 %
Berekend via gemiddelde (zelfde jaar en/of gebied)
6
Genus zeker
7
Berekend via conversie Telling - deelmonster, Afw. natgewicht of len/gew tot 15 % regressie - afwijkend gewicht Berekend via conversie Telling - matig betrouwbaar natgewicht of len/gew (Afw. < 5%, +/- 25) regressie
Berekend via len/gew regr. of conv. van asvr.dr.gew. afwijkend gewicht Berekend via lengte/gewicht regressie of conversie van asvrijdroogewicht Berekend via gemiddelde van zelfde jaar en/of gebied - afwijkend gewicht Berekend via gemiddelde van zelfde jaar en/of gebied
8
Soort vermoeddelijk
Telling - redelijk Berekend via betrouwbaar (Afw. < 5%, +/- lengte/gewicht regressie 10) zelfde seizoen
Weging van deelmonster met afwijkend gewicht
9
Soort betrouwbaar
Telling - betrouwbaar (Afw. Direct bepaald met < 5%, +/- 5) afwijkend gewicht
Weging van deelmonster, of weging met afwijkend gewicht
Soort zeker
Telling - zeer betrouwbaar (Afw. < 5%, +/- 1)
Weging - Zeer nauwkeurig
10
BIJLAGE 4
Direct bepaald - zeer nauwkeurig