IOO bv
Postinitieel politieonderwijs LSOP Deel 2 Benchmarking van het nieuwe onderwijs
Zoetermeer, juli 2003
Zosja Berdowski Koos van Dijken
Economisch onderzoek voor de publieke sect o r tel. 079 343 01 83 Italiëlaan 33
fax 079 343 01 81
Postbus 7001
website www.IOO.nl
2701 AA Zoetermeer
e-mail
[email protected]
IOO bv
Voorwoord Eind 2000 hebben de ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie door middel van balanssanering het LSOP in een gezonde financiële situatie gebracht. Om te voorkomen dat het LSOP in de toekomst wederom in de financiële problemen komt achtten de ministers het van belang om via een systematiek van benchmarking te komen tot een realistische inschatting van de kostprijs en de bekostiging van de wettelijke taken van het LSOP. In 2002 hebben IOO bv, EIM bv, en Smets+hover+adviseurs op basis van benchmarking gerapporteerd over de kosten van het initiële politieonderwijs van het LSOP. Het onderzoek naar het postinitiële onderwijs is later gestart, omdat pas in de loop van 2002 duidelijk werd op welke wijze het LSOP de nieuwe postinitiële leergangen gaat vormgeven en inrichten. Om dit onderzoek mogelijk te maken hebben wij vaak en soms tot vervelens toe een beroep gedaan op de medewerkers van het LSOP om informatie te leveren of om concepten van commentaren te voorzien. Wij danken hen voor de stimulerende rol die zij hebben vervuld. Een welgemeend woord van dank willen wij richten aan de medewerkers van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en het ministerie van Justitie, die betrokken waren bij de begeleiding van dit tweede deel van het onderzoek. Hun kritische blik en constructieve bijdragen hebben dit onderzoek gemaakt tot wat het is. Koos van Dijken en Zosja Berdowski
3
IOO bv
Inhoud 1
2
3
4
Inleiding
9
1.1
Aanleiding
9
1.2
De ontwikkeling van het nieuwe postinitiële onderwijs
9
1.3
De onderzoeksvragen postinitieel onderwijs
12
1.4
Onderzoeksaanpak
14
1.5
Leeswijzer
17
Kenmerken postinitieel onderwijs
19
2.1
Inleiding
19
2.2
Kosten van oud vervolgonderwijs en andere hoofdtaken
19
2.3
Kenmerken van het oude vervolgonderwijs
22
2.4
Het nieuwe postinitiële onderwijs (PO2002)
28
2.5
Verschillen en overeenkomsten tussen het oude en het nieuwe postinitiële onderwijs
35
Prijzen postinitieel onderwijs
37
3.1
Inleiding
37
3.2
Prijzen van het oude vervolgonderwijs
37
3.3
Raming prijzen op basis van oude situatie
40
3.4
Prijzen voor het postinitiële onderwijs in andere beroepen en voor andere specialisaties 46
3.5
Raming prijzen op basis van externe opleidingen
49
3.6
Prijzen voor het nieuwe postinitiële onderwijs
50
Volume postinitieel onderwijs
57
4.1
Inleiding
57
4.2
Beschikbare budget
57
4.3
Vervangingsvraag korpsen (A)
58
4.4
Uitbreidingsvraag korpsen (B)
60
4.5
Transfervraag korpsen (C)
61
4.6
Aanvullingstrajecten
61
4.7
Functiegerichte applicaties (E)
62
4.8
Totaal benodigde volume (A - E)
64
4.9
Toewijzing van de volumina aan de korpsen
68
Bijlagen
69
IOO bv
Samenvatting Dit onderzoek gaat over de vraag welke kosten er nodig zijn om de aan het LSOP opgedragen wettelijke taken uit te voeren. In deel 1 van het onderzoek, dat is gepubliceerd in 2002, stonden de onderwijstaken op de terreinen van het initiële onderwijs en de overige wettelijke taken centraal. In het onderhavige deel 2 zijn de wettelijke taken op het terrein van het postinitiële onderwijs onderwerp van aandacht. Welk kosten zijn nodig?
Om te kunnen bepalen welke prijs er nodig is om het LSOP in staat te stellen het postinitiële politieonderwijs uit te voeren, is het nodig om het postinitiële onderwijs van het LSOP te vergelijken met soortgelijk onderwijs buiten het LSOP. Deze vergelijking was niet zonder meer mogelijk omdat het te bekostigen nieuwe postinitiële onderwijs op het moment van uitvoering van dit onderzoek nog niet in uitvoering was. Om toch met behulp van externe benchmarks tot een reële inschatting van de in de toekomst benodigde middelen te komen hebben wij langs twee wegen het benodigde budget geschat: - een beredeneerde schatting van de kostprijsbepalende veranderingen van het oude vervolgonderwijs naar het nieuwe postinitiële onderwijs; - een normering vanuit een brede set van 152 externe benchmarks, die naar kwaliteitskenmerken, aard, inhoud, of kostenstructuur gelijkenissen vertonen met alle elementen van het nieuwe postinitiële politieonderwijs. In de onderstaande tabel zijn de uitkomsten van beide ramingen opgenomen. Tabel 1.1
Uitkomsten van kostenramingen postinitieel politieonder wijs € per studiebelastinguur
Ramingen prijspeil 2001 Raming vanuit oude vervolgonderwijs (1)
30,35
Normkosten benchmarks (2)
30,97
Gemiddelde van (1) en (2)
30,66
Examenkosten voor leergangen
+0,93
Normprijs prijspeil 2001
31,59
Normprijs prijspeil 2002
32,84
Bron: IOO bv
Omdat de uitkomsten van beide ramingen elkaar weinig ontlopen, is het benodigde budget geschat op het gemiddelde van de beide ramingen, vermeerderd met de examenkosten voor de postinitiële leergangen. In termen van het prijspeil 2002 is er € 32,84 per studiebelastinguur (sbu) nodig om het LSOP in staat te stellen de
7
IOO bv
wettelijke taak van het postinitiële onderwijs uit te voeren. Deze prijs geldt voor alle soorten leergangen en functiegerichte applicaties. Voor een leergang met de maximale omvang van 1.680 sbu komt dat neer op een prijs van € 27.586,- per jaar gedurende twee leerjaren. Volumina
Het nieuwe postinitiële onderwijs leidt, meer dan in het verleden, politiemensen op voor specifieke functies en specialismen. Dit heeft ook zijn doorwerking naar het door de korpsen te voeren loopbaanbeleid. Hierdoor kunnen de korpsen nu nog niet precies aangeven hoeveel postinitiële opleidingen er in de nabije toekomst nodig zullen zijn. De vervangingsvraag naar specialistische en leidinggevende postinitiële opleidingen is geschat op 520 leergangen of verkorte leergangen per jaar. Omdat een leergang twee jaar duurt, zijn er in het startjaar van het nieuwe onderwijs 520 deelnemers te verwachten en het tweede jaar zijn dat er 1.040. Naast het nieuwe postinitiële onderwijs in leergangen zijn er nog 80 verschillende functiegerichte applicaties. Deze functiegerichte applicaties zijn van korte duur en zijn – in tegenstelling tot de leergangen – niet gericht op het aanleren van een beroep, maar op het aanleren van een specifieke taak. De gerealiseerde volumina voor de functiegerichte applicaties waren de afgelopen vijf jaren circa 1,3 miljoen sbu’s per jaar. Beschikbaar en benodigd budget
In 2002 heeft het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties € 29,9 miljoen beschikbaar voor het postinitiële onderwijs. De bekostiging van het postinitiële onderwijs door het ministerie vindt budget gestuurd plaats. Dit betekent dat de vraag naar postinitieel onderwijs binnen het beschikbare budget ingevuld dient te worden. De korpsen hebben daarmee een duidelijk kader voor de invulling van hun loopbaanbeleid. Wanneer het beschikbare budget niet volstaat om aan de opleidingsvraag te voldoen, dan zullen de korpsen de afweging moeten maken tussen het heroverwegen van de opleidingsvraag en het via contractonderwijs bekostigen van de budgetoverstijgende vraag.
8
IOO bv
1
Inleiding
1.1
Aanleiding In 1994 is de LSOP-wet in werking getreden. De wet regelt taken en bevoegdheden rond de landelijke werving, de selectie en het onderwijs voor politie. Uit de evaluatie van de LSOP-wet in 1998 blijkt dat er tekortkomingen zijn in het financieringsstelsel voor het LSOP. De ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie hebben daarop de Commissie-Koopmans ingesteld om onderzoek te doen naar de besturing van het LSOP en een nieuw financieringsstelsel. De Commissie concludeerde onder meer dat een deugdelijke financiële uitgangspositie één van de randvoorwaarden is voor een gezonde financiële huishouding van het LSOP. De Commissie reikte voorts bouwstenen voor een nieuwe bekostigingssystematiek aan en adviseerde eerst een benchmarkstudie met vergelijkbare instellingen uit te voeren alvorens tot een nieuwe bekostigingsstructuur te besluiten. Op verzoek van het ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties (BZK) hebben de onderzoeksbureaus IOO bv, EIM en Smets+Hover+ vervolgens een onderzoek verricht naar de kosten (welk budget is voor het LSOP nodig om zijn wettelijke taken uit te kunnen voeren) en de bekostiging (welk bekostigingsstelsel voorziet in een adequate taakuitoefening op lange termijn) van het LSOP. Over de onderzoeksresultaten is in twee stappen gerapporteerd. Deel 1 handelt over het initiële onderwijs, werving en selectie, examinering, onderzoek en ontwikkeling en kennismanagement. Het voorliggende deel 2 behandelt de kosten van het nieuwe postinitiële onderwijs. 1
1.2
De ontwikkeling van het nieuwe postinitiële onderwijs Wettelijke kaders
In de nieuwe Wet op het LSOP en het politieonderwijs heeft het LSOP de taak om drie soorten opleidingen te ontwikkelen en te verzorgen: − initiële opleidingen, die zijn gericht op de voorbereiding van de uitoefening van algemene politietaken, waarvoor in het kader van de landelijke kwalificatiestructuur competentiegerichte eindtermen zijn vastgesteld; − postinitiële opleidingen, die gericht zijn op de voorbereiding van de uitoefening van specialistische en leidinggevenden politietaken, waarvoor in het kader van de landelijke kwalificatiestructuur competentiegerichte eindtermen zijn vastgesteld; − andere opleidingen. 2
1
2
Drie soorten onderwijs
Zosja Berdowski e.a., Kosten en bekostiging LSOP; deel 1 Benchmarking initieel onderwijs & bekostigingssysteem hoofdtaken, IOO/EIM/Smets+hover+, Zoetermeer/ Den Haag, mei 2002; Zosja Berdowski e.a., Bijlagerapport bij deel 1 Benchmarking initieel onderwijs & bekostigingssysteem hoofdtaken, IOO/EIM/Smets+hover+, Den Haag/Zoetermeer, mei 2002. Wet op het LSOP en het politieonderwijs, Staatsblad 2003, nr. 52.
9
IOO bv
Samenhang, randvoorwaarden en verdeling van verantwoordelijkheden
De nieuwe Wet op het LSOP en het politieonderwijs codificeert ten aanzien van het nieuwe postinitiële onderwijs dat: − het LSOP in samenwerking met de politiekorpsen, de ROC’s en de instellingen voor hoger onderwijs postinitiële opleidingen aanbiedt; − de minister van de BZK in overeenstemming met de minister van Justitie de postinitiële opleidingen aanwijst die voor bekostiging in aanmerking k omen; − de minister van de BZK in overeenstemming met de minister van Justitie zorg draagt voor het vaststellen en onderhouden van een samenhangend en gedifferentieerd geheel van competentiegerichte eindtermen voor de postinitiële opleidingen, indien mogelijk verdeeld in deelkwalificaties; − er een politieonderwijsraad is, die de ministers adviseert over de landelijke kwalificatiestructuur, de aangewezen opleidingen, de aard en omvang van de praktijkplaatsen in de korpsen en de aansluiting met de kwalificatiestructuur van het beroepsonderwijs dat is geregeld in de WEB en WHW; − de minister van de BZK in overeenstemming met de minister van Justitie per opleiding de studielast samenstelt; − het college van bestuur van het LSOP voor een zodanige inrichting van de opleidingen zorgt dat de studenten de competentiegerichte eindtermen binnen de vastgestelde studielast kunnen bereiken; − het college van bestuur tijdig, ten behoeve van studenten, een onderwijs- en examenregeling voor de aangewezen opleidingen vaststelt. Hierin zijn opgenomen: de competentiegerichte eindtermen, de inhoud en inrichting van de opleiding en examens, inclusief het praktische opleidingsdeel, de studieduur, studielast en tijdsvolgorde van de studieonderdelen. Voor het nieuwe postinitiële onderwijs zijn - in tegenstelling tot het nieuwe initiële onderwijs - in de nieuwe Wet de niveaus, de studieduur, de studielasten van de opleidingen en de omvang van het duale opleidingsdeel niet gedefinieerd. Uitgangspunten LSOP
Hoog ambitieniveau
10
Bij de ontwikkeling van de nieuwe postinitiële opleidingen hebben de ministers van BZK en Justitie, de korpsen en het LSOP zich een aantal ambitieuze doelen gesteld: − Het kwalitatief verbeteren van de postinitiële opleidingen. − Het nieuwe postinitiële onderwijs dient te bevorderen dat in de korpsen het specialisme in toenemende mate als een beroep wordt gezien en dat politiemedewerkers ook door middel van specialistische beroepen – en niet alleen via een leidinggevende specialisatie - carrière kunnen maken. − Het verbeteren van doelmatigheid van de opleidingen door het ontwikkelen van leergangen waarin in relatief korte tijd alle relevante onderdelen in logische samenhang worden aangeboden; dit moet het ‘sprokkelen’ van postinitiële lesmodules door cursisten en korpsen in willekeurige volgorde over een lange tijdsspanne reduceren.
IOO bv
− Het wegwerken van de wachtlijsten met aanvragen voor postinitiële opleidingen en het verhogen van de opleidingscapaciteit (dit probleem doet zich vooral voor bij rechercheopleidingen). − Slechts korte tijd zowel het oude vervolgonderwijs als de nieuwe postinitiële leergangen, verkorte leergangen, en applicatiecursussen naast elkaar laten bestaan (in eerste instantie gold alleen voor 2003 een overgangsaanbod, maar deze termijn is inmiddels verlengd tot en met 2004). − Het ontwikkelen van toetsen op eerder verworven competenties (EVC’s) voor de mogelijke vrijstellingen voor onderdelen van postinitiële leergangen, verkorte leergangen en applicaties. − Het ontwikkelen van de toetsen voor de eindtermen van kernopgaven, leergangen, verkorte leergangen en deelcertificaten; verder is het mogelijkerwijs verstandig om allerlei applicatiecursussen of een combinatie van applicatiecursussen ook een civiel effect te geven. − Het ondersteunen van de korpsen bij de implementatie van de nieuwe postinitiële opleidingen (inclusief het leren in de werkomgeving) en bij het incorporeren van de postinitiële opleidingen in P-arrangementen. 3
Stand van zaken ontwikkelingsproces
3
Op dit moment zijn de s pecialistische beroepsprofielen en competentiegerichte eindtermen geaccordeerd door de beraden en vastgesteld door de ministers. Met behulp van kernopgaven zijn de competenties van de beroepsprofielen geconcretiseerd. Kernopgaven zijn authentieke beroepssituaties, die kenmerkend zijn en onderscheidend zijn ten opzichte van andere werk-, taak- of beroepsvelden. De beroepssituaties vormen de kern van een taakveld en zijn de basis voor de ontwikkeling van de opleiding. Gedurende de opleiding die ontwikkeld is op basis van de kernopgave wordt de cursist begeleid tot het niveau van een bekwaam beginnend beroepsbeoefenaar. De kernopgaven vormen het uitgangspunt voor de competentiegerichte eindtermen, de toetsing en de inhoud van de opleiding.
Ontwikkelproces volop gaande
In december 2002 is het Functioneel Ontwerp van politieonderwijs postinitieel gereedgekomen. Hierin zijn alle structuurelementen van het nieuwe onderwijs geregeld. Naast de positionering van het postinitiële onderwijs binnen de kwalificatiestructuur zijn richtlijnen opgesteld over de inrichting van het onderwijs (dualiteit, ICT-gebruik, begeleiding in de leeromgeving), examinering en competentiebeoordeling, de kwaliteitszorg en de overgang van voormalig naar nieuw onderwijs.
Functioneel Ontwerp belangrijke basis
Parallel aan de ontwikkeling van de curricula worden de behoeften van de korpsen in kaart gebracht, wordt gewerkt aan de korpsimplementatie, start een communicatietraject over het nieuwe postinitiële onderwijs, wordt gestreefd naar de accreditatie van de opleidingen,
Behoeften van en relatie met korpsen nog niet uitgekristalliseerd
De wetgever hanteert in dit verband de term ‘examen’. Het LSOP hanteert de term ‘competentiegerichte toetsing in de vorm van proeven van bekwaamheid’.
11
IOO bv
en wordt overleg gevoerd over de meest wenselijke bekostigingssystematiek op korte, middellange en lange termijn.
1.3
De onderzoeksvragen postinitieel onderwijs Om de nieuwe Wet uit te kunnen gaan voeren, is het van belang om inzicht te krijgen in de kosten van de uitvoering van de taken die bij het LSOP zijn neergelegd. In dit onderzoeksdeel 2 brengen wij de kosten van de uitvoering van de nieuwe postinitiële onderwijstaak in beeld. De implementatie van de Wet veronderstelt bovendien een wijziging van de oude bekostigingssystematiek, zodat de financiële problemen uit het verleden achterwege zullen blijven. In de vaststelling van de nieuwe bekostigingsprijzen voor het postinitiële onderwijs wordt met een oplossing voor de oude problemen rekening gehouden. Voor een exacte beschrijving van de nieuwe bekostigingssystematiek is het nog te vroeg. Voorlopig is het voor de betrokkenen voldoende dat de contouren van de nieuwe bekostigingssystematiek voor het initiële politieonderwijs zijn vastgelegd en dat de kenmerken van een wenselijke bekostigingssystematiek in deel 1 van het rapport zijn beschreven. 4
5
6
Benodigde budget en ontwikkeling bekostigingsstelsel Kosten en bekostiging staan centraal
In het onderzoek naar het nieuwe bekostigingsstelsel voor het LSOP staat de vraag centraal: Welk budget is nodig om de aan het LSOP opgedragen wettelijke taken uit te voeren? De vraag welk bekostigingsstelsel in een adequate taakuitoefening op lange termijn voorziet is in deel 1 van het onderzoek reeds beantwoord. Benodigde budget voor het postinitiële onderwijs
In deel 1 van het onderzoek is verslag gedaan van het budget dat nodig is voor het initiële onderwijs in meerjarig perspectief. Omdat het initiële en het postinitiële onderwijs samen de onderwijstaak van het LSOP vormen, zijn de onderzoeksvragen voor beide onderdelen van het politieonderwijs gelijk. Het betreft de volgende onderzoeksvragen: 1. Geef een overzicht van factoren die bepalend zijn voor de kosten per opleiding, uitgaande van de huidige onderwijsstructuur. 2. Deel bestaande opleidingen in naar clusters van opleidingen en bepaal de daaraan verbonden kosten. 3. Confronteer de kosten met die van vergelijkbare opleidingen binnen het reguliere middelbaar en hoger beroepsonderwijs en verklaar eventuele verschillen.
Negen onderzoeksvragen over kosten
4
5
6
12
Voortdurende tekorten aan financiële middelen als gevolg van onder meer planningsproblemen, onvolledige verwerking van de werkelijke kosten in de bekostigingstarieven en een gebrekkige financiële sturing en controle van het LSOP. Wet op het LSOP en het politieonderwijs, Memorie van toelichting, TK, vergaderjaar 2001-2002, 28046, nr. 3, pag. 20. Brief van de Minister van BZK, TK, vergaderjaar 2001-2002, 28046, nr. 8, pag. 2-3. Zosja Berdowski e.a., Kosten en bekostiging LSOP; deel 1 Benchmarking initieel onderwijs & bekostigingssysteem hoofdtaken, IOO/EIM/Smets+hover+, Zoetermeer/ Den Haag, mei 2002, blz. 125-147.
IOO bv
4. Adviseer over de noodzaak om de kosten van (bepaalde) opleidingen meer in overeenste mming te brengen met de tariefstelling binnen het middelbaar en hoger beroepsonderwijs. 5. Adviseer op welke wijze deze bijstellingen kunnen worden gerealiseerd zonder dat dit ten koste gaat van het te leveren product. 6. Onderzoek of de kosten voor examinering zich verhouden tot de in de markt geldende kosten voor examens en verklaar zo nodig de verschillen. 7. Geef een overzicht van alle kosten die voortvloeien uit de taakstelling(en) van het LSOP, uitgaande van de actuele situatie, en adviseer over de noodzaak om deze kosten meer in overeenstemming te brengen met de kosten die buiten het LSOP gebruikelijk zijn. 8. Geef in meerjarig perspectief een onderbouwd ove rzicht van de benodigde gelden ten behoeve van de instandhouding van het LSOP. 9. Bepaal op basis van de huidige onderwijsstructuur en taakstelling het benodigde budget voor het LSOP in meerjarig perspectief, uitgesplitst naar de kosten voor instandhouding, werving en selectie, kosten postinitiële opleidingen, en kosten examinering. Ontwikkeling van de bekostigingssystematiek
In deel 1 van het onderzoek is voor het initiële politieonderwijs een bekostigingsstelsel ontwikkeld dat voorziet in een adequate taakuitoefening op lange termijn van het LSOP. Het onderzoek naar het postinitiële onderwijs sluit hierbij in die zin aan dat de bekostigingssystematiek moet voldoen aan dezelfde systeemvereisten . Het gaat om een antwoord op de volgende onderzoeksvragen. − Adviseer op welke wijze het reguleren van de instroom van het LSOP kan worden ingepast binnen de landelijke beleids- en beheerscyclus, op basis waarvan aansluitende bekostiging in meerjarig perspectief van het politieonderwijs kan plaatsvinden. De regelgeving voor de regionale korpsen vormt het leidende kader. − Ontwikkel een bekostigingsstelsel (inclusief kostprijsberekening en normering) dat in conceptuele zin eenvoudig van opzet is. Het stelsel moet geënt zijn op de nieuwe onderwijsstructuur en generiek (zowel initieel als vervolgopleiding) toepasbaar zijn. Adviseer op welke wijze tot clustering van vergelijkbare opleidingen en tot eenheidstarieven kan worden gekomen. Het onderzoek moet inzicht bieden in de inrichting, bekostiging en administratieve organisatie van het bekostigingsstelsel. − Geef aan op welke wijze binnen het ontworpen bekostigingsstelsel de rol van de politiekorpsen als medeopdrachtgever van het LSOP financieel kan worden vertaald. − Geef aan op welke wijze en binnen welke termijn het nieuwe bekostigingsstelsel kan worden geïmplementeerd.
Bekostiging postinitieel sluit aan bij bekostiging initieel
7
7
Het gaat hier om de volgende eisen: flexibel, eenvoudig en doorzichtig, aansluiten bij de beleids- en beheerscycli van zowel de korpsen als de rijksoverheid, voldoende sturingsmogelijkheden voor ministers, fluctuaties van de vraag verminderen en daaraan gepaard de kwaliteit van de personeelsplanning verbeteren, voorzien in een stabiel middelenperspectief, geen mogelijkheden bieden tot oneigenlijk gebruik, beperkte beheerslasten en een beheersbare kostenontwikkeling.
13
IOO bv
1.4
Onderzoeksaanpak Benchmarking is niet mogelijk
Om te kunnen bepalen welk budget nodig is voor de activiteiten van het LSOP is besloten om de activiteiten van het LSOP te vergelijken met soortgelijke activiteiten buiten het LSOP en buiten de politieorganisatie. De Commissie-Koopmans achtte dit destijds een belangrijke stap om de bekostigende ministeries de zekerheid te geven dat het LSOP als monopolist doelmatig bekostigd wordt. Ondanks het belang en de noodzaak om het postinitiële onderwijs te benchmarken , is dit niet zonder meer mogelijk gebleken. De volgende problemen staan een zuivere vergelijking met activiteiten buiten het LSOP in de weg: − Het LSOP bleek niet in staat te zijn om inzicht te verschaffen in de kosten van het oude postinitiële onderwijs. − De gegevens over het oude postinitiële onderwijs (voorzover beschikbaar) hebben in de nabije toekomst geen betekenis meer omdat het onderwijs volledig zal veranderen. − Over het nieuwe postinitiële onderwijs zijn geen gegevens over de kosten beschikbaar, de inzet van leermiddelen voor de leergangen is nog niet bekend en de docentactiviteiten tijdens de contacttijd, de leerperiode werkend leren en de zelfstudie moeten nog vastgesteld worden. 8
9
Inzicht in kostenstructuur van LSOP ontbreekt
10
Kostprijsbepaling via externe normering
In de vorige paragraaf is duidelijk geworden dat het niet mogelijk is om de kosten van het postinitiële onderwijs van het LSOP te beoordelen aan de hand van een vergelijkbare externe maat. Om toch aan de hand van een externe maat te kunnen bepalen welk budget er nodig is om het LSOP in staat te stellen om op een doelmatige en efficiënte wijze het postinitiële onderwijs uit te voeren, bepalen wij de prijs van het postinitiële onderwijs aan de hand van externe normering. Daartoe zetten wij de volgende stappen:
Externe opleidingen als norm
8
9
10
14
Benchmarking is een verzamelnaam voor methoden om organisaties onderling te vergelijken. Deze methodes zijn gebaseerd op een studie van bedrijfsprocessen van organisaties met een vergelijkbare schaal of met vergelijkbare producten. De vergelijking is gericht op het blootleggen van een benchmark, ofwel een referentiepunt of maatstaf. Dit referentiepunt kan gezocht worden op verschillende terreinen, zoals: - kosten: wat kost het produceren van één opleiding, of het opleiden van één student - kwaliteit, bijvoorbeeld uitgedrukt in aantal studenten dat de opleiding afrondt met een diploma - doorlooptijd: wat is de minimale doorlooptijd om een beroepskwalificatie te behalen - flexibiliteit: wat is het tempo waarin de organisaties reageren op veranderde wensen van de beroepspraktijk. Benchmarking is in het geval van het LSOP niet mogelijk omdat de vergelijking ten minste twee bekenden veronderstelt: de organisatie die zich wil meten of spiegelen aan anderen (het LSOP in dit geval) en de externen, die als referentiekader of maatstaf fungeren (de externe opleidingen in dit geval). Aangezien het LSOP de onbekende grootheid is, valt er in feite niets te vergelijken. Het LSOP heeft wel een kostenverdeelstaat gemaakt van de in 2001 begrote kosten. Deze kostenverdeelstaat is gebruikt als één van de hulpmiddelen om de kosten van het oude onderwijs bij benadering te schatten. Het begrip ‘postinitieel’ is eigenlijk uitsluitend van toepassing op het nieuwe politieonderwijs PO2002. In dit rapport wordt met het begrip ‘het oude postinitiële onderwijs’ verwezen naar het totaal van de door de ministeries van BZK en Justitie aangewezen en door het LSOP uitgevoerde vervolgcursussen.
IOO bv
Stap 1
Aan de hand van de reeds ontwikkelde kwalificatiestructuur voor het postinitiële politieonderwijs hebben de onderwijsverzorgende instellingen van het LSOP voor elk beroepsdomein een aantal externe opleidingen aangereikt. Naar de mening van het LSOP en het IOO zijn deze externe opleidingen op onderwijsinhoudelijke of kwalitatieve gronden vergelijkbaar met het nieuwe postinitiële onderwijs.
LSOP selecteert externe opleidingen
Stap 2
Het IOO heeft de door het LSOP voorgestelde selectie van externe opleidingen uitgebreid, zodat een breed en gedifferentieerd geheel van extern vergelijkingsmateriaal ontstaat. Bij het uitbreiden van de selectie hebben de volgende criteria een rol gespeeld: − alle beroepsdomeinen zijn vertegenwoordigd in de benchmarks; − binnen elk beroepsdomein zijn zowel lange als korte opleidingsvarianten vertegenwoordigd; − binnen elk beroepsdomein zijn opleidingen met een duaal element vertegenwoordigd; − binnen elk beroepsdomein zijn opleidingen met een extern gevalideerd kwaliteitsnive au vertegenwoordigd; − binnen elk beroepsdomein zijn opleidingen die voortvloeien uit de wettelijke kaders van de WEB en de WHW vertegenwoordigd. De aldus ontstane set van externe opleidingen vormt de basis voor het formuleren van een externe norm voor de kosten van postinitieel onderwijs.
IOO verbreedt de selectie van LSOP
Stap 3
De normkosten voor het nieuwe postinitiële onderwijs zijn geplaatst naast de kosten van de oude vervolgopleidingen. De verschillen tussen de oude en de nieuwe situatie zijn op kwalitatieve wijze beredeneerd, zodat ook vanuit de oude situatie een beredeneerde schatting van de prijs voor de nieuwe opleidingen ontstaat. 11
Externe norm vergelijken met oude prijs
Een meerjarenperspectief
De aandacht van de bekostigende ministeries voor een meerjarenperspectief is mede ingegeven door het feit dat het nieuwe postinitiële onderwijs voor een groot deel zal bestaan uit opleidingstrajecten die meerdere jaren duren (doorgaans twee jaar nominale tijdsduur). Dit kenmerk van het nieuwe onderwijs impliceert dat de planning van middelen moet zijn gebaseerd op circa 50% nieuwe instroom en circa 50% doorstroom uit een voorgaand jaar. De mogelijkheden voor het LSOP om een bepaald aantal cursisten op te leiden voor de aangewezen opleidingen worden in de allereer11
De werkelijke kosten zijn niet bekend. Bronnen die de werkelijke kosten mogelijk het best benaderen zijn de door het LSOP gehanteerde tarieven en de kostenverdeelstaat van de begroting 2001. Wanneer wij over de kosten van oude opleidingen rapporteren zullen wij ons baseren op de prijzen en tarieven zoals deze zijn af te leiden uit de kostenverdeelstaat, en de rekening van het LSOP 2001.
15
IOO bv
ste plaats bepaald door de keuzes van de bekostigende ministeries in het licht van de budgettaire mogelijkheden en prioriteiten. Keuzes hieromtrent zullen mede beïnvloed worden door de prijs van de nieuwe opleidingen, de behoeften van de korpsen (vervanging en benodigde aantal leidinggevenden en specialisten) en de samenhang tussen de middeleninzet voor enerzijds het initiële onderwijs en anderzijds het postinitiële onderwijs .
Verdeling aard van de postinitiële opleidingen?
12
Het aantal cursisten zal de komende jaren door het LSOP en door de korpsen ook bepaald worden door de verdeling van het beschikbare budget voor de aangewezen postinitiële opleidingen over nieuwe leergangen, verkorte leergangen, functiegerichte applicaties en oude vervolgopleidingen. De contouren van een dergelijke verdeling zijn op dit moment nog niet zichtbaar.
Verdeling volume over de korpsen?
13
De behoefte aan cursisten bij de korpsen wordt in sterke mate bepaald door de filosofie van het nieuwe postinitiële onderwijs. De gedachte is dat de toegang tot de opleiding zeer exclusief dient te zijn en slechts voorbehouden is aan een beperkt aantal medewerkers. In de nieuwe P-arrangementen van de korpsen zal op termijn blijken dat een rechercheteam bijvoorbeeld bestaat uit tien allround politiemedewerkers, twee recherchekundigen en één recherchemanager. Deze toekomstvisie wordt mede mogelijk gemaakt door de verbreding, verdieping en vernieuwing van het nieuwe initiële onderwijs.
Behoefte van korpsen
14
Voor de functiegerichte applicaties bestaat een beter inzicht in de mogelijke behoefte. Het systeem van functiegerichte applicaties bestaat namelijk al enige jaren, en de wetten en regels op basis waarvan het onderwijs voor deze applicaties is geregeld, zijn niet gewijzigd. Het is wel mogelijk dat het nieuwe postinitiële onderwijs tot een bijstelling van voornoemde wetten en regels gaat leiden.
De functiegerichte applicaties wijzigen niet
Als het aantal cursisten bepaald kan worden op grond van de budgettaire mogelijkheden, de behoeften van de korpsen, de verdeling van de cursisten over het type opleidingen en de prijs voor de opleidingen, dient in het nieuwe besturingsmodel voor het postinitiële onderwijs uitgewerkt te worden op welke wijze het aantal cursisten over de korpsen wordt verdeeld. Op dit moment ontbreken gedetailleerde inzichten om een verfijnd verdeelmodel te kunnen ontwikkelen en om het nieuwe besturingsmodel te beschrijven. Daarom zal in eerste instantie gestart worden met een toewijzing van de b eschikbare middelen voor het postinitiële onderwijs aan het LSOP. Het LSOP zal in overleg met de korpsen het aantal beschikbare sbu’s met deze middelen invullen. Het LSOP zal daarbij instructies krijgen vanuit de bekostigende ministeries en de POR op welke wijze de beschikbare
12
13
14
16
Wanneer de omvang van het initiële aanbod toeneemt als gevolg van een uitbreidingsvraag, neemt op termijn de opleidingsbehoefte aan functiegerichte applicaties, specialisten en leidinggevenden eveneens toe wegens de begrensde spankracht van de reeds aanwezige specialisten en leidinggevenden. De terminologie van de nieuwe postinitiële opleidingen is vastgelegd in het Functioneel ontwerp Politieonderwijs Postinitieel. Zie bijlage 7 bij het functioneel ontwerp van politieonderwijs postinitieel, versie 9-122002.
IOO bv
sbu’s voor het postinitiële onderwijs over de beroepsdomeinen verdeeld moeten worden.
1.5
Leeswijzer Hoofdstuk 2 beschrijft de kenmerken van het huidige (tot en met 2003) en het nieuwe postinitiële onderwijs (vanaf 2002). Op deze wijze worden de verschillen tussen de opleidingen duidelijk en is een inhoudelijk oordeel mogelijk over de verschillen in kostenniveaus tussen de oude en nieuwe opleidingen. Hoofdstuk 3 gaat in op het prijsniveau voor het nieuwe postinitiële onderwijs van het LSOP. Voor het bekostigingsniveau wordt een externe normering gekozen. Op deze wijze ontstaat de zekerheid dat het LSOP sober en doelmatig bekostigd wordt voor het nieuwe postinitiële onderwijs. Door vele benchmarks te identificeren die inhoudelijk zo veel mogelijk vergelijkbaar zijn met de nieuwe postinitiële opleidingen van het LSOP en die op meerdere kenmerken (type aanbieder, niveau en duur van opleiding) gevarieerd zijn samengesteld, ontstaat zekerheid dat een robuuste externe norm is gekozen voor het bekostigingsniveau van het LSOP. Deel 2 van het onderzoek naar de kosten van het nieuwe postinitiële onderwijs wordt afgesloten met een beschrijving van het volume postinitiële opleidingen (hoofdstuk 4).
17
IOO bv
2
Kenmerken postinitieel onderwijs
2.1
Inleiding In dit hoofdstuk staan de kenmerken van het postinitiële politieonderwijs centraal. Om deze kenmerken te kunnen duiden in een historisch ontwikkelingsperspectief starten wij met de inrichting van het oude vervolgonderwijs en daarna komt het nieuwe postinitiële onderwijs ter sprake. De LSOP-activiteiten op het terrein van het oude vervolgonderwijs vloeien voort uit de taakopdracht, die is vastgelegd in de LSOP-wet. Deze wet onderscheidt de volgende aangewezen onderwijstaken voor het LSOP: − de landelijke werving, de selectie en de verzorging van de basisopleidingen, − de verzorging van vervolgopleidingen, − en de verzorging van opleidingen voor relevante derden. 15
Het nieuwe aangewezen postinitieel politieonderwijs is verankerd in de nieuwe Wet op het LSOP en het politieonderwijs. Deze wet onderscheidt de volgende taken voor het LSOP: − ondersteunen van werving en uitvoering van selectie van studenten voor initiële opleidingen, − ontwikkelen en verzorgen van initiële opleidingen, − ontwikkelen en verzorgen van postinitiële opleidingen, − examineren van studenten in het initiële en postinitiële onderwijs, − kennismanagement, − ontwikkelen en verzorgen van opleidingen voor relevante derden. 16
Van vervolgonderwijs.....
..... naar postinitieel onderwijs
Binnen het LSOP verzorgen vijf instellingen het postinitiële onderwijs: ICR, PIVM, PIOG, NPA en IBP. Elk van deze instellingen richt zich op een specifiek beroepsdomein. In de volgende paragraaf schetsen wij eerst globaal het financiële kader van de instituten die het postinitiële onderwijs verzorgen. Daarna gaan wij specifieker in op de kenmerken van het postinitiële onderwijs, waarbij wij eerst de aandacht vestigen op het huidige aanbod en daarna op het aanbod onder PO2002.
2.2
Kosten van oud vervolgonderwijs en andere hoofdtaken
Kosten in 2001
Voor een financieel kader van het oude vervolgonderwijs baseren wij ons op het begrotingsjaar 2001. Wij geven voor dat jaar eerst de begrote en daarna de gerealiseerde kosten weer.
15
16
Wet van 29 september 1994, houdende bepalingen inzake de landelijke werving, de selectie en het onderwijs voor de politie (LSOP-wet), Staatsblad 1997, nr. 674 Wet van 23 januari 2003, houdende regels met betrekking tot het LSOP Politie onderwijs- en kenniscentrum, de landelijke werving, de selectie, het onderwijs voor de politie, alsmede het overdragen van kennis aan de politie (Wet op het LSOP en het politieonderwijs), Staatsblad 2003, nr. 52.
19
IOO bv
De begrote kosten voor oud vervolgonderwijs in 2001
Voor de begroting 2001 heeft het LSOP een kostenverdeelstaat gemaakt met behulp waarvan het mogelijk werd om de integrale kosten van verschillende aangewezen taken in beeld te brengen. In tabel 2.1 zijn de door LSOP begrote kosten van het oude vervolgonderwijs weergegeven naast een aantal andere hoofdtaken: postinitieel examineren, en met het oude ve rvolgonderwijs samenhangende onderzoeks- en ontwikkeltaken. Alle met het postinitieel onderwijs samenhangende taken zijn begroot op € 37 miljoen. In dit bedrag zitten diverse posten die niet tot het door het ministerie van BZK gerekende taakgebied van het postinitieel onderwijs behoren. De begrote kosten voor onderzoek en ontwikkeling kennen een eigenstandig b ekostigingsregime en worden derhalve niet tot het postinitiële onderwijs gerekend. De kosten voor horeca en de post ‘overig’, die onder meer de kosten voor contractonderwijs bevat, worden in het geheel niet bekostigd door het ministerie van BZK of Justitie. Er zijn maar twee posten die behoren tot het taakgebied van het postinitiële onderwijs: de post onderwijs, waarin alle aangewezen opleidingen zijn begroot, en de post examens, waarin alle met het aangewezen vervolgonderwijs samenhangende examens zijn begroot. De in 2001 begrote kosten voor het aangewezen postinitiële onderwijs zijn € 24,9 miljoen. Van dit bedrag is € 0,7 miljoen bedoeld voor examens. Aan de inkomstenzijde van het in 2001 begrote bedrag voor aangewezen postinitiële opleidingen rekende het LSOP op een bijdrage van € 24,5 miljoen van het ministerie van BZK en op een bijdrage van € 0,4 miljoen van de korpsen.
In 2001 is € 24,9 miljoen begroot voor aangewezen vervolgonderwijs
Begrote kosten vervolgonderwijs en andere hoofdactiviteiten LSOP voor het jaar 2001 (x mln. euro)
Tabel 2.1
Aard vervolgonderwijs
Onderwijs
Examens
O&O
Horeca
Overig
Totaal
IBP
0,6
0,0
NPA
2,9
0,0
1,7
0,6
0,8
6,0
ICR
5,4
0,4
3,1
1,6
0,8
11,3
PIOG
7,6
0,0
0,0
1,5
0,3
9,4
PIVM
7,7
0,2
0,0
0,0
1,8
9,7
24,2
0,7
4,8
3,6
3,7
37,0
Totaal postinitieel
0,6
Bron: integrale kostenverdeelstaat LSOP voor het jaar 2001 Legenda: van de kosten voor postinitieel onderwijs wordt 0,4 miljoen euro rechtstreeks door de korpsen bekostigd; de overige kosten bevatten de kosten van niet aangewezen opleidingen en overige dienstverlening aan korpsen en relevante derden; de O&O, horeca en overige kosten van de NPA zijn toebedeeld naar rato van het postinitiële deel
De gerealiseerde kosten in 2001
Voor de jaarrekening 2001 heeft het LSOP geen kostenverdeelstaat gemaakt. De bijlage vermeldt dat het niet mogelijk is gebleken om een kostenverdeelstaat te maken. De bijlage vermeldt wel een ove rzicht van het aantal begrote en gerealiseerde CMD’s, de tarieven van 17
18
17 18
20
LSOP, Jaarrekening 2001, Apeldoorn, 5 juni 2002. De bijlagen bij de jaarrekening 2001 zijn verstrekt als losse publicatie en zijn niet voorzien van een stempel van goedkeuring door de accountant.
IOO bv
de CMD’s alsmede de begrote en ontvangen algemene b ijdragen. Op basis van de informatie over tarieven en CMD’s is het mogelijk alsnog een vergelijking te maken tussen begrote en gerealiseerde kosten. In tabel 2.2 is hiervan een overzicht gemaakt. In ve rgelijking met de plannen van 2001 - zoals verwoord in de begroting - heeft het LSOP vijf procent minder cursusmensdagen vervolgonderwijs gerealiseerd tegen een tarief dat twaalf procent hoger is dan begroot. In de rekening is af te lezen dat de tarieven voor alle soorten opleidingen zijn verhoogd, maar het LSOP heeft in de rekening geen verantwoording gegeven van de reden van deze tariefsverhogingen. Tabel 2.2
5% minder productie tegen 12% hogere kosten
Begrote en gerealiseerde kosten van vervolgopleidingen politieonderwijs voor het jaar 2001 (x mln. euro) Kosten x
CMD’s x
Prijs per
sbu’s x Prijs per sbu
mln. €
1.000
CMD (€)
1.000
(€)
NPA
8,2
61
134
490
16,78
ICR
8,2
57
144
454
18,00
PIOG
6,1
31
197
246
24,61
PIVM
6,4
17
372
138
46,53
28,9
166
174
1.328
21,73
NPA
8,2
58
141
463
17,67
ICR
7,6
49
155
394
19,32
PIOG
5,6
27
210
215
26,19
PIVM
9,3
24
384
194
48,05
30,8
158
194
1.267
24,29
107%
95%
112%
95%
112%
Begroting 2001 IBP (onbekend)
Totaal postinitieel Rekening 2001 IBP (onbekend)
Totaal postinitieel verschil
Bron: IOO-bewerking van: LSOP, Jaarrekening 2001, Bijlage 1 Legenda: Het aantal CMD's is exclusief de materiaalgebonden CMD's (schietbaan, oefencircuit e.d.); kosten = tarief x CMD; de materiaalgebonden kosten voor het oefencircuit zijn toegevoegd aan de kosten van het PIVM, de kosten voor het gebruik van de schietbaan en het oefendorp zijn inbegrepen bij het PIOG, de kosten voor lokaalgebruik zijn naar rato van het aantal onderwijs-CMD’s verdeeld over de instellingen; bij de transformatie van CMD naar sbu is gerekend op 8 sbu’s per CMD
De gerealiseerde volumina in 2001
De gerealiseerde volumina zijn in de rekening wel verantwoord. De oorzaken van de lagere productievolumina liggen deels bij de korpsen, deels bij het LSOP en deels bij maatschappelijke calamiteiten. De korpsen hebben minder cursisten aangemeld dan verwacht voor de vervolgcursussen van de NPA. Veel van de door de korpsen aangemelde deelnemers voor de cursussen algemene recherche van het ICR bleken onvoldoende gekwalificeerd te zijn om tot de opleiding toegelaten te kunnen worden. De MKZ-crisis droeg ook bij aan de vraaguitval voor de vervolgopleidingen van ICR (het betrof de vervolgopleidingen voor hulpofficier van Justitie) en vervolgopleidingen op het terrein van openbare orde en veiligheid van het PIOG. Het aantal door PIVM gerealiseerde cursusmensdagen is hoger, omdat het LSOP vergeten was om de milieuopleidingen op het gebied van verkeer in de begroting op te nemen.
Minder productie door vraaguitval
21
IOO bv
2.3
Kenmerken van het oude vervolgonderwijs 2.3.1
Inleiding
In deze paragraaf schetsen wij een beeld van het oude vervolgonderwijs. Daarna volgt een beschrijving van het nieuwe postinitiële onderwijs. Wij geven een kwalitatieve beschrijving van de oude en de nieuwe situatie om te zien of de transitie van oud naar nieuw argumenten oplevert die van belang zijn voor de kosten van het toekomstige postinitiële onderwijs. De ministers van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties en van Justitie wijzen jaarlijks aan welke postinitiële opleidingen het LSOP moet uitvoeren. Er zijn momenteel circa honderdzestig vervolgopleidingen aangewezen. De helft van deze vervolgopleidingen betreft de zogenaamde ‘functiegerichte applicaties’. Functiegerichte applicaties zijn een combinatie van in specifieke wetten of bovenregionale afspraken vastgelegde leerinhouden, die bestemd zijn voor politiefunctionarissen die naast hun reguliere taken gerechtigd zijn om de in de bedoelde wet/regeling omschreven extra taak uit te voeren. In het nieuwe postinitiële politieonderwijs veranderen de voorschriften over de inrichting van de functiegerichte applicaties niet.
De helft van vervolgonderwijs betreft functiegerichte applicaties
Om het onderwijsaanbod actueel te houden hebben de ministers de Commissie-Brekelmans ingesteld. Deze commissie beoordeelde vier keer per jaar aanvragen om nieuwe opleidingen aan het aangewezen aanbod toe te voegen. Deze inhoudelijke beoordeling leidt tot een advies aan de ministers, die vervolgens beslissen over het al dan niet aanwijzen van de opleiding. In de praktijk leidt de geschetste situatie tot knelpunten. De commissie voert uitsluitend, conform haar taakopdracht, een kwalitatieve beoordeling uit van de aangeboden opleidingen. De onderlinge samenhang van de opleidingen of de financiële gevolgen van het toevoegen van opleidingen aan het bestaande opleidingspakket worden door de commissie niet in kaart gebracht.
Wijziging onderwijsaanbod voorheen niet getoetst op samenhang
19
Het oude vervolgonderwijs en het nieuwe postinitiële onderwijs worden binnen het LSOP uitgevoerd door de volgende instituten: − Het Instituut voor de basispolitiezorg (IBP) − Het Politie Instituut Openbare Orde en Gevaarsbeheersing (PIOG) − Het Instituut voor Criminaliteitsbeheersing en Recherchekunde (ICR) − Het Politie Instituut Verkeer en Milieu (PIVM) − De Nederlandse Politie Academie (NPA). In het volgende brengen wij het oude vervolgonderwijs van deze instellingen in beeld.
Vijf instituten voeren het onderwijs uit
19
22
In verband met de verandering van het politie-onderwijs en de nieuwe besturingsstructuur is de Commissie-Brekelmans al bijna drie jaar niet meer actief.
IOO bv
2.3.2
IBP - vreemdelingenzorg
Het vervolgonderwijs van het IBP bestaat uit twee groepen opleidingen: de basiscursussen verblijf en toezicht en het overige vreemdelingenonderwijs.
IBP verzorgt onderwijs op het terrein van vreemdelingenzorg
Om deel te kunnen nemen aan basiscursussen verblijf en toezicht is vijf maanden arbeidservaring binnen de vreemdelingendiensten vereist of de ketenmodule opleiding vreemdelingenzorg. Deze ketenmodule wordt digitaal aangeboden. De cursusduur varieert van 148 tot 184 studiebelastingsuren (sbu). Iets meer dan de helft van de opleidingstijd bestaat uit zelfstudie. Het onderwijs is ste rk geconcentreerd op kennis en toepassing van het vreemdelingenrecht en daarmee samenhangende wetten en regels. Tabel 2.3
Aangewezen vervolgopleidingen IBP Aantal
Vervolgopleidingen
Aantal sbu Zelfstudie
lesdagen
Doc/cur-
Aantal
sist ratio
groepen
V&T
Aantal cursisten
8
120
−
verblijf
11
184
52%
15
3
45
−
verblijf en toezicht
12
200
52%
15
4
60
−
toezicht
9
148
52%
15
1
15
35
539
Overig vreemdelingenonderwijs −
instapmodule vreemdelingenrecht
3
24
0%
15
−
asiel voor medewerkers AC,OC en AZC
2
16
0%
15
−
BPZ en vreemdelingenzorg
2
16
0%
15
−
documentonderzoek (door ICR uitgevoerd)
3
24
0%
15
−
familierecht in islamitische la nden
3
24
0%
20
−
interculturele communicatie
3
24
0%
13
−
terugkomdag toezicht
1
8
0%
20
Bron: LSOP dienstengids 2002 en kostenverdeelstaat IBP 2001
Het overige vreemdelingenonderwijs bestaat uit korte cursussen met een cursusduur van 8 tot 24 sbu. De cursussen gaan vooraf aan de basiscursussen vreemdelingenonderwijs, betreffen specialisaties voor de basispolitiezorg of de gecertificeerde vreemdelingenmedewerker. Voorts zijn er eens per twee jaar terugkomdagen voor gecertificeerde medewerkers vreemdelingenzorg. In de kostenverdeelstaat 2001 is op 654 deelnemers voor het vreemdelingenonderwijs gerekend. Een op de vijf deelnemers volgt een basiscursus en de rest gaat naar een van de overige korte cursussen. De laatste managementrapportage van het IBP uit 2001 toont een deelnemersaantal van 790 cursisten. Dat is ruim 20% meer dan voorzien. 20
20
LSOP, Management rapportage IBP 2001-3, 20 maart 2002.
23
IOO bv
2.3.3 PIOG verzorgt onderwijs op het terrein van geweldsbeheersing
PIOG - Geweldsbeheersing
Het vervolgonderwijs van het PIOG is sterk gericht op de praktijk van de geweldsbeheersing. Wanneer de maatschappelijke praktijk van geweldpleging verandert, verandert het PIOG mee. Het onderwijs kent een sterke vaardigheidscomponent. Aangezien geweldsituaties niet in de beroepspraktijk geoefend kunnen worden, veronderstelt het aanbod de aanwezigheid van een laboratoriumsetting. Een oefendorp, schietbanen en een uitgebreide uitrusting van allerhande materialen vormen de trainingsbasis voor het oefenen van praktische vaardigheden. Specifiek van de PIOG-opleidingen is het belang van groepsdynamische processen. Het beheersen van (een dreiging van) geweld wordt geoefend in groepen die als eenheid kunnen opereren. Dit praktijkkenmerk veronderstelt een minimale groepsomvang voor het cursusaanbod. Zo zijn er 45 personen nodig om een ME-training te kunnen geven. Wegens de sterke vaardigheidscomponent is de docent-studentratio laag. Deze varieert van 1 docent op 2 tot hooguit 12 (ME-opleidingen) cursisten. Tabel 2.4
Aangewezen vervolgopleidingen PIOG doc/
Opleiding
sbu cursist
Opleidingen A en O en persoonsbeveiliger −
Intest AOE
−
Aanhoudings- en ondersteuningseenheid (AOE)
−
Intest beveiliger
−
groe-
cur-
pen sisten
3 56
2
29
976
1
16
32
2
38
Beveiliger
576
1
16
−
Bijzondere Bijstandseenheid (BBE)
120
1
12
−
Terreinvaardigheden en observatie
24
3
34
−
Vaardigheden Aanhoudingen Groepsverband (VAG) 120
12
179
−
Special Camouflage and Rural Tactics (SCART)
120
1
12
−
Crisiscommunicatie bij gijzelingen
24
1
11
−
Werken op hoogte voor bijzondere eenheden
64
2
14
−
Werken op hoogte voor bijzondere eenheden
8
3
30
Opleidingen mobiele eenheid
9
−
Mobiele Eenheid (ME)
160
9
324
−
Verbindingsfunctionarissen
40
2
24
−
Beredenen ME
80
2
14
−
Aanhoudingseenheden (AE)
160
3
48
−
Traangasspecialisten
5
57
24
Speciale applicaties
4
−
Grootschalig politie-optreden
24
12
130
−
Explosievenverkenning
24
15
180
−
Teamleider explosievenverkenning
40
4
48
Docentopleidingen −
BoIBT A
−
BoIBT B t/m Z
6 200
4
48
40
24
458
Bron: LSOP dienstengids 2002 en kostenverdeelstaat LSOP 2001 Legenda: Voor de overzichtelijkheid zijn niet alle opleidingen opgenomen. De vervolgopleidingen en de minder frequent voorkomende functiegerichte applicaties staan niet in de tabel
24
IOO bv
Naast een vervolgaanbod van functiegericht onderwijs verzorgt het PIOG veel korte trainingen voor aanvullende applicaties en wettelijk verplichte vervolgtrainingen om het vaardigheidsniveau op peil te houden. De grote hoeveelheid zeer kleine cursussen heeft een negatieve invloed op de kosten van het onderwijs. In tabel 2.4 is het oude vervolgaanbod samengevat. Wegens de overzichtelijkheid is het oude aanbod niet volledig opgenomen. De vervolgopleidingen en minder frequent voorkomende functiegerichte trainingen staan niet in de tabel. Voor een typering van het oude aanbod maakt dat weinig uit. De PIOG-opleidingen voor leidinggevenden zijn in zijn geheel niet opgenomen in deze paragraaf, omdat deze opleidingen in de toekomst door de NPA worden verzorgd. PIOG verwachtte in 2001 ruim 6.000 politiemedewerkers op te leiden. Er kwamen er echter veel minder, namelijk bijna 5.200. Zoals eerder is vermeld, veroorzaakte de MKZ-crisis deze vraaguitval. 21
2.3.4
ICR - recherche
Het ICR verzorgt onderwijs en kennisontwikkeling voor de recherchetaak. Het ICR telt zeven verschillende vakgroepen, die georiënteerd zijn op herkenbare disciplines van het recherchewerk. Het betreft de vakgroepen Algemene Recherche (AR), Bijzondere Opsporingsmethoden (BOM), Financiële Recherche (FR), Informatierecherche (IR), Jeugd en Zeden (JZ), Recherchemanagement (RM) en Technische Recherche (TR). Deze vakgroepen houden zich behalve met onderwijsuitvoering ook bezig met toegepast onderzoek en ontwikkeling binnen de vakgebieden.
Het ICR verzorgt onderwijs op het terrein van recherche
In 2001 hebben de vakgroepen samen 61 verschillende soorten aangewezen opleidingen gerealiseerd voor 233 groepen cursisten. In totaal volgden 3.552 cursisten een aangewezen ICR-opleiding. In de begroting 2001 was voorzien in 4.670 cursisten. De deelname aan vervolgopleidingen binnen de vakgroepen Recherchemanagement, Jeugd en Zeden en Informatierecherche was lager dan begroot. Dit werd veroorzaakt door vraaguitval wegens de MKZ-crisis, het ontbreken van de vereiste startkwalificaties bij de aangemelde deelnemers, en cursusuitval wegens gebrek aan docenten. 22
In tabel 2.5 is een overzicht van het in 2001 gerealiseerde aanbod gegeven. Voor elke vakgroep zijn het aantal cursussen, het minimumen maximumaantal sbu per cursus, de laagste en hoogste docent/student-ratio, het aantal cursistgroepen en het totale aantal deelnemende cursisten opgenomen.
21 22
LSOP, jaarrekening 2001, pag. 50. ICR, Management rapportage 2001-3, 23 augustus 2002.
25
IOO bv Tabel 2.5
Aangewezen vervolgopleidingen ICR Aantal
Doc/ student
Aantal
Aantal
sbu
ratio
groepen
cursisten
24 - 176
¼ - 1/20
49
984
Bijzondere opsporingsmethoden (11 cursussen)
8 - 256
¼ - 1/20
56
715
Financieel rechercheren (7 cursussen)
8 - 128
1/16 - 1/20
22
360
24 - 120
1/10 - 1/16
33
483
24 - 72
1/18
51
740
Recherchemanagement (2 cursussen)
24
1/20
5
100
Technische recherche (17 cursussen)
40 - 152
¼ - 1/12
17
170
233
3.552
Vakgroep Algemene recherche (14 cursussen)
Informatierecherche (5 cursussen) Jeugd en zeden (5 cursussen)
Totaal Bron: ICR, verslag benchmarks
2.3.5
PIVM – verkeer en milieu
Het PIVM verzorgt specialistische rijopleidingen en vervolgonderwijs op het terrein van verkeer en milieu. In 2001 zijn op deze terreinen 33 verschillende soorten vervolgcursussen gerealiseerd. Het grootste aandeel van het vervolgonderwijs van PIVM bestaat uit verkeersopleidingen. In 2001 is driekwart van het begrote aanbod geconcentreerd op het terrein van verkeersonderwijs. De helft van het in 2001 begrote aanbod voor verkeersonderwijs betrof de deelname aan een eendaagse cursus voor waarnemer snelheidscontroles.
PIVM verzorgt opleidingen rijvaardigheid, milieu en verkeer
Tabel 2.6 Aangewezen vervolgopleidingen PIVM
Aantal Aard vervolgopleidingen
Docent/
Aantal
Aantal
sbu
studentratio
groepen
cursisten
Verkeersopleidingen (19 cursussen)
8 - 160
1/9 - 1/15
1.205
3.683
Specialistische rijopleidingen (2 cursussen)
8 - 120
½ - 1/13
394
880
Milieuopleidingen (12 cursussen)
24 - 72
1/14 - 1/16
34
480
1.633
5.043
Totaal (33 cursussen) Bron: Kostenverdeelstaat 2001
PIVM heeft bij het opstellen van de begroting rekening gehouden met ruim 5.000 studenten. Uit de jaarrekening LSOP blijkt een veel hogere deelname te zijn gerealiseerd, namelijk ruim 7.100 studenten . 23
2.3.6
De NPA verzorgt vervolgonderwijs, trainingen en adviezen op het terrein van management. Binnen het LSOP is het vervolgonderwijs voor leidinggevenden gespreid over diverse instituten. Zo verzorgt het PIOG opleidingen tot compagniescommandant, sectiecomman-
Managementopleidingen door de NPA
23
26
NPA - leiderschap
Namelijk 673 deelnemers aan specialistische rijopleidingen, 5588 deelnemers aan verkeersopleidingen, en 872 deelnemers milieuopleidingen. bron: Jaarrekening 2001, pagina’s 48, 49 en 52.
IOO bv
dant of teamleider, het PIVM leidt verkeersmanagers op en het ICR doet dat voor recherchemanagers. De NPA is in het najaar van 2002 gestart met de nieuw ontwikkelde postinitiële leergangen voor operationeel en tactisch leidinggevenden. De instroom in de oude vervolgopleidingen LLO is lager dan verwacht, omdat de korpsen wachtten op de nieuwe postinitiële leergangen. In plaats van de geplande 240 cursisten stroomden er 144 in. De overige cursisten zijn op de wachtlijst geplaatst om deel te gaan nemen aan het vernieuwde onderwijs. 2.3.7
Conclusies oude vervolgonderwijs
Het huidige vervolgonderwijs wordt gekenmerkt door een breed scala aan opleidingen van overwegend korte duur. De samenhang tussen de opleidingen is onduidelijk of ontbreekt. Door dit gebrek aan samenhang kan het gebeuren dat korpsen deelnemers aanmelden die niet geheel voldoen aan het vereiste aanvangsniveau of de vereiste arbeidservaring voor de cursus. Zowel een te hoog als een te laag startkwalificatieniveau brengt een inefficiënte besteding van onderwijsmiddelen met zich mee. Veel inleidende handelingen moeten immers dubbel worden uitgevoerd. Voor de korpsen is het versnipperde aanbod ondoorzichtig. Onduidelijkheden in de samenhang tussen de cursussen maken het voor de korpsen moeilijker om te kunnen bepalen welke combinatie van cursussen zal leiden tot de wenselijke en benodigde beroepskwalificaties op de werkvloer. De aansluiting tussen cursusaanbod en beroepspraktijk is in het oude vervolgonderwijs vrijwel in zijn geheel overgelaten aan het inzicht en de creativiteit van de korpsen. De meeste vervolgopleidingen worden niet afgesloten met een examen. De oude LSOP-wet noemt dit ook niet als verplichting of na te streven kwaliteitskeurmerk. De helft van de vervolgopleidingen betreft een functiegerichte applicatie. De wetten, afspraken en regels op basis waarvan de functiegerichte applicaties zijn geregeld, veranderen in de toekomst niet. Dit impliceert dat voor deze opleidingen de oude situatie de beste aanknopingspunten biedt voor het inschatten van de kostprijs. De vervolgopleidingen kennen alle een minimale en maximale groepsgrootte en een vooraf bekende docent/studentratio. Deze beide componenten zijn belangrijke voorspellers van de benodigde kosten. De vervolgopleidingen bestaan voor vrijwel de volledige studiebelastingsduur uit docentcontacttijd. Dit impliceert dat voor elk uur van de vervolgopleiding er tevens sprake is van personele capaciteit en van ruimte- en materiaalgebruik op het LSOP. De LSOP-wet meldt dat het LSOP tot taak heeft aangewe zen vervolgopleidingen te verzorgen. De lijst met aangewezen opleidingen wordt openbaar gemaakt in de bijlage bij de herziene Regeling landelijke politieopleidingen. Deze regeling is voor het laatst herzien op
Minder efficiënt door gebrek aan samenhang
Examen niet verplicht
Helft betreft functiegerichte applicatie
Voorspelbare personele inzet
Alleen leren op LSOP
Regeling landelijke politieopleidingen is verouderd
27
IOO bv
1 augustus 2000. Sedertdien zijn in goed overleg tussen het ministerie van Justitie en het LSOP diverse besluiten genomen over nieuw toe te voegen aangewezen opleidingen op het terrein van rechercheonderwijs. Het gevolg van deze ondoorzichtige besluitvorming is dat het niet meer onomstotelijk is vast te stellen welk aangewezen onderwijsaanbod precies is begroot en welk aangewezen aanbod precies is gerealiseerd. Omdat het oude vervolgonderwijs wordt afgebouwd loont het niet meer de moeite om hierin meer helderheid te brengen.
2.4
Het nieuwe postinitiële onderwijs (PO2002) 2.4.1
Structuur van het nieuwe postinitiële onderwijs
Uitgangspunten
In de onderhavige paragraaf verleggen wij de aandacht naar het nieuwe postinitiële politieonderwijs. Twee uitgangspunten zijn leidraad bij de ontwikkeling van het nieuwe postinitiële politieonderwijs voor leidinggevenden en specialisten: het bewerkstelligen van een hoog competentieniveau van beroepsbeoefenaren en de inbedding van het postinitiële onderwijs in een samenhangend stelsel.
Hoog competentieniveau en samenhangend stelsel
24
De inhoud van het nieuwe postinitiële onderwijs
Kenmerkend voor leidinggevenden en specialisten met een hoog competentieniveau is een brede praktijkervaring en een brede inze tbaarheid. Om de co mbinatie van brede inzetbaarheid, gepaard aan een brede praktijkervaring te kunnen realiseren, is het onderwijsaanbod ontwikkeld vanuit de bestaande beroepspraktijk en zal het via de duale opzet worden uitgevoerd in samenspraak met de beroepspraktijk. In overleg met de korpsen is vastgesteld aan welke competenties en beroepsbeoefenaren de korpsen de komende jaren behoefte hebben. Deze competenties zijn beschreven in elf beroepsprofielen voor het postinitiële politieonderwijs. De beroepsprofielen zijn door de beroepspraktijk gevalideerd, door de politieberaden gelegitimeerd en door de ministers van BZK en Justitie vastgesteld. Uit deze beroepsprofielen zijn competentiegerichte eindtermen afgeleid. Deze eindtermen zijn beschreven in een aantal kernopgaven ofwel voor het beroep en de beroepspraktijk kenmerkende opgaven en problemen. Voor elke kernopgave is beschreven welke competenties een rol spelen. Met behulp van een examen of een proeve van bekwaamheid (praktijkproef) wordt vastgesteld in hoeverre de cursisten zich deze competenties hebben eigen gemaakt. Een met goed gevolg doorlopen proef of examen levert een certificaat op. Wanneer een cursist alle tot de leergang behorende certificaten heeft behaald, dan ontvangt hij een diploma.
Competenties vastgelegd in beroepsprofielen, eindtermen en examens
Samenhangende kwalificatiestructuur
De samenhang van het nieuwe postinitiële onderwijs komt tot uiting in de interne aansluiting van de opleidingen op het initiële politieon24
28
De beschrijving van het postinitiële onderwijs is gebaseerd op: LSOP, Functioneel ontwerp van politieonderwijs postinitieel, en de P-Board nota’s I en II.
IOO bv
derwijs. Evenals het nieuwe initiële politieonderwijs, sluit het nieuwe postinitiële politieonderwijs aan op de structuur van het reguliere beroeps- en hoger onderwijs. Hierdoor ontstaat er de mogelijkheid tot diploma-equivalentie. Een diploma behaald in het politieonderwijs kan in het reguliere onderwijs leiden tot vrijstellingen en omgekeerd. Deze openheid naar de kwalificatiestructuur van het reguliere onderwijs maakt dat het voor de korpsen makkelijker wordt om flexibel te reageren op veranderingen in personeelsbehoeften.
Samenhang met regulier beroepsonderwijs
Het nieuwe politieonderwijs PO2002 onderscheidt vijf kwalificatieniveaus (2 t/m 6), die aansluiten bij het reguliere door OCenW bekostigde onderwijs (tabel 2.7). In tegenstelling tot het reguliere onderwijs kent het politieonderwijs geen beroepskwalificatieniveau 1. De criteria voor niveau-indeling van het reguliere (beroeps)onderwijs zijn van toepassing op elk van de onderscheiden postinitiële leergangen. Tabel 2.7
Kwalificatiestructuur van het nieuwe politieonderwijs Postinitiële leergangen
Niveau Initiële opleidingen 1
n.v.t.
2
Assistent politiemedewerker
3
Politiemedewerker
4
Allround politiemedewerker
5
6
Politiekundige bachelor
Politiekundige master
Leidinggevenden
Specialisten
Operationeel leidinggevende
−
Recherchemedewerker
−
Politiële milieuspecialist
−
Politiële verkeersspecialist
−
Politiespecialist vreemdelingenzorg
−
Politiële specialist geweldsbeheersing
−
Recherchekundige
−
Politiekundige milieuspecialist
−
Politiekundige verkeersspecialist
Tactisch leidinggevende
Strategisch leidinggevende
Bron: Functioneel ontwerp van politieonderwijs postinitieel
De interne doorstroom van initieel naar postinitieel onderwijs kan probleemloos worden gerealiseerd omdat de aansluiting zowel qua onderwijsniveau als beroepsinhoudelijk is ingebed in de structuurkenmerken. Externe zij-instroom vanuit het reguliere onderwijs naar het nieuwe politieonderwijs is qua onderwijsniveau probleemloos mogelijk. Voor deze groep instromers vormen de beroepsgerelateerde kwalificaties wel een aandachtspunt. Aansluitingsproblemen kunnen zich voordoen bij voormalig opgeleide medewerkers van aangewezen basisopleidingen of vervolgopleidingen politieonderwijs. Voor de nieuwe postinitiële leergangen heeft de P-Board vastgesteld welke behaalde diploma’s en welke hoeveelheid jaren arbeidservaring in een bepaalde beroepsgroep toegang verlenen tot het volgen van de opleiding. Voor instromers die de vereiste kwalificaties op andere dan de voorgeschreven wijze hebben verworven bestaat er de mogelijkheid om deze verworven competenties te laten onderzoeken via de zogenaamde EVC-procedure (erkenning verworven competenties). De EVC-procedure is een methode voor herkenning, waardering en er-
Instroom en doorstroom
29
IOO bv
kenning (accreditatie) van bekwaamheden. In een EVC-procedure worden elders en eerder op basis van opleidingskwalificaties of werkervaring behaalde competenties vergeleken met de criteria uit de kwalificatiestructuur van het nieuwe politieonderwijs. Het LSOP verwacht dat de komende jaren circa 25% van de kandidaten voor de postinitiële leergangen op basis van relevante werkervaring voor één of meer (examenopdrachten van) proeven van bekwaamheid vrijstelling zal aanvragen.
EVC-procedure voor 25% van de instroom
25
Vorm en inrichting van het postinitiële onderwijs
De postinitiële leergangen zijn bedoeld voor medewerkers die reeds werkzaam zijn in de beroepspraktijk. De leergangen worden in deeltijd aangeboden, hetgeen inhoudt dat het aantal studiebelastinguren per week circa 20 uur bedraagt. De vorm van het postinitiële onderwijs bevat drie componenten: leren op het LSOP, zelfstudie en leren in de beroepspraktijk. De combinatie tussen leren op school en leren in de beroepspraktijk wordt ook wel aangeduid met de term ‘duaal stelsel’. Bij een studieweek van 20 uur zal de verhouding tussen zelfstudie en werkend leren er ongeveer als volgt uit komen te zien: − 0 tot 8 sbu leren in de werkomgeving; de korpsen zijn verantwoordelijk voor het realiseren van relevante leerervaringen op de werkplek − 6 tot 16 sbu leren via een instituut; het LSOP is verantwoordelijk voor het realiseren van relevante leerervaringen op het instituut − 4 tot 8 sbu zelfstudie; de cursist is verantwoordelijk voor het realiseren van relevante leerervaringen in de eigen tijd. In detail is de verdeling van het leren op het instituut, het leren op de werkplek en het thuisleren nog niet bekend per leergang. In het ontwikkelproces van de nieuwe postinitiële opleidingen, bij de korpsimplementatie en bij de invoering van het nieuwe onderwijs zijn bijstellingen nodig en zullen ze nodig zijn.
Parttime onderwijs in duaal stelsel
Verschillende leervormen
26
.... waarvan de onderlinge verhouding nog niet is uitgekristalliseerd
Naast een afwisseling van de leervorm is er afwisseling van soorten leeromgeving. Het leren vindt plaats op individueel niveau, in kleine of grote groepen, in interactie tussen groepen of in een elektronische leeromgeving. Voor het welslagen van de opleiding zijn drie partijen verantwoordelijk: het korps, het LSOP en de student. Het korps is als werkgever verantwoordelijk voor het werken binnen en buiten de periode waarin de medewerker tijdens de deeltijdleergang werkzaam is in zijn functie. Het LSOP is verantwoordelijk voor de kwaliteit van het onderwijs aan een instituut en de proeven van bekwaamheid. Het korps en het LSOP zijn samen verantwoordelijk voor de periode van het leren in de werkomgeving: het LSOP voor het verzorgen, ondersteunen en evalueren van de leeropdrachten, het korps voor de begeleiding in de lijn en het inrichten van een werkplek. De student is verantwoordelijk voor het verwerven van competenties (ook door middel van zelfstudie), de studievoortgang, de kwaliteit van het werken en de neerslag daarvan n i het portfolio (dit is een persoonlijk dossier).
Verschillende leeromgevingen
25
26
30
EVC-bureau, Taxatie volume en prijs EVC’s, intern memorandum van Frits Heidema, hoofd EVC-Bureau. Functioneel ontwerp van politieonderwijs postinitieel, blz. 10.
IOO bv Tabel 2.8
Toekomstig postinitieel politieonderwijs
inst domein
leergang
IBP Vreemdelingenzorg Politiespecialist vreemdelingenzorg
afstudeerrichting
sbu
Vreemdelingentoezicht
1.000
Vreemdelingenverblijf Onderwijs buiten de leergangen PIOG GeweldsbeheersingPolitiespecialist geweldsbeheersing
840
12 functiegerichte applicaties Onderwijs geweldsbeheersing
1.680
Persoonsbeveiliging
1.320
Aanhouden en ondersteuning
1.480
Specialistische operaties Onderwijs buiten de leergangen ICR Recherche
Tactisch rechercheur
Technisch rechercheur
Post PD deskundigheid
1.680
9 extra specialisaties
40-160
24 functiegerichte applicaties
25-200
Zedenrecherche
1.680
Financiële recherche
1.680
Opsporing drugs & wapens
1.680
Digitale recherche
1.680
Bijzondere opsporing
1.160
Biologische sporen
1.680
Massa-identificatie
1.680
Brandonderzoek
1.680
Explosies en explosieven
1.680
PD-coördinatie
1.680
Identificatie werktuigsporen
1.320
Identificatie schoenen/banden
1.000
Vingerafdrukken
1.000
Documentonderzoek
1.000
Coördinatie sporen Recherchekundig master
Onderwijs buiten de leergangen PIVMVerkeer
Politiële verkeersspecia list
840
Financiële recherchekunde
1.680
Recherchebeleid en –coördinatie
1.680
Politiekundig milieuspecialisme
1.680
25 functiegerichte applicaties
40-880
Onderzoek verkeersongevallen
1.680
Voertuigonderzoek handhaving
1.320
Verkeersadvisering
1.000
Politiekundige verkeersspecialist Onderwijs buiten de leergangen
30-280
840 2 functiegerichte applicaties
120-160
1 extra specialisatie Milieu
Politiële milieuspecialist
Politiekundige milieuspecialist NPA Management
Tactiek
1.680
Techniek
1.680
Milieubeschermingsrecht
1.680
Milieuspecialisme
1.680
Operationeel leidinggevende
1.680
Tactisch leidinggevende
1.680
Strategisch leidinggevende
1.680
Bron: LSOP, Functioneel ontwerp, Politieonderwijs postinitieel, bijlage 5
Duur en doorlooptijd van de leergangen
De opleidingsduur van de postinitiële leergangen bedraagt, uitgedrukt in studiebelastingsuren 840 tot 1.680 sbu’s. Dat is ½ tot 1 fulltime studiejaar. Uitgaande van de wenselijke combinatie van parttime werken en parttime leren is de nominale doorlooptijd van de leer-
Twee jaar nominale doorloop tijd
31
IOO bv
gangen minimaal één tot twee jaar. Omdat de opleidingen zijn opgebouwd uit stapelbare kernopgaven, die elk bij het met goed gevolg doorlopen van de studie met een certificaat worden afgesloten, is het mogelijk om de leergangen te spreiden over een groter aantal jaren. 27
Met de introductie van de postinitiële leergangen is het kleinschalige en diverse karakter van het oude vervolgonderwijs niet verdwenen. Door de (veelal wettelijk verplichte) handhaving van de functiegerichte applicaties en de specialisaties binnen de leergangen blijft het toekomstige postinitiële onderwijs groot in getal en divers naar aard. In de toekomst blijft een groot deel van het oude vervolgonderwijs gehandhaafd in de vorm van korte functiegerichte applicaties of extra specialisaties. In tabel 2.8 is een overzicht gegeven van het nieuwe postinitiële aanbod naar leerdomein, leergang, specialisaties en opleidingsduur, uitgedrukt in aantallen sbu’s. Het onderwijs is te categoriseren in zes domeinen, 11 leergangen, waarbinnen 36 specialisaties mogelijk zijn, 10 extra specialisaties en 63 functiegerichte applicaties . Evenals de vervolgopleidingen zal het postinitiële onderwijs worden uitgevoerd door vijf instituten van het LSOP: het IBP, het PIOG, het ICR, het PIVM en de NPA. 28
2.4.2
IBP
Het IBP richt zich op het beroepsdomein van de vreemdelingenzorg. Het nieuwe onderwijs omvat drie soorten opleidingen: de leergang politiespecialist vreemdelingenzorg, de minileergang voor ATmedewerkers en functiegerichte applicaties.
Vreemdelingenzorg door IBP
De leergang politiespecialist vreemdelingenzorg omvat een algemeen deel en daarna zijn er twee afstudeerrichtingen: vreemdelingentoezicht en vreemdelingenverblijf. In vergelijking met het oude aanbod zijn de volgende wijzigingen aangebracht: − de duale component is toegevoegd, − de totale studieduur is verlengd, − de leerstof is opgebouwd vanuit de beroepspraktijk, − verschillende elementen van het vreemdelingenwerk zijn samengebracht in één specialistenopleiding, − het recherche- en ketenelement komt meer uitgebreid dan voorheen aan bod, − de vaardigheidscomponent en de arbeidsintensieve gedragscomponent (interculturele communicatie) komen meer nadrukkelijk aan bod. Geheel nieuw is een verkort traject voor AT-medewerkers. In dit traject zijn bestaande elementen uit de leergang vreemdelingenzorg opgenomen. Het accent van deze selectie bestaat uit beroepsgerichte 27
28
32
Het LSOP heeft voorgesteld om de feitelijke doorlooptijd te maximeren tot tweemaal de nominale doorlooptijd. Dit biedt het korps en de student de gelegenheid om specifieke omstandigheden geen bottleneck te laten vormen voor de afronding van de postinitiële leergang. Volgens de huidige regelingen en wetten zijn er nog 80 functiegerichte applicaties.
IOO bv
administratieve handelingen ter ondersteuning van de politiespecialist vreemdelingenzorg. Naast het beroepsgerichte postinitieel onderwijs omvat het nieuwe aanbod twaalf functiegerichte applicaties. 2.4.3
PIOG
Het PIOG richt zich op het beroepsdomein van de geweldsbeheersing. Het kenmerkende karakter van de oude geweldsopleidingen is eveneens van toepassing op de nieuwe opleidingen. De nieuwe opleidingen onderscheiden zich van de oude doordat er meer samenhang tussen de diverse elementen is aangebracht. De onderwijsinhoud van de specialistenopleidingen is verzwaard (meer contacturen) en het stimuleren van het probleemoplossende vermogen van cursisten speelt een belangrijkere rol. Leren in de werkomgeving is beperkt mogelijk. Het concept ‘ervaringsleren’ is ingebed binnen de oefenlocaties van het PIOG.
Geweldsbeheersing door PIOG
In het PO2002 zijn drie soorten postinitiële opleidingen onderscheiden: de leergang politiespecialist geweldsbeheersing, de functiegerichte applicaties en aparte functiegerichte applicaties. Voorts zijn er na elke specialistenopleiding en functiegerichte opleiding extra specialisatiemogelijkheden. In totaal gaat het om negen extra specialisaties en vierentwintig functiegerichte opleidingen. 2.4.4
ICR
Het ICR richt zich op het beroepsdomein van de recherchepraktijk. Naast het meer nadrukkelijk betrekken van de beroepspraktijk bij de onderwijsorganisatie en de onderwijsinhoud zijn de belangrijkste verschillen tussen het oude en nieuwe aanbod van ICR: − De onderwijskwaliteit is verbeterd doordat aan alle specialismen een brede algemene basis voorafgaat. − Het onderscheid tussen aangewezen en niet-aangewezen opleidingen is vervaagd doordat alle aanwezige competenties zijn ingebed in de nieuwe kwalificatiestructuur. − Het huidige systeem van een zeer groot en divers aanbod van uiterst korte specialistische cursussen wordt gecontinueerd in een even zo groot en divers aanbod van kernopgaven binnen de specialisaties en extra specialisaties.
Rechercheonderwijs door ICR
Het nieuwe onderwijs omvat twee leergangen: rechercheur (technisch of tactisch) en recherchekundige. De leergang tactisch rechercheur kent twee varianten. Beide varianten bestaan uit een algemeen deel van 1.000 sbu, gevolgd door specialisatiemogelijkheden. De aandachtsgebieden van de oude vakgroepen komen in deze specialisaties terug. Naast de verplichte specialisatie zijn er extra specialisatiemogelijkheden. De leergang rechercheur sluit aan op kwalificatieniveau 4 en de leergang recherchekundige sluit aan op niveau 5. Ook de leergang recherchekundige kent een algemeen deel en drie afstudeerrichtingen.
33
IOO bv
2.4.5 Verkeer en milieu door PIVM
Het PIVM richt zich in de toekomst op de domeinen verkeer en milieu. Het PIVM heeft het oude aanbod van vele kleine opleidingen gereduceerd tot vier specialistische leergangen: − politiële verkeersspecialist met drie afstudeerrichtingen − politiekundige ve rkeersspecialist − politiële milieuspecialist met drie afstudeerrichtingen − politiekundige milieuspecialist. Naast het postinitiële onderwijs in leergangen verzorgt het PIVM functiegerichte applicaties op het terrein van specialistische rijvaardigheden. Deze applicaties zijn voor een deel als aparte kernopgave ingebed in de specialistische leergangen van het ICR en het PIOG. Daarnaast bestaan twee eigen functiegerichte applicaties, namelijk Basis motorsurveillant en Verkeerssurveillant Motor. 2.4.6
Managementopleidingen door NPA
34
NPA
De NPA richt zich op het domein van leiderschap. In het nieuwe onderwijs zijn alle postinitiële managementopleidingen van het LSOP geconcentreerd op de NPA. De NPA heeft dit onderwijs omgevormd tot een nieuwe, heldere en samenhangende structuur met drie leiderschapsleergangen van elk 1.680 sbu: − Operationeel leidinggevende (OL); deze opleiding is bedoeld voor het leidinggeven aan een team van uitvoerende medewerkers. Er is sprake van één hoofdproces. − Tactisch leidinggevende (TL), bedoeld voor het leidinggeven aan een middelgrote groep met meer hoofdprocessen. − Strategisch leidinggevende (SL), gericht op het managen van een omvangrijk organisatieonderdeel met zowel primaire als ondersteunende werkproce ssen. De drie leergangen zijn opgebouwd uit een algemeen deel van 840 sbu, gevolgd door een specialisatie naar vier werkgebieden: intake en service, wijkzorg, bijzonder optreden en noodhulp en opsporing. 2.4.7
Leergangen zijn nog niet uitontwikkeld
PIVM
Volop in ontwikkeling
Het nieuwe postinitiële onderwijs is nog volop in ontwikkeling. Met een aantal leergangen is inmiddels ervaring opgedaan. De onderwijsinhouden zijn voor een groot deel nog in de maak. Als uitgangspunt is gestart met gemiddeld 30% leren in de werkomgeving, 15% zelfstudie en 55% leren op het instituut. Deze verdeling kan in de toekomst veranderen. De belangstelling van de korpsen voor het nieuwe onderwijs in leergangen is eveneens moeilijk in te schatten. De leergangen bereiden voor op beroepsprofielen, die op dit moment niet in die hoedanigheid bestaan binnen de korpsen. Ook het tempo waarin de studenten uiteindelijk deel gaan nemen aan de nieuwe leergangen is ongewis: zullen zij de leergangen gaan volgen binnen de minimale termijn van twee jaar, of zullen zij het onderwijs gaan spreiden over een periode van drie of vier jaar?
IOO bv
2.5
Verschillen en overeenkomsten tussen het oude en het nieuwe postinitiële onderwijs Samenvattend komen de verschillen tussen de oude vervolgopleidingen en de nieuwe postinitiële leergangen neer op de volgende kernpunten: − Zowel de ontwikkeling (via beroepsprofielen) als de uitvoering (via de duale leervorm) van de nieuwe leergangen is steviger verankerd in de beroepspraktijk. Bij duaal onderwijs wordt een deel van de opleidingskosten gerealiseerd op de beroepspraktijkplaats. − Zowel binnen het politieonderwijs als tussen het politieonderwijs en het reguliere onderwijs is de samenhang tussen de onderscheiden niveaus, leergangen en specialisaties sterk verbeterd. − De kwaliteit van de postinitiële leergangen is sterk verbeterd en wordt gegarandeerd via een systeem van examinering en externe toetsing en legitimering. Het toevoegen van een examentraject aan de opleiding veronderstelt hogere kosten. 29
Bij de opzet van de opleidingen stond de interdisciplinaire samenhang voorop, en niet de bestaande taakverdeling tussen de instituten IBP, NPA, ICR, PIOG en PIVM. Door de opbouw van de opleidingen (via aan kernopgaven gerelateerde certificaten) en de inze tbaarheid van de cursisten tijdens de praktijkperiode van de studie kunnen korpsen op flexibele wijze invulling geven aan hun onderwijsbehoefte en snel baat hebben bij het door de cursist genoten onderwijs.
29
Het LSOP hanteert de term ‘proeven van bekwaamheid’ in plaats van de term ‘examen’.
35
IOO bv
3
Prijzen postinitieel onderwijs
3.1
Inleiding In dit hoofdstuk ramen wij de kosten van het postinitiële onderwijs. Om deze raming te kunnen maken starten wij in paragraaf 3.2 met de prijzen van het oude vervolgonderwijs. Op basis van verschillen tussen de oude ve rvolgopleidingen en het nieuwe postinitiële onderwijs komen wij in paragraaf 3.3 tot een schatting voor de kosten van het nieuwe onderwijs. Omdat het nieuwe onderwijs in een aantal opzichten onve rgelijkbaar is met het oude onderwijs, presenteren wij in paragraaf 3.4 de prijzen van vergelijkbare externe opleidingen buiten het LSOP. In paragraaf 3.5 schatten wij wederom de kosten van het nieuwe onderwijs; nu vormen de externe opleidingen het vertrekpunt. In paragraaf 3.6 volgt een voorstel voor de prijs van het nieuwe postinitiële onderwijs.
3.2
Prijzen van het oude vervolgonderwijs Voor het bepalen van de prijzen van het oude vervolgonderwijs baseren wij ons op het meetjaar 2001. Voor dat jaar hebben wij de beschikking over twee bronnen: de integrale kostenverdeelstaat bij de begroting 2001 en bijlage 1 van de jaarrekening LSOP 2001. Wij veronderstellen dat deze bronnen het beste inzicht bieden in de kosten van het oude vervolgonderwijs. De kostenverdeelstaat van het LSOP voor het jaar 2001 is de enige bron op basis waarvan een inschatting is gemaakt van de integrale kosten van de individuele opleidingen van het oude vervolgonderwijs. Doordat in bijlage 1 van de jaarrekening 2001 de tarieven voor categorieën van opleidingen zijn opgenomen, kan deze bron worden benut voor een inzicht in de kostprijzen op een hoger aggregatieniveau. 30
Twee bronnen voor de oude prijzen
In tabel 3.1 zijn de kosten voor het vervolgonderwijs 2001 met behulp van beide bronnen in beeld gebracht per opleidingsinstituut. De kosten volgens de kostenverdeelstaat zijn exclusief de kosten voor examens (in 2001 gaat het hier om € 0,7 miljoen). Met behulp van bijlage 1 uit de rekening is het niet mogelijk om de kosten voor examens en de kosten voor onderzoek en ontwikkeling te isoleren. Voorts is het in deze bron niet mogelijk om het gebruik van faciliteiten als de schietbaan en het oefencircuit ten behoeve van de initiële opleidingen te isoleren. De in tabel 3.1. vermelde kosten en prijzen op basis van de begroting en de rekening zijn derhalve hoger dan in werkelijkheid. Overwegende dat: 31
30
31
De betrouwbaarheid van beide bronnen is niet gegarandeerd door een goedkeuringsstempel van een accountant. De gegevens over de besteding van de algemene bijdrage - zoals verwoord in bijlage 1 van de jaarrekening - sluiten wel aan bij het door de accountant geaccordeerde totaal van de algemene bijdrage. Op basis van deze constatering is aannemelijk dat in ieder geval een deel van de in bijlage 1 verstrekte informatie waarheidsgetrouw is. De kosten voor onderzoek en ontwikkeling worden apart bekostigd en worden derhalve niet gerekend tot de kosten voor postinitieel onderwijs.
37
IOO bv
− de gegevens uit de rekening het dichtst bij de werkelijkheid liggen, omdat er aansluiting is met de geaccordeerde besteding van de algemene uitgaven, − de gegevens uit de rekening te hoog zijn, omdat niet alle uitgaven voor het vervolgonderwijs te isoleren zijn van uitgaven voor andere LSOP-taken, en − de sbu-prijzen op basis van de kostenverdeelstaat de sbu-prijzen uit de (iets te hoog ingeschatte) rekening dicht naderen, is de conclusie gerechtvaardigd dat de prijzen voor het vervolgonderwijs 2001 op om en nabij € 23,50 per sbu liggen. Bij deze prijs zijn de kosten voor examens niet inbegrepen.
Kosten oude vervolgonderwijs € 23,50 per sbu
Kosten van het vervolgonderwijs LSOP, 2001
Tabel 3.1 kostenverdeelstaat
begroting
rekening
kosten
sbu
sbu
kosten
sbu
sbu
kosten
sbu
sbu
€ x mln.
x 1.000
prijs x €
€ x mln.
x 1.000
prijs x €
€ x mln.
x 1.000
prijs x €
IBP
0,6
53
11,52
?
ICR
6,6
293
22,56
8,2
454
?
18,00
?
? 7,6
394
?
19,32
?
NPA
3,0
213
13,96
8,2
490
16,78
8,2
463
17,67
PIOG
7,6
246
30,98
6,1
246
24,61
5,6
215
26,19
PIVM
5,5
188
29,42
6,4
138
46,53
9,3
194
48,05
LSOP
23,4
994
23,50
28,9
1.328
21,73
30,8
1.267
24,29
Bron: kostenverdeelstaat 2001 en Bijlage 1 van de jaarrekening LSOP 2001 Legenda: voor de gegevens over de begroting en de rekening geldt: kosten = tarief x CMD; de materiaalgebonden kosten voor het oefencircuit zijn toegevoegd aan de kosten van het PIVM, de kosten voor het gebruik van de schietbaan en het oefendorp zijn inbegrepen bij het PIOG, de kosten voor lokaalgebruik zijn naar rato van het aantal onderwijs-CMD’s verdeeld over de instellingen; sbu = aantal CMD’s voor onderwijs x 8
Vervolgopleidingen van PIVM en PIOG zijn het duurst
Vervolgopleidingen van NPA en IBP zijn het goedkoopst
Uit de sbu-prijzen per instituut is af te lezen dat de kosten niet voor elk type vervolgonderwijs hetzelfde zijn. De prijzen voor de vervolgopleidingen van het PIVM en het PIOG zijn het hoogst (circa € 30 per sbu). Deze hoge prijzen zijn het gevolg van een groot aandeel kapitaalintensieve opleidingen binnen het aanbod. Voor het PIVM betreft dit de rijopleidingen, die het gebruik van rijmaterieel en het oefencircuit veronderstellen en voor het PIOG betreft het de vervolgopleidingen ME en AOE, die het gebruik van materialen geweldsbeheersing en het oefendorp nodig maken. Voor de rijopleidingen en voor de AOE-opleidingen geldt voorts dat deze personeelsintensief zijn. De docent/studentratio ligt bij deze opleidingen tussen de 1 op 2 tot 6 studenten. De NPA en het IBP verzorgen de goedkoopste vervolgopleidingen (rond € 12 tot € 14 per sbu). Dat komt doordat de vervolgopleidingen van deze instituten weinig materialen vergen, een deel van de opleidingen uit zelfstudie bestaat en doordat de docent/studentratio veel hoger ligt (1 op 15). De begrote kosten per opleiding
In de vorige paragraaf hebben wij per instituut bekeken hoeveel middelen er zijn geraamd en gerealiseerd voor postinitieel onderwijs en welk volume aan sbu’s met deze middelen is gerealiseerd. Met behulp van deze gegevens is een prijs gegenereerd, die is gebaseerd op de begrote en gerealiseerde volumina per instituut. In deze alinea
38
IOO bv
werpen wij nog een keer een blik op de kosten, maar nu is de opleiding de analyse-eenheid . In tabel 3.2 zijn de gemiddelde kosten per opleiding afgebeeld. De oude vervolgopleidingen zijn gecategoriseerd naar de zes beroepsdomeinen, waarop het nieuwe postinitiële onderwijs zich richt. De functiegerichte applicaties zijn apart weergegeven, omdat die opleidingen in de toekomst op dezelfde voet gecontinueerd zullen worden . De functiegerichte applicaties op het terrein van specialistische rijvaardigheden zijn deels gerekend tot het beroepsdomein van de geweldsbeheersing en deels tot het domein recherche en criminaliteitsbestrijding. 32
33
Tabel 3.2
Gemiddelde kosten van oude vervolgonderwijs per opleiding Opleidingen
Beroepsdomein
FA
Geweldsbeheersing
niet FA
Kostenper sbu (€) Totaal
FA
niet FA
Totaal
41
15
56
44,91
39,41
43,46
Leiderschap
0
23
23
-
14,17
14,17
Milieu
0
12
12
-
18,38
18,38
32
23
55
23,04
20,82
22,09
Verkeer
0
22
22
-
16,16
16,16
Vreemdelingenzorg
7
3
10
11,52
11,52
11,52
80
98
178
33,07
20,28
25,94
Recherche en criminaliteitsbestrijding
Totaal
Bron: Kostenverdeelstaat LSOP 2001 Legenda: FA = functiegerichte applicatie; niet FA = niet functiegerichte applicatie; uitsluitend aangewezen opleidingen zijn opgenomen in de tabel
In tabel 3.2 is te zien dat het LSOP in 2001 verwachtte om 178 verschillende soorten opleidingen te gaan realiseren. Van deze opleidingen behoren er 80 tot de categorie van functiegerichte applicaties. De overige 98 opleidingen zullen in de toekomst gaan verdwijnen om plaats te maken voor de nieuwe postinitiële leergangen. De gemiddelde sbu-prijs voor de oude opleidingen is € 25,94; voor functiegerichte applicaties ligt dat gemiddelde hoger dan voor de overige vervolgopleidingen (respectievelijk € 33,07 en € 20,28). Ook wanneer we de gemiddelde kosten bezien per opleiding zijn er grote verschillen tussen de beroepsdomeinen waar te nemen. De opleidingen op het terrein van geweldsbeheersing zijn twee tot vier keer hoger dan die voor de andere beroepsdomeinen. Het gegeven dat de gemiddelde prijs van functiegerichte applicaties veel hoger is dan de gemiddelde prijs van de andere vervolgopleidingen wordt verklaard door het hoge aandeel opleidingen op het terrein van geweldsbeheersing (iets meer dan de helft) binnen de functiegerichte applicaties .
Gemiddelde prijs per opleiding is € 25,94 per sbu
Opleidingen geweldsdomein zijn gemiddeld het duurst
34
32
33
34
De waarde van het rekenkundig gemiddelde van vijf instituten kan verschillen van de waarde van het rekenkundig gemiddelde van 178 opleidingen. De continuering van de oude functiegerichte applicaties in de toekomst sluit niet uit dat ook deze aan veranderingen onderhevig zullen zijn. Ook het oude vervolgonderwijs van het LSOP werd immers voortdurend onderhouden, ofwel aangepast aan veranderde politiek en maatschappelijk bepaalde eisen. De lengte van de opleiding is geen verklarende factor van de prijsverschillen tussen de functiegerichte applicaties en de rest. Zowel de functiegerichte applicaties als de rest van het oude vervolgonderwijs omvatten voornamelijk kortdurende cursussen.
39
IOO bv
In tabel 3.3 hebben wij de prijzen van de oude opleidingen nogmaals gepresenteerd. Nu zijn de opleidingen verdeeld in twee soorten categorieën: wel of geen functiegerichte applicatie en wel of niet behorend tot het beroepsdomein van geweldsbeheersing. Wij belichten de beide tweedelingen omdat in de vorige paragraaf is gebleken dat tussen functiegerichte applicatie en geweldsopleidingen enerzijds en de overige opleidingen anderzijds grote prijsverschillen bestaan. Tussen de beide categorie-indelingen is het totaal geplaatst. De gemiddelde prijs van de 178 vervolgopleidingen is € 25,94 per sbu; de mediaan ofwel de meest voorkomende prijs is € 19,71; de goedkoopste opleiding is € 0,90 per sbu en de duurste is € 125,19 . Functiegerichte applicaties zijn duurder dan de overige vervolgopleidingen en opleidingen binnen het domein van geweldsbeheersing zijn duurder dan die daarbuiten. De prijsverschillen tussen opleidingen die niet tot het domein van geweldsbeheersing behoren zijn iets kleiner dan die van de opleidingen binnen de categorie geweldsbeheersing (respectievelijke standaarddeviaties van € 10,11 en € 21,49). 35
De prijzen van de oude opleidingen laten zien dat er enorme prijsverschillen tussen de opleidingen zijn en dat de opleidingen die behoren tot het domein van geweldsbeheersing sterk afwijken ten opzichte van alle andere domeinen. Tabel 3.3
Kosten van het oude vervolgonderwijs naar soort opleiding (euro per sbu) Soort opleiding
FA
Niet FA
Totaal
Geweld
Gemiddeld
33,07
20,28
25,94
43,46
18,27
Mediaan
33,79
17,58
19,71
43,30
16,71
Minimum
0,90
5,12
0,90
0,90
5,12
Maximum
125,19
54,78
125,19
125,19
59,24
23,14
11,08
18,68
21,49
10,11
Stdev
Niet geweld
Bron: Kostenverdeelstaat LSOP 2001 Legenda: FA = functiegerichte applicatie; niet FA = niet functiegerichte applicatie; (niet) geweld = vervolgopleidingen die (niet) tot het beroepsdomein van geweldsbeheersing behoren; uitsluitend aangewezen vervolgopleidingen zijn opgenomen in de tabel
3.3
Raming prijzen op basis van oude situatie Uitgaande van de prijzen van de oude opleidingen kunnen wij de nieuwe prijs ramen. Bij deze raming houden wij rekening met de volgende opslagfactoren, die wij daarna zullen toelichten: − de continuering van functiegerichte applicaties; − het introduceren van de componenten dualiteit en zelfstudie;
Eerste raming = oude prijs + opslagfactoren
35
40
De belangrijkste verklarende factoren voor prijsverschillen tussen de opleidingen zijn: de mate waarin gebruik gemaakt wordt van dure onderwijsmaterialen, de inzet van onderwijsgevend en onderwijsondersteunend personeel, de inzet van aanvullend personeel in de vorm van gastdocenten of acteurs, en het aantal deelnemers. Voorbeeld van een duurdere opleiding is: een rijopleiding met het dure onderwijsmateriaal ‘auto’, één docent en één of maximaal twee deelnemers. Voorbeeld van een goedkope opleiding is: een terugkomdag of opfriscursus met één docent en 60 deelnemers.
IOO bv
− de kleinschaligheid van het onderwijs; − de onderwijsmaterialen; − de examens . 36
Raming voor drie categorieën van opleidingen
In paragraaf 3.2 hebben wij het oude onderwijs ingedeeld in drie categorieën, die in een betekenisvolle relatie staan tot het nieuwe postinitiële onderwijs: − De categorie functiegerichte applicaties; deze categorie van opleidingen wordt in de toekomst gecontinueerd. − De categorie vervolgopleidingen voor het beroepsdomein van geweldsbeheersing; deze categorie van vervolgopleidingen verdwijnt en maakt plaats voor de leergangen geweldsbeheersing. De prijs van de oude vervolgopleidingen geweldsbeheersing is twee tot drie keer hoger dan die van de oude vervolgopleidingen binnen alle overige beroepsdomeinen. − De categorie vervolgopleidingen voor alle andere domeinen dan dat van de geweldsbeheersing. Ook deze opleidingen zullen verdwijnen om plaats te maken voor de nieuwe leergangen. Bij de raming van de prijzen voor het nieuwe postinitiële onderwijs zullen wij dit onderscheid handhaven, omdat de kostprijsbepalende factoren voor de onderscheiden categorieën verschillen.
Drie categorieën: functiegerichte applicaties, domein geweld en de overige domeinen
De continuering van functiegerichte applicaties
Functiegerichte applicaties zijn een combinatie van in specifieke we tten of bovenregionale afspraken vastgelegde leerinhouden, die bestemd zijn voor politiefunctionarissen die naast hun reguliere taken gerechtigd zijn om de in de bedoelde wet of regeling omschreven extra taak uit te voeren. In het nieuwe postinitiële politieonderwijs veranderen deze functiegerichte applicaties niet. Zowel in het verleden als in de toekomst zullen ook de functiegerichte applicaties onderhouden moeten worden. Dit onderhoud impliceert dat de opleidingen wijzigingen ondergaan naar aanleiding van bijvoorbeeld veranderde eisen van de wetgever of veranderde onderwijskundige dan wel didactische inzichten. De kosten voor het reguliere onderhoud zijn normaliter inbegrepen in de reguliere bekostiging. Grootscheepse innovaties, zoals bijvoorbeeld het ontwerpen van een nieuw stelsel van beroepsopleidingen, vergen daarentegen extra incidentele investeringen. Omdat de wetten en regelingen die de basis zijn van de functiegerichte applicaties niet veranderen, is er geen aanleiding om te veronderstellen dat de kosten van de functiegerichte applicaties in de toekomst zullen veranderen. Bij de raming van de prijzen zullen wij voor de functiegerichte applicaties de oude prijs handhaven. De kosten voor examinering zijn in deze oude prijs inbegrepen.
36
Prijs van functiegerichte applicaties verandert niet
Kosten voor examineren zijn inbegrepen bij de prijs van functiegerichte applicaties
Uitsluitend prijsbepalende factoren van het nieuwe postinitiële onderwijs zijn opgenomen. Het nieuwe onderwijs bevat daarnaast een aantal kwaliteitsverbeteringen die niet samenhangen met de prijs. Voorbeelden van dergelijke kwaliteitsverbeteringen zijn: de leerstof is in het nieuwe onderwijs integraal georganiseerd, terwijl het oude aanbod vakmatig was geordend; in het nieuwe onderwijs is sprake van een met het reguliere onderwijs samenhangende niveau-indeling, terwijl het oude aanbod geen uniforme aanduidingen kende voor het niveau.
41
IOO bv
Duale leerwegen en zelfstudie Prijsverlaging door dualiteit en zelfstudie
Het oude vervolgonderwijs kent – in tegenstelling tot het onderwijs in de nieuwe leerwegen – geen duale component en de voor zelfstudie benodigde leertijd is niet systematisch inbegrepen in de opleidingstermijn. Om de oude prijzen te vertalen naar de nieuwe situatie is inzicht nodig in het aandeel zelfstudie en het aandeel leren in de werkomgeving binnen de leergangen. Uit het functioneel ontwerp van postinitieel politieonderwijs is af te leiden dat het aandeel leren in de werkomgeving gemiddeld 30% van de leertijd vergt en het aandeel zelfstudie gemiddeld 15% bedraagt. Dat betekent dat de student ruim de helft van de leertijd (55%) zal doorbrengen op het instituut. Voor het overige deel van de leertijd (45%) behoeft de student geen leslokaal en maakt hij of zij geen gebruik van dure LSOP-materialen. Dit is het concept waar het LSOP en de korpsen naartoe moeten groeien. Voor de leergangen geweldsbeheersing is leren op de werkplek voor een aantal leergangen mogelijk, bijvoorbeeld voor de afstudeerrichting geweldsbeheersing. Voor andere leergangen is leren op de werkplek minder geschikt. Dit geldt met name voor de leergangen persoonsbeveiliger en aanhoudings- en ondersteuningseenheid. Voor laatstgenoemde leergangen is hooguit een percentage zelfstudie van 5% mogelijk en de praktijkcomponent vindt binnen een simulatie op het LSOP plaats. De functiegerichte applicaties ten slotte kennen geen duale component en ook geen component zelfstudie. Omdat de definitieve omvang van het aandeel leren in de werkomgeving nog geen vastomlijnde vorm heeft gekregen en de korpsen waarschijnlijk nog moeten wennen aan hun bijdrage aan het werkend leren, gaan wij voor de raming van het aandeel duaal uit van een geleidelijke groei naar het conceptuele ideaal. Wij rekenen met een gemiddeld percentage dualiteit van 33%. Dit percentage zal de komende periode nog wijzigen en over drie jaar één van de onderwerpen van evaluatie zijn. Tabel 3.4
startsituatie
Percentage dualiteit naar soort opleiding (tussen haken het aantal opleidingen) geweld (3)
overig (32)
totaal (35)
10%
35%
33%
Bron: IOO; bewerking van Functioneel ontwerp politieonderwijs postinitieel
Kosten begeleiding duale leerperiode en zelfstudie Meerkosten voor begeleiding tijdens zelfstudie en duale periode
42
Gedurende de afwezigheid van de cursist ten behoeve van zelfstudie of ten behoeve van de leerperiode op de werkplek zal het LSOP toch inspanningen moeten leveren om de voortgang van het onderwijsleerproces te bewaken. De kosten voor begeleiding van het leren op de werkplek en de zelfstudie ramen wij op 1,5 docentuur begeleiding
IOO bv
per 36 sbu zelfstudie dan wel duaal leren per student . Bij de raming van het totale aantal voor begeleiding benodigde docenturen per leergang veronderstellen wij een gemiddeld aantal deelnemers van 14 personen bij de leergangen geweldsbeheersing en 12 personen bij de overige leergangen. Voornoemde gemiddelde deelnamecijfers zijn gebaseerd op de deelnamecijfers van de oude vervolgopleidingen. 37
Indirecte LSOP-kosten
Volgens de Commissie-Koopmans is de bekostiging van het politieonderwijs jaren achtereen te laag geraamd, omdat geen rekening is gehouden met een opslagfactor voor indirecte kosten. Wij schatten dit opslagpercentage op 10% van de totale kosten, in navolging van de Commissie-Koopmans.
Indirecte kosten toerekenen aan integrale kostprijs
Instandhouding opleidingen
Het LSOP heeft de taak om het stelsel van postinitiële opleidingen in stand te houden, ook in de jaren dat er weinig of geen deelnemers zullen zijn . Ten behoeve van het in stand houden van het stelsel – los van het aantal deelnemers – veronderstellen wij een benodigde personele capaciteit van 0,2 fte per leergang.
Ook kosten als er geen deelnemers zijn
38
Voorziening technologische ontwikkelingen en adequate hulpmaterialen
Omdat de korpsen niet in een vrije markt opereren zijn er weinig e xterne marktprikkels om met enige regelmaat het primaire proces te moderniseren. Het LSOP heeft onder meer de taak om een voortrekkersrol op zich te nemen ten aanzien van het toepassen van moderne adequate hulpmaterialen en technieken. Om deze voortrekkersrol te vervullen is een voorziening nodig om nieuwe veelbelovende technieken en hulpmaterialen aan te kunnen schaffen. Wij schatten deze voorziening op 20% van de materiële opleidingskosten.
Meerkosten voor moderne materialen
EVC’s
De eerste jaren zal de instroom in de nieuwe leergangen vooral bestaan uit cursisten die op andere dan de voorziene wijze hun kwalificaties hebben verworden. Om te kunnen inschatten of deze cursisten geschikt zijn voor het nieuwe onderwijs zal het LSOP EVCprocedures moeten uitvoeren. Het gebruik van EVC’s is door het LSOP ingeschat op 25% van het aantal instromers in de nieuwe leergangen tegen een gemiddelde prijs van 800 euro per EVC. De verrekening van de EVC-kosten zal in de toekomst via de korpsen 37
38
Kosten voor EVC’s worden via korpsen verrekend
Deze tijd is gebaseerd op ervaringen van docenten die belast zijn met het begeleiden van studenten tijdens de leerperiode op de werkplek. Het LSOP schat de benodigde begeleidingstijd hoger in, namelijk 1 docentuur voor elk uur zelfstudie of leren op de werkplek. Realisering van de schatting van het LSOP brengt met zich mee dat gedurende de periodes van zelfstudie en leren op de werkplek de docent-studentratio 1 op 1 is. Deze verhouding komt ons onwaarschijnlijk voor en staat niet in verhouding tot hetgeen in het reguliere onderwijs gebruikelijk is. Het politievak kent een aantal hooggespecialiseerde beroepen, die door slechts enkele personen worden bekleed. Het opleiden van dergelijke weinig voorkomende specialismen vindt niet elk jaar plaats. Soms gebeurt dit om het jaar of eens in de twee of drie jaar. Ook in de jaren dat er geen deelnemers zijn blijft dit hooggespecialiseerde aanbod onderwerp van onderhoud.
43
IOO bv
verlopen en is dus niet inbegrepen bij de geraamde kosten van het postinitiële onderwijs. Examenkosten
Meerkosten voor examens
Alle kernopgaven van het nieuwe postinitiële onderwijs in leergangen zullen worden afgesloten met een examen of een praktijktoets. Voor 33 oude vervolgopleidingen heeft het LSOP al in 2001 examens ontwikkeld. In de kostenverdeelstaat 2001 zijn de kosten van deze examens begroot op € 2,27 per sbu, ofwel 12% van de totale opleidingskosten. Voor de raming van de examenkosten voor het nieuwe postinitiële onderwijs gaan wij ervan uit dat de examenkosten niet boven de 10% van het opleidingsbudget uit zullen komen. Voor de functiegerichte applicaties ramen wij deze kosten niet, omdat de examenkosten al in de oude prijs zijn inbegrepen. Toepassing van de opslagfactoren
In tabel 3.4 zijn deze vooronderstellingen toegepast op de oude vervolgopleidingen. De examenkosten van de leergangen zijn in dit overzicht nog niet opgenomen. De oude opleidingen zijn ingedeeld in drie categorieën: de functiegerichte applicaties, de oude vervolgopleidingen binnen het domein van geweldsbeheersing en de oude vervolgopleidingen binnen de overige domeinen. Bij de inschatting van het aandeel zelfstudie en leren in de werkomgeving zijn wij uitgegaan van de startsituatie met een gemiddeld aandeel dualiteit van 33%. Stap 1: weging voor de veranderde samenstelling van het aanbod In nieuwe aanbod weegt prijs van functiegerichte applicaties zwaarder mee
Om de gevolgen van de opslagfactoren te vertalen van de oude naar de nieuwe situatie, worden de effecten gewogen naar rato van het aantal nieuwe opleidingen. Er zijn 178 oude opleidingen (regel 3); de gemiddelde prijs van de oude opleidingen wordt voor 80/178 deel bepaald door de prijs van functiegerichte applicaties. De gemiddelde prijs van de oude opleidingen is € 25,94. Er zijn 115 nieuwe opleidingen (regel 6: de som van 80 functiegerichte applicaties en 35 specialisaties). Wanneer wij de oude prijzen wegen voor de samenstelling van het nieuwe aanbod, dan wordt 80/115 deel van de gemiddelde prijs bepaald door de kosten van de opleidingen functiegerichte applicaties. De gemiddelde prijs van de opleidingen wordt na weging voor het aantal nieuwe opleidingen € 28,78 per sbu. De veranderde samenstelling van het nieuwe opleidingenaanbod (minder postinitiële opleidingen bij een gelijkblijvende omvang van het aantal functiegerichte applicaties) leidt tot een gemiddelde kostprijs die 11% hoger is (of lijkt te zijn).
44
IOO bv Tabel 3.5
Raming nieuwe prijzen op basis van oude aanbod in 2001 (€ per sbu), inclusief examenkosten functiegerichte applicaties, exclusief EVC en exclusief examenkosten leergangen, prij speil 2001
Opbouw geraamde bekostigingsprijs
FA
Geweld,
Overige
niet FA
Totaal/
domeinen, gemiddeld niet FA
aantal opleidingen oud
80
15
83
178
33,07
39,41
17,05
25,94
A: aantal opleidingen/specialisaties nieuw
80
3
32
115
B: gemiddeld deelnemersaantal per opleiding
12
14
13
12
0%
10%
35%
33%
1.493
1.454
149
509
4
14
58
184
58.839
24.791
823.748
322.279
2.141
6.775
20%
10%
33,07
39,41
17,05
28,78
dualiteit en zelfstudie (=D/C*K)
0
-/- 3,94
-/- 5,97
-/-1,76
kosten begeleiding leren op werkplek en zelfstudie (=I/H*K)
0
0,15
0,54
0,15
3,31
3,94
1,71
2,88
instandhouding opleidingen (=10.618/H*K)
0
0,51
0,56
0,17
voorziening adequate hulpmaterialen (=0,20*J*K)
0
1,58
0,34
0,14
36,38
41,65
14,23
30,35
48,04
18,85
30,35
Oude onderwijs (gemiddeld)
Hulpvariabelen
percentage duaal C: gemiddeld aantal sbu’s per leergang D: gemiddeld aantal sbu’s duaal en zelfstudie per leergang E: gemiddeld aantal uur begeleiding per student per leergang (= D/36) F: totaal aantal uur begeleiding per leergang (E*B) G: prijs per leergang (C*K) H: totaalkosten leergang (G*B) I: begeleiding per leergang (F*gpl) J: percentage materiële opleidingskosten
Raming prijs nieuwe onderwijs K: oude onderwijs (na weging v. aantal nieuwe opleidingen)
indirecte LSOP-kosten (=0,10*K)
Totaal geraamde nieuwe prijs Totaal geraamde prijs met FA’s binnen de leergangen
Bron: IOO bv Legenda: FA = functiegerichte applicatie; gpl: er is uitgegaan van gemiddelde personele lasten van € 50.090 per fte
Stap 2: vertalen van opslagfactoren in sbu-prijzen
De volgende stap bestaat uit het vertalen van de hierboven genoemde opslagfactoren in sbu-termen. Om deze vertaalslag te kunnen maken hebben wij onder de letters A tot en met K een aantal hulpvariabelen opgenomen in de tabel. Wanneer wij de gemiddelde prijs, gebaseerd op de kosten van de oude opleidingen en gewogen voor de samenstelling van het postinitiële aanbod, corrigeren voor de sbu-prijzen van de opslagfactoren, leidt dit tot een nieuwe gemiddelde prijs per opleiding van € 30,35 per sbu (exclusief EVC en examenkosten). Het betreft hier nog steeds het prijspeil 2001.
Uitkomsten eerste raming postinitieel politieonderwijs € 30,35 per sbu
45
IOO bv
Inbedding van de functiegerichte applicaties
Voor het schatten van de opslagfactoren was het onderscheiden van de functiegerichte applicaties functioneel. Voor de toekomstige bekostiging is het zinvoller om de functiegerichte applicaties weer in te bedden in de beroepsdomeinen. Wanneer wij alle functiegerichte applicaties toerekenen naar het beroepsdomein waartoe ze behoren, resteren de volgende gemiddelde opleidingsprijzen: − € 48,04 voor opleidingen voor het domein van geweldsbeheersing − € 18,85 voor opleidingen binnen de overige beroepsdomeinen − € 30,35 gemiddeld voor al het postinitiële onderwijs.
Functiegerichte applicaties inbedden in beroepsdomeinen leergangen
3.4
Prijzen voor het postinitiële onderwijs in andere beroepen en voor andere specialisaties Externe normering ten behoeve van het verdere ontwikkelproces
Externe normering via postinitiële opleidingen buiten het LSOP
LSOP reikt onderwijsinhoudelijke selectiecriteria aan
Voor het oude vervolgonderwijs is het niet mogelijk gebleken om een betrouwbaar beeld van de werkelijke kosten te verkrijgen. Wij hebben ons daarom gebaseerd op de begrote kosten of op gehanteerde tarieven. Voor het nieuwe postinitiële onderwijs zijn er binnen het LSOP nog weinig aanknopingspunten om tot een realistische inschatting van de prijs te komen. Om toch een robuuste externe normering van de kosten te maken die maatgevend is voor het verdere ontwikkelingsproces van de nieuwe postinitiële opleidingen, gaan wij bij de tweede raming uit van de gemiddelde prijzen van een groot aantal postinitiële opleidingen van buiten het LSOP. Bij de selectie van deze opleidingen heeft het LSOP het voortouw genomen. Het LSOP is immers het best op de hoogte van de onderwijsinhoudelijke inzichten en randvoorwaarden van het toekomstige onderwijs. Elk instituut heeft – vanuit eisen die afgeleid zijn uit de toekomstige leergangen – een aantal benchmarks aangereikt. Het waren er 58 in getal. De benchmarks die het LSOP heeft aangereikt, maakten het voor het IOO mogelijk om bijna honderd postinitiële toe te voegen aan de totale set benchmarks. Op deze wijze ontstond een ruime, evenwichtige en gevarieerde set benchmarks die voldoende representatief is voor het totale nieuwe postinitiële onderwijs van het LSOP. Evenwichtige spreiding benchmarks naar duur van de opleidingen
Alle beroepsdomeinen zijn vertegenwoordigd
46
De aldus ontstane set van 152 externe opleidingen sluit goed aan bij het karakter van het nieuwe postinitiële onderwijs. Doordat alle onderwijsverzorgende instituten hebben meegewerkt aan het aandragen van benchmarks zijn externe vergelijkingsmaten voor alle beroepsdomeinen vertegenwoordigd. Binnen elk beroepsdomein zijn zowel opleidingen van korte duur (minder dan 400 sbu) als opleidingen van langere duur aanwezig. Dit sluit aan bij de opzet van het postinitiële onderwijs in langere leergangen enerzijds en korte functiegerichte applicaties anderzijds (tabel 3.6).
IOO bv Tabel 3.6
Spreiding van externe opleidingen over leergangen en opleidingsduur, uitgedrukt in meer of minder dan 400 sbu
Beroepsdomeinen
duur > 400 sbu
geweldsbeheersing leiderschap milieu recherche en criminaliteitsbestrijding verkeer vreemdelingenzorg Totaal
duur
aantal
< 400 sbu benchmarks
2
12
14
13
17
30
2
12
14
19
64
83
0
4
4
1
6
7
37
115
152
Bron: IOO
Spreiding van de benchmarks naar type aanbieder en niveau
De benchmarks zijn eveneens goed gespreid naar type aanbieder. Ongeveer een derde d eel van de externe opleidingen wordt verzorgd door overheidsinstellingen, een derde deel betreft het door het ministerie van OCenW bekostigde onderwijs en een derde deel wordt aangeboden via partijen op de vrije markt. De externe opleidingen sluiten aan op niveau 4, 5 of 6 (mbo+, hbo+). Ook qua opleidingsniveau is sprake van een goede spreiding van het externe aanbod.
Verschillende soorten externe aanbieders
Benchmarks die vergelijkbaar zijn met het kwaliteitsniveau van de nieuwe postinitiële politieopleidingen
Omdat de branche met het nieuwe postinitiële onderwijs kwaliteitsverbeteringen in het politieonderwijs wil doorvoeren, is in het externe aanbod expliciet gezocht naar benchmarks met één of meer van de volgende kwaliteitskenmerken: − er is sprake van externe legitimering van het onderwijs, − het onderwijs bevat een duale component, − er is sprake van examinering, en − het onderwijs is beroepskwalificerend (het diploma geeft toegang tot een specialistische beroepsgroep). Alle kwaliteitskenmerken zijn vertegenwoordigd in het externe aanbod (tabel 3.7). Tabel 3.7
Kwaliteitskenmerken van de externe opleidingen Benchmark
Totaal
Kwaliteitskenmerk
ja
nee
benchmarks
externe legitimering
50
102
152
duaal element
51
101
152
examinering
74
78
152
beroepskwalificerend
58
94
152
Bron: IOO
47
IOO bv
Ook materiaal- en personeelsintensieve benchmarks
Omdat een deel van het nieuwe postinitiële onderwijs gekenmerkt wordt door leergangen met hoge kosten door intensief materiaalgebruik (schietbaan, oefendorp, equipment voor bijzondere opsporingsmethoden et cetera) of een intensieve personele bezetting (opleidingen geweldsbeheersing, opleidingen bijzondere opsporingsmethoden en dergelijke), is ook in het externe aanbod expliciet gezocht naar opleidingen die dit kenmerk hebben. De externe opleidingen bevatten negentien opleidingen waar de personeelsintensieve component opgeld doet en drieëntwintig opleidingen die materiaalintensief zijn.
Ook externe opleidingen met hoge materiaalkosten
De gemiddelde prijs van alle benchmarks
De prijzen van de externe opleidingen zijn niet uit te drukken in prijzen per sbu. Dat komt doordat de aanbieders de component duaal of de component zelfstudie niet altijd even nauwkeurig aangeven. Omdat van alle externe opleidingen wel bekend is hoeveel contacturen onderwijs er zijn, kunnen wij de prijs van de externe opleidingen weergeven in eenheden per docentcontactuur (dcu). De minimumprijs van de externe opleidingen is € 3,04 per dcu en de maximumprijs bedraagt € 92,65 per dcu. Het verschil tussen minimum en maximum, de range, is derhalve € 89,61. De gemiddelde prijs is € 34,03 per dcu en de afstand van de andere prijzen ten opzichte van dit gemiddelde (de standaarddeviatie) is € 19,55 per dcu. De mediaan, ofwel de meest voorkomende prijs, ligt op € 30,94 per dcu. De prijzen hebben betrekking op het jaar 2001.
Prijzen externe opleidingen per docentcontactuur
Omdat de externe opleidingen naar aard, inhoud, kwaliteit en lengte goed overeenkomen met dezelfde karakterelementen van het nieuwe postinitiële onderwijs van het LSOP, is de gemiddelde dcu-prijs van de externe opleidingen te beschouwen als verdedigbare normprijs voor het nieuwe politieonderwijs. De gemiddelde prijs wordt enerzijds beïnvloed door opleidingen uit de vrije markt, die gekenmerkt wordt door winstmarges bij een aanbod van relatief goedkope, risicoloze postinitiële opleidingen waarvoor een relatief omvangrijke markt bestaat. Voorts wordt de prijs bepaald door opleidingen die worden verzorgd door reguliere onderwijsinstellingen, die met behulp van kruissubsidiëring hun prijzen kunnen drukken. Daartegenover staat dat de externe opleidingen ook een door de overheid uitgevoerd aanbod bevatten met geringe sturingselementen voor een doelmatig budgetb eheer, hetgeen de prijzen hoger doet uitvallen dan nodig en wenselijk is. Omdat de selectie van externe opleidingen een eve nwichtige balans van mogelijk te dure en mogelijk te goedkope opleidingen b evat, is een keuze voor het gemiddelde als uitgangspunt voor de externe norm verdedigbaar. Een en ander leidt tot de conclusie dat de externe normprijs voor bekostiging € 34,03 per docentcontactuur bedraagt.
Gemiddelde prijs externe opleidingen is € 34,03 per docentcontactuur
39
39
48
Een deel van het door de overheid uitgevoerde onderwijs wordt scherper aangestuurd op een doelmatig middelengebruik en kent deze te hoge prijzen niet of in mindere mate.
IOO bv
3.5
Raming prijzen op basis van externe opleidingen In paragraaf 3.3 hebben wij de kosten voor het nieuwe onderwijs geraamd op basis van de kosten van het oude vervolgonderwijs. Bij deze raming hebben wij rekening gehouden met de volgende opslagfactoren (zie paragraaf 3.3 voor de aard van de wijzigingen): − de continuering van functiegerichte applicaties; − het introduceren van de componenten dualiteit en zelfstudie; − de kleinschaligheid van het onderwijs; − de onderwijsmaterialen; − de examens. Met behulp van dezelfde opslagfactoren ramen wij nogmaals de prijs van de nieuwe opleidingen. Dit keer zijn de externe opleidingen het uitgangspunt voor de raming. Wij lichten eerst toe welke rol de opslagfactoren spelen in het geval van externe opleidingen en daarna volgt de raming.
Tweede raming = prijs externe opleidingen + opslagfactoren
Raming voor drie categorieën van opleidingen
Bij de raming vanuit het oude aanbod hebben wij onderscheid gemaakt in drie categorieën van opleidingen: de functiegerichte applicaties, de opleidingen voor het beroepsdomein geweldsbeheersing en de overige opleidingen. Voor raming vanuit de externe benchmarks is het niet nodig om onderscheid te maken tussen categorieën van opleidingen. De samenstelling van de benchmarks is namelijk al afgestemd op de genormeerde mix van het nieuwe postinitiële onderwijs, terwijl de oude vervolgopleidingen dat niet waren.
Categorisering externe opleidingen is niet nodig
Duale leerwegen en zelfstudie
De beprijzing van externe opleidingen met een duale component was niet altijd gebaseerd op aantallen sbu’s. Omdat het aantal dcu’s wel bekend was, is de prijs van de externe opleidingen weergegeven in prijs per dcu’s. Evenals bij de oude vervolgopleidingen zal ook nu gecorrigeerd moeten worden voor het aandeel duaal en zelfstudie. Ook hier zullen wij de raming starten met een percentage duaal van gemiddeld 33%.
Prijsverlaging wegens dualiteit en zelfstudie
Kosten begeleiding periode werkend leren en zelfstudie
Naast de prijsaanpassing voor de duale component zal ook een aanpassing moeten plaatshebben voor het begeleiden van de student gedurende de periode van zelfstudie en gedurende het werkend leren.
Meerkosten voor begeleiding
Indirecte LSOP-kosten
De externe opleidingen behoeven geen correctie voor indirecte LSOP-kosten. Aangezien de meeste externe opleidingen kostendekkend zijn en een groot deel winstgevend is, veronderstellen wij dat alle indirecte kosten voldoende zijn verrekend in de prijzen van de externe opleidingen.
Correctie voor indirecte kosten is niet nodig
49
IOO bv
Instandhouding opleidingen
De LSOP-taak om het stelsel van postinitiële opleidingen in stand te houden, ook in de jaren dat er weinig of geen deelnemers zijn, komt in onvoldoende mate terug als kenmerk van de externe opleidingen. Wij zullen voor dit gegeven moeten corrigeren.
Meerkosten wegens instand houding stelsel
Voorziening technologische ontwikkelingen en adequate hulpmaterialen
Het LSOP heeft onder meer de taak om een voortrekkersrol op zich te nemen ten aanzien van het toepassen van moderne adequate hulpmaterialen en technieken. De externe opleidingen bevatten voldoende opleidingen, waarbij ook sprake is van hoogstaande technologische of vakspecifieke materialen. Dit element behoeft derhalve geen aanpassing.
Extra investeringen voor materialen inbegrepen in externe opleidingen
Examenkosten
De kosten voor examinering zijn niet meegerekend bij de prijzen van de externe opleidingen. Wij passen hier een correctiefactor toe.
Meerkosten wegens examens
Opslagfactoren toepassen op de normprijs van de benchmarks
De hierboven genoemde opslagfactoren passen wij toe op de aangetroffen normprijs per docentcontactuur (tabel 3.8). Met de normprijs voor de externe opleidingen als uitgangspunt ramen wij de kostprijs van het nieuwe postinitiële onderwijs op € 30,97.De schatting is gebaseerd op een gemiddelde van 33% dualiteit in de startsituatie. Examenkosten en EVC’s zijn niet inbegrepen.
Uitkomsten tweede raming postinitieel politieonderwijs € 30,97 per sbu
Tabel 3.8
Raming nieuwe prijzen op basis van benchmarks in 2001 (€ per sbu)
Opbouw geraamde bekostigingsprijs Normprijs per docentcontactuur
Bench 34,03
Raming prijs voor het nieuwe onderwijs: dualiteit en zelfstudie
-/-3,40
kosten begeleiding duale leerperiode en zelfstudie
0,15
indirecte LSOP-kosten
0,00
instandhouding opleidingen
0,18
voorziening adequate hulpmaterialen
0,00
Totaal geraamde nieuwe prijs
30,97
Bron: IOO bv Legenda: De wijze waarop de opslagfactoren zijn versleuteld naar sbu-prijzen is uiteengezet in tabel 3.5
3.6 Gemiddelde van twee ramingen is normprijs voor postinitieel politieonderwijs € 30,66
50
Prijzen voor het nieuwe postinitiële onderwijs In de paragrafen 3.3. en 3.5 hebben wij op twee manieren de kosten voor het nieuwe postinitiële onderwijs geraamd. Beide manieren leidden tot een gemiddelde sbu-prijs voor het nieuwe onderwijs: − op basis van oude opleidingen is de raming € 30,35 per sbu; − op basis van externe benchmarks is de raming € 30,97 per sbu.
IOO bv
Omdat de beide ramingen elkaar nauwelijks ontlopen stellen wij voor om de prijs voor het nieuwe politieonderwijs in te schatten op het gemiddelde van beide ramingen. De bekostigingsprijs voor het nieuwe politieonderwijs wordt dan € 30,35 + € 30,97 / 2 = € 30,66 per sbu. Het betreft de prijs in de startsituatie exclusief examenkosten voor de leergangen. In tabel 3.9 hebben wij de kosten voor examens toegevoegd aan het geheel. Tabel 3.9
Prijzen voor het postinitiële onderwijs inclusief examenkosten voor en na volledige invoering dualiteit, prijspeil 2001 33% duaal
Kostprijs op basis van gemiddelde ramingen Kosten examinering (10% van leergangen) Totale prijs
30,66 0,93 31,59
Bron: IOO Legenda: De opslagfactor voor examinering geldt uitsluitend voor de 35 leergangen maar niet voor de 80 functiegerichte applicaties. De opslagfactor is dan 35/115*10%.
Aangezien alle berekeningen tot nu toe zijn gebaseerd op het meetjaar 2001, zullen wij dit prijsvoorstel in de volgende paragraaf omrekenen naar het prijspeil voor 2002. De prijzen in het jaar 2002
Om de normatieve bekostigingsprijs voor het jaar 2001 te transformeren naar het prijspeil voor 2002 passen wij dezelfde methode toe als de systematiek die is gehanteerd voor het aanpassen van de prijzen voor het initiële onderwijs. De trendverhoging voor het initiële onderwijs bevat twee componenten: een loongevoelige component en een prijsgevoelige component. Bij de bepaling van het aandeel van deze beide componenten is voor het initiële onderwijs uitgegaan van de volgende bronnen : − Voor het oude initiële politieonderwijs (de basisopleidingen) zijn het de begroting en de kostenverdeelstaat 2001 van het LSOP. − Voor de niveaus 2, 3 en 4 van het nieuwe postinitiële onderwijs PO2002 zijn de exploitatiekosten van de BVE-sector richtinggevend. − Voor de niveaus 5 en 6 van het nieuwe postinitiële onderwijs PO2002 zijn de exploitatiekosten van de HBO-sector richtinggevend.
Prijzen 2001 corrigeren voor trendmatige aanpassingen lonen en prijzen.
40
41
Voor het postinitiële politieonderwijs kunnen wij ons wat betreft de oude vervolgopleidingen baseren op dezelfde bronnen als die bij het initiële onderwijs zijn gehanteerd: de begroting en de kostenverdeelstaat 2001 van het LSOP. Voor de toekomstige situatie is het niet mogelijk om ons te baseren op de gegevens van de benchmarks. De 40
41
Het ministerie van BZK hanteert de term ‘prijsgevoelig’ voor alle andere kosten dan personele kosten. Wij nemen in dit rapport dezelfde terminologie over. Zosja Berdowski e.a., Kosten en bekostiging LSOP, deel 1 Benchmarking initieel onderwijs & bekostigingssysteem hoofdtaken, Zoetermeer/Den Haag, mei 2002, pag. 114-115.
51
IOO bv
gegevensverzameling van de benchmarks was geconcentreerd op het in kaart brengen van de integrale prijzen van opleidingen van een groot en divers aantal instellingen en niet op het inventariseren van de exploitatierekeningen van deze instellingen. Voor het bepalen van de aandelen loongevoelig en prijsgevoelig binnen het toekomstige postinitiële aanbod sluiten wij ons daarom aan bij de uitgangspunten van het initiële onderwijs. Omdat het postinitiële onderwijs aansluit op ten minste niveau 4 van het initiële onderwijs, hanteren wij de uitgangspunten van het initiële politieonderwijs dat hoger is dan niveau 4. Het loongevoelige aandeel van het postinitiële onderwijs is dan hetzelfde als dat van de niveaus 5 en 6 van het initiële politieonderwijs, namelijk 75,5% van de integrale kosten van het onderwijs. In tabel 3.8 staan de loon- en prijsgevoelige aandelen voor alle oude en nieuwe politieopleidingen afgebeeld. Tabel 3.10
Aandeel loongevoelige en prijsgevoelige kosten naar type politieonderwijs, uitgedrukt in percentages van de integrale opleidingskosten
politieopleidingen
loongevoelig
prijsgevoelig
Oud initieel (oude basisopleidingen)
80,0
20,0
Initieel PO2002, niveaus 2, 3 en 4
72,0
28,0
Initieel PO2002, niveaus 5 en 6
75,5
24,5
Oud postinitieel (oude vervolgopleidingen)
83,0
17,0
Postinitieel PO2002, niveaus 4, 5 en 6
75,5
24,5
Bron: Kostenverdeelstaat LSOP 2001 en IOO bv
De staatssecretaris van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties heeft in september 2002 de prijsaanpassingen voor dat jaar kenbaar gemaakt aan het LSOP. Voor het loongevoelige deel geldt voor 2002 een trendpercentage van 5,025% en voor het prijsgevoelige deel is tot een trendpercentage van 0,65% besloten. Wanneer wij deze trendpercentages toepassen op de normatieve bekostigingsprijs voor het postinitiële onderwijs in 2001, wordt het prijsniveau voor 2002 zichtbaar (tabel 3.11). In 2002 is de gemiddelde normprijs voor het postinitiële onderwijs € 32,84 per sbu. In dit bedrag zijn alle kosten opgenomen, dus ook de kosten voor examens.
Integrale prijs postinitieel onderwijs 2002: € 32,84 per sbu
42
42
52
Brief van BZK aan LSOP van 20 september 2002 met het kenmerk EA2002/88678.
IOO bv Tabel 3.11
Normprijs postinitieel politieonderwijs, prijspeil 2002 33% duaal
A: normprijs € per sbu, prijspeil 2001
31,59
B: verhoging 5,025% van loongevoelig deel (= 75,5%)
1,20
C: verhoging 0,65% van prijsgevoelig deel (= 24,5%)
0,05
D: normprijs € per sbu prijspeil 2002 (=A+B+C)
32,84
Bron: IOO
Variatie van de normprijzen per domein
In paragraaf 3.2 hebben wij gezien dat de gemiddelde prijzen voor het uitvoeren van het oude vervolgonderwijs sterk verschillen per b eroepsdomein. De grootste uitschieter is aangetroffen onder opleidingen op het beroepsdomein van geweldsbeheersing. De kosten van deze opleidingen bleken twee tot vier keer hoger te zijn dan de kosten van de opleidingen op elk van de andere domeinen.
Andere normprijs voor opleidingen binnen het geweldsdomein
Om het LSOP ervoor te behoeden om – ingeval van een sterke toename van de vraag naar de duurdere opleidingen op het terrein van de geweldsbeheersing – in financiële problemen te komen, is het van belang om rond de gemiddelde normprijs variaties voor dit specifieke beroepsdomein aan te brengen. Het LSOP heeft op basis van de inzichten in het ontwikkelde leermateriaal tot nu toe de volgende weegfactoren voorgesteld (tabel 3.12). Tabel 3.12
Weegfactoren voor de bekostiging per beroepsdomein, prijspeil 2002 weegfactor
normprijs € per sbu
beroepsdomein geweldsbeheersing
1,41
46,30
leiderschap
0,93
30,54
milieu
0,92
30,21
recherche en criminaliteitsbestrijding
0,92
30,21
verkeer
0,92
30,21
vreemdelingenzorg
0,82
26,93
totaal
1,00
32,84
Bron: weegfactoren van LSOP en normprijzen van IOO
Van domeinprijs naar bekostigingsniveau
De ministeries van BZK en Justitie streven ernaar om één prijs als basis voor de bekostiging te nemen. Wij stellen voor om de normprijs 2002 als bekostigingsgrondslag aan te wijzen en de door het LSOP aangereikte weegfactoren aan te wijzen als opslagfactoren. De normprijs voor het nieuwe postinitiële politieonderwijs is voor 2002 gesteld op € 32,84 per sbu. Het nieuwe postinitiële politieonderwijs kent vier bekostigingsniveaus: − niveau 1: domein geweldsbeheersing met 1,41 x de normprijs. − niveau 2: domein leiderschap met 0,93 x de normprijs.
Eén normprijs van € 32,84 per sbu
53
IOO bv
Vier bekostigingsniveaus
− niveau 3: domeinen recherche, verkeer en milieu 0,92 x de normprijs. − niveau 4: domein vreemdelingenzorg met 0,82 x de normprijs. Bekostigingsdrempels
Bekostigingsdrempels overwegen
Aan het uitgangspunt om de sbu als bekostigingsgrondslag te hanteren zijn voor- en nadelen verbonden. Voordeel van de bekostiging per sbu is de vrijheid die deze systematiek het LSOP biedt om continu te blijven zoeken naar de optimale verhouding tussen leervormen en leervariaties (zelfstudie, instructievormen op het LSOP en leren op de werkplek). Nadeel is dat er geen garanties zijn die ervoor waken dat het LSOP deze vrijheid zal gaan misbruiken ten behoeve van de eigen inkomenspositie. Het is te overwegen om – ter voorkoming van misbruik in de toekomst – bekostigingsdrempels in te bouwen over de minimale en maximale verhouding tussen de leervormen zelfstudie, leren op het instituut en leren op de werkplek, zodat bijvoorbeeld een schriftelijke cursus van 1.600 sbu’s niet voor bekostiging in aanmerking komt. De overweging om al dan niet een bekostigingsdrempel in te bouwen kan het best worden gemaakt nadat het LSOP en de korpsen meer ervaring hebben opgedaan met het nieuwe onderwijs. Het is derhalve een punt van aandacht bij de evaluatie van het nieuwe stelsel. Prijsvariaties tussen verkorte leergangen en functiegerichte applicaties
Prijsvariaties verkorte leergangen en functiegerichte applicaties inbegrepen in normprijs
Administratieve lasten van korte opleidingen zijn hoger dan die van lange opleidingen
54
Het realiseren van een groot aantal korte functiegerichte cursussen brengt doorgaans hogere kosten met zich mee dan het realiseren van een beperkt aantal leergangen van een meer langdurig karakter. De gegevens over het oude aanbod van het LSOP lenen er zich niet voor om deze schaaleffecten zichtbaar te maken. Het oude aanbod betreft namelijk vrijwel uitsluitend kortdurende cursussen. Ook de gegevens van de benchmarks lenen zich niet voor het kwantificeren van negatieve schaaleffecten bij de instandhouding van verkorte leergangen en kortdurende functiegerichte applicaties. Er zijn bij deze set van opleidingen te veel andere factoren in het spel, die ook van invloed zijn op de prijs. IOO heeft in 2000 onderzoek verricht in de BVE-sector, dat zich wel goed leent voor het aanduiden van kostenverschillen tussen korte en lange opleidingen. Gedurende en na afloop van de invoering van de WEB heeft IOO een aantal evaluatieve studies binnen dit onderwijssegment verricht. Eén van deze studies betrof het nauwkeurig in kaart brengen van de kosten van een aantal kwaliteitsverhogende maatregelen en taakverschuivingen tussen landelijke organen en onderwijsinstellingen. Door deze studie is het mogelijk om de administratieve lasten van de inschrijving, de onderwijsovereenkomst en de beroepspraktijkove reenkomst voor de langere en kortere BVEopleidingen naast elkaar te plaatsen. In tabel 3.13 is een overzicht van voornoemde administratieve lasten gemaakt voor opleidingen met een duur van 6.400 sbu’s (4 jaar) en opleidingen met een duur van 1.600 sbu’s (1 jaar). Van beide varianten in opleidingsduur zijn zowel voor de beroepsopleidende leerweg (20% tot 40% leren in de beroepspraktijk) als voor de beroepsbegeleidende leerweg (60% tot 80%
IOO bv
leren in de beroepspraktijk) de administratieve lasten gegeven. De administratieve lasten voor inschrijving van een leerling BOL zijn bij een opleiding van 1.600 sbu vier keer hoger dan wanneer het een opleiding van 4.800 sbu’s betreft. Voor een BBL-leerling zijn de administratieve lasten van de korte variant 4,25 keer hoger dan die van de lange variant. Tabel 3.13
Administratieve lasten voor inschrijving van leerlingen BVE naar leerweg en opleidingsduur, prijspeil 2000 duur 6.400 sbu
kosten per studiejaar €
duur 1.600 sbu
bol
bbl
bol
bbl
6.511
2.170
6.511
2.170
- onderwijsovereenkomst
40
30
161
122
- bpv-overeenkomst
21
37
28
146
- intake
25
24
97
97
86
91
285
365
1%
4%
4%
17%
kostprijs per leerling administratieve lasten:
totaal administratieve lasten in% van jaarlijkse kosten opleiding
Bron: IOO bv, Kostenimplicaties WEB Legenda: BOL = beroepsopleidende leerweg; BBL = beroepsgebeleidende leerweg; bpv-overeenkomst = overeenkomst met de werkgever over leren op de werkvloer
Hoewel het postinitiële onderwijs PO2002 niet exact dezelfde soorten administratieve lasten kent als de BVE-sector, illustreert de tabel wel dat sommige kosten altijd gemaakt zullen worden – ongeacht de lengte van de opleiding. Dit verschijnsel brengt met zich mee dat kortere opleidingen relatief duurder zullen zijn dan langere opleidingen, waarbij deze kosten gespreid kunnen worden over een langere periode en over meer sbu’s. In de BVE-sector komen deze verschillen in kostprijs niet tot uiting in de bekostiging per leerling. De meerkosten voor dergelijke administratieve lasten zijn één keer ingeschat voor de totale sector en destijds toegevoegd aan het landelijk te verdelen budget voor de BVE. 43
Voor het postinitiële politieonderwijs is in deze verschillen voorzien door bij de raming van de nieuwe prijzen op basis van het oude aanbod de functiegerichte applicaties mee te wegen naar rato van het aantal opleidingen. Bij de keuze van de benchmarks is expliciet rekening gehouden met een groot aantal kortdurende functiegerichte opleidingen en een klein aantal lange beroepsgerichte trajecten. Bovendien is in beide ramingen rekening gehouden met instandhoudingskosten van de opleidingen, ongeacht het aantal deelnemende studenten. Daardoor kunnen voor verkorte leergangen en voor functiegerichte applicaties dezelfde normprijzen worden gehanteerd als voor het postinitiële onderwijs binnen de leergangen. Personen die voor een functiegerichte opleiding dan wel voor een verkorte leergang in aanmerking komen voor een vrijstelling, komen niet voor bekostiging van het vrijgestelde deel in aanmerking. 43
Hogere administratieve lasten van korte opleidingen zijn inbegrepen in de ramingen
Besluitvorming hierover vond plaats in 1998-1999, TK 25.635, nr. 12. De hier bedoelde lasten hebben geleid tot een ophoging van het landelijke budget met 0,08%.
55
IOO bv
Duur van de bekostigingsperiode
Het postinitiële politieonderwijs wordt uitsluitend gedurende de nominale duur van het onderwijstraject bekostigd. Dit is een stimulans voor de korpsen om de geschikte en gemotiveerde medewerkers naar de postinitiële opleidingen te sturen en voor het LSOP om naar maximale onderwijskundige doelmatigheid te streven. Wel mogen de cursisten maximaal tweemaal langer doen over de leergang dan de nominale studieduur. Evaluatie van de kosten over drie jaar
Bij de opzet van dit onderzoek heeft de opdrachtgever beoogd om de schatting van de kostprijs voor het postinitiële onderwijs te baseren op de kosten van het LSOP in vergelijking met de kosten van daarmee vergelijkbare opleidingen buiten het LSOP. Een zwakke schakel in de redenering tot nu toe is de onvolkomen kennis over de kostenstructuur van het huidige onderwijsaanbod en de onvolkomen kennis over de kostenbepalende factoren van het nieuw in te richten onderwijs. Deze grote onzekerheden maken het noodzakelijk om na een periode van drie jaar nogmaals kritisch te kijken naar de kostprijs en alle vooronderstellingen die wij hier hebben gehanteerd. Om de werkelijke kostprijs te kunnen bepalen zal het nodig zijn dat over drie jaar (in 2007) de volgende elementen bekend zijn: − de omvang en kosten van de duale component − het aantal gerealiseerde sbu’s naar leergang en functiegerichte applicatie − de aantallen deelnemers per leergang en functiegerichte applicatie − het aantal gerealiseerde docenturen per leergang en functiegerichte applicatie − de kosten voor het in stand houden van de opleiding − de materiaalkosten van de opleidingen − de indirecte kosten; dit zijn de niet rechtstreeks aan het primaire proces toe te rekenen kosten − studieresultaten van de deelnemers (studietempo, examenresultaten, uitval).
56
IOO bv
4
Volume postinitieel onderwijs
4.1
Inleiding Het aantal postinitiële opleidingen (leergangen en functiegerichte applicaties) dat in enig jaar gevolgd kan worden door studenten wordt bepaald door het beschikbare budget van de bekostigende ministeries. Dit was in het verleden zo en zal voor de toekomst zo blijven (par. 4.2). De opleidingsvraag naar postinitieel onderwijs wordt bepaald door de uitstroom, doorstroom en instroom binnen de korpsen. Daarbinnen zijn er vijf oorzaken te onderscheiden voor de behoefte aan postinitieel onderwijs: de vervangingsvraag (par. 4.3), de uitbreidingsvraag (par. 4.4), de transfervraag (par. 4.5), aanvullingstrajecten (par. 4.6) en de behoefte aan functiegerichte applicaties vanwege wettelijke eisen, bovenregionale afspraken of vanwege functie- en kwaliteitseisen (par. 4.7). Of het postinitiële onderwijs daarbij in aanmerking komt voor bekostiging door de bekostigende ministeries is afhankelijk van het soort postinitieel onderwijs (wel of niet onderdeel van het samenhangend stelsel) en van de budgettaire mogelijkheden. De totale volumeraming behandelen wij in paragraaf 4.8.
4.2
Beschikbare budget Het budget voor het postinitiële onderwijs staat vast en de prijs voor de postinitiële leergangen en functiegerichte applicaties is in het voorafgaande hoofdstuk door middel van benchmarking en ramingen bepaald. Het volume is vervolgens de resultante van het budget en de prijs per postinitiële leergang: Budget/P → Q.
In 2003 is € 29,9 miljoen beschikbaar voor postinitieel onderwijs
Deze situatie wijkt niet wezenlijk af van die in het verleden. Ook in het verleden was het beschikbare budget maatgevend voor het volume. De vele aangewezen postinitiële opleidingen en cursussen werden door de studenten gevolgd zonder dat in het algemeen duidelijke personeelsarrangementen en ontwikkelingsgerichte loopbaanplannen aan de vraag ten grondslag lagen. Iedere politiemedewerker was wel eens toe aan een postinitiële opleiding, had een opleiding ‘verdiend’, diende zijn kennis bij te spijkeren en op te frissen, of had additionele kennis nodig. Vanuit de veelheid van motieven waarmee uit het brede aanbod van aangewezen postinitiële opleidingen gekozen kon worden, was de vraag bijna onuitputtelijk. De enige rem op de vraag was de capaciteitsbehoefte van de korpsen (men kon niet grote groepen medewerkers op enig moment op cursus sturen) en het beschikbare budget. De omvang van het beschikbare budget voor postinitieel onderwijs bedraagt € 29,9 mln. in 2003. De beschikbare middelen uit de algemene bijdragen zijn in de periode 1995 tot en met 2001 toegenomen met gemiddeld jaarlijks 21%. Het volume van gerealiseerd onderwijs is in dezelfde periode toegenomen met gemiddeld jaarlijks 4% (tabel 4.1). Daarbij moet bedacht worden dat de historische gegevens over het vervolgonderwijs van het LSOP minder eenduidig zijn dan die van het initiële onderwijs.
57
IOO bv Tabel 4.1
Aard vervolgonderwijs
Beschikbare middelen uit algemene bijdrage (x mln. €) en prest aties (x 1.000 cursusmensdagen) in het vervolgonderwijs van het LSOP 1995-2001
1995
1996
1997
1998
1999
2000
2001
IBP
0,1
0,4
0,4
0,9
0,9
?
?
ICR
2,3
3,3
3,5
4,8
3,7
4,8
4,4
NPA
1,4
1,8
2,3
3,0
2,6
5,4
5,2
PIOG
3,5
4,0
4,9
7,6
6,8
10,0
10,3
PIVM
1,4
3,2
2,9
3,2
2,5
3,7
4,0
Totaal LSOP
8,7
12,6
14,1
19,6
16,4
23,9
23,9
IBP
2
6
7
11
11
?
?
ICR
43
55
55
58
49
48
49
NPA
26
31
36
37
34
58
58
PIOG
32
29
27
32
30
28
27
PIVM
25
52
44
29
25
25
24
173
169
167
149
159
158
Algemene bijdrage (x mln. €)
Prestaties (x 1.000 cursusmensdagen)
Totaal vervolgonderwijs
129
Bron: Jaarverslagen LSOP Legenda: Prestaties: het betreft hier uitsluitend de CMD’s onderwijs; Kosten: in de uit de algemene bijdrage vergoede kosten zijn de kosten van cmd’s voor schietbaan, oefendorp, oefencircuit en lokaalgebruik inbegrepen
4.3
Vervangingsvraag korpsen (A) De vervangingsvraag komt tot stand door de voorziene uitstroom uit het korps vanwege pensioen en vervroegde uittreding en door de onvoorziene uitstroom (vertrek naar een functie buiten de politie, WAO, ontslag e.d.). De voorziene uitstroom is redelijk goed te voorspellen. Minder goed is de opleidingsbehoefte te voorspellen die vanwege de uitstroom ontstaat. Het vertrek van één districtschef kan een interne opleidingsbehoefte oproepen voor drie leidinggevende leergangen. Ook kan in het geheel geen opleidingsbehoefte gegenereerd worden door het vertrek van de chef als het korps de vacature vervult door instroom van buiten het korps. Voor de onvoorziene uitstroom is de opleidingsbehoefte nog veel moeilijker te voorspellen. Wel zullen in toenemende mate naar verwachting kandidaten uit de nieuwe initiële opleidingen ingezet kunnen worden in functies die voorheen specialistisch waren. De vervangingsvraag voor specialistische functies wordt in belangrijke mate voorzien door medewerkers die uit de nieuwe initiële opleidingen stromen. De opleidingsbehoefte aan postinitiële opleidingen vanuit de vervangingsvraag varieert naar ve rwachting tussen vijf procent en tien procent van de sterkte: ongeveer vijf procent voor specialistische functies en ongeveer tien procent voor leidinggeve nde functies.
Reguliere vervangingsvraag is naar schatting 10% van de sterkte
44
44
58
Consequenties invoering postinitieel onderwijs nader bezien, versie 1.0, 28 augustus 2002, blz. 9, 41, 42.
IOO bv
De feitelijke vervangingsvraag is sterk afhankelijk van de beleidskeuzes die het korps maakt. In welke mate worden voor leidinggevende en specialistische functies leergangen verplicht gesteld, in welke mate worden de behoeften ingevuld door kortere applicatietrajecten, in welke mate worden functies opgevuld door interne doorstroming et cetera? In het prognosemodel van PointLogic zijn de keuzes van de korpsen Amsterdam-Amstelland, Midden-West-Brabant en NoordLimburg gebruikt om tot fictieve landelijke prognoses van de vervangingsbehoefte te komen. De onderzoekers maken inzichtelijk dat de beleidskeuzes van de individuele korpsen grote invloed hebben op de aard van de opleidingsbehoeften.
Feitelijke vervangingsvraag is afhankelijk van korpsbeleid
Tabel 4.2 Gemiddelde jaarlijkse vervangingsvraag, landelijk uitval% per jaar
tijdens
periode 2002 t/m 2011 minimum maximum
opleiding
Competentieniveau: leidinggevenden
2.610
260
310
10%
2.083
210
260
5%
4.693
470
570
8%
waarvan: niveau 4
1.265
niveau 5
1.107
niveau 6
238
specialisten waarvan: niveau 4
682
niveau 5
1.401
totaal vervangingsvraag
Bron: Consequenties invoering postinitieel onderwijs nader bezien, versie 1.0, 28 augustus 2002, 49-50
Vanuit de vervangingsvraag zal de gemiddelde jaarlijkse instroom in de postinitiële leergangen en verkorte leergangen ongeveer 470 tot 570 studenten zijn (tabel 4.2). Gemiddeld komt dat neer op circa 520 studenten per jaar. Meer dan de helft van de vervangingsvraag heeft betrekking op de leidinggevende opleidingen en de andere helft betreft een specialistisch traject. De verdeling van het volume over de aard van de postinitiële opleidingen (niveau, volledige leergang of verkorte leergang) kan grote verschillen vertonen tussen de korpsen. Verder moet bij de geprognosticeerde vervangingsvraag bedacht worden dat in het verleden een deel van de behoefte van de korpsen niet werd ingevuld. Planningsproblemen in de korpsen, instroomonmogelijkheden bij het LSOP en incidenten die beslag legden op de capaciteit zorgden ervoor dat de feitelijke instroom altijd lager lag dan de behoefte. Voorts zal nog eens 8% van de geplande capaciteit niet worden bezet wegens uitval tijdens de opleiding.
Vervangingsvraag 520 nieuwe instromers per jaar
45
45
In 2001 werd bijvoorbeeld 8% van de capaciteit minder gerealiseerd dan oorspronkelijk begroot.
59
IOO bv
4.4
Uitbreidingsvraag korpsen (B) Uit de korpsen die als pilot functioneren voor het nieuwe postinitiële onderwijs blijkt dat in de toekomst voor een beperkt deel van de functies nog postinitiële leergangen nodig zijn. Dit kunnen volledige leergangen zijn, functiegerichte applicaties of een deel van de kernopgaven van een leergang. Het beroepsprofiel van de nieuwe allround politiemedewerker (niveau 4) is dusdanig verbeterd dat vele functies - die voorheen specialistisch waren - vervuld kunnen worden vanuit de initiële opleiding.
Uitbreidingsvraag is nog onzeker
46
Wel bestaat de verwachting dat in de toekomst de behoefte aan functies waarvoor een postinitieel beroepsprofiel nodig is en een postinitiele leergang gevraagd wordt, zal toenemen. In belangrijke mate wordt dit verklaard door de benodigde uitbreiding van de criminaliteitsbestrijding. Verder is de verwachting dat - naast de uitbreiding vanwege de toenemende complexiteit van de criminaliteitsvraagstukken de recherchespecialisten op niveau 4 vervangen worden door specialisten op niveau 5. 47
Tabel 4.3
Gemiddelde landelijke jaarlijkse uitbreidingsvraag postinitiële leergangen bij sterkte-uitbreiding van 1.000 fte per jaar periode 2002 t/m 2005
minimum
maximum
-
-
-
153
38
75
153
38
75
Competentieniveau: leidinggevenden specialisten waarvan: niveau 4
93
niveau 5
60
totaal uitbreidingsvraag
Bron: Consequenties invoering postinitieel onderwijs nader bezien, versie 1.0, 28 augustus 2002, 49-50
Omdat de uitbreidingsvraag onzeker is, zijn in het rapport ‘Consequenties postinitieel onderwijs nader bezien’ de opleidingsconsequenties geraamd van een uitbreiding van de politiesterkte met duizend fte’s. Om deze raming te kunnen maken is een groot aantal aannames gehanteerd (75% executieve functies, 25% ondersteunende functies, 66% functies basispolitiezorg, 34% functies criminaliteitsbestrijding, geen extra leidinggevende capaciteit). Door de bank genomen is een uitbreidingsvraag van 38 tot 75 specialisten geraamd bij een uitbreidingsvraag van 1.000 fte (tabel 4.3). De raming is gericht op de uitbreidingsvraag voor de komende vier jaar.
46
47
60
LSOP, Politieonderwijs postinitieel; consequenties van de invoering voor de partners (korpsen en LSOP) ten behoeve van de P-Board van de Raad van Hoofdcommissarissen, versie 21 mei 2002, blz. 8. Consequenties invoering postinitieel onderwijs nader bezien, versie 1.0, 28 augustus 2002, blz. 9.
IOO bv
4.5
Transfervraag korpsen (C) Het nieuwe postinitiële onderwijs binnen het samenhangend stelsel is opgebouwd uit leergangen en functiegerichte applicaties. Op korte en middellange termijn hebben de korpsen echter ook behoefte aan maatwerk door middel van verkorte trajecten. Deze verkorte trajecten maken het zittende medewerkers met oude opleidingen en specialisaties mogelijk om zich om en bij te scholen naar de nieuwe specialistische en leidinggevende functies. Op deze wijze is binnen de Nederlandse politie ook een kwaliteitsverbetering voor de zittende medewerkers te realiseren en niet alleen voor de medewerkers die zijn opgeleid volgens het vernieuwde politieonderwijs. Deze vraag naar verkorte trajecten wordt aangeduid met de term ‘transfervraag’. 48
Transfervraag is inbegrepen in vervangingsvraag en uitbreidingsvraag
Voorzover deze transfervraag binnen het samenhangend stelsel valt, wordt zij bekostigd door de bekostigende ministeries en valt zij binnen het budgettaire kader voor het postinitiële onderwijs. Dit deel van de transfervraag is opgenomen in de raming van de vervangingsen uitbreidingsvraag. Valt de transfervraag buiten het samenhangend stelsel, dan is er sprake van contractonderwijs en betalen de korpsen dit onderwijs rechtstreeks. 49
4.6
Aanvullingstrajecten Uit de notitie ‘Consequenties postinitieel onderwijs nader bezien’ blijkt dat er een groep medewerkers is die een opleidingsbehoefte op initieel niveau heeft die samenhangt met het nieuwe postinitiële onderwijs. Het betreft medewerkers met een oude initiële opleiding die een postinitiële leergang willen volgen. Afhankelijk van werkervaring en gevolgde cursussen kan het nodig zijn dat deze medewerkers aanvullende competenties behoeven om te voldoen aan de instroomeisen van het postinitieel onderwijs. Het gaat dan om aanvullende kernopgaven uit het nieuwe initiële onderwijs. Omdat in deze gevallen het (aanvullende) initiële onderwijs toegang geeft tot het nieuwe postinitiële onderwijs wordt deze opleidingsvraag gerekend tot het volume postinitieel onderwijs. Deze opleidingsvraag is opgenomen in de raming van de vervangings- en uitbreidingsvraag. Om strategisch gedrag van het LSOP te voorkomen is het wel noodzaak om de afrekening van dergelijke ontbrekende initiële trajecten te baseren op de kostprijzen voor het initiële politieonderwijs.
Ontbrekende initiële vaardigheden bekostigen met postinitiële middelen tegen een initieel tarief
50
Daarnaast bestaat er een grote groep medewerkers in de korpsen in de schalen 6 en 7, alsmede de laatste groep aspiranten POMB die binnenkort de opleiding zal afronden, en in de toekomst behoefte zal hebben aan aanvullende opleidingen om een diploma op het nieuwe niveau 4 te kunnen behalen. Deze groep vreest anders in de carrière48
49
50
Korpsen bekostigen doorstroom van de initiële opleidingen 2 en 3 naar het initiële niveau 4
Uit de notitie 'Consequenties invoering postinitieel onderwijs nader bezien' blijkt dat het ook denkbaar is dat sommige korpsen voor specialistische of leidinggevende functies op niveau 4 geen volledige leergangen gaan afnemen maar trajecten bestaande uit een deel van de kernopgaven van de leergangen; Consequenties invoering postinitieel onderwijs nader bezien, versie 1.0, 28 augustus 2002, blz. 35. Consequenties invoering postinitieel onderwijs nader bezien, versie 1.0, 28 augustus 2002, blz. 13. Consequenties invoering postinitieel onderwijs nader bezien, versie 1.0, 28 augustus 2002, blz. 25.
61
IOO bv
ontwikkeling achtergesteld te worden bij collega’s die de nieuwe initiële opleiding gevolgd hebben. Omdat in de CAO-afspraken is bepaald dat de functie-uitoefening van medewerkers niet afhankelijk is van het wel of niet gevolgd hebben van de nieuwe opleidingen, zullen korpsen deze vraag waarschijnlijk moeten accommoderen. De kosten die hieruit voortvloeien komen niet ten laste van het postinitiële opleidingsbudget van de bekostigende ministeries, maar kunnen bekostigd worden uit de decentrale arbeidsvoorwaardenruimte van de korpsen. 51
4.7
Functiegerichte applicaties (E) Binnen het samenhangend stelsel kunnen tachtig functiegerichte applicaties gevolgd worden. Deze functiegerichte applicaties kunnen deels gevolgd worden binnen een (verkorte) leergang en voor een ander deel kunnen de cursussen afzonderlijk gevolgd worden. Functiegerichte applicaties worden altijd afgerond met een certificaat wanneer zij onderdeel zijn van een (verkorte) leergang. De met goed gevolg afgeronde functiegerichte applicaties geven een politiemedewerker het recht om voorbehouden handelingen te verrichten. Er zijn drie redenen waarom politiemedewerkers voor een deel van hun handelingen een bewijs nodig hebben dat zij kwalitatief in staat zijn om deze handelingen b ekwaam te verrichten: − wet- en regelgeving, − bovenregionale afspraken, − functie- of kwaliteitseisen. 52
Bij de meting van de behoefte aan postinitieel onderwijs bij de korpsen heeft de werkgroep ‘Consequenties invoering postinitieel onderwijs nader bezien’ geen rekening gehouden met de behoefte aan functiegerichte applicaties. Om deze behoefte te ramen gaan wij uit van het onderwijs dat is gerealiseerd in 2001. Voor dat jaar 2001 splitsen wij de vervolgopleidingen in twee categorieën: ‘wel of geen functiegerichte applicatie’. Voor 2001 beschikken wij over drie bronnen over het postinitiële onderwijs: − de kostenverdeelstaat, waarin de oorspronkelijke behoefte is geraamd, − de in de rekening verantwoorde begrotingsgegevens, waarin naast de reguliere behoefte aan postinitieel onderwijs ook de extra uitbreidingscapaciteit is geraamd , − de rekening, waarin het gerealiseerde onderwijs is verantwoord. 53
Voor het totale oude vervolgonderwijs in 2001 waren bijna 1 miljoen sbu’s begroot; na toevoeging van de extra capaciteit werden dat er 1,33 miljoen en uiteindelijk zijn 1,27 miljoen sbu’s gerealiseerd (tabel 4.4). Het in tabel 4.4 getoonde begrote en gerealiseerde vervolgonderwijs 2001 hebben wij ingedeeld in wel of niet functiegerichte ap51
52
53
62
Consequenties invoering postinitieel onderwijs nader bezien, versie 1.0, 28 augustus 2002, blz. 25, 26, 38–41. Consequenties invoering postinitieel onderwijs nader bezien, versie 1.0, 28 augustus 2002, bijlage 5 (overzicht van 80 functiegerichte applicaties) en bijlage 6 (bronnen functiegerichte applicaties). In 2001 betrof deze extra capaciteit vooral het rechercheonderwijs.
IOO bv
plicatie . Om deze indeling te kunnen maken hebben wij het volgende aanbod tot functiegerichte applicatie gerekend: − IBP: alle vervolgopleiding vreemdelingenonderwijs met uitzondering van de vervolgopleidingen verblijf en toezicht; − ICR: alle vervolgopleidingen met uitzondering van de opleidingen CAR, opleidingen algemene recherche op de terreinen van vuurwapens en verdovende middelen, alle opleidingen financiële recherche en informatierecherche, de basismodule jeugdzaken, de opleidingen recherchemanagement, de opleidingen technische recherche modules TRM-I tot en met TRM-IV en TRM-B; − NPA: geen functiegerichte applicaties, omdat daar in het nieuwe postinitiële onderwijs geen sprake van is; − PIOG: de vervolgopleidingen op het terrein van de ME, en de extra specialisaties die volgen na de opleidingen AOE en de decentenopleiding; − PIVM: alle specialistische rijopleidingen (dus ook de rijopleidingen die zijn ingebed in de nieuwe leergangen op de terreinen van recherche en geweldsbeheersing). 54
Met behulp van bovenstaande definitie kan de omvang van het onderwijs in functiegerichte applicaties voor 2001 worden ingeschat op: − 435.000 sbu’s in eerste instantie begroot − 455.000 sbu’s begroot na besluit over uitbreidingscapaciteit − 395.000 sbu’s gerealiseerd na vraaguitval. 55
Wanneer wij ervan uitgaan dat calamiteiten en onverwachte drukte op de werkvloer bij de korpsen eerder regel dan uitzondering zullen zijn, kan voor een realistische behoefteraming voor de functiegerichte applicaties worden uitgegaan van circa 400.000 sbu’s per jaar. Van deze 400.000 sbu’s zijn er circa 140.000 bestemd voor het domein van recherche en opsporing. De functiegerichte applicaties binnen dit domein zijn in de toekomst enerzijds te volgen als keuze -element binnen de leergangen en anderzijds als functionele applicatie buiten de leergangen om. Wij veronderstellen dat de toekomstige deelnemers aan het recherche- en opsporingsonderwijs de functionele applicatie voor de helft binnen de leergang zullen volgen en voor de andere helft buiten de leergang om. Na correctie voor de situatie binnen het domein van recherche en opsporing komt de jaarlijkse behoefte aan functiegerichte applicaties neer op 400.000, verminderd met het aandeel van 70.000 sbu’s voor functiegerichte applicaties binnen de leergangen recherche en opsporing, is 340.000 sbu’s.
54 55
In de bijlage is de volledige lijst met functiegerichte applicaties opgenomen. In dit totaal is het onbekende aantal sbu’s voor IBP geschat op het initieel begrote aantal van 30.000.
63
IOO bv Tabel 4.4
Aandeel in 2001 begrote en gerealiseerde sbu's voor functiegerichte applicaties
kostenverdeelstaat sbu
waarvan:
x 1.000
FA
begroting niet-FA
sbu
waarvan:
x 1.000
FA
rekening niet-FA
sbu
waarvan:
x 1.000
FA
niet-FA
IBP
53
30
23
?
?
?
?
?
?
ICR
293
163
130
454
183
271
394
148
246
NPA
213
0
213
490
0
490
463
0
463
PIOG
246
176
70
246
176
70
215
145
70
PIVM
188
66
122
138
66
72
194
72
122
LSOP
994
435
559
1.328
425
903
1.267
365
901
Bron: IOO-bewerking van kostenverdeelstaat en rekening LSOP 2001 Legenda: FA = functionele applicatie
4.8
Totaal benodigde volume (A - E) Verdeling naar niveau
De verhouding tussen initiële opleidingen en leidinggevende en specialistische leergangen zal naar verwachting ongeveer 80 procent initieel, 10 procent leidinggevend en 10 procent specialistisch zijn. De tien procent leidinggevende leergangen zullen grofweg verdeeld zijn in 60% operationeel leidinggeven, 30% tactisch leidinggeven en 10% strategisch leidinggeven. Van de tien procent specialistische leergangen zal 70% aansluiten op niveau 4 en 30% op niveau 5. Uiteraard zullen rond deze globale gemiddelden verschillen bestaan per korps (tabel 4.5). 56
Tabel 4.5
Personeelsopbouw naar type onderwijs in drie korpsen in procenten, juni 2002
Leergangen en/of applicatie-
Amsterdam-
trajecten
Amstelland
MW-Brabant
Limburg-Noord
Initieel onderwijs
69
80
80
Postinitieel, leidinggevend
12
10
8
waarvan niveau 4
10
54
59
waarvan niveau 5
82
39
28
waarvan niveau 6
8
6
13
Postinitieel, specialistisch
19
10
12
waarvan niveau 4
54
69
93
waarvan niveau 5
46
31
7
Totaal
100
100
100
Bron: Consequenties invoering postinitieel onderwijs nader bezien, versie 1.0, 28 augustus 2002
56
64
Consequenties invoering postinitieel onderwijs nader bezien, versie 1.0, 28 augustus 2002, blz. 8.
IOO bv
Virtuele landelijke ramingen
Om de opleidingsbehoefte naar postinitieel onderwijs te bepalen, wordt in het rekenmodel van PointLogic rekening gehouden met: − de voorziene uitstroom bij korpsen, − de onvoorziene uitstroom bij korpsen, − aannamen ten aanzien van het doorstroombeleid van korpsen, − voorloop van de postinitiële opleiding door een interne medewerker voorafgaand aan het vertrek van een leidinggevende die vervangen moet worden: twee jaar, − uitgangspunten van korpsen inzake leergangen versus applicatietrajecten, − veronderstelde uitvalpercentages tijdens de postinitiële opleidingen: 15% voor de leidinggevende leergangen en 5% voor de specialistische leergangen. Feitelijk zijn bovenstaande gegevens alleen nog maar beschikbaar voor drie korpsen: Amsterdam-Amstelland, Midden-West-Brabant en Noord-Limburg. De inschattingen van deze drie korpsen zijn gebruikt om tot een landelijke prognose te komen. Door de beleidskeuzes van elk van de drie korpsen te gebruiken voor een virtuele landelijke behoefteraming wordt tevens zichtbaar in welke mate de beleidskeuzes van de korpsen de postinitiële opleidingsbehoeften bepalen. 57
Conclusie
De postinitiële opleidingsbehoefte is de komende jaren in kwantitatieve zin door vervanging en uitbreiding niet buitenproportioneel. De korpsen zijn van mening dat meer dan de helft van de functies in de toekomst vervuld kan worden met de nieuw initieel opgeleiden. Voor minder dan de helft van de functies is nog een postinitiële opleiding nodig. In het kader van de vervangingsvraag zal de komende jaren door gemiddeld slechts enige procenten van de executieve organisatie op enig moment een postinitiële leergang gevolgd worden. Uit de verschillen tussen de beleidskeuzes van de korpsen is naar voren gekomen dat niet zozeer de totale opleidingsbehoefte als wel de onderverdeling tussen leergangen en verkorte trajecten afwijkingen tussen korpsen te zien geeft. De komende jaren dient rekening gehouden te worden met een gemiddelde instroom voor de postinitiële opleidingen van circa 520 leergangen en verkorte leergangen. Aangezien een leergang twee jaar doorlooptijd met zich meebrengt, levert deze instroom een jaarlijkse bezetting van rond 1.040 deelnemers op. Ten gevolge van de mogelijke uitbreidingsvraag, die met name gebaseerd is op de veronderstelling dat een derde van de groei op het werkterrein van criminaliteitsbestrijding terechtkomt, kan gerekend worden op een uitbreiding van de vraag naar postinitiële opleidingen van circa 50 opleidingen voor de komende vier jaar. Deze instroom leidt tot een extra bezettingscapaciteit van 100 deelnemers per jaar. 57
Consequenties invoering postinitieel onderwijs nader bezien, versie 1.0, 28 augustus 2002, blz. 44-48.
65
IOO bv
Aangezien de toekomstige uitbreidingsvraag nog niet voorzien is van een daarbij passende besluitvorming, gaan wij in dit rapport voorlopig uitsluitend uit van de vervangingsvraag. Het volume van functiegerichte applicaties hebben wij geraamd op 340.000 sbu’s per jaar, gegeven de huidige sterkte van de korpsen. Wanneer de sterkte van de korpsen in de toekomst sterk zal wijzigen, verandert de behoefte aan functiegerichte applicaties mee. Wanneer de wet- en regelgeving voor het verplichte onderhoud van verworven competenties in de toekomst sterke wijzigingen ondergaat, verandert ook de behoefte aan functiegerichte applicaties. Is het budget toereikend voor de behoeften?
De omvang van de leergangen varieert van 840 tot 1.680 sbu. Daartussen bevinden zich leergangen van 1.000, 1.160, 1.320 en 1.480 sbu. Daarnaast zullen een aantal korpsen naar alle waarschijnlijkheid verkorte leergangen van het LSOP gaan afnemen. De gemiddelde omvang van de leergangen die het LSOP gaat verzorgen, is afhankelijk van de vraag naar het soort (verkorte) leergangen. Om deze reden is door middel van drie aannamen over de gemiddelde lengte van alle (verkorte) leergangen verkend of het beschikbare budget toereikend is voor de behoeften van de korpsen. Daarbij is ervan uitgegaan dat de gemiddelde omvang van de leergang in twee jaar ve rzorgd wordt; per jaar wordt voor de helft van het aantal sbu’s postinitieel onderwijs afgenomen (tabel 4.6). Per jaar stroomt de helft van het aantal deelnemers in en de andere helft neemt deel aan het tweede jaar. In alle drie de varianten starten wij met het beschikbare budget en verminderen wij dat budget met het aantal sbu’s dat nodig is voor de functiegerichte applicaties. Tabel 4.6
Mogelijke volumina postinitieel onderwijs, kostenniveau 2002, budget 2003
Gegevens en aannames
Aanname A
Aanname B
29,9
29,9
29,9
32,84
32,84
32,84
Beschikbare sbu's x 1000 (= A*1000/B)
910
910
910
D
Benodigde sbu’s x 1.000 voor functiegerichte applicaties
340
340
340
E
Beschikbare sbu’s x 1.000 voor leergangen (= C-D)
570
570
570
F
Gemiddeld aantal sbu’s per (verkorte) leergang
1.680
1.500
1.000
G
Gemiddeld aantal sbu’s per (verkorte) leergang per jaar
840
750
500
H
Mogelijk aantal (verkorte) leergangen per jaar (=E/G)
679
761
1.141
I
Mogelijke instroomcapaciteit per jaar (= H/2)
340
380
570
J
Gemiddelde vervangingsvraag per jaar
520
520
520
K
Verhouding vraag/aanbod (=J - I)
- 180
- 140
+ 50
A
Beschikbaar budget (mln. €)
B
Prijs per sbu (€)
C
Aanname C
Bron: IOO bv
Met het beschikbare postinitiële budget van 2003 kunnen 679 tot 1.141 (verkorte) leergangen verzorgd worden. Binnen deze capaciteit kunnen jaarlijks 340 tot 570 studenten voor de nieuwe leergangen instromen.
66
IOO bv
Vergelijking oud en nieuw
Volgens werkgroep ‘Consequenties invoering postinitieel onderwijs nader bezien’ ontbreekt het aan direct vergelijkend materiaal en blijven daarmee haar geprognosticeerde aantallen leergangen en applicatietrajecten min of meer in de lucht hangen. De werkgroep suggereert vervolgonderzoek om een vergelijking te maken tussen aantallen studenten op de NPA en de LLO die het LSOP in het oude onderwijs heeft gekend, evenals een indicatie van het aantal losse modules dat jaarlijks werd gevolgd. Het lastige van deze historische gegevens is volgens de werkgroep dat nauwelijks onderscheid is te maken tussen gevolgde opleidingen die samenhangen met vervangingsvraag en opleidingen die te maken hebben met een inhaalslag (bijvoorbeeld LLO). 58
Om de raming van de werkgroep toch enigszins in een historisch perspectief te plaatsen, drukken wij de behoefteraming van Point Logic uit in aantallen benodigde sbu’s en voegen we daar de gerealiseerde vraag naar functiegerichte applicaties aan toe (tabel 4.7). Tabel 4.7
Aantal benodigde sbu’s volgens raming Point Logic en verschil met gerealiseerde aantallen sbu's in de periode 1996-2001; aantallen sbu’s x 1.000
Gegevens en aannames Gemiddeld aantal sbu’s per (verkorte) leergang
Aanname A Aanname B Aanname C 1.680
1.500
1.000
Vervangingsvraag
874
780
520
Functiegerichte applicaties
340
340
340
Totaal sbu’s nodig in 2002
1.214
1.120
860
1996: 1386
-172
-266
-526
1997: 1349
-136
-229
-489
1998: 1333
-120
-213
-473
1999: 1189
24
-69
-329
2000: 1272
-58
-152
-412
2001: 1264
-50
-144
-404
verschil met gerealiseerde aantallen sbu's in:
Bron: IOO bv Legenda: Het aantal sbu’s in de periode 1996-2001 is het aantal gerealiseerde CMD’s voor onderwijs x 8
Bij de bepaling van de aantallen benodigde sbu’s gaan wij weer uit van drie aannames over de gemiddelde lengte van de leergangen. De vervangingsvraag, uitgedrukt in aantallen benodigde sbu’s en de gerealiseerde vraag naar functiegerichte applicaties leiden voor het jaar 2001 tot een volumevraag van maximaal 1.214.000 en minimaal 860.000 sbu’s. Wanneer wij deze volumina vergelijken met de gerealiseerde volumina voor vervolgonderwijs in de jaren 1996 tot en met 2001, dan komt de raming in alle gevallen lager uit dan de realisaties
58
Consequenties invoering postinitieel onderwijs nader bezien, versie 1.0, 28 augustus 2002, blz. 50.
67
IOO bv
in eerdere jaren. Uit deze verschilscores leiden wij af dat de raming waarschijnlijk aan de voorzichtige kant is.
4.9
Toewijzing van de volumina aan de korpsen De korpsen zijn nog niet in staat om gedetailleerde behoefteramingen te verstrekken voor de nieuwe postinitiële leergangen. Verder is het meest wenselijke besturingsmodel voor het postinitiële onderwijs nog volop in discussie. Daarom worden de middelen voor het postinitiële onderwijs binnen het samenhangend stelsel voorlopig volledig toegewezen aan het LSOP. Het aantal sbu’s dat het LSOP kan leveren voor de beschikbare financiële middelen is duidelijk. De financiële middelen 2003 ( € 29,9 miljoen) met het prijsniveau per sbu van 2002 ( € 32,84 per sbu) leveren de bekostigende ministeries een LSOPproductie op van 890.400 sbu’s. Dit volume vult het LSOP in goed overleg met de korpsen in. Het LSOP houdt daarbij rekening met de aanwijzingen van de bekostigende ministeries en de POR over de verdeling van het beschikbare volume over de domeinen.
68
IOO bv
Bijlagen
69
IOO bv
Bijlage Beroepsprofielen Het initiële en het postinitiële onderwijs zijn ontwikkeld vanuit de beroepspraktijk. De competenties waaraan de beroepsbeoefenaren behoefte hebben, zijn beschreven in elf beroepsprofielen voor het postinitiële onderwijs. Uit de beroepsprofielen zijn de eindtermen afgeleid waartoe de opleidingen moeten opleiden. Politiespecialist vreemdelingenzorg (aansluitend op niveau 4)
Een politiespecialist in vreemdelingenzorg houdt zich bezig met het verblijf of toezicht op het verblijf van vreemdelingen. Het betreft een hoofdtaak, waarin de competenties van deze beroepsbeoefenaren een verdieping of verbreding inhouden van die van een (allround) politiemedewerker of een daarmee gelijk te stellen overheidsfunctionaris. De kwaliteit van hun administratieve of operationele werk valt of staat met een goede samenwerking, standaardisering en afstemming tussen de partners in de keten van vreemdelingenzorg, zoals de Vreemdelingendienst (VD), de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND), de Koninklijke Marechaussee (Kmar), het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA), de gemeenten, de rivierpolitie van Rotterdam, bijzondere opsporingsdiensten en het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BUZA). Ofschoon de werkzaamheden van politiespecialisten, zowel bij het reguliere als het asielbeleid, gemeenschappelijke kenmerken hebben, zijn er verschillen die zodanig uiteenlopen dat bij verblijfskwesties en het toezicht daarop aparte beroepsbeoefenaren onderscheiden kunnen worden. Bij verblijf kan het gaan om contact- en/of beslissingsmedewerkers (niveau 4) of ondersteuners (niveau 3), zoals administratieve medewerkers en bijzondere opsporingsambtenaren. Bij toezicht op verblijf zijn medewerkers (niveau 4) belast met het operationeel vreemdelingentoezicht, de grensbewaking of de terugkeer (verwijdering of uitzetting). Ook spelen Hulpofficieren van Justitie soms een rol. Hun competenties (en die van hun ketenpartners) worden nader uitgewerkt in zogenaamde differentiatieprofielen. Vakmatige en methodische competenties 59 1. kan in complexe juridische en politiek gevoelige situaties contact leggen met, beslissen over het verblijf van vreemdelingen of daarop toezien, alsmede een administratief of operationeel onderzoek verrichten, bewijsvoering vergaren en als getuige optreden; 2. kan relevante administratieve, operationele of tactische technieken en hulpmiddelen inzetten; 3. kan het specialisme in vreemdelingenzorg afstemmen op de reguliere praktijk en de standaarden van de betreffende ketenpartners; 4. kan de deskundigheid in vreemdelingenzorg begrijpelijk maken voor andere specialisten uit de keten en voor vreemdelingen;
59
De cursief gedrukte competenties hangen samen met het specifieke karakter van een specialisme. De overige competenties sluiten aan bij die van de initiële, politiële beroepsprofielen.
71
IOO bv
5. kan vakdeskundigheden in vreemdelingenzorg (intake, contact, horen, beslissen, toezien, ondersteunen, opsporen) operationeel op elkaar afstemmen; 6. kan situaties waarin vreemdelingen verkeren juist inschatten en daarin proportioneel en rechtmatig handelen; 7. kan beleidskaders, wettelijke voorschriften en richtlijnen inzake vreemdelingenrecht, strafrecht en strafvordering legitiem toepassen en zo nodig verwijzen naar een civielrechtelijke of bestuursrechtelijke aanpak dan wel een hulpverleningstraject; 8. kan problemen (ten aanzien) van vreemdelingen, hun beweegredenen, antecedenten en middelen van bestaan systematisch analyseren en zo nodig doortastend oplossen; 9. kan in zaken van vreemdelingenzorg beheerst, discreet en probleemoplossend optreden; 10. kan (in rapporten of beschikkingen) helder en verantwoord verslag doen van uitgevoerde werkzaamheden, de resultaten beoordelen en daarover adviseren aan onder meer de Hulpofficier van Justitie, de IND en de Visadienst. Bestuurlijk-organisatorische en strategische competenties 11. kan omgaan met het spanningsveld tussen het eigen specialisme in vreemdelingenzorg en de lijnverantwoordelijkheid van anderen; 12. kan in teamverband samenwerken met executieven en niet-executieven; 13. kan een professioneel informatiekanaal onderhouden en opbouwen (netwerken) met alle specialisten in de keten vreemdelingenzorg; 14. kan voor vreemdelingenzorg relevante maatschappelijke ontwikkelingen volgen of in kaart brengen; 15. kan met de resultaten daarvan rekening houden in zijn administratieve of operationele werk; 16. kan de grenzen en mogelijkheden van de eigen specialistische vreemdelingenzorgfunctie en de vakmatige ondersteuning aangeven en benutten; 17. kan zelfstandig functioneren binnen geformuleerde beleidskaders inzake vreemdelingenzorg; 18. kan de effectiviteit van het eigen handelen inschatten of beleidsinitiatieven nemen en uitvoeren; 19. kan actoren binnen de eigen dienst in de uitvoering van de vreemdelingenwet- en regelgeving stimuleren en begeleiden; 20. kan verantwoordelijkheid dragen voor (de kwaliteit van) het eigen specialistische werk en de gevolgen daarvan voor anderen; 21. kan uitvoerend werk goed in kaart brengen en beschrijven. Sociaal-communicatieve en cultureel-normatieve competenties 22. kan op het terrein van de vreemdelingenzorg interdisciplinair samenwerken met verwante specialisten binnen en buiten de eigen dienst; 23. kan op regionale en (inter)nationale schaal administratief of operationeel werk verrichten inzake vreemdelingenzorg; 24. kan in de omgang met vreemdelingen en de behandeling van vreemdelingenzaken een groot inlevingsvermogen paren aan het behoud van een grote mate van distantie en objectiviteit; 25. kan zich met tact opstellen in de omgang met vreemdelingen (ook in verband met taalproblemen); 26. kan onder stress en tijdsdruk optreden en beslissingen nemen; 72
IOO bv
27. kan zich inleven in de specifieke beroep somstandigheden van partners in de keten van vreemdelingenzorg; 28. kan zorgvuldig en met respect omgaan met ethische en multiculturele waarden en normen, in het bijzonder van vreemdelingen; 29. kan emotioneel gedrag van vreemdelingen begrijpen en goed hanteren; 30. kan integer, servicegericht en hulpvaardig handelen in het administratieve of operationele werk; 31. kan een eigen standpunt innemen en verdedigen; 32. kan genuanceerd naar de materie kijken en in voorkomende gevallen intercollegiaal overleg voeren; 33. kan zich inleve n in vreemdelingen, hun achtergronden en de Nederlandse samenleving. Leer- en vormgevingscompetenties
34. kan de eigen kwaliteit en vakdeskundigheid als specialist in vreemdelingenzorg verbeteren; 35. kan actie-intelligent optreden, d.w.z. onderzoeksprocedures en handelingsautomatismen afstemmen op de aard van vreemdelingenzorg; 36. kan als specialist in vreemdelingenzorg bijdragen aan de professionalisering van de organisatie en de beroepsgenoten; 37. kan (politiek gevoelige) informatie over vreemdelingenzorg verzamelen, interpreteren, genereren, ervan leren, erop anticiperen en de relevantie ervan inschatten; 38. kan specialistische ervaring in verblijfskwesties en het toezicht daarop omzetten in handelingsconsequenties; 39. kan snel en flexibel veranderingen in werkmethoden of wet- en regelgeving toepassen in het reguliere werk; 40. kan bij contactlegging en de aanpak van een dossier kritiek geven en ontvangen. Politiespecialist geweldsbeheersing (aansluitend op niveau 4)
Een politiespecialist op het gebied van de geweldsbeheersing opereert binnen situaties waarin een hoge mate van gevaar bestaat. Dergelijke situaties kenmerken zich door een (potentiële) levensdreiging en hoog afbreukrisico. Het betreft een hoofdtaak, waarin de competenties van deze beroepsbeoefenaar een verbreding of verdieping inhouden van die van de allround politiemedewerker. De kwaliteit van hun operationele werk valt of staat met een goede samenwerking (hoge interafhankelijkheid binnen een team), een zeer hoog vaardigheidsniveau en een hoge mate van stressbestendigheid. Teneinde de taken efficiënt en effectief te kunnen uitvoeren is deze medewerker toegerust met speciale middelen en materialen (bijvoorbeeld bijzondere wapens of apparatuur). De inzet van hun specialisme (vaardigheden en materialen) vindt veelal plaats op basis van ministerieel vastgestelde inzetcriteria en wordt afgeschermd voor derden. Ofschoon de werkzaamheden van een politiespecialist geweldsbeheersing gemeenschappelijke kenmerken hebben, zijn er ook verschillen die zodanig uiteenlopen dat daarvoor aparte beroepsbeoefenaren kunnen worden onderscheiden, te weten een politiespecialist aanhouding en ondersteuning of persoonsbeveiliging
73
IOO bv
(niveau 4), een politiespecialist explosievenverkenning (niveau 3) en een politiespecialist onderhandelen (niveau 5). Het verschil in specifieke competenties komt tot uiting in differentiatieprofielen en de bijbehorende kernopgaven. Vakmatige en methodische competenties 60 1.
kan doelgericht en in een hecht teamverband opereren in situaties met een hoge gevaarzetting en afbreukrisico, opsporingsverzoeken vanuit het geweldsbeheersingsspecialisme ondersteunen en vooronderzoek verrichten ten behoeve van de eigen opdracht; 2. kan de specialistische opsporings,- beveiligings- of aanhoudingstechnieken en -tactieken inzetten, zo nodig aanpassen en afschermen voor nietingewijden; 3. kan het specialisme in de geweldsbeheersing relateren aan generalistische en specialistische competenties en aan de ondersteuning voor de reguliere politiepraktijk; 4. kan vanuit het geweldsbeheersingspecialisme adviseren aan generalisten en niet-ingewijden; 5. kan vakbekwaamheden in de geweldsbeheersing operationeel op elkaar afstemmen; 6. kan levensbedreigende situaties juist inschatten en daarin proportioneel en rechtmatig handelen; 7. kan wettelijke voorschriften, richtlijnen en aangegeven beleidskaders adequaat hanteren in het optreden; 8. kan problemen ten aanzien van gevaarlijke, met geweld gepaard gaande, situaties systematisch analyseren en zo nodig doortastend oplossen; 9. kan opvallend en onopvallend in gevaarlijke situaties beheerst, geloofwaardig en probleemoplossend optreden; 10. kan adequaat rapporteren over uitgevoerde werkzaamheden en deze in teamverband evalueren. Bestuurlijk-organisatorische en strategische competenties
11. kan omgaan met het spanningsveld tussen het eigen specialisme in de geweldsbeheersing en de hiërarchische verantwoordelijkheid van anderen; 12. kan bij de uitvoering van een actie zeer goed met teamleden samenwerken; 13. kan een professioneel informatiekanaal onderhouden en opbouwen met betrokkenen binnen en buiten het team (netwerken); 14. kan voor het vakgebied relevante maatschappelijke ontwikkelingen in kaart brengen en bouwstenen aandragen voor analyse; 15. kan de resultaten daarvan vertalen naar de eigen werkmethoden en tactieken; 16. kan de grenzen en mogelijkheden van de eigen geweldsbeheersingstechnieken en -tactieken aangeven en indien nodig steun vragen; 17. kan zowel zelfstandig als binnen een team functioneren binnen geformuleerde beleidskaders inzake geweldsbeheersing;
60
74
De cursief gedrukte competenties hangen samen met het specifieke karakter van een specialisme. De overige competenties sluiten aan bij die van de initiële, politiële beroepsprofielen.
IOO bv
18. kan de effectiviteit van het eigen optreden inschatten en bouwstenen voor beleidsinitiatieven aandragen; 19. kan actoren binnen het eigen team stimuleren en begeleiden op het gebied van de geweldsbeheersing; 20. kan verantwoordelijkheid dragen voor het eigen specialistische werk en de gevolgen daarvan voor anderen, in het bijzonder op het gebied van veiligheid; 21. kan uitvoerend werk goed in kaart brengen. Sociaal-communicatieve en cultureel-normatieve competenties 22. kan op het terrein van de geweldsbeheersing interdisciplinair samenwerken met verwante specialisten binnen en buiten de dienst; 23. kan in regionaal en (inter)nationaal verband opereren; 24. kan ondanks verzwarende omstandigheden geconcentreerd en volhardend zijn in de taakvervulling; 25. kan zich met tact opstellen naar betrokken partijen; 26. kan onder grote stress, tijdsdruk en levensdreiging beslissingen nemen; 27. kan zich inleven in de specifieke beroepsomstandigheden van interne en externe partners; 28. kan zorgvuldig omgaan met ethische en multiculturele waarden en normen, in het bijzonder van verdachten, getuigen, benadeelden en slachtoffers; 29. kan gedrag van mensen in geweldssituaties begrijpen en van daaruit reageren; 30. kan integer, servicegericht en met respect naar mensen handelen; 31. kan een eigen standpunt innemen en verdedigen en indien nodig ondergeschikt maken aan het uitvoeren van de opdracht; 32. kan improviseren en blijft in spannende en levensbedreigende situaties logisch handelen; 33. kan zich inleven in de maatschappelijke problematiek en op grond daarvan gevaarszettingen inschatten; Leer- en vormgevingscompetenties
34. kan de eigen kwaliteit en vakdeskundigheid als specialist in geweldsbeheersing onderhouden en verbeteren; 35. kan actie-intelligent optreden, d.w.z. procedures, technieken en tactieken afstemmen op de aard van de dreiging; 36. kan vanuit het eigen specialisme bijdragen aan de professionalisering van collega’s en ondersteuning geven; 37. kan geweldstechnische (nieuwe) informatie verzamelen, analyseren, genereren, erop anticiperen en de relevantie ervan inschatten; 38. kan ervaring met bedreigende en spannende situaties omzetten in toekomstig en effectief handelen; 39. kan snel en flexibel nieuwe methoden en inzichten toepassen in het eigen werk; 40. kan met kritiek omgaan en heeft de discipline om eerlijk en gedoseerd kritiek te geven.
75
IOO bv
Recherchemedewerker (aansluitend op niveau 4)
Een recherchemedewerker wordt ingeschakeld, als de tactische of technische opsporingscompetenties van de allround politiemedewerker verdiept of verbreed moeten worden. Deze aanvullende specifieke expertise overstijgt het niveau van noodhulp, het kleinschalige gebiedsgebonden werk en de basale recherchetaken. Bij de uitvoering van het specialistische recherchewerk wordt nauw samengewerkt in de keten van opsporing en vervolging, dat wil zeggen met andere (politie)specialisten, met reguliere politiemedewerkers, medewerkers van bijzondere opsporingsdiensten en het Openbaar Ministerie in het bijzonder. In de organisatie van het politiewerk gaat het in de regel om een hoofdtaak. Een recherchemedewerker moet een verbinding kunnen leggen tussen kwalitatief hoogwaardige criminologische en criminalistische methoden en technieken. Ofschoon de werkzaamheden van een recherchemedewerker gemeenschappelijke kenmerken hebben (terug te vinden bij de algemeen rechercheur), zijn er ook verschillen die zodanig uiteenlopen dat daarvoor aparte beroepsbeoefenaren onderscheiden kunnen worden, zoals een technisch, financieel, informatie- of zedenrechercheur, een specialist in jeugdzorg of een medewerker met een taakstelling binnen de wet BOB. De bijzonderheden worden beschreven in differentiatieprofielen op niveau 4 (soms op niveau 3). Verder kunnen bij alle genoemde typen recherchemedewerkers subspecialisaties voorkomen (te benoemen in kernopgaven). Vakmatige en methodische competenties 61 1. kan in commune of meer complexe opsporingssituaties (met afbreukrisico) tactisch en/of technisch rechercheren, bewijsvoering vergaren, vastleggen, interpreteren en veredelen, en als getuige-deskundige optreden; 2. kan relevante recherchetechnieken toepassen en/of technische hulpmiddelen inzetten; 3. kan rechercheren en criminaliteitsbeheersing afstemmen op andere specialistische, politiële competenties en het gebruik in de reguliere politiepraktijk; 4. kan de deskundigheid in rechercheren en criminaliteitsbeheersing begrijpelijk maken voor andere politiespecialisten en politiemedewerkers; 5. kan tactische en/of technische recherchebekwaamheden operationeel op elkaar afstemmen door bronnen, middelen, methoden en tactieken af te schermen, sporen veilig te stellen en vertrouwelijk om te gaan met informatie; 6. kan delictsituaties juist inschatten en daarin proportioneel en rechtmatig handelen; 7. kan beleidskaders, wettelijke voorschriften (zoals privacy-regels) en richtlijnen inzake strafrecht en strafvordering legitiem toepassen en, indien relevant, verwijzen naar een civielrechtelijke of bestuursrechtelijke aanpak dan wel een hulpverleningstraject; 8. kan criminaliteitsproblemen systematisch analyseren, doortastend oplossen of beheersbaar maken;
61
76
De cursief gedrukte competenties hangen samen met het specifieke karakter van een specialisme. De overige competenties sluiten aan bij die van de initiële, politiële beroepsprofielen.
IOO bv
9. kan in opsporingszaken beheerst, discreet en zo nodig onopvallend optreden; 10. kan modeldossiers samenstellen en helder en verantwoord rapporteren over uitgevoerde werkzaamheden (in processen-verbaal en journaals). Bestuurlijk-organisatorische en strategische competenties 11. kan omgaan met het spanningsveld tussen de eigen deskundigheid in rechercheren en criminaliteitsbeheersing en de lijnverantwoordelijkheid van anderen (intern en extern); 12. kan in een onderzoeksteam samenwerken met executieven en nietexecutieven; 13. kan in relaties met operationele actoren binnen en buiten de recherche een professioneel informatiekanaal onderhouden of opbouwen (netwerken); 14. kan voor recherche en criminaliteitsbeheersing relevante maatschappelijke ontwikkelingen volgen of in kaart brengen; 15. kan met de resultaten daarvan rekening houden in professioneel rechercheoptreden en misdaadbestrijding; 16. kan de grenzen en mogelijkheden van de eigen recherchefunctie en de vakmatige ondersteuning aangeven en benutten; 17. kan zelfstandig functioneren binnen geformuleerde beleidskaders inzake opsporing en criminaliteitsbeheersing; 18. kan de eigen effectiviteit in het justitieel krachtenveld inschatten; 19. kan actoren binnen de eigen dienst in de uitvoering van opsporing en criminaliteitsbeheersing stimuleren en coachen; 20. kan verantwoording afleggen voor de kwaliteit van het (eigen) rechercheren; 21. kan het uitvoerende recherchewerk goed in kaart brengen en b eschrijven. Sociaal-communicatieve en cultureel-normatieve competenties 22. kan in opsporingsonderzoeken interdisciplinair samenwerken met andere recherchemedewerkers binnen en buiten de politie; 23. kan op nationale schaal rechercheren of ondersteuning leveren in een opsporingsonderzoek met internationale aspecten (voorzover juridisch mogelijk); 24. kan vasthoudend, langdurig en intensief rechercheren en diepgaand verhoren; 25. kan zich met tact en diplomatiek opstellen in het opsporingswerk; 26. kan stressbestendig optreden en beslissingen nemen; 27. kan zich inleven in de specifieke beroepsomstandigheden van partners binnen en buiten de recherche; 28. kan zorgvuldig omgaan met ethische en multiculturele waarden en normen, in het bijzonder van verdachten, getuigen, benadeelden, slachtoffers en collegae; 29. kan emotioneel gedrag van verdachten, getuigen, benadeelden, slachtoffers en collegae begrijpen en goed hanteren; 30. kan integer, servicegericht, geloofwaardig en hulpvaardig handelen in het opsporingswerk; 31. kan eigen standpunt innemen en verdedigen ten aanzien van de waarde en betrouwbaarheid van getuigen, informanten, verdachten, opsporingsoperaties en -technieken;
77
IOO bv
32. kan improviseren; 33. kan zich inleven in de maatschappelijke problematiek op het gebied van criminaliteit. Leer- en vormgevingscompetenties 34. kan de eigen kwaliteit en vakdeskundigheid als recherchemedewerker verbeteren; 35. kan actie-intelligent optreden, d.w.z. onderzoeksprocedures en handelingsautomatismen afstemmen op de aard van het criminaliteitsprobleem; 36. kan als rechercheur bijdragen aan de professionalisering van de organisatie en de beroepsgenoten; 37. kan recherchegevoelige informatie toepassen, erop anticiperen, ervan leren en de relevantie ervan inschatten; 38. kan recherche-ervaring omzetten in toekomstig handelen; 39. kan zich flexibel opstellen in het opsporingswerk; 40. kan bij de aanpak van een criminele zaak kritiek geven en ontvangen. Recherchekundige (aansluitend op niveau 5)
Een recherchekundige wordt ingeschakeld als de tactische of technische opsporingscompetenties van de politiekundige bachelor verdiept of verbreed moeten worden. Deze aanvullende expertise gaat verder dan de alledaagse regie van veiligheidsarrangementen of bestuurlijke handhavingsprocessen. Bij het managen van bijzondere rechercheprojecten moeten de hoofdprocessen van criminologisch en criminalistisch onderzoek op elkaar afgestemd en geëvalueerd worden. De coördinatie, communicatie en coöperatie met specialisten binnen en buiten de politie, met politiekundigen en het Openbaar Ministerie in het bijzonder, dient soepel te verlopen. In de regel gaat het om een hoofdtaak. Recherchekundigen beschikken weliswaar over een gemeenschappelijke set van vakbekwaamheden, maar daarenboven ook over competenties die bij hun collegae niet voorhanden hoeven te zijn. In de praktijk uiten deze verschillen zich bijvoorbeeld in het voorkomen van een financieel naast een digitaal recherchekundige. De bijzonderheden worden beschreven in een differentiatieprofiel op niveau 5 en soms op niveau 6 (voor de financiële recherchespecialist). Vakmatige en methodische competenties 62 1. kan in complexe of riskante opsporingssituaties (met een groot afbreukrisico) zelfstandig tactisch en/of technisch rechercheren of beleidsmatig handelen, bewijsvoering vergaren, vastleggen, interpreteren en veredelen, en als getuige-deskundige optreden; 2. kan relevante recherchetechnieken toepassen/aanpassen en/of technische hulpmiddelen inzetten/construeren; 3. kan recherchekundige competenties afstemmen op politiekundige competenties en op andere specialismen bij politie, justitie en daarbuiten; 4. kan recherchekunde begrijpelijk maken voor andere specialisten bij politie en justitie, voor politiekundigen en niet-ingewijden; 62
78
De cursief gedrukte competenties hangen samen met het specifieke karakter van een specialisme. De overige competenties sluiten aan bij die van de initiële, politiële beroepsprofielen.
IOO bv
5. kan criminologisch beleid afstemmen op criminalistisch beleid, alsmede inzicht in én vertrouwelijke omgang met informatiestromen koppelen aan de inzet van recherchecapaciteit; 6. kan complexe delictsituaties juist inschatten en daarin proportioneel en rechtmatig handelen; 7. kan beleidskaders, wettelijke voorschriften (zoals privacyregels), jurisprudentie en richtlijnen inzake strafrecht en strafvordering in een legitieme context plaatsen en, indien relevant, verwijzen naar een civielrechtelijke of bestuursrechtelijke aanpak dan wel een hulpverleningstraject; 8. kan criminaliteitsproblemen systematisch analyseren en passende opsporingsmethoden ontwerpen en zo nodig gefaseerd inzetten; 9. kan in opsporingszaken probleemoplossend, beheerst, discreet en zo nodig onopvallend optreden; 10. kan helder en verantwoord rapporteren, adviseren over de resultaten van ondernomen activiteiten en deze evalueren. Bestuurlijk-organisatorische en strategische competenties 11. kan de uitoefening en regie van de eigen deskundigheid in rechercheren en criminaliteitsbeheersing in balans brengen met de lijnverantwoordelijkheid van anderen; 12. kan bij de uitvoering van een opsporingsproject in teamverband samenwerken met executieven en niet-executieven of zo’n project operationeel coördineren; 13. kan in relaties met uitvoerenden binnen en buiten de recherche een professioneel informatiekanaal onderhouden, opbouwen of coördineren (netwerken); 14. kan voor recherche en criminaliteitsbeheersing relevante maatschappelijke ontwikkelingen in kaart brengen en analyseren; 15. kan de resultaten daarvan vertalen naar (het organiseren van) professioneel rechercheoptreden en misdaadbestrijding; 16. kan de posities in het justitieel en bestuurlijk krachtenveld inschatten; 17. kan beleidskaders inzake opsporing en criminaliteitsbeheersing (mede) formuleren; 18. kan beleidsinitiatieven ter opsporing en bestrijding van criminaliteit nemen en uitvoeren; 19. kan actoren binnen en buiten de eigen dienst in de uitvoering van opsporing en criminaliteitsbeheersing coördineren en coachen; 20. kan de politiële, justitiële en bestuurlijke rechercheomgeving stimuleren en binden; 21. kan recherchewerkprocessen goed in kaart brengen en beschrijven. Sociaal-communicatieve en cultureel-normatieve competenties 22. kan in opsporingsonderzoeken interdisciplinair samenwerken met andere recherchekundigen binnen en buiten de politie; 23. kan op nationale en internationale schaal (voorzover juridisch mogelijk) rechercheren; 24. kan langdurig en intensief een opsporingsonderzoek leiden, begeleiden of verrichten; 25. kan zich met tact en diplomatiek opstellen in (de regie van) opsporingssituaties; 26. kan stressbestendig optreden, beslissingen nemen en beleid regisseren; 79
IOO bv
27. kan zich inleven in de specifieke beroepsomstandigheden en motieven van partners binnen en buiten de recherche; 28. kan beleidsmatig en zorgvuldig omgaan met ethische en multiculturele waarden en normen, in het bijzonder van verdachten, getuigen, benadeelden en slachtoffers; 29. kan emotioneel gedrag van verdachten, getuigen, benadeelden en slachtoffers in de context plaatsen en van daaruit reageren; 30. kan integer, servicegericht, geloofwaardig en hulpvaardig handelen in (het opzetten van) het opsporingswerk; 31. kan een eigen standpunt innemen en onderbouwen ten aanzien van de waarde en betrouwbaarheid van getuigen, informanten, verdachten, opsporingsoperaties en -technieken; 32. kan improviseren; 33. kan zich inleven in de maatschappelijke problematiek op het gebied van criminaliteit en voor de beheersing daarvan nieuwe oplossingen vinden. Leer- en vormgevingscompetenties 34. kan de eigen kwaliteit en vakdeskundigheid als recherchekundige verbeteren; 35. kan actie-intelligent optreden, d.w.z. onderzoeksprocedures, handelingsautomatismen en beleidsmaatregelen afstemmen op de aard van het criminaliteitsprobleem; 36. kan als recherchekundige bijdragen aan de professionalisering van de organisatie en de beroepsgenoten; 37. kan recherchegevoelige nieuwe informatie toepassen, erop anticiperen, ervan leren, inpassen in organisatiedoelstellingen en de relevantie ervan inschatten; 38. kan recherche-ervaring omzetten in effectief en efficiënt handelen; 39. kan zich vernieuwend en flexibel opstellen tegenover alternatieve ideeën over de strafrechtelijk aanpak van criminaliteit; 40. kan in overleg over de aanpak van een criminele zaak kritiek geven en ontvangen. Politiële verkeersspecialist (aansluitend op niveau 4)
Een politiële verkeersspecialist wordt ingeschakeld bij het analyseren van verkeersongevallen, het verrichten van voertuigenonderzoek, het uitbrengen van verkeersadviezen en het voorbereiden/organiseren van gerichte (gespecialiseerde) verkeerstoezichtprojecten. Het gaat om ondersteunende expertise voor de basispolitiefunctie, die een verdieping of verbreding inhoudt van de basiscompetenties van de allround politiemedewerker. Deze expertise kan in een hoofdtaak uitgeoefend worden of als bijzonder aandachtsgebied. Een politiële verkeersspecialist werkt nauw samen met verwante vakgenoten en reguliere politiemedewerkers. Daarvoor is op uitvoerend niveau een goede beheersing van de initiële en bijzondere competenties vereist. Ofschoon de werkzaamheden van politiële verkeersspecialisten gemeenschappelijke kenmerken hebben, kunnen er toch verschillende werkterreinen onderscheiden worden, zoals verkeersongevallenanalyse, voertuigenonderzoek en verkeersadvisering. De bijzonderheden daarvan worden beschreven in differentiatieprofielen.
80
IOO bv
Vakmatige en methodische competenties 63 1. kan in complexe situaties (zelfstandig) een tactisch en/of technisch verkeersspecialistisch onderzoek verrichten ter ondersteuning van de basispolitie, gegevens vergaren en vastleggen ten behoeve van preventie en waarheidsvinding, alsmede compareren; 2. kan instrumentele vaardigheden en technische hulpmiddelen van verkeersspecialisten toepassen; 3. kan verkeersspecialistische competenties afstemmen op waarheidsvinding, politiebeleid of handhaving en op een specialisme van interne en externe partners; 4. kan een politieel verkeersspecialisme begrijpelijk maken voor nietingewijden en partners (intern en extern); 5. kan verbanden leggen tussen de resultaten van technische en tactische onderzoeksvormen, tussen verkeersveiligheid en verkeerspatronen, of tussen repressie en preventie; 6. kan complexe verkeers- en ongevalssituaties juist inschatten en daarin proportioneel en rechtmatig handelen; 7. kan binnen beleidskaders de relevante wet- en regelgeving en richtlijnen op het gebied van een politieel verkeersspecialisme legitiem toepassen en zo nodig verwijzen naar een civielrechtelijke of bestuursrechtelijke aanpak dan wel een hulpverleningstraject; 8. kan verkeersspecialistische problemen analyseren en systematisch oplossen, rapportages van deskundigen interpreteren en toepassen, structuur aanbrengen in de tactische benadering van gedragsbeïnvloeding of voorlichting geven over correct verkeersgedrag; 9. kan binnen het specialisme met overzicht, geloofwaardig en probleemoplossend optreden; 10. kan vraagstelling formuleren, alsmede eenduidig en deskundig rapporteren over uitgevoerde werkzaamheden of gesignaleerde processen en de resultaten daarvan beoordelen. Bestuurlijk-organisatorische en strategische competenties 11. kan omgaan met het spanningsveld tussen de eigen verkeersspecialistische politiedeskundigheid en de lijnverantwoordelijkheid van anderen; 12. kan bij de uitvoering van een verkeersspecialistisch project (met of zonder handhavingsimplicaties) in teamverband samenwerken; 13. kan een professioneel informatiekanaal onderhouden en opbouwen met voor het politieel verkeersspecialisme relevante actoren binnen en buiten de eigen dienst (netwerken); 14. kan voor verkeersveiligheid relevante maatschappelijke ontwikkelingen in kaart brengen en analyseren; 15. kan de resultaten daarvan aanwenden voor de verbetering van de verkeersveiligheid; 16. kan (door besef van eigen en andermans kennis) de grenzen en mogelijkheden van het eigen verkeersspecialisme aangeven en benutten; 17. kan zelfstandig functioneren binnen geformuleerde beleidskaders op het gebied van verkeer(sveiligheid); 63
De cursief gedrukte competenties hangen samen met het specifieke karakter van een specialisme. De overige competenties sluiten aan bij die van de initiële, politiële beroepsprofielen.
81
IOO bv
18. kan de eigen effectiviteit in het politiële, justitiële en civiele krachtenveld inschatten; 19. kan actoren binnen en buiten de eigen dienst in de uitvoering stimuleren of begeleiden; 20. kan voor zichzelf en voor anderen verkeersspecialistische verantwoordelijkheid dragen; 21. kan het uitvoerende werk goed in kaart brengen en beschrijven. Sociaal-communicatieve en cultureel-normatieve competenties 22. kan als politieel verkeersspecialist interdisciplinair samenwerken met andere specialisten; 23. kan (inter)lokaal of nationaal opereren; 24. kan vasthoudend zijn in het verkeersspecialistische politiewerk; 25. kan zich met tact opstellen in het verkeersspecialistische politiewerk; 26. kan onder stress optreden en beslissingen nemen; 27. kan zich inleven in de specifieke beroepsomstandigheden van relevante partners; 28. kan omgaan met de diversiteit van betrokkenen bij een verkeersof ongevallensituatie; 29. kan omgaan met emotioneel gedrag van betrokkenen, zoals verdachten, getuigen, collega’s, hulpverleners, benadeelden of slachtoffers in het verkeer en in de handhaving; 30. kan integer, servicegericht en hulpvaardig handelen in het uitvoerende werk; 31. kan een eigen standpunt innemen en verdedigen ten aanzien van de waarde en betrouwbaarheid van sporen, getuigen en informanten; 32. kan improviseren; 33. kan zich inleven in de maatschappelijke problematiek op het gebied van verkeer(sveiligheid). Leer- en vormgevingscompetenties 34. kan de eigen kwaliteit en vakdeskundigheid als politieel verkeersspecialist verbeteren en (leren) overdragen; 35. kan actie-intelligent optreden, d.w.z. onderzoeksprocedures en handelingsautomatismen afstemmen op de aard van het verkeersveiligheids- of ongevallenprobleem; 36. kan vanuit het eigen verkeersspecialisme bijdragen aan de professionalisering van de organisatie en beroepsgenoten; 37. kan bij het analyseren van verkeersongevallen of verkeersveiligheidsproblemen informatie verzamelen, vastleggen, verwerken, veredelen, toepassen, interpreteren, genereren, ervan leren, erop anticiperen en de relevantie ervan inschatten. 38. kan verkeersspecialistische ervaring omzetten in toekomstig en effectief handelen;
82
IOO bv
39. kan zich vernieuwend en flexibel opstellen bij verkeersspecialistische activiteiten; 40. kan bij het beoordelen van verkeersspecialistische onderzoeksresultaten feedback geven en accepteren. Politiekundige verkeersspecialist (aansluitend op niveau 5)
Een politiekundige verkeersspecialist houdt zich ten aanzien van mens, omgeving en voertuig bezig met (het integreren van) verkeersveiligheidsbeleid, mobiliteitsbeleid en gedragsbeïnvloeding op het gebied van verkeer en vervoer, alsook met het inpassen van deze taakgebieden in organisatiedoelstellingen. Deze verbrede of verdiepte bachelorcompetenties worden ter ondersteuning van het werk van een politiekundige uitgeoefend in een hoofdtaak of als bijzonder aandachtsgebied. Bij het opzetten van gedragsbeïnvloedingsprojecten op het gebied van verkeer en vervoer is de brede blik van een politiekundige verkeersspecialist vereist. Deze kan anticiperen op een mogelijke aanpak, projecten evalueren en voorlichtingsadviezen geven over de wijze waarop verkeersgedrag technisch en tactisch beïnvloed kan worden. Bij het opzetten van verkeershandhavingsprojecten gaat het om een gestructureerde en proactieve inbreng. Er wordt verder gekeken dan het strafrecht en er wordt voorlichting gegeven over correct verkeersgedrag. Een politiekundige verkeersspecialist werkt nauw samen met verwante vakgenoten, reguliere politiemedewerkers en leidinggevenden. Vakmatige en methodische competenties
64
1. kan in complexe situaties (zelfstandig) een verkeersspecialistisch onderzoek (laten) verrichten ter ondersteuning van de politiekundige of korpsleiding en kan hierbij beleidsmatig handelen, gegevens vergaren en vastleggen ten behoeve van preventie; 2. kan instrumentele en administratieve vaardigheden, alsmede technische hulpmiddelen van verkeersspecialisten inzetten; 3. kan politiekundige, verkeersspecialistische competenties afstemmen op en integreren in het politiebeleid, gedragsbeïnvloeding en specialismen van interne en externe partners; 4. kan een politiekundig verkeersspecialisme begrijpelijk maken voor en doorvertalen naar niet-ingewijden en partners (intern en extern); 5. kan beleidsmatige verbanden leggen tussen de resultaten van onderzoeksvormen, verkeersveiligheid en verkeerspatronen, verkeershandhaving en preventie. 6. kan complexe verkeers- en vervoersstructuren juist inschatten en daarin beleidsmatig, proportioneel en rechtmatig handelen; 7. kan beleidskaders, relevante wet- en regelgeving en richtlijnen op het gebied van het politiekundige verkeersspecialisme in een legitieme co ntext plaatsen en zo nodig verwijzen naar of adviseren over een te hanteren aanpak;
64
De cursief gedru kte competenties hangen samen met het specifieke karakter van een specialisme. De overige competenties sluiten aan bij die van de initiële, politiële beroepsprofielen.
83
IOO bv
8. kan verkeersspecialistische problemen analyseren, systematisch en beleidsmatig oplossen, óf structuur aanbrengen in de tactische benadering van gedragsbeïnvloeding en verkeershandhaving; 9. kan binnen het specialisme met overzicht, geloofwaardig en probleemoplossend adviseren en optreden; 10. kan eenduidig en deskundig rapporteren over werkzaamheden of processen en de resultaten daarvan evalueren of van advies voorzien. Bestuurlijk-organisatorische en strategische competenties 11. kan de uitoefening en regie van verkeersspecialistische politiedeskundigheden in balans brengen met de lijnverantwoordelijkheid van anderen; 12. kan in verkeersspecialistische projecten (met of zonder handhavingsimplicaties) in teamverband samenwerken met executieven en niet-executieven of een project coördineren; 13. kan een professioneel informatiekanaal onderhouden, opbouwen en coördineren met voor het politiekundig verkeersspecialisme relevante uitvoerenden en leidinggevenden binnen en buiten de eigen dienst (netwerken); 14. kan voor verkeersveiligheid relevante maatschappelijke ontwikkelingen in kaart brengen en analyseren; 15. kan de resultaten daarvan aanwenden voor de verbetering van de verkeersveiligheid; 16. kan (door besef van eigen en andermans kennis) de grenzen en mogelijkheden van het eigen verkeersspecialisme aangeven en benutten; 17. kan beleidskaders op het gebied van verkeer en vervoer (mede) formuleren; 18. kan in verkeersspecialistisch opzicht beleidsinitiatieven nemen; 19. kan actoren binnen en buiten de eigen dienst in de uitvoering coördineren of begeleiden; 20. kan de politiële, justitiële, civiele en bestuurlijke omgeving stimuleren en binden in de handhaving van lokaal, regionaal en (inter)nationaal verkeers(veiligheids)beleid; 21. kan het uitvoerende werk of de werkprocessen goed in kaart brengen en beschrijven. Sociaal-communicatieve en cultureel-normatieve competenties 22. kan als politiekundig verkeersspecialist interdisciplinair samenwerken met andere specialisten op hbo-niveau; 23. kan (inter)regionaal of (inter)nationaal opereren; 24. kan vasthoudend zijn in het verkeersspecialistische politiewerk; 25. kan zich met tact opstellen in (de regie van) het verkeersspecialistische politiewerk; 26. kan beslissingen nemen en beleid regisseren; 27. kan zich inleven in de specifieke beroepsomstandigheden van relevante partners binnen en buiten de dienst; 28. kan omgaan met de diversiteit van betrokkenen; 29. kan emotioneel gedrag meenemen als variabele in gedragsbeïnvloedingsstrategieën; 30. kan integer, servicegericht en hulpvaardig handelen in het organiseren van het uitvoerende werk;
84
IOO bv
31. kan een eigen standpunt innemen en verdedigen ten aanzien van de waarde en betrouwbaarheid van communicatie- en handhavingstechnieken; 32. kan genuanceerd naar de materie kijken; 33. kan zich inleven in de maatschappelijke verkeers- en vervoersproblematiek en voor de beheersing daarvan minder vanzelfsprekende technieken aandragen en overdragen. Leer- en vormgevingscompetenties 34. kan de eigen kwaliteit en vakdeskundigheid als politiekundige verkeersspecialist verbeteren en leren overdragen; 35. kan actie-intelligent optreden, d.w.z. onderzoeksprocedures, handelingsautomatismen of beleidsadviezen afstemmen op de aard van het verkeersof vervoersprobleem; 36. kan vanuit het eigen verkeersspecialisme bijdragen aan de professionalisering van de organisatie en beroepsgenoten; 37. kan bij het analyseren van de context van verkeers- en vervoersproblemen informatie verzamelen, vastleggen, interpreteren, veredelen, toepassen, inpassen in organisatiedoelstellingen, ervan leren, erop anticiperen en de relevantie ervan inschatten; 38. kan verkeersspecialistische ervaring omzetten in beleidsmatig, effectief en efficiënt handelen; 39. kan zich vernieuwend en flexibel opstellen in de ideeënvorming over verkeersspecialistische activiteiten; 40. kan bij het formuleren en beoordelen van verkeersspecialistische onderzoeksresultaten feedback geven en accepteren. Politiële milieuspecialist (aansluitend op niveau 4)
Een politiële milieuspecialist beschikt in milieutactisch dan wel milieutechnisch opzicht over meer diepgaande of bredere competenties dan de allround politiemedewerker. Deze expert moet bij ingewikkelde milieudelicten kunnen opereren in een keten met een grote mate aan diversiteit, onderlinge afhankelijkheid en verwevenheid ten aanzien van verantwoordelijkheden, werkprocessen, netwerken, we tgeving of technieken. Onder de vele interne en externe partners neemt het openbaar bestuur een prominente plaats in. In vakmatig opzicht moet de politiële milieuspecialist in staat zijn risico’s voor milieu en veiligheid te signaleren, milieuschades te taxeren, maatwerk te leveren, te switchen tussen straf-, civiel- en bestuursrecht en combinaties te maken met andere milieuspecialismen, commune delicten en het recherchewerk. In de regel betreft het een hoofdtaak, waarin deze beroepsbeoefenaar bij de handhaving van het milieurecht een verbinding moet kunnen leggen tussen opsporing en toezichthoudende methoden en technieken. In de handhavingspraktijk wordt nauw samengewerkt met andere specialisten, met reguliere politiemedewerkers en met bestuursrechtelijke handhavers. Op grond van deze competenties kan deze (ervaren) specialist een adviserende rol vervullen voor de basispolitiefunctie. Ofschoon de werkzaamheden van een politiële milieuspecialist gemeenschappelijke kenmerken hebben, kunnen er verschillende werkterreinen onderscheiden worden, zoals milieutechniek, milieutactiek, milieumonsterneming, milieuhygiëne-, milieubeschermings - en or85
IOO bv
deningsrecht om een milieuregisseur. Specifieke competentieverschillen komen tot uiting in de betreffende kernopgaven. Vakmatige en methodische competenties
65
1. kan in complexe situaties (zelfstandig) een milieu(opsporings)onderzoek verrichten, milieuschade taxeren, in tactisch en/of technisch opzicht maatwerk leveren, gegevens vergaren en vastleggen ten behoeve van preventie en waarheidsvinding, alsmede compareren; 2. kan instrumentele, (financieel-)administratieve vaardigheden en hulpmi ddelen van milieuspecialisten toepassen; 3. kan een milieu(opsporings)onderzoek en de beheersing van milieudelicten afstemmen op de handhaving van het milieurecht, het gebruik in het politiebeleid en het specialisme van interne en externe partners; 4. kan een politieel milieuspecialisme begrijpelijk maken voor nietingewijden en partners (intern en extern); 5. kan de resultaten van sporen- en milieuonderzoek aan elkaar relateren of bij de handhaving van het milieurecht risico’s koppelen aan het veiligstellen van sporen; 6. kan milieurisicosituaties signaleren en daarin proportioneel en rechtmatig handelen; 7. kan binnen bestaande beleidskaders de relevante wet- en regelgeving en richtlijnen op het gebied van een politieel milieuspecialisme legitiem toepassen en zo nodig verwijzen naar een civielrechtelijke of bestuursrechtelijke aanpak; 8. kan milieudelicten bij de handhaving van het milieurecht of in milieutechnisch opzicht analyseren en systematisch, zo nodig doortastend, oplossen of rapporten van deskundigen interpreteren; 9. kan in milieu(opsporings)onderzoeken met overzicht, doortastend en probleemoplossend optreden; 10. kan eenduidig en deskundig rapporteren over uitgevoerde werkzaamheden en de resultaten daarvan beoordelen. Bestuurlijk-organisatorische en strategische competenties 11. kan omgaan met het spanningsveld tussen de eigen milieuspecialistische politiedeskundigheid en de algemene (lijn)verantwoordelijkheid van interne en externe partners; 12. kan in de uitvoering van een milieuspecialistisch project (met of zonder handhavingsimplicaties) in teamverband samenwerken met executieven en niet-executieven; 13. kan ten behoeve van de handhaving van het milieurecht of ten aanzien van milieutechniek een professioneel informatiekanaal onderhouden met voor het politieel milieuspecialisme relevante actoren in de keten (netwerken); 14. kan ten aanzien van milieuhygiënerecht, ordeningsrecht, milieubeschermingsrecht of milieutechniek relevante maatschappelijke ontwikkelingen in kaart brengen en analyseren; 15. kan de resultaten daarvan aanwenden voor de verbetering van de leefomgeving, de milieuveiligheid en integrale veiligheid; 65
86
De cursief gedrukte competenties hangen samen met het specifieke karakter van een specialisme. De overige competenties sluiten aan bij die van de initiële, politiële beroepsprofielen.
IOO bv
16. kan de grenzen en mogelijkheden van het eigen milieuspecialisme en de toepassing van bevoegdheden aangeven en benutten; 17. kan zelfstandig functioneren binnen geformuleerde beleidskaders; 18. kan eigen effectiviteit in politiële, justitiële, bestuurlijke en civiele omgeving inschatten; 19. kan actoren binnen en buiten de eigen dienst in de uitvoering stimuleren of begeleiden; 20. kan voor zichzelf en voor anderen handhavingsverantwoordelijkheid dragen; 21. kan de uitvoerende handhavingswerkzaamheden goed in kaart brengen en beschrijven. Sociaal-communicatieve en cultureel-normatieve competenties 22. kan als politieel milieuspecialist interdisciplinair samenwerken; 23. kan regionaal of (inter)nationaal opereren; 24. kan vasthoudend zijn in het milieuspecialistische politiewerk; 25. kan zich met tact opstellen in het milieuspecialistische politiewerk; 26. kan onder stress effectief optreden en beslissingen nemen; 27. kan zich inleven in de specifieke beroepsomstandigheden van relevante partners; 28. kan zorgvuldig omgaan met ethische en multiculturele waarden en normen, in het bijzonder van verdachten, getuigen, benadeelden en slachtoffers; 29. kan omgaan met emotioneel gedrag van verdachten, getuigen, benadeelden of slachtoffers in het milieu(opsporings)onderzoek; 30. kan integer, servicegericht en geloofwaardig handelen in het uitvoerende werk; 31. kan een eigen standpunt innemen en verdedigen ten aanzien van de waarde en betrouwbaarheid van getuigen en informanten, opsporingsoperaties en -technieken; 32. kan improviseren; 33. kan zich inleven in de maatschappelijke problematiek op het gebied van milieudelicten en de veiligheid van de leefomgeving. Leer- en vormgevingscompetenties 34. kan de eigen kwaliteit en vakdeskundigheid als politieel milieuspecialist verbeteren; 35. kan actie-intelligent optreden, d.w.z. onderzoeksprocedures en handelingsautomatismen afstemmen op de aard van het milieudelict en de veiligheid van de leefomgeving; 36. kan vanuit het eigen milieuspecialisme bijdragen aan de professionalisering van de organisatie en beroep sgenoten; 37. kan bij het analyseren van milieu-incidenten en de detectie van misstanden in de leefomgeving informatie verzamelen, vastleggen, interpreteren, veredelen, toepassen, genereren, ervan leren, erop anticiperen en de relevantie ervan inschatten; 38. kan milieuspecialistische ervaring omzetten in toekomstig en effectief handelen; 39. kan zich vernieuwend en flexibel opstellen in het (sporen)onderzoek van milieudelicten; 40. kan bij het beoordelen van onderzoeksresultaten kritiek geven en accepteren.
87
IOO bv
Politiekundige milieuspecialist (aansluitend op niveau 5)
Een politiekundige milieuspecialist houdt zich bezig met (de integratie van) politiële beleidsvraagstukken rond een of meer milieuspecialismen, te weten het milieuhygiëne-, milieubeschermings - en ordeningsrecht of de milieutechniek. Meer in het bijzonder geldt dit ten aanzien van de beleidsvoorbereiding, het nemen van beleidsinitiatieven, het ontwikkelen van opsporings - en handhavingsstrategieën en het analyseren van trends. Daarbij is samenwerking met partners binnen en buiten de politie onontbeerlijk, zowel met (milieu)specialisten als met ambtelijke en politieke bestuurders. Voor het managen van de context zijn specialistische vakbekwaamheden vereist en het vermogen te communiceren met uitvoerenden en leidinggevenden binnen en buiten de politie. Op basis van deze verdiepte of verbrede bachelorcompetenties kan de politiekundige ondersteund worden en de korpsleiding van specialistisch advies worden voorzien. In de regel betreft het een hoofdtaak. Politiekundige milieuspecialisten beschikken weliswaar over een gemeenschappelijke set van bekwaamheden, maar daarenboven ook over competenties die bij hun collega’s niet voorhanden hoeven te zijn. Het kan bijvoorbeeld gaan om een beleidsontwikkelaar op onderdelen of het brede terrein van politiespecifieke milieudeskundigheid of het afstemmen van een bepaald politieel milieuspecialisme. Vakmatige en methodische competenties
66
1. kan in complexe of riskante situaties zelfstandig milieuopsporings- en -handhavingsstrategieën ontwikkelen, alsmede (integratie van) beleid voorbereiden of organiseren; 2. kan instrumentele, (financieel-)administratieve vaardigheden en hulpmi ddelen van milieuspecialisten inzetten; 3. kan politiespecifieke, milieukundige competenties afstemmen op of integreren in de handhaving van het milieurecht, het gebruik in het politiebeleid en een specialisme van interne en externe partners op hbo-niveau; 4. kan een politieel milieuspecialisme afstemmen op en kan een politieel milieuspecialisme begrijpelijk maken voor en doorvertalen naar nietingewijden en partners (intern en extern); 5. kan (milieu)criminologisch beleid afstemmen op het (milieu)criminalistisch beleid en omgaan met het spanningsveld tussen toezicht houden en handhaven; 6. kan milieurisicosituaties juist inschatten en daarin beleidsmatig, proportioneel en rechtmatig handelen; 7. kan beleidskaders, relevante wet- en regelgeving en richtlijnen op het gebied van een politieel milieuspecialisme in een legitieme context plaatsen en zo nodig verwijzen naar of adviseren over een civielrechtelijke of bestuursrechtelijke aanpak; 8. kan milieudelicten bij de handhaving van het milieurecht of in milieutechnisch opzicht analyseren, systematisch en beleidsmatig oplossen of rapporten van deskundigen beoordelen; 9. kan binnen het specialisme met overzicht, doortastend en probleemoplossend adviseren en optreden; 66
88
De cursief gedrukte competenties hangen samen met het specifieke karakter van een specialisme. De overige competenties sluiten aan bij die van de initiële, politiële beroepsprofielen.
IOO bv
10. kan eenduidig en deskundig rapporteren over werkzaamheden of gesignaleerde processen, de resultaten daarvan evalueren, van advies voorzien en daarover voorlichting geven of publiceren. Bestuurlijk-organisatorische en strategische competenties 11. kan de uitoefening en regie van milieuspecialistische politiedeskundigheid in balans brengen met de algemene (lijn)verantwoordelijkheid van interne en externe partners; 12. kan in een milieuspecialistisch project (met of zonder handhavingsimplicaties) in teamverband samenwerken met executieven en niet-executieven of zo’n project coördineren; 13. kan een professioneel informatiekanaal onderhouden, opbouwen en coördineren met voor het politiekundig milieuspecialisme relevante uitvoerenden binnen en buiten de eigen dienst; 14. kan voor de handhaving van het milieurecht relevante maatschappelijke ontwikkelingen in kaart brengen, analyseren en beleidsadviezen geven; 15. kan de resultaten daarvan aanwenden voor de verbetering van de leefomgeving, de milieuveiligheid en integrale veiligheid; 16. kan de grenzen en mogelijkheden van het eigen milieuspecialisme en de toepassing van bevoegdheden aangeven en benutten; 17. kan voor de keten relevante beleidskaders op het gebied van de handhaving van het milieurecht en de criminaliteitsbeheersing (mede) formuleren; 18. kan beleidsinitiatieven ter opsporing en bestrijding van milieudelicten nemen en uitvoeren; 19. kan actoren binnen en buiten de eigen dienst in de uitvoering enthousiasmeren, coördineren of begeleiden; 20. kan de politiële, justitiële, civiele en bestuurlijke omgeving stimuleren en binden ten aanzien van de handhaving van lokaal, regionaal en zo nodig internationaal milieubeleid; 21. kan de uitvoerende handhavingswerkzaamheden of de werkprocessen goed in kaart brengen en beschrijven. Sociaal-communicatieve en cultureel-normatieve competenties 22. kan als politiekundige milieuspecialist interdisciplinair samenwerken met andere specialisten op hbo-niveau; 23. kan (inter)regionaal of (inter)nationaal opereren; 24. kan vasthoudend zijn in het milieuspecialistische politiewerk of het managen van een opsporingsproject; 25. kan zich met tact opstellen in de regie van het milieuspecialistische politiewerk; 26. kan onder stress effectief optreden, beslissingen nemen en milieubeleid regisseren; 27. kan zich inleven in de specifieke beroepsomstandigheden van relevante partners binnen en buiten de dienst; 28. kan zorgvuldig omgaan met ethische en multiculturele waarden en normen, in het bijzonder van verdachten, getuigen, benadeelden en slachtoffers; 29. kan omgaan met emotioneel gedrag van verdachten, getuigen, benadeelden of slachtoffers in het milieuopsporingsonderzoek en bij de handhaving van het milieurecht;
89
IOO bv
30. kan integer, servicegericht en geloofwaardig handelen in het opzetten van het handhavings- en opsporingswerk; 31. kan een eigen standpunt innemen en verdedigen ten aanzien van de waarde en betrouwbaarheid van getuigen en informanten en van opsporings- en handhavingstechnieken; 32. kan improviseren; 33. kan zich inleven in de maatschappelijke problematiek op het gebied van milieudelicten en risico’s voor de leefomgeving en voor de beheersing daarvan minder vanzelfsprekende technieken aandragen en overdragen. Leer- en vormgevingscompetenties 34. kan de eigen kwaliteit en vakdeskundigheid als politiekundige milieuspecialist verbeteren; 35. kan actie-intelligent optreden, d.w.z. onderzoeksprocedures, handelingsautomatismen of beleidsadviezen afstemmen op de aard van het milieudelict en de veiligheid van de leefomgeving; 36. kan vanuit het eigen milieuspecialisme bijdragen aan de professionalisering van de organisatie en beroepsgenoten; 37. kan bij het analyseren van de context van milieudelicten of risico’s voor de leefomgeving nieuwe informatie verzamelen, vastleggen, interpreteren, veredelen, toepassen, genereren, inpassen in organisatiedoelstellingen, ervan leren, erop anticiperen en de relevantie ervan inschatten; 38. kan milieuspecialistische ervaring omzetten in beleidsmatig, effectief en efficiënt handelen; 39. kan zich vernieuwend en flexibel opstellen tegenover nieuwe of alternatieve ideeën ten aanzien van de aanpak van milieudelicten; 40. kan in overleg over de aanpak van milieudelicten kritiek geven en accepteren. Operationeel leidinggevende (aansluitend op niveau 4)
De operationele leidinggevende geeft leiding aan een groep medewerkers in het operationele proces. Hij/zij organiseert de dagelijkse inzet van mensen en middelen en begeleidt individuele politiemedewerkers. In beginsel stuurt hij één primair hoofdproces tegelijkertijd aan, hetzij geografisch hetzij functioneel gericht. Hij/zij geeft leiding aan uitvoerende werkzaamheden in de context van veiligheidsarrangementen met partners en levert vanuit die ervaring tevens bouwstenen aan voor nieuw beleid gericht op het creëren van duurzame oplossingen. Hij/zij beheerst het competentieniveau van een allround politiemedewerker (niveau 4). Vakmatig en methodische competenties − leidinggeven algemeen: kan onverwachte en bedreigende situaties managen; hakt knopen door wanneer nodig; geeft leiding aan projectteams; − coachend leidinggeven: signaleert talenten van medewerkers en stimuleert hen deze te ontwikkelen; stimuleert medewerkers in het ontdekken van nieuwe inzichten en het nemen van eigen verantwoordelijkheden; coacht medewerkers vanuit hun professiona-
90
IOO bv
liteit; maakt gebruik van en combineert individuele talenten tot doelgerichte teams; − resultaatgerichtheid: vertaalt beleid in concrete uitvoeringsactiviteiten en stelt doelen; maakt met medewerkers heldere afspraken over taken en resultaten en spreekt hen daarop aan; legt ve rantwoording af en levert een bijdrage aan nieuw beleid; − vakmanschap: geeft leiding aan toezichthoudende en ordehandhavende activiteiten; geeft leiding aan opsporingsonderzoeken; plaatst activiteiten in het kader van gemeenschappelijke veiligheidszorg; kiest voor een proactieve aanpak. Bestuurlijk-organisatorische en strategische competenties − externe oriëntatie: vertaalt ontwikkelingen in de maatschappij en het politievak naar activiteiten in het eigen werk; vertaalt wensen van de klant naar mogelijke activiteiten van de organisatie; neemt afstand van de waan van de dag; − netwerken: neemt initiatieven bij het oplossen van veiligheids- en leefbaarheidsproblemen; is actief in relevante netwerken op deze terreinen; heeft gevoel voor verantwoordelijkheden externe partners; − veranderingen innovatie: brengt verbeteringen en vernieuwingen aan in zijn werk; stimuleert tot verbeteringen en vernieuwingen in zijn eigen werkomgeving; − accountability: legt (actief) verantwoording af aan bevoegd gezag en eigen omgeving. Sociaal-communicatieve en cultureel-normatieve competenties − autonomie: durft als leidinggevende positie in te nemen en intervenieert zo nodig; geeft feedback aan medewerkers, collega’s en chefs; − communicatie: toont belangstelling en is toegankelijk; vertaalt beleid begrijpelijk en overtuigend; motiveert medewerkers om resultaten te behalen; inspireert het tactisch management om verantwoordelijkheden op zich te nemen en te benutten; − samenwerking: stimuleert medewerkers tot samenwerking; herkent processen binnen een team en kan deze beïnvloeden; onderhoudt effectieve en goede relaties met andere korpsonderdelen; − integriteit: stimuleert respect en openheid in de omgang met anderen; stimuleert een professionele cultuur; creëert een klimaat waarin medewerkers elkaar aanspreken; stuurt medewerkers op normen en waarden alsmede gedrag; waakt over een integere beroepsbeoefening en intervenieert zo nodig; bewaakt de toepassing van het geweldsmonopolie en stuurt hierop. Leer- en vormgevingscompetenties − reflectie: durft zich kwetsbaar op te stellen en kan feedback ontvangen; evalueert het eigen operationeel leidinggeven en stelt het zo nodig bij; − onderhoud: houdt actief zijn eigen kennis- en competentieniveau op peil; − ontwikkeling: geeft koers aan eigen loopbaan.
91
IOO bv
Tactisch leidinggevende (aansluitend op niveau 5)
Tot deze groep leidinggevenden behoren functionarissen die integraal leiding geven aan een middelgrote groep medewerkers en hun operationeel leidinggevenden. De tactisch leidinggevende stuurt meerdere primaire hoofdprocessen tegelijkertijd aan - bijvoorbeeld in een geografische eenheid - of aan één primair hoofdproces in een taakgebied. Het leidinggeven vindt plaats in de context van veiligheidsarrangementen met partners en in dit kader heeft de tactisch leidinggevende ook een actieve rol in het formuleren van gemeenschappelijke veiligheidszorg en in het aangaan van samenwerkingsverbanden met externe partners. Hij beheerst het competentieniveau van een politiekundige op b achelorniveau. Vakmatig en methodische competenties − leidinggeven algemeen: past diverse leiderschapsstijlen procesgebonden toe; delegeert werkzaamheden aan operationeel leidinggevenden; geeft leiding aan grotere projecten; geeft leiding in crisissituaties; − coachend leidinggeven: coacht operationeel el idinggevenden in het aansturen van hun medewerkers; signaleert talenten van medewerkers en stimuleert hen deze te ontwikkelen; vertaalt dit in concreet loopbaanbeleid; inspireert en stimuleert medewerkers om verantwoordelijkheden op zich te nemen; houdt actief het kennisen competentieniveau van zijn onderdeel op peil; − resultaatgerichtheid: kan tendensen in de samenleving en beleidskaders vertalen in activiteiten op middellange termijn; stelt heldere doelen en spreekt anderen aan op gemaakte afspraken; evalueert resultaten, legt verantwoording af en is daarin transparant; − bedrijfsvoering: draagt zorg voor de bedrijfsvoering van zijn onderdeel; bewaakt systematisch de kwaliteit van het werk; zorgt voor samenspel en integratie van de activiteiten; prioriteert effectief en efficiënt de inzet van middelen en capaciteit; − vakmanschap: geeft leiding aan politieoptreden in groter verband geeft leiding aan complexe opsporingsonderzoeken; geeft leiding aan de uitvoering van gemeenschappelijke veiligheidszorg. Bestuurlijk-organisatorische en strategische competenties − externe oriëntatie: onderkent tendensen in de samenleving en vertaalt deze naar activiteiten op de middellange termijn; vertaalt wensen van de klant naar mogelijke dienstverlening; kan afstand nemen van de waan van de dag en stimuleert dit bij andere leidinggevenden; − netwerken: initieert netwerken op het gebied van leefbaarheid en veiligheid; weet partners rond leef- en veiligheidsproblematieken te binden; agendeert onderwerpen van leef- en veiligheidszorg en draagt standpunten effectief uit; − verandering en innovatie: signaleert gebeurtenissen en ontwikkelingen en grijpt deze aan als kansen voor gedrags - en organisatieverandering; motiveert en stimuleert medewerkers tot actieve deelname in verbeteringsprocessen;
92
IOO bv
− teamvorming: creëert draagvlak door medewerkers te informeren; laat medewerkers participeren in ontwikkelingen; − accountability: legt (actief) verantwoording af aan bevoegd gezag en maatschappelijke omgeving. Sociaal-communicatieve en cultureel-normatieve competenties − autonomie: neemt als leidinggevende positie in; neemt verantwoordelijkheid en spreekt anderen daarop aan; − communicatie: toont belangstelling en is toegankelijk; luistert naar en verplaatst zich in de dagelijkse realiteit van de medewerkers; draagt visie en beleid begrijpelijk en overtuigend uit; inspireert het strategisch management om verantwoordelijkheden op zich te nemen en te benutten; − samenwerken en actief verbinden: herkent groepsprocessen en kan deze beïnvloeden; geeft het belang van samenwerking gestalte; legt contact, zoekt verbinding met anderen vooral binnen de organisatie; verkleint afstanden door betrokkenen en verschillende belangen bij elkaar te brengen; − integriteit: stimuleert een professionele cultuur; stimuleert respect en openheid in de omgang met anderen; creëert een klimaat waarin medewerkers op zichzelf reflecteren; waakt over een integere beroepsbeoefening en intervenieert zo nodig; bewaakt de legitimiteit van de aangestuurde processen; bewaakt de toepassing van het geweldsmonopolie en stuurt hierop. Leer- en vormgevingscompetenties − reflectie: stelt zich kwetsbaar op en vraagt om feedback; kan het eigen tactisch leidinggeven evalueren en bijstellen; − onderhoud: houdt actief zijn eigen kennis- en competentieniveau op peil; − ontwikkeling: geeft koers aan eigen loopbaan. Strategisch leidinggevende (aansluitend op niveau 6)
De strategisch leidinggevende geeft leiding aan een omvangrijk organisatieonderdeel van een korps. Er is sprake van integraal leidinggeven met betrekking tot primaire hoofdprocessen en ondersteunende processen. Geeft leiding aan tactisch leidinggevenden. In een langetermijnperspectief richt de strategisch leidinggevende zich op een duurzame en evenwichtige ontwikkeling van beleid, organisatie en legitimiteit van de organisatie. De strategisch leidinggevende beheerst het competentieniveau van de politiekundige master en is derhalve in staat tot het ontwikkelen van strategische scenario’s op basis van maatschappelijke ontwikkelingen die relevant zijn voor de politiefunctie. Vakmatig en methodische competenties − leidinggeven algemeen: past diverse leiderschapsstijlen contextgebonden toe; delegeert effectief; geeft strategisch leiding in ernstige crisissituaties; bewerkstelligt vanuit een langetermijnperspectief een duurzame en consistente koers;
93
IOO bv
− coachend leidinggeven: coacht tactisch leidinggevenden in het ontwikkelen van hun onderdeel; signaleert talenten van leidinggevenden en medewerkers en stimuleert hen deze te ontwikkelen; houdt actief het kennis- en competentieniveau van het onderdeel op peil; − resultaatgerichtheid: stelt in gezamenlijkheid met de bestuurlijkjustitiële omgeving gemeenschappelijke doelen; stelt heldere prioriteiten en houdt hieraan vast binnen actuele hectische ontwikkelingen; maakt resultaten zichtbaar, bespreekt deze met chefs, legt verantwoording af en is daarin transparant; − bedrijfsvoering: stuurt primaire en ondersteunende processen van de organisatie integraal aan; initieert kwaliteitsmanagement in de organisatie; − vakmanschap: schetst (nieuwe) visies op het gebied van leefbaarheid en veiligheid; ontwerpt strategische scenario’s voor crisismanagement en politiële interventies voor de lange termijn; laat zien een bewaker te zijn van de gekozen corebusiness. Bestuurlijk-organisatorische en strategische competenties − externe oriëntatie: doorziet maatschappelijke tendensen en ontwikkelingen en ontplooit initiatieven om vanuit de politie hierop effectief te reageren; is in staat afstand te nemen van de ‘waan van de dag’ en stimuleert dit bij andere leidinggevenden; durft de confrontatie aan te gaan met het bevoegd gezag en de samenleving omtrent de gemaakte keuzes en de doelstellingen; − netwerken: stemt af met strategische partners op het gebied van leefbaarheid en veiligheid; spreekt hen aan op hun eigen verantwoordelijkheid; participeert in netwerken en bouwt duurzame relaties op; betrekt actief maatschappelijke partners bij het formulieren van koers en oplossingen; − verandering en innovatie: initieert en stimuleert veranderingen; betrekt leidinggevenden en medewerkers bij veranderingen; signaleert gebeurtenissen en ontwikkelingen en grijpt deze aan als kansen voor gedrags - en organisatieverandering; brengt veranderingen op gang die de identiteit en het (zelf) vertrouwen van de organisatie raken; − accountibility: legt (actief) verantwoording af aan bevoegd gezag en maatschappelijke omgeving. Sociaal-communicatieve en cultureel-normatieve competenties -
-
-
94
autonomie: is zichtbaar en kan kritiek weerstaan; neemt verantwoordelijkheid en spreekt anderen daarop aan; bewerkstelligt voor de organisatie professionele autonomie;
communicatie: toont belangstelling en is bereikbaar; inspireert leidinggevenden en medewerkers; spreekt de taal van de medewerker en kent diens belevingswereld; draagt in wisselende omstandigheden visie en beleid overtuigend uit; richt de organisatie bezielend en b etrokken op concrete doelen; actieve positionering: signaleert gebeurtenissen en ontwikkelingen in de omgeving en grijpt deze aan als kansen ter positionering van de organisatie; bepaalt de richting waarin de organisatie zich gaat bewegen; geeft het belang van samenwerking gestalte;
IOO bv
-
-
integriteit: stimuleert respect en openheid in de omgang met anderen; waakt over de integriteit van de organisatie en intervenieert zo nodig; kan omgaan met de waardenconflicten van de organisatie; bewaakt de legitimiteit van de organisatie.
Leer- en vormgevingscompetenties -
reflectie: stelt zich kwetsbaar op en vraagt om feedback; kan vanuit diverse optieken het eigen strategisch leidinggeven evalueren en bijstellen; is in staat bestaande kaders van het eigen leidinggeven ter discussie te stellen; onderhoud: houdt actief zijn eigen kennis- en competentieniveau op peil; ontwikkeling: geeft koers aan eigen loopbaan; kijkt vooruit en grijpt strategische kansen.
95
IOO bv
96
IOO bv
Bijlage Leergangen Politiespecialist vreemdelingenzorg (aansluitend op niveau 4)
Een politiespecialist in de vreemdelingenzorg houdt zich bezig met het verblijf of het toezicht op het verblijf van vreemdelingen. Het b etreft een hoofdtaak, waarin de competenties van deze beroepsbeoefenaren een verdieping of verbreding inhouden van die van een (allround) politiemedewerker of een daarmee gelijk te stellen overheidsfunctionaris. De kwaliteit van hun administratieve of operationele werk valt of staat met een goede samenwerking, standaardisering en afstemming tussen de partners in de keten van vreemdelingenzorg, zoals de Vreemdelingendienst (VD), de Immigratie en Naturalisatie Dienst (IND), de Koninklijke Marechaussee (Kmar), het Centraal Orgaan Opvang Asielzoekers (COA), de gemeenten, de rivierpolitie van Rotterdam, bijzondere opsporingsdiensten en het Ministerie van Buitenlandse Zaken (BUZA). Ofschoon de werkzaamheden van politiespecialisten, zowel bij het reguliere als het asielbeleid, gemeenschappelijke kenmerken hebben, zijn er verschillen die zodanig uiteenlopen dat bij verblijfskwesties en het toezicht daarop aparte beroepsbeoefenaren onderscheiden kunnen worden. Bij verblijf kan het gaan om contact- en/of beslissingsmedewerkers (niveau 4) of ondersteuners (niveau 3), zoals administratieve medewerkers en bijzondere opsporingsambtenaren. Bij toezicht op verblijf zijn medewerkers (niveau 4) belast met het operationeel vreemdelingentoezicht, de grensbewaking of de terugkeer (verwijdering of uitzetting). Ook spelen Hulpofficieren van Justitie soms een rol. Hun competenties (en die van hun ketenpartners) worden nader uitgewerkt in zogenaamde differentiatieprofielen. Politiespecialist geweldsbeheersing (aansluitend op niveau 4)
Een politiespecialist op het gebied van de geweldsbeheersing opereert binnen situaties waarin een hoge mate van gevaar bestaat. Dergelijke situaties kenmerken zich door een (potentiële) levensdreiging en een hoog afbreukrisico. Het betreft een hoofdtaak, waarin de competenties van deze beroepsbeoefenaar een verbreding of verdieping inhouden van die van de allround politiemedewerker. De kwaliteit van hun operationele werk valt of staat met een goede samenwerking (hoge interafhankelijkheid binnen een team), een zeer hoog vaardigheidsniveau en een hoge mate van stressbestendigheid. Teneinde de taken efficiënt en effectief te kunnen uitvoeren, is deze medewerker toegerust met speciale middelen en materialen (bijvoorbeeld bijzondere wapens of apparatuur). De inzet van hun specialisme (vaardigheden en materialen)
97
IOO bv
vindt veelal plaats op basis van ministerieel vastgestelde inzetcriteria en wordt afgeschermd voor derden. Ofschoon de werkzaamheden van een politiespecialist geweldsbeheersing gemeenschappelijke kenmerken hebben, zijn er ook verschillen die zodanig uiteenlopen dat daarvoor aparte beroepsbeoefenaren kunnen worden onderscheiden, te weten een politiespecialist aanhouding en ondersteuning of persoonsbeveiliging (niveau 4), een politiespecialist explosieve nverkenning (niveau 3) en een politiespecialist onderhandelen (niveau 5). Het verschil in specifieke competenties komt tot uiting in differentiatieprofielen en de bijbehorende kernopgaven. Recherchemedewerker (aansluitend op niveau 4)
Een recherchemedewerker wordt ingeschakeld, als de tactische of technische opsporingscompetenties van de allround politiemedewerker verdiept of verbreed moeten worden. Deze aanvullende specifieke expertise overstijgt het niveau van noodhulp, het kleinschalige gebiedsgebonden werk en de basale recherch etaken. Bij de uitvoering van het specialistische recherchewerk wordt nauw samengewerkt in de keten van opsporing en vervolging, dat wil zeggen met andere (politie)specialisten, met reguliere politiemedewerkers, medewerkers van bijzondere opsporingsdiensten en het Openbaar Ministerie in het bijzonder. In de organisatie van het politiewerk gaat het in de regel om een hoofdtaak. Een recherchemedewerker moet een verbinding kunnen leggen tussen kwalitatief hoogwaardige criminologische en criminalistische methoden en technieken. Ofschoon de werkzaamheden van een recherchemedewerker gemeenschappelijke kenmerken hebben (terug te vinden bij de algemeen rechercheur), zijn er ook verschillen die zodanig uiteenlopen dat daarvoor aparte beroepsbeoefenaren onderscheiden kunnen worden, zoals een technisch, financieel, informatie- of zedenrechercheur, een specialist in jeugdzorg of een medewerker met een taakstelling binnen de wet BOB. De bijzonderheden worden beschreven in differentiatieprofielen op niveau 4 (soms op niveau 3). Verder kunnen bij alle genoemde typen recherchemedewerkers subspecialisaties voorkomen (te benoemen in kernopgaven). Recherchekundige (aansluitend op niveau 5)
Een recherchekundige wordt ingeschakeld, als de tactische of technische opsporingscompetenties van de politiekundige bachelor verdiept of verbreed moeten worden. Deze aanvullende expertise gaat verder dan de alledaagse regie van veiligheidsarrangementen of bestuurlijke handhavingsprocessen. Bij het managen van bijzondere rechercheprojecten moeten de hoofdprocessen van criminologisch en criminalistisch onderzoek op elkaar afgestemd en geëvalueerd worden. De coördinatie, communicatie en coöperatie met specialisten binnen en buiten de politie, met politiekundigen en het Openbaar Ministerie
98
IOO bv
in het bijzonder dienen soepel te verlopen. In de regel gaat het om een hoofdtaak. Recherchekundigen beschikken weliswaar over een gemeenschappelijke set van vakbekwaamheden, maar daarenboven ook over competenties die bij hun collegae niet voorhanden hoeven te zijn. In de praktijk uiten deze verschillen zich bijvoorbeeld in het voorkomen van een financieel naast een digitaal recherchekundige. De bijzonderheden worden beschreven in een differentiatieprofiel op niveau 5 en soms op niveau 6 (voor de financiële recherchespecialist). Politiële verkeersspecialist (aansluitend op niveau 4)
Een politiële verkeersspecialist wordt ingeschakeld bij het analyseren van verkeersongevallen, het verrichten van voertuigenonderzoek, het uitbrengen van verkeersadviezen en het voorbereiden/organiseren van gerichte (gespecialiseerde) verkeerstoezichtprojecten. Het gaat om ondersteunende expertise voor de basispolitiefunctie, die een verdieping of verbreding inhoudt van de basiscompetenties van de allround politiemedewerker. Deze expertise kan in een hoofdtaak uitgeoefend worden of als bijzonder aandachtsgebied. Een politiële verkeersspecialist werkt nauw samen met verwante vakgenoten en reguliere politiemedewerkers. Daarvoor is op uitvoerend niveau een goede beheersing van de initiële en bijzondere competenties vereist. Ofschoon de werkzaamheden van politiële verkeersspecialisten gemeenschappelijke kenmerken hebben, kunnen er toch verschillende werkterreinen onderscheiden worden, zoals verkeersongevallenanalyse, voertuigenonderzoek en verkeersadvisering. De bijzonderheden daarvan worden beschreven in differentiatieprofielen. Politiekundige verkeersspecialist (aansluitend op niveau 5)
Een politiekundige verkeersspecialist houdt zich ten aanzien van mens, omgeving en voertuig bezig met (het integreren van) verkeersveiligheidsbeleid, mobiliteitsbeleid en gedragsbeïnvloeding op het gebied van verkeer en vervoer, alsook met het inpassen van deze taakgebieden in organisatiedoelstellingen. Deze verbrede of verdiepte bachelorcompetenties worden ter ondersteuning van het werk van een politiekundige uitgeoefend in een hoofdtaak of als bijzonder aandachtsgebied. Bij het opzetten van gedragsbeïnvloedingsprojecten op het gebied van verkeer en vervoer is de brede blik van een politiekundige verkeersspecialist vereist. Deze kan anticiperen op een mogelijke aanpak, projecten evalueren en voorlichtingsadviezen geven over de wijze waarop verkeersgedrag technisch en tactisch beïnvloed kan worden. Bij het opzetten van verkeershandhavingsprojecten gaat het om een gestructureerde en proactieve inbreng. Er wordt verder gekeken dan het strafrecht, en voorlichting gegeven over correct verkeersgedrag.
99
IOO bv
Een politiekundige verkeersspecialist werkt nauw samen met verwante vakgenoten, reguliere politiemedewerkers en leidinggevenden. Politiële milieuspecialist (aansluitend op niveau 4)
Een politiële milieuspecialist beschikt in milieutactisch dan wel milieutechnisch opzicht over meer diepgaande of bredere competenties dan de allround politiemedewerker. Deze expert moet bij ingewikkelde milieudelicten kunnen opereren in een keten met een grote mate aan diversiteit, onderlinge afhankelijkheid en verwevenheid ten aanzien van verantwoordelijkheden, werkprocessen, netwerken, we tgeving of technieken. Onder de vele interne en externe partners neemt het openbaar bestuur een prominente plaats in. In vakmatig opzicht moet de politiële milieuspecialist in staat zijn risico’s voor milieu en veiligheid te signaleren, milieuschades te taxeren, maatwerk te leveren, te switchen tussen straf-, civiel- en bestuursrecht en combinaties te maken met andere milieuspecialismen, commune delicten en het recherchewerk. In de regel betreft het een hoofdtaak, waarin deze beroepsbeoefenaar bij de handhaving van het milieurecht een verbinding moet kunnen leggen tussen opsporing en toezichthoudende methoden en technieken. In de handhavingspraktijk wordt nauw samengewerkt met andere specialisten, met reguliere politiemedewerkers en met bestuursrechtelijke handhavers. Op grond van deze competenties kan deze (ervaren) specialist een adviserende rol vervullen voor de basispolitiefunctie. Ofschoon de werkzaamheden van een politiële milieuspecialist gemeenschappelijke kenmerken hebben, kunnen er verschillende werkterreinen onderscheiden worden, zoals milieutechniek, milieutactiek, milieumonsterneming, milieuhygiëne-, milieubeschermings - en ordeningsrecht om een milieuregisseur. Specifieke competentieverschillen komen tot uiting in de betreffende kernopgaven. Politiekundige milieuspecialist (aansluitend op niveau 5)
Een politiekundige milieuspecialist houdt zich bezig met (de integratie van) politiële beleidsvraagstukken rond een of meer milieuspecialismen, te weten het milieuhygiëne-, milieubeschermings - en ordeningsrecht of de milieutechniek. Meer in het bijzonder geldt dit ten aanzien van de beleidsvoorbereiding, het nemen van beleidsinitiatieven, het ontwikkelen van opsporings - en handhavingsstrategieën en het analyseren van trends. Daarbij is samenwerking met partners binnen en buiten de politie onontbeerlijk, zowel met (milieu)specialisten als met ambtelijke en politieke bestuurders. Voor het managen van de context zijn specialistische vakbekwaamheden vereist en het vermogen te communiceren met uitvoerenden en leidinggevenden binnen en buiten de politie. Op basis van deze verdiepte of verbrede bachelorcompetenties kan de politiekundige ondersteund worden, en de korpsleiding van specialistisch advies worden voorzien. In de regel betreft het een hoofdtaak. Politiekundige milieuspecialisten beschikken weliswaar over een gemeenschappelijke set van bekwaamheden, maar daarenboven ook
100
IOO bv
over competenties die bij hun collega’s niet voorhanden hoeven te zijn. Het kan bijvoorbeeld gaan om een beleidsontwikkelaar op onderdelen of het brede te rrein van politiespecifieke milieudeskundigheid of het afstemmen van een bepaald politieel milieuspecialisme. Operationeel leidinggevende (aansluitend op niveau 4)
De operationele leidinggevende geeft leiding aan een groep medewerkers in het operationele proces. Hij/zij organiseert de dagelijkse inzet van mensen en middelen en begeleidt individuele politiemedewerkers. In beginsel stuurt hij één primair hoofdproces tegelijkertijd aan, hetzij geografisch of functioneel gericht. Hij/zij geeft leiding aan uitvoerende werkzaamheden in de context van veiligheidsarrangementen met partners en levert vanuit die ervaring tevens bouwstenen aan voor nieuw beleid gericht op het creëren van duurzame oplossingen. Hij/zij beheerst het competentieniveau van een allround politiemedewerker (niveau 4). Tactisch leidinggevende (aansluitend op niveau 5)
Tot deze groep leidinggevenden behoren functionarissen die integraal leiding geven aan een middelgrote groep medewerkers en hun operationeel leidinggevenden. De tactisch leidinggevende stuurt meerdere primaire hoofdprocessen tegelijkertijd aan - bijvoorbeeld in een geografische eenheid - of aan één primair hoofdproces in een taakgebied. Het leidinggeven vindt plaats in de context van veiligheidsarrangementen met partners, en in dit kader heeft de tactisch leidinggevende ook een actieve rol in het formuleren van gemeenschappelijk veiligheidszorg en in het aangaan van samenwerkingsverbanden met externe partners. Hij beheerst het competentieniveau van een politiekundige op bachelorniveau. Strategisch leidinggevende (aansluitend op niveau 6)
De strategisch leidinggevende geeft leiding aan een omvangrijk organisatieonderdeel van een korps. Er is sprake van integraal leidinggeven met betrekking tot primaire hoofdprocessen en ondersteunende processen. Geeft leiding aan tactisch leidinggevenden. In een langetermijnperspectief richt de strategisch leidinggevende zich op een duurzame en evenwichtige ontwikkeling van beleid, organisatie en legitimiteit van de organisatie. De strategisch leidinggevende beheerst het competentieniveau van de politiekundige master en is derhalve in staat tot het ontwikkelen van strategische scenario’s op basis van maatschappelijke ontwikkelingen die relevant zijn voor de politiefunctie.
101
IOO bv
102
IOO bv
Bijlage Functiegerichte applicaties Functiegerichte applicaties betreffen een combinatie van in specifieke wetten of bovenregionale afspraken vastgelegde leerinhouden, die b estemd zijn voor politiefunctionarissen die naast hun reguliere taken gerechtigd zijn om de in de bedoelde wet/regeling omschreven extra taak uit te voeren. In het nieuwe postinitiële politieonderwijs veranderen deze functiegerichte applicaties niet. Nr. Functiegerichte applicatie (met nummer/naam
Inst.
Wet- of regelgeving / bovenregionale a fspraak
kernopgave) 1
30.0.21 Basis motorsurveillant
PIVM
Besluit Raad van Hoofdcommissarissen
2
30.0.22 Verkeerssurveillant motor
PIVM
Besluit Raad van Hoofdcommissarissen
3
45.5.13 Grensbewaking
IBP
Besluit Adviescommissie Vreemdelingenzaken
4
32.2.50 Instructie geven bij werken op hoogte
PIOG
Arbo middelings Wet
5
32.2.51 Communiceren in crisissituaties
PIOG
Besluit Beheer Regionale Politiekorpsen, art. 8
6
32.2.47 Verzorgen van verbindingsverkeer
PIOG
Post en Telegrafie Wet
7
32.2.48 Optreden als hondengeleider
PIOG
Ambtsinstructie art. 15
8
42.2.49 Verrichten van evaluaties
PIOG
MGBO (aangewezen opleiding)
9
42.2.15 Leiden team persoonsbeveiliging
PIOG
Politiewet 1993, art. 9 en 38
10
42.2.16 Afschermen specialistische eenheden
PIOG
Besluit Beheer Regionale Politiekorpsen (BHRP)
(SCART) 11
42.2.21 Gebruik explosieven AOE
PIOG
Politiewet 1993, art 59/60; BHRP art. 9
12
42.2.22 Precisieschot lange afstand (BBE)
PIOG
Wet BOB
13
42.2.23 Technisch binnendringen
PIOG
Wet BOB/Wetboek van strafvordering
14
40.2.24 Bijzondere manoeuvres AOE
PIVM
Bovenregionale afspraken LCA; SROb/c/d functie-eisAT
15
32.2.36 Optreden als ME -lid
PIOG
Regeling ME maart 1994
16
32.2.37 Waarnemingen en aanhoudingen
PIOG
Regeling ME maart 1994
17
32.2.38 Optreden op en nabij water ME
PIOG
Regeling ME maart 1994
18
32.2.39 Besturen van een ME-voertuig
PIOG
Regeling ME maart 1994
19
32.2.40 Gebruik van traangas in ME-verband
PIOG
Regeling ME maart 1994
20
32.2.41 Bewaken en beveiligen met HKMP5
PIOG
Regeling ME maart 1994
21
32.2.42 Besturen van een AE-voertuig
PIOG
Regeling ME maart 1994
22
42.2.43 Leidinggeven aan een ME-groep
PIOG
Regeling ME maart 1994
23
42.2.44 Leidinggeven aan een AE-groep
PIOG
Regeling ME maart 1994
24
32.2.45 Optreden als beredene ME
PIOG
Uitvoeringsreglement mei 1995
25
42.2.46 Leidinggeven aan groep beredenen ME
PIOG
Uitvoeringsreglement mei 1995
26
42.2.31 Onderhandelen bij ontvoeringen
PIOG
BZK/JUST: Gijzelingscirculaires 1972
27
42.2.32 Onderhandelen bij suïcidedreiging
PIOG
Aanwijzing PG’s
28
42.2.33 Onderhandelen bij gijzelingen
PIOG
Regionale draaiboeken m.b.t. gijzelingen/ontvoeringen
29
32.2.34 Optreden bij explosievenincidenten
PIOG
Beschikking 27-8-1976; nieuwe wet voorjaar 2002
30
42.2.35 Leidinggeven bij explosievenincidenten
PIOG
Beschikking 27-8-1976; nieuwe wet voorjaar 2002
31
40.3.23 Motorrijden t.b.v. observatieteams
PIVM
Beleidsgroep observatie (BGO/LCO)
32
44.4.10 Nader volledig forensisch onderzoek
ICR
Afspraak per ressort tussen OM en politie (basis GRAM)
branden/explosies 33
40.2.14 Technisch rijden
PIVM
Bovenregionale afspraken LCA; SRO-A1 instapeis
34
42.2.25 Heimelijke hoogw. tact./ techn. (in-
PIOG
Wet BOB
PIOG
Wet BOB
ter)nat. ondersteuning 35
42.2.26 Heimelijk opnemen vertrouwelijke communicatie
103
IOO bv
Nr. Functiegerichte applicatie (met nummer/naam kernopgave)
Inst.
Wet- of regelgeving / bovenregionale a fspraak
36
PIOG
Wet BOB
PIOG
Wet BOB
42.2.27 Interceptie en aanhouding op zeeschepen/boorplatforms
37
42.2.28 Alternatieve hoogw. tact./techn. (inter)nat. ondersteuning
38
42.2.29 Alternatief opnemen vertrouwelijke communicatie
PIOG
Wet BOB
39
42.2.30 Situationeel toepassen hoogw.
PIOG
Wet BOB
comm./operatietechnieken 40
45.5.01 Werken met vreemdeling in keten vreemdelingenzorg
IBP
Besluit Adviescommissie Vreemdelingenzaken
41
45.5.02 Uitoefenen administratief toezicht
IBP
Besluit Adviescommissie Vreemdelingenzaken
42
45.5.03 Uitoefenen operationeel toezicht
IBP
Besluit Adviescommissie Vreemdelingenzaken
43
45.5.04 Verwijderen van vreemdelingen
IBP
Besluit Adviescommissie Vreemdelingenzaken
44
45.5.05 Administratieve afhandeling van de verwijdering
IBP
Besluit Adviescommissie Vreemdelingenzaken
45
45.5.06 Behandelen verzoek (ambtshalve) advies visum dip/ref IBP
Besluit Adviescommissie Vreemdelingenzaken
46
45.5.07 Regelen kort verblijf
IBP
Besluit Adviescommissie Vreemdelingenzaken
47
45.5.08 Wijzigen of verlengen van een visum
IBP
Besluit Adviescommissie Vreemdelingenzaken
48
45.5.09 Behandelen verzoek (ambtshalve) advies MVV dip/ref
IBP
Besluit Adviescommissie Vreemdelingenzaken
49
45.5.10 Aanvragen/wijzigen/beperken/verlengen VVBR/VVOR
IBP
Besluit Adviescommissie Vreemdelingenzaken
50
45.5.11 Verblijf regelen gemeenschapsonderdanen
IBP
Besluit Adviescommissie Vreemdelingenzaken
51
45.5.12 Behandelen aanvraag visum voor terugkeer
IBP
Besluit Adviescommissie Vreemdelingenzaken
52
43.3.03 Uitvoeren van een bewijsconfrontatie
ICR
Wetboek van Strafvordering Art.
53
43.3.05 Verhoren jonge of verstandelijk gehandicapte getuigen ICR
Aanwijzing PG’s
54
43.3.06 Prostitutiecontrole door de politie
Wet Algemeen Bestuursrecht/art.151 Gemeen-
55b/56/61/61a/62/62a ICR
tewet 55
43.3.07 Mensenhandel: intakegesprek, aangifte, getuigenver-
ICR
Aanwijzing PG’s Zeden
ICR
AwB / Verwijzing naar Wet Wapens en Munitie
hoor 56
43.3.12 Bestuurlijke toetsing legaal wapenbezit rechtspersonen
57
40.3.22 Rijden ten behoeve van observatieteams
PIVM
Beleidsgroep Observatie (BGO/LCO)
58
43.3.18 Heimelijk gadeslaan van personen of zaken
ICR
Wetboek van Strafvordering, art. 126 G en O
59
43.3.19 Afschermen van plaatsbepalingsapparatuur
ICR
Wetboek van Strafvordering, art. 126 G lid 3
60
43.3.19 Plaatsen van plaatsbepalingsapparatuur
ICR
Wetboek van Strafvordering, art. 126 G lid 3
61
43.3.19 Dynamisch volgen met plaatsbepalingsapparatuur
ICR
Wetboek van Strafvordering, art. 126 G lid 3
62
43.3.19 Opnemen van vertrouwelijke communic atie
ICR
Wetboek van Strafvordering, art. 126 L of S
63
43.3.19 Sectie technische ondersteuning
ICR
Wetboek van Strafvordering, art. 126 G lid 3
64
43.3.20 Opereren onder dekmantel
ICR
Wetboek van Strafvordering, art. 126 H of P
65
43.3.21 Omgaan met criminele inlichtingen binnen CIE
ICR
Wetboek van Strafvordering/Politiewet art.2
66
44.4.08 Onderzoek naar biologische sporen
ICR
Afspraak per ressort tussen OM en politie
67
44.4.09 Slachtofferidentificatie
ICR
68
44.4.10 Volledig forensisch onderzoek bij branden en explosies ICR
69
44.4.11 Onderzoek explosies en explosieven
ICR
70
44.4.12 Coördinatie van een technisch sporenonderzoek
ICR
71
44.4.05 Afnemen celmateriaal t.b.v. DNA
ICR
72
44.4.13 Identificeren van werktuigsporen
ICR
(basis GRAM) Afspraak per ressort tussen OM en politie (basis GRAM) Afspraak per ressort tussen OM en politie (basis GRAM) Afspraak per ressort tussen OM en politie (basis GRAM) Afspraak per ressort tussen OM en politie (basis GRAM) Afspraak per ressort tussen OM en politie (basis GRAM) Afspraak per ressort tussen OM en politie (basis GRAM)
104
IOO bv
Nr. Functiegerichte applicatie (met nummer/naam
Inst.
Wet- of regelgeving / bovenregionale a fspraak
ICR
Afspraak per ressort tussen OM en politie (basis GRAM)
kernopgave) 73
44.4.14 Identificeren van schoenen/bandensporen
74
44.4.15 Identificeren van vingerafdrukken
ICR
Afspraak per ressort tussen OM en politie (basis GRAM)
75
44.4.16 Onderzoeken van documenten
ICR
Afspraak per ressort tussen OM en politie (basis GRAM)
76
44.4.17 Coördineren van niet pd-gerelateerde
ICR
Afspraak per ressort tussen OM en politie (basis GRAM)
sporen 77
53.3.09 Hulpofficier van Justitie (ook VR)
ICR
Wetboek van Strafvordering, art. 154
78
42.6.10 Training sectie- of peletonscomman-
PIOG
Regeling ME maart 1994
PIOG
Regeling ME maart 1994
PIOG
Regeling ME maart 1994
dant ME 79
42.6.11 Training sectie- of peletonscommandant AE
80
42.6.12 Training sectie- of peletonscommandant AOE
105
IOO bv
106
IOO bv
Bijlage Geselecteerde benchmarks IOO heeft, in samenwerking met het LSOP, een groot aantal postinitiële opleidingen geselecteerd die het mogelijk maken om een externe norm te formuleren voor het nieuwe postinitiële onderwijs van het LSOP. De selectie is breed en gevarieerd en heeft de volgende kenmerken: − alle beroepsdomeinen zijn vertegenwoordigd in de benchmarks; − binnen elk beroepsdomein zijn zowel lange als korte opleidingsvarianten vertegenwoordigd; − binnen elk beroepsdomein zijn opleidingen met een duaal element vertegenwoordigd; − binnen elk beroepsdomein zijn opleidingen met een extern gevalideerd kwaliteitsniveau vertegenwoordigd; − binnen elk beroepsdomein zijn opleidingen die voortvloeien uit de wettelijke kaders van de WEB en de WHW vertegenwoordigd. In het overzicht op de volgende pagina’s zijn de benchmarks die deel uitmaken van de selectie kort getypeerd op een aantal kenmerken.
107
IOO bv
ext. DCUNaam bench
prijs
legiti>400 sbu
mering duaal
exa-
beroeps-
men
kwal
intensieve niveau middelen
domein geweldsbeheersing BVE, ECABO, praktijkbegeleiding beveiliging
23,75
nee
-
-
-
-
-
-
Fontys, post hbo, omgaan met agressie
17
nee
-
-
-
-
-
-
NIBRA, applicatie oefencoördinator
35,92
nee
-
-
-
-
geen
-
NIBRA, brandweerofficieren
37,86
ja
-
ja
-
-
hbo
-
NIBRA, crisisinterventie leidinggevenden
27,68
nee
-
-
-
-
hbo+
-
NIBRA, leergang veiligheid brandweerofficieren
36,76
nee
-
-
-
-
hbo+
-
NIBRA, operationele training officier gevaarlijke stoffen
52,84
nee
-
ja
-
-
hbo+
ja
NIBRA, operationele training voor officieren van dienst
55,78
nee
-
ja
-
-
hbo+
ja
DIBO, antislip- en rijvaardigheidscentrum, rijcursus
18,13
nee
-
-
-
-
-
ja
DIBO, antislip- en rijvaardigheidscentrum, rijtest
52,5
nee
-
-
ja
-
-
ja
Prodrive, securitytraining directie- en overheidschauffeurs
54,67
nee
-
-
-
-
-
ja
VTL, milieu & veilig, Defensief Rijden
36,36
nee
-
-
-
-
-
-
NLS, verkeersvlieger
60,86
ja
ja
ja
ja
ja
havo+
ja
VEV, vakbekwaam persoon hoogspanning
33,9
nee
ja
-
ja
ja
mbo+
ja
BVE, Innovam en VOCAR, werkplaatsmanager
24,09
ja
ja
ja
ja
ja
mbo+
ja
BVE, specialistenopleiding OVDB, praktijkopleider
22,08
ja
ja
ja
ja
ja
mbo+
-
BVE, ECABO, praktijkbegeleiding beveiliging
23,75
nee
-
-
-
-
geen
-
fontys, coaching
35,65
ja
ja
ja
ja
ja
hbo+
ja
GOC, Leidinggeven op de Werkvloer
36,87
nee
-
-
-
-
mbo4+
-
Hogesch. Saxion, leergang operationeel management
20,41
nee
ja
ja
ja
ja
o+
-
Hogesch. Zeeland, midden managementopleiding
14,67
nee
-
-
-
-
mbo+
-
NIBRA, applicatie oefencoördinator
35,92
nee
-
-
-
-
hbo+
-
NIVE integraal management I en II
50,75
nee
ja
-
ja
-
hbo+
-
NIVE comm. en soc. vaardigheden
55,06
nee
-
-
-
-
mbo+
ja
NIVE, leergang management overheidscontroller
50
nee
ja
-
ja
ja
univ+
-
ROI leergang integraal management
36,74
ja
-
ja
ja
-
hbo+
-
ROI, coaching
41,04
nee
-
-
-
-
hbo+
-
ROI, Leergang Management en Organisatie
55,49
nee
-
-
-
-
hbo+
-
Veiligheidsadviseur VGS (2 modaliteiten)
18,11
nee
-
ja
ja
ja
mbo4+
-
Hs Zeeland, balanced scorecard
53,28
nee
-
-
-
-
hbo+
-
NIBRA, crisisinterventie leidinggevenden
27,68
nee
-
-
-
-
hbo+
-
NIBRA, Master of Crisis and Disaster Management
71,11
ja
ja
ja
ja
ja
hbo+
-
NSOB, crisismanagers
53,94
ja
-
ja
-
-
hbo+
-
NSOB, Mater of Public Administration
56,82
ja
ja
ja
ja
ja
hbo+
-
Management
42,49
ja
ja
ja
ja
ja
hbo+
-
RUL, public controlling
18,44
ja
-
ja
ja
-
univ+
-
fontys, master of arts in health
21,74
ja
ja
ja
ja
ja
hbo+
-
fontys, masterclass bedrijfskunde
24,4
nee
ja
-
ja
-
hbo+
-
HH, masteropleiding bedrijfswetenschappen
40,82
ja
ja
ja
ja
ja
hbo+
-
Hogesch. Zeeland, hogere managementopleiding
16,08
ja
ja
-
ja
ja
hbo+
-
Hs Zeeland, voortgezette managementopleiding
18
nee
-
-
-
-
hbo+
-
domein leiderschap
hbo/mb
OU, Master in Strategy and Organization and Supply Chain
108
IOO bv
ext. DCU-
legiti>400 sbu
mering duaal
exa-
beroeps-
men
kwal
intensieve
Naam bench
prijs
niveau middelen
NIVE financieel management
67,09
ja
-
ja
-
-
hbo+
-
NIVE persoonlijk management
89,41
nee
-
-
-
-
hbo+
ja
ROI, Leergang dynamisch overheidsmanagement
81,23
nee
-
-
-
-
hbo+
-
stoffen
4,22
ja
ja
ja
ja
ja
mbo+
-
fontys, hogere cursus milieu en geluid
34,23
nee
-
-
ja
-
hbo+
-
fontys, RO, gebiedsgeric ht milieubeleid
41,33
nee
-
-
ja
-
hbo+
-
NIBRA, operationele training officier gevaarlijke stoffen
52,84
nee
-
ja
-
-
hbo+
ja
NIBRA, stralingsdeskundige
92,65
nee
-
ja
ja
ja
hbo+
ja
Saxion, milieubeleid en milieumanagement
26,83
ja
ja
-
ja
ja
mbo+
-
13,78
nee
-
-
ja
ja
mbo4+
-
kl. 7
11,47
nee
-
-
ja
ja
mbo4+
-
VTL, gevaarlijke stoffen, Vervoer Klein Chemisch Afval
15,06
nee
-
-
ja
ja
mbo4+
-
14,22
nee
-
-
ja
-
-
-
VTL, milieu & veilig, Incidentenbestrijding Tankwagenchauffeur 44,02
nee
-
-
ja
-
rij CE
ja
VTL, milieu & veilig, Veiligheid voor Leidinggevenden
19,43
nee
-
-
ja
-
-
-
den
22,53
nee
-
-
ja
-
-
-
VTL, milieu & veilig, Veiligheid voor Tankreinigers
34,6
nee
-
-
-
-
-
-
fontys, master a dvanced nursing practice
26,98
ja
ja
ja
ja
ja
hbo+
-
fontys, master of arts in health
20,79
ja
ja
ja
ja
ja
hbo+
-
fontys, mediation scheiding en omgang
56,66
nee
ja
ja
ja
ja
hbo+
ja
fontys, post hbo, anestaesie bij kinderen
18
nee
-
-
-
-
hbo+
-
fontys, post hbo, chirurgische vaardigheden
13,57
nee
-
ja
-
-
hbo+
-
fontys, post hbo, echografie
12,8
nee
-
-
ja
-
hbo+
-
fontys, post hbo, omgaan met agressie
17
nee
-
-
-
-
geen
-
GOC, Adobe Photoshop basis
31,25
nee
-
-
-
-
mbo4+
-
GOC, digitale CTP Workflow
36,87
nee
-
-
-
-
mbo4+
-
GOC, Scannen/ Beeldverwerking
36,87
nee
-
-
-
-
mbo4+
-
Haagse hogesch. (HH), arboverpleegkundige
27,72
nee
ja
ja
ja
ja
hbo-v+
-
Hoffman security Almere, fraudepreventie
30,68
nee
-
-
-
-
-
ja
Hoffman2, conflicthantering
39,93
nee
-
-
-
-
-
ja
Hoffman3, overvalpreventie
39,93
nee
-
-
-
-
-
ja
Hogesch. Zeeland, praktijkondersteuning huisarts
34,25
nee
ja
ja
ja
ja
hbo+
-
Hogesch. Zeeland, praktijkondersteuning huisarts
15,32
ja
ja
ja
ja
ja
mbo+
-
domein milieu BVE, specialistenopl. Transport-logistiek, specialist gevaarlijke
VTL, gevaarlijke stoffen, Vakbekwaamheid Behandeling Gevaarlijke Stoffen VTL, gevaarlijke stoffen, ADR-certificaat Basis + Tank + kl. 1 +
VTL, milieu & veilig, Basisveiligheid module afvalstoffenvervoer vervuilde grond
VTL, milieu & veilig, Veiligheid voor Operationeel Leidinggeven-
domein recherche
mbo/hb Hogesch. Zeeland, verpleegtechnische handelingen
12,64
nee
ja
-
-
ja
o
-
Hogesch. Zeeland, voorbehouden handelingen verpleegkundigen 16
nee
ja
-
-
ja
o
-
Hogesch. Zeeland, specialisme geriatrische verpleging
nee
ja
-
-
ja
mbo+
-
mbo/hb 18,33
109
IOO bv
ext. DCU-
legiti>400 sbu
mering duaal
exa-
beroeps-
men
kwal
intensieve
Naam bench
prijs
niveau middelen
Hs Saxion, praktijkondersteuner huisartsen
27,93
nee
ja
ja
ja
ja
o+
-
Merlijn gr. Nuland mediatortraining
35,39
nee
ja
ja
ja
ja
hbo+
ja
NIBE SVV, rechtwijzer
3,17
nee
-
-
-
-
mbo+
-
ROI geheugentraining
73
nee
-
-
-
-
-
-
ROI horen conform AWB
55,56
nee
-
-
-
-
-
-
ROI mediation
50
nee
-
ja
-
-
hbo+
ja
ROI onderhandelen
60
nee
-
-
-
-
-
-
School vd journalistiek
18,22
ja
ja
-
ja
ja
havo
-
Bramshill (GB), overzicht 10 c ursussen
52,65
nee
-
-
-
ja
-
ja
GOC, top training ervaren drukkers
57,97
ja
-
ja
-
-
mbo+
ja
NIBRA, operationele training voor officieren van dienst
55,78
nee
-
ja
-
-
hbo+
ja
fontys, master of arts in financial planning
39,48
ja
ja
-
ja
ja
hbo+
-
NIBE SVV, integriteit
54,45
nee
-
-
-
-
-
-
NIBE SVV, fraudebeheersing
46,51
nee
-
-
-
-
-
-
NIBE SVV, moneylaundring
46,51
nee
-
-
-
-
-
-
NIBE SVV, oriëntatie fin instell.
15,47
nee
-
-
-
-
-
-
NIBE SVV, risk management
46,18
nee
-
-
-
-
mbo+
-
NIBE SVV, zekerheden en ondernemen
4,76
nee
-
-
-
-
hbo
-
polizei2
28,37
nee
-
-
-
-
-
-
polizeifortbildungsinstitut, Nuess (DL)
15,67
nee
-
-
-
-
-
-
RUL, public controlling
18,44
ja
ja
ja
ja
ja
univ+
-
wikkelaar, netwerkbeheerder
11,04
ja
ja
ja
ja
ja
mbo4
-
CAMERA, pulmologie voor verpleegkundigen
12,11
nee
ja
-
ja
ja
hbo+
-
Data expert Veenendaal, EnCase uitgebreid
73,28
nee
-
-
-
-
mbo+
ja
Data expert, analysts' notebook
53,53
nee
-
-
-
-
-
ja
Data expert, EnCase recherche
43,61
nee
-
-
-
-
-
ja
Data expert, ibase ontwerpcursus
53,53
nee
-
-
-
-
-
ja
fontys, masterclass bedrijfskunde
24,4
ja
ja
ja
ja
ja
hbo+
-
HH, bedrijfsprocessen en ICT
60,2
ja
ja
ja
ja
ja
hbo+
-
HH, EDP-auditing
40,52
nee
ja
-
ja
ja
hbo+
-
peuten
10,47
nee
ja
-
ja
ja
hbo+
-
Bezemer en Kuiper, R'dam, opleiding vertrouwenspersoon
34,94
nee
-
-
-
-
-
ja
fontys, coaching
35,65
ja
ja
-
ja
ja
hbo+
ja
fontys, VO jeugd gezin en context
28,45
nee
ja
ja
ja
ja
hbo+
-
Hogesch. Zeeland, kraam-, kinder- en jeugdzorg
11,17
nee
-
-
-
-
hbo+
-
Hogesch. Zeeland, verstandelijk gehandicaptenzorg
11,17
nee
-
-
-
-
hbo+
-
work
20,99
ja
ja
ja
ja
ja
hbo+
-
Trans Act Utrecht, seksueel misbruik en preventie
24,4
nee
-
ja
-
-
-
-
Trans Act Utrecht, trainer preventie seksueel misbruik
28,37
nee
-
-
-
-
-
-
BOV, primaire rijopleiding auto
53,8
nee
-
-
-
-
-
ja
VTL, Rijopleiding C
27,54
nee
-
-
ja
-
rij B
ja
mbo/hb
BVE, specialistenopl. ECABO: applicatiebeheerder, appl. ont-
Saxion, bijscholing evidence based handelen voor fysiothera-
HvA/Brabant, master of arts in social, family and community
110
IOO bv
ext. DCU-
legiti>400 sbu
mering duaal
exa-
beroeps-
men
kwal
intensieve
Naam bench
prijs
niveau middelen
VTL, Rijopleiding E bij C
58,08
nee
-
-
ja
-
rij C
ja
NIBRA, crisisinterventie leidinggevenden
27,68
nee
-
-
-
-
hbo+
-
NIBRA, leergang veiligheid brandweerofficieren
36,76
nee
-
-
-
-
hbo+
-
24,17
nee
-
ja
ja
-
hbo+
-
les b,
14,3
ja
-
ja
ja
ja
mbo+
-
BVE, specialistenopl. Intechnium, servicetechnicus
16,31
ja
ja
ja
ja
ja
mbo+
-
STOC (post HBO) Bunnik indiceren voor sector zorg wonen welz. BVE, specialistenopl. REWIC, werktuigkundige in krachtcentra-
BVE, specialistenopl. SOM (metaal), onderhoudstechnicus instrumentatie en werktuigbouw, kaderfunctionaris
7,53
ja
ja
ja
ja
ja
mbo+
-
BVE, staalbouwkundig detailleren BmS
10,4
nee
ja
-
ja
ja
mbo+
-
fontys, hogere cursus milieu en geluid
34,24
nee
ja
-
ja
ja
hto+
-
fontys, master of science in mechatronics
25,51
ja
ja
-
ja
ja
havo
-
fontys, post hbo, echografie
28,35
nee
-
-
ja
-
hbo+
ja
fontys, RO, gebiedsgericht milieubeleid
41,33
nee
ja
-
ja
ja
hbo+
-
Gas Tec Opl. en Training
77,45
nee
-
-
-
-
-
-
Grafisch lyceum, specialistenopleiding
9,13
ja
ja
ja
ja
ja
mbo+
-
HH, security management
58,33
nee
-
ja
ja
-
hbo+
ja
Hoger Laboratorium Onderwijs
8,83
ja
ja
-
ja
ja
havo
-
NIBRA, brandmelden en certificatie
31,2
nee
-
-
-
-
mbo
-
NIBRA, operationele training officier gevaarlijke stoffen
52,94
nee
-
ja
-
-
hbo+
-
NIBRA, oriëntatie brandpreventie
19,85
nee
-
-
-
-
-
-
NIBRA, stralingsdeskundige
92,65
nee
-
ja
ja
ja
5+
ja
3,52
nee
-
-
-
-
hbo+
-
practicum
3,04
nee
-
-
-
-
hbo+
-
Saxion, milieubeleid en milieumanagement
26,83
ja
ja
-
ja
ja
mbo+
-
48,39
nee
-
-
-
-
-
-
Verkeer Theorie C
9,32
nee
-
-
ja
-
-
-
VTL, Chauffeur Goederenvervoer CCV -B - Vervoerskennis
10,36
nee
-
-
ja
-
-
-
VTL, Transportmanager (TMO)
24,33
nee
-
-
ja
-
mbo4+
-
IND, leerwerktraject nader horen
29,19
nee
-
-
-
-
geen
-
Maarssen, opleiding leerplichtambtenaar
27,57
nee
ja
ja
ja
ja
hbo+
-
ROI Interculturele communicatie
71,61
nee
-
ja
-
-
hbo+
-
ROVC, max. 26 pp, cursus AT, 68 uur, 20 avonden + 1 dag practicum ROVC, max. 30 pp, cursus ES, 68 uur, 20 avonden + 1 dag
domein verkeer ROI, beleidskunde I vakopl. transp.&logistiek Chauffeur Goederenvervoer CCV-B -
domein vreemdelingenzorg
Maarssen, basisopleiding gemeentelijke sociale dienstverlening 10,71
ja
-
ja
ja
ja
mbo+
ja
Maarssen, cursus vreemdelingenloket
34,67
nee
-
-
-
-
geen
-
Maarssen, medewerker publiekszaken
16,77
nee
-
-
ja
ja
mbo
-
ROI leergang frontoffice medewerker overheidsloket 2000
36,42
nee
-
-
-
-
geen
-
Gemiddeld per docentcontactuur
34,03
111