Position Paper GreenTech industrie 22 september 2011
1
GreenTech sector wil naar de top! Dit position paper is een gezamenlijk initiatief van 6 brancheorganisaties op het gebied van duurzame energieopwekking, energietechniek, energiebesparing en installatietechniek. Deze organisaties zijn Federatie Elektrotechniek (Fedet) , Nederlandse Licht Associatie (NLA), Vereniging Leveranciers Milieutechnologie (VLM), Cleantech Holland, UNETO-VNI en de Duurzame Energie Koepel. Met de aangesloten leden vertegenwoordigen zij ruim 6.000 bedrijven met een gezamenlijke omzet van circa 20 miljard euro. De organisaties vinden dat de economische kansen die de verduurzaming biedt nog onvoldoende worden benut. Zij willen een beter beleid waardoor niet alleen klimaat- en energietransitiedoelen worden bereikt, maar tevens een sterke Nederlandse ‘GreenTech’ sector wordt ontwikkeld. Het verduurzamen van de Nederlandse energievoorziening is een zwaarwegend maatschappelijk belang. Nederland loopt nu al achter op het schema van de kabinetsdoelstelling om in 2020 14% duurzame energieproductie en 20% energiebesparing te realiseren. Met de ontwikkeling én toepassing van duurzame technologieën kan de doelstelling worden gehaald mits een aantal belangrijke knelpunten snel wordt aangepakt:
Het onvoldoende benutten van de economische potentie van energiebesparing in de gebouwde omgeving; het kennis- en innovatiebeleid heeft onvoldoende aansluiting op toepassingen in de markt; een infrastructuur en wet- en regelgeving die nog onvoldoende is afgestemd op decentrale en duurzame energie systemen; het gebrek aan kapitaal en een stabiel investeringsklimaat waardoor de financiering van duurzame projecten onnodig wordt belemmerd;
Met het oplossen van deze knelpunten snijdt het mes aan twee kanten: investeren in duurzaamheid leidt tot een sterke ‘GreenTech’ sector die werkgelegenheid en welvaart creëert maar ook zorgt voor enorme besparingen op de energiekosten van burgers, bedrijven en overheid. De markt voor duurzame energietechnologie groeit wereldwijd met 27% per jaar. Met een verwacht volume van 1.600 miljard euro in 2020i zal deze sector een van de belangrijkste economische sectoren worden. Omdat deze markt sterk technologie gedreven is, biedt dit enorme kansen voor de kenniseconomie die Nederland beoogt te worden. Naar schatting heeft de huidige Nederlandse markt voor duurzame energieopwekking en energiebesparing (van machines voor de productie van zonnecellen tot en met de woningisolatie) een omvang van 8 miljard euro. Deze waarde kan in de komende jaren snel toenemen. Naar schatting kan dit in 2020 oplopen tot 25 á 30 miljard euroii per jaar. Daarmee is er in potentie voldoende schaal om de groeispurt mee te maken en Nederland te laten profiteren van deze groeimotor van de toekomst. De realiteit is echter dat we achterop raken. In de wereldranglijst van Clean Energy Technology landeniii zakte Nederland dit jaar van de 17e (ranking 2009) naar de 18e plaats terwijl een land als China in diezelfde periode steeg van de 6e naar de 2e plaats. Het aandeel duurzame energie in het bruto nationaal energieverbruik is van 4,2% in 2009, gedaald naar 3,8% in 2010iv. Van alle Europese landen staat Nederland in de laagste regionen.
Wij willen met Nederland naar de top van de ‘GreenTech’ economieën! 2
Het energie- en innovatiebeleid gaan voorbij aan de enorme potentie van energiebesparing. Zowel in het Energierapport 2011 als de bedrijfslevensnota ‘naar de top’ van het ministerie van EL&I wordt nauwelijks invulling gegeven aan de bijdrage die energiebesparing kan leveren aan het versterken van onze economie, het verlagen van de energiekosten en het verminderen van de klimaatdruk. De samenwerkende organisaties zijn positief over de door het kabinet voorgestelde generieke maatregelen voor bedrijven zoals de fiscale stimulering van R&D, de overheid als launching customer en de betere aansluiting van onderwijs op bedrijven. Maar op de specifieke uitwerking van het bedrijvenbeleid voor de topsector energie hebben ze wel kritiek. In de uitwerking ligt de focus sterk op de energieproductie en –distributiesector die slechts één zijde van de verduurzamingsmedaille vertegenwoordigt. De andere zijde, energiebesparing, is in economische potentie even zo groot maar wordt bijna volledig over het hoofd gezien. In tegensteling tot het Nederlandse beleid, wordt het hart van het Europese energiebeleidv wel gevormd door besparing van energie. Volgens de Europese Commissie is energiebesparing de meest effectieve manier om de energievoorziening veilig te stellen en de uitstoot van CO2 en andere broeikasgassen te verminderen. In haar plan legt de commissie haar focus op de gebouwde omgeving die voor 40% verantwoordelijk is voor alle energieverbruik. Ons land heeft de afgelopen decennia een sterke competentie op gebied van energie efficiency opgebouwd. Die kan nu verzilverd worden in eigen land maar ook via de exportvi van technologie en innovatie. Vandaag betekent dat marktleiderschap in nichemarkten, morgen impliceert dat een sleutelpositie binnen de nieuwe en duurzame wereldeconomie. Energiebesparing en duurzame opwekking moeten dus sámen het hart van het Nederlandse energiebeleid vormen. Wat willen wij: 1. De overheid moet een intensief beleid voeren op energiebesparing. Het Energy Action Plan 2011 van de Europese Commissie geeft hiervoor de handvatten. EPBD en Ecodesign vormen een integraal onderdeel van het Energy Action Plan. Een actieve inzet van deze maatregelen draagt bij aan zowel energiebesparing als verduurzaming en hebben een positief effect op de economie. Zo leidt inzet van energie efficiency in de openbare ruimte en gebouwen bij rijk, provincie en gemeenten tot een geschatte besparing van 400 miljoen euro per jaarvii op de overheidsuitgaven. 2. Nederland heeft een voorsprong in de wereld als het gaat om ‘efficiency’. Deze voorsprong komt nog onvoldoende tot uiting in de kabinetsvoorstellen voor de topsector energie. De ‘GreenTech’ sector herkent zich nu niet in de adviezen van het topteam en is van mening dat in de beoogde regiegroep – die uitvoering moet geven aan het topsectorbeleid voor energie – haar stem goed moet worden vertegenwoordigd. 3. Daarnaast is er veel ruimte voor verbetering in het bredere stelsel van wet- en regelgeving in relatie tot energie efficiency. De wet- en regelgeving is nu afgestemd op een traditionele (vooral centrale) energievoorziening. Een aanpassing naar een verduurzamende (meer decentrale) energievoorziening is noodzakelijk. Dit kan op allerlei niveaus zoals een
3
differentiatie van de OZB belasting (beter energielabel = minder OZB) en fiscale maatregelen gekoppeld aan energieprestaties. 4. Een aanzienlijke bijdrage aan de energie-efficiency kan worden bereikt binnen de bestaande woningvoorraad. Door het invoeren van minimum efficiency eisen aan bestaande installaties(versneld toepassen van Ecodesign en EPBD maatregelen) is er voor zowel burger als overheid grote besparing te realiseren op de energierekening. Een sprekend voorbeeld is dat er in Nederland nog minstens 1 miljoen ouderwetse CV-ketels in gebruik zijn. Dit is te beschouwen als zeer inefficiënte en vervuilende technologie. Deze ketels kunnen vervangen worden door energiezuinige systemen (HR of HRe) waarbij meer en beter gebruik wordt gemaakt van duurzame alternatieven.
4
Kennis- en innovatiebeleid moet beter aansluiten op de markt Een goed functionerende thuismarkt is voor de Nederlandse ondernemer van groot belang. Binnen het innovatie- en bedrijvenbeleid moet de focus gericht zijn op die ontwikkelingen die een goed marktpotentieel hebben. Als er duidelijke marktkansen liggen zullen ondernemers meer investeren in innovatie. Voor duurzame energie technologieën geldt dat de reductie van de kostprijs voor duurzame opwekking en het beter benutten van energie (besparing) de twee grote uitdagingen zijn. Dat vraagt om een goed samenspel tussen innovatie, markt en implementatie. Het advies van het Topteam Energie zet vooral in op R&D en niet op implementatie. Dus vooral veel ‘kennis en kunde’ maar weinig ‘kassa’. De opdracht aan de topteams was echter om te onderzoeken hoe – met gericht innovatiebeleid in de topsectoren – de economische groei verder kan worden versterkt. Naar de mening van de GreenTech alliantie is het Topteam Energie hier onvoldoende in geslaagd. De voorstellen missen de implementatiekant waardoor innovatie los komt te staan van de toepassing. Innovatie vormt slechts een deel van de noodzakelijke aanpak. Innovatie zonder implementatie (deployment in de terminologie van het Top-Team) leidt wel tot kennis en kunde maar niet tot kassa. De ‘GreenTech’ sector is tijdens de totstandkoming van het advies wel gehoord, maar haar inbreng is niet verwoord. Daardoor herkent de sector zich slecht in het advies. Het Top team geeft het advies om meer te investeren in het ontwikkelen van nog meer nieuwe technologie, grootschalig en met name gericht op hardware. Op termijn moet de besteding van de rijksmiddelen verschuiven van exploitatie naar innovatie. Naar de mening van de samenwerkende brancheorganisaties kan er pas sprake zijn van een verschuiving als er ook een gelijkspeelveld is voor duurzame energietechnologie. Dit is nu niet het geval. Het ontwikkelen en stimuleren van het gebruik van meer duurzame energie, heeft juist te maken met het toepassen van reeds bestaande technologie (of producten en kennis) wat nog moeizaam van de grond komt door de bestaande weten regelgeving, vaak gebaseerd op de kennis en kunde van het fossiele tijdperk. Verder gaat het bij het stimuleren van duurzaam energieverbruik vooral om kleinschalig en decentrale toepassingen. Het is daarvoor nodig een geschikte infrastructuur en softwarematige oplossingen toe te passen. Wat willen wij: 1. Een goede balans tussen innovatie en deployment in het innovatie-, energie- en bedrijvenbeleid. Dit vraagt een strakke, thematische, regie van de betrokken ministeries ; 2. Geen verschuiving van rijksmiddelen van exploitatie naar innovatie zolang er geen gelijk speelveld is voor duurzame energieoplossingen. 3. Een duidelijk rol voor de markt in de toekomstige regiegroep van de topsector Energie; 4. Het wegnemen van belemmeringen in wet en regelgeving zoals verwoord in deze position paper;
5
Gebrek aan goede infrastructuur Om productie en consumptie van energie met elkaar te verbinden is een betrouwbare infrastructuur noodzakelijk. Nederland heeft één van de betrouwbaarste netten ter wereld. Maar wel bijna volledig centraal georganiseerd. Energiedragers (elektra, gas, warmte) worden vanuit één centraal punt – via fijnmazige vertakkingen - verdeeld naar de gebruikers. Nu het decentraal opwekken van energie (zon, wind, warmte, biogas) steeds grotere vormen gaat aannemen is een aanpassing van de infrastructuur noodzakelijk. Verschillende energieopties vragen ieder om een andere infrastructuur. Zonne-energiecentrales in de Saharaviii vragen om nieuwe transnationale hoogspanningsverbindingen, windparken in zee vragen om de aanleg van onderzeese kabels en decentrale energievoorzieningen vragen om nieuwe lokale netstructuren waarbij vraag en aanbod gekoppeld wordt via smart grids. Dit vraagt een heldere visie op de energietoekomst en een evenwichtig beleid en gebalanceerde investeringen van netbeheerders. Dat gaat niet vanzelf. Decentrale energieopwekking biedt grote mogelijkheden en voordelen voor een duurzame energievoorziening. Door het lokaal aanleggen van slimme netten en de toepassing van slimme apparaten in huishoudens en utiliteiten (zgn. Smart Grids) kunnen vraag en aanbod beter op elkaar worden afgestemd en voordelig worden ingekocht. Toch komt de toepassing van deze Smart Grids in Nederland maar langzaam van de grond. De Task Force Intelligente Netten, die in opdracht van het ministerie van EL&I de situatie rondom Smart Grids in Nederland heeft onderzocht, doet in haar einddocument een aantal aanbevelingen die door de betrokken organisaties worden onderschreven. Het is nu het moment om de aanbevelingen om te zetten in concrete acties: 1. Het aanpassen van wet- en regelgeving zodat we snel van 1-zijdige naar 2-zijdig functionerende netten komen. Dit vraagt o.a. aanpassing van de lokale infrastructuur zodat bemetering en beveiliging 2 kanten op werken. Dat geld ook om tot een invoersysteem voor groen gas te komen; 2. Het creëren van marktmeesters en handelsplatforms die de lokale vraag en aanbod kunnen matchen; 3. Stimuleren van de ontwikkeling en toepassing van essentiële technologieën voor de lokale infrastructuur zoals laadpalen, omvormers, kleinschalige opwekking. Voor de bouw en exploitatie van offshore windparken is het beschikbaar hebben van infrastructuur een essentiële voorwaarde. Deze zogenaamde ‘stopcontact(en) op zee’ vereisen forse investeringen en de vraag is wie dat gaat financieren en wie daar voor gaat betalen. De samenwerkende organisatie vinden socialisatie van deze kosten voor binnenlands gebruikix de beste keuze omdat het gaat om een breed maatschappelijk belang. Dit principe van socialisatie wordt nu ook al toegepast op andere grootschalige energie-infrastructurenx en dient in het kader van een gelijk speelveldxi consequent te worden doorgevoerd. Dit biedt immers kansen. Het verknopen van de Europese elektriciteitsnetten geeft Nederland, centraal gelegen aan de Noordzee, de kans zich te ontwikkelen als een Energiehub (Nordnet en Britnet verbinden) voor omringende landen. Dit naar analogie van de gasrotonde waarvan de kosten voor de gasnetstructuren ook worden gesocialiseerd.
6
Er is onvoldoende risicodragend kapitaal beschikbaar voor de financiering van duurzame projecten De Boston Consulting Group heeft berekend dat Nederland ongeveer 100 miljard nodig heeft voor investeringen in duurzame energieopwekking én energiebesparing om haar 2020-doelstellingen te realiseren xii. Dat is ruim 10 miljard per jaar. Het kapitaal benodigd voor een dergelijke transitie kan alleen beschikbaar komen als er goede business cases zijn met voldoende zekerheid om investeringen terug te verdienen. Zowel het Energierapport 2011 (ministerie van EL&I) als het advies van het Topteam Energie maken gewag van de discontinuïteit in overheidsbeleid en –regelingen als het belangrijkste knelpunt bij het uitlokken van investeringen in duurzame energietechnologie. Beleidsrisico’s (zoals discontinuïteit of onzekerheid over subsidies, onduidelijke juridische randvoorwaarden), beperkende regelgeving (saldering) en marktimperfecties vormen belangrijke bronnen van onzekerheid. Continuïteit in het (subsidie)beleid is dus van cruciaal belang voor het aantrekken van kapitaal voor duurzame investeringen . Het SEO concludeerde in haar onderzoekxiii naar de kapitaalmarkt voor duurzame projecten dat “het belangrijkste probleem wat opgelost moet worden betreft overheidsfalen (lange en complexe procedures en inconsistent beleid)”. De veelheid van verschillende (subsidie)regelingen die we de laatste jaren hebben gezien tonen aan dat we met het soort systeem zoals we dat nu kennen beduidend minder effectief zijn dan onze buurlanden. Andere Europese landen hebben door een stabiel en gericht beleid inmiddels een sterke ecoindustrie opgebouwd (450.000 banen in Duitsland). De complexe wijze van financieren (een SDE heffing opleggen via de energierekening die vervolgens via het ministerie van Financiën naar EL&I gaat en vervolgens door Agentschap.nl wordt uitgekeerd) is omslachtig en creëert veel administratieve lasten en bureaucratie. Daarnaast zijn subsidiepotten onvoorspelbaar. De 1,5 miljard subsidie uit huidige SDE+ regeling was binnen 2 werkdagen na opening van de inschrijving al gecommitteerdxiv. De zekerheid voor partijen die in duurzame opwekking willen investeren blijft hierdoor onzeker en de noodzakelijke business cases, benodigd voor de financiering via private middelen, komen in veel gevallen niet rond. Kortom: de overheid moet voor alles betrouwbaar zijn en kiezen voor eenvoudige, en stuurbare stimuleringsmechanismen. Wat willen wij: 1. Een Groene InvesteringsMaatschappij – zoals voorgesteld door Holland Financial Center – zou een uitstekende bijdrage kunnen leveren om zekerheden voor kapitaalverschaffers te vergroten. De overheid zou hiervoor de garanties kunnen verstrekken. 2. Een simpel en betrouwbaar systeem waarin de netbeheerder bij terug levering van duurzame energie direct uitkeert en de kosten verdeelt over alle gebruikers. De hoogte van de tarieven zijn langjarig (met een vooraf vastgestelde degressielijn) vast te stellen door de politiek, maar dienen wel te leiden tot het realiseren van de gewenste opwekcapaciteitxv. Een dergelijke aanpak biedt investeerders de noodzakelijke zekerheid en laat het proces van de transitie geleid en gepland verlopen. 3. De wijze waarop momenteel de energiebelasting wordt toegerekend is ontkoppeld van de verduurzaming van de energievoorziening en de opbrengsten worden nu toegevoegd aan de algemene middelen. Binnen de randvoorwaarde van een budgettair neutrale opbrengst voor het Rijk is een fundamentele heroverweging noodzakelijk om met het instrument “energiebelasting” de verduurzaming van de energievoorziening te faciliteren. Geef duurzame energietechnologie dus een eerlijke kans en investeer deze miljarden in (een revolverend fonds voor) energiebesparing en verbetering van de decentrale energie infrastructuur. 7
Noten i
Clean Energy Technology, Roland Berger, november 2009 Referentie: REPAP studie de Koepel, Frauenhofer instituut, Ecofys etc- 20120). iii WNF country ranking CET, 2009, 2011 iv CBS v European Commission, Energy Efficiency Plan 2011, 8.3.2011 vi www.cleantechholland.nl vii Berekening Priva. viii DeserTec project ix ix Kosten van infrastructurele investeringen t.b.v. energie export mogen niet worden gesocialiseerd over Nederlandse verbruikers x http://www.tennet.org/klanten/nieuws/tarieven2011.aspx xi Als bij socialisatie van kosten de opbrengsten van de gesocialiseerd investeringen terecht komen bij de netbeheerders (en hun aandeelhouders) vereist dit een scherp toezicht van de NMa om oneigenlijke verdeling van kosten en opbrengsten te voorkomen. xii Boston Consulting Group, januari 2011, Verkenning Groene Investerings Maatschappij xiii Kapitaalmarkt voor duurzame projecten, 2009, SEO 2009-25 xiv Het Financieele Dagblad, 6 juli 2011 xv Buitenlandse ervaringen bieden voldoende aanknopingspunten om dit beleid in te zetten. Zie o.a. de oproep van de Duitse minister van Buitenlandse Zaken in het Financieele Dagblad van 27 juli aan de Nederlandse regering. ii
8