ISBN: 0 168-0498
Jaap Rebel, Henny van Dolder-de Wit, Paul Abels, Nico Habermehl Redactieadres: Westhaven 43, 2801 PL Gouda
Zoutmanstraat 64, 2806 XD Gouda (tel. 01820- 16943). penningmeester/ledenadministratie: R. F. Stijnis, Vlietenburg 32, 2804 WT Gouda (tel. 01820- 32278).
No. 1 - Januari 1992
Postrekening nr. 39.70.93, t.n.v. “Die Goude”, Gouda
__-__-
- -___
.___
_-__
--------------
----
;26(archief St.-Jan. inv.nr. 233) zijn uit de rug van de band een viertal beschreven perkamenten strookjes verwijderd. Deze strookjes, die dienden als rugversterking van het Grafstedeboek, blijken aaneen te sluiten en vormen zo een zgn. dubbelblad. l) Het dubbelblad is niet helemaal gaaf: er is één strookje weg, waardoor van het eerste blad de tekst incompleet is. Voorts is er tekst verloren gegaan bij het verwijderen van de strookjes uit het Grafstedeboek: de lijm, waarmee de strookjes vastgeplakt zaten, heeft de inkt meegetrokken. De tekst is geschreven in Hollands dialect, in een schrifttype dat litteru textualis genoemd wordt, daterend uit het midden van de 15e eeuw. De vier strookjes zijn ongeveer 30 mm breed en 111 mm hoog. Een blad is ongeveer 85 x 111 mm; de tekstspiegel is 54 x 83 mm groot. De tekst is geschreven in één kolom van 18 regels. De bladmaten zijn niet oorspronkelijk: de marges zijn afgesneden. De linïëring is in inkt; prikgaatjes t.b.v. de linïëring zijn niet meer aanwezig. Wel zijn er gaatjes in de ondermarge te zien, die aangebracht zijn bij de restauratie van het Grafstedeboek; toen de fragmentjes losgemaakt waren uit de band heeft men ze in het restauratie-atelier op een strook achterin het Grafstedeboek genaaid.
-
--
--J--
--
naaigaten die iangebr&ht zijn door de binder toen het boekje gebonden werd. Gezien het aantal en de plaats van de naaigaten is het boekje ooit een keer opnieuw gebonden. Het dubbelblad dat gevormd wordt door de strookjes was het buitenste van een katern. Een katern bestaat uit een aantal (meestal vier) in elkaar geschoven dubbelbladen. Om de juiste, aansluitende volgorde van de katernen van een boek te kunnen reconstrueren, gebruikte men in de middeleeuwen diverse systemen. Een daarvan was de vermelding, onderaan de laatste bladzijde van het katern, van de eerste letters of woorden van het volgende katern. Zo’n vermelding wordt “custode” genoemd. Een dergelijke custode vinden we ook terug op de fragmentjes. 2, Dat betekent natuurlijk dat het blad met de custode het laatste van een katern is. Het eraan vastzittende blad is dus automatisch het eerste blad. Samen vormen ze het buitenste dubbelblad van het katern. Bij een normale katernopbouw met vier dubbelbladen per katern, horen er dus nog drie dubbelbladen tussen. Ondanks de beschadiging van de tekst door het gebruik als verstevigingsstroken, is ze toch te identificeren. De strookjes blijken afkomstig te zijn uit een Middelnederlands Psalmboekje.
TIDINGE VAN DIE GOUDE
On het eerste blaadie staat het slot van psalm 45 (vanaf vers 9) en het begin van psalm 46 (tot halverwege vers 4); op het tweede blaadje staat het begin van psalm 55 ft/m vers 16). Hier dient opgemerkt dat de telling van de psalmen in de middeleeuwen íets anders liep A#.e. .,,w.,,,.,,...A:, 17, ui311 LcgcIIwuuIuI~. uc ,+ev.I-.._ gcwu11c ~~~~~~~~~~~~~ 1IIIUUCI Latijnse bijbel, de “Vulgaat” was, ook wat betreft het Oude Testament, vertaald uit het Grieks. De Griekse psalmtelling week echter af van die van de Hebreeuwse ov&levering. De psalmen 9 en 10 waren in de Griekse vertaling samengenomen en vormden samen de 9e psalm. Ook de psalmen 114 en 115 waren tot één psalm (de 113e) samengevoegd. De psalmen 116 en 147 waren in de Griekse vertaling echter elk gesplitst en kregen de nummers 114 en 115, Fespectievelíjk 146 en 147. Het totale aantal psalmen ís dus ín beide tradities hetzelfde, namelijk 150. De Vulgaat volgt de Griekse psalmtelling. Hierdoor komt het, dat in de fragmenten psalm 46 aangeduid wordt als nummer 45: op het verso van het eerste blaadje staat ín rood de titel: Deus noster refugium .xZv. Hier ís het Romeinse cijfer xlv het psalmnummer volgens de telling van de Vulgaat. En “Deus noster refugium” ís het begin van psalm 45 in het Latíjn. Nogmaals: deze psalm komt overeen met wat bij ons nummer 46 ís. In de uitgave van de tekst die hieronder volgt heb ik de telling van de Vulgaat aangehouden met het huidige nummer er tussen haakies achter. Bíj de uitgave van de tekst ben ik ervan uitgegaan dat het oorspronkelijke katern vier dubbeïbladen had, Dat wil zeggen dat het katern acht bladen (= 16 bladzijden) had. We hebbegezien dat de fragmenten afkomstig zíjn va het buitenste dubbelblad. Het eerste blad he ík daarom [l] genoemd, omdat het het eerste blad van een katern geweest ís. Het andere blad heb ík derhalve [S] genoemd, omdat het het laatste blad van het katern (van acht bladen) was. Daartussen zijn dus drie dubbelbladen (= zes bladen, = 12 bladzíjden) weg. De tekstgeleding ís door middel van initialen. Deze zijn afwisselend rood en blauw, maar de blauwe zijn meestal zo verbleekt dat ze niet meer te zien zijn. De initialen aan het begin van een psalm zijn twee regels hoog; die aan het begin van de verzen zíjn één regel hoog. De tweeregelige initialen heb ik weergegeven door ze onderstreept èn vet af te drukken (de volgende regel springt in om te laten zien dat de initiaal twee regels hoog ís). De eenregelíge initialen geef ík alleen vet weer. Het Latijnse opschrift boven psalm 45 (46) is in rood geschreven; ik heb dat hier onderstreept. Daar waar “u” als “v” gebruikt is heb ik “v” geschreven. Andere spellingseigenaardigheden heb ik laten
staan. De interpunctie heb ik zelf aangebracht. -____ Daar waar de tekst moeilijk leesbaar Was,-heb ík met behulp van een UV-lamp de tekst kunnen reconstrueren. Daar waar de tekst ontbrak, heb ik die met behulp van een ander handschrift kunnen aanvullen.3) Deze aanvullingen staan tussen vierkante haken,
* Een van de fragmenten van het handschrift, daterend uit het midden van de ISde eeuw, geschreven in Hollands dialect. Foto: Wim Scholten.
TIDINGE VAN DIE GOUDE
Psalm 45 (46)
Hoer, dochter, ende sie, ende- ney[ghe diin] oren ende verghetdiin volc ende- da[t huus] di& vaders. Ende die conin[c sal beghe-] ren diin scoenhez want hi is [diin here] diin god, ende si sellecaenbeden.[Ende die] dochteren tyxin gaven ende all[e die rike] des volts sellen aenbeden dii[n aensichte.] Alle die glorie-des coninx d[ochter is] van binnen mit vergouden som[en, omghe-] dean mit bonten. Die ion[cfrouwen] sellen toegheleit worden den [coninc na]
[haer; haler naeste sellen di toeghebrocht [werden. S]i sellen di gheoffert werden in bli[stappen e]n& ir%-uechden; si sëllen-toegheleit [werden in]den tempel des coninx. Voer di[ne vadelren s@r di kiinderen gheboren; du [seltse s] etten printen over al aertrike. [Si sellen] ghedenken diins naems, here, [in allen g]heslachte[n] tot gheslachten. Hier [om sal da]t volc di belien in ewicheitënde [in ewichleit der ewicheden. Deus noster [0 nse]god is ëën toerefugium .xlv. [-vluclht ende een trachte; ende een hel[per inder] dröëfheden die ons seer ghewon[den hebben.] Daer om \en/ sellen wi niecont[sien als d]ie aerde bedroeft sel weTden, ende [die bergh]en overghevoert sellenierden iÏ%[herte des m]eersTHore wateren gaven [gheluut] ende- werden bedroeft; die berghen [--- hier ontbreken zes bladen -1
l
Middel-Nederlandse psalmboekjes als die waaruit deze fragmenten aflomstig zijn, werden voornamelijk gebruikt in kloosters en door particulieren die de leeskunst machtig waren en zich de luxe van een dergelijke aanschaf konden permitteren. Foto: Wim Scholten.
3
TIDINGE VAN DIE GOUDE
-Psalm 54 (55)
m-1
G od hoer miin ghebet ende- versmade - miin bedinghe niet; aendenc mi ende hoer mi. [I]c bin bedroeft in miinre oefeninghe ende- beswaert vander stemmen des viants ende van droefheit des sondaers. Want in mi nEgheden ongherechtichl eden; ende - in toern waren si mi swaer. [M]iin herte is bedroeft in mi; ende die anxt des doets viel op mi. Anxte ëñde bevinge quamen op mi; ende di e du.Ïternissen bedectenmi. Ende iceide: wie säl mi glï&en vederen als der duven. enrde] ic sal vlieghen ende rus&.Siet% heb-mi gheverdert[sic]ënde vïöech ende bleef inder woestinen, IC verbeid hem die mighesont ghemaect heeft-van cleiñÏnoedicheit des gheests en& den storme. Here werpse haestelike nedo, deile hoer tonghen want lw ic sach ongherechticheit ende wedersprekinghe inder stat. Dach ende nacht saThoer ommevä& op hoeren &ÏÜreln] boesheit, endearbeit is inden middel van hoer ende ongherechticheic Ende - daeren ghebr% niet van horen straten woeker ende-loesheit. Want häd mi&in viänt vermaledut ic haddet ymmer gheleden:Ende - h[ad hi] grote dinghe[n] op mi ghesproken die m[i] hatede, ic had mi lichte van hem ghehu[ut.] Mer du biste een mensche, eenmoedic[h] mit mi, miin leider ende miin bekend[e.] Die mit mi te satñ& suete spise nam[s-] te; inden huse des heren wanderden w[i] mit eendrachticheit.Diëdoet moet comen op hem, ende moeten nedergaen levend inder hellen, Wantscalchedën siin!& horenwoninghe; inden middel Van- hem
N. D. B. Habermehl
Inleiding Voorjaar 1944 trad J. Taal onder moeilijke omstandigheden aan als gemeente-archivaris van Gouda. Hii was toen 51 iaar oud en had een bewogen leGen achter de rug. Naast zijn hoofdactiviteit. het toegankeliik maken van het archief voor onderioekers: maakte hij ook tijd vrij voor geschiedschrijving. Taal publiceerde een aantal artikelen met als hoogtepunt zijn dissertatie over de Goudse kloosters in de middeleeuwen, waarmee hij zich een niet meer weg te denken plaats in de lokale historiografie verwierf. In deze bijdrage wordt ingegaan op de persoon Taal, zijn werkzaamheden als archivaris en zijn functioneren als lokaal historicus. Tot slot is een bibliografie opgenomen van zijn Goudse publicaties.
[custode: Mar ic heb]
Noten: 1) Een dubbelblad is een vel dat door een xvouw in twee bladen is verdeeld. 2) Door het afsnijden van de marges is de custode voor een groot deel weggesneden. 3) Ik heb gebruik gemaakt van hs. Leiden, UB Ltk 234. een Middelnederlands psalterium uit Holland.
4
Levensschets Johannes Taal werd op 10 augustus 1893 geboren in de ruime nastorie ‘Die Wehme’ te NieuwBeijerland waai zijn vader hulpprediker was in de Hervormde Kerk. Vader Taal - ‘een statige figuur, met een ascetisch-ernstig uiterlijk, helemaal het type van een dominee’l) - drukte een duidelijk stempel op het gezin waarin religie, bijbellezing en gebed centraal stonden. Van huis uit calvinistisch opgevoed, was Taal senior door eigen nadenken tot een andere overtuiging gekomen: het Methodisme en de geestelijke erfgenaam, het Leger de Heils. Het was evenwel van zijn moeder - ‘een stille, vrome vrouw met een piëtistische inslag’*) - dat de jonge Taal en zijn beide zusters het eerste bijbelonderricht ontvingen.
TIDINGE VAN DIE GOUDE
-Psalm 54 (55)
m-1
G od hoer miin ghebet ende- versmade - miin bedinghe niet; aendenc mi ende hoer mi. [I]c bin bedroeft in miinre oefeninghe ende- beswaert vander stemmen des viants ende van droefheit des sondaers. Want in mi nEgheden ongherechtichl eden; ende - in toern waren si mi swaer. [M]iin herte is bedroeft in mi; ende die anxt des doets viel op mi. Anxte ëñde bevinge quamen op mi; ende di e du.Ïternissen bedectenmi. Ende iceide: wie säl mi glï&en vederen als der duven. enrde] ic sal vlieghen ende rus&.Siet% heb-mi gheverdert[sic]ënde vïöech ende bleef inder woestinen, IC verbeid hem die mighesont ghemaect heeft-van cleiñÏnoedicheit des gheests en& den storme. Here werpse haestelike nedo, deile hoer tonghen want lw ic sach ongherechticheit ende wedersprekinghe inder stat. Dach ende nacht saThoer ommevä& op hoeren &ÏÜreln] boesheit, endearbeit is inden middel van hoer ende ongherechticheic Ende - daeren ghebr% niet van horen straten woeker ende-loesheit. Want häd mi&in viänt vermaledut ic haddet ymmer gheleden:Ende - h[ad hi] grote dinghe[n] op mi ghesproken die m[i] hatede, ic had mi lichte van hem ghehu[ut.] Mer du biste een mensche, eenmoedic[h] mit mi, miin leider ende miin bekend[e.] Die mit mi te satñ& suete spise nam[s-] te; inden huse des heren wanderden w[i] mit eendrachticheit.Diëdoet moet comen op hem, ende moeten nedergaen levend inder hellen, Wantscalchedën siin!& horenwoninghe; inden middel Van- hem
N. D. B. Habermehl
Inleiding Voorjaar 1944 trad J. Taal onder moeilijke omstandigheden aan als gemeente-archivaris van Gouda. Hii was toen 51 iaar oud en had een bewogen leGen achter de rug. Naast zijn hoofdactiviteit. het toegankeliik maken van het archief voor onderioekers: maakte hij ook tijd vrij voor geschiedschrijving. Taal publiceerde een aantal artikelen met als hoogtepunt zijn dissertatie over de Goudse kloosters in de middeleeuwen, waarmee hij zich een niet meer weg te denken plaats in de lokale historiografie verwierf. In deze bijdrage wordt ingegaan op de persoon Taal, zijn werkzaamheden als archivaris en zijn functioneren als lokaal historicus. Tot slot is een bibliografie opgenomen van zijn Goudse publicaties.
[custode: Mar ic heb]
Noten: 1) Een dubbelblad is een vel dat door een xvouw in twee bladen is verdeeld. 2) Door het afsnijden van de marges is de custode voor een groot deel weggesneden. 3) Ik heb gebruik gemaakt van hs. Leiden, UB Ltk 234. een Middelnederlands psalterium uit Holland.
4
Levensschets Johannes Taal werd op 10 augustus 1893 geboren in de ruime nastorie ‘Die Wehme’ te NieuwBeijerland waai zijn vader hulpprediker was in de Hervormde Kerk. Vader Taal - ‘een statige figuur, met een ascetisch-ernstig uiterlijk, helemaal het type van een dominee’l) - drukte een duidelijk stempel op het gezin waarin religie, bijbellezing en gebed centraal stonden. Van huis uit calvinistisch opgevoed, was Taal senior door eigen nadenken tot een andere overtuiging gekomen: het Methodisme en de geestelijke erfgenaam, het Leger de Heils. Het was evenwel van zijn moeder - ‘een stille, vrome vrouw met een piëtistische inslag’*) - dat de jonge Taal en zijn beide zusters het eerste bijbelonderricht ontvingen.
TIDINGE VAN DIE GOUDE
l
Viering van het 50-jarigjubiIeum in 1950 van S H. van der Kraats als custos van de gemeentelijke archiefdienst. Rechts gemeente-archivaris J. Taal, links custos S. H. van der Kraats. Foto: Streekarchief Hollands Midden, Gouda.
Eind 19de eeuw konden veel vacante predikantsplaatsen in de Hervormde Kerk niet worden opgevuld. Vandaar dat in sommige gemeenten een godsdienstonderwijzer tot hulpprediker werd aangesteld. De positie van een dergelijke functionaris was uiterst onzeker omdat ieder jaar een beroep op een proponent of een dominee moest worden uitgebracht. Nam deze het beroep aan dan betekende dat ontslag voor de hulpprediker. Voor Taal senior, die de verantwoordelijkheid had voor een gezin, was dit een onmogelijke positie. Vand: lar zijn opluchting toen hij ‘In 1896 werd benoemd tot godsdienstonderwijzer in Den Haag. In de hofstad werd de jonge Taal naar de
gereformeerde Groen-van-Prinstererschool gezonden, waar de opvoeding typisch anti-revolutionair was. Psalmzingen bij de aanvang van de schooltijden, bijbellezen en van het calvinisme doortrokken geschiedenislessen waren kenmerken daarvan. Bij het verlaten van de ULO-school werd na uitvoerige discussie besloten te gaan leren voor onderwijzer aan de christelijke Kweekschool, toentertijd gevestigd in een hokkerig gebouw aan de Prinsenstraat 44. Het onderwijs daar was geheel afgestemd op het later les kunnen geven in de vakken van het lager onderwijs. Van een brede literaire vorming zoals die op het gymnasium plaatsvond was, tot zijn teleurstelling, geen sprake. 5
TIDINGE VAN DIE GOUDE
In 19 13 legde Taal het onderwijzersexamen met goed gevolg af. Vervolgens vervulde hij enkele betrekkingen bij het lager onderwijs, overigens met weinig succes. Dit deerde hem nauwelijks omdat hij reeds gedurende zijn kweekschoolperiode het plan had opgevat zich te gaan voorbereiden op het predikambt in de Hervormde Kerk. Taal dacht hiervoor aanleg te hebben omdat hij altijd met theologische vraagstukken bezig was en bovendien gemakkelijk in het openbaar kon spreken. Na een periode van voorbereiding, waarin hij privélessen nam in Latijn en Grieks, behaalde Taal in 1917 het Staatsexamen dat hem toegang verschafte tot de universiteit. Niettegenstaande zijn blijdschap om het slagen, overheerste bij hem de twijfel omdat hij zich aan geen der bestaande richtingen in de Nederlandse Hervormde Kerk kon binden, ook niet aan de vrijzinige. Uiteindelijk besloot hij doopsgezind te worden om dogmatisch geheel vrij te zijn. Nadat hij een klein examen had afgelegd in bijbelkennis en voordrachtskunst volgde toelating tot het Doopsgezind Seminarie, waar enkele aanvullende colleges op het universitair onderricht werden gegeven. Voorts kreeg Taal een studietoelage van f 700,- per jaar met vergoeding van de collegegelden. Taal ervoer zijn studententijd in Amsterdam als uiterst moeilijk. Tot dan toe had hij als gevolg van zijn zwakke gezondheid, fragiele lichaamsbouw en introvert karakter een geïsoleerd leven geleden met als hoopvol perspectief een zalig hiernamaals. In de hoofdstad viel dit vertrouwen steeds meer weg. Medio 19 19, na een mislukte zelfmoordpoging, begon Taal zich ‘vrijdenker’ te voelen hetgeen zijn ideaal van voorganger te zijn aan het wankelen bracht. Enkele maanden later brak hij zijn studie aan de Universiteit van Amsterdam af en trad in dienst bij Centraal Beheer, een onderlinge verzekeringsbank. Eindelijk voelde hij zich bevrijd van het dogmatisme dat hem thuis door zijn vader was opgelegd. De nu volgende jaren besteedde Taal al zijn vrije tijd om zoveel mogelijk verschillende wetenschappen te bestuderen. In 1923 kwam aan zijn zoektocht een einde; een periode van diepe gemoedsrust brak aan waarin hij - zoals hij zelf zei - tot een zelfstandig geloofsleven kwam. Uiteindelijk liet Taal zich op Pasen 1925 opnemen in de RoomsKatholieke Kerk, een keuze die hij altijd trouw is gebleven. Na deze ommekeer in zijn leven ging Taal filosofie studeren aan de Universiteit van Nijmegen om de rooms-katholieke denkwereld beter te kunnen doorgronden. Als bijvak koos hij geschiedenis, hetgeen hem erg boeide. Zijn vrienden gaven Taal advies zich geheel toe te leggen op de geschiedenisstudie en archivaris
6 r
te worden, een functie die hem gezien zijn neiging tot perfectionisme op het %jf was geschreven. In 1933 legde hij met goed gevolg het doctoraal examen geschiedenis af. Kort daarop keerde Taal terug naar zijn voormalige woonplaats Den Haag om zich op het Algemeen Rijksarchief te bekwamen voor het archiefexamen dat hij in 1938 aflegde. In deze periode leerde hij zijn vrouw Annie van Velthoven kennen die hem in zijn latere leven tot grote steun is geweest. Een jaar na zijn aanstelling tot adjunct-commies aan het gemeentearchief te Leiden, volgde op 1 april 1944 zijn benoeming tot gemeente-archivaris van Gouda. De omstandigheen waaronder Taal zijn werkzaamheden aanving, waren in veel opzichten ongunstig. De archieven lagen uit veiligheidsoverwegingen over vier gebouwen verspreid, terwijl de doop-, trouw- en begraafboeken op last van de bezetter naar Vaassen waren overgebracht. Gedurende de wintermaanden moest het archief wegens brandstofgebrek voor het publiek worden gesloten. Met een kolenkachel, waarop hij tot zijn geluk beslag had weten te legen, wist Taal zijn werkkamer te verwarmen zodat hij gedurende drie dagen per week zijn werkzaamheden kon verrichten. Hij behandelde de correspondentie en begon met het eigenlijke inventariseren en het maken van indexen, het zogenaamde ‘klapperen’. Bovendien was hij in de gelegenheid zich in te werken in de geschiedenis van de stad. Taal spitste daarbij zijn onderzoek toe op de relatie tussen de door hem bewonderde Hugo de Groot en Gouda. ‘Een zucht van verlichting ging op uit mijn hart en uit het hart van velen’, zo schreef Taal terugkijkend op het bevrijdingsjaar 1945, ‘bij de gedachte, dat de stukken, waaronder er zijn, die de troebelen van de Hoeksche en Kabeljauwsche twisten overleefd hebben, ook ditmaal weer aan het bommen- en artilleriegevaar van den oorlog 1940-1945 waren ontkomen. Het Goudsche archief is bewaard gebleven!‘j) Dadelijk na de bevrijding werd begonnen met het terugbrengen van de archiefstukken naar het gebouw aan de Oosthaven. Na een grondige schoonmaakbeurt van het archiefdepot werden onder leiding van Taal alle stukken zoveel mogelijk op de oude plaats teruggezet. In 1946 besteedden Taal en custos (toezichthouder) G. Schrijvers veel tijd aan het controleren en waar nodig ordenen van het archiefbezit. Op twee stukken na, waarvan er een tijdens de bezetting was ontvreemd, bleek alles aanwezig te zijn. Langzaam maar zeker keerde de regelmaat in het archiefgebouw terug. Het aantal bezoekers groeide gestaag van 16 in 1945 naar 42 in 1948 om vervolgens een aantal jaren op dat niveau
TIDINGE VAN DIE GOUDE
-te blijven. Taal, daarin bijgestaan door custos G. Schrijvers en diens voorganger S, H. van der Kraats, legde zich toe op het inventariseren van nog ongeordende archiefstukken, het bijwerken van de inventarislijsten, het ‘klapperen’ van de doop-, trouw- en begraafboeken en het maken van regesten (samenvattingen) van middeleeuwse oorkonden. In 1949 begon Taal met de inventarisatie van de Goudse kloosterarchieven, een werkzaamheid die hij zes jaar later met succes afrondde. Het in druk verschijnen van deze inventaris vormde voor Taal een waardige afsluiting in 1958 van zijn loopbaan als archivaris. Ondanks zijn zwakke gezondheid schreef Taal na zijn pensionering nog een dissertatie over de Goudse kloosters in de middeleeuwen. Na zijn promotie, een hoogtepunt in zijn leven, legde Taal zich weer toe op de theologie; hij was en bleef in de eerste plaats theoloog. In 1966 publiceerde hij zijn sterk autobiografisch getinte boek: Door vrij denken tot christelijk geloven, waarin hij een uiteenzetting geeft van zijn jarenlang zoeken op godsdienstig gebied. Zeven jaar later, op 26 juni 1973, overleed Taal na een langdurig ziekbed op bijna 80-jarige leeftijd.
Taal als historicus ‘De taak van den gemeente-archivaris is wel in de eerste plaats om het archief voor onderzoekers toegankelijk te maken, doch daarnaast moet hij toch ook eenigszins zijn wat men oudtijds noemde ‘stadshistorieschrijver” ‘4) Met deze woorden gaf Taal in 1945 aan wat hem bewoog tot het publiceren van lokaal-historische artikelen en boeken. In de barre winter van 1944/1945 besteedde hij veel tijd aan het instellen van een onderzoek naar de relatie tussen Hugo de Groot en Gouda, waarvan hij
de resultaten enkele maanden na de bevrijding in een boekwerkje en een tweetal krante-artikelen publiceerde. Eveneens kort na de bevrijding in 1945 verscheen van de hand van Taal een publicatie over de bevrijding van Gouda in de jaren 1572, 18 13 en 1945. Twee jaar later schreef hij ter gelegenheid van het 675-jarig bestaan van Gouda een historisch essay, getiteld: Honderd jaar uit de Goudse geschiedenis (1500-1600). Taal had juist deze eeuw gekozen omdat het voor Gouda de periode was van een godsdienstige en politieke omwenteling die zijn weerslag vond in de voorstellingen van de Goudse Glazen. \ Vanaf 1948 legde Taal zich vrijwel geheel toe op het publiceren van artikelen over Goudse kloosters en kapellen in met name het roomskatholieke dagblad voor Gouda en omstreken de Nieuwe Zuid-Hollander. Een voorlopige afsluiting en tevens de kroon op zijn carrière als archivaris vormde de uitgave: De archieven van de Goudse kloosters in 1957. Het belang van deze publicatie reikt verder dan louter de functie van inventaris, doordat per klooster ook een korte historische inleiding is opgenomen, Deze inventaris vormde de grondslag voor de dissertatie die Taal schreef over de Goudse kloosters in de middeleeuwen. Hiermee voltooide Taal op 66-jarige leeftijd (!) wat hij zag als zijn levenswerk, een prestatie die gezien zijn gevorderde leeftijd en zwakke gezondheid veel bewondering oogstte. Zo moest hij het schrijven van zijn proefschrift enkele malen onderbreken vanwege opname in een ziekenhuis. Het nieuwe in zijn studie was dat Taal een dwarsdoorsnede gaf, waarbij het kloosterleven in zijn geheel werd bekeken. Evenals in de inventaris werd ook in zijn dissertatie het klooster Stein, dat van origine buiten de stadsmuren lag, buiten beschouwing gelaten. Als geschiedschrijver was Taal uiterst nauwgezet in zijn feitelijk informatie. Hij baseerde zich met name op de originele bronnen. Vandaar dat zijn werk van blijvende waarde is voor de Goudse historiografie. Het accent bij zijn publicaties ligt op de geschiedenis van de RoomsKatholieke Kerk te Gouda, in het bijzonder op de kloosters en kapellen in de middeleeuwen‘ Taal formuleerde helder en nauwkeurig hetgeen de leesbaarheid en de betrouwbaarheid van zijn werk ten goede komt. Voor de geïnteresseerden in de geschiedschrijving van Gouda is Taal dan ook nog steeds een belangrijke informant die, zeker als het gaat om de middeleeuwen, niemand terzijde kan leggen In zijn hart theoloog, maar om redenen van persoonlijke aard archivaris geworden, is Taal erin geslaagd beide elementen in zijn historische studies te verenigen. 7
TIDINGE
Samenvatting Reeds op jonge leeftijd wilde Taal predikant worden. Eenmaal op de universiteit begon hij aan dit ideaal te twijfelen. Uiteindelijk brak hij zijn studie af en ging bij een verzekeringsbank werken. In 1925 liet hij zich in de RoomsKatholieke Kerk opnemen. Na deze ommeke e r in zijn leven ging -Taal opnieuw studeren om in 1933 zijn doctoraal examen geschiedenis af te leggen. Vervolgens bekwaamde hij zich voor het vak van archivaris. In 1944 volgde zijn benoeming in Gouda. Vol energie ging hij onder moeilijke omstandigheden aan de slag. Daarbij maakte hij ook tijd vrij voor historisch onderzoek en het publiceren van zijn bevindingen. Hoogtepunt in zijn loopbaan als archivaris vormde de uitgave van de inventaris van de archieven van de Goudse kloosters in 1957, een jaar voor zi.jn pensionering. Drie iaar later, in 1940, promöveerde Taal opeen onderzoek naar de Goudse kloosters in de middeleeuwen. meIn de nu volgende jaren, tot aan zijn dood in 19 /j, legde Taal zich wederom toe op de theologie; hij was en bleef in de eerste plaats theoloog.
VAN DIE GOUDE
BIBLIOGRAFIE
J.
TAAL
(Uitsluitend Gouda) 1.
2. 3.
Is Hugo de Groot ooit in Gouda geweest? Groot Gouda (12 december 1945). Hoe was de verhouding van Gouda tot Hugo de Groot? Groot Gouda (18 december 1945). De bevrijding van Gouda in het licht der geschiedenis (Gouda lY43).
4.
Stemmen uit de Gasthuiskaoel. [De verschillende doeleinden waarvoor de kapel in de loop der eeuwen is gebruikt], G r o o t Gouda (29 april; 13,29 mei; 12 juni 1946). 5. Hieronymus van Alphen. Kinderdichter 200 jaar geleden in Gouda geboren, Goudsche Courant (18 december 1946). 1946). -.6I. . Hugo , de Groot en Gouda (Gouda Jonan van Oldenbarnevelt en de stad Gouda. Bii ziin vierhonderdl.sre Dpehnnrtedag, __--. __ Nieuwe Zuid-Hollander (i9oktober 1947). 8. Honderd jaar uit de Goudse geschiedenis (1500-1600) (Gouda 1947,2e druk 1947). 9. Rond een onbekend Gouds convent. Het Zuster-Idaklooster, Nieuwe Zuid-Hollander ( 9 april 1948). 10. Waar stond het Zuster -1daklooster. Is een nadere nlaatsbepaling mogelijk? N i e ttwe Zuid-Hollander (10 april ‘1948). 11. Nog eens: Het Zuster-Id;aklooster. Enkele aanvullende mededelingen, Niceuwe Zmd-Hollander - .- (2 1april 1948). 13. WnlItPr rml -_._. -.-beth was een vermogend man. Een bewijs van z i j n maatschappelijke welstand, G o u d s c h e C o u r a n t (22 april --. -1 lY4Y). 1 3 . ‘n Merkwaardig archiefstuk. Onderwerpen voor ‘elf schoene glasen’ m Gouds klooster. Zijn schilderingen ooit gemaakt? [Klooster Stein], G o u d s c h e C o u r a n t (14 oktober 1949). 14. Prins Maurits te Gouda in 1618. [Het verzetten van de wet in de Remonstrants gezinde stad], Die Goude 6 (1949) 154157. 15. Toen Erasmus nog in Stein was. Een ‘jeugdzonde’, N i e u w e Zuid-Hollander (20 november 1951). 16. Wonderen in de Nood-Godskapel, Nieuwe Zuid-Hollander (17, 23 4 maart 1953). 17. Nieuv ve vondsten over Nood-Godskapel en -gasthuis. Het stichtingsjaar der kapel nu bekend, Nieuwe Zuid-Hollander (16 oktober 1954). 18. Waar stond ‘t Nood-Godsgasthuis? Nieuwe vondsten over Nood-Godskapel en -gasthuis. Een oude familietraditie bevestigd, Nieuwe Zuid-Hollander (19 oktober 1954). 19. Op zoek naar Goudana langs de Belgische archieven, Nederlands Archievenblad 60 (1955- 1956) 139-142.
20. Goudse archivaris bezocht België. Over conventen en bierbrouwerijen. Gouds archief verrijkt met fotomateriaal, Nieuwe Zuid-Hollander (8 mei 1956). 21. Wanneer werd de Agnietenkapel g e b o u w d ? V a n h u i s t o t h u i s (12 september 1957). 22. De archieven van de Goudse kloosters. fMet historische Inleidingen], @-Gravenhage 1957). L 23. Stadspatroon en kerkpatroon van Gouda. Waarom geen R.K. kerk toegewijd aan St.-Jan Baptist? Gouda uitzondermg op alle andere Hollandse steden, Nieuwe ZuidH o l l a n d e r (2 1 maart 1959). 24. De Goudse kloosters in de middeleeuwen (Hilversum 1960).
Verantwoording Noten: 1) Jan Taal, Door vrij denken tot christelijk geloven. Protestants religieus leven in Nederland tijdens de eersfe helft van de 20ste e e u w (Brugge en Utrecht 1966) 11. 2) Ibidem, 16. 3) Verslag van den toestand van het gemeente-archief te Gouda over het jaar 1945, 1. 4) J. Taal, Hugo de Groot en Gouda (Gouda 1946) Inleiding.
Overige geraadpleegde literatuur: Verslag van den toestand van het gemeente-archief te Gouda over de jaren 1944-1957. Nieuwe Zuid-Hollander (6 september 1958). Het Nieuwe Dagblad (9, 13, 14, 16 mei 1960). Goudsche Courant (13, 14 mei 1960; 26,27 juni 1973). J. Gcselschap, Gouda’s schatkamer. De archiefbewaarplaats van de gemeente Gouda, haar geschiedenis en inhoud (Gouda 1967). J. E. J. Geselschap, In memioriam dr. Jan Taai, N e d e r l a n d s Archievenblad 77 (1973) 167-168.