Ere-voorzitter:
Prof. Dr. M. de Haas, Wassenaar.
Ere-leden:
Prof. Dr. W.H. Keesom, E.S. Kerkhoven, Prof. C.F. van Oijen, C.G. Vattier Kraane.
BESTUUR Voorzitter:
Prof. Dr. C.J. Gorter, Leiden.
2de Voorzitter:
Dr. Ir. W.J. Muller, Haarlem.
Secretaris-penningmeester: Dr. K. Reitsma, Leiden. 2e Secretaris:
J.W. Schneider, Leiden.
Leden: Dr. C.J.H. van den Broek, Utrecht. H. van der Grijp, Utrecht. Prof. Ir. L. H. de Langen, Delft. Ir. J. van Male, Apeldoorn. M.Ph.J. van der Sluis, Rotterdam Ir. A.M. IJsselmuiden, Heemstede.
Aanmelding voor het lidmaatschap, correspondentie etc.: Pasteurstraat 1, Leiden. Tel. bureau Tel. Secr. huis Tel. 2e Secr. huis
21241 23090 24356 (K1710)
De contributie bedraagt: voor leden-begunstigers ( instellingen, firma’s enz.) tenminste ƒ 15,- per jaar; voor leden (natuurlijke personen) ƒ 5,- per jaar. Betaling kan geschieden op postrekening 97360 ten name van de Nederlandse Vereniging voor Koeltechniek, Leiden. In de contributie is het abonnement op de Mededelingen begrepen.
Nederlandse Vereniging voor Koeltechniek Gevestigd te Leiden Opgericht 23 September 1908
* INHOUD: I.
Verslag van de 75ste Algemene Ledenvergadering op 14 December 1950 te Utrecht. ……………………………………
pag. 3
II.
Institut International du Froid. …………………….
,,
5
III.
Koelen van vlees (Dr. K. Reitsma). ……………….
,,
9
IV.
Koeltechniek in de U. S. A. Reisindrukken van de E.C.A.-Cold Chain Mission. ……………………………………. Conserveren van dierlijke voedingsmiddelen (Dr. C.J.H. van den Broek). ………………………. Bewaring en transport van tuinbouwproducten (T. van Hiele l.i.). ………………………………… Koelinstallaties (Ir. C. Hoen). ……………………. Bouwen inrichting van koelhuizen (C. Veerdig). ……………………………………...
,, 58
Aanwinsten bibliotheek. ………………………….
,, 68
V.
Mededelingen
No. 102 Februari 1951
,, 28 ,, 33 ,, 47 ,, 51
I. VERSLAG ste van de 75 Algemene Vergadering gehouden te Utrecht op Donderdag 14 December 1950. 1 – 2. Opening en notulen. De voorzitter, Prof. Dr. C.J. Gorter opent de 75ste vergadering der vereniging en spreekt zijn voldoening uit over het grote aantal leden, dat aanwezig is. Daarna stelt hij de notulen van de vergadering van 7 Juni 1950 aan de orde. Deze worden ongewijzigd vastgesteld. 3. Mededelingen. Prof. GORTER brengt bij dit punt verslag uit van de vergaderingen van het Institut International du Froid, die in November 1950 te Parijs werden gehouden. Een resumé van dit rapport is opgenomen op pag. 5 van deze Mededelingen. Vervolgens deelt hij mede, dat de Commissie Opleiding Koeltechnisch Personeel haar verslag aan het Bestuur heeft uitgebracht. Het ligt in de bedoeling dit gedegen verslag, dat uitvoerige voorstellen bevat tot het regelen en stimuleren van het koeltechnisch onderwijs aan lager en middelbaar personeel, te doen drukken. Nadat alle leden en belanghebbenden van de inhoud hebben kunnen kennis nemen, zal de ledenvergadering moeten beslissen welk gevolg aan de voorstellen der Commissie dient te worden gegeven. De heer VEENSTRA zegt namens de Vereniging de Nederlandse Koeltechnische Industrie alle medewerking toe, mits er voor gewaakt wordt dat het nieuwe opleidingsinstituut beslist neutraal is in dien zin, dat het niet wordt verbonden aan enige firma, die werkzaam is op koeltechnisch gebied. Blijkens een ingekomen schrijven is door enige fabrikanten van vast koolzuur een Propaganda-commissie ,,Droog ijs” ingesteld. Deze Commissie stelt zich ten doel de in het buitenland verkregen inzichten omtrent de toepassingsmogelijkheden van droogijs te toetsen aan de meningen van die Nederlandse bedrijven, waar
3
mogelijkerwijs het gebruik van droog ijs kan worden opgevoerd of geïntroduceerd. Genoemde Commissie zal het op prijs stellen technische en commerciële wensen dit onderwerp betreffende, alsmede inlichtingen, uit te wisselen. Secretaris van deze Commissie is de heer Drs. H.J.G. Plaat, Wenckebachstraat 84 te Velsen-Noord. De heer PROOST geeft nog enige toelichtingen op dit schrijven. 4 . Verkiezing van een bestuurslid. De voorzitter stelt nu aan de orde de verkiezing van één bestuurslid ter vervanging van de heer TH.C. JERNE, die aan de beurt van aftreden is en reglementair niet herkiesbaar. Vóór dat tot stemming wordt overgegaan, wil hij zijn dank betuigen aan de heer Jerne voor al hetgeen deze in zijn kwaliteit van bestuurslid voor de Vereniging heeft gedaan (Applaus). Er zijn vier candidaten gesteld, n.l. de heren Ir. G. Ferguson, Ir. H. Mulder, M.Ph.J. van der Sluis en N. Wolters. Aangezien het zeer gewenst is dat de koelhuisexploitanten in het bestuur zijn vertegenwoordigd en de heer Van der Sluis candidaat is gesteld door de Ondervakgroep Koel- en Vrieshuizen, meent het Bestuur diens candidatuur te moeten aanbevelen. De uitslag van de schriftelijke stemming wijst uit dat er 58 geldige stemmen zijn uitgebracht, waarvan 42 op de Heer Van der Sluis, 7 op de heer Mulder, 6 op de heer Ferguson en 3 op de heer Wolters, zodat de Heer PH.J. VAN DER SLUIS is gekozen. De voorzitter wenst de heer Van der Sluis geluk met zijn benoeming en spreekt de wens uit dat hij vruchtbaar werk in het Bestuur moge verrichten. 5 – 6. Rondvraag en sluiting. Aangezien van de rondvraag geen gebruik wordt gemaakt is hiermede de huishoudelijke zitting ten einde en nodigt de Voorzitter Dr. K. REITSMA uit tot het houden van zijn voordracht over ,,Koelen van Vlees”. Een verslag hiervan is opgenomen op pag. 9 e.v. Na de lunch is het woord aan een viertal deelnemers aan de E.C.A. Cold Chain Mission naar de U.S.A. Hun indrukken zijn verslagen op pag. 28 e.v.
4
II. Institut International du Froid Verslag van de vergadering op 15 en 16 November 1950 te Parijs. Op 15 November werd een vergadering gehouden van de Conseil Technique van het I.I.F. Deze Technische Raad bestaat uit de twee voorzitters van elke der zeven internationale commissies, te weten: I. Wetenschap der zeer lage temperaturen; thermodynamica; industrie der zeer lage temperaturen. Aanwezig: Prof. Simon (Engeland) en Prof. Gorter (Ned.). II. Physisch-technische problemen der koeltechniek. Aanwezig: Dr. Griffiths (Engeland) en Prof. Schmidt (West-Duitsland). III. Biologie en scheikunde van voedingsmiddelen; hygiëne. Aanwezig: Dr. Fidler, als vervanger van Dr. Kidd (Engeland) en Prof. Ulrich (Frankrijk). IV. Koelmachines, koelinstallaties en hun beproeving. Aanwezig: Prof. Plank (West-Duitsland). V. Bewaring van gekoelde voedingsmiddelen; ijsindustrie; chemische toepassingen. Aanwezig: Dr. Andersen (Denemarken); afwezig wegens ziekte: Prof. Del Nunzio (Italië). VI. Transport te land en te water. Aanwezig: Mr. Howels (Engeland) en Dr. Palmieri (Italië). VII. Onderzoek; onderwijs; economie; statistiek; wetgeving. Afwezig wegens verhindering: Dr. Brasart (Frankrijk) en Prof. Altenkirch (Oost-Duitsland). De vergadering werd gepresideerd door de voorzitter van de Technische Raad, Dr. Ezer Griffiths, en was vrijwel geheel gewijd aan de bespreking der plannen voor het achtste internationale Koude-Congres dat van 29 Augustus tot 11 September 1951 in Londen zal worden gehouden. Besloten werd dat in elke der commissies één der voorzitters een overzicht zal geven van de vooruitgang op zijn gebied sinds het in 1936 te ‘sGravenhage gehouden zevende Koude-Congres.
5
Daarna zullen dan een aantal rapporten over speciale kwesties besproken worden, waartoe de voorzitters bepaalde deskundigen zullen uitnodigen; men kan ook eigener beweging voor 1 Maart 1951 in drievoud rapporten bij de voorzitter van het Papers Committee, Dr. Griffiths, inleveren. De aanvaarde afzonderlijke rapporten zullen van te voren worden gedrukt, doch wegens de hoge drukkosten zullen zij niet meer dan 1200 woorden mogen tellen, benevens 150 woorden voor een korte samenvatting. Het totaal der rapporten zal ongeveer 500 bladzijden beslaan. Er is geen bezwaar tegen als men de rapporten na het congres uitvoeriger elders laat verschijnen. De Engelse congrescommissie stelt zich voor slechts Engels en Frans als toegelaten talen te beschouwen en ondanks een voorstel van Duitse en Italiaanse zijde om ook andere talen toe te laten, werd de beslissing hierover aan de gastheren overgelaten. Er werd aandacht geschonken aan de speciale plaats van de (wetenschappelijke) 1e commissie. De vergadering der 1e commissie zal worden voorafgegaan door een symposium in Oxford van de Union Internationale de Physique Pure et Appliquée. Het aantal zittingen der 1e commissie in Londen zal beperkt blijven, zodat haar leden de vergaderingen van andere commissies kunnen bijwonen. Ook zullen enkele gecombineerde commissievergaderingen op het programma gezet worden. Eén der hoofdvragen van het congres zal zijn in hoeverre de nieuwere Amerikaanse technische methoden en machines voordelen bieden boven die welke in Europa in gebruik zijn. Een Deens voorstel het binnenkort te verschijnen rapport van een studiereis naar Amerika van deskundigen uit de Marshall-landen als leidraad der besprekingen te gebruiken, werd op grond van mogelijke politieke complicaties afgewezen. Wel zal dit rapport uiteraard bij de besprekingen vermeld en gebruikt kunnen worden. Tenslotte werd aan de voorzitters der commissies opgedragen voorstellen te doen betreffende de toekomstige bezetting van hun commissies. Deze voorstellen zullen in Londen ter goedkeuring aan het Comité Exécutif worden voorgedragen. Op 16 November werd de vergadering van het Comité Exécutif gehouden. Behalve degenen, die de bijeenkomst op de vorige dag hadden bijgewoond, waren nog een aantal gezantschapsattachés en enkele deskundigen aanwezig ter vertegenwoordiging van ver-
6
schillende staten. Verschillende landen waren door meer dan één persoon vertegenwoordigd. De Verenigde Staten van Noord-Amerika, die steeds een buitenbeentje in het Institut gevormd hebben, daar zij niet als Staat deelnamen, doch als een particulier lichaam (The American Institute of Refrigeration), waren niet vertegenwoordigd. Bij afwezigheid van de voorzitter, de Franse Minister Queuille, werd de vergadering geleid door de Belgische vertegenwoordiger Foulon. De vergadering was grotendeels gewijd aan een bespreking van het rapport van de Directeur over de financiële toestand en van de mogelijkheden tot reorganisatie van het Institut te komen. Hoewel de inkomsten van het Institut niet hoog zijn, hetgeen ten dele wordt veroorzaakt door wanbetaling (o.a. van de zijde der Verenigde Staten en sommige Oost-Europese landen), is de financiële toestand niet ongunstig, dank zij een zeer spaarzaam beheer. Algemeen wordt echter een belangrijke uitbreiding der activiteiten verlangd, waardoor deze tenminste weer op het vooroorlogse niveau komen. Om hiertoe te kunnen geraken had de Directeur voorstellen ingediend tot een aanzienlijke verhoging der contributies van de aangesloten landen. Hoewel men algemeen bereid bleek aan te nemen dat dit laatste nodig zal zijn, wilde men toch hieraan een grondige reorganisatie van het Institut verbinden. Het zal nodig zijn dat de 72-jarige directeur een opvolger krijgt en dat het financieel beheer op meer overzichtelijke wijze wordt gevoerd. Dit laatste wordt bemoeilijkt door de nogal ingewikkelde structuur van het Institut, dat naast de Conférence Générale, het Comité Exécutif en de Conseil Technique nog een Comité Administratif kent, dat geacht wordt zich met het financieel beheer te bemoeien. Het door het Comité Administratif goedgekeurde plan tot instelling van een pensioenkas en tot invoering van een pensioenregeling werd aangehouden, doch voorlopig zal de Directeur uitkeringen volgens de ontworpen regeling mogen doen. Noch de voorstellen van de Directeur, noch het Britse reorganisatieplan, noch ook de wensen van de American Society of Refrigeration Engineers, welke in strijd zijn met de huidige opzet van het Institut, konden in detail besproken worden. Er werd echter een commissie benoemd, die spoedig een reorganisatievoorstel zal uit-
7
werken, opdat nog voor het Londens congres de reorganisatie een feit zal kunnen zijn, In deze commissie werden de heren Foulon (België), David (Frankrijk), Griffiths (Engeland), Andersen (Denemarken), Wynn Mason (Nieuw Zeeland) en Gorter (Nederland) gekozen. Van de verder besproken punten zij vermeld dat Zwitserland en Bulgarije te kennen hebben gegeven zich uit het Institut terug te trekken en dat India en Portugal zich voor lidmaatschap hebben aangemeld. Aan de gedelegeerden werd een exemplaar van het statistisch rapport van Dr. Brasart uit 1936 ter hand gesteld met de bedoeling dat zij hun regeringen vragen aan het Institut statistisch materiaal toe te zenden ter beantwoording van de in dit rapport behandelde vraagstukken thans.
_____________
8
III. Koelen van vlees door Dr. K. REITSMA Mijnheer de Voorzitter, Mijne Heren, Om verschillende redenen geloof ik dat het nuttig is dit onderwerp thans aan de orde te stellen. Immers in deze vergadering is in de laatste jaren over dit onderwerp niet gesproken. Toch is het koelen van vlees een uitermate belangrijke zaak, waarmee velen onzer te maken hebben. Bovendien heeft ze ook de aandacht van de slagers, hetgeen blijkt uit het feit, dat op het onlangs te Parijs gehouden Internationaal Slagerscongres door de Engelse delegatie een rapport over het koelen van vlees werd ingediend. En ten slotte bevinden we ons, als ik met niet vergis, op een punt, waarop de inzichten omtrent het koelen aan het veranderen zijn. Sinds onheugelijke tijd tracht de mens het vlees door daartoe geëigende maatregelen in voor consumptie geschikte toestand te houden, m.a.w. het bederf tegen te gaan. Hij trachtte dit te doen hetzij door 1. fabricage van vleeswaren; 2. koelen, waarbij het practisch in verse toestand blijft: of 3. vriezen. De fabricage van vleeswaren en het vriezen zal ik onbesproken laten en direct met U vaststellen, dat de koeling van vlees in de regel zo gebeurde (of gebeurt), dat na het slachten het dier minstens enige uren in de slachthal of hangruimte aan de buitenlucht afkoelt, daarna verplaatst wordt naar het voorkoelhuis, waar een temperatuur van 6 – 8 °C. wordt onderhouden, en in de regel na 12 – 24 uur wordt overgebracht naar de cellen van het koelhuis, waar een temperatuur van 0 – 4 °C. heerst. De gemiddelde relatieve vochtigheid, zoals die door verschillende boekjes op dit gebied wordt voorgeschreven, bedraagt in het voorkoelhuis ± 85% in het koelhuis ± 75% (bij +4 °C.). Bekend
9
is dat droge lucht in het koelhuis de houdbaarheid van het vlees belangrijk verlengt en dat door vochtverlies (verdamping) gewichtsverlies optreedt. De wetenschappelijke basis van onze inzichten omtrent vleeskoeling werd gelegd door een reeks van voortreffelijke onderzoekingen, uitgevoerd in het bekende ,,Kältetechnische Institut” der Technische Hogeschool te Karlsruhe. De eerste onderzoeker, W. TAMM herinnert in een artikel, dat verscheen in ,,die Zeitschrift für die gesamte Kälte-Industrie” 37 Jahrgang, 5 Heft 1930, blz. 86, aan een mededeling van HIRSCH uit 1927, waarin deze de sinds jaren gevolgde methode van vleeskoeling becritiseerde en speciaal op het daarbij ontstane vochtverlies wees. TAMM vindt het merkwaardig, dat men aan dat gewichtsverlies zo weinig aandacht heeft geschonken. Hij zegt, dat men een gewichtsverlies van 5% of meer, als iets onafwendbaars bij de koeling opvat, terwijl een besparing van slechts 1% reeds de koelkosten zou dekken. En hij verbindt daaraan deze verklaring: In Duitsland en het overige Europa geschiedt de vleeskoeling in openbare slachthuizen, waarvan de leider geen producent is en dus een verlies niet voelt. In Amerika liggen de zaken anders. Laten we, alvorens verder te gaan even nagaan of er verlies is (want ook dit is wel tegengesproken) en of dit belangrijk is. Zij, die van mening zijn, dat er geen verlies is, geven wel toe, dat er verdamping van vocht heeft plaats gevonden, doch, dat geen voedsel is verloren gegaan. De voedselvoorraad is dus niet geringer geworden, al bezit de slager enige kilogrammen aan gewicht minder. Ik ben van mening, dat dit wel zeer theoretisch bekeken is en dat in de eerste plaats de eigenaar van het vlees, die terdege het gewichtsverlies in zijn portemonnaie merkt, het met deze opvatting niet eens is. Maar bovendien rust op iedere koelhuis-leider (en laten we nu even de voedingsleer vergeten) de verplichting de hem toevertrouwde goederen zoveel mogelijk weer af te leveren in dezelfde staat als waarin ze hem in bewaring zijn gegeven. Voor iedere koelhuisleider is dit een axioma! Dit komt bijv. ook naar voren in de ,,Algemene Opslagvoorwaarden” vastgesteld door de Ondervakgroep Koel- en Vrieshuizen, waarin we in art. 13, sub 2 lezen:
10
,, …………..is de bewaarnemer slechts aansprakelijk voor enigerlei schade aan de goederen ontstaan tijdens de bewaring, vermindering van gewicht etc. daaronder begrepen, indien wordt aangetoond, dat de schade het gevolg is van nalatigheid van personen in dienst van de bewaarnemer.” Hieruit volgt m.i. duidelijk, dat de bewaarnemer heeft te zorgen, dat alles wordt gedaan om te voorkomen, dat o.a. vermindering van gewicht optreedt, in ieder geval dat het tot een minimum wordt beperkt. Ik geloof inderdaad met TAMM, dat men in het streven om bederf tegen te gaan, de gewichtsvermindering niet zwaar heeft geteld, vooral omdat men deze zelf niet in zijn zak voelde. Hoe groot is die gewichtsvermindering? Dat zij belangrijk is blijkt uit de volgende cijfers van GOLTZ 1): Verliespercentage Vlees bewaard gedurende stier – voet ……………………….. 5 % 8 dgn, bij ± 4 °C. en half varken ……………………….. 3.5 % 75% Q 2). kalf ………………………………. 9 % rundervoet ……………………….. 7 % schaap ……………………………. 4 % Bovendien leidt, vooral bij dunne stukken, dit gewichtsverlies tot droger vlees en vermindering van kwaliteit en smaak en kleursverandering. TAMM probeert nu in zijn onderzoekingen de correlatie vast te stellen welke bestaat tussen duur der koeling en gewichtsverlies enerzijds en temperatuur, vochtigheidstoestand en bewegingstoestand der lucht anderzijds. Door vele ingenieuze onderzoekingen en berekeningen, waarbij hij uitgaat van droge lichamen van eenvoudige stereometrische vorm, kon hij tenslotte de verhoudingen vaststellen, die bestaan tussen het gewichtsverlies en de duur der koeling en de drie zoeven genoemde factoren. TAMM komt daarbij tot de volgende conclusies (waarvan verschillende ons zeer plausibel in de oren klinken). Bij afnemende relatieve vochtigheid (Q), neemt ook de afkoelingstijd lineair af 1e. en wel bij hoge temperatuur in verhouding meer dan bij lage. __________ 1 ) Heisz, Bau, Einrichtung und Betrieb öffentlicher Schlacht- und Viehhöfe, 1932. 2 ) Q = relatieve vochtigheidsgraad.
11
e
2. 3e.
4e. 5e.
6e.
Dat wil dus zeggen: hoe droger lucht, des te korter koeltijd. Het gewichtsverlies neemt met afnemende relatieve vochtigheid toe. Ook dit is begrijpelijk. Normaal wordt 30 – 50% der warmte door verdamping afgevoerd en 70 – 50% door warmtegeleiding en convectie. Bij hoge temperatuur en lage Q is het verdampingsaandeel groter dan bij lage temperatuur en hoge Q. De afkoeltijd tot 0 °C. wordt belangrijk kleiner naar mate de luchtsnelheid groter wordt (van v = 0 tot v = 4 m/sec tot op de helft!). Belangrijk is: het gewichtsverlies wordt bij toenemende v bij hoge Q kleiner! Dit lijkt onlogisch. De verklaring hiervan luidt aldus: Het korter worden van de koelduur (door de snelle luchtbeweging) is van groter invloed op het gewichtsverlies dan de vergrote verdamping. Bovendien is het temperatuursverloop aan de vleesoppervlakte gewijzigd. Als de vleesstukken dikker zijn, neemt de invloed der luchtsnelheid op de afkoeltijd af. Het is dus alsof het warmtevervoer door het vlees, de warmteafgifte aan de oppervlakte niet kan bijhouden.
TAMM legde deze gegevens in grafieken vast, waarvan ik hier alleen één heb overgenomen (grafiek I), waarin wordt weergegeven het verband tussen gewichtsverlies van rundervoeten gedurende 24 uur bewaren en de temperatuur en relatieve vochtigheid der lucht bij een snelheid van 0.1 m/sec. Uit de grafiek blijkt, dat de Q, zelfs tussen de matige grenzen van 75 – 90, van grote betekenis voor het gewichtsverlies is, veel meer dan de temperatuur der lucht. Ook een matige luchtbeweging maakt tegenover stilstaande lucht slechts weinig verschil. Hij toonde de geldigheid dezer conclusies ook in de praktijk aan, door de ene helft van een schaap gedurende 6 dagen te bewaren bij t = 0° Q = 92 luchtsnelheid v = 2 m/sec. (I) de andere bij t = 2° Q = 85 v = 0,01 m/sec. (II), waarbij (1) 1.7 % aan gewicht had bespaard.
12
Volgens TAMM moeten we komen tot: 1e. Een minimaal gewichtsverlies. Dit is a) economisch van betekenis; b) van belang voor kwaliteit en smaak. 2e. Een zo kort mogelijke afkoelingstijd. Ook dit is van economisch belang, n.l. als de tijd om af te koelen zo kort mogelijk is, zijn er kleiner koelruimten nodig, dus geringer bouw- en exploitatiekosten, doch bovendien minder verlies door uitstraling en ten slotte geringer koudeproductie!
We moeten trachten deze voorwaarden te combineren, immers economisch voordeel zullen we pas genieten, als de meerdere onkosten aan dieper koelen en meer ventilatorarbeid worden goedgemaakt door minder gewichtsverlies en de zoeven genoemde voordelen van kleinere koelhuizen. En last not least mogen tegen de te kiezen methode geen hygiënische bezwaren kunnen worden ingebracht, zoals sneller bederf
13
door bacteriën of schimmels. Dit laatste (het klef worden van het vlees) wordt bevorderd als er vocht op het vlees neerslaat (zoals op een glas koud water). Dit kan geschieden bijv. als warm vlees bij koud vlees wordt gebracht, bij het reinigen van koelruimten met warm water of bij het betreden van het koelhuis door personen met natte kleding. TAMM stelt nu de volgende eisen op: a)
b)
c)
Voor het opslaan (bewaren) van vlees moet de temperatuur zo laag mogelijk gekozen worden. De laagste grens is door – 1 ºC. aangegeven omdat het vlees dan bevriest. Ook de vochtigheid kan belangrijk worden opgevoerd (bijv. van 75 tot 85 Q), wanneer men slechts de temperatuur en de vochtigheid in het koelhuis constant houdt! Dit betekent in de eerste plaats. dat geen warm vlees in het koelhuis mag worden gebracht, doch dat het vlees eerst tot de bewaartemperatuur moet zijn afgekoeld, alvorens het in de koelruimte mag worden gehangen. Eén koelhuis of voorkoelhuis, hoe men het ook mag noemen, is dus volgens deze grondbeginselen volkomen fout! Voor de afkoeling (= vóórkoeling) geeft TAMM aan, dat de hoofd factor is de luchtsnelheid, waardoor de koeltijd beduidend en het gewichtsverlies ook wordt verminderd, dit laatste alleen wanneer de Q hoog is.
Aan deze drie eisen voldeden in 1930 de slachthuiskoelinrichtingen volgens TAMM geenszins. In voorkoelhuis en koelhuis werd beide afgekoeld, de Q in het koelhuis was te laag en het gewichtsverlies te hoog. Ook de temperatuur was in beide lokalen te hoog. Hij zegt dan ook: ,,Die heutigen Fleischkühlanlagen sind also keineswegs in Hinsicht auf gröszt mögliche Gewichts-ersparnis, sondern lediglich auf ausreichende Sicherheit gegen Verderb eingerichtet.” TAMM is van mening, dat door het in acht nemen van zijn eisen, bij een koeltijd van 8 dagen gemakkelijk 2% van het gewicht bespaard zou kunnen worden bij dezelfde zekerheid tegen bederf. Hij is de eerste – we komen hierop later terug – die bepleit de voorkoelhuizen te laten vervallen en ze te vervangen door vleeskoelers!
14
Mijnheer de Voorzitter, ik ben op de onderzoekingen; van TAMM iets dieper ingegaan omdat zij de grondslag vormen voor alle andere publicaties, die daarop gevolgd zijn. DR. ING. SCHMID verrichtte aan hetzelfde instituut als TAMM onderzoekingen, welke meer in het kader van de hygiënist komen. Hij publiceerde n.l. in 1931 in het ,,Zeitschrift für die gesamte Kälte-Industrie”, 38 Jahrgang, blz. 1, een artikel over: ,,Einflusz von Temperatur und Feuchtigkeit auf das Bakteriënwachstum auf gekühltem Fleisch.” Gingen de onderzoekingen van TAMM alleen in de richting van het gewichtsverlies, SCHMID had zich de taak opgelegd na te gaan hoe de verhouding lag tussen temperatuur en vochtigheid van de koellucht en de houdbaarheid van het vlees. Hij bracht kleine stukjes rundvlees in glascylinders, waarin een bepaalde vochtigheidstoestand werd onderhouden. Deze plaatste hij dan in een koelkast met constante temperatuur. Daarna werd het aanvangs-kiemgetal en vervolgens om de zoveel tijd het aantal bacteriën geteld dat op het vlees tot ontwikkeling was gekomen. Ik laat de methode waarop, kortheidshalve, onbesproken. Bij een hoeveelheid bacteriën van 50-100 millioen per cm2 werd het vlees onbruikbaar geacht, aangezien het dan klef en ,,schmierig” werd, Ook SCHMID legt zijn talrijke onderzoekingen in grafieken vast, waarvan ik ook één heb overgenomen (grafiek II), die aangeeft de maximale bewaartijd van rundvlees bij verschillende temperaturen en vochtigheidsgraden. Hieruit volgt bijv. dat 16 tijdseenheden zowel bij 0 ° en 91 Q bereikt kan worden, als bij 2 ° en 80 Q. Maar in dit laatste geval natuurlijk ten koste van gewichtsverlies. SCHMID resumeert zijn onderzoekingen aldus: 1e. 2e.
Bij daling van de temperatuur met 1 ° kan bij dezelfde bewaartijd de Q met 5% verhoogd worden. Dat betekent, dat de temperatuur in het hoofd koelhuis van 4 op 0 º kan worden gebracht. De relatieve vochtigheid van 75%, die tot dusverre in de koelhuizen werd aangehouden, is te laag en kan tot ± 90 verhoogd worden, hoe hoog zal de praktijk moeten leren.
15
Waren deze onderzoekingen van SCHMID nog geheel aan het laboratorium gebonden en uitgevoerd met kleine stukjes vlees, LOESER
verplaatste het veld van onderzoek naar de praktijk en publiceerde in 1935 in de Deutsche Schlachthof Zeitung, blz. 1 en 15, een artikel ,,Ueber die Haltbarkeit von Fleisch in gewerblichen Kühlräumen.” LOEZER wijst er op, dat voor de ontwikkeling van micro-organismen op vaste voedingsbodems, niet de toestand van de omgevende lucht in de eerste plaats van belang is, maar de toestand van de oppervlakte van de bodem, welke weer van verschillende factoren afhankelijk is. De in de eerste plaats voor bacteriegroei zeer gewichtige relatieve vochtigheid in de grenslaag is dus meer afhankelijk van het watergehalte van de oppervlakkige laag van het vlees, dan van het vochtigheidsgehalte van de lucht. En nu weten we allen, dat al naar gelang we met een mager of een zeer goed ,,gedekt” dier te maken hebben, of met kalfsvlees of vet rundvlees, dit watergehalte sterk uiteenloopt (bijv. bij vetweefsel 11.8% water, bij mager kalfsvlees 78.84% water). Ook speelt de verhouding van oppervlakte tot gewicht een grote rol wat betreft de verdamping van water.
16
LOESER bracht nu verschillende soorten vlees, na 24 uur afkoeling in een voor koelhuis, in een koelkast, bepaalde het aanvangs-kiemgetal, de oppervlakte en het gewicht en ging dan van de verschillende weefsels tijdens het verblijf in de koelkast na, hoe de bacteriegroei zich verhield. Een dezer grafieken (betreffende een runderachtervoet ) kan ik U tonen (grafiek III).
LOESER vat zijn onderzoekingen samen o.a. in de volgende conclusies: In de eerste plaats is de verhouding oppervlakte tot gewicht bij varkens en kalveren dubbel zo groot als bij runderen, iets wat zich natuurlijk demonstreert in grotere verdampingsverliezen. Het vet- en bindweefsel laat slechts een langzame bacteriegroei toe, omdat het watergehalte dezer weefsels laag is. Het ongunstigste bleken zich in dit opzicht te verhouden de aangesneden piergroepen. Voor de koeltechniek ondersteunt LOESER de eisen van TAMM, n.l. de dieren moeten direct na het slachten in een koelruimte gebracht worden, waarvan de temperatuur niet 6 – 8 ºC., maar om-
17
streeks 0 °C. is. Daardoor wordt de bacteriegroei sterk geremd. Door de sterke luchtstroom ontstaat een dun droog laagje op het vlees, dat ongeschikt is als voedingsbodem voor bacteriën en bovendien de onderliggende lagen beschermt. Ook wijst hij reeds op de betekenis van een laag aanvangs-kiemgetal en somt hij verschillende maatregelen op, die hiertoe zouden kunnen leiden. Evenwel was dit gedeelte van het onderzoek meer voorbehouden aan de onderzoekers WAGNER en STEINER, die in de D.S.Z. van 10 Jan. 1936, blz. 1 en v., een artikel plaatsten over ,,Untersuchungen über die Haltbarkeit von Fleisch im Schlachthof Karlsruhe.” Thans werd dus het terrein van het onderzoek verplaatst naar het koelhuis van het slachthuis te Karlsruhe en de onderzoekingen van LOESER daar herhaald.
In de eerste plaats wijden ze grote aandacht aan het ,,Anfangs-keimgehalt”, het aanvangs-kiemgetal, dat, zoals zij mededelen (ook op grond van onderzoekingen van HAYNES en BENDER) van even grote betekenis is als de invloed van de temperatuur. Met de bijgevoegde grafiek, samengesteld uit onderzoekingen van WAG-
18
en STEINER, blijkt dat het bacteriegetal per cm2 nog na dagen proportionaal het aanvangs-kiemgetal blijft (grafiek IV). Opgemerkt zij, dat zij de grens der houdbaarheid leggen bij 30.000.000 bact. per cm2 of 107.5. Op de maatregelen die nodig zijn om dit aanvangs-kiemgetal naar beneden te drukken (schone handen, schone slachtkleding. schone slachtdoeken, etc. etc.) zal hier niet nader worden ingegaan. Uit de publicatie van WAGNER en STEINER neem ik nog één grafiek over, welke het resultaat der onderzoekingen duidelijk weergeeft. Het betreft twee helften van één varken. De ene helft werd permanent in het voorkoelhuis gekoeld bij 4.1 °C. en 82% Q. De andere helft werd direct na het slachten in een koelruimte gebracht bij 0.8 °C. en 82% Q. Niet alleen het verschil in bacteriegroei is duidelijk, doch ook het verschil in gewichtsverlies is opvallend (grafiek V). Vatten wij met WAGNER en STEINER nog eenmaal de resultaten van al deze wetenschappelijke onderzoekingen samen dan blijkt dat vlees gekoeld moet worden bij omstreeks 0 °C. en dat een snelle voorkoeling in lucht van 0 °C. eveneens verre te prefereren is boven die met hogere temperatuur. Van grote betekenis is daarenboven het aanvangs-kiemgetal, wat insluit, dat bij het slachten zo zindelijk mogelijk gewerkt moet worden. De luchtinfectie is te verwaarlozen! Ook HEISZ in zijn bekend handboek ,,Bau, Einrichtung und Betrieb öffentlicher Schlacht- und Viehhöfe” 1932, ondersteunt de hiervoor gegeven conclusies op blz. 186: ,,Es ergibt sich eindeutig, dasz es sowohl für die Konservierungsdauer, also für Hemmung des Bakterien-wachstumes, die Verfärbungserscheinungen und eine Reihe von anderen chemischen Umsetzungen, wie fermentatieve Spaltung der Fette usw., weiterhin auch für die Verringerung des Gewichtsverlustes, günstig ist bei Temperaturen von ± 0 ° zu arbeiten.” En verder: ,,Das Abhängen in den Hallen ohne Vorkühlraum kommt überhaupt nicht in Frage.” Een andere voorname reden om zo spoedig mogelijk de geslachte dieren af te koelen en niet eerst in de buitenlucht te laten hangen moge men zien in het volgende. Wanneer men de groeisnelheid van bacteriën bestudeert en deze in een grafiek (VI) uitzet, krijgt men een lijn als volgt:
NER
19
JENSEN (Microbiology of meat, 1945) bepaalde de tijd A – C, dat is dus de tijd vóór de zeer sterke groei voor verschillende bacteriën en wel in worst bij 28.9 °C. Deze bedroeg voor salmonellae staphylococcen coli-bacillen streptococcen
4 uur 3 uur 1 uur 6 uur
Dit betekent dus, dat, willen we een zeer sterke bacteriegroei voorkomen, we het vlees in de koelruimte moeten brengen alvorens de bacteriën op of in het vlees het punt C gepasseerd zijn. Dit wil dus zeggen onmiddellijk! Hebben deze onderzoekingen vrucht gedragen? Als we in ,,Refrigeration applications” uitgegeven door de American Society of Refrigerating Engineers (1946) nagaan hoe men in
21
Amerika koelt, dan lezen we allereerst op blz. 227: ,,It is of the utmost importance that freshly slaughtered and dressed carcasses be placed in chilling coolers immediately, in order to retard bacterial action!” Men heeft nu verschillende systemen van ,,coolers.” In de regel zijn het lokalen met een ,,vals” plafond, waarboven zich pekelsproeiers bevinden. Ook zijn er wel pijpen voor directe verdamping aanwezig; soms zijn in het koellokaal zgn. ,,unitcoolers” geplaatst. De temperatuur is in de beginne iets onder 0 °, stijgt tot 2 à 3½ ° en wordt dan zo spoedig mogelijk weer teruggebracht tot ± 0 °C. De temperatuur van de pekel is – 9.5 tot – 6.5 °C. De vochtigheidsgraad is eerst 95% en hoger, later 85 – 90%. Soms is er geen mechanische luchtcirculatie, soms wel (bij de unitcooler). Ook PIETTRE geeft in zijn boeken over koeltechniek, waarvan het laatste ,,Conservation par le froid des denrées d’origine carnée”, dit jaar is verschenen, een overzicht van de methoden in gebruik in Amerika en op het continent. Zijn critiek op de continentale wijze is lang niet mals. Hij zegt het volgende (blz. 94): ,,Le frigorifique, le plus souvent, n’est pas contigu aux halls d’abatage eux-mêmes dispersés, et en outre, chose plus grave, il est toujours doté d'une antichambre ou ,,resserre tempérée” pour le ,,ressuage” ou ,,ressuyage” des carcasses. Or, nous ne cesserons de le répéter jusqu’à ce que architectes, hygiénistes et bouchers l’aient compris, la ,,chambre de ressuage” est une erreur technique, qui coûte cher d’abord comme construction et exploitation, se prête trop facilement au va-et-vient des bouchers, et surtout est totalement contre-indiquée pour la conservation certaine des viandes. Nos recherches sur les putréfactions, une pratique de plus de 50 ans en Amérique, ont montré d’une façon péremptoire que la réfrigération doit être appliquée aussitot après la préparation des carcasses pour abaisser le plus rapidement possible leur température interne et l’amener dans les zônes où tout développement des microorganismes devient impossible. Les carcasses et abats doivent donc être introduits directement dans les chambres de réfrigération qui assurent d’une façon rapide et certaine leur aseptisation définitive.”
22
Volgens TUCHSCHNEID (Die Kältetechnologische Verarbeitung schnellverderblicher Lebensmittel. 1936) geschiedt de koeling van vlees in de Sowjet-Unie als in Amerika. In Duitsland verschenen dit jaar enige merkwaardige publicaties over dit onderwerp en wel in de eerste plaats van SCHILLING (Kältetechnik 1950, blz. 88) ,,Kühlen und einfrieren von Fleisch und die dabei auftretenden Gewichtsverluste.” Hij vertelt daarin, dat na TAMM in Duitsland niets is veranderd, doch dat alleen in Berlijn gedurende de laatste 10 jaren door hem proeven zijn genomen. O.a. is hem gebleken, dat kunstmatige ventilatie de werking van een hangruimte wel verbeterde, doch hij komt op grond van zijn ervaring en proefnemingen tot de conclusie: ,,dasz auch das kurzfristige abhängen frisch geschlachteten Fleisches in einer sogenannten Abhängehalle oder im Schlachthaus Gewichtsverluste erbringt, die nicht tragbar sind. Die Verwaltung der Berliner Vieh- und Schlachthöfe wird in richtiger Erkenntnis dieser Tatsache bei allen Neuanlagen auf Abhängehallen zugünste zeitgemäszer entsprechend bemessener Abkühlanlagen verzichten.” Wat de koeling zelf betreft meent hij, dat reeds verbetering is te krijgen door het voorkoelhuis af te koelen tot 0 – 2 °C. met een 20-voudige luchtomloop per uur (normaal was 10-voudig). Evenwel duurt het dan nog 48 uur voor de temperatuur in het centrum van het vlees ± 2 °C. is. Daarom gebruikt hij nu koeltunnels waarbinnen een luchtsnelheid heerst van 3 m/sec, zodat in 24 uur de temperatuur van het vlees 34 graden daalt. De koeltunnels moeten dan een dagproductie kunnen opnemen en gereed maken voor de bewaring in het koelhuis. Ook bij varkens had hij goede resultaten, zelfs is de koeltijd daar korter dan 24 uur. Interessant is ook, dat men in Berlijn volmaakt genoeg heeft van één centrale mammouth-machinekamer, doch dat voortaan iedere koelruimte zijn eigen installatie met luchtkoeler (directe verdamping, dus geen pekel meer!) en vleeskoeler zal krijgen. welke volautomatisch werkt, dus al1es gedecentraliseerd. Doordat voorkoelhuis en hangruimte aldus plaats zullen maken voor vleeskoelers, kan men een veel rationeler opzet krijgen van een slachthuis. NIESZ geeft in de ,,Deutsche Schlacht- und Vieh-
23
Hofzeitung” van 25 Mei 1950 enkele schema’s welke deze gedachten in beeld brengen. Het zou mij te ver voeren op de voor- en eventuele nadelen van deze schema’s thans in te gaan, ik moge er U zeer schetsmatig één tonen om te laten zien hoe eenvoudig de opzet van een slachthuis kan worden.
Ook publiceerden BACH en HEINZE reeds schema’s van vleeskoeltunnels in ,,die fleischwirtschaft” van November j.l. Ten slotte: hoe staan wij tegenover het vraagstuk der vleeskoeling in Nederland? Persoonlijk heb ik er steeds naar gestreefd, onder indruk der Duitse publicaties van voor de oorlog, de temperatuur én in koelhuis én in voorkoelhuis zo laag mogelijk te houden en de Q op te voeren. 24
Practisch gaat dat wat de temperatuur betreft best in het koelhuis, moeilijker wordt het om, tenzij ten koste van veel koude, in de daarop niet berekende voorkoelhuizen de temperatuur lager dan ± 4 °C. te krijgen. Ze zijn daarop niet gebouwd, geven te veel verlies, terwijl ook de koelinstallatie daarop niet ingesteld is. Van een ,,regeling” der vochtigheidstoestand is als regel geen sprake, alhoewel deze in de praktijk meevalt. Een merkwaardige methode, die tot dusverre, voor zover mij bekend, alleen in Nederland wordt toegepast, is die welke in het slachthuis te Schiedam en enkele andere plaatsen wordt gebruikt. Hier heeft men n.l. slechts één gekoelde ruimte, waar het vlees, na het passeren van de hangruimte, wordt gebracht. Zo op het eerste gezicht lijkt dit volkomen irrationeel en in strijd met alles wat de koeltechnische wetenschap leert. Wanneer men echter zich ter plaatse oriënteert blijkt, dat de gedachtengang de volgende is: Er bestaat te Schiedam geen behoefte aan een koelhuis, waar het vlees één of twee weken kan worden bewaard. Doch wel wil men gaarne het vlees flink door koelen vóór het naar de in de slagersbedrijven aanwezige koelkasten wordt overgebracht. Dit geschiedt in dit koelhuis, dat dus eigenlijk de functie van vóórkoelhuis vervult, en waar een temperatuur van ± 1½ ºC. wordt onderhouden. Het eigenlijke koelhuis dat daarachter behoorde is dus afgekapt. Natuurlijk blijft het bezwaar, dat men warm vlees brengt bij reeds gekoeld vlees, maar aangezien het verblijf van het vlees in dit koelhuis steeds kort is (1 à 2 dagen) komen de nadelen hiervan niet naar voren. Wel blijft het bezwaar van het verblijf in de hangruimte en de verkoophal bestaan, doch practisch schijnt dit niet zo groot te zijn. Gezien de zeer beperkte doelstelling, die aan deze koelruimte gegeven is, mag men, gelet op de practische resultaten, m.i. hiermede genoegen nemen mits men het vlees er niet te lang in laat verblijven! Verder zal het m.i. geheel van plaatselijke omstandigheden afhangen, of de slagers daarnaast wél of niet prijs stellen op een echt koelhuis, geschikt dus voor een verblijf van het vlees voor langere tijd. Wil men hierover beschikken, dan dient men zeker
25
rekening te houden met de wetenschappelijke en practische gegevens, waarmede ik U heden heb mogen bezighouden. De inleiding van Dr. REITSMA gaf aanleiding tot het stellen van verschillende vragen of het doen van mededelingen. De heer V.D. LANDE vroeg o.a. bij welke temperatuur vlees gezouten diende te worden. Het antwoord luidde bij 6 – 8 ºC. De heer CUIPER deelde naar aanleiding van de ,,methode-Schiedam” mede, dat het veel verschil uitmaakt of in een abattoir veel vlees via de grossiers de slagers bereikt of niet. Is dit niet het geval, dan wordt dit in de regel niet zo lang bewaard als in het andere geval. Ook wees hij erop, dat in een verzendgrossierderij te Borculo de geslachte varkens onmiddellijk aan een lage temperatuur worden blootgesteld; na enige uren – wanneer ze dus nog lang niet zijn doorgevroren – worden ze uitgesneden en de vleesdelen verzonden. Dit geschiedt ook met het doel de houdbaarheid van het vlees gedurende het transport te vergroten. De heer PROOST vraagt of bewaren in een koolzuuratmosfeer mogelijk is. Geantwoord wordt, dat dit in de praktijk aan boord van koelschepen, waar men over hermetisch afgesloten ruimen beschikt, reeds gedurende jaren wordt toegepast. Voor vleeskoelhuizen, zoals aan abattoirs, die regelmatig moeten worden betreden is dit uiteraard onmogelijk. De heer MINK wijst op de voordelen van het bewaren van vlees in een koolzuuratmosfeer met het oog op het ranzig worden van het vet. Voorts geeft hij, als zijnde de koeltechnische adviseur van het Schiedamse slachthuis, zijn, van die van het Gemeentebestuur afwijkende, mening over de inrichting van het Schiedamse koelhuis en deelt mede dat hij ter voorkoming van moeilijkheden de luchtcirculatie sterk versneld heeft (20-voudig). Op de vraag van de heer CUIPER wat te Schiedam de resultaten zijn in zake het gewichtsverlies, wat voor hem een zeer belangrijke factor betekent, wordt geantwoord, dat gezien de korte verblijfsduur der dieren in de koelruimten, dit, volgens de directie, niet belangrijk is. De heer VEERDIG geeft nog een exposé van experimenten, welke hij heeft genomen op verzoek van exportslagerijen en toont zich in het algemeen huiverig voor de nieuwe theorieën.
26
Ook de heer, WOLTERS deelt mede, dat aan het slachthuis te Den Haag proeven op dit gebied zijn genomen. De heer HANSEN vraagt of het vlees niet, zoals men vroeger meende, ,,dichtslaat” als men het direct na de slachting koelt. Geantwoord wordt, dat de praktijk in Amerika in het groot heeft bewezen, dat deze mening onjuist is. Bovendien gaat de werking der enzymen, die nodig is voor de rijping van het vlees, in het koelhuis vrijwel ongestoord door. Aan het ingevroren vlees dient men, vóór het in de consumptie wordt gebracht, enige tijd te laten om het rijpingsstadium te bereiken, aangezien bij die lage temperaturen de werking. der enzymen vrijwel stilstaat.
________________
27
IV. Koeltechniek in de U. S. A. Reisindrukken van de E.C.A. Cold Chain Mission Algemeen: De ,,ECA Cold Chain Mission” behoorde tot een van de eerste internationale groepen van deskundigen, die onder auspiciën van de Economic Co-operation Administration Amerika bezochten. Het doel van deze ,,Missions” is, de verschillende aspecten van de Amerikaanse industrie door Europese deskundigen te laten bestuderen om enerzijds te zien, welke van de in Amerika gebruikte methoden in Europa kunnen worden toegepast en anderzijds de Amerikaanse industrie tegelijkertijd attent te maken op Europese methoden. De coördinatie van deze ,,Mission” in Europa werd verzorgd door de Organisatie voor Europese Economische Samenwerking te Parijs. Doordat niet minder dan 12 verschillende landen deelnemers aan deze groep hadden afgevaardigd, vormden deze een groot gezelschap. De 50 deelnemers waren als volgt verdeeld:
Land België Denemarken Duitsland Engeland Frankrijk Italië Nederland Noorwegen Oostenrijk IJsland Zweden Zwitserland O.E.E.C.
28
Samenstelling van de Cold Chain Mission. Deelnemers Beroep Deelnemers 5 Koeltechnische ingenieurs 4 en fabrikanten 18 4 Directeuren of bedrijfsleiders 4 van koel- en vrieshuizen 5 5 Werkzaam bij het koeltransport 6 5 Voedingsmiddelentechnologie 9 en wetenschappelijke onder3 zoekers 11 2 Administratieve functies 6 1 Handel 3 6 O.E.E.C.-vertegenwoordiger 1 toegevoegd als secretaris 1 1
De Nederlandse delegatie vormde met de volgende 9 deelnemers het grootste contingent: DR.
C.J.H. VAN DEN BROEK
H.J.W. BROUWER IR. T. VAN HIELE IR. C. HOEN
J. LAUER IR. J. VAN MALE J.C. MOERKERKE IR. F. SCHETS C. VEERDIG
Hoofd Afdeling Visserij technologie van het Centraal Instituut voor Voedingsonderzoek T.N.O. te Utrecht. Directeur N.V. Blaauwhoedenveem Vriesseveem, Rotterdam. Rijkstuinbouwconsulent voor de Bewaring van Tuinbouwproducten te Wageningen. Hoofd van de Afdeling Research en Ontwikkeling van Grasso’s Machinefabrieken te ‘sHertogenbosch. Inspecteur voor snelvriesproducten te Wageningen. Directeur Apeldoornse Machinefabriek v/h Loog Landaal te Apeldoorn. Koeltechnicus N.V. ,,Bronswerk” te Amersfoort. Hoofd van de Afdeling Koeltechniek van de N.V. Kon. Mij. ,,de Schelde” te Vlissingen. Directeur koelhuis ,,De Landbouw” te Zutphen.
Onderstaand kaartje geeft de route aan die de ,,Cold Chain Mission” door de Verenigde Staten heeft afgelegd. In aansluiting op de eerste bijeenkomst te New York op 2 Augustus 1950, werden daar ter plaatse enkele inrichtingen bezocht, die een goed beeld gaven van het overladen en stapelen van levensmiddelen in de zeer grote hoeveelheden, die voor de voeding van een dergelijke millioenenstad nodig zijn. Vandaar ging de reis naar Washington met een oponthoud in Philadelphia (Pa) voor het bezoeken van de wereldberoemde Seabrook Farms, Bridgeton (New Jersey). Met Washington (D.C.) als uitgangspunt werden excursies gemaakt naar de machinefabrieken van YORK en FRICK alsook naar het platteland van de staat Virginia, waar een veelzijdige agrarische productie het aanzijn geeft aan een grote verscheidenheid van koel- en vriesbedrijven. Vervolgens ging de reis naar de Mid-West, waar St. Louis en Kansas City (Mo) als uitgangspunt werden genomen. Naast enkele specifieke industrieën valt de nadruk in deze grote steden zeer sterk op de distributie van voedingsmiddelen, die uit andere delen van de Verenigde Staten vaak over zeer grote afstanden zijn aangevoerd. Alvorens de Westkust werd bereikt, werd een oponthoud gemaakt in Dallas (Texas), waar het in Amerikaanse
29
dimensies opgezette koelhuis van ALFORD een hoogtepunt van het programma vormde. De tocht langs de Westkust – vrijwel in de volle lengte van Zuid
naar Noord - kenmerkte zich door talrijke voorbeelden van zeer sterk gespecialiseerde productiecentra, bijv. de citrusvruchten en groentencultures in de buurt van Los Angeles en San Francisco, de visserij op tonijn en sardines op veel plaatsen langs de Californische kust, het grootste centrum voor de appelcultuur ter wereld te Wenatchee in de staat Washington en de verwerking van zalm en heilbot als vertegenwoordigers van de Noord-Pacifische visserij. Daarnaast boden deze zeer jonge steden interessante voorbeelden van alle punten van verwerking en distributie van bederfelijke voedingsmiddelen, terwijl de industriële factor in de grote centra eveneens rijk vertegenwoordigd was. Na achtereenvolgens Los Angeles, San Francisco, Portland (Oregon) en Seattle, resp. Wenatchee (Wash.) als excursiecentra bezocht te hebben, werd de terugreis aanvaard met een lange ruk per trein naar Chicago. Sommige gedelegeerden hadden hier de gelegenheid de daar ter plaatse gehouden bijeenkomst van de National Frozen Food Locker’s Assoc. te bezoeken, terwijl voor
30
anderen uiteraard de vleesfabrieken in het centrum van de belangstelling stonden. Het merendeel der deelnemers ging daarna via Dayton (Ohio) (o.a. Frigidaire) terug naar Washington voor de slotconferentie met de E.C.A.-autoriteiten; een kleine groep had nog de gelegenheid het belangrijke visserijcentrum in het Noord-Oosten te bezoeken. De terugreis werd begonnen op 21 September, na enkele dagen in New-York ter voorlopige afsluiting van de werkzaamheden. Uiteraard omvatte deze grote groep personen met zeer sterk uiteenlopende interessen. In zeker opzicht was dit een voordeel, omdat, waar de leiding van de E.C.A. ernaar streefde om een zo volledig mogelijk overzicht te geven van alle aspecten van de koeltechniek, er voor elk van deze steeds enige ter zake zeer kundige deelnemers gevonden werden. Aan de andere kant bleek het feit, dat de organisatie van de E.C.A. het niet mogelijk maakte de ,,Mission” te splitsen in kleinere groepen, elk met een nauwer omschreven interessegebied, het nadeel met zich te brengen, dat vele gedelegeerden in hun bewegingen werden belemmerd door anderen, die in een bepaald areaal speciale objecten te bestuderen hadden. Het oorspronkelijke plan, zoals dit door de Project Manager van de Mission, de heer R. STIMSON was uitgewerkt en waarbij de gehele groep een 90-tal bezoeken zou afleggen, kon dan ook niet worden gehandhaafd. Op krachtig aandringen van de deelnemers onder het voortreffelijke voorzitterschap van Professor S.A. ANDERSEN (Denemarken) werd halverwege de reis het werkplan in zoverre gewijzigd, dat in elk excursiecentrum de groep gesplitst werd in een aantal kleinere groepen, die zodoende in staat waren om met minder deelnemers een intensievere studie te maken van objecten, waarin zij speciaal geïnteresseerd waren. Op deze wijze kon het aantal bezoeken tot belangrijk over de 200 worden uitgebreid en dat dit alles nog tijdens de reis kon worden georganiseerd is niet in het minst te danken aan de bijzondere toewijding en krachtige hulp van de ons door de E.C.A. toegevoegde ,,Consultant”, de heer G.L. FISCHER. Op deze manier werd in de loop van ongeveer 50 reisdagen en meer dan 8000 mijl een grote verscheidenheid van indrukken opgedaan, waarvan 4 deelnemers hierachter de voornaamste zullen weergeven. Reeds tijdens de reis werden deze indrukken neerge-
31
legd in voorlopige rapporten, waaruit in een bijeenkomst van alle deelnemers na afloop van de reis te Parijs een voorlopig eindrapport werd samengesteld. Thans zijn de gedelegeerden, waarvan ieder een of meer speciale gebieden kreeg toegewezen, bezig het definitieve rapport samen te stellen. Men hoopt dit rapport, dat dus uit algemeen Europees standpunt is geschreven, gereed te hebben vóór het Koude-Congres te Londen in Augustus 1951. Als derde stap in de verwerking van de resultaten wordt de deelnemers opgedragen land voor land de resultaten zodanig te bewerken, dat de gegevens aan de industrie in het eigenland zo volledig mogelijk ter beschikking komen. Mettertijd mag men dan ook in ons land een dergelijk overzicht verwachten. C.J.H. VAN DEN BROEK.
____________________
32
De toepassing van de koeltechniek voor het conserveren van dierlijke voedingsmiddelen in de Verenigde Staten door Dr. C.J.H. VAN DEN BROEK 1) Zoals in de meeste branches van de koeltechniek, kan ook hier worden geconstateerd, dat de Amerikaanse industrie volgens dezelfde principes werkt als de Europese, doch dat er in de details van de uitvoering belangrijke verschillen zijn op te merken. Deze verschillen berusten wel in hoofdzaak hierop, dat men in Amerika zeer grote centra van gespecialiseerde agrarische producten kent, die ter plaatse zeer grote en sterk gespecialiseerde koel- en vriesbedrijven mogelijk maken. In tweede instantie geeft dit aanleiding tot een zeer goed geoutilleerd koeltransport. Tenslotte is in verband met de hoge levensstandaard van de Amerikanen ook de vorm, waarin de producten aan de consument worden aangeboden, een zeer bijzondere, daar deze, meer dan in Europa het geval is, op het directe gebruik in de huishouding is ingesteld. Hieronder worden enkele van de grootste groepen van voedingsmiddelen van dierlijke oorsprong besproken, t.w.: 1. 2. 3. 4. 5.
Vlees, Pluimvee, Eieren, Melk, Vis.
1. Vlees. Een kenmerkend verschil met de Europese verhoudingen is hierin gelegen, dat de slacht in Amerika hoofdzakelijk plaats vindt in particuliere of coöperatieve bedrijven; vooral de grote ,,Meat Packing Houses”, zoals SWIFT, ARMOUR, KREY, e.a. vertonen de kenmerken van een sterke concurrentie. De meeste van deze bedrijven zijn van vrij oude datum en bieden daardoor weinig nieuws. De gang van zaken tijdens het slachten is vrijwel gelijk ____________ ) Met dank aan de Heer C. VEERDIG voor zijn waardevolle aanwijzingen en correcties.
1
33
aan die in Europa, doch de mechanisatie is veel verder doorgevoerd, vooral bij het slachten van varkens. Voor het ontharen maakt men een ruimer gebruik van poetsmachines of men maakt hiervoor gebruik van een dompeling in was. Men heeft ook het verwerken aan de lijn verder doorgevoerd; zo wordt de kop aan de lijn geheel uitgeslacht, wat in ons land niet gebruikelijk is. In sommige gevallen wordt ook de afval meteen op de lopende band verwerkt. Na het slachten kam men twee wegen volgen: 1e. Voor gebruik op zeer korte termijn wordt soms een snelrijpings-procédé toegepast. Hierbij wordt het vlees bewaard bij een temp. van 15 – 17 °C. en een hoge vochtigheidsgraad gedurende 44 uur, waarna het snel gekoeld wordt tot 6 – 7 °C. Daarna dient het vlees onmiddellijk voor consumptie te worden gebruikt. In het normale geval worden de karkassen met overslaan van een hang- of 2e. voerkoelruimte direct in een koelruimte gebracht, waarin een soms vrij sterke luchtcirculatie voor een snelle afkoeling zorgt. Om het gevaar van een te sterke uitdroging tegen te gaan, wordt het vlees vaak behangen met vochtige linnen lappen. Hierdoor krijgt het vlees een mooier oppervlak, temeer daar hierdoor ook bloed stippen worden verwijderd, en behoudt het vet een betere kleur. Uit bacteriologisch oogpunt schijnt deze methode geen bezwaar op te leveren, aangezien de doeken na gebruik uitgekookt en gewassen worden. De koelruimten, waarin het vlees wordt bewaard zijn niet overal voorzien van automatische temperatuur- en vochtigheidsregelaars. Het koelen van vlees is hoofdzaak; bevroren vlees speelt slechts een zeer geringe rol, opvallend gering zelfs. Wanneer men de zeer grote omzet van andere bevroren voedingsmiddelen in aanmerking neemt. Hierdoor is het waarschijnlijk te verklaren, dat de bewaartemperatuur voor het bevroren vlees als regel gelijk is aan die, welke voor andere bevroren voedingsmiddelen nodig is, t.w. circa – 18 °C. Uiteraard resulteert dit in een beter behoud van de kwaliteit. Naast de normale slacht hebben de meeste ,,Meat Packing Houses” een aparte afdeling voor de productie van vleeswaren in huishoudverpakking, de zgn. ,,table ready meats.” Ook hier
34
vindt men een zeer ver doorgevoerde mechanisatie, zowel bij het maken van worstjes als bij het snijden van bacon etc. Voor worstjes worden in de regel kunstdarmen gebruikt, daar deze beter tegemoet komen aan de Amerikaanse drang naar uniformiteit. Automatische vulling is regel. Bacon wordt gesneden in machines, waarbij een zijde eerst door een pers in min of meer rechthoekige vorm van gelijkmatige dikte wordt geperst en vervolgens door een snel heen en weer bewegend mes wordt gesneden, waarbij de schijven automatisch dakpansgewijze over elkaar heen komen te liggen en in groepen van bijv. 20 worden gescheiden. Deze partijen worden op gewicht aangevuld, van een fel gekleurde cellophaan of geparaffineerd papieren wikkel voorzien en in deze vorm naar de detailhandel doorgezonden. Een zeer grote afzet van deze producten wordt bereikt in de zelfbedieningswinkels. Tenslotte valt in de grote slachthuizen op, dat alle afvalproducten tot min of meer waardevolle eindproducten worden verwerkt. 2. Pluimvee. De betekenis van het pluimvee voor de voeding van de Amerikaan is zeer belangrijk groter dan in ons land. Het ,,chicken dinner” kan welhaast beschouwd worden als een van de nationale gerechten van de Verenigde Staten, terwijl het gebruik van ,,turkey” op Thankgiving Day algemeen bekend is. Het gebruik van gevogelte in Amerika is momenteel ongeveer 25 lbs per hoofd per jaar, terwijl dit in Europa geschat wordt op 2 – 5 lbs per hoofd per jaar. Dit hoge verbruik wordt in de hand gewerkt, doordat deze producten in zeer hoge mate klaar voor het gebruik aan de consument ter beschikking worden gesteld. Ongeveer 50% is ,,New York dressed”, d.w.z. de gehele kip met ingewanden, geplukt. De rest wordt verkocht hetzij in halven of kleinere stukken panklaar, hetzij ,,pre-cooked” en bevroren in de vorm van allerlei gerechten. In verband hiermee is de industrie voor verwerking van pluimvee zeer sterk gespecialiseerd en heeft deze de beschikking over talrijke apparaten voor iedere trap van de verwerking. De bewerking is sterk gemechaniseerd; aan het begin van de ,,processing line” worden de kippen met klemmen aan de poten aan een ketting opgehangen; het doden geschiedt soms na verdoving hetzij door een snede in de hals, hetzij door vernietiging van de hersenen, waarna
35
de halsslagaderen via de bek worden doorgesneden voor het leegbloeden. Voor het plukken zijn vele methoden in gebruik, waarbij in hoofdzaak drie wegen worden bewandeld: 1e. Droog plukken: hiervoor moeten de kippen zo snel mogelijk na het doden leegbloeden, zodat ze nog warm bij de plukmachines aankomen. 2e. Een dompeling gedurende 30 sec. in een waterbad van 53 – 54 °C., of 90 sec bij 50 ºC. om de veren los te maken wordt gevolgd door machinaal plukken, waarbij de kip strijkt over snel roterende assen, waaraan rubber strippen zijn bevestigd, die de veren uit de huid slaan. e 3. Een dompeling in hete was, die na afkoeling van de huid wordt afgepeld met medeneming van alle veren. De kip wordt in deze was gedompeld bij een temperatuur van c.a. 70 °C. gedurende 3 sec en blijft daarna enige ogenblikken bij ongeveer 55 °C., d.i. dicht bij het stollingspunt van de was. De was kan worden teruggewonnen door deze te verhitten en daarna de veren er uit te centrifugeren, waarbij het verlies niet groter behoeft te zijn dan ongeveer 1 pond per 100 kippen. Onmiddellijk na het plukken worden de kippen zeer snel afgekoeld. Deze snelle voor koeling is in het bijzonder nodig wanneer de ingewanden niet zijn verwijderd, aangezien hierin bij hogere temperatuur bacterieel bederf of gisting optreden. In het midden en het Westen van de V.S. is koeling in een voorkoelruimte bij een temperatuur van 0 °C. en een lichte luchtcirculatie regel. In de Oostelijke staten wordt, in gevallen waar te allen tijde ijs ter beschikking staat, de koeling bereikt door het besproeien met of dompelen in water van 0 ºC. Tegenover het nadeel van natte vloeren staat het voordeel, dat het koelproces veel vlugger verloopt en men een gewichtstoeneming van 1 – 1½% kan boeken. Een zeer groot gedeelte van de productie wordt bevroren. Voor dit bevriezen worden de kippen volgens grootte gesorteerd, gepakt in kisten of ook wel stuk voor stuk omgeven door een zakje van rubber latex ,of kunststof, waaruit daarna de lucht wordt weggezogen (,,Cry-O- Vac” methode). Het bevriezen gebeurt in vriestunnels op de gebruikelijke wijze. De bewaartemperatuur ligt in de regel bene-
36
den hetgeen wij in Europa als normaal kennen; t.w. in de modernste bedrijven bij – 25 °C., soms zelfs – 30 °C. Dit is vooral nodig met het oog op de eigenschappen van het vet van gevogelte om snel tot ransheid over te gaan. De laatste tijd tracht men door een bijzondere voeding gedurende de laatste dagen of weken voor de slacht het vet een zodanige samenstelling te geven, dat dit een grotere bestendigheid tegen ransheid heeft. Over het geheel moet worden geconstateerd, dat de verwerking van pluimvee in Amerika een ontwikkeling heeft bereikt, die voor Europa van het grootste belang is; speciaal in ons land met zijn grote pluimveestapel verdient dit Amerikaanse bedrijf alle aandacht. Te meer dient hierop te worden gewezen, daar men bijv. in Denemarken 1) reeds veel verder in deze richting is voortgeschreden dan in ons land, zodat wij bij ons met het volste recht van een grote achterstand kunnen spreken. 3. Eieren. In de behandeling en inspectie van verse eieren viel niet veel nieuws op te merken; enkele deskundigen oordeelden zelfs de Europese methoden eenvoudiger en beter en de kwaliteit van de verse eieren hier zeker niet minder dan in de V.S. Alleen zou het feit, dat er in de V.S. een groot afzetgebied is voor eierpoeder en eierstruif, de gemiddelde marktkwaliteit van de eieren iets kunnen omhoog brengen. Daarentegen was de voorbewerking en de bewaring van eieren over het algemeen beter verzorgd. Voor de voorbewerking wordt vrij regelmatig gebruik gemaakt van gekoelde ruimten. Soms worden de eieren gewassen: een praktijk, waar men hier te lande bezwaar tegen maakt omdat dit de mogelijkheid geeft, een slechte kwaliteit te camoufleren. Het gebruik van een olie-dompeling voor de opslag is in de V.S. zeer algemeen. De eieren worden in koelhuizen bewaard bij een temperatuur van ½ tot 1 °C. onder het vriespunt, terwijl in Europa in het algemeen de bewaartemperatuur juist boven het vriespunt wordt gekozen. De 1
) Zie: Mededelingen van de Ned. Ver. v. Koeltechniek nr. 97, (Mrt 1949) p. 36 – 44.
37
luchtvochtigheid wordt in sommige Amerikaanse koelhuizen door het sproeien van water op 90 – 95% gehouden; in Europa ligt deze meestal in de buurt van 80 – 85%. Overigens oordeelden sommige deskundigen de kwaliteit van de koelhuiseieren niet beter dan die in Europa. Bij het transport van de eieren komt opnieuw de buitengewone ontwikkeling van de betrokken bedrijfstakken in de Verenigde Staten naar voren. Wat betreft de verpakking frappeerde ons de opmerking, dat de overdozen de laatste tijd te klein worden, waarschijnlijk als gevolg van een toeneming in de gemiddelde grootte van de eieren daar selectie van het pluimvee. Het transport vindt voor een groot gedeelte plaats in gekoelde auto’s bij een temperatuur van 10 – 12 °C. Speciaal bij de daar heersende zeer hoge zomertemperaturen is deze maatregel natuurlijk van het grootste belang. Naast de handel in hele eieren wordt het bevriezen van, hetzij eidooiers, hetzij vloeibare mengsels van eiwit en dooier (,,liquid whole egg”) op grote schaal toegepast. Daar de toevoeging van suiker of zout wordt de kwaliteitsverandering ten gevolge van het bevriezen tot een minimum teruggebracht en de bevroren producten vinden een geregelde afzet voor verwerking in bakkerijproducten, consumptie-ijs, resp. mayonaise etc. 4. Melk. Een van de eerste dingen, die de reiziger in Amerika opvallen, is de buitengewoon goede kwaliteit van de consumptiemelk, die men overal aantreft. In iedere ,,drugstore”, cafetaria of ,,drive-in” kan men voor enkele centen een gesloten geparaffineerd cartonnen bakje krijgen met een kwart af een halve liter melk van zeer superieure kwaliteit en haag vetgehalte (meestal 4% soms 3½%). Het is duidelijk, dat een zorgvuldige behandeling van de melk in alle phasen hieraan ten grondslag ligt, en een goede koeling daarin een belangrijk aandeel heeft. Bij de melkwinning warden hoge eisen gesteld aan de gezondheid van de melkers en het melkvee, Het bedrijf moet beschikken over een z.g. milkhouse, dat voorzien is van stoom en van koeling en een aparte spoelplaats bezit. Alle melk wordt gepasteuriseerd, waarna steeds vooreen snelle afkoeling gezorgd wordt. Ongeveer 70 % van de consumptiemelk
38
wordt gehomogeniseerd, terwijl de toevoeging van vitamine op vrij grote schaal wordt toegepast. In verband met de grote hoeveelheden en de lange afstanden vindt het transport met geïsoleerde tankwagens op veel grotere schaal plaats dan in Europa. Opvallend is verder het veelvuldig gebruik van ijs bij het vervoeren en bewaren van flessen melk. Tenslotte is het een algemeen verschijnsel, dat zelfs de kleinste detailhandelaars beschikken over uitstekende ijskasten, zodat ook hier de voortdurende koeling van de consumptiemelk veel beter gewaarborgd is dan in Europa. De verzorging van industriemelk staat daarentegen op een veel minder hoog peil, hetgeen o.m. tot uiting komt in een slechtere kwaliteit boter en kaas dan men in Europa gewend is. Voor verdere details betreffende dit chapiter moge verwezen worden naar het rapport van een reis naar Amerika door de Kon. Algemene Nederlandse Zuivelbond 1). 5. Vis. In het visserijbedrijf ontmoet men het merkwaardige verschijnsel, dat de industrie, die over het gehele land op een even hoog peil staat, in verschillende gebieden zijn grondstoffen betrekt van producenten van zeer uiteenlopende trappen van ontwikkeling. Zo vindt men aan de Oostkust in het grote visserijcentrum van New England een vrij conservatieve vissersbevolking, waarvan de methoden in geen enkel opzicht beter zijn dan die men in ons land en in de omliggende landen kan aantreffen. Aan de Westkust daarentegen, waar de visserij van jongere datum is, steunt deze voor een groot deel op zeer moderne methoden. In Californië is in dit opzicht vooral de visserij op tonijn van belang. De verschillende soorten tonijn werden 30 – 40 jaar geleden nog uitsluitend dicht onder de kust gevangen, doch sinds ± 1920 zijn de schepen steeds verder verwijderde gebieden gaan opzoeken, zodat men tegenwoordig reizen maakt over een afstand van 2000-2500 mijl. De schepen blijven daarbij tot 3 maanden van huis en het is begrijpelijk, dat de vis onder deze omstandigheden alleen ____________ 1
) Rapport der Commissie van de F.N.Z. ter bestudering van de stand der Zuivelindustrie in de Verenigde Staten van Amerika. Uitgave van de Alg. Ned. Zuivelbond FNZ, ‘s Gravenhage 1950, 78 blz.
39
in bruikbare toestand kan worden gehouden, doordat deze aan boord wordt bevroren. Hiervoor is een speciaal type schip ontwikkeld, de zgn. ,,tuna clipper”, een schip, dat bijzondere aandacht verdient, omdat het tot dusverre het enige is, waarbij op grote schaal het vriezen van vis aan boord met succes wordt toegepast.
Fig. 2. Enkele deelnemers van de Cold Chain Mission aan boord van de tuna clipper ,,Sea Lark”. Foto: Van den Broek
Een korte beschrijving van het procédé is hier daarom wel op zijn plaats. De tonijn wordt aan de haak gevangen met levend aas, dat in tanks met circulerend zeewater aan boord in leven wordt gehouden.
40
Het schip is verder voorzien van een aantal (8 – 20) tanks, die aan de binnenkant bekleed zijn met koelpijpen. Voor de vangst begint wordt een tank gevuld met zeewater, dat vervolgens door directe verdamping van ammoniak in de koelpijpen wordt afgekoeld tot zo dicht mogelijk boven het vriespunt, d.i. – 1 °C. De pas gevangen tonijn wordt in deze tank gestort en men tracht het zeewater voordurend op – 1 °C. te houden. Als de tank vol is, wordt de vis flink aangedrukt en de tank gesloten. Men laat dan het gekoelde zeewater circuleren tot de gehele inhoud van de tank op – 10 ºC. is gekomen. Daarna wordt zout aan het gekoelde zeewater toegevoegd, waardoor een pekel ontstaat, die nu d.m.v. de koelbuizen tot – 10 °C. verder wordt afgekoeld. Hierdoor bevriest de vis in de loop van de volgende ± 48 uur. Zodra de vis door en door is bevroren (bij ongeveer – 12 °C.) wordt de pekel overboord gepompt, waarbij meteen een grote hoeveelheid bloed en vuil wordt verwijderd. Gedurende de hele verdere reis blijft de vis in lucht gekoeld, waarbij de temperatuur tot ± – 15 °C. kan dalen. Het belang van dit systeem ligt m.i. hierin, dat de vis pas door de pekel wordt bevroren, wanneer deze een temperatuur omstreeks het vriespunt heeft aangenomen. Bij bevriezen ontstaat dan onmiddellijk een bevroren laagje aan de buitenkant van de vis, waardoor verder binnendringen van zout wordt voorkomen. Het is overigens zeer de vraag of een dergelijk systeem ook voor de visserij in ons land zou kunnen worden toegepast, omdat: 1e. de tonijn door zijn vaste structuur nooit zo dicht opeen gaat zitten, dat een circulatie van de pekel onmogelijk wordt, en de tonijn uitsluitend wordt gebruikt voor inblikken, waarbij de huid wordt 2e. verwijderd, zodat men ook uit dezen hoofde geen last van het zout zal ondervinden. Ook in het Noorden van de Westkust heeft men grote belangstelling voor het bevriezen van vis aan boord. Voor enige jaren heeft men hier het grote fabrieksschip de ,,Pacific Explorer” ingericht, doch deze onderneming is (hoofdzakelijk wegens arbeidsmoeilijkheden) gestaakt. Wel wordt het vriezen aan boord toegepast voor de ,,king crab”, die in de Behring Zee wordt gevangen en meteen aan boord wordt gekookt en gepeld, waarna het vlees in pakjes van 6 oz. in een vriestunnel wordt bevroren.
41
Overigens wordt het bevriezen van vis hoofdzakelijk in grote bedrijven te land uitgevoerd. Hierbij heeft het vriezen van visfilets in huishoudverpakking zich tot een zeer modern bedrijf ontwikkeld. Wassen en schubben wordt vrijwel automatisch gedaan, doch voor het snijden van de filets zijn nog geen bruikbare machines gevonden. De bekende fileermachine van ,,Atlantic Coast Fishe-
Fig. 3. Bevroren heilbot en zalm, opgeslagen in een vrieshuis te Seattle (Wash.). IJspegels getuigen van het na-glaceren door besproeien met water. Foto: Van den Broek
ries” wordt nog slechts op 3 plaatsen gebruikt. In sommige gevallen worden de filets van de huid ontdaan, voor welk doel de ,,Jensen Speedy-Skinner” een zeer bruikbare machine is gebleken. Vóór het bevriezen ondergaan de filets vaak een pekelbehande42
ling; daarna worden ze verpakt in geparaffineerd carton en cellophaan. Voor het bevriezen wordt in de regel gebruik gemaakt van de bekende ,,Birdseye multiplate frosters” of van vriestunnels. De bewaartemperatuur is gewoonlijk – 20 ºC. Vele detaillisten gaven de verzekering, dat de afzet van bevroren visfilets in huishoudverpakking van 1 of 2 lbs. nog ongekende mogelijkheden biedt.
Fig. 4. Een moderne detailhandel in vis (Meletio Sea Food Cy., St. Louis (Mo)). De vis ligt op sneeuw-ijs tentoongespreid; de uitstalkast zelf wordt mechanisch gekoeld. Foto: Van den Broek
Een andere interessante vorm van de verwerking van bevroren vis is het maken van ,,steaks”. Hiertoe wordt de in zijn geheel
43
bevroren vis d.m.v. een lintzaag in moten van ⅞ inch gezaagd; in een volgende lintzaagbewerking worden deze moten in kleinere porties verdeeld, waarbij slechte stukken worden verwijderd. De aldus gevormde ,,steaks” passeren op een lopende band onder een sproeier, waardoor ze worden geglaceerd. De hele bewerking gaat zo snel, dat de vis nog voordat hij is ontdooid al weer in zijn nieuwe vorm in doosjes is verpakt en in het vrieshuis op verzending naar de detailhandel ligt te wachten. Het transport van vis in Amerika is buitengewoon goed verzorgd. Voor verzending van verse vis over langere afstanden wordt veel gebruik gemaakt van de zgn. ,,church containers”. De kleinste hiervan zijn rechthoekige zakken meteen inhoud van ± 300 l. gemaakt uit een dubbele laag canvas met daartussen een isolatiemateriaal. Een groter type met een inhoud van ca. 1000 à 1200 l. bestaat uit een dubbelwandige houten kist met daartussen een kwikisolatie ter dikte van 5 cm. In beide soorten wordt de vis laag om laag met fijnverdeeld ijs vervoerd en bereikt dan zelfs na een transport van meerdere dagen over 1000 – 1500 mijl de detailhandel in uitstekende conditie. Voor het transport van bevroren vis gaat men tegenwoordig meer en meer de voorkeur geven aan trucks boven vervoer per spoor, omdat bij het laatste de kans oponthoud te hebben te groot is en de continu-koeling te veel in gevaar komt. De grote trucks, die voor dit transport gebruikt worden, zijn in de regel voorzien van een mechanische koeling tot ± – 10 °C., waarbij de zgn. ,,ThermoKing Units” zeer betrouwbaar blijken te werken. Het resultaat van dit goede transport vindt men bij de detailhandel. Zelfs midden in de Verenigde Staten, op duizenden mijlen van de kust, vindt men een zeer grote sortering van verse en bevroren vis. Daarbij wordt deze op een bijzonder voortreffelijke manier ten toon gesteld, waarbij de winkelier gebruik maakt van een grote verscheidenheid van koel- en vrieskasten, waarin de vis voor iedereen zichtbaar ligt uitgestald. Dit, samen met de goede hygiënische outillage van de detaillisten en de grote verbreidheid van ,,consumer packs” werkt een regelmatig visverbruik zeer in de hand. Het is dan ook niet te verwonderen, dat ,,seafood” zich over het algemeen in een veel grotere belangstelling
44
mag verheugen, dan dit gemiddeld in Europa, en speciaal in ons land, het geval is. Ook hier is voor ons land van de Amerikanen nog zeer veel te leren. Dit duidelijk te maken was dan ook de bedoeling van de Cold Chain Mission. Discussie. De Heer GORTER (V.E.M. IJmuiden) vraagt of er nog andere vissoorten aan de Westkust worden gevangen dan tonijn. De Heer VAN DEN BROEK antwoordt, dat er langs de Westkust globaal 3 visserij gebieden kunnen worden onderscheiden, t.w. a. Zuid Californië: het centrum van de tonijnvisserij, waarbij de vangstgebieden zich uitstrekken tot de evenaar en de Galapagos eilanden. b. Langs de gehele Californische kust en ook ten Noorden daarvan worden op korte afstand van de kust zeer veel sardines gevangen. De ,,purse seiners”, die op sardines vissen, blijven in de regel niet langer dan één dag van huis, zodat het gebruik van koeling uitzondering is. In de laatste tijd is men echter ook op deze schepen enkele ruimen van mechanische koeling gaan voorzien. c. In de Pacific Northwest treft men in hoofdzaak twee visserijen aan: e 1. De zalmvisserij, die in hoofdzaak geconcentreerd is in Canada en Alaska. De zalm wordt gevangen wanneer ze uit de zee de rivieren optrekt om eieren te leggen. Veel zalm wordt ter plaatse bevroren en in bevroren toestand verzonden. Als bijzonderheid kan worden vermeld, dat nu en dan tuna clippers worden gebruikt als vriesmoederschepen bij de zalmvisserij; in dit geval wordt de tuna clipper gestationeerd in de buurt van de zalmvissers en de vers gevangen zalm wordt in de tanks van de tuna clipper op dezelfde manier bevroren als de tonijn. De zalm kan dan in bevroren toestand door de tuna clipper worden getransporteerd naar zuidelijker havens. waar de meeste conservenfabrieken zich bevinden. 2e. In de laatste decennia is daarnaast nog een trawlvisserij opgekomen naar het voorbeeld van de oostelijke staten, waarbij in het bijzonder veel heilbot wordt gevangen.
45
Voorts wordt gevraagd of de vis aan boord gestript wordt. De Heer VAN DEN BROEK antwoordt dat aan de Oostkust, in de New England area, de vis geheel zoals op de Nederlandse schepen gebeurt, direct na de vangst gestript wordt en op ijs wordt aangevoerd. Men overweegt thans het invriezen van de vis aan boord direct na de vangst, doch dit is nog in een experimenteel stadium. In het Noordwesten heeft men eerst kort geleden de techniek van het trawlvissen van de Oostkust overgenomen, zodat de vis daar op gelijke wijze behandeld wordt. In het Zuidwesten daarentegen wordt de tonijn aan boord van de tuna clipper ongestript en zonder enige voorbewerking in de tanks gestort en bevroren.
__________________
46
Het bewaren en transporteren van Tuinbouwproducten door T. VAN HIELE l.i, WAGENINGEN De klimaatsverschillen vergeleken bij Europa zijn vrij belangrijk. Men dient te bedenken, dat New York op dezelfde hoogte ligt als Madrid en Rome, terwijl het Zuiden van de U.S.A. overeenkomt met Noord-Afrika. Als gevolg van de grotere nabijheid van de evenaar heeft men in het zuidelijk deel meer mogelijkheden met betrekking tot het telen van alle mogelijke producten welke warmte en zon vragen, zoals Citrus-fruit, druiven, dadels enz. terwijl deze gebieden gedurende het winter-halfjaar toch nog tal van groenten kunnen produceren. Zo ziet men gebieden als Californië en Florida, waarin de productie van groenten, fruit en aardappelen een heel jaar rond kan plaats vinden en waar vandaan een constante stroom in treinen en trucks naar de consumptiecentra wordt gevoerd. De grote productie-centra liggen in de staten Californië, Oregon en Washington, terwijl de grote bevolkings-centra van New York, Boston, Philadelphia enz. in het uiterste Oosten liggen. Ook Florida, dat gunstiger gelegen is wat de afstand betreft, is voor de levering van groenten en fruit belangrijk, terwijl in de buurt van de grote steden zich productiegebieden bevinden welke gedurende een deel van het jaar in de locale behoeften kunnen voorzien. Uit dit alles volgt dat de levering van groenten en fruit aan de grote bevolkingscentra in hoofdzaak neerkomt op de vraag, hoe men het transport van deze producten, welke op de meest gunstige plaatsen, tegen de geringste kosten, worden voortgebracht, kan verwezenlijken. Aan dit vraagstuk is veel aandacht besteed, waarbij men dient te bedenken dat de afstand welke overbrugd moet worden ongeveer 4000 km bedraagt. De goederentreinen welke het transport in hoofdzaak verzorgen, doen hierover 9 à 10 dagen. Het is duidelijk dat bij de daar heersende temperaturen dit transport niet zonder
47
koeling kan plaats vinden en men heeft hiervoor dan ook op verschillende wijzen getracht tot een oplossing te komen. 1. Overal in de productie-centra ziet men grote koelhuizen voor het opvangen van de oogst aan citrusfruit, appelen, peren en druiven en deze zijn er in net algemeen op ingericht om de producten in een korte tijd door te koelen. Hoewel men alle mogelijke typen van koelhuizen tegenkomt, zijn toch die welke bestemd zijn voor fruit iets beter ingericht wat de luchtcirculatie betreft; hoewel aan de inrichting minder aandacht geschonken wordt dan wij in Europa gewend zijn. Sommige koelhuizen welke in het bijzonder ingericht zijn als voorkoelstation bezitten een ruime luchtcirculatie welke tot 3 X de ruimte-inhoud per minuut bedraagt. Veelal is aan een dergelijk koelhuis een inrichting verbonden om ijs te maken en in voorraad te houden. Dit ijs wordt in hoofdzaak gebruikt om de bunkers van de wagons te vullen. 2. In de centra voor groententeelt kent men pakstations waar centraal de groente wordt schoongemaakt en verpakt. Tijdens het verpakken voegt men veelal gemalen ijs toe in het krat tussen de groenten. Producten als sla en wortelen worden met het ijs in afwisselende lagen verpakt, zodat het smeltwater van het ijs de groenten snel kan afkoelen. Na het laden van de wagon wordt daarna de resterende ruimte in de wagon volgespoten met gemalen ijs. De bunkers kunnen eventueel gevuld worden. Als gevolg van deze wijze van werken heeft men weten te bereiken dat meloenen, welke vroeger altijd te onrijp geoogst moesten worden, thans in een betere conditie vervoerd kunnen worden. Hierdoor is de omzet van dit product zeer belangrijk toegenomen. 3. Voor het snel doorkoelen van groenten kent men een uit koeltechnisch oogpunt gezien zeer interessante methode. De groenten worden na wassen met aanhangend vocht in kratten verpakt en deze kratten worden in een tunnel gereden, welke met behulp van een stoom-injecteur onder vacuüm gebracht kan worden. Het vocht dat aan de bladeren hangt, gaat bij het vacuüm van ± 7 mm Hg snel verdampen en onttrekt de hiervoor nodige warmte aan het product zelf. Doordat de verdamping door de gehele lading plaats heeft, gaat het afkoelproces zeer snel in zijn werk en daalt een krat van 25 °C. in 20 minuten tot 0 °C. Door daarna te
48
verladen in wagons onder toevoeging van een dek van gemalen ijs, krijgt men een zeer goed transporteerbaar product. 4. Men kent verschillende soorten van voorkoeleenheden waarbij de wagon, welke tevoren beladen is met ijs in de bunkers wordt aangesloten op een koeler. Door deze koeler met de wagon te verbinden met behulp van een zeil, kan men de lucht uit de wagon over de koeler zuigen en weer in de wagon blazen. Deze koeleenheden staan dan op regelmatige afstanden langs de spoorbaan opgesteld en worden als regel gekoeld met pekel uit een centrale installatie. 5. De koel wagons zijn van een bijzonder ventilatie-systeem voorzien, waardoor het aanwezige ijs in de bunkers beter benut wordt. Na tal van overgangsvormen uitgaande van het ons welbekende type koelwagon, is men gekomen tot een wagon met dubbele vloer. In deze dubbele vloer zijn twee ventilatoren ingebouwd welke dezelfde breedte als de wagon bezitten en kunnen worden aangedreven met een riem op de wielen. De lucht wordt hierdoor geforceerd door de lading en over het ijs getrokken en boven weer over de lading uitgestort. Staat de wagon stil, dan kan men de ventilatoren laten lopen met een losse electromotor welke in een beugel kan worden gehangen en welke ook weer met een riem de ventilator aandrijft. 6. Naast de koelwagons met ijsvulling kent men ook koelwagons met een ingebouwd koelaggregaat aangedreven door een benzine- of dieselmotor. Deze installaties, welke zowel door Frigidaire als Thermoking gemaakt worden bevinden zich echter nog in een ontwikkelingsstadium en de eerste wagons van dit type liepen nog slechts korte tijd. 7. Naast het transport per rail kent men er een dicht net van mechanisch gekoelde trailers, die meer in het bijzonder de kortere afstanden verzorgen. In het algemeen is hierbij de machine vóór in de oplegger gemonteerd en steekt de condensor, die tegen de voorzijde van de oplegger is bevestigd, boven de cabine van de trekker uit. De afzet van groenten en fruit na het transport per spoor geschiedt meestal via de groothandel, die over eigen gekoelde
49
auto’ beschikt. In de kleinhandelszaken worden de groenten daarna op gemalen ijs gelegd of in een mechanisch gekoelde verkoopkast, welke aan de bovenzijde open is. De productie en afzet van diepvriesproducten en sapconcentraten kenmerkt zich door een scherpe concurrentie tussen de verschillende fabrikanten. Het grote aantal producenten dat als gevolg van de oorlogsomstandigheden opkwam is weer sterk teruggelopen en alleen de grotere en in het bijzonder degenen die met een hoogwaardige kwaliteit kwamen, hebben zich staande weten te houden. Men kent er diverse systemen van vriezen ook in een en dezelfde fabriek. Men legt echter grote nadruk op een gecontroleerde aanvoer van verse producten, zo mogelijk uit onder eigen beheer staande bedrijven. Daarbij is opvallend de grote variatie in artikelen die men maakt. Men gaat daarbij van het standpunt uit, dat het noodzakelijk is een groot sortiment te voeren ook al zijn bepaalde artikelen op zichzelf niet renderend. De productie in de fabrieken is in hoge mate gemechaniseerd, vooral ten aanzien van het schoonmaken en het vulprocédé en de daarop aansluitende verpakking. Men is daarbij geheel afgestapt van de verpakking met doorzichtig venster in de deksel en verpakt volkomen gesloten, doch hecht grote waarde aan de uitwendige opmaak. De verkoop leent zich buitengewoon goed om in zelfbedieningswinkels te worden ondergebracht, waarbij algemeen de diepvriesconservator zonder deksel gebruikt wordt. Alleen reeds een blik in een dergelijke conservator nodigt tot kopen uit. De meeste zaken zijn bovendien luchtgeconditioneerd. In de sapbereidingsindustrie concentreert men de sappen in vacuüm en vriest het diksap in blikjes. In dezelfde fabrieken wint men diverse nevenproducten als aetherische oliën, pectine, enz. De aromastoffen kunnen uit de schillen gewonnen en geconcentreerd worden om daarna toegevoegd te worden aan het sapconcentraat dat hierdoor belangrijk in kwaliteit wint. Het geconcentreerde en bevroren sap kan men in de verhouding 1 : 3 met water verdunnen waarbij men een aangename koele drank verkrijgt.
50
Koelinstallaties door Ir. C. HOEN, VUGHT Mijne Heren, Als eerste spreker zal ik U iets vertellen over onze Amerikaanse reisindrukken en wel speciaal over het zuiver technische gedeelte, te weten: 1. 2. 3. 4.
Koelmachines. Apparaten als condensors, verdampers. Automatische regelapparatuur. Bijzondere inrichtingen.
1. Koelmachines: We hebben drie fabrieken bezocht, die koelmachines vervaardigen, nl.: York (York, Pennsylvania). Frick (Waynesboro, Pennsylvania). Chrysler Airtemp. (Dayton, Ohio). In deze fabrieken hebben wij slechts oppervlakkig kennis kunnen maken met de producten. De duur en de organisatie van ons bezoek leende er zich niet toe, langer dan enkele ogenblikken bij de diverse onderdelen van het productieprogramma stil te staan. Vooral bij York loodste men ons groepsgewijze, voorafgegaan èn achtervolgd door een gids, in ijltempo door de verschillende afdelingen heen. Wat ons het meest opviel, was, dat alle genoemde fabrieken – en zoals ik weet, doen ook o.a. Vilter, Worthington en Carrier hieraan mede – overgegaan zijn tot het vervaardigen van zeer snellopende z.g. V-W compressoren van het wisselstroomtype. Men heeft de bouw van verticale, enkelwerkende gelijkstroom-compressoren, die wij nog modern noemden, welbewust naar het tweede plan verschoven. Men maakt ze nog wel, doch op bestelling, of in kleine series. De nadruk valt geheel op de V-W compressor. De V-W compressor is een algemene aanduiding voor een compressor, waarbij de cylinders in V- W of
51
dubbel W-vorm zijn geplaatst. Het toerental van deze machines wordt zeer hoog opgevoerd. York gaat bijv. tot 1750 toeren per minuut: Carrier tot 1500; Frick gaat tot ongeveer 1150. Deze commissie zijn zowel geschikt voor Freon 12 en Freon 22 als voor ammoniak. De uitvoering van de compressoren voor beide soorten koelmedium is nagenoeg gelijk, op detailwijzigingen na. Zo past bijv. Vilter voor NH3 een watergekoelde cylinderkop toe en voor Freon speciale afsluiters met kap, koperen connectieleidingen, enz. De voornaamst voordelen van dit type compressor zijn wel: 1. 2. 3. 4.
Weinig plaatsruimte, Licht gewicht, geen zware fundatie nodig. Lage kostprijs. Eenvoudige uitwisselbaarheid van vitale onderdelen als zuigers, cylinders, enz.
Er wordt naar gestreefd, de onderdelen voor de verschillende typen allen van dezelfde afmeting te maken, zodat ze in grote series gefabriceerd kunnen worden, hetgeen een kostenbesparende factor is. Zo bouwt York bijv. compressortypen van 4 tot 16 cylinders. Men vermijdt zo mogelijk tussenlagers. De 9-cylinder Frick-compressor heeft bijv. geen tussenlagers. De hoofdlagers zijn ondergebracht in de einddeksels op het frame. De montage wordt daardoor eenvoudiger en de bewerkingskosten geringer. Deze compressoren zijn uitgerust met geforceerde smering door een oliepomp, die door de krukas wordt aangedreven. Van de oliedruk wordt gebruik gemaakt om een mechanisme te bedienen, waardoor een variabele capaciteitsregeling verkregen wordt. Meestal is het zo, dat men de zuigklep opengedrukt houdt. Dit principe kan men verfijnen door, al of niet automatisch, cylinder voor cylinder uit te schakelen, zodat gezien de vele cylinders per compressor, een fijn gedifferentieerde capaciteitsregeling mogelijk is. Men doet het ook vaak zó, dat bij wegvallende oliedruk de cylinders uitgeschakeld worden. Dit schept de mogelijkheid van een onbelaste aanloop van de compressor. Wij hebben verscheidene van deze nieuwe compressoren toegepast gezien. Ze schijnen goed te voldoen . Verreweg het grootste aantal in bedrijf zijnde koelmachines is echter momenteel nog van het verticale, enkelwerkende gelijkstroomtype, zoals ook bij ons gebruikelijk is. Meestal worden 2-
52
cylinder compressoren toegepast, zonder tussenlager, met aan het frame aangegoten cylinders. Vaak zijn ze direct gekoppeld met een synchrone motor, zodat men met een zeer gunstige cos φ kan werken. Wanneer we de vele koel- en vriesbedrijven die we bezocht hebben, nog eens de revue laten passeren, valt het op, dat practisch uitsluitend ammoniak als koelmedium wordt toegepast. Een enkele maal, wanneer bijv. een kleinere ruimte individueel door een compressoraggregaat bediend wordt, los van de centrale machinekamer, wordt wel Freon toegepast, maar ten opzichte van het geheel speelt dit geen rol. Ook mochten wij constateren, dat de technische uitvoering en de verzorging van de koelinstallaties in ons land zéker niet onderdoen voor die in de Verenigde Staten. Integendeel, aan de luchtcirculatie bijv. wordt bij ons vaak meer zorg besteed dan ginds. Wij hebben bijv. grote opslagruimen voor gekoelde producten gezien, waar langs het plafond spiralen-bundels waren opgehangen en waar hier en daar een naar beneden gerichte fan (blow down fan) voor de luchtcirculatie zorgde. Luchtkanalen waren niet aanwezig. Wij mogen natuurlijk niet generaliseren, want in een ander geval, ik denk aan een koelruimte voor het rijpen van citroenen, was bv. wel een goed geleide, verticale luchtcirculatie toegepast. Bij Alford, een pas kort in bedrijf zijnd, zéér groot koel- en vriesbedrijf in Dallas (Texas), zagen we een gedurfde oplossing van het circulatieprobleem. De koelers zijn boven in de ruimten geplaatst, in een kring, zodat de lucht naar alle zijden wordt weggeblazen. In één der koelruimten van 16,5 m. X 60 m. bij ± 8 m. hoogte waren zo twee ringvormige groepen van 5 koelers aangebracht, dus totaal 10 koelers. Men deelde ons mede, dat de temperatuurverschillen in de ruimte, op verschillende plaatsen gemeten, niet meer dan ½ ° à 1 °F. bedroegen. Luchtkanalen worden hier dus in het geheel niet toegepast. Vermeldenswaard is hier nog, dat in de koelruimen boven 0 ° pekel werd toegepast. In de vriesruimen (ca. – 21 °C.) paste men directe verdamping toe. Bij Alford is overal gebruik gemaakt van lamellenkoelers. De lamelafstand is zeer gering voor onze begrippen, n.l. ¼" (6¼ mm.). Dit brengt met zich mee, dat men vaak moet ontdooien; volgens opgave gemiddeld 1 X per 8 dagen. Bij een ongunstige belasting
53
in dit opzicht (dus wanneer veel waterdamptransport kan plaats vinden) stijgt de frequentie van het ontdooien tot ongeveer 1 X per dag. De toepassing van lamellenkoelers met geringe hartafstand van de lamellen komt vrij veel voor. Een enkele maal konden we zelfs constateren, dat ze practisch dichtgevroren waren. 2. Condensors en verdampers. Wegens de schaarste aan grondwater wordt op grote schaal gebruikt gemaakt van watersparende condensoruitvoeringen, of terugkoelmethodes. De ,,evaporative condensor” is populair. Meestal worden ze boven op het dak geplaatst. Ook koeltorens ziet men vrij veel. Bij Alford zagen we een koeltoren voor 900 ton capaciteit (2.700.000 kcal/h) met geforceerde trek. Hiervoor waren twee ventilatoren, elk van 25 pk., nodig. Soms zie men verticale, open ketelcondensors toegepast, die parallel werken met ,,evaporative condensors”. Deze ,,evaporative condensors” zijn dan later, bij een uitbreiding van de installatie, geplaatst. Het water, dat voor de ketelcondensors is gebruikt, wordt daarna nog voor de ,,evaporative condensors” toegepast. Zodoende heeft men geen extra koelwater nodig. Ook de horizontale gesloten ketelcondensor wordt vrij veel toegepast. Gesloten ketelcondensors voor Freon, voor toepassing aan boord van schepen, waarbij het op gewicht- en ruimtebesparing aankomt, worden wel uitgevoerd met pijpen, die aan de buitenzijde zijn voorzien van ribben, zodat het buitenoppervlak belangrijk wordt vergroot. Men kan dan met minder pijpen uitkomen. De watersnelheid in de pijpen kan dan worden opgevoerd zonder een te groot drukverlies te veroorzaken. Wat betreft verdampers, deze vindt men in velerlei uitvoering, al naar gelang het doel waarvoor ze gebruikt worden, bijv. koelspiralen, luchtkoelers, vloeistofkoelers, met name pekelkoelers. Koelspiralen worden nog vaak met handexpansieventielen bediend. Ook zagen we in veel gevallen automatische inspuiting met behulp van thermostatische expansieventielen toegepast. Deze ventielen worden dan meestal voorafgegaan door een solenoïdafsluiter. Luchtkoelers van enig formaat voor directe verdamping van ammoniak, en pekelkoelers worden voornamelijk ,,flooded” uitgevoerd en zijn dan voorzien van een afscheider. De inspuiting geschiedt door vlotters, of ook wel door vlotterschakelaars. In het
54
laatste geval werkt de schakelaar op een solenoïdventiel. Een handexpansieventiel zorgt voor een gemiddelde dosering van de vloeistoftoevoer. Wanneer de toegepaste vloeistofafscheider klein is ten opzichte van de inhoud van de koeler, geeft men aan de vlotterschakelaar de voorkeur, omdat als men ook de thermostaat van de koelruimte op het solenoïdventiel laat werken, de vloeistof toevoer naar de koeler, direct bij het in werking, treden van de thermostaat, gestopt wordt. Een gewone vlotter zou de vloeistoftoevoer pas stopzetten, wanneer het niveau in de afscheider, dat bij een buiten werking gestelde koeler daalt, weer tot de oorspronkelijke hoogte is aangevuld. Komt de koeler opnieuw in bedrijf, dan kan, als de buffercapaciteit van de afscheider niet voldoende is, vloeistofslag optreden. In de laatste tijd worden ook electronische niveauregelaars toegepast en wel de ,,Belmont Liquid Level Control” van Thermo Instruments Comp., Californië. Dit apparaat bestaat uit twee delen: het tastorgaan en een electronische versterker met relais en milliampèremeter, het contrôle-orgaan. Deze zijn verbonden door een coaxiale electrische kabel, waarvan de lengte naar wens kan worden bepaald. Het tastorgaan bestaat uit een stalen staaf, met porcelein omkleed, die centrisch in een buis moet worden bevestigd, welke communicerend met de afscheider – of dergelijke – is verbonden. Door een hogere of lagere vloeistofstand in de buis verandert de capaciteit van het tastorgaan. Het controle-element voert een wisselspanning aan de staaf toe, zodat door de capaciteitsverandering ook stroomveranderingen ontstaan. Deze worden versterkt in een versterkerbuis en geregistreerd op een milliampèremeter, terwijl bij een bepaalde, instelbare, grootte van de electrische stroom een relais aanspreekt. Dit relais kan werken op bijv. een solenoïdventiel. Door middel van instelknoppen kan men het gewenste niveau, zowel als het niveauverschil tussen in- en uitschakelen, naar wens bepalen. Deze ,,liquid level control” schijnt als contrôleapparaat wel te voldoen. De indicatie van het vloeistofniveau door middel van de milliampèremeter schijnt echter niet geheel betrouwbaar te zijn. De eenvoudige instelmogelijkheid van een gewenst vloeistofniveau is natuurlijk wel een groot gemak.
55
Freon-verdampers worden meestal niet met afscheider uitgevoerd. De inspuiting geschiedt hier in de meeste gevallen door middel van een thermostatisch expansieventiel, waarachter een verdeelorgaan is geplaatst om de Freonvloeistof gelijkmatig over de verdamperpijpen te verdelen. 3. Automatisch regelapparatuur. De automatisering van koelinstallaties in Amerika geschiedt, althans bij de koel- en vriesbedrijven die wij bezocht hebben, meestal op eenvoudige wijze. Volledige automatisering wordt zelden toegepast. Men maakt ruim gebruik van gelijkdrukventielen in de zuigleiding van de verdampers, Deze zijn vaak voorzien van een inrichting, waardoor ze tevens als een automatische afsluiter dienst kunnen doen. Hiervoor is slechts een kleine servoleiding (pilot line) nodig, waarin een klein solenoïdventiel is geplaatst. Een enkele maal (zooals bij Modesto, Californië) past men gelijkdrukventielen met twee drukgevoelige organen toe, zodat met twee verdampingstemperaturen kan worden gewerkt. Bij normale belasting functioneert de verdamper bij de hoogst mogelijke verdampingstemperatuur. Stijgt de belasting boven een bepaalde grens, dan wordt automatisch op een lagere verdampingstemperatuur overgeschakeld. Bij Alford zagen we nog een aardige methode om steeds bij de hoogst mogelijke verdampingstemperatuur te kunnen werken. Daar was in de servoleiding van het gelijkdrukventiel, behalve een solenoïdventiel ook nog een soort thermostatisch expansieventiel geplaatst, waarvan de voeler zich in de koude luchtstroom uit de koelers bevond. Bij dalende temperatuur heeft het thermostatisch ventiel de neiging om te sluiten, waardoor het gelijkdrukventiel sterker gaat smoren, zodat een hogere verdampingstemperatuur ontstaat en omgekeerd. 4. Bijzondere inrichtingen. Tenslotte wil ik U nog iets vertellen over de toepassing van een koelmachine voor het concentreren van vruchtensap, waarbij zowel de opgewekte koude als de warmte nuttig worden gebruikt. Stelt U zich voor een compressor, werkend op een verdamper,
56
die uitgevoerd is als water koeler. De condensor dient om water te verwarmen. Tussen de temperatuurgrenzen van het warme en koude water speelt het concentratieproces zich als volgt af: Het warme water wordt naar de eerste trap van een in triple effect werkende vacuüm verdampingsinstallatie gevoerd en staat daar warmte af aan vers ingebracht vruchtensap (sinaasappelsap). Dit verse sap verdampt ten dele en de gevormde damp wordt gecondenseerd in een tweede vacuümketel. De hierbij vrijkomende warmte doet wederom een deel van het sap verdampen en dit proces herhaalt zich in de derde trap, steeds bij een iets hoger vacuüm. De in de laatste ketel ontwikkelde damp wordt door middel van het gekoelde water in een barometrische condensor neergeslagen. Het sap is aan het eind van het proces sterk geconcentreerd (± 60° Brix.). Dit sap wordt vermengd met vers vruchtensap tot ± 40° Brix., daarna gekoeld en vervolgens in een speciaal toestel snel ingevroren en bij – 20 °C. opgeslagen. De kwaliteit is uitstekend. Het is in deze bevroren toestand practisch onbeperkt houdbaar. Ik hoop U hierbij, zij het in vogelvlucht, een indruk te hebben gegeven van wat we op koeltechnisch gebied in Amerika alzo hebben gezien.
_______________
57
Bouwen inrichting van Amerikaanse Koelhuizen door C. VEERDIG, ZUTPHEN Algemeen. Veel is er groot in Amerika en ook de koelhuizen zijn groot. Volgens een vrij recente statistiek (1947) waren er 1781 koelhuizen met 191 millioen m3 geïsoleerde ruimte. Per bedrijf is dit dus een gemiddelde grootte van 107.000 m3. En koelhuis van 22.000 m3 behoort tot de kleinere, terwijl bedrijven van 70 tot 100.000 m3 regelmatig voorkomen. Evenals in Europa, kan men voor Amerika ook de indeling maken, naar wat wij noemen haven- en landkoelhuizen met dit verschil dat men in het midden van Noord-Amerika in de grote steden enorm grote koelhuizen aantreft, welke niet onder doen in capaciteit bij de z.g. ,,terminal coldstores” aan de Oost- en Westkust. In de productiecentra zijn het vooral de koelhuizen voor appelen, peren, perziken, sinaasappelen en citroenen, die voor het vriezen van sinaasappelsap en voor kippen en kalkoenen. Deze koelhuizen hebben ook opslagruimten van 70 tot 80.000 m3 en de speciale koelhuizen voor appels gaan tot boven de 100.000 m3. Het nieuw gebouwde koelhuis in Dallas was 212.000 m3 met een machinecapaciteit van 3.000.000 cal. per uur. In Chicago bezichtigden wij een koel- en vrieshuis met 14 verdiepingen, dat 100.000 m3 opslagruimte had. Volgens een van de laatste statistieken werd 64% van de totale ruimte benut als koelruimte en 36% werd als vriesruimte gebruikt. Het gebruik van vriesruimte neemt toe, zoals uit grafiek 1 wel blijkt. De temperaturen in de vriesruimten zijn laag. Als koelruimte wordt beschouwd. die ruimte waar goederen bewaard kunnen worden bij – 1½ °C. en hoger. In 14% der totale ruimte kan een temperatuur gehandhaafd worden van – 18 °C. tot – 1½ °C. In 22% der totale ruimte temperaturen lager dan – 18 °C.
58
Er is in Amerika van 1943 tot 1947 een geweldige toename in het gebruik van vries- en koelruimte geweest, waaraan de oorlogs- en naoorlogse tijd wel niet vreemd zullen zijn, maar ook na die tijd kon deze stijging zich vrij goed handhaven voor de producten eieren, vis, vlees, gevogelte, groente en fruit, zoals wel blijkt uit grafiek 2. De gemiddelde jaarbezetting der koelhuizen was thans nog 70%. Zoals reeds werd vermeld zijn de temperaturen in de Amerikaanse vrieshuizen laag. Het bewaren der vriesproducten vindt vrij algemeen plaats bij – 18 °C. en er is een tendens om nog lager te gaan, vooral voor gevogelte en bevroren eieren. De bewaartemperaturen zijn er dus belangrijk lager dan in Engeland en Nederland. Bouwwijze. Men kan bij de Amerikaanse koelhuisbouw 2 typen onderscheiden n.l. de koelhuizen met een of meerdere verdiepingen (multi story) en de koelhuizen zonder verdieping (single story). In het algemeen prefereert men dit laatste type. Lagere stichtingskosten en het kunnen toepassen van mechanisch transport zijn daarvoor wel de voornaamste argumenten. Niet overal kan laatstgenoemd type worden gebouwd, omdat in de steden vaak het benodigde bouwterrein ontbreekt, hetwelk bovendien ook per m2 zeer duur is. Toch bleken veel eigenaars van koelhuizen met verdiepingen voorkeur voor het ,,single story” type te hebben. De architectuur der koelhuizen die wij bezochten was niet evenredig aan de geweldige inhoud. Op de foto’s is dit wel goed te zien. De indeling en rangschikking der lokalen kwam in de koelhuizen met meer verdiepingen vrijwel overeen met die in Europa. Echter vond men bijna nergens voorkoellokalen, hetgeen wel verwonderlijk is gezien de lage binnen- en hoge buitentemperaturen. Als voorbeelden van single story gebouwen geven wij een 2-tal plattegronden van de koel- en vrieshuizen te Dallas en Burbank. Het pand in Dallas, dat 500 m lang, 76 m breed en 8 m hoog was, had m.i. een logische indeling met de vriesruimten in het midden, aan beide zijden geflankeerd door koelruimten. De koel- en vriesruimten zijn, zowel in Dallas als in Burbank, toe-
60
gankelijk via dwarsgangen. Aandacht verdient de plaatsing der snelvriesapparatuur in het koelhuis te Burbank. De koelhuizen zijn meestal gebouwd van beton, sommige van beton met staalframe, de laatste constructies meestal voor koelhuizen zonder verdieping. De vloeren van de verdiepingen waren veelal gebouwd naar het mushroom-systeem, de hoogte der ruimen bedroeg 3 tot 4 m. Bij de koelhuizen zonder verdieping varieerde de hoogte van 5 tot meestal 8 en in een enkel geval tot l0 m. Bij de koelhuizen met meerdere verdiepingen die in de laatste tijd gebouwd worden, kan men wat de muren betreft 2 bouwtypen onderscheien. 1e. 2e.
Waar de betonvloeren in de buitenmuren dragen. Waar de vloeren onafhankelijk van de buitenste muur op kolommen rusten, de z.g. ,,curtainwall”.
Het eerste type, dat ook vrij algemeen in Nederland wordt gebouwd, heeft als bezwaar dat er koudelekken kunnen ontstaan, daar waar de vloeren in de buitenmuur overgaan. De tweede constructie heeft dit nadeel niet, omdat de isolatie in de buitenmuur niet onderbroken wordt, a.h.w. als een gordijn om het gebouw is aangebracht.
61
Nevenstaande doorsnede geeft een voorbeeld van de twee constructies. Rechts is de gewone bouwwijze, links de z.g. curtain wall. De koelhuisdeuren waren van een zeer goede, vrijwel uniforme constructie. Zij bestonden uit één deur, die tegen het kozijn afsloot op gummistroken, waardoor men veel minder last had van vastvriezen. Ze waren voorzien van een zeer practische sluiting. In ruimten met zeer lage temperaturen was soms nog rond de deur een warmtedraad ingebouwd. Waar mechanisch transport werd toegepast, waren veelal z.g. ,,swingdoors” aangebracht. In het koelhuis in Dallas werden ze geopend en gesloten door luchtdruk, geactiveerd door een electrisch oog. Onderstaande tekening geeft duidelijk de constructie van deze deuren aan.
De ventilatie in de ruimten was volgens onze opvattingen zeer simpel. Waar de lucht mechanisch werd bewogen, was meestal slechts een perskanaal aanwezig, het zuigkanaal ontbrak bijna overal. Wel dient te worden vermeld dat, om de ventilatie te bevorderen, de goederen overal 8 à 10 cm vrij van vloeren en wanden werden gestapeld en veelal was op de vloer tegen de buitenwand een richel van hout of beton aangebracht, zodat stapelen tegen de wand onmogelijk was. In koelhuizen met z.g. stille koeling waren plaatselijk kleine ventilatoren opgesteld. In ruimten, waar specifieke koelgoederen waren opgeslagen als eieren, fruit en kaas, was soms een z.g. unit geplaatst met als koudemedium pekel en soms directe verdamping met pekelbevloeiing voor het ontdooien van de verdamper. Een ventilator met een perskanaal diende voor de luchtcirculatie in de ruimte.
62
De kurkisolatie was in de ruimten bekleed met een pleisterlaag, een klampsteen of met hout. De bouwkosten voor een koelhuis zonder verdieping (single story) waren $ 10 per kubieke foot of $ 35 per m3, in Nederlands geld ongeveer ƒ 133,–. De kostenverhoudingen voor dit type waren verdeeld over de diverse rubrieken als volgt. Wij plaatsen daarnaast Engelse vooroorlogse gegevens voor koelhuizen met meer verdiepingen. Amerika gebouw………………… isolatie, niet in de vloer .. machine-installatie ……. grond en diversen ……..
52% 26% 18% 4%
Engeland gebouw…………………........ isolatie………………………. mach. En elec. Leidingen …… liften …………………………
53% 21% 22% 4%
De isolatie was zeer verschillend wat de soort materiaal betrof. Men gaf de voorkeur aan kurk en maakte hier zelf reclame mee. Kurk moet ook in Amerika geïmporteerd worden en men zocht dus naar goede vervangingsmiddelen zoals glaswol, schuimglas, geëxpandeerde plastics of geperste redwoodvezels. Enkele der oude koelhuizen in het Westen waren nog geïsoleerd met zaagmeel. De afmetingen der kurkplaten waren kleiner dan in Europa. De platen werden zeer zorgvuldig aangebracht. Veel werd er ter plaatse machinaal pasklaar gezaagd en bij het aanbrengen werd er voor gezorgd dat de kitbaden waarin de platen werden gedoopt, regelmatig op temperatuur werden gehouden, meestal door butagasbranders. De koelruimten werden algemeen geïsoleerd met 10 tot 15 cm kurk, alle vriesruimten met niet meer dan 20 cm in totaal. In de koelruimten werden de vloeren meestal niet geïsoleerd, de vloeren in de vriesruimten met 10 tot 15 cm kurk. Ook werd er wel 10 tot 20 cm schuim glas onder de vloer en 10 cm kurk in de vloer aangebracht. In het nieuwgebouwde koelhuis te Dallas waren de vloeren in de vriesruimten zelfs niet geïsoleerd. De bodemgesteldheid liet dit toe en voor de vloeren gelegd werden was de bodem daaronder vastgedrukt met een gewicht van 200 kg per vierkante centimeter (4000 pounds per square foot). Ook in Amerika denkt men verschillend over bodemisolatie. In
64
een in aanbouw zijnd koelhuis werden alle mogelijke voorzieningen getroffen tegen het opvriezen der vloeren, terwijl in een ander nieuwgebouwd koelhuis, 15 km van het eerste verwijderd, in de vloeren der vriesruimten slechts 10 cm kurk was gelegd. Het koelhuis in Dallas, waar nogal revolutionaire bouwmethoden werden toegepast, was geïsoleerd met een laag van 30,5 cm (12 inch) redwoodvezels. Deze werden met een katoenblazer tussen de spouwmuren geblazen en vervolgens aangedrukt. Het dak was eveneens met dezelfde dikte geïsoleerd. Op het betondak werden bovendien 2 lagen viltpapier in warm asphalt, waarover 2 lagen aluminiumfolie eveneens in asphalt, gelegd. Volgens de berekening zou de warmtedoorgangscoefficient voor deze dikte 0,023 zijn, dus ongeveer als 20 cm kurk. De leidingen waren meestal met kurk geïsoleerd. Toch ging men er hier en daar toe over zelfs ammoniakleidingen met 2 lagen speciaal geperst glaswol te isoleren, waaromheen 2 lagen papier gecacheerd met aluminiumfolie. Deze laatste laag werd met warme asphalt aangebracht. Binnentransport. Ook in Amerika is het gewoonte de tarieven te splitsen in bewaarkosten en in- en uitslagkosten. Bij de koelproducten maken in Amerika de in- en uitslag 57.5%, bij de vriesproducten 53% van het totale tarief uit. Voor Nederland zijn deze cijfers ongeveer resp. 56.5 en 65.5 %. Wanneer een koelhuis eenmaal is gebouwd, zijn de schommelingen in de bewaarkosten belangrijk minder dan bij de in- en uitslagkosten, welke voor een groot deel bestaan uit lonen en de hoge afschrijvingen van het snel slijtende dure transportmateriaal. Het ligt dus voor de hand, dat men door mechanisatie van het binnentransport, in dit land van vrije concurrentie, deze kosten tracht te verminderen. Het binnentransport bestaat uit het lossen en laden der vervoermiddelen, het vervoer van en naar de stapelruimte en het op- en afstapelen. Wanneer men het aantal handelingen kan verminderen of versnellen is er een mogelijkheid tot kostenvermindering. Wil men echter in bestaande koelhuizen overgaan tot mechanisatie, dan komt men er niet alleen door het aanschaffen van transport-
65
middelen, want men heeft nauwlettend na te gaan of deze ten volle kunnen worden toegepast. Meestal zijn de expeditielokalen en bordessen te klein of te smal om er met een vorkheftruck te kunnen werken, hebben de liften een te klein hefvermogen, zijn de deuren te laag en te smal of zijn de stapellokalen te klein. In de oudere koelhuizen met een of meer verdiepingen werd dan ook geen volledig mechanisch transport toegepast, met uitzondering van enkele zeer grote koelhuizen in de havenplaatsen. Meestal bepaalde zich dit tot kleine electrische lorries (Pallettransporters), een rolbaan of een stapellier. In veel van de oudere bedrijven had de stapeling plaats door mankracht. Volgens verkregen inlichtingen vroeg toepassing van vorkheftrucks met laadborden in de oudere koelhuizen 25% der nuttige stapelruimte. In veel fruitkoelhuizen waren rolbanen in gebruik al of niet gecombineerd met een transportband als drijvende kracht. In dit soort van bedrijven werd gewerkt met steekwagens, waarbij de last wordt vastgeklemd en dan verplaatst kan worden. Ook in ons land zijn deze reeds in gebruik. De koelhuizen zonder verdieping lenen zich veel beter tot algehele mechanisatie. Deze waren zo gebouwd, dat de eerste vloer op perronhoog,te ligt. Er waren brede bordessen, waarop een vorkheftruck vrij kon opereren. De deuren der koelkamers waren hoger en breder (2.10 X 2.70 m), er waren z.g. ,,swing” deuren, zo geconstrueerd dat een vorkheftruck deze gemakkelijk kon openen. De investeringskosten voor transportmateriaal zijn hoog. Zo was b.v. voor dit doel in een koelhuis in Californië (Modesto) $ 200.000 gebruikt. Het was daar evenwel mogelijk met 14 vorkheftrucks per dag 1000 ton goederen te verplaatsen en te stapelen. Per uur werd in dit zeer moderne bedrijf 6 ton goederen verplaatst en gestapeld door één man. Wanneer de gebouwen niet speciaal voor mechanisch transport zijn geconstrueerd, daalt deze capaciteit aanzienlijk. Zo bedroeg deze in een gebouw van het zelfde type maar van oudere constructie ongeveer 2 ton per man per uur. Als ruw cijfer werd in een Duits tijdschrift medegedeeld, dat een vorkheftruck 20 maal de arbeid van één man kan doen. In een Amerikaanse publicatie werden de volgende vergelijkende kosten-
66
cijfers gegeven voor het verplaatsen van 1000 kisten draad over een weg van 60 m. Met mankracht $ 33,33 ,, tweewielige transportwagens ,, 16,60 ,, vierwielige ,, ,, ,, 11,60 ,, een transportband ,, 10,00 ,, een voorheftruck rekening houdend met kapitaalsKosten, laadapparatuur en stroomkosten ,, 6,40 Conclusies. De aanbouw en het gebruik van vriesruimte is sterk toegenomen in Amerika. De temperaturen in de vriesruimten zijn voor vele producten lager dan in Nederland. De constructie en indeling der koelhuizen met meerdere verdiepingen wijkt niet af van die in Nederland. Afhankelijk van de ter beschikking staande materialen zijn ze gebouwd van beton, al of niet met ijzerconstructies of baksteen. De dikte der isolatie is gelijk aan de in Nederland gebruikelijke, met uitzondering van de bodem en tussenvloeren, welke voor koelruimten niet en voor vriesruimten minder dik geïsoleerd zijn. Bij het bouwtype met ,,curtain wall” komt de isolatie der buitenmuren beter tot zijn recht. Kurk blijft de beste isolatie voor koelruimten, alhoewel op verschillende plaatsen fiberglass met viltpapier afgesloten, werd toegepast. De koelhuisdeuren waren van doelmatige constructie. Geheel gemechaniseerd binnentransport is alleen met succes toe te passen in koelhuizen van het single story type.
67
V. Aanwinsten Bibliotheek Boeken 53. Gustav Lorentzen. 54. United Nations Economic and Social Council. 55. Matts Bäckström, 56. Kältetechnische Institut der Technischen Hochschule, Karlsruhe. Im Auftrage des D.K.V. 57. G. Vassogne. 58. British Standards Institution. 59. A. Monvoisin. 60. Algemene Nederlandse Zuivelbond. (F.NZ.). 61. Food and Agriculture Organization of the United Nations. Washington. U.S.A.
Leveringsgrad og virkningsgrad for kjØlekompressorer. Survey on transport of perishable foodstuffs. The development of absorption type Refrigerators in Sweden. Kältemaschinen-regeln (Regeln für Leistungsversuche an Kältemaschinen und Kühlanlagen, 4e auflage). L’utilisation du Froid Industriel dans le domaine alimentaire. Glossary of terms used in Refrigeration. La conservation par le froid des denrées périssables. Gedenkboek. Van vader op zoon. Some aspects of Food Refrigeration and Freezing. November 1950
Tijdschriften en Artikelen Ned. Centr. Org. v. Toegep. Nat. wet. ond. T.N.O. Arbeitsblätter, uitgegeven door de Deutsche Kältetechnische Verein.
Mededelingen van de Vereniging voor Luchtbehandeling, Rijksnijverheidsdienst. G.L. Loos en Co’s Fabrieken N.V. te Amsterdam. Studiecentrum van Wetenschappelijke en Toegepaste Koeltechniek te Leuven. Algemene Nederlandse Zuivelbond (F.N.Z.). Dr. Walter Schlienz. Communications from the Kamerlingh Onnes Laboratory of the University of Leyden.
68
Verslag over het jaar 1949. Wärme-übertragung von Rippenrohren. Mollier-Diagram für Obst- und Gemüsesäfte. Berechnung von Wärme-durchgangszahlen. Gefrierzeiten im Plattenapparat. no. 1t/ 5. Jaarverslag 1948 en 1949. Enkele wenken voor gebruikers van koelsystemen. Boekenlijst. Verslag over 1949 Technik in der Fischwirtschaft. Heft II. No’s 277 – 278. Supplement no 99 to No’s 277 – 288.
BOEKBESPREKING Kältemaschinen-Regeln, 4de druk. (Das Kältetechnische Institut der Technischen Hochschule) Verlag C.F. Müller, Karlsruhe Ook deze vierde druk houdt zich bezig met het opstellen van regels en het formuleren van voorschriften voor het meten en garanderen van productie cijfers en rendementen van koelmachines. De tekst, 22 bladzijden, dient om de verschillende practisch bruikbare meetmethoden toe te lichten, om begrippen als koudeproductie en rendement duidelijk te maken om daarna met succes de vele tabellen en diagrammen te kunnen gebruiken. Om een indruk te geven van de inhoud stippen wij enkele punten daaruit aan. Voortdurend wordt onderscheid gemaakt tussen inwendige z.g. bruto-koudeproductie, die betrekking heeft op de toestandsgrootheden van het koelmiddel, en de uitwendige of netto-productie, die bijvoorbeeld kan worden gemeten aan de koude transporterende oplossingen in koelruimten (waarbij dus isolatieverliezen en temperatuur-verschillen bij warmteoverdracht in rekening worden gebracht). Men vindt er hoe de hoeveelheid koelmiddel, die rondgevoerd wordt, meestal kan worden bepaald door, in het geval van waterkoeling, de koelwaterstroom door de koeler te meten samen met de in- en uitgangstemperatuur van het water en de in- en uitgangstemperatuur van het koelmedium in deze koeler. Met behulp van de bijbehorende enthalpieën van het koelmedium (die in de tabellen worden gegeven) kan dan de hoeveelheid direct worden berekend. Men kan op deze wijze de capaciteit van de gebruikte compressor controleren. De zo bepaalde hoeveelheid samen met de enthalpieën van het koelmedium, afgeleid uit de temperaturen aan in- en uitgang van de verdamper leveren dan de brutokoudeproductie. Het rendement wordt gevonden door de verbruikte arbeid te vergelijken met die welke een speciaal aangepast Carnotkringproces zou vragen bij dezelfde koudeproductie. De tabellen bevatten zeer volledige gegevens over alle veel gebruikte koelmiddelen (o.a. werden 6 freonsoorten opgenomen) en koelvloeistoffen, zoals zoutoplossingen. Men vindt er warmteoverdrachtscoëfficiënten en viscositeiten enz. Mijn indruk is, dat het getallenmateriaal zeer up to date is. Deze vierde druk verscheen ook in Bulletin de l’Institut International du Froid, zowel in een Franse als in een Engelse vertaling.
Dr. K.W. TACONIS.
Some aspects of food refrigeration and freezing. FAO Agricultura1 Study nr. 12 1) Deze zojuist ontvangen publicatie geeft een samenvatting van de voordrachten en discussies gehouden op de ,,FAO-Conference on Food Refrigeration” in Denemarken in October 1948. Een voorlopige mededeling over dit congres verscheen in de ,,Mededelingen” nr. 97. De grote hoeveelheid gegevens is sindsdien door de Amerikaanse deskundige Dr. Tressler bijeengebracht en overzichtelijk gerangschikt en het werk, dat thans voor ons ligt, is waarschijnlijk wel een van de meest moderne, overzichtelijke en tegelijkertijd beknopte handelingen, die er momenteel op dit gebied te krijgen zijn. Het behandelt zowel technische vraagstukken, algemene vraagstukken, die samenhangen met de verzorging van gekoelde of bevroren voedingsmiddelen als ook de typische bedrijfsprocessen, die bij de afzonderlijke voedingsmiddelen tijdens het bewaren in gekoelde of bevroren toestand optreden. Dr. C.J.H. VAN DEN BROEK. ___________ 1 ) FAO Washington. Nov. 1950. X + 205 p.p., verkrijgbaar bij N.V. Martinus Nijhoff, Lange Voorhout 9, Den Haag. $ 2.– .
69