Praktijktoets nieuwbouw of ingrijpend verbeteren Aanvulling onderzoek ‘Kiezen voor nieuwbouw of het verbeteren van het huidige kantoor’ Agentschap NL referentienummer UB10000054
W/E-7854 Utrecht, 25 mei 2011
Praktijktoets nieuwbouw of ingrijpend verbeteren Aanvulling onderzoek ‘Kiezen voor nieuwbouw of het verbeteren van het huidige kantoor’ Agentschap NL referentienummer UB10000054
Opdrachtgever Agentschap NL Postbus 8242 3503 RE Utrecht Bezoekadres: Croeselaan 15 Contactpersoon: ir J.A.J. Korbee T (088) 602 2759 E
[email protected]
Klankbordgroep David Anink (W/E adviseurs) Hans Cox (Rijksgebouwendienst) Simon van der Gaast (IVBN) Nikaj van Hermon (TNT Real Estate) Hans Korbee (Agentschap-NL) Han Machielsen (DTZ Zadelhoff) Selina Roskam (Agentschap-NL) Margriet Schepman (NEPROM) Ronald van der Waals (ING REIM)
Opdrachtnemer W/E adviseurs Postbus 227 3500 AE Utrecht E Bezoekadres: Mariaplaats 21 , Utrecht Contactpersoon: ir D.A.F (David) Anink ir. J.P. (John) Mak T (030) 677 8777 E
[email protected]
[email protected]
Projectnummer W/E 7854
W/E adviseurs - 7854 WE eindrapport praktijktoets.docx
29 april 2011
Inhoudsopgave
Management samenvatting
1
1
Inleiding
3
1.1 1.2 1.3
Achtergronden Doelstelling Onderzoeksaanpak
3 3 4
2
De praktijkcases
5
2.1 2.2 2.2.1 2.2.2 2.2.3 2.2.4 2.2.5 2.2.6 2.2.7
Selectie gebouwen Overzicht cases Case 1: Den Haag Case 2: Breda Case 3: Haarlem Case 4: Utrecht Case 5: Eindhoven Case 6: Rijswijk Case 7: Vlissingen
5 6 6 6 7 7 8 8 8
3
Modellering
9
3.1 3.2 3.3 3.4
Beschrijving scenario’s Energieberekeningen Ingrepen bij scenario zware renovatie voor de praktijkcases Restlevensduur bij scenario door exploiteren praktijkcases
9 12 12 13
4
Resultaten en analyse
14
4.1 4.2 4.3 4.4
Vergelijking op materiaalprestatie Vergelijking op energieprestatie Vergelijking op integrale prestatie Kanttekening bij de resultaten
14 16 18 20
5
Conclusies en aanbevelingen
22
5.1 5.2
Conclusies Aanbevelingen
22 22
Bijlage 1: Rekenresultaten Materiaal
23
Bijlage 2: Rekenresultaten Energie
24
Bijlage 3: Rekenresultaten Integraal
25
W/E adviseurs - 7854 WE eindrapport praktijktoets.docx
29 april 2011
Management samenvatting In opdracht van Agentschap NL heeft W/E adviseurs in 2010 het onderzoek “Kiezen voor nieuwbouw of het verbeteren van het huidige kantoor” uitgevoerd (in het vervolg ‘basisonderzoek’ genoemd). De resultaten van de studie tonen aan dat zowel door ingrijpende renovatie als door sloop en nieuwbouw een aanzienlijke verlaging van de milieubelasting door het gebruik van kantoren te bereiken is. De studie is goed ontvangen en wordt gebruikt bij de discussie nieuwbouw of verbeteren van bestaande gebouwen. Vanuit de klankbordgroep, die de studie heeft begeleid en waarin vertegenwoordigd IVBN, NEPROM, RGD, ING-REIM, TNT Real Estate en DTZ Zadelhoff, is het idee geopperd om de resultaten te toetsen aan een aantal concrete praktijksituaties. Centrale vraag in deze nieuwe studie was om te onderzoeken in hoeverre theorie en praktijk synchroon lopen. De studie sluit aan bij de huidige en, voor zover mogelijk, ook de toekomstige praktijk. Afbakening Het gaat bij dit onderzoek niet om het tot in detail in beeld brengen van de specifieke projecten. De specifieke projecten moeten ervoor zorg dragen dat er recht wordt gedaan aan de diversiteit van de praktijk. Het gaat echter om generieke conclusies, aanvullend op het ‘basisonderzoek’. Bij de niet voor deze conclusies relevante gegevens wordt daarom voor zover mogelijk gebruik gemaakt van dezelfde gegevens en aannames als in het ‘basisonderzoek’. Van de duurzaamheidaspecten van gebouwen zijn in dit onderzoek alleen de milieubelasting door energie- en materiaalgebruik beschouwd. Cases en scenario’s In deze studie zijn zeven praktijkcases onderzocht. Het gaat om kantoorgebouwen uit het hogere segment met bouwjaar 1980-1990 of iets daarbuiten. Per gebouw zijn de volgende drie scenario’s beschouwd: 1. een pand in ongewijzigde vorm verhuren (EXPLOI); 2.
een pand na ingrijpende renovatie verhuren (RENOZW);
3.
een nieuwbouwpand huren & slopen bestaande pand (NIEUWS).
Scenario ingrijpende renovatie (RENOZW) verschilt per praktijkcase. Voor een aantal gebouwen worden bijvoorbeeld alleen de installaties vervangen en voor andere gebouwen wordt ook de gevel geheel vernieuwd. De invulling van dit scenario is afhankelijk van de staat van het gebouw en in overleg met de eigenaar/beheerder van het pand vastgesteld. De combinatie van praktijkcases en scenario’s levert 21 varianten op, waarvoor de milieueffecten zijn berekend. Voor de berekeningen is gebruik gemaakt van GPR Gebouw 4.1. Resultaat Onderstaande figuur geeft de resultaten van de studie weer voor de praktijkcases. De milieubelasting 2 is weergegeven als schaduwprijs in € per m bvo per jaar. De schaduwprijs ontstaat door de sommatie van negen milieueffecten, zoals het broeikaseffect. De weegfactor per milieueffect is gebaseerd op de gedachte dat de schaduwprijs het voor de overheid hoogste toelaatbare kostenniveau per eenheid emissiebestrijding is. Aan de hand van vier conclusies zal het resultaat nader worden toegelicht.
W/E adviseurs - 7854 WE eindrapport praktijktoets.docx
29 april 2011
1
Figuur: Integrale milieubelasting bij de diverse scenario’s voor de praktijkcases
Conclusies Door exploiteren in de huidige situatie leidt in alle gevallen tot de hoogste milieubelasting. Dit is vooral het gevolg van het hoge energiegebruik in dit scenario. Bepalende factoren voor de keuze voor zware renovatie of sloop en nieuwbouw zijn: -
Energieprestatie in de nieuwe situatie;
-
De ingreep bij renovatie (met name wel of niet handhaven van gevels);
-
Bouwjaar (hoe jonger het gebouw, des te groter de restbelasting bij sloop).
Zware renovatie valt gunstiger uit als het gaat om een jong gebouw waarvan bij renovatie de gevels grotendeels gehandhaafd kunnen blijven en de energieprestatie na renovatie toch op nieuwbouwniveau is. Als er niet op nieuwbouwniveau gerenoveerd wordt zal sloop en nieuwbouw gunstiger uitvallen omdat energie overheersend is in de integrale milieubelasting. Hierbij wordt opgemerkt dat de beperkingen van de LCA-benadering een kanttekening is bij deze conclusie(zie paragraaf 4.4). In de toekomst kan de conclusie van de afweging tussen renovatie en sloop en nieuwbouw anders worden, aangezien de energieprestatie van de bestaande situatie dan beter zal zijn. Over 30 jaar kan bijvoorbeeld een afweging gemaakt worden tussen sloop en nieuwbouw en zware renovatie voor gebouwen die in 2010 gebouwd zijn. De energetische situatie van de gebouwen in 2010 is beter dan de energetische situatie van de praktijkcases in deze studie (1972-1990). Daardoor kan de afweging in de toekomst anders uitpakken dan nu. Aanbevelingen Voor het verder vergroten van het inzicht in het afwegingskader is nader onderzoek nodig, aangezien dit onderzoek slechts een kleine praktijkproef is. Uit dit onderzoek blijkt dat als voor praktijkcases de aannames voor renovatie uit het ‘basisonderzoek’ worden aangehouden, de resultaten in dit onderzoek slechts weinig verschillen van de resultaten van het ‘basisonderzoek’. Voor vervolgonderzoek zijn dan ook werkelijk uitgevoerde of geplande renovaties interessant.
W/E adviseurs - 7854 WE eindrapport praktijktoets.docx
29 april 2011
2
1
Inleiding Het onderzoek “Kiezen voor nieuwbouw of het verbeteren van het huidige kantoor” toont aan dat zowel door ingrijpende renovatie als door sloop en nieuwbouw een aanzienlijke verlaging van de milieubelasting door kantoren te bereiken is. In dit vervolgonderzoek wordt aan de hand van zeven praktijkcases onderzocht in hoeverre de onderzoeksresultaten terug te vinden zijn in individuele praktijkprojecten. Waar worden conclusies bevestigd, waar treden nuances op, en waardoor?
1.1
Achtergronden Onderzoekskader In opdracht van het ministerie van BZK/WWI voert Agentschap NL het Werkprogramma Energie en Gebouwde omgeving uit. Dit programma heeft als doel bij te dragen aan het realiseren van de doelen van Schoon en Zuinig, op gebied van energiebesparing. Het accent ligt hierbij op de grootschalige inzet van ‘bedrijfszekere’ instrumenten. Het programma gaat vooral uit van de mogelijkheden en behoeften bij doelgroepen in de markt. De primaire doelgroepen in de utiliteitsbouw zijn projectontwikkelaars, institutionele beleggers, gebouwbeheerders en eindgebruikers. Aanleiding In opdracht van Agentschap NL heeft W/E adviseurs het onderzoek “Kiezen voor nieuwbouw of het verbeteren van het huidige kantoor” uitgevoerd. De resultaten van de studie tonen aan dat zowel door ingrijpende renovatie als door sloop en nieuwbouw een aanzienlijke verlaging van de milieubelasting door het gebruik van kantoren te bereiken is. De studie is goed ontvangen en wordt gebruikt bij de discussie nieuwbouw of verbeteren van bestaande gebouwen. Vanuit de klankbordgroep, die de studie heeft begeleid, is het idee geopperd om de resultaten te toetsen aan een aantal concrete praktijksituaties. Hierbij kunnen de resultaten van de uitgevoerde studie (verder aangeduid met ‘basisonderzoek’) worden ondersteund en mogelijk op een aantal punten genuanceerd.
1.2
Doelstelling Probleemstelling Het is niet bekend of de resultaten van het ‘basisonderzoek’ door te vertalen zijn naar individuele, specifieke projecten. Wellicht zijn bepaalde conclusies generiek toepasbaar en vereisen andere conclusies meer maatwerk. Waar is een grote mate van overeenkomst, op welke aspecten treden meer afwijkingen op, en waardoor? En geeft dit aanleiding tot het bijstellen van bepaalde conclusies? Doelstelling Doelstelling is om aan de hand van een praktijktoets te onderzoeken in hoeverre theorie en praktijk synchroon lopen. De studie dient aan te sluiten bij de huidige en, voor zover mogelijk, ook de toekomstige praktijk en gedragen te worden door een aantal vooraanstaande marktpartijen. Daartoe is de klankbordgroep uit het ‘basisonderzoek’ wederom betrokken: IVBN, NEPROM, RGD, ING REIM, TNT Real Estate en DTZ Zadelhoff. Afbakening Het gaat bij dit onderzoek niet om het tot in detail in beeld brengen van de specifieke projecten. De specifieke projecten moeten ervoor zorg dragen dat er recht wordt gedaan aan de diversiteit van de praktijk. Het gaat echter om generieke conclusies, aanvullend op het ‘basisonderzoek’.
W/E adviseurs - 7854 WE eindrapport praktijktoets.docx
29 april 2011
3
Bij de niet voor deze conclusies relevante gegevens wordt daarom voor zover mogelijk gebruik gemaakt van dezelfde gegevens en aannames. Om discussies over het specifieke project te vermijden worden de projecten in de rapportage anoniem gepresenteerd. Van de duurzaamheidaspecten van gebouwen zijn in dit onderzoek alleen de milieubelasting door energie- en materiaalgebruik beschouwd.
1.3
Onderzoeksaanpak De studie is uitgevoerd als aanvulling op het in 2010 uitgevoerde ‘basisonderzoek’. Tijdens de startbijeenkomst is aan de leden van de klankbordgroep gevraagd praktijkcases aan te dragen, die voldoen aan criteria, zoals ten aanzien van de ouderdom. In overleg met de opdrachtgever is een selectie gemaakt van voor dit onderzoek te gebruiken cases. Vervolgens hebben de klankbordgroepleden informatie over de geselecteerde projecten aan gedragen, die door W/E adviseurs tot een passende GPR-invoer verwerkt is. Indien nodig is geput uit de voorbeeldgebouwen. Dit kan zijn omdat gegevens ontbraken of omdat dit wenselijk was vanwege de vergelijkbaarheid van de cases. Specifieke gebouwkenmerken, die niet relevant zijn voor de in het onderzoek bekeken parameters (zoals locatie, ouderdom), maar wel invloed hebben op de resultaten, zijn er zoveel mogelijk uitgefilterd. Op de gebouwen is vervolgens het scenario ‘ingrijpende renovatie’ en ‘sloop en nieuwbouw’ losgelaten. Ook hier is een combinatie gemaakt van gebouwspecifieke keuzen en generieke keuzen uit de voorbeeldgebouwen. De doorrekening van resultaten is op dezelfde wijze gebeurd als bij het ‘basisonderzoek’. Na analyse is bekeken waar een bijstelling van conclusies en aanbevelingen van het ‘basisonderzoek’ aan de orde is. Gemaakte keuzen: 4.
Voor alle cases dezelfde referentie (3.000 m2, 1980). Deze referentie is vooral gebruikt voor de default waarden (details). Als per case een afwijkende referentie wordt gekozen, wordt de vergelijkbaarheid van de resultaten minder. Voor generieke conclusies is alleen onderscheid op de relevante parameters gewenst.
5.
Aangehouden is 1980 als referentie.
6.
Bij het scenario NIEUWS is uitgangspunt dat het referentiegebouw nieuw gebouwd wordt (wel met een conversie naar oppervlakten van de case).
W/E adviseurs - 7854 WE eindrapport praktijktoets.docx
29 april 2011
4
2
De praktijkcases
2.1
Selectie gebouwen Selectiecriteria Bij de selectie zijn de volgende criteria gehanteerd: -
Kantoorgebouwen uit hoger segment met bouwjaar periode 1980 – 1990 of iets daarbuiten.
-
Gebouwen waarbij de situatie dusdanig is dat een investering in een zware renovatie of sloop en nieuwbouw reeel is. Beide scenario’s zijn op elk gebouw losgelaten (er hoeft in werkelijkheid geen ingreep gepland te zijn). Bij een slechte locatie is nieuwbouw elders een optie. Omdat er in dit geval geen reeel zware renovatie naast gezet kan worden, is dit geen case die doorgerekend wordt. Wel is de situatie in de beschouwing meegenomen om het gehele spectrum weer te geven.
Voorbeeldgebouwen In het ‘basisonderzoek’ zijn voor de cases referentiegebouwen gebruikt. Gevarieerd is op grootte en bouwjaar. Dit leverde de onderstaande cases op:
Case
Grootte
Bouwjaar
KAN1
3.000
1980
KAN2
3.000
1990
KAN3
3.000
2000
KAN4
18.000
1980
KAN5
18.000
1990
KAN6
18.000
2000
Figuur 2.1: kenmerken zes kantoorgebouwen
Bij de analyse van de resultaten bij het ‘basisonderzoek’ bleek dat het verloop tussen de scenario’s wel beïnvloed werd door het bouwjaar, maar nauwelijks door de grootte. Bovendien zouden 2 verschillende onderleggers (gebouw van 18.000 is een ander type dan dat van 3.000) een negatieve invloed hebben op de vergelijkbaarheid. In dit onderzoek is bij alle cases generieke informatie alleen 2 het gebouw van 3000 m bvo beschouwd.
W/E adviseurs - 7854 WE eindrapport praktijktoets.docx
29 april 2011
5
2.2
Overzicht cases De inventarisatie heeft zeven cases opgeleverd. Hierna volgt een beschrijving per case.
2.2.1
Case 1: Den Haag Bruto vloeroppervlakte: circa 26.000 m Opleveringsjaar: 1986
2.2.2
2
Case 2: Breda Bruto vloeroppervlakte: circa 2.200 m2 Opleveringsjaar: 1985
W/E adviseurs - 7854 WE eindrapport praktijktoets.docx
29 april 2011
6
2.2.3
Case 3: Haarlem Bruto vloeroppervlakte: circa 3.800 m Opleveringsjaar: 1990
2.2.4
2
Case 4: Utrecht Bruto vloeroppervlakte: circa 11.000 m2 Opleveringsjaar: 1989
W/E adviseurs - 7854 WE eindrapport praktijktoets.docx
29 april 2011
7
2.2.5
Case 5: Eindhoven Bruto vloeroppervlakte: circa 5.600 m Opleveringsjaar: 1972
2.2.6
Case 6: Rijswijk Bruto vloeroppervlakte: 8.000 m Opleveringsjaar: 1980
2.2.7
2
2
Case 7: Vlissingen Bruto vloeroppervlakte: 4.100 m2 Opleveringsjaar: 1981
W/E adviseurs - 7854 WE eindrapport praktijktoets.docx
29 april 2011
8
3
Modellering
3.1
Beschrijving scenario’s In het ‘basisonderzoek’ zijn vijf scenario’s voor de situatie dat een huurder kiest voor blijven zitten of vertrekken beschreven. De scenario’s zijn in deze paragraaf uitgewerkt voor de referentie uit het bouwjaar 1980. Bij de toepassing voor de praktijkcases zijn de werkelijke jaartallen gebruikt. Uitgangspunt bij de referentie is een kantoorgebouw, waarvan de bouw in 1980 is begonnen en in 1982 gestart is met het gebruik. Nu naar 28 jaar gebruik voldoet het gebouw niet meer en moet er wat gebeuren. In het ‘basisonderzoek’ zijn de volgende scenario’s uitgewerkt: 1.
Scenario 1: Door exploiteren (1:EXPLOI)
2.
Scenario 2: Renovatie, licht (2:RENOLI)
3.
Scenario 3: Renovatie, zwaar (2:RENOZW)
4.
Scenario 4: Sloop + nieuwbouw (3:NIEUWS)
5.
Scenario 5: Sloop + nieuwbouw + leegstand (3:NIEUWL)
In dit praktijkonderzoek zijn alleen het eerste, derde en vierde scenario bekeken, namelijk de door exploiteren- (EXPLOI), zware renovatie- (RENOZW) en de sloop en nieuwbouw-variant (NIEUWS). Bij alle scenario’s is het verleden tot het jaar van ingreep (2012 voor de referentie) hetzelfde. De berekeningen richten zich dan ook op het deel dat nog komen gaat (rode lijnen in figuren 3.1, 3.2 en 3.3). Bij de nieuwbouwscenario’s wordt verondersteld dat de nieuwbouw in 2012 gereed is, zodat het kantoorpersoneel direct in 2012 aan de slag kan. Bij de renovatiescenario’s is sprake van een discontinuïteit. In het jaar van ingreep (2012 voor de referentie) vindt de renovatie plaats, waarbij tijdelijke huisvesting van 1 jaar logischer is dan het volledig doorwerken op die locatie. Verondersteld is dat er in dit jaar niet productief gewerkt kan worden. Bij de berekeningen is uit het verleden (dus van voor 2012) alleen het nog niet afgeschreven materiaalgebruik meegenomen (verrekening vroegtijdig slopen). Deze restbelasting moet in de toekomst worden afgelost. Bij Energie, dat een continue jaarlijkse post is als gevolg van energiegebruik voor comfort, is er nooit een nog niet afgeschreven deel. De scenario’s dekken verschillende gebruiksperioden. Dit is geen probleem omdat de belasting steeds naar 1 jaar is teruggerekend. Bij de voor nieuwbouw geoperationaliseerde ‘nationale’ bepalingsmethode is de periode van 50 jaar zonder ingrepen als standaard aangehouden. In deze studie wordt nieuwbouw echter met renovatie vergeleken. Zoals ook in overleg met de klankbordgroep bij het basisonderzoek gedaan is ook nu in beide scenario’s na 25 jaar een lichte ingreep verondersteld. Scenario: Door exploiteren (EXPLOI) Met regulier onderhoud wordt de levensduur van het gebouw vanaf 2012 nog 10 jaar gerekt. Het gebouw wordt in 2022 gesloopt (duurt 0,5 jaar). Het verleden is relevant vanwege de nog niet afgeschreven milieubelasting. Dit verleden is bij alle scenario’s gelijk: -
Materiaal + afval bouw in 1980-1982 (nog niet afgeschreven deel)
-
Materiaal + afval onderhoud: 1982 – 2012 (nog niet afgeschreven deel)
Vanaf de rode lijn (figuur 3.1) komt daar bij dit scenario het volgende bij: Ruimtebeslag: 2012 – 2022,5 (10,5 jaar) -
Materiaal + afval onderhoud: 2012 – 2022 (10,0 jaar)
-
Energiegebruik: 2012 – 2022 (10,0 jaar)
W/E adviseurs - 7854 WE eindrapport praktijktoets.docx
29 april 2011
9
-
Afval sloop in 2022
Bestaand kantoor gebruik 30 jaar
1
10 jaar 2012 2012 2022 sloop (0.5 jaar)
1980 Bouw (2 jaar)
Figuur 3.1: schematische weergave scenario 1: Doorexploiteren (1:EXPLOI)
Uitwerking: De bouw in 1980 is in GPR Gebouw opgegeven door de afmetingen van de kantoorgebouwen in te voeren. Het daaraan gerelateerde reguliere onderhoud (1980-2022) wordt standaard in de materiaalprestatie-berekening van GPR Gebouw meegenomen. Voor de energieberekening (energiegebruik 1980-2022) zijn naast de afmetingen ook andere gebouwkenmerken en installatiekenmerken van de cases opgegeven. In 2012 vindt er geen ingreep (renovatie of sloop) plaats. De sloop in 2022 wordt standaard in de materiaalprestatie-berekening van GPR Gebouw meegenomen. Hoewel er geen ingreep plaatsvindt, is er ook bij dit scenario sprake van een verleden en een toekomst. Het verleden gebaseerd op een veronderstelde standaard levensduur van 50 jaar. Nu blijkt dat het gebouw uit 1980 niet in 2030 maar in 2022 gesloopt gaat worden. Dit betekent dat er in het verleden te weinig van de belasting is afgeschreven. GPR Gebouw houdt er rekening mee dat de restbelasting als extra belasting in de periode 2012-2022 moet worden afgelost. Scenario: Renovatie, zwaar (RENOZW) Bij de referentie duurt de renovatie 1 jaar in 2012. Vanaf 2013 wordt het kantoor nog 40 jaar gebruikt. Tussentijds, na 25 jaar, volgt nog een lichte renovatie ingreep. In 2054 wordt het gebouw gesloopt. Milieubelasting is er door: -
Nog niet afgeschreven belasting uit het verleden
-
Materiaal + afval zware renovatie in 2012
-
Materiaal + afval lichte renovatie in 2038
-
Materiaal + afval onderhoud: 2013 – 2038 (25,0 jaar)
-
Materiaal + afval onderhoud: 2039 – 2054 (15,0 jaar)
-
Energiegebruik: 2013 – 2038 (25,0 jaar)
-
Energiegebruik: 2039 – 2054 (15,0 jaar)
-
Afval sloop in 2054
Bestaand kantoor gebruik 30 jaar
1 1980 Bouw (2 jaar)
gebruik 25 jaar gebruik 15 jaar 2012 2038 2054 Renovatie (1 jaar) Renovatie (1 jaar) sloop (0.5 jaar)
Figuur 3.2: schematische weergave scenario: Renovatie, zwaar voor het referentiekantoor (RENOZW)
Uitwerking: Over de periode 1980-2012 wordt de restbelasting berekend. Bij de renovatie-ingreep in 2012 wordt een deel van het gebouw gesloopt en/of vervangen en een deel blijft gehandhaafd. GPR Gebouw beschouwt een gebouw daarom niet als geheel, maar als een optelling van gebouwcomponenten met
W/E adviseurs - 7854 WE eindrapport praktijktoets.docx
29 april 2011
10
een eigen levensloop. Gebouwcomponenten die in 2012 gesloopt en/of vervangen worden hebben een hoge restbelasting. Dit geldt vooral voor de langcyclische componenten, omdat de standaardlevensduur bij kortcyclische componenten slechts beperkt verkort wordt bij een ingreep. In 2012 worden nieuwe materialen toegevoegd ter vervanging of uitbreiding van de bestaande componenten. Na die toevoeging in 2012, volgt het reguliere onderhoud over de perioden 2013-2038 en 2039-2054. Tijdens de onderbreking van 1 jaar wordt het gebouw licht gerenoveerd (conform tabel 4.9), waarbij de materiaalkeuze en energieprestatie ongewijzigd blijft. In 2012 ontstaat er ook een nieuwe situatie wat betreft de energieprestatie. Deze situatie bepaalt het energiegebruik in de perioden 2013-2038 en 2039-2054. Bij de zware renovatie worden zowel het exterieur als het interieur grondig aangepakt. De stap richting nieuwbouwniveau wordt gezet, met als belangrijkste belemmering de randvoorwaarden vanuit het bestaande casco. Er vindt een forse aanpak van de schil plaats, waarbij (in principe) de gehele gevel wordt vervangen. Dit geldt ook voor de dakisolatie- en bedekking. Voor alle voor de energieprestatie relevante kenmerken geldt dat deze op het kwaliteitsniveau van nieuwbouw worden gebracht. Ook in het gebouw wordt de volledige indeling, afwerking en uitrusting vervangen. Het casco (vloeren, dragende wanden, dak) wordt niet aangepakt. De lichte renovatie in 2038 is nodig om te voldoen aan veranderde behoeften en tekortkomingen van het interieur. Het gaat bij deze ingreep om indelingswijzigingen en upgrading van inrichting en afwerking. Bij die lichte renovatie blijft de energetische kwaliteit ongewijzigd. Scenario: Sloop en nieuwbouw (NIEUWS) Bij de referentie duurt de sloop in 2012 0,5 jaar. Op een andere locatie is in 2010 de bouw van een nieuw kantoor gestart. Vanaf 2012 wordt het kantoor 50 jaar gebruikt. Net als bij scenario 3 volgt in 2038 een lichte ingreep. In 2062 wordt het gebouw gesloopt. Milieubelasting is er door: Gebouw 1 (bestaande bouw) -
Nog niet afgeschreven belasting uit het verleden
-
Afval sloop in 2012
Gebouw 2 (nieuwbouw): Materiaal + afval bouw in 2010-2012 -
Materiaal + afval onderhoud: 2012 – 2037 (25,0 jaar)
-
Materiaal + afval lichte renovatie in 2037
-
Materiaal + afval onderhoud: 2038 – 2063 (25,0 jaar)
-
Energiegebruik: 2012 – 2037 (25,0 jaar)
-
Energiegebruik: 2038 – 2063 (25,0 jaar)
-
Afval sloop in 2063
Bestaand kantoor gebruik 30 jaar
1 1980 Bouw (2 jaar)
2012 Sloop (0.5 jaar)
Nieuw kantoor gebruik 25 jaar
2 2010 Bouw (2 jaar)
gebruik 25 jaar 2037 Renovatie (1 jaar)
2063 Sloop (0.5 jaar)
Figuur 3.3: schematische weergave scenario: Sloop + nieuwbouw voor het referentiekantoor (NIEUWS)
Uitwerking:
W/E adviseurs - 7854 WE eindrapport praktijktoets.docx
29 april 2011
11
De materiaal- en energieberekeningen over de periode 1980-2012 zijn voor alle scenario’s gelijk. Over de periode 1980-2012 wordt de restbelasting op dezelfde wijze berekend als bij Renovatie, zwaar. Verschil is dat alle gebouwcomponenten in 2012 gesloopt worden. Bij het bestaande gebouw is er geen onderhoud en energiegebruik meer. Wel is er de materiaalinput bij de nieuwbouw. De materialisatie en energieprestatie van de nieuwbouw is conform de huidige standaard. Hierna volgen twee perioden (2012-2037 en 2038-2063) van onderhoud en energiegebruik. Tijdens de onderbreking van 1 jaar wordt het gebouw licht gerenoveerd, waarbij de materiaalkeuze en energieprestatie ongewijzigd blijft.
3.2
Energieberekeningen De rekenregels voor de energieprestatie bij nieuwbouw komen niet geheel overeen met de rekenregels bij bestaande bouw. Bij vergelijking van een bestaand gebouw met een nieuw gebouw, met dezelfde voor de energieprestatie relevante bouwkundige en installatietechnische kenmerken, blijkt de CO2-prestatie van het bestaande gebouw ongunstiger. Dit verschil wordt veroorzaakt doordat de kierdichting bij bestaande bouw mede wordt bepaald op basis van het bouwjaar, ook bij zware renovatie. Het verschil in energieprestatie is dus het resultaat van een verschil in rekenregels en niet in energetische kwaliteit. Het verschil is in het nadeel van de renovatievariant. Daarom is in deze studie, in afwijking van het ‘basisonderzoek,’ gekozen om bij zware renovatie (naar nieuwbouwkwaliteit) het energiegebruik van het nieuwbouwscenario ook te hanteren voor het renovatiescenario. Dus het energiegebruik bij zware renovatie en nieuwbouw met dezelfde bouwkundige en installatietechnische kenmerken is gelijk.
3.3
Ingrepen bij scenario zware renovatie voor de praktijkcases Deze paragraaf beschrijft de ingrepen bij het scenario zware renovatie per praktijkcase. Case1: Den Haag In het scenario zware renovatie voor het gebouw in Den Haag worden de installaties vervangen (o.a. CV-ketel wordt vervangen door een warmtepomp) en de verlichting wordt aangepast (lager vermogen en betere schakeling). De ingrepen zijn gebaseerd op informatie van de gebouweigenaar. Case 2: Breda In het scenario zware renovatie voor het gebouw in Breda worden gehele gevel en dak vervangen en geïsoleerd. Daarnaast wordt het inbouwpakket vernieuwd en worden de installaties vervangen (o.a. CV-ketel vervangen door warmtepomp). De ingrepen zijn gebaseerd op het renovatiescenario, waarbij een aantal aanpassingen zijn gedaan op basis van uitvoerbaarheid. Case 3: Haarlem In het scenario zware renovatie voor het gebouw in Haarlem worden de installaties vervangen (o.a. CV-ketel wordt vervangen door een warmtepomp) en het inbouwpakket wordt vernieuwd. De ingrepen zijn gebaseerd op renovatietekeningen. Case 4: Utrecht In het scenario zware renovatie voor het gebouw in Utrecht wordt het huidige dubbel glas vervangen ++ door HR -glas, wordt de verlichting aangepast (lager vermogen en betere schakeling) en wordt de luchtbehandelingskast vervangen. De ingrepen zijn gebaseerd op informatie van de gebouweigenaar. Case 5: Eindhoven In het scenario zware renovatie voor het gebouw in Eindhoven worden de ingrepen uitgevoerd volgens de referentie, beschreven in paragraaf 3.1.
W/E adviseurs - 7854 WE eindrapport praktijktoets.docx
29 april 2011
12
Case 6: Rijswijk In het scenario zware renovatie voor het gebouw in Rijswijk wordt het huidige enkel en dubbel glas ++ vervangen door HR -glas en wordt het inbouwpakket vervangen. Daarnaast worden de installaties vervangen (o.a. CV-ketel wordt vervangen door een warmtepomp). De ingrepen zijn gebaseerd op informatie van de gebouweigenaar. Case 7: Vlissingen In het scenario zware renovatie voor het gebouw in Vlissingen worden de ingrepen uitgevoerd volgens de referentie, beschreven in paragraaf 3.1.
3.4
Restlevensduur bij scenario door exploiteren praktijkcases In het basisonderzoek is in het scenario door exploiteren uitgegaan van een restlevensduur van 10 jaar, dus een totale levensduur van 40 jaar voor gebouwen uit 1980. In de praktijktoets is hierbij aangesloten voor gebouwen waarvan bij zware renovatie de gevel vervangen zou worden (Breda, Eindhoven, Vlissingen). De staat en kwaliteit (van de gevels) van de overige gebouwen is beter dan van eerdergenoemde gebouwen. In de praktijk is het dan ook waarschijnlijk dat deze gebouwen zonder ingreep (scenario door exploiteren) langer zouden blijven staan. Voor deze gebouwen is bij het scenario door exploiteren een restlevensduur van 20 jaar aangehouden in deze praktijktoets.
W/E adviseurs - 7854 WE eindrapport praktijktoets.docx
29 april 2011
13
4
Resultaten en analyse In dit hoofdstuk staan de resultaten beschreven. Ook is een analyse op hoofdzaken te vinden. De beschrijving is eerst per thema en vervolgens integraal. Zowel de materiaal- en energiegebonden milieubelasting als de integrale milieubelasting zijn uitgedrukt in schaduwprijzen (eenheid €). De schaduwprijs is bepaald door de gewogen sommering van negen milieueffecten. Gericht op het klimaatbeleid is in de tabellen ook het afzonderlijke milieueffect Broeikaseffect gegeven, dat staat voor de CO2-emissie (eenheid kg CO2-equivalent).
4.1
Vergelijking op materiaalprestatie In tabel 4.1 en figuur 4.1 is de totale materiaalgebonden milieubelasting opgebouwd uit: -
Bestaand: belasting door renovatie en onderhoud aan of restbelasting van het bestaande gebouw (mosgroen)
-
Nieuw: belasting door bouw, renovatie en onderhoud van het nieuwe gebouw (lichtgroen)
In bijlage 1 staan de grafieken met CO2-emissies bij door exploiteren, zware renovatie en sloop en nieuwbouw voor het referentiegebouw en de 7 praktijkcases.
W/E adviseurs - 7854 WE eindrapport praktijktoets.docx
29 april 2011
14
Schaduwprijs
CO2-emissie
Case / scenario
bestaand gebouw
totaal
t.o.v. referentie
bestaand gebouw
totaal
t.o.v. referentie
EXPLOI
1,23
1,23
100%
13,10
13,10
100%
RENOZW
1,08
1,08
100%
11,18
11,18
100%
NIEUWS
0,26
1,23
100%
2,74
13,18
100%
DEN HAAG.EXP
0,80
0,80
65%
8,60
8,60
66%
DEN HAAG.REN
0,74
0,74
69%
7,70
7,70
69%
DEN HAAG.NIE
0,20
1,10
90%
2,32
11,82
90%
BREDA.EXP
1,37
1,37
111%
14,80
14,80
113%
BREDA.REN
1,05
1,05
97%
10,60
10,60
95%
BREDA.NIE
0,23
1,22
100%
2,60
12,90
98%
HAARLEM.EXP
0,96
0,96
78%
10,70
10,70
82%
HAARLEM.REN
1,15
1,15
106%
12,60
12,60
113%
HAARLEM.NIE
0,34
1,34
109%
3,91
14,51
110%
UTRECHT.EXP
0,77
0,77
63%
8,50
8,50
65%
UTRECHT.REN
0,72
0,72
67%
8,00
8,00
72%
UTRECHT.NIE
0,22
1,07
87%
2,49
11,79
89%
EINDHOVEN.EXP
0,74
0,74
60%
8,10
8,10
62%
EINDHOVEN.REN
1,02
1,02
94%
10,00
10,00
89%
EINDHOVEN.NIE
0,09
1,06
86%
1,03
11,13
84%
RIJSWIJK.EXP
0,61
0,61
50%
6,50
6,50
50%
RIJSWIJK.REN
0,80
0,80
74%
8,30
8,30
74%
RIJSWIJK.NIE
0,13
0,99
90%
1,50
10,60
80%
VLISSINGEN.EXP
1,01
1,01
82%
11,40
11,40
87%
VLISSINGEN.REN
0,89
0,89
82%
8,90
8,90
80%
VLISSINGEN.NIE
0,16
1,09
89%
1,86
11,56
88%
Gemiddeld EXP
0,89
0,89
73%
9,80
9,80
75%
Gemiddeld REN
0,91
0,91
84%
9,44
9,44
84%
Gemiddeld NIE
0,19
1,12
91%
2,24
12,04
91%
Nieuwb.
0,97
0,90
0,99
1,00
0,85
0,97
0,86
0,93
0,93
Nieuwb.
10,44
9,50
10,30
10,60
9,30
10,10
9,10
9,70
9,80
Tabel 4.1: Schaduwprijs en CO2-emissie materiaalgebruik voor de diverse scenario’s van praktijkcases
W/E adviseurs - 7854 WE eindrapport praktijktoets.docx
29 april 2011
15
Schaduwprijs: bestaand gebouw
Schaduwprijs: nieuwbouw
1,6
1,4
1,2
1,0
0,8
0,6
0,4
Gemiddeld NIE
Gemiddeld EXP
Gemiddeld REN
VLISSINGEN.NIE
VLISSINGEN.EXP
VLISSINGEN.REN
RIJSWIJK.NIE
RIJSWIJK.EXP
RIJSWIJK.REN
EINDHOVEN.NIE
EINDHOVEN.EXP
EINDHOVEN.REN
UTRECHT.NIE
UTRECHT.EXP
UTRECHT.REN
HAARLEM.NIE
HAARLEM.EXP
HAARLEM.REN
BREDA.NIE
BREDA.EXP
BREDA.REN
DEN HAAG.NIE
DEN HAAG.EXP
NIEUWS
EXPLOI
RENOZW
0,0
DEN HAAG.REN
0,2
Figuur 4.1: Schaduwprijs voor het materiaalgebruik bij de twee scenario’s voor de praktijkcases
Uit de figuur blijkt dat de schaduwprijs voor het materiaalgebruik door sloop en nieuwbouw in alle gevallen hoger is dan de schaduwprijs bij zware renovatie. Verder is het verschil tussen deze scenario’s groter als de bestaande kwaliteit zo is dat een minder ingrijpende renovatie is aangenomen. Bijvoorbeeld bij de case Den Haag is de schaduwprijs bij renovatie duidelijk lager is dan bij sloop en nieuwbouw omdat is verondersteld dat de bestaande gevels gehandhaafd blijven. Verder blijkt dat de restbelasting van het oude gebouw bij sloop en nieuwbouw lager is als het gebouw ouder is (kleinere “restschuld”). Case Eindhoven is gebouwd in 1972 en heeft een lage restbelasting (zie figuur 4.1: mosgroene deel van de staaf Eindhoven.nie). Dit in tegenstelling tot de case Haarlem, die gebouwd is in 1990.
4.2
Vergelijking op energieprestatie In tabel 4.2 is zijn de energielabels van de praktijkcases in de verschillende scenario’s weergegeven. energielabel Case
Huidig (EXPLOI)
Renovatie (RENOZW)
Nieuwbouw (NIEUWS) +
REFERENTIE
G
A
A/A
DEN HAAG
G
C
A/A
BREDA
G
A
+
A/A
HAARLEM
G
C
A/A
UTRECHT
F
C
A/A
EINDHOVEN
G
A
A/A
RIJSWIJK
G
C
A/A
VLISSINGEN
F
A
+
A/A
+ + + + + + +
Tabel 4.2:Energielabels voor de diverse scenario’s van praktijkcases
W/E adviseurs - 7854 WE eindrapport praktijktoets.docx
29 april 2011
16
Het primair energiegebruik is uitgedrukt in dezelfde milieueffecten als de materiaalgebonden 2 milieubelasting. Opnieuw zijn de CO2-emissie en schaduwprijs per m bvo per jaar bepaald. In tabel 4.3 en figuur 4.2 is de totale energiegebonden milieubelasting opgebouwd uit: -
Bestaand: belasting door energiegebruik in het bestaande gebouw (oranje)
-
Nieuw: belasting door energiegebruik in het nieuwe gebouw (geel)
In bijlage 2 staan de CO2-emissies bij de diverse scenario’s voor de praktijkcases. Schaduwprijs
CO2-emissie
Case / scenario
schaduwprijs
tov referentie
CO2-emissie
tov referentie
EXPLOI
6,78
100%
84,91
100%
RENOZW
2,15
100%
25,68
100%
NIEUWS
2,15
100%
25,68
100%
DEN HAAG.EXP
5,69
84%
72,77
86%
DEN HAAG.REN
3,88
180%
42,84
167%
DEN HAAG.NIE
2,15
100%
26,15
102%
BREDA.EXP
5,15
76%
64,55
76%
BREDA.REN
2,12
99%
23,64
92%
BREDA.NIE
1,92
89%
23,18
90%
HAARLEM.EXP
5,25
76%
65,74
77%
HAARLEM.REN
4,19
195%
46,10
179%
HAARLEM.NIE
2,08
97%
25,41
99%
UTRECHT.EXP
3,77
56%
45,05
53%
UTRECHT.REN
2,67
124%
31,96
124%
UTRECHT.NIE
1,51
70%
17,60
69%
EINDHOVEN.EXP
6,63
98%
86,42
102%
EINDHOVEN.REN
2,07
96%
25,30
99%
EINDHOVEN.NIE
2,07
96%
25,30
99%
RIJSWIJK.EXP
4,96
73%
62,77
74%
RIJSWIJK.REN
3,90
181%
43,10
168%
RIJSWIJK.NIE
1,82
85%
21,92
85%
VLISSINGEN.EXP
4,23
62%
53,22
63%
VLISSINGEN.REN
1,76
82%
21,24
83%
VLISSINGEN.NIE
1,76
82%
21,24
83%
Gemiddeld EXP
5,11
75%
64,50
76%
Gemiddeld REN
2,94
137%
33,45
130%
Gemiddeld NIE
1,90
89%
22,97
89%
Tabel 4.3: Schaduwprijs en CO2-emissie voor de diverse scenario’s voor de praktijkcases
W/E adviseurs - 7854 WE eindrapport praktijktoets.docx
29 april 2011
17
Figuur 4.2: Schaduwprijs voor de diverse scenario’s voor de praktijkcases
Uit figuur 4.2 blijkt dat de schaduwprijs door energiegebruik in scenario door exploiteren voor alle praktijkcases (veel) hoger is dan de schaduwprijs in de andere scenario’s. Verder blijkt dat de gebouwen die na renovatie energielabel C hebben (Den Haag, Haarlem, Utrecht, Rijswijk) een significant hogere schaduwprijs hebben na renovatie dan het geval is bij sloop + nieuwbouw. Bij case Utrecht is het verschil kleiner dan bij de andere cases doordat gebruik wordt gemaakt van warmtelevering. De schaduwprijs van warmtelevering is lager per MJ primaire energie dan van gas en elektriciteit. Hierbij wordt opgemerkt dat renovatie naar energielabel C niet helemaal overeenkomt met scenario RENOZW uit het ‘basisonderzoek’, maar eigenlijk tussen RENOLI en RENOZW in zit. Verder blijkt dat als bij renovatie dezelfde bouwkundige en installatietechnische kenmerken zijn aangehouden als bij nieuwbouw (RENOZW, Eindhoven, Vlissingen), de schaduwprijs voor beide scenario’s gelijk is (zie ook paragraaf 3.2).
4.3
Vergelijking op integrale prestatie De centrale vraagstelling in het onderzoek is inzicht in de mogelijkheden om de milieueffecten van de huisvesting te verbeteren. De integrale prestatie (Materiaal en Energie) geeft inzicht in de milieuconsequenties van die opties. De ‘groene’ tinten verwijzen naar de materiaalgebonden belasting (paragraaf 4.1) en de ‘oranje’ tinten naar de energiegebonden belasting (paragraaf 4.2). In bijlage 3 staan de CO2-emissies (tabel en grafiek) bij de diverse scenario’s voor de praktijkcases.
W/E adviseurs - 7854 WE eindrapport praktijktoets.docx
29 april 2011
18
Schaduwprijs Case / scenario
M:bestaand
EXPLOI
1,23
RENOZW
1,08
NIEUWS
0,26
DEN HAAG.EXP
0,80
DEN HAAG.REN
0,74
DEN HAAG.NIE
0,20
BREDA.EXP
1,37
BREDA.REN
1,05
BREDA.NIE
0,23
HAARLEM.EXP
0,96
HAARLEM.REN
1,15
HAARLEM.NIE
0,34
UTRECHT.EXP
0,77
UTRECHT.REN
0,72
UTRECHT.NIE
0,22
EINDHOVEN.EXP
0,74
EINDHOVEN.REN 1,02
M:nieuw
0,97
0,90
0,99
1,00
0,85
0,97
E:bestaand
totaal
t.o.v. referentie
6,78
8,01
100%
2,15
3,23
100%
3,38
100%
5,69
6,49
81%
3,88
4,62
143%
3,25
96%
5,15
6,52
81%
2,12
3,17
98%
3,14
93%
5,25
6,21
78%
4,19
5,34
165%
3,42
101%
3,77
4,54
57%
2,67
3,39
105%
3,13
76%
6,63
7,37
92%
2,07
3,09
96%
3,13
93%
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
2,15
2,15
1,92
2,08
1,51
EINDHOVEN.NIE
0,09
RIJSWIJK.EXP
0,61
4,96
5,57
69%
RIJSWIJK.REN
0,80
3,90
4,70
145%
RIJSWIJK.NIE
0,13
2,81
83%
VLISSINGEN.EXP
1,01
4,23
5,57
69%
VLISSINGEN.REN
0,89
1,76
2,65
82%
VLISSINGEN.NIE
0,16
2,85
84%
Gemiddeld EXP
0,89
5,11
6,00
75%
Gemiddeld REN
0,91
2,94
3,85
119%
Gemiddeld NIE
0,19
3,02
90%
0,86
0,93
0,93
0,00
E:nieuw
0,00
0,00
0,00
2,07
1,82
1,76
1,90
Tabel 4.4: Schaduwprijs en CO2-emissie voor de diverse scenario’s voor de praktijkcases
W/E adviseurs - 7854 WE eindrapport praktijktoets.docx
29 april 2011
19
Figuur 4.3: Schaduwprijs voor de diverse scenario’s voor de praktijkcases
Uit figuur 4.3 blijkt dat scenario door exploiteren voor alle praktijkcases de hoogste schaduwprijs geeft. Verder blijkt dat bij renovatie naar energielabel C (Den Haag, Haarlem, Utrecht en Rijswijk) de schaduwprijs van het renovatiescenario aanzienlijk hoger is dan de schaduwprijs van sloop en nieuwbouw. De schaduwprijs van het scenario door exploiteren is het hoogst voor alle gebouwen. Bij renovatie waar de energieprestatie naar het niveau van nieuwbouw gaat (Breda, Eindhoven en Vlissingen) is het verschil in schaduwprijs tussen de scenario’s zware renovatie en sloop en nieuwbouw klein. Als voor beide scenario’s dezelfde bouwkundige en installatietechnische kenmerken worden aangehouden wordt het verschil in integrale schaduwprijs veroorzaakt door het materiaalgebruik. Voor oudere gebouwen is dit verschil kleiner dan voor nieuwere gebouwen, doordat de restbelasting van materialen bij sloop van het oude gebouw relatief gering is.
4.4
Kanttekening bij de resultaten In dit onderzoek is uitgegaan van een modelmatige benadering van de werkelijkheid. Verder is er een aantal kanttekeningen bij de resultaten te plaatsen. Afbakening tot hoger segment In onderzoek zijn de cases allen gebouwen uit het hogere marktsegment. Verondersteld is dat de locatie en de basiskwaliteit van gebouw en omgeving geen belemmering vormen voor het behalen van de levensduren van respectievelijk 40 jaar bij renovatie en 50 jaar bij nieuwbouw. Bij gebouwen in een lager segment zijn andere zaken aan de orde en is de vraag of er überhaupt zwaar gerenoveerd of nieuw gebouwd zal worden. En als dat wel het geval is of bovengenoemde levensduren behaald zullen worden. Dit laatste kan andere conclusies opleveren. Zo is uit het basisonderzoek bekend dat verder exploiteren zonder energetisch verbetering een aanzienlijk hogere milieubelasting betekent dan de nu onderzochte varianten.
W/E adviseurs - 7854 WE eindrapport praktijktoets.docx
29 april 2011
20
Levensduurverwachting De levensduurverwachting van gerenoveerde of nieuw gebouwde kantoren is afhankelijk van een groot aantal factoren. De aangehouden levensduren komen overeen met die uit het ‘basisonderzoek’. Bij het ‘basisonderzoek’ is de levensduur van 50 jaar voor nieuwbouw overeenkomstig met de standaardlevensduur, zoals opgenomen in de ‘nationale’ bepalingsmethode. Bij de zware renovatie is een restlevensduur van 40 jaar aangehouden, dus 10 jaar minder dan bij nieuwbouw. Dit in de veronderstelling dat het bestaande gebouw ondanks de zware ingreep toch een aantal randvoorwaarden/beperkingen oplegt, die niet aan de orde zijn bij nieuwbouw. De toekomst zal moeten uitwijzen in hoeverre deze aannamen overeenkomen met de werkelijkheid. Het komt ook voor dat een gerenoveerde kantoor een nieuw gebouwd kantoor overleefd. LCA-benadering Kanttekening bij de LCA-benadering is dat steenachtige materialen, zoals beton, kalkzandsteen, baksteen en gips niet als schaarse grondstoffen worden gezien en om die reden geen score op uitputting van grondstoffen veroorzaken. Dit komt doordat het mondiale schaalniveau wordt aangehouden. Ook de aantasting van natuur en landschap door de winning wordt niet meegenomen. Dat steenachtige materialen toch scoren op grondstoffen heeft vooral te maken met de brandstoffen die nodig zijn voor de productie en het transport. Deze beperking van de LCA-benadering is vooral in het voordeel van nieuwbouwscenario’s, waarbij een nieuw casco nodig is dat vaak grotendeels uit steenachtige materialen wordt opgebouwd. Daarnaast wordt bij de beoordeling ven de milieuschade door processen vooral uitgegaan van continue voorspelbare emissies in gemiddelde milieus. Incidentele emissies en effecten in specifieke milieus worden minder goed meegenomen. Renovatie op nieuwbouwniveau Voor een aantal praktijkcases (Eindhoven, Vlissingen) is uitgegaan van renovatie op nieuwbouwniveau. De bouwkundige en installatietechnische uitgangspunten die hiervoor zijn aangehouden komen, behalve voor Breda, overeen met de uitgangspunten uit het ‘basisonderzoek’. De belangrijkste verschillen met het referentiegebouw zijn dan ook de vorm en afmetingen van het gebouw en het bouw-/opleveringsjaar. De resultaten voor deze cases (met name het verschil tussen renovatie en sloop en nieuwbouw) verschillen dan ook niet veel met de resultaten van het basisonderzoek. Om een beter beeld te krijgen van mogelijke verschillen zijn praktijkcases nodig waar werkelijk een renovatie op nieuwbouwniveau heeft plaatsgevonden of gepland staat.
W/E adviseurs - 7854 WE eindrapport praktijktoets.docx
29 april 2011
21
5
Conclusies en aanbevelingen
5.1
Conclusies In dit vervolgonderzoek is aan de hand van een zevental praktijkcases onderzocht in hoeverre de onderzoeksresultaten uit het ‘basisonderzoek’ terug te vinden zijn in individuele praktijkprojecten. Het onderzoek leidt tot de volgende conclusies: Door exploiteren in de huidige situatie leidt in alle gevallen tot de hoogste milieubelasting. Dit is vooral het gevolg van het hoge energiegebruik in dit scenario. Bepalende factoren voor de keuze voor zware renovatie of sloop en nieuwbouw zijn: -
Energieprestatie in de nieuwe situatie;
-
De ingreep bij renovatie (met name wel of niet handhaven van gevels);
-
Bouwjaar (hoe jonger het gebouw, des te groter de restbelasting bij sloop).
Zware renovatie valt gunstiger uit als het gaat om een jong gebouw waarvan bij renovatie de gevels grotendeels gehandhaafd kunnen blijven en de energieprestatie na renovatie toch op nieuwbouwniveau is. Als er niet op nieuwbouwniveau gerenoveerd wordt zal sloop en nieuwbouw gunstiger uitvallen omdat energie overheersend is in de integrale milieubelasting. Hierbij wordt opgemerkt dat de beperkingen van de LCA-benadering een kanttekening is bij deze conclusie(zie paragraaf 4.4). In de toekomst kan de conclusie van de afweging tussen renovatie en sloop en nieuwbouw anders worden, aangezien de energieprestatie van de bestaande situatie dan beter zal zijn. Over 30 jaar kan bijvoorbeeld een afweging gemaakt worden tussen sloop en nieuwbouw en zware renovatie voor gebouwen die in 2010 gebouwd zijn. De energetische situatie van de gebouwen in 2010 is beter dan de energetische situatie van de praktijkcases in deze studie (1972-1990). Daardoor kan de afweging in de toekomst anders uitpakken dan nu.
5.2
Aanbevelingen Voor het verder vergroten van het inzicht in het afwegingskader is nader onderzoek nodig, aangezien dit onderzoek slechts een kleine praktijkproef is. Uit dit onderzoek blijkt dat als voor praktijkcases de aannames voor renovatie uit het ‘basisonderzoek’ worden aangehouden, de resultaten in dit onderzoek slechts weinig verschillen van de resultaten van het ‘basisonderzoek’. Voor vervolgonderzoek zijn dan ook werkelijk uitgevoerde of geplande renovaties interessant.
W/E adviseurs - 7854 WE eindrapport praktijktoets.docx
29 april 2011
22
EXPLOI
0,0
W/E adviseurs - 7854 WE eindrapport praktijktoets.docx
29 april 2011
Gemiddeld NIE
Gemiddeld REN
Gemiddeld EXP
VLISSINGEN.NIE
VLISSINGEN.REN
VLISSINGEN.EXP
RIJSWIJK.NIE
RIJSWIJK.REN
RIJSWIJK.EXP
EINDHOVEN.NIE
EINDHOVEN.REN
Schaduwprijs: bestaand gebouw
EINDHOVEN.EXP
UTRECHT.NIE
UTRECHT.REN
UTRECHT.EXP
HAARLEM.NIE
HAARLEM.REN
HAARLEM.EXP
BREDA.NIE
BREDA.REN
BREDA.EXP
DEN HAAG.NIE
DEN HAAG.REN
DEN HAAG.EXP
NIEUWS
RENOZW
Bijlage 1: Rekenresultaten Materiaal Schaduwprijs: nieuwbouw
1,6
1,4
1,2
1,0
0,8
0,6
0,4
0,2
23
Bijlage 2: Rekenresultaten Energie
W/E adviseurs - 7854 WE eindrapport praktijktoets.docx
29 april 2011
24
Bijlage 3: Rekenresultaten Integraal
W/E adviseurs - 7854 WE eindrapport praktijktoets.docx
29 april 2011
25
Schaduwprijs Case / scenario
M:bestaand
M:nieuw E:bestaand
EXPLOI
1,23
6,78
8,01
100%
RENOZW
1,08
2,15
3,23
100%
NIEUWS
0,26
3,38
100%
DEN HAAG.EXP
0,80
5,69
6,49
81%
DEN HAAG.REN
0,74
3,88
4,62
143%
DEN HAAG.NIE
0,20
3,25
96%
BREDA.EXP
1,37
5,15
6,52
81%
BREDA.REN
1,05
2,12
3,17
98%
BREDA.NIE
0,23
3,14
93%
HAARLEM.EXP
0,96
5,25
6,21
78%
HAARLEM.REN
1,15
4,19
5,34
165%
HAARLEM.NIE
0,34
3,42
101%
UTRECHT.EXP
0,77
3,77
4,54
57%
UTRECHT.REN
0,72
2,67
3,39
105%
UTRECHT.NIE
0,22
3,13
76%
EINDHOVEN.EXP
0,74
6,63
7,37
92%
EINDHOVEN.REN 1,02
2,07
3,09
96%
3,13
93%
0,97
0,90
0,99
1,00
0,85
0,97
0,00
0,00
0,00
0,00
0,00
2,15
2,15
1,92
2,08
1,51
0,09
RIJSWIJK.EXP
0,61
4,96
5,57
69%
RIJSWIJK.REN
0,80
3,90
4,70
145%
RIJSWIJK.NIE
0,13
2,81
83%
VLISSINGEN.EXP
1,01
4,23
5,57
69%
VLISSINGEN.REN
0,89
1,76
2,65
82%
VLISSINGEN.NIE
0,16
2,85
84%
Gemiddeld EXP
0,89
5,11
6,00
75%
Gemiddeld REN
0,91
2,94
3,85
119%
Gemiddeld NIE
0,19
3,02
90%
0,93
0,93
0,00
0,00
0,00
W/E adviseurs - 7854 WE eindrapport praktijktoets.docx
2,07
totaal t.o.v. referentie
EINDHOVEN.NIE
0,86
0,00
E:nieuw
1,82
1,76
1,90
29 april 2011
26
CO2 Case / scenario
M:bestaand
M:nieuw E:bestaand
E:nieuw
totaal t.o.v. referentie
EXPLOI
13,10
0,00
84,91
0,00
98,01
100%
RENOZW
11,18
0,00
25,68
0,00
36,86
100%
NIEUWS
2,74
10,44
0,00
25,68
38,86
100%
DEN HAAG.EXP
8,60
0,00
72,77
0,00
81,37
83%
DEN HAAG.REN
7,70
0,00
42,84
0,00
50,54
137%
DEN HAAG.NIE
2,32
9,50
0,00
26,15
37,97
98%
BREDA.EXP
14,80
0,00
64,55
0,00
79,35
81%
BREDA.REN
10,60
0,00
23,64
0,00
34,24
93%
BREDA.NIE
2,60
10,30
0,00
23,18
36,08
93%
HAARLEM.EXP
10,70
0,00
65,74
0,00
76,44
78%
HAARLEM.REN
12,60
0,00
46,10
0,00
58,70
159%
HAARLEM.NIE
3,91
10,60
0,00
25,41
39,91
103%
UTRECHT.EXP
8,50
0,00
45,05
0,00
53,55
55%
UTRECHT.REN
8,00
0,00
31,96
0,00
39,96
108%
UTRECHT.NIE
2,49
9,30
0,00
17,60
29,39
76%
EINDHOVEN.EXP
8,10
0,00
86,42
0,00
94,52
96%
EINDHOVEN.REN 10,00
0,00
24,95
0,00
34,95
95%
EINDHOVEN.NIE
1,03
10,10
0,00
24,95
36,08
93%
RIJSWIJK.EXP
6,50
0,00
62,77
0,00
69,27
71%
RIJSWIJK.REN
8,30
0,00
43,10
0,00
51,40
139%
RIJSWIJK.NIE
1,50
9,10
0,00
21,92
32,53
84%
VLISSINGEN.EXP
11,40
0,00
53,22
0,00
64,62
66%
VLISSINGEN.REN
8,90
0,00
21,24
0,00
30,14
82%
VLISSINGEN.NIE
1,86
9,70
0,00
21,24
32,80
84%
Gemiddeld EXP
9,80
0,00
64,36
0,00
74,16
76%
Gemiddeld REN
9,44
0,00
33,40
0,00
42,85
116%
Gemiddeld NIE
2,24
9,80
0,00
22,92
34,96
90%
W/E adviseurs - 7854 WE eindrapport praktijktoets.docx
29 april 2011
27
W/E adviseurs - 7854 WE eindrapport praktijktoets.docx
29 april 2011
28