Handleiding Polarisatie Hoe vooroordelen kunnen leiden tot het uitsluiten van een hele groep 1. Inleiding Polarisatie is volgens Van Dale het proces van verscherping van tegenstellingen tussen groepen. Groepen komen tegenover elkaar te staan. Jongeren tegenover ouderen. Nietmoslims tegenover moslims. Hetero‟s tegenover homo‟s. Of jongeren uit de stad tegenover jongeren van het platteland. Groepen willen niets met elkaar te maken hebben. Of zoeken elkaar juist op om een conflict aan te gaan. In het lesmateriaal „Polarisatie‟ wordt gekeken hoe dat komt. En op welke manier de leerling zelf in aanraking komt met polarisatie. Doel van het project is dat leerlingen inzicht krijgen in het proces polarisatie. Ze leren het proces van het begin tot het eind herkennen en onderzoeken daarin hun eigen rol. Uiteindelijk gaan ze erover in gesprek met elkaar. Portretten Kern van het lesmateriaal zijn de vier portretten van leeftijdgenoten die deel uitmaken van een groep. Een groep die in het dagelijks leven te maken krijgt met vooroordelen, discriminatie en polarisatie. De - voor sommige leerlingen onbekende - groepen krijgen een gezicht. Roderick (verstandelijk gehandicapt), Jeroen (homo), Jamila (moslim) en Amran (joods) vertellen hun verhaal. Leerlingen ervaren dat polarisatie iedereen kan overkomen. En wat de gevolgen voor iemand kunnen zijn. Inhoud lesmateriaal In het eerste deel van het lesmateriaal wordt via stereotypen, vooroordelen en discriminatie het begrip polarisatie geïntroduceerd. Daarna kijken de leerlingen wat ze zelf met het proces polarisatie te maken hebben. Hoe denken ze zelf? En hoe wordt er over hen gedacht? In hoofdstuk 3 volgen de portretten waarin ook de termen homofobie, islamofobie en antisemitisme aan de orde komen. Vervolgens kijken de leerlingen naar de maatschappij waarin polarisatie bestaat. Hoe gaan ze daarin om met verschillen? En hebben de jongeren het gevoel dat ze altijd zichzelf kunnen zijn? Daarna gaan de leerlingen in tweetallen aan de slag met de eindopdracht waarin ze zich verplaatsen in iemand die deel uitmaakt van een groep die wordt achtergesteld. Of in iemand die anderen uitsluit. Ook kijken ze naar een voorbeeld uit de praktijk („Christelijke school mag homofiele leraar weigeren‟ of „Artsen zijn tegen besnijdenis van joodse jongens‟) en denken na over de meningen van voor- en tegenstanders. Tot slot gaan de leerlingen na het doorlopen van het lesmateriaal in debat met elkaar. Juist door de uitgebreide voorbereiding zal een genuanceerd gesprek mogelijk zijn waarbij de docent als neutrale gespreksleider optreedt. Het project „Polarisatie‟ zal bijdragen aan tolerantie en begrip en daarmee polarisatie helpen tegengaan. Leerlingen begrijpen hoe spanningen tussen groepen ontstaan en weten ermee om te gaan.
1
2. Opbouw van het lesmateriaal Inleiding
1. Denken en doen 50 tot 60 minuten
Kern
2. Jij en polarisatie 30 minuten
3. Ik ben… 60 minuten
4. Jij en polarisatie in de maatschappij Afsluiting
50 tot 60 minuten
5. Eindopdracht minstens 30 minuten
6. In gesprek naar eigen inzicht (zie H3)
2
Via de begrippen stereotypen, vooroordelen en discriminatie wordt de term polarisatie geïntroduceerd en toegelicht. Hierin onderzoekt de leerling wat hij zelf met polarisatie te maken heeft. De leerlingen maken kennis met vier jongeren die in hun dagelijks leven geconfronteerd worden met vooroordelen, discriminatie en polarisatie. In dit hoofdstuk kijken de leerlingen naar hun eigen rol in een maatschappij waarin polarisatie bestaat. Wat kunnen ze zelf doen? In tweetallen gaan de leerlingen aan de slag. Ze verplaatsen zich in anderen die uitsluiten of uitgesloten worden. Praten, beargumenteren, uitleggen…de leerlingen gaan met elkaar in debat onder leiding van een docent. Onderwerp: polarisatie (en alles wat daarmee te maken heeft)
3. Organisatie Doelgroep Het project is ontwikkeld voor de onderbouw (vmbo, havo, vwo). Maar het is ook uitstekend geschikt om de leerlingen van de bovenbouw op een eenvoudige manier kennis te laten maken met het proces polarisatie.
Tijdsduur De onderdelen 1 t/m 5 dienen in het computerlokaal te worden gemaakt. De inschatting is dat de leerlingen met de eerste 4 hoofdstukken ongeveer 3 tot 4 lesuren bezig zullen zijn. U kunt zelf bepalen hoeveel tijd u daarna reserveert voor hoofdstuk 5, de eindopdracht. De minimale tijdsbesteding voor deze opdracht die uit twee onderdelen bestaat, is twee keer 15 minuten. Hoofdstuk 6 betreft het gesprek/debat en hoeft niet in het computerlokaal plaats te vinden. Het gesprek kan direct volgen op hoofdstuk 1 t/m 5, maar het kan ook op een ander moment gepland worden. Houd er wel rekening mee dat er niet langer dan een week tussen zit. Als extra voorbereiding op het gesprek is een debatwijzer opgenomen. U vindt de debatwijzer als bijlage bij deze handleiding, tevens is het document opgenomen in hoofdstuk 6. Ook hier kunt u voor verschillende werkwijzen kiezen. Wilt u een grondige voorbereiding op het gesprek? Dan kunnen de leerlingen de complete debatwijzer doornemen die volstaat met kennis, opdrachten en oefeningen rond het debat. Een andere mogelijkheid is om enkele onderdelen uit de debatwijzer te doorlopen, klassikaal of individueel door de leerlingen.
Voorbereiding Met een beschikbaar computerlokaal kan het project „Polarisatie‟ zonder veel verdere voorbereiding gevolgd worden. Wat u vooraf moet bedenken is hoe u het gesprek/debat (hoofdstuk 6) gaat organiseren, in vorm en inhoud. U kunt het debat voeren binnen de klas, met een andere klas of zelfs met een groep van een andere school. Ook moet u vooraf aan het gesprek stellingen formuleren waarover gedebatteerd gaat worden. U leest er meer over in onderstaande tips. Tips waarmee u het project ‘Polarisatie’ uit kunt breiden. Polarisatie en de actualiteit Zoek samen met de leerlingen naar actuele nieuwsfeiten die aansluiten bij dit project. Kunnen ze krantenberichten over discriminatie of het uitsluiten van groepen vinden? Komen ze de termen islamofobie, antisemitisme en homofobie tegen? Zijn de groepen van de jongeren uit de portretten toevallig in het nieuws? Vooroordelenonzin In hoofdstuk 4 pakt iedere leerling één vooroordeel (over zichzelf) aan. In een Worddocument laten ze zien waarom het vooroordeel klinkklare onzin is. Ze mogen zelf weten hoe. Met een tekst, gedicht, rap, beeld… De Worddocumenten worden geüpload in de Workspace. Natuurlijk kunnen ze ook worden geprint en een mooie prominente plaats krijgen op school. Zo‟n muur vol vooroordelenonzin roept zeker reacties op van medescholieren.
3
Rollenspel in de eindopdracht Bij de eindopdracht (hoofdstuk 5) kruipen de leerlingen in de huid van iemand anders. Deze opdracht kan in tweetallen maar ook klassikaal. Tweetallen voeren een gesprek op voor de groep in de vorm van een rollenspel. Kleine attributen (hoeden, sjaals, tassen, enzovoort) kunnen daarbij helpen. In gesprek met… Het lesmateriaal is een uitgebreide voorbereiding op het gesprek/debat van hoofdstuk 6. Dit gesprek kan op verschillende manieren georganiseerd worden. Binnen de eigen klas, maar ook in samenwerking met andere klassen of andere scholen. Voorwaarde is wel dat alle deelnemers hoofdstuk 1 t/m 4 (en het liefst ook 5) hebben doorlopen. U (of een andere docent) bent bij het gesprek de neutrale gespreksleider. Een ander idee is om iemand buiten de school te vragen voor deze rol. Het liefst iemand die op de een of andere manier dicht bij het onderwerp staat. Debatwijzer Zoals eerder aangegeven, kunt u met de debatwijzer de voorbereiding op het gesprek zo uitgebreid mogelijk maken als u wilt. Met het lezen van de debatwijzer en het maken van de opdrachten weten de leerlingen wat er van hen verwacht wordt tijdens het debat. Ook kan er vooraf nog geoefend worden met een oefendebat. Tevens is er in de debatwijzer een paragraaf opgenomen over de rol van de debatleider die u als docent wellicht gaat vervullen. Stellingen Geen debat zonder stellingen. U formuleert een aantal stellingen waarover de leerlingen in debat gaan. Dit kunt u ook samen met de leerlingen doen. Stellingen waarover binnen het project „Polarisatie‟ gedebatteerd kan worden, zijn: - Als joden zich bedreigd voelen door moslims, moeten ze moslims vermijden. - Mensen met het syndroom van Down kunnen niet naar een normale school. - De angst voor de islamitische godsdienst is onterecht. - Moslims, christenen en joden vereren dezelfde god. - Als moslimmeisjes zich achtergesteld voelen door hun hoofddoek, moeten ze de hoofddoek maar afdoen. - Homo‟s en lesbo‟s moeten er zelf voor zorgen dat ze niet opvallen (door kleding of gedrag), dan worden ze ook niet aangevallen. - enzovoort
Tot slot nog een algemeen aandachtspunt waarmee u rekening dient te houden bij dit project. Hoewel de les zorgvuldig is opgebouwd en leerlingen duidelijk het besef krijgen dat vooroordelen niet op de waarheid gebaseerd zijn, zijn er wellicht jongeren die zich persoonlijk aangesproken voelen door uitspraken in het project. Een logische reactie wanneer je iets over jezelf hoort of leest dat je niet waar vindt. Praat daar met de leerlingen over en geef aan dat dit is wat mensen voelen als ze geconfronteerd worden met vooroordelen en discriminatie. Leg ook uit dat dit een belangrijk onderdeel is van het proces polarisatie, waar de leerling nu meer over leert. Tot slot kunt u aangeven dat de leerling ook altijd zelf een stem heeft. In hoofdstuk 4 bijvoorbeeld kunnen ze een vooroordeel dat over henzelf bestaat, aanpakken en ontkrachten.
4
4. Inhoud van het lesmateriaal 1. Denken en doen Klopt dit wel? Een negatief beeld
Achterstellen
Tegenstellingen tussen groepen
Polarisatie
2. Jij en polarisatie Wat denk jij?
Wat overkomt jou?
3. Ik ben… Joost, Rayli, Esther
gehandicapt
De leerlingen worden getest. Kloppen deze (denk)beelden wel met de werkelijkheid? Het begrip „stereotype‟ wordt geïntroduceerd. Een stapje verder dan stereotypen zijn vooroordelen. Een (meestal) negatieve mening over een groep mensen. Leerlingen zien dat vooroordelen op een grappige manier kunnen worden gebruikt in reclames en bij cabaret, maar ook dat mensen zich gekwetst kunnen voelen door vooroordelen. Als er naar een vooroordeel wordt gehandeld, is er sprake van discriminatie. Iemand wordt op basis van een kenmerk die er niet toe doet, achtergesteld. Verschillende vormen van discriminatie komen aan de orde. Discriminatie gaat over het achterstellen van een persoon. Maar ook een hele groep kan uitgesloten worden, door een andere groep. Tegenstellingen tussen groepen worden steeds groter waardoor groepen tegenover elkaar komen te staan. Het begrip „polarisatie‟ wordt voor het eerst genoemd. Leerlingen zien dat polarisatie een heel proces is dat begint bij het denken in stereotypen en het hebben van vooroordelen. Er wordt gekeken waarom mensen dit doen. Opvoeding en omgeving (inclusief de media), gebrek aan kennis en contact, een negatieve ervaring en angst blijken de belangrijkste redenen.
Aan de begrippen uit hoofdstukken 1 zitten twee kanten. Je kunt een vooroordeel hebben, maar er kan ook een vooroordeel over jou bestaan. „Wat denk jij?‟ gaat over het eerste aspect. De leerling onderzoekt of hij vooroordelen heeft, discrimineert en tot een groep behoort die een andere groep uitsluit. Hier gaat het over de andere kant. Beseft de leerling dat er ook vooroordelen over hem/haar bestaan? En hoe is het om gediscrimineerd te worden? Of bij een groep te horen die wordt achtergesteld?
Achter „ik ben…‟ kan iedere naam staan, ook die van de leerling. Dit hoofdstuk geeft de jongeren die te maken krijgen met het proces polarisatie een gezicht. De portretten zijn opgebouwd volgens de indeling van hoofdstuk 1. Het proces van vooroordeel tot uiteindelijk polarisatie wordt in beeld gebracht. Ook wordt geprobeerd om te laten zien hoe kwetsend, absurd en onterecht vooroordelen e.d. kunnen zijn. Roderick heeft een verstandelijke handicap, hij heeft het
5
homo moslim
joods
syndroom van Down. Leerlingen zien dat er over hem nogal wat vooroordelen bestaan. Vaak door onwetendheid. Want als je eenmaal weet wat de oorsprong is van het woord „mongool‟, gebruik je het niet snel meer. Tot slot vertelt Nanda hoe het is om gediscrimineerd te worden omdat je gehandicapt bent. Jeroen is homo en vertelt erover in een filmpje. Jongeren die homo zijn maken heel wat mee: vermijding, schelden, geweld. Er wordt dieper ingegaan op deze homofobie. De leerlingen maken kennis met Jamila via een fragment uit haar dagboek dat ze bijhield tijdens de ramadan. Er wordt gekeken naar vooroordelen over en discriminatie van moslimmeisjes met een hoofddoek. Ook het begrip „islamofobie‟ komt aan de orde, dat vooral gevoed blijkt te worden door angst. Amran is joods. Haat tegen joden (antisemitisme), schuilsynagoge en lokjood komen aan de orde. Ook wordt gekeken naar de overeenkomsten met andere godsdiensten.
4. Jij en polarisatie in de maatschappij Omgaan met De leerlingen doen een tolerantietest om te zien hoe tolerant ze verschillen zijn. Want hoe gaan ze zelf om met de verschillen binnen de maatschappij? Jezelf zijn In een tolerante maatschappij kun je jezelf zijn. Klopt dat ook? Om te laten zien dat vooroordelen onzin zijn, pakt iedere leerling één vooroordeel (over zichzelf) aan. In een Worddocument laten ze zien waarom het vooroordeel niet klopt. Ze bepalen zelf hoe ze dat doen. 5. Eindopdracht Stel je voor…
Kies een casus
6. In gesprek… In gesprek met…
De leerlingen verplaatsen zich in een ander. Ze maken tweetallen en stellen zich voor dat ze…tegen homo‟s zijn, moslim zijn, tegen dikke mensen zijn, enzovoort. Degene die tegen is bedenkt zoveel mogelijk argumenten om aan te geven waarom. De ander reageert daarop. „Supermarkt weigert jongeren‟ „Homostellen mogen kinderen adopteren‟. Ieder tweetal kiest een voorbeeld uit de praktijk en bedenkt wat voor- en tegenstanders erover te zeggen zullen hebben.
Hier is een korte inleiding te zien op het gesprek/debat dat leerlingen zullen hebben binnen hun eigen groep, met een andere groep of met een andere school. Ook is de debatwijzer opgenomen die als voorbereiding op het gesprek doorlopen kan worden. U bepaalt zelf de inhoud en de vorm van het debat.
6
5. Kerndoelen „Polarisatie‟ valt onder de vakgebieden geschiedenis en maatschappijleer en bouwt daarmee voort op de kerndoelen Mens en Maatschappij van de onderbouw, te weten: 36 uitwerking
38 uitwerking 39 uitwerking 43
uitwerking
47
Uitwerking
De leerling leert betekenisvolle vragen te stellen over maatschappelijke kwesties en verschijnselen, daarover een beargumenteerd standpunt in te nemen en te verdedigen, en daarbij respectvol met kritiek om te gaan. In het lesmateriaal komen veel betekenisvolle vragen aan de orde over maatschappelijke kwesties als vooroordelen, discriminatie, polarisatie (homofobie, islamofobie en antisemitisme). Verder stelt de leerling vragen aan zichzelf m.b.t. zijn eigen rol bij deze maatschappelijke verschijnselen. Vooral in de laatste twee hoofdstukken neemt de leerling een eigen standpunt in welke hij/zij verdedigt. De leerling leert een eigentijds beeld van de eigen omgeving, Nederland, Europa en de wereld te gebruiken om verschijnselen en ontwikkelingen in hun omgeving te plaatsen. In het lesmateriaal wordt het begrip polarisatie geïntroduceerd, uitgelegd, onderzocht en verklaard binnen een eigentijds beeld van de maatschappij waarin de leerling leeft. De leerling leert een eenvoudig onderzoek uit te voeren naar een actueel maatschappelijk verschijnsel (en de uitkomsten daarvan te presenteren). De leerling onderzoekt zijn eigen rol (binnen een groep) m.b.t. polarisatie. (Hoe denk ik? Wat overkomt mij? En wat kan ik er aan doen?) De leerling leert over overeenkomsten, verschillen en veranderingen in cultuur en levensbeschouwing in Nederland, leert eigen en andermans leefwijze daarmee in verband te brengen, en leert de betekenis voor de samenleving te zien van respect voor elkaars opvattingen en leefwijzen. Verscheidene culturen en religies komen aan de orde, evenals de verschillen en overeenkomsten daartussen. De leerling kan van daaruit kijken naar zijn/haar eigen leven en zijn/haar rol in de maatschappij. De leerling leert dat polarisatie kan ontstaan wanneer er onvoldoende respect voor elkaars opvattingen en leefwijzen is. De leerling leert actuele spanningen en conflicten in de wereld te plaatsen tegen hun achtergrond en leert daarbij de doorwerking ervan op individuen en samenleving (nationaal, Europees en internationaal), de grote onderlinge afhankelijkheid in de wereld, het belang van mensenrechten en de betekenis van internationale samenwerking te zien. Hoewel in het lesmateriaal voornamelijk aandacht wordt besteed aan (nationale) spanningen tussen groepen, zijn antisemitisme, homofobie en islamofobie termen die niet alleen op Nederland betrekking hebben.
Bij de uitwerking van de opdrachten worden ook de volgende kerndoelen bediend: Nederlands 1 uitwerking 5 uitwerking 6 uitwerking
De leerling leert zich mondeling en schriftelijk begrijpelijk uit te drukken. Naast het maken van de verschillende opdrachten is het vooral voor de eindopdracht en het gesprek van groot belang dat de leerling zich mondeling (en/of schriftelijk) begrijpelijk uitdrukt. De leerling leert in schriftelijke en digitale bronnen informatie te zoeken, te ordenen en te beoordelen op waarde voor zichzelf en anderen. Door het hele lesmateriaal heen wordt regelmatig verwezen naar digitale bronnen waaruit de leerling informatie moet zoeken, ordenen en eventueel beoordelen. De leerling leert deel te nemen aan (overleg, planning), discussie in een groep. De eindopdracht vindt plaats in tweetallen, het gesprek met de hele groep. Hier leert de leerling deelnemen aan met name een discussie in een groep.
7
6. Extra Het is goed mogelijk dat dit project aanleiding geeft problemen op uw school aan te pakken. Welke spanningen er tussen welke groepen bestaan, verschilt sterk per school of per regio. Er is dan ook geen kant en klare aanpak. U zult samen met uw collega‟s (waaronder de zorgcoördinator) moeten bekijken hoe u dit project inzet en wat het vervolg zal zijn. Wat u daarin mee kunt nemen is het feit dat één van de belangrijkste oorzaken voor toenemende tegenstellingen het gebrek aan kennis en aan contact is. Leerlingen kennis laten maken met de groep die ze vermijden zal zeker onderdeel moeten zijn van uw plan. Dat kan in de vorm van goede informatie, maar zeker ook in persoonlijk contact. Zodra een groep individuele gezichten krijgt, wordt het al een stuk lastiger om je er tegen af te zetten. Zo‟n aanpak kan er voor zorgen dat jongeren zich veiliger voelen en meer zichzelf durven te zijn. Ze durven bijvoorbeeld te zeggen dat ze homo of jood zijn. Tot slot willen we u nog als tip de documentaire „Over de streep‟ meegeven die u kunt vinden via www.uitzendinggemist.nl. Over de streep Documentaire van Jessica Villerius over de belevingswereld van scholieren op de middelbare school. Voor deze film gingen vijfenzeventig leerlingen van het Amsterdamse IJburgcollege een bijzondere uitdaging aan: Challenge Day. Een grensverleggende methode uit Amerika, die onder andere wordt ingezet om pesten op scholen tegen te gaan en wederzijds respect te stimuleren. Door spelletjes af te wisselen met serieuze gesprekken, worden leerlingen uitgedaagd om verborgen gevoelens naar elkaar uit te spreken. Centrale vraag: wat weten we nu eigenlijk van elkaar? Vrij weinig, is de constatering. Leerlingen durven tijdens Challenge Day emoties en ervaringen met hun medescholieren te delen, waar ze nog nooit met iemand over hebben gesproken. Niet gemakkelijk, maar ze merken al snel dat ze niet alleen staan. Niet meer. Veel indruk maakt het onderdeel waarbij alle leerlingen zich verzamelen aan één kant van een witte lijn, waarna ze worden geconfronteerd met soms indringende vragen. In antwoord op deze vragen blijven leerlingen staan, of stappen over de streep. 'Toen werd gevraagd over de streep te stappen als je een ouder hebt verloren, staken er acht kinderen over', vertelt de maakster. 'Aan de overkant van de lijn waren ze ineens niet meer elkaars pestkop, maar lotgenoot. Het is onbeschrijfelijk om te zien hoe je door zoiets simpels als het trekken van een streep het leven van een kind kunt veranderen.' Challenge Day houdt jongeren een spiegel voor, schudt ze wakker en creëert onderling begrip. Maar vooral inspireert de methode tot positieve verandering, beginnend bij jezelf. Het respect is dan ook groot wanneer aan het eind van dag op het IJburgcollege een leerling opstaat, de microfoon grijpt en zegt: 'Ik wil graag mijn excuses aanbieden. Ik besef nu pas wat het effect is van mijn gepest en getreiter. Ik stop er vandaag mee.' De drie leerlingen die al jarenlang mikpunt zijn van zijn getreiter, staan op en omhelzen hun pestkop.
8
Concept en uitvoering: Met subsidie van: Copyright:
Codename Future en De Ridder Taalwerk Het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. Codename Future, 2011
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgenomen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Codename Future.
9
Debatwijzer
Bij het project Polarisatie Hoe vooroordelen kunnen leiden tot het uitsluiten van een hele groep
10
Inhoudsopgave 1. Inleiding 2. Het debat 2.1 Stelling en standpunt 2.2 Het argument 2.3 Mee kunnen praten 2.4 De debatleider 3. De dialoog 4. Oefenen in de klas 4.1 Debat oefenen 4.2 Dialoog oefenen 5. Aan de slag 6. Tips voor de gevorderde debater
11
1. Inleiding We gaan het in deze debatwijzer hebben over debat en dialoog. Beide woorden heb je vast al eens gehoord. Misschien op televisie of in de klas? Een gesprek tussen twee mensen of twee groepen mensen heet een dialoog. Mensen praten met elkaar over een bepaald onderwerp. Bij een debat staan de deelnemers meer tegenover elkaar. Een debat is een gesprek tussen voor- en tegenstanders. Vaak zijn er toehoorders bij aanwezig. Een mening wordt verdedigd of juist bestrijd. Je hebt vast wel eens een debat op televisie gezien. In het programma „Pauw en Witteman‟ zijn regelmatig mensen te gast die fel op elkaar reageren. Het zou ook kunnen dat je de scherpe debatten tussen de lijsttrekkers hebt gevolgd tijdens de Tweede Kamerverkiezingen. Of misschien heb je zelf al eens gedebatteerd? Debat en dialoog zijn allebei manieren om met elkaar in gesprek te gaan en om anderen beter te begrijpen. Soms is het goed om op het scherpst van de snede met elkaar in debat te gaan zodat je precies te weten hoe de ander ergens over denkt. Maar soms past een dialoog beter. Bijvoorbeeld vlak na de moord op Theo van Gogh. Veel mensen waren toen geschokt. In verschillende steden ontstond het idee om met elkaar te bespreken wat er gebeurd was. Daar paste een dialoog veel beter bij dan een fel debat. Bij een debat gaat het om de verschillen tussen twee partijen. Bij een dialoog kijken mensen met elkaar waarom ze een bepaald standpunt hebben en waarover ze het met elkaar eens zijn. Bij een dialoog ga je er vanuit dat iedereen anders is, maar dat er ook veel overeenkomsten zijn. Leren debatteren Het komt vast wel eens voor dat je het niet eens bent met je vrienden, je ouders, je docent of met „de politiek‟. Misschien vind je het wel onzin dat je onder de 18 jaar nog niet mag stemmen. Als dat zo is moet je goede redenen bedenken waarom je dat vindt, zodat anderen het ook met je eens worden. Die redenen noem je argumenten. En zorgen dat anderen hetzelfde vinden als jij heet overtuigen. Je kunt soms zo overtuigd zijn van je eigen mening dat je meer weet waarom je iets vindt. Maar om te debatteren heb je argumenten nodig. Voordat je aan een debat begint, moet je dan ook goed voorbereiden. Het is belangrijk dat je niet steeds hetzelfde argument geeft, maar nieuwe redenen kan noemen waarom anderen het met je eens moeten zijn. Het is belangrijk om goed te leren debatteren. In de eerste plaats geeft het natuurlijk een lekker gevoel als je iemand kunt overtuigen van jouw gelijk, maar met debatteren leer je ook je ideeën en gevoelens onder woorden te brengen. Tegelijkertijd kom je erachter hoe je jouw mening het best kunt verdedigen. Ook leer je de juiste redenen te vinden waarmee je kunt laten zien dat je gelijk hebt. Verder oefen je in goed luisteren naar anderen. Je moet tijdens een debat immers reageren, en je kunt pas slim reageren als je goed hebt gehoord en begrepen wat de ander heeft gezegd.
12
Allemaal heel belangrijke vaardigheden voor op school, maar vooral ook voor later tijdens werk of stage. Door debatteren leer je goed voor jezelf op te komen. Op een redelijke manier: zonder schreeuwen of ruzie dus, maar met een rustige stem en goede argumenten. Zo kom je het meest overtuigend over en zul je het beste je gelijk kunnen aantonen! In deze debatwijzer gaan we verder in op debat en dialoog. We zullen je een aantal begrippen uitleggen die belangrijk zijn en geven je tips om te oefenen en te leren debatteren.
2. Het debat We kijken eerst naar enkele begrippen die te maken hebben met een debat. Je hebt vast wel eens het woord stelling gehoord. Dit is een belangrijk begrip dat je moet kennen om een debat te kunnen voeren, net zoals standpunt en argument. Opdracht Wat weet jij al over deze begrippen? Schrijf het op. Even verderop volgt de uitleg. Debat:………………………………………………………………………………………………………………
………………………………………………………………………………………………………………………… Stelling:…………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………….. Standpunt:………………………………………………………………………………………………………
…………………………………………………………………………………………………………………....... Argument:………………………………………………………………………………………………………
……………………………………………………………………………………………………………………….. Zoals je inmiddels weet, is een debat een manier van met elkaar praten waarbij je een stelling verdedigt of juist bestrijdt. Het is iets heel anders dan ruzie hebben. Je ziet wel eens dat mensen heel hard gaan schreeuwen als ze het niet met elkaar eens zijn. Meestal geeft iemand dan maar toe omdat hij geen ruzie wil. De grootste schreeuwlelijk heeft dan gelijk gekregen, maar of hij of zij nou echt gelijk heeft?
13
In een debat of een discussie gaat het erom dat je met woorden iemand overtuigt van jouw standpunt. Zónder schreeuwen. Debatteren is leuk, want als je iemand kunt overtuigen ben je toch trots op jezelf? 2.1 Stelling en standpunt Een debat kan over van alles gaan, als er maar duidelijk verschillende standpunten worden ingenomen. Want als iedereen het met elkaar eens is, valt er weinig te debatteren. Een voorbeeld van een onderwerp is: verschillen tussen mannen en vrouwen. Daar valt nog niet direct iets over te debatteren. Dat gebeurt pas als er een uitspraak over het onderwerp wordt gedaan. Je noemt dat een stelling. Een stelling bij dit onderwerp kan zijn: Vrouwen kunnen beter voor kinderen zorgen dan mannen. Opdracht Bedenk zelf twee onderwerpen waar een debat over zou kunnen gaan. 1…………………………………………………………………………………………………. 2…………………………………………………………………………………………………. Een debat voer je over een stelling. Dit is waar het debat over gaat. Een stelling ziet eruit als een uitspraak, bewering of een mening. Opdracht Bedenk een stelling bij je onderwerpen. 1…………………………………………………………………………………………………. 2…………………………………………………………………………………………………. Een standpunt is de positie die jij inneemt ten opzichte van de stelling. Wat vindt jij van de stelling? Je bent er vóór of tégen. Jouw standpunt over de stelling „Vrouwen kunnen beter voor kinderen zorgen dan mannen.‟ kan zijn: „Ja, vrouwen kunnen beter voor kinderen zorgen dan mannen‟. Of „Nee, mannen kunnen net zo goed voor kinderen zorgen‟. Vaak ziet dit er in spreektaal heel anders uit, bijvoorbeeld: „Mannen hebben geen tijd om voor kinderen te zorgen‟ of „Tuurlijk kunnen mannen net zo goed een luier verschonen!‟.
14
Een ander voorbeeld: Onderwerp: Verschil tussen stad en platteland Stelling: Het leven op het platteland is veel veiliger dan in de stad. Standpunt: Nee, ook op het platteland komt veel criminaliteit voor. Of: Klopt, als je op het platteland woont, hoef je je achterdeur niet op slot te doen. Een goede stelling moet aan een aantal eigenschappen voldoen: Je moet erover kunnen debatteren. Dat betekent dat je er een verschillend standpunt over in kan nemen. Water is vloeibaar is daarom geen goede stelling. Het moet meteen duidelijk zijn waar de stelling over gaat. Je moet begrijpelijke en niet al te moeilijke woorden gebruiken. Een stelling mag geen vraag zijn. Mag een leerling in een boerka naar school? is geen stelling. Je kunt hier wel een stelling van maken, dan wordt het: Een leerling mag niet in een boerka naar school. Het mag niet te lang zijn. In de stelling zelf staat alleen een mening en niet waarom men die mening heeft. De argumenten ga je pas later in je aanval of de verdediging van de stelling gebruiken. Opdracht Hieronder staan zes onderwerpen. Bedenk bij ieder onderwerp een stelling. Denk daarbij aan de eigenschappen waar een stelling aan moet voldoen. 1. Sluiting coffeeshops in de buurt van scholen. Stelling: ……………………………………………………………………………………………………………………. 2. Verbod op het dragen van een boerka Stelling: ……………………………………………………………………………………………………………………. 3. Afschaffing koningshuis Stelling:………………………………………………………………………………………………………………….... 4. Afschaffing gymnastieklessen op scholen Stelling: ……………………………………………………………………………………………………………………. 5. Leeftijd rijbewijs Stelling: …………………………………………………………………………………………………………………….
15
6. Beoordeling leraren door leerlingen Stelling: …………………………………………………………………………………………………………………….
2.2 Het argument Een mening heb je over het algemeen niet zomaar. Een mening is bijvoorbeeld gebaseerd op iets wat je gehoord of gelezen hebt, op kennis en op ervaring. Als je een mening ergens over hebt, moet je ook kunnen zeggen waarom je die mening hebt. Je komt anders niet overtuigend over bij de ander. Als je bijvoorbeeld vindt dat iedereen vanaf 16 jaar zou moeten kunnen stemmen, moet je daar een reden voor hebben. Zo kun je bijvoorbeeld vinden dat jongeren vanaf 16 jaar heel goed kunnen beoordelen wat goed is voor henzelf en voor Nederland. Zo‟n reden heet een argument. Een standpunt (je mening, jouw visie op een stelling) onderbouw je dus met argumenten. Argumenten beginnen vaak met „omdat‟ of „want‟. In dit geval: Onderwerp: Algemeen stemrecht Stelling: Iedereen moet vanaf 16 jaar kunnen stemmen. Standpunt: Ja, iedereen van 16 jaar of ouder zou moeten kunnen stemmen. Argument: …want vanaf 16 jaar kun je goed beoordelen wat goed is voor jezelf en Nederland. Een ander voorbeeld: Onderwerp: Verbod op petjes in de klas Stelling: In de klas mogen geen petjes gedragen worden. Standpunt: Ik vind dat je geen pet op mag tijdens de les. Argument: …want dat maakt het contact met de docent lastig. Nog een voorbeeld: Onderwerp: Vrijheid van journalisten om te zeggen wat ze willen Stelling: Journalisten mogen alles zeggen wat ze willen. Standpunt: Ik vind niet dat journalisten alles mogen zeggen wat ze willen. Argument: …omdat ze daar mensen mee zouden kunnen kwetsen. Opdracht De argumenten die mensen gebruiken om een standpunt te verdedigen, kunnen ook van elkaar verschillen. Noem een ander argument voor het standpunt Iedereen van 16 jaar of ouder zou moeten kunnen stemmen. …………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………
16
Het is belangrijk om je in te leven in standpunten van anderen en dat je luistert naar hun argumenten. Elk onderwerp kan van verschillende kanten bekeken worden en als je openstaat voor meningen en argumenten van anderen begrijp je hun standpunten beter. Opdracht Er zijn natuurlijk ook mensen die vinden dat stemrecht helemaal niet vanaf 16 jaar zou moeten gelden. Veel oude mensen zijn bijvoorbeeld erg tegen deze stelling. Welke argumenten zouden zij kunnen gebruiken? Noem er twee. …………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………… …………………………………………………………………………………………………………………………………… ……………………………………………………………………………………………………………………………………
2.3 Mee kunnen praten Over ieder onderwerp kun je debatteren. Stellingen bij debatten gaan vaak over serieuze zaken. Het kan gaan over wat men wil verbeteren in de samenleving of in de buurt. Ook in de politiek wordt er vaak gedebatteerd, bijvoorbeeld over integratie of onderwijs. Om goed mee te kunnen praten over iets wat bijvoorbeeld met jongeren, de samenleving of de politiek te maken heeft, moet je veel weten over dat onderwerp. We blijven nog even bij de verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd naar 16 jaar. Stel dat je hierover gaat debatteren, dan is het handig informatie te zoeken met behulp van de zogenaamde W-vragen. Wanneer, waar, wie, wat en waarom? Je kunt je afvragen wanneer in Nederland Algemeen Kiesrecht is ingesteld, waar in de wereld de leeftijd anders en waarom dat is. Via het internet kun je natuurlijk snel en gemakkelijk informatie zoeken, maar niet alle internetbronnen zijn even betrouwbaar. Let daar bij het zoeken naar informatie op. Kranten zijn vaak ook goede bronnen. Opdracht Kijk naar de volgende uitspraken. Het zijn stellingen én argumenten. Welke horen bij een elkaar? Trek een lijn van de stelling naar het juiste argument. Het rookverbod moet blijven.
Het is maar een momentopname.
17
Hangjongeren moeten een straatverbod krijgen.
Het is slecht voor de gezondheid.
Eindexamens moeten worden afgeschaft.
Op die manier zullen mensen minder de auto gebruiken.
Het openbaar vervoer moet gratis worden.
Veel leerlingen gaan zonder ontbijt naar school.
In de lunchpauze moeten de leraren pannenkoeken bakken voor de leerlingen.
Veel mensen voelen zich door hen onveilig.
Natuurlijk kun je het oneens zijn met de argumenten die hierboven worden gegeven, maar het is belangrijk dat je ziet hoe een argument eruit ziet. Omdat het belangrijk is om je in te leven in standpunten en argumenten van anderen. Elk onderwerp kan van verschillende kanten bekeken worden. Als je openstaat voor andere meningen en argumenten begrijp je de standpunten van anderen ook beter. Om goed te kunnen debatteren, moet je dus ook goed kunnen luisteren. Je kunt de argumenten van de tegenpartij alleen maar „zwak‟ vinden als je ze goed gehoord hebt en er een tegenargument voor in de plaats hebt. Je kunt het verhaal van de tegenpartij alleen ontkrachten als je precies kunt aangeven wat er in dat verhaal niet klopt. Voorbeeld: Onderwerp: Overlast van hangjongeren Stelling: Hangjongeren moeten een straatverbod krijgen. Standpunt met argument: Mee eens, want veel mensen voelen zich door hen onveilig. Tegenargument: Het is helemaal niet gezegd dat hangjongeren voor onveiligheid zorgen. Sommige mensen voelen zich al (onterecht) onveilig als jongeren vreemde kleren dragen of moderne kapsels hebben, maar dat is geen reden om over te gaan tot zo’n zwaar middel als een straatverbod. Goede, redelijke argumenten kunnen anderen ervan overtuigen dat ze het verkeerd hebben.
18
Opdracht Bedenk bij iedere stelling één argument vóór en één argument tégen. Stelling1
Jongens zijn beter dan meisjes
Argument voor
Argument tegen
Stelling 2
Journalisten mogen alles zeggen wat ze willen.
Argument voor
Argument tegen
Vaak worden er meerdere argumenten gebruikt om een standpunt te onderbouwen (te versterken). Hoe meer goede argumenten je hebt verzameld, hoe meer kans je hebt om anderen te overtuigen van je standpunt. Het is dus erg belangrijk dat je over veel informatie beschikt. Om goede argumenten te verzamelen kun je als een detective te werk gaan. Je kunt… - internet raadplegen - kranten en tijdschriften bekijken - op tv en radio naar argumenten zoeken - vragen stellen aan je docent of aan je ouders - met deskundigen praten - wetten en regels napluizen - boeken en onderzoeksartikelen nakijken - overleggen met je groepje Opdracht Een stelling en een argument zijn niet hetzelfde. Ken je nu het verschil? Bekijk de uitspraken en geef met een cirkel aan of het om een stelling of om een argument gaat. Ik vind dat telefoongesprekken afgeluisterd mogen worden door de politie omdat dit de kans op terroristische aanslagen kan verkleinen.
19
- Ik vind dat telefoon gesprekken afgeluisterd mogen worden. argument / stelling - Omdat dit de kans op terroristische aanslagen kan verkleinen. argument / stelling Ik vind dat boerka’s verboden moeten worden, want het past niet in de Nederlandse cultuur. - Want het past niet in de Nederlandse cultuur. argument / stelling - Ik vind dat boerka‟s verboden moeten worden. argument / stelling 2.4 De debatleider Bij een debat is vaak een debatleider aanwezig. Een debatleider leidt het debat en bepaalt wie wanneer iets zegt. Hij of zij is min of meer „de baas‟ van het debat. De debatleider kan een heel actieve rol hebben. Hij moet zich dus goed voorbereiden op het onderwerp en de standpunten. Debatleider zijn is niet gemakkelijk en vergt best wel wat oefening. Hier een paar dingen waar debatleiders op moeten letten: De debatleider moet het debat aantrekkelijk en levendig houden. Bijvoorbeeld met wat humor. Hij moet actief rondlopen door de ruimte en mensen naar hun mening vragen. Ook kan de debatleider vervolgvragen stellen aan mensen als hun mening niet meteen duidelijk is. Verder houdt hij de debaters scherp en daagt hen uit om met nieuwe argumenten te komen. De debatleider bepaalt wie er aan het woord is. Hij geeft het woord aan deelnemers van het debat, maar ook aan de mensen die luisteren. Het is altijd belangrijk om ook „het publiek‟ mee te laten praten, vaak heeft iedereen wel wat te zeggen! De leider let erop dat er niet te veel van de stelling wordt afgeweken. Als dat gebeurt, zorgt de debatleider ervoor dat het debat weer gaat over het eigenlijke onderwerp. De debatleider bewaakt de tijd. Vooraf wordt afgesproken hoelang het debat zal duren. Ook let de leider er op dat beide partijen ongeveer evenveel aan het woord zijn. De debatleider is altijd neutraal. Een debatleider geeft dus niet zijn mening. Wel kan hij kritische vragen stellen.
20
3. De dialoog In plaats van een debat kun je ook een dialoog voeren. Je hebt in hoofdstuk 1 gezien wat de verschillen zijn tussen een debat en een dialoog. Ook voor het voeren van een goede dialoog worden vooraf afspraken met elkaar gemaakt. Gespreksregels voor de dialoog: Laat de ander zijn/haar verhaal vertellen. Zet daar niet gelijk een verhaal tegenover. Behandel elkaar met respect en vriendelijkheid. Spreek vanuit jezelf ('ik vind' i.p.v. 'men zegt'). Vraag toelichting als er algemeenheden op tafel komen. Stel oordelen uit en onderzoek ze. Sta stiltes toe als mensen even willen nadenken.
4. Oefenen in de klas Het voeren van een debat of dialoog leer je door veel te oefenen. Hoe vaker je het doet, hoe makkelijker het gaat. Eigenlijk is een debat een soort spel met woorden waarbij je bepaalde regels volgt. Je gaat anderen overtuigen dat jij gelijk hebt en zij niet. 4.1 Debat oefenen Voordat je met het echte debat start, kun je een debat oefenen met een groepje klasgenoten. Doe het als volgt: - Kies samen vier stellingen waar iedereen op mag reageren. - Bij deze oefenvorm bepaalt iedereen zelf of hij/zij voor of tegen een stelling is. - Het is het leukst wanneer alle deelnemers de tijd hebben om zich in te lezen in het onderwerp (aan de hand van de eerder beschreven w-vragen) en zijn of haar argumenten voor te bereiden. - Wijs een debatleider aan. Dat kan een iemand uit jullie groepje zijn of je docent. - Bepaal vooraf hoe lang het debat gaat duren. Afhankelijk van de groepsgrootte kun je kiezen voor een duur van 10 tot 15 minuten. Na 15 minuten is meestal alles wel gezegd en vallen mensen alleen maar in herhaling. Tijdens het debat zijn de volgende punten van groot belang: laat elkaar uitpraten val niemand persoonlijk aan spreek kort en bondig ga in op de argumenten van de ander (Dus som niet alleen de argumenten op die je hebt voorbereid, maar ga in op wat je voorganger zegt.)
21
spreek namens jezelf behandel elkaar met respect doe geen generaliserende uitspraken (Generaliseren is op grond van één geval een heleboel andere gevallen op dezelfde manier beoordelen.) lach niemand uit help te voorkomen dat iemand een monoloog voert (te lang zelf doorspreekt) vermijd uitspraken als “ja maar” Je kunt ervoor kiezen een jury het debat te laten beoordelen. Aan de hand van een „juryformulier‟ (zoals ook op in deze debatwijzer is bijgevoegd) kijkt de jury naar de presentatie, de waarde van de argumenten en je algehele overtuigingskracht. Het is de taak van de jury om heel streng te zijn, dus doe je best! 4.2 Dialoog oefenen Een debat begint met een prikkelende stelling zoals: „Mannen kunnen beter inparkeren dan vrouwen‟ om zoveel mogelijk reacties uit te lokken. Een dialoog gaat uit van een thema, liefst positief en uitnodigend geformuleerd. Een thema waar je het met elkaar over kan hebben is bijvoorbeeld „We zijn allemaal anders en gelijk‟. Bij een dialoog probeer je niet per se de ander te overtuigen van je gelijk. Je probeert wel met de eerder aangegeven gespreksregels te weten te komen wat de ander vindt, denkt of gelooft. Door goed te luisteren naar elkaar en de goede vragen te stellen kun je de ander de ruimte geven om uit te leggen wat hij of zij denkt. Voor een dialoog zijn thema‟s die te maken hebben met normen en waarden, tradities of cultuur het beste. Maar ook actuele thema‟s kunnen onderwerp zijn van dialoog. Tot slot probeert de dialoog iets opbouwends te bereiken. Dat betekent dat iedereen aan het einde zijn dromen en ambities formuleert en met elkaar nadenkt over hoe je deze dromen waar kunt maken. Bij een dialooggesprek horen vier onderdelen: 1. Kennismaken, 2. Ervaringen delen 3. Dromen 4. Doen 1. Kennismaken Bij de eerste ronde komt iedereen even kort aan het woord. Wie ben je? Waarom vind je dit een leuk of belangrijk onderwerp om het met elkaar over te hebben?
22
2. Ervaringen delen Heb je ooit met dit onderwerp te maken gekregen? Wat heb je meegemaakt? Hoe voelde dat? Probeer verder te bouwen op dingen die anderen zeggen. Als iemand een ervaring deelt, probeer dan te bedenken of jij ook zoiets hebt meegemaakt en wat dat voor je betekende. 3. Dromen Hier bedenk hoe het onderwerp van de dialoog bereikt kan worden. Of wat de ideale situatie zou zijn. Hoe zou jij dat het liefste voor je zien? 4. Doen Wat ga je doen om dat te bereiken?
5. Aan de slag Je hebt geleerd wat een debat en een dialoog zijn en je hebt met een klein groepje geoefend. Nu is het tijd om zelf aan de slag te gaan met het „echte‟ debat. Nog wat laatste tips. Als je meedoet aan het debat is het van belang dat je je goed inleest in het onderwerp van de stelling en goede argumenten verzamelt, je weet inmiddels hoe je dit kunt doen! internet raadplegen kranten en tijdschriften bekijken op tv en radio naar argumenten zoeken vragen stellen aan je docent of aan je ouders met deskundigen praten wetten en regels napluizen boeken en onderzoeksartikelen nakijken overleggen met je groepje Let op dat je zowel argumenten voor als argumenten tegen de stelling goed bekijkt (ook al ben je heel overtuigd van je mening). Het is handig beide kanten te kennen zodat je tijdens het debat niet verrast wordt door argumenten van de tegenpartij! Denk tot slot nog een keer aan de volgende regels: laat elkaar uitpraten val niemand persoonlijk aan spreek kort en bondig ga in op de argumenten van de ander spreek namens jezelf behandel elkaar met respect
23
doe geen generaliserende uitspraken lach niemand uit help te voorkomen dat iemand een monoloog voert (te lang zelf doorspreekt) vermijd uitspraken als “ja maar”
6. Tips voor de gevorderde debater Heb je al vaker gedebatteerd of wil je het debat nog wat uitbreiden? Bekijk dan de onderstaande tips voor de „gevorderde debater‟. Tip 1: gebruik je eigen ervaring Je verhaal komt nog sterker over als je uit eigen ervaring spreekt. Je laat daarmee zien dat je precies weet waar je het over hebt. Dat werkt overtuigender dan wanneer je debatteert met termen als 'Ik heb ergens gehoord of gelezen dat'. Natuurlijk moet je wel oppassen dat je jouw persoonlijke ervaring of waarneming niet ten onrechte als algemeen geldend presenteert. Tip 2: wees hard op de inhoud, zacht op de persoon Debatteren is een spel van aanval en verdediging. Hoe hevig je het ook met iemand oneens bent, debatteren gaat om het aanvallen van de argumenten niet van de persoon. Je noemt dat hard op de inhoud en zacht op de persoon. Zo behoud je het respect van andere debaters en het publiek. Een bekende tactiek is wat de Amerikanen 'tossing bouquets' noemen. Je kritische reactie op andermans mening of argumenten leid je in met opmerkingen of met een punt waarop je het eens bent met je tegenstander. Om daarna bijvoorbeeld aan te geven dat zijn 'conclusies echter helaas niet kloppen' enzovoort. Je kunt kritische reacties bijvoorbeeld beginnen met inleidingen als: Ten dele heeft u gelijk, maar waarin u niet gelijk heeft…" of "Fantastisch, dan zijn we het daarover eens. Waar het echter om gaat is…". Tip 3: humor Wie houdt er nu niet van een goede grap? Een grap zal het publiek aan het lachen maken en het zorgt voor een vrolijke noot in vaak serieuze discussies. Het is moeilijk te oefenen, sommige mensen kunnen een vooraf ingestudeerde grap goed vertellen, terwijl anderen het moeten hebben van spontane humor. Dit is iets wat je zelf moet aanvoelen in een debat, maar vergeet vooral niet dat debatteren leuk moet zijn. Humor mag daarom nooit ontbreken! Tip 4: gebruik verschillende soorten argumenten Je kunt variëren in het soort argumenten dat je gebruikt. Denk hieraan tijdens je voorbereiding. Voorbeelden Het noemen van een voorbeeld helpt vaak om situaties te verduidelijken. Een veelgebruikte truc is het noemen van een eigen voorbeeld. De tegenstander zal het niet snel aandurven om dit in twijfel te trekken, het gaat namelijk om iets
24
wat je zelf (en niemand anders) heeft meegemaakt of gezien. Zo wordt het voor de tegenstander, die zo'n eigen ervaring niet heeft, moeilijk om te reageren. Ook het noemen van een voorbeeld uit het nieuws of de actualiteit werkt vaak erg goed. Daarmee laat je zien dat je op de hoogte bent van wat er speelt en dat je dus verstand van zaken hebt. Feiten Politici noemen wanneer ze aan het woord zijn vaak cijfers of halen onderzoeken aan. Hiermee wil een politicus zijn standpunt ondersteunen zodat meer mensen het zullen geloven. Hét kenmerk van een feit is dat de waarheid ervan vaststaat. Toch worden feiten in debatten ook wel in twijfel getrokken. Bedenk dat als er een onderzoek is wat het standpunt van je tegenstander bewijst, er vast ook een onderzoek bestaat wat het tegendeel daarvan kan aantonen. Vergelijkingen Een vergelijking kan een moeilijk probleem simpel maken. In een debat over het verbod op alcoholreclame kun je bijvoorbeeld goed een vergelijking maken met het verbod op reclame voor sigaretten. Het maken van een vergelijking met een andere situatie is dan ook een vaak gebruikte debattruc. Toch gaat een vergelijking zelden helemaal op. Tip 5: let op je presentatie Bij het houden van een debat zijn niet alleen je argumenten belangrijk, maar is ook je algehele presentatie. Het gaat er namelijk niet alleen om wat je zegt, maar ook om hoe je het zegt. Uit een groot onderzoek van een universiteit uit Engeland bleek dat de presentatie voor meer dan de helft uitmaakt of een boodschap overkomt! En bij debatteren geldt: oefening baart kunst. Hoe meer je het doet, hoe beter je er in zult worden. Hieronder volgen enkele handige tips: Stem Stemgebruik is een groot wapen in een debat. Goed gebruik van je stem kan er voor zorgen dat jij nét iets overtuigender overkomt dan de tegenstander. Met je stem kun je ook imponeren. Bijvoorbeeld door hard te spreken en je boos te maken (maar ga nooit schreeuwen!). Zo kan het publiek zien dat je echt meent wat je zegt en je je betrokken voelt bij de stelling. Het helpt om emoties te kunnen uitdrukken, maar ga hierin niet te ver. Als je goed luistert naar politici zal je opvallen dat ze na een zin vaak een korte stilte laten vallen. Hierdoor krijgen woorden extra gewicht en zal het publiek, in het geval van een toespraak, de ruimte hebben om te gaan klappen voor de spreker. Kijk maar eens naar de toespraken van Barack Obama. Felheid Soms zijn mensen ook wel eens te fanatiek in een debat. Het komt onbeleefd over als je iemand onderbreekt in het midden van zijn zin. Laat je tegenstander daarom eerst uitspreken voor je jouw eigen punt maakt. Let er ook op dat je niet iemands zinnen gaat afmaken. Dit wil overigens niet zeggen dat je de tegenstander nooit in de rede mag vallen. Soms zijn mensen oeverloos aan het uitweiden, dus bedenk dat jij ook recht hebt
25
op voldoende tijd om je mening duidelijk te maken. Hoe het overkomt op het publiek verschilt van geval tot geval. Vooral de toon waarop is in dat geval bepalend. Zorg er altijd voor dat je respect hebt voor je tegenstander! Houding De houding van de spreker in een debat bepaalt voor een belangrijk deel hoe hij of zij overkomt bij de luisteraar. Een zelfverzekerde uitstraling wordt bereikt door rechtop te staan en het lichaam te gebruiken voor het ondersteunen van het betoog. Handgebaren, zwaaien met de armen, jezelf voor het hoofd slaan, het helpt allemaal om geloofd te worden. Maar maak je ook niet té druk, probeer als je luistert rust uit te stralen. Verder is een goede luisterhouding ook belangrijk. Zo geeft een ietwat voorovergebogen lichaamshouding een open indruk en nodigt uit tot eerlijke communicatie. Een open houding vinden mensen prettig. Vermijd daarom gekruiste armen, dit maakt een erg defensieve indruk. Dit nodigt een spreker niet uit om openlijk te vertellen. Kijken Oogcontact bij een debat is heel belangrijk. Door te knikken toon je aan dat je luistert en begrijpt wat er gezegd wordt. Geen oogcontact maken is natuurlijk ook mogelijk, maar kan zorgen voor een negatieve indruk. Mensen zouden kunnen denken dat je geen respect hebt voor je tegenstander. Een gezichtsuitdrukking kan ook veel verraden. Woede, teleurstelling, frustratie of blijdschap: het is vaak aan iemands gezicht af te lezen. Dus ook in een debat. Een glimlach kan al leiden tot veel sympathie bij de jury of het publiek. Taalgebruik Bij debatteren is het belangrijk om de aandacht van het publiek vast te houden. Gebruik daarom geen lange zinnen. Soms is een debater zo lang van stof dat zijn tegenstander én publiek aan het einde van een zin niet meer weten hoe die zin begon. Vermijd ook schrijftaal en gebruik spreektaal. Probeer ook te voorkomen dat je stopwoorden gebruikt of te vaak „eh…‟ zegt. Praat duidelijk, gebruik niet te moeilijke woorden als er ook een makkelijke variant is. Zorg ervoor dat iedereen je begrijpt.
Concept en uitvoering: Eindredactie: Copyright:
Forum voor Democratische Ontwikkeling (FDO) Codename Future en De Ridder Taalwerk Codename Future, 2011
Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgenomen in een geautomatiseerd gegevensbestand, of openbaar gemaakt, in enige vorm of op enige wijze, zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Codename Future.
26
Bijlage Juryformulier: Team 1: Team 2:
Debat 1 Argumentatie
1
2
Feedback:
1
2
Feedback:
Heeft de beste argumenten
Onderbouwt argumenten het sterkst
Heeft de meest originele argumenten en wisselt deze af
Weerlegt argumenten van de tegenstander het best Presentatie Kan het beste spreken en heeft humor Heeft de beste houding en stem Winst Gelijkspel is niet mogelijk!
Belangrijkste reden:
27