Prof.dr. Henk te Velde: Willem van Oranje, een held uit het verleden Toen in 1984 nieuwbouw van de Leidse universiteit werd geopend met onder meer het geschiedenisinstituut, wilde het College van Bestuur aandacht besteden aan Willem van Oranje. Hij was immers de stichter van de universiteit en in 1984 was de moord op de prins vierhonderd jaar geleden. Het leidde tot een terugblik op het werk van Leidse historici over Willem van Oranje. Dat bleek nogal eenvormig. De historici hadden altijd de rol van Oranje als middelaar en brenger van eenheid en verdraagzaamheid benadrukt. Hoe gaan we om met de historische beeldvorming rond een nationale held als Willem van Oranje? Welke werking heeft hij vanaf de negentiende eeuw gehad en heeft hij nog? Het zijn lastige vragen voor een professioneel historicus en ik begin dus met de historici.
De verwetenschappelijking van de geschiedschrijving was in de negentiende eeuw gebouwd op bronnenkritiek. Maar de legitimiteit van het nieuwe universitaire vak was nauw verbonden met zijn maatschappelijke rol. Robert Fruin, hoogleraar Vaderlandse Geschiedenis in Leiden en de eerste hoogleraar geschiedenis in Nederland, bekleedde, zo werd gezegd, ‘een kansel in eene kathedraal met eene natie tot gehoor’. Dat was niet gering en Fruin was zich van zijn verantwoordelijkheid bewust. Een nationalistische synthese moest men van hem niet verwachten, maar wel exemplarische wetenschappelijke detailstudies. Daarvan heeft hij een aantal aan Willem van Oranje gewijd. ‘Aan hen die zijn nagedachtenis eeren en liefhebben, zooals hij het aan het vaderland verdiend heeft’, zo merkte hij op, ‘is iedere bijzonderheid uit zijn leven, die aan den dag kan worden gebracht, welkom.’ Hij schreef dat na een openhartige beschrijving van de balseming van Oranjes lichaam na de moord: ‘Eerst werd de buik in de lengte en ter zijde opengesneden, maar zoo dat de navel ongeschonden aan de ééne zijde bleef: de ingewanden, maag, nieren, lever, milt werden er uit genomen’, enzovoorts. Ondertussen identificeerde Fruin zich onbekommerd met Oranje. Hoewel hij zijn inaugurele rede wijdde aan de onpartijdigheid van de historicus, strekte die zich niet uit tot de Opstand tegen Spanje. ‘Voor het Nederlandsche volk, dat zijn geschiedenis kent’, behoefde Willem van Oranje zich volgens Fruin ‘niet te verdedigen’ tegen ‘verwijten, die voor ons geen beteekenis hebben’. En hij schreef dat de Spaanse koning als ‘bekrompen
1
monarch en kerkdienaar niet in staat en niet bevoegd was om over de daden en beweegredenen van een man als Oranje te oordeelen’. Toen zijn opstellen over de prins in 1960 opnieuw werden uitgegeven, meende de inleider dat Fruin Oranje wel erg nobel en ouwelijk had gemaakt. Dat gold nog sterker voor zijn leerling en opvolger P.J. Blok die in 1919 zijn eerbiedige biografie van Willem van Oranje opdroeg aan koningin Wilhelmina. ‘Onleesbaar’, oordeelde Annie Romein-Verschoor die bij hem college volgde. Blok geeft geen analyse van Oranjes motieven maar een opsomming van zijn voortreffelijkheden. Duidelijk blijkt dat in zijn vergelijking met Philips II, volgens Blok: ‘de verpersoonlijking van den dweepzieken tiran, den somberen geweldenaar, die het ongeluk is geworden van zijn rijk. Daartegenover staat prins Willem als de vertegenwoordiger van de hoogste idealen der menschheid, als een man van een hoog karakter, een scherp verstand, een diepen geest’. Zijn biografie lijkt op een negentiende-eeuwse roman met flat characters die vooral deugd en ondeugd moeten uitbeelden. Daarbij hoort ook het openlijk tonen van een soort van nationaal pathos. Toen Blok het deel over de Opstand publiceerde van zijn Geschiedenis van het Nederlandsche Volk, schreef hij over de tijd ‘van onbeschrijfelijk genot, van hartverheffende aandoeningen’ die het schrijven hem had opgeleverd. Willem van Oranje nam voor hem een bijzondere plaats in. Wanneer zijn overzichtscollege over de vaderlandse geschiedenis was aangekomen bij de moord op de prins, was de zaal altijd extra vol, omdat iedereen wilde meemaken hoe Blok dan zijn ontroering niet meer de baas was. Nu verbaast zo’n verhaal niet bij de wat sentimenteel aangelegde Blok, maar over Fruin gaat een vergelijkbaar verhaal, zij het dat hem de gerechtelijke moord op Oldenbarneveldt altijd te veel werd. Het zegt iets over de functie van geschiedenis. Zoals negentiende-eeuwse romans moest die hoge morele gevoelens en ontroering losmaken. Je kunt het misschien vergelijken met de ontroering die tegenwoordig velen van ons gewoon vinden bij de dodenherdenking van vier mei. Voor de negentiende-eeuwers was de Tachtigjarige Oorlog mentaal nog ongeveer zo dichtbij als nu de Tweede Wereldoorlog. Ook een afstandelijke figuur als Fruin kende naast wetenschappelijke betrokkenheid nog het engagement van de tijdgenoot. Ook Bloks pathos was niet uitzonderlijk. Nog rond de
2
herdenking van Oranjes geboorte in 1933 zei een collega dat hij bij de naam van Willem van Oranje ‘eene aandoening van ontzag’ en ‘eene eerbiedige stemming als bij het hooren van gewijde muziek’ voelde. Oranje was feitelijk bovenmenselijk geworden. Bij de herdenking van 1933 leidde dat tot een actualiserende vertaling van Oranje als inspirerende mythe. ‘Wie Willem van Oranje was, boezemt ons matig belang in’, schreef een betrokkene, ‘het gaat er over in ons volk tot leven te wekken een Willem van Oranje die is, nu en in lengte van dagen. Wij herdenken de Prins opportunistiespragmaties! om zijn waarde voor de toekomst!’ Het was alsof de prins daarmee gereed werd gemaakt voor zijn optreden als inspirator tijdens de Tweede Wereldoorlog. Koningin Wilhelmina heeft zich zeer laten inspireren door Willem van Oranje. Bij de lessen in de vaderlandse geschiedenis had zij volgens docent Blok bij de geschiedenis van de moord moeten huilen, zoals Blok zelf dat dus volgens de overlevering voor studenten deed. Later vond zij Bloks interpretatie niet meer inspirerend; Gods leiding in zijn werk had hij volgens haar niet gezien. Ook zij zocht een Willem van Oranje die een inspirerend symbool van meer dan menselijke maat was. Volgens de historicus Coen Tamse was zij de laatste Oranje die in de Oranjemythe geloofde en wist zij die tijdens de Tweede Wereldoorlog tot levende werkelijkheid te maken.
Pas na de oorlog en vooral vanaf de jaren zestig was de toon van Fruin en Blok verdwenen. Met de verering van Grote Mannen in het algemeen verdween ook die van Willem van Oranje. Het bleek bij de herdenking van 1984 die tot verontrusting van Oranjeaanhangers en van professionele historici mat was. Een speciale televisieserie gaf meer aandacht aan zijn amoureuze veroveringen dan aan zijn andere prestaties. NRC Handelsblad schreef: ‘In dit herdenkingsjaar werd de held uit schoolboekjes voor velen in de televisie ontluisterend in al zijn menselijke zwakheden getoond’. De gereformeerde historicus Van Deursen schamperde: ‘Met Oranje de kerk uit en de slaapkamer in’. Het is te beschouwen als een reactie op de voorafgaande tijd. Bij de herdenking van 1933 zei men dat Oranje voorbeeldig was als staatsman, als christen en als held: ‘Niemand is groot voor zijn kamerdienaar? Deze uitnemende onder de grootsten kan het scherpste onderzoek zonder vrees verdragen.’ Dat lokte een kritische blik uit. Voordat iets anders dan heiligenverering mogelijk werd, moest schoon schip worden gemaakt. Dat bleek ook
3
bij biograaf Koenraad Swart die Oranjes handelwijze afleidde uit belangen en politieke overwegingen in plaats van idealisme. Het leek echt het einde van de heldenverering.
Tot dusver ging het over teksten, maar dezelfde ontmythologisering lijkt er te zijn geweest in de beeldentaal. In de negentiende eeuw was Willem van Oranje letterlijk op een voetstuk geplaatst. In de jaren 1840 werden in Den Haag maar liefst twee standbeelden geplaatst, het ruiterstandbeeld voor Paleis Noordeinde en het standbeeld ten voeten uit op het Plein. Het ruiterstandbeeld beantwoordde aan de smaak van koning Willem II, die zich ridder en krijgsman voelde, graag te paard ging en zelf ook als ruiter afgebeeld zou worden. Dat het krijgshaftige standbeeld niet het statement van een autoritaire vorst was, bleek toen hij de drijvende kracht achter de grondwetsherziening van 1848 was. Die grondwetsherziening werd als het ware uitgedrukt in het standbeeld van de prins op het Plein. Daar is hij afgebeeld als staatsman, met de hand op de papieren van de Unie van Utrecht, als een waar constitutioneel vorst. Een standbeeld moet recht doen aan de historische figuur, maar heeft vooral ook een actuele betekenis, dat vonden de negentiende-eeuwers al. Men meende dat standbeelden de herinnering aan historische figuren levend hielden. Maar wat is de betekenis van beelden als ze er eenmaal staan? Als ze niet gebruikt worden voor herdenkingen zoals in de huidige tijd het monument op de Dam, blijft hun werking beperkt. Ontstaansgeschiedenis en inhuldiging vormen in de regel het hoogtepunt in de levensloop van standbeelden. Zo beschreef P.J. Blok de onthulling door koninginWilhelmina in 1918 van het standbeeld van Johan de Witt in Den Haag bij de gevangenpoort als verzoening tussen de orangistische en staatsgezinde tradities in de Nederlandse geschiedenis. Toen het beeld er goed en wel stond, realiseerde niet iedere voorbijganger zich deze betekenis meer. Wel functioneren de beelden als ‘lieux de mémoire’, plaatsen waar het vergeten verleden toch nog aanwezig is, en die ons weer kunnen doen denken aan een geschiedenis die normaal ver weg is. Willem van Oranje was in de negentiende eeuw meer verheven dan in de periode na 1945. Hoewel men beelden ook na 1945 nog wel op een sokkel plaatste, was dat voetstuk letterlijk een stuk lager geworden. De meeste inspiratie ging uit van de geschiedenis van de oorlog en het bekendste beeld van een Oranje uit de naoorlogse tijd
4
is niet een beeld van Willem de Zwijger, maar Charlotte van Pallandts Wilhelmina tegenover Paleis Noordeinde. Het is in geen enkel opzicht een verheven beeld en het is de verbeelding van een karakter, geen gewoon portret. ‘Onverzettelijkheid’ had de titel kunnen zijn. Van andere Oranjes verschenen daarna standbeelden als aanraakbare figuren op lage sokkels dichtbij het publiek. Een standbeeld uit 2003 in Buren is een intiem familieportret van Willem van Oranje met vrouw en spelende kinderen. Dat hij als een gewone sterveling afdaalde van zijn voetstuk lijkt een uitdrukking van het einde van de grote-mannenverering sinds de jaren zestig. Maar anders dan de debunking van heldenverering sinds de jaren zestig is dit niet als kritiek bedoeld op al te menselijke eigenschappen van de held. Integendeel, die menselijkheid wordt juist ingezet om betrokkenheid en sympathie te wekken.
Het effect van zo’n ‘vermenselijking’ wordt begrijpelijk in de context van de huidige belangstelling voor heldencultus en heldendom. Één voorbeeld. De directeur van het Nederlands Instituut voor Oorlogsdocumentatie Marjan Schwegman riep onlangs op tot herwaardering van verzetshelden en korte tijd daarna verscheen van de medewerker Jolande Withuis van hetzelfde instituut een wetenschappelijke biografie van Pim Boellaard, die in concentratiekampen leider en steun was voor medegevangenen. Het bijzondere is dat zij Boellaard analyseert zonder zijn zwaktes en onaangename eigenschappen weg te poetsen maar ook zonder hem daartoe te reduceren. Hij is verre van een heilige, maar deed het goede toen het erop aankwam en wees anderen de weg. In Withuis’ boek voel je de fascinatie maar ook de ambivalentie van de auteur. Met conservatisme en Oranjeliefde heeft de auteur niet veel op, en dat waren voor Boellaard nu juist kerndeugden. Erkenning door het Oranjehuis en prins Bernard in het bijzonder was belangrijk in zijn leven, en in de oorlog motiveerde en inspireerde Oranje hem. Maar dat Withuis zijn voorkeuren niet deelt, maakt haar juist geschikt als auteur van een studie over heldendom nieuwe stijl. De held moet menselijk en soms zelfs klein zijn om te kunnen overtuigen, geen held op een voetstuk, maar een tussen de mensen, hartstochtelijk en met zijn gebreken, ergerlijk, charmant en uitzonderlijk. Een klein sokkeltje heeft hij nog, want hij valt wel op, maar niet meer als heilige.
5
Wat betekent dit nu voor Willem van Oranje? Zijn negentiende-eeuwse standbeelden zijn nu vooral een passief stadsdecor. In de woorden van columnist Martin Bril: ‘Het was een mooie dag in Den Haag. De terrassen van het Plein zaten vol. De zon gaf het publiek ervan langs. Op het standbeeld van Willem van Oranje zat een duif te poepen.’ Uit de twee standbeelden in Den Haag blijkt al dat iedereen zich zijn eigen Willem van Oranje kan maken. Tegenwoordig zoeken we minder naar een icoon met alleen deugden dan naar een mens met al zijn eigenschappen. Helden moeten een zekere mentale nabijheid hebben en Willem van Oranje is op afstand geraakt. Maar daardoor is zijn biografie er niet minder interessant op geworden, de tijd is rijp voor een nieuwe aanpak zou je zeggen. Daarin zullen dan de preoccupaties van onze eigen tijd meeklinken, misschien zoals dat gebeurt in recente beelden van de prins. Bij de Prinsenhof te Delft heeft Auke Hettema de prins sober en bijna wijdbeens afgebeeld met lange mantel en met zijn bekende kalotje. Het beeld lijkt op het portret door Van Mierevelt uit 1620 dat de prins eveneens met lange mantel en kalotje en aan het einde van zijn leven afbeeldt. Zo plaatst Hettema zich in de traditie. Maar Hettema’s standbeeld is ook vergeleken met Van Pallandt en zo wordt een beeld van Willem van Oranje dus mede gekleurd door de herinnering aan de Tweede Wereldoorlog en aan een latere Oranje.Van Pallandt beeldde een bijna abstract karakter uit, maar met dezelfde eigenschap als bij Hettema, namelijk onverzettelijkheid. ‘Standvastich is ghebleven mijn hert in teghenspoet’, is de regel uit het Wilhelmus op de sokkel en standvastig ziet de afgebeelde figuur eruit, vooral letterlijk: een stevige, geaarde figuur, eigenlijk heel gewoon; door zijn attributen herkenbaar als Oranje op het einde van zijn leven, door zijn houding een rustig en aards mens van middelbare leeftijd.
Zelf kunt u vanaf vandaag bepalen hoe het reliëf van Theo van de Vathorst aan het gerestaureerde Leidse Academiegebouw in deze ontwikkeling past. Dat het reliëf aanraakbaar, dichtbij en in ieder geval figuurlijk niet loodzwaar is, zult u zo meteen kunnen zien.
6
Een uitgebreide en geannoteerde versie van deze tekst is afgedrukt in Jan Teeuwisse ed., Willem van Oranje. Uitgave ter gelegenheid van de onthulling op 31 augustus 2009 door HM Koningin Beatrix van het door Theo van de Vathorst in opdracht van de Prins Willem de Eerste Herdenkingsstichting voor de Leidse Universiteit vervaardigde reliëf (Den Haag 2009)
7