1
Preventie van gezondheidsproblemen in Nederland Huidige en mogelijke lobby’s, met speciale aandacht voor voeding en de agrarische sector
Dr. P. Bol, arts-epidemioloog
Amsterdam April 2008
2
1
Inleiding
Voedselbeleid is in beweging. In deze notitie wordt verkend hoe gezonde voeding en uitgekiend voedselbeleid een bijdrage kunnen leveren aan de preventie van ziekten, aandoeningen en sterfte in ons land. Aanleiding is een advies over voedselkwaliteitsbeleid dat de Stuurgroep Technology Assessment eind 2007 en begin 2008 heeft voorbereid voor de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (gepubliceerd in april 2008).
De vraagstelling voor deze notitie luidt: 1. Hoe zit de huidige Nederlandse gezondheidslobby globaal in elkaar, met name inzake preventie? 2. Op welke punten is versterking van de preventielobby wenselijk, met name in relatie tot voeding? 3. Wie zouden van die lobby deel uit kunnen maken? 4. Welke rol is denkbaar voor de land- en tuinbouw?
2
Definities
Het is van belang om het begrip preventie te definiëren. Vaak wordt preventie vernauwd tot: voorkóming van ongewenste gebeurtenissen of ontwikkelingen. Maar preventie is breder. In de (sociale) geneeskunde en epidemiologie onderscheidt men primaire, secundaire en tertiaire preventie. Primaire preventie (P1) bestaat uit twee aspecten. De eerste is bescherming tegen gevaren die de gezondheid bedreigen (P1a). De voorbeelden zijn legio. Smogbestrijding, roetfilters, schoon drinkwater, valhelmen, airbags, bliksemafleiders en brandweer. Ten aanzien van voeding kan men onder andere noemen de bewaking van (gif)stoffen in voeding, controle van de microbiologische kwaliteit, waarschuwingen inzake allergenen en beknopte overzichten van samenstelling en calorische waarden. Kortom, bestrijding van schadelijke omgevingsinvloeden. Wie ervoor gaat zitten kan tot een lijst van honderden beschermingsmaatregelen komen die onze voorouders in de 17e eeuw nog volstrekt niet kenden. Daar staat tegenover dat een flink aantal moderne gevaren toen nog niet bestonden (bijlage 1).
3 Het tweede aspect van primaire preventie is bevordering van de gezondheid (P1b). Voorlichting over en aandringen op gedragsverandering, niet alleen van overheidswege, is aan de orde van de dag. Dat betreft roken, bewegen, drinken, de voeding, verkeersgedrag, (on)veilige seks, enzovoort. Voor voeding valt te noemen: waarschuwingen voor te veel (meervoudig) verzadigde vetzuren (“Let op vet”), teveel calorieën in het dieet en teveel suikers en zout; verder stimulering van het eten van (vette) vis en groente en fruit plus het gebruik van gezonde oliën. Er is een duidelijke verschuiving gaande van preoccupatie met voedselveiligheid naar normen voor een verantwoord gebalanceerd voedselgebruik. De conferentie van de Stuurgroep Technology Assessment in 2003 in Utrecht en het daarop volgende advies heeft daaraan bijgedragen. Secundaire preventie (P2) richt zich tegen het ondanks alle verweer toch optreden van ziekte of afwijkingen. Dat heeft niet alleen met omgeving of gedrag te maken, maar kan ook (deels) genetisch bepaald zijn. Doel is: vroegtijdig opsporen en behandelen. Voorbeelden zijn bevolkingsonderzoek op cervix- en mammacarcinoom. Maar ook screenen voor familiaire hypercholesterolemie en diabetes type 2. Andere voorbeelden zijn Tests op het Down syndroom in de vroege zwangerschap en het hielprikje bij pasgeborenen. Vroege behandeling van bijvoorbeeld diabetes voorkomt complicaties of stelt ze uit. Dat geldt ook voor glaucoom en vormen van reuma. Voor individuen met hypercholesterolemie en diabetes type 2 is verantwoorde voeding van essentieel belang. Tertiaire preventie (P3) betreft patiënten; bij hen is een bepaalde ziekte een voldongen feit. Vrijwel alle ziekten leiden op termijn tot een waaier van complicaties en mogelijk de dood. In geval van diabetes bijvoorbeeld moet via een uitgekiende strategie worden gepoogd om de nieren, het netvlies van de ogen, en de doorbloeding van o.a. voeten en tenen te beschermen, alle drie lichaamsdelen die schade lijden door vaatproblemen. Naast antidiabetica, insuline en een verantwoord bewegingspatroon] speelt voeding daarbij een sleutelrol. Sommige supermarkten hebben al een “dieetschap” waar patiënten verantwoorde producten kunnen vinden. De zegswijze “voorkómen is beter dan genezen” gaat niet altijd op. Als een ziekte zeldzaam is, niet al te ernstig verloopt en er bovendien goede therapieën en geneesmiddelen bestaan die niet al te kostbaar zijn, dan is collectieve preventie in het traject P1a-P2 gekkenwerk. Want maatregelen en opsporing zijn dan buitensporig duur.
4 In deze notitie zetten we dat (na het advies van 2003, met de focus op voeding en P1a) thans voeding en P1b centraal.
3
Determinanten
Determinanten van gezondheid en ziekte zijn grofweg in schema te brengen als een driehoek. Aan de drie hoekpunten staan: de omgeving (Milieu), de Genetische opmaak en de Levensstijl (M, G, L). Levensstijl valt te onderscheiden in collectief (Lc) en individueel (Li). Voorbeelden van collectief zijn het vrijwel unaniem in een samenleving kauwen van coca of qat, het leven in rokerige ruimten, het eten van gerookte of gezouten waar. Voorbeelden van individueel zijn er te over, zeker op gebied van roken, eten en drinken, maar ook hard rijden en gevaarlijke sporten.
4
Actoren in Nederland
Uitgaande van voorgaande schema’s kunnen we de actoren in het preventieveld in beeld brengen. Daarbij onderscheiden we zes clusters: beleidsontwerp en – uitvoering, research en advies, gezondheidszorg, financiering, consumenten en aanbieders. Zoveel mogelijk vermelden we de preventievelden P1-3 t.a.v. voeding.
5
4a
Beleidsontwerp en –uitvoering •
Voedsel en Waren Autoriteit (VWA). Vooral P1a en P1b.
•
Ministerie van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Dit ministerie concentreert zich van oudsher op de productiezijde van de agrarische en de visserijsector. Maar de laatste jaren is een verbreding gaande naar gezond voedsel en voedingspatronen, o.a. door facilitering van smaaklessen. Het ministerie scoort sterk in P1a, maar nog wat minder in P1b.
•
Het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport (VWS). Hier wordt volksgezondheidsbeleid ontwikkeld en uitgevoerd, zeker niet op de laatste plaats inzake preventie. Vlaggenschip daarvan is de kruistocht tegen het roken, door de huidige minister met verve voortgezet. Daarnaast is VWS volop bezig met P1b. Vet, vlees, vitaminen, cholesterol, drugsmisbruik, etcetera. Voeding is in dit rijtje prominent en zal waarschijnlijk in belang blijven toenemen, maar is voor een groot deel neergelegd bij de convenantpartners in het Convenant Overgewicht. Uiteraard bestrijkt dit ministerie alles van P1-P3.
•
Het Staatstoezicht op de Volksgezondheid / de Inspectie voor de Gezondheidszorg (IGZ). De voorloper is reeds in 1865 opgezet door Thorbecke, die een kleine overheid bepleitte maar dit toezicht zeer belangrijk vond. Bij allerlei zaken in het traject P1-P3 is deze instelling betrokken, als waakhond, als klokkenluider, maar helaas niet zo vaak als regisseur. De dienst is overbelast en onderbemenst. Het werkveld is heel breed. Wanpresterende maatschappen in ziekenhuizen, een uitbraak van tuberculose of meningitis, seksueel misbruik in de gehandicaptenzorg, vrouwenbesnijdenis et cetera: de inspectie moet overal actief zijn of worden. Dat lukt niet altijd.
4b
Research en advies •
Het Voedingscentrum. Wederom P1a en P1b.
•
De Voedingsraad, die is opgegaan in de Gezondheidsraad. Vooral P1a en P1b maar ook wel P3.
•
De Gezondheidsraad. Deze ruim een eeuw oude instelling is uniek in de wereld en licht de bewindslieden voor over de stand van wetenschap inzake geneeskunde en inmiddels ook het milieu, voor zover dat aan de gezondheid
6 raakt. Daarnaast zijn de adviezen van de Raad bestemd voor de betrokken ministeries, beroepsgroepen, media en publiek. De raad bestrijkt het hele P1P3 veld. Wat betreft P2 maakt de raad uit welk bevolkingsonderzoek is toegelaten, op grond van 10 criteria (een deel daarvan heeft betrekking op de opmerking aan het eind van paragraaf 1). •
Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu (RIVM). Eveneens ruim een eeuw oud en al even lang bezig met het meten van zaken die de gezondheid kunnen bedreigen. Snuffelpalen, bemonstering van oppervlaktewater (o.a. polio virus), meting van lawaai en fijn stof, het valt allemaal onder P1a. Ook is het instituut ook waakhond inzake schadelijke invloeden vanuit voedsel.
4c
Gezondheidszorg •
CBO, Kwaliteitsinstituut voor de Gezondheidszorg. In overleg met de diverse medische specialismen, waartoe ook de huisartsgeneeskunde behoort, worden richtlijnen opgesteld. Deze schrijven vrij dwingend voor wat wel en wat niet te doen bij diagnostiek en behandeling. De medische tuchtraad kent aan CBO-richtlijnen een hoge status toe. Sterk punt is dat de specialisten uit eigen kring meewerken aan het opstellen. CBO zit vooral op P2-P3.
•
Specialistenverenigingen. Enkele tientallen jaren geleden waren de specialisten nog doeners. Ze kregen een aanbod aan patiënten en vroegen zich niet af waarom die bij hun waren beland. Ze deden wat met die patiënten en zonden hen weer heen, zonder zich te bekommeren in wat voor omstandigheden ze verder leefden. Voor de niet zeldzame recidivisten verliep het weer precies eender. Het lijkt wel wat op het gevangenisbeleid van lang geleden. Thans zijn de specialisten epidemiologisch geschoold en sturen ze hun patiënten voorgelicht en begeleid de wereld in. Zo wordt nu veel samengewerkt met diëtisten. De verenigingen en hun organen spelen hierbij een grote rol. Ook hier: P2-P3.
•
De huisartsen (die overigens tegenwoordig ook ‘specialisten’ zijn met drie jaar vervolgopleiding) en diëtisten. Zij vervullen, meer en meer in samenwerking, een spilfunctie in de preventie, voorlichting en begeleiding van met voeding samenhangende gezondheidsproblemen. Probleem is wel dat
7 voor een segment van de huisartsen het onderwerp voeding nogal ‘soft’ is, te weinig ‘medisch’.] 4d
Financiering •
Centraal Orgaan Tarieven Gezondheidszorg (COTG). Voortgekomen uit de Ziekenfondsraad. Deze organisatie is de waakhond voor de budgetten. Ze heeft dus veel te zeggen over bijvoorbeeld de te vergoeden geneesmiddelen (à miljarden euro’s per jaar). Daar staan de preventieve middelen bovenaan in de kosten. Maagzuurremmers, cholesterolverlagers, antihypertensiva, om er enkele te noemen. We spreken van preventieve middelen omdat ze geen ziekten behandelen, maar symptomen die tot ziekte zouden kunnen leiden. Bij het COTG zijn P1b en P3 het belangrijkst.
•
De zorgverzekeraars. Deze spelen een steeds dominantere rol en hebben in het nieuwe zorgstelsel een sleutelpositie gekregen. Ook in de preventie-hoek zijn ze steeds actiever, uiteraard in de hoop kosten te besparen. In toenemende mate worden fitness(apparaten), hardlopen, ontspanningsoefeningen en yoga vergoed of tegen gereduceerde prijs aangeboden. Meer en meer is er een tendens om sober drinken, niet-roken, bewegen en gezonde diëten te belonen met een lagere premie (bijlage 2). Probleem is wel dat controle op andere zaken dan gewicht in sommige gevallen nogal lastig is. Het is mogelijk dat de zorgverzekeraars een rol zullen gaan spelen in het beschikbaar komen van een breed aanbod en betaalbaarheid van gezonde voeding. Verzekeraars bestrijken het hele gebied P1b-P3.
•
De gezondheidsfondsen, zoals de hart- en vaatstichting, het Koningin Wilhelminafonds en het Diabetesfonds. Zij bestrijken alles van P1a tot P3, maar de nadruk ligt bij hen toch op P2 en P3. Zij financieren research, doen aan voorlichting en lobbyen voor fondsen.
4e
Consumenten •
De Nederlandse Patiënten Consumenten Federatie (NPCF) is voornamelijk gericht op de zorg, dus P2-P3. Het is niet onmogelijk dat de organisatie zich na verloop van tijd ook gaat richten op P1, een logische stap voor wie het algemeen welzijn nastreeft.
8 •
De patiëntenverenigingen. In het algemeen zijn er vooral verenigingen voor chronische aandoeningen, zeldzaam of niet. Die voor diabetes is de grootste; er zijn in ons land dan ook meer dan een half miljoen gediagnosticeerde diabetespatiënten en waarschijnlijk een kwart miljoen zonder diagnose. Voor aandoeningen die plots optreden, zoals hersenvliesontsteking, is dat veel minder het geval. Uiteraard zijn de verenigingen vooral geïnteresseerd in zorg en begeleiding, maar ze hebben ook het altruïstische streven om medemensen voor hun aandoeningen te behoeden.
•
De Consumentenbond. Deze grote organisatie is op voedingsgebied steeds actiever. Met o.a. een eigen logo en vergelijkend warenonderzoek. Bestrijkt zowel P1a als P1b.
•
De milieubeweging. Richt zich onder meer op de kwaliteit van lucht en residuen van bestrijdingsmiddelen in voedsel (P1a).
•
Onderwijsinstellingen. Op scholen is het bewustzijn doorgebroken dat automaten met snoep en zoete frisdrank niet bevorderlijk zijn voor de gezondheid. En kantines met vette happen en weinig groente of sla evenmin. In Engeland is de topkok Jamie Oliver een succesvolle kruistocht begonnen tegen junk food voor scholieren, die thuis al vaak niet veel beters krijgen. Ook in de VS grijpt de tegenbeweging om zich heen (Lang 2004). En bewegen? Op onze scholen hebben we evident een krimpend urenaantal en periodiek staan de gymnastieklessen onder druk om plaats te maken voor meer ‘serieuze’ zaken. En ook hier: P1b.
4f
Aanbieders •
Productschappen zoals die voor Tuinbouw en voor Vee, Vlees en Eieren (PVE). Ook hierbij geldt vooral P1a en P1b.
•
Supermarktketens. Deze streven van oudsher naar veilig voedsel (P1a), maar richten zich de laatste jaren ook meer op P1b. Zonder de klanten te willen betuttelen gaan de meeste ketens er in toenemende mate toe over om voorlichting te geven over gezonde voeding en gezonde producten duidelijk herkenbaar in de schappen te hebben (Lang 2004). Ze kunnen een belangrijke speler zijn in het keren van de tendensen die de laatste halve eeuw een negatieve invloed hadden op een verantwoorde voeding (iets waar ze overigens zelf flink aan hebben meegewerkt). Niettemin hebben ze nog
9 altijd een overvloed aan puur verkeerde producten, zoals grote flessen frisdrank waarin tientallen suikerklontjes opgelost zitten. Ook de zakken chips en snoep bij de kassa op kinderhoogte zijn nog niet de wereld uit. •
De voedingsmiddelenindustrie. Hier is dezelfde verbreding gaande van P1a naar P1b. We zijn de tijd voorbij dat de fabrikant een cynische geldwolf was die maar één ding voor ogen had: de markt en de winst. Grote ondernemingen hebben tegenwoordig ‘nerveuze’ voelhoorns en radars in de samenleving en zijn beducht voor imagoverlies en omzetverlies door veranderende consumenten, media en maatschappelijke organisaties. Er zijn steeds meer voorbeelden van beleidsombuiging. Maatschappelijk Verantwoord Ondernemen doet opgeld.
5
Diverse aspecten van voeding die de agrarische sector raken
Het besef dat voeding veel invloed heeft op gezondheid en ziekte is al eeuwenoud. In de tijd van Goethe bestond al de Diaethik, beschouwingen over een gezonde levenswijze (hij was er een fanatiek aanhanger van), waarin voedsel een sleutelrol vervulde. In de loop van de twintigste eeuw is vooral het belang van groente en fruit steeds mee benadrukt (“An apple a day keeps the doctor away”, een overigens aanvechtbare stelling). Enkele jaren geleden werd de positieve bijdrage van groenten en fruit aan de voorkoming van kanker, maar ook van hart- en vaatziekten, sterk uitgedragen door onderzoeksgroepen, instituten en de media. De productschappen haakten hier gretig op in. Thans wordt de preventieve werking van deze voedingswaren wat meer gerelativeerd. Ook op dit gebied lijkt het (weg)laten van negatieve factoren, zoals te vet, te zoet, te zout en teveel, een grotere impact te hebben dan het opvoeren van de gezondheid door positieve factoren. Eigenlijk is dit logisch. Want de schade door negatieve factoren is na zekere tijd onherroepelijk, alle verweermiddelen ten spijt. Een andere claim, die vermoedelijk wel waar gemaakt blijft worden is die van het gezondheidseffect van (vette) vis, zo mogelijk tweemaal per week. De vetten en oliën en met name omega-3 vetzuren (meervoudig onverzadigd) zouden de kans op hart- en vaatziekten met tientallen procenten verlagen. Daarnaast zou er een gunstige invloed zijn op artritis en depressies. Een zeer volledige meta-analyse in BMJ 2006 gooide echter enig roet in het eten (Hooper 2006). De analyse leverde
10 geen significant resultaat op. Bovendien zijn er nog twee problemen. Vette vis is calorierijk en dat kan bijdragen aan overgewicht. Bovendien is vis een snel in prijs stijgend luxe artikel aan het worden, dat straks misschien is voorbehouden aan de rijken. In analogie van het tegengaan van het roken door steeds hogere accijnzen op tabak zou het logisch zijn om het gebruik van zaken zoals suiker, verzadigde (dierlijke) vetten, en zelfs (rood) vlees, zout en sommige noten te ontmoedigen. Dat bijvoorbeeld kan door selectieve accijnzen of heffingen. In de politiek lijkt hier nog weinig animo voor te bestaan. Wat onder meer samen kan hangen met de ingewikkelde problemen die dit met ‘Brussel’ teweeg kan brengen. Gekoppeld aan problemen met rechtvaardigheid en controleerbaarheid. Een alternatief is een etikettering die voor brede bevolkingslagen – en met name de lager opgeleide groepen - begrijpelijk is. Want (kilo)calorieën is voor velen een onbekend begrip, om niet te spreken van (kilo)joules. Duidelijker zou het zijn om bijvoorbeeld aan te geven hoeveel minuten of uren men moet lopen, fietsen of zwemmen om de opgedane energie te verbruiken (dus meerdere waarden). De dagelijkse hoeveelheid suiker in koffie en thee, zou voor velen reeds een uur stevig doorlopen betekenen. Tel daarbij op frisdrank, de kroket, patat, de hamburger of een handvol pinda’s, en er zal al gauw een dagdeel mee gemoeid zijn om via (stevig) bewegen de calorieën te verliezen. In deze maatschappij ontbreekt het de meeste mensen aan tijd om dit waar te maken. Gekoppeld aan goede voorlichting zullen velen tot de conclusie kunnen komen dat de inname dan maar minder moet. Verstandig besluit. Hier ligt een goede kans voor o.a. de supermarkten om actief mee te werken aan een bevordering van de volksgezondheid. Als het nu al lukt om aan te geven hoeveel van de dagelijkse behoefte aan mineralen en vitaminen door het product gedekt wordt, dan moet een energieverbruikvermelding ook kunnen. Een ander – en snel in belang toenemend - aspect van de agrarische sector is natuurbeheer. Aantrekkelijke natuur en landschappen lokken de mensen naar buiten. Natuurrecreatie houdt meestal bewegen in. In dat opzicht is het verontrustend dat kinderen steeds minder belangstelling hebben voor de natuur en steeds meer voor de televisie en de computer1. Boeren kunnen, bijvoorbeeld in samenwerking met scholen, belevenissen verschaffen. Boeren kunnen, bijvoorbeeld in samenwerking
1
Ook de ziekte van Lyme begint een obstakel voor wandelen in natuurgebieden te worden.
11 met scholen, belevenissen verschaffen die doen denken aan de wereld van de schoolplaten van Koekoek en Jetses, maar dan gezet in een eigentijdse context. Educatie in de context van het boerenbedrijf kan jonge generaties veel teruggeven van vroeger tijden, waaronder een stuk gezondheid. En voor veel kinderen kan het een openbaring zijn om te zien dat appels aan bomen groeien, koeien in de wei lopen en aardappelen uit de grond komen.
6
Een verbond in de 19e eeuw. En nu weer?
Het streven naar preventie heeft een verbluffende coalitie gekend, anderhalve eeuw geleden. Die leidde tot een ware transitie op hygiënisch gebied. Hier volgt een beschrijving, omdat er duidelijke parallellen zijn met de mogelijke preventie-coalitie van de nabije toekomst op het gebied van voeding. Rond 1850 ontstond een krachtige beweging die in een halve eeuw de sanitatie van vele steden en andere woonoorden tot stand bracht en er zo in slaagde de levensverwachting in West-Europa met sprongen vooruit te brengen (Mackenbach 2007). Dat had te maken met meer technische mogelijkheden, de opkomst van de ‘ingenieur’ en stijgende welvaart. Maar vooral ook met het ontstaan van de ‘politieke wil’ om de sanitatie aan te pakken (bijlage 3). Dat gebeurde in hoge mate door de pressie die een monsterverbond van artsen, apothekers en ingenieurs uitoefende. Ook een enkele politicus en geestelijke hoorde tot de beweging. We noemen hen de ‘Hygiënisten”. De forse verlenging van de levensverwachting in de periode 1850-1900 komt voor een belangrijk deel op hun conto. Uit onze driehoek op bladzijde 3 weten we dat de M van milieu aldus in hoge mate verbeterd is. En de optimalisatie van die M is bijna ‘klaar’, althans in de welvarende landen. Omdat we de G van genetica voorlopig nog niet kunnen (of willen) veranderen (bijlage 2), zal verbetering van onze levensverwachting en gezonde jaren dus wel moeten komen van de L: de levensstijl. Onze overheid weet dat en hamert er steeds krachtiger op. En zij staat bepaald niet alleen. De tijd lijkt rijp is om de handen ineen te slaan. Daarbij moet men beseffen dat de belangrijkste motor achter verandering de consument is, de gemotiveerde burger.
12 Bezien we de actoren op preventiegebied genoemd op de bladzijden in paragraaf 4 dan kunnen we concluderen dat eigenlijk alle partijen het al met elkaar eens zijn, maar dat tot nu toe ieder nog vooral voor zichzelf sprak en handelde. Het is nu zaak om een platform te creëren waar de partijen elkaar ontmoeten om eendrachtig de hand aan de ploeg te slaan. Want al die lobby’s kunnen maar één doel hebben: het verbeteren van de kwaliteit van leven tot op hoge leeftijd. Bien etonnés de se trouver ensemble: de dokter, de zorgverzekeraar, de boer, de winkelier, het schoolbestuur en de beleidsambtenaar. Zo’n platform zou de gangmaker kunnen zijn van een brede beweging die in enkele tientallen jaren een grote bijdrage kan leveren aan de volksgezondheid. Net zoals eertijds de Hygiënisten.
Maar toen was er nog sprake van veel armoede, lage overheidsbegrotingen, een grotendeels analfabetische en ook anderszins onderontwikkelde bevolking, weinig inzicht in ziekteoorzaken en gebrekkige communicatie. Voor ons valt er niet meer zoveel te winnen, omdat de eerste klap een daalder waard was en er nu eenmaal zoiets is als de verminderende meeropbrengst. Maar met onze welvaart, rijke overheid, hoogontwikkelde bevolking, knappe biomedische kennis en optimale communicatiemiddelen, moet er nog veel te winnen zijn. Daarbij zal veel energie moeten worden gestoken in het bereiken van de onderste sociale strata. Want de hoogopgeleide burgers zijn wel voldoende doordrongen van ‘gezondheidsmanagement’, maar sommige groepen aan de onderkant van de maatschappij vormen een soort 19e eeuw of een derde wereld binnen onze samenleving. Zoals steeds weer te lezen is in de diverse Volksgezondheid Toekomst Verkenningen (VTVs) van het RIVM (VTV 2002, VTV 2006).
7
Wat te doen?
Ook een vergelijking met de in de jaren ‘60 ontstane milieubeweging is interessant. Maar nu niet primair met de focus op natuur, landschap, schoon water en verantwoord produceren, maar met de volksgezondheid in het vizier. Door de huidige gelijkgezindheid der partijen liggen de kansen gunstig. Waar het preventieveld zeer versnipperd is, al is het maar voor het onderdeel landbouw-voeding-volksgezondheid, is het geen sinecure om een platform te
13 initiëren. Reeds in 1988-1990 concludeerde de Commissie Cholesterol van de Gezondheidsraad dat er vele actoren waren op dat ene gezondheidsaspect en dat zij veelal langs elkaar heen werkten. Die situatie is nog niet erg veranderd. In eerste instantie gaat het om organisatie van de “vraagkant”: Consumentbond, patiëntenverenigingen, onderwijs en – op enige afstand zorgverzekeraars, ondersteund door het Voedingscentrum en vertegenwoordigers van LNV en VWS. Zorgverzekeraars zijn belangrijk omdat zij over geld beschikken en hebben bewezen creatief op de problematiek in te kunnen gaan. Wanneer na enkele bijeenkomsten een analyse is gemaakt, doelstellingen zijn opgesteld en een strategie geformuleerd, kunnen delegaties de boer op gaan naar enkele van de in paragraaf 4 genoemde andere actoren. Bij de ‘tweede kring’ gaat het vooral om organisatie van de aanbodkant. Denk aan enkele productschappen, agribusiness, voedingsmiddelenbedrijven en supermarkten. Voor hen is dit een kwestie van maatschappelijk verantwoord ondernemen. De klassieke kapitalist is in het West-Europa van vandaag een loser. Belangrijke intermediairen zijn: scholen, kinderdagverblijven, universiteiten, ziekenhuizen, supermarkten, horeca en cateraars.]
8
Hoe kan een platform er uitzien?
Er zijn voorbeelden in de Nederlandse samenleving van platforms die blijvend en constructief richtingen aangeven. Er wordt wel eens schamper gedaan over het Nederlandse poldermodel maar het is in veel opzichten is heel werkzaam. Een voorbeeld is de SER. Het zou uniek zijn als de belangrijkste spelers genoemd in paragraaf 4 elkaar op reguliere basis zouden ontmoeten. Samenwerking en gelijkgestemdheid valt dan eerder te verwachten dan irritatie of conflict. Want we zijn het vrijwel geheel eens, zij het vanuit soms verschillende overwegingen. Er is sinds overigens al een Convenant Overgewicht. Dat loopt al vrij goed, maar het primaat ligt niet aan de vraagkant maar aan de aanbodkant en de overheid. Aan de vraagkant is de Consumentenbond de enige belangrijke speler. Versterking lijkt hier nodig.
14 Een vrijwillige overlegstructuur tussen deelnemers in de preventiewereld in Nederland kan vrijwel uniek zijn in de wereld en een voorbeeld voor andere landen (alleen de UK Food Group komt in de buurt).
9
Literatuur
Bol, P., 2003. De bijdrage van voeding aan de ziektelast en sterfte in Nederland. In: C. Rougoor, W. van der Weijden & P. Bol (red) (2003). Hooper, L, R.L. Thompson, R.A. Harrison et al. 2006. Risks and benefits of omega 3 fats for mortality, cardiovascular disease, and cancer: systematic review. British Medical Journal 332:752-760. Houwaart, E.S. 1991. De hygiënisten. Artsen, staat & volksgezondheid in Nederland 18401890. Groningen: Historische Uitgeverij Groningen. Lang, Tim & Michael Heasman 2004. Food Wars: the battle for mouths, minds and markets. London: Earthscan. Mackenbach, J.P. 2007. Sanitation: pragmatism works. British Medical Journal 334, no. 7583. Suppl. RIVM 2002. Gezondheid op koers? Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2002. RIVM, Bilthoven. RIVM 2003. Ons eten gemeten. Gezonde voeding en veilig voedsel in Nederland. M.C.M. Busch, A.H. Havelaar, P.G.N. Kramers et al. (red). Bohn Stafleu Van Loghum, Houten. RIVM 2006. Zorg voor gezondheid. Volksgezondheid Toekomst Verkenning 2002. RIVM, Bilthoven. RIVM. Nationaal Kompas Volksgezondheid. (www.rivm.nl). Rougoor C., W.J .van der Weijden & P Bol (red.) 2003. Voedselveiligheid tot (w)elke prijs? Stuurgroep Technology Assessment, Ministerie van LNV, Den Haag. Stichting Voedingscentrum Nederland. (www.voedingscentrum.nl)