Ministerie van Verkeer en Waterstaat DGTL/PMR
Plan-MER Beheerplan Voordelta
Witteveen+Bos van Twickelostraat 2 postbus 233 7400 AE Deventer telefoon 0570 69 79 11 telefax 0570 69 73 44
INHOUDSOPGAVE
blz.
0. SAMENVATTING 1. INLEIDING 1.1. Algemeen 1.2. Waarom een plan-MER? 1.3. Doel plan-MER 1.4. Afbakening milieuthema’s 1.5. Procedureel kader 1.5.1. Procedure plan-m.e.r. 1.5.2. Procedure Beheerplan Voordelta 1.6. Beleidskader 1.6.1. Internationale verdragen en richtlijnen 1.6.2. Nationale wetgeving 1.6.3. Beleidsplannen 1.7. Leeswijzer
1 1 4 4 5 5 5 7 7 7 8 8 11
2. HUIDIGE SITUATIE EN AUTONOME ONTWIKKELINGEN 2.1. Natuurwaarden 2.1.1. Algemene beschrijving Voordelta 2.1.2. Flora en fauna 2.2. Recreatie 2.3. Visserij 2.3.1. Huidige situatie 2.3.2. Autonome ontwikkelingen 2.4. Overig gebruik 2.4.1. Huidige gebruik 2.4.2. Autonome ontwikkelingen
12 12 12 12 14 15 15 15 20 20 21
3. VOORGENOMEN ACTIVITEIT 3.1. Doel Beheerplan Voordelta 3.2. Instandhoudingsdoelen en compensatieopgave 3.3. Maatregelen voor instandhoudingsdoelen 3.3.1. Bodembeschermingsgebied 3.3.2. Vijf rustgebieden
23 23 23 25 25 26
4. MILIEUEFFECTEN 4.1. Inleiding 4.2. Methode: Passende Beoordeling 4.3. Milieueffecten 4.3.1. Relatie instandhoudingsdoel en huidig voorkomen 4.3.2. Algemene conclusie over significante effecten 4.3.3. Significante effecten op visetende watervogels 4.3.4. Significante effecten op schelpdieretende zee-eenden 4.3.5. Significante effecten op steltlopers en lepelaar 4.3.6. Significante effecten op ganzen en overige eenden 4.3.7. Significante effecten op gewone en grijze zeehond 4.3.8. Significante effecten op vissen 4.3.9. Significante effecten op habitattypen 4.4. Aanbevelingen
28 28 28 29 30 32 32 33 34 34 35 37 37 38
5. ALTERNATIEVE MAATREGELEN DOOR OPTIMALISATIE 5.1. Mogelijke alternatieve maatregelen 5.2. Beoordeling alternatieven
39 39 41
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
5.3.
Conclusies voor het Beheerplan
43
6. LEEMTEN IN KENNIS EN MONITORING 6.1. Leemten in kennis 6.2. Aanzet voor evaluatie en monitoring
44 44 45
laatste bladzijde
46
bijlagen I Literatuurlijst II Overige wetgeving III Aanvullende informatie, opgesteld ten tijde van de inspraakprocedure
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
aantal bladzijden 1 1 22
0. SAMENVATTING De Voordelta, het zeegebied voor de Zuid-Hollandse en Zeeuwse eilanden, is in vele opzichten een bijzonder stuk van Nederland. Diep en ondiep, droog en nat, zoet en zout wisselen elkaar af en maken het voor mens en dier een plek voor voedsel, rust, wind, water en ruimte. Onder de Natuurbeschermingswet 1998 zal de Voordelta als beschermd Natura 2000-gebied worden aangewezen. In dit kader wordt een Beheerplan Voordelta opgesteld. Het Beheerplan Voordelta bevat afspraken voor het samengaan van menselijke activiteiten en bescherming van natuur. Doel van het beheerplan is het in stand houden van beschermde natuur in de Voordelta, het compenseren van verlies aan beschermde natuur bij aanleg van de Tweede Maasvlakte en het, binnen deze natuurbescherming, ruimte bieden voor recreatie, visserij en andere activiteiten. Voor het Beheerplan is een Passende Beoordeling uitgevoerd uit hoofde van de Habitatrichtlijn. Deze noodzaak verplicht tevens tot uitvoering van een milieueffectrapportage voor plannen. Het resultaat daarvan is het voorliggende plan-MER. Het plan-MER heeft tot doel – conform de wetgeving – de milieubelangen volwaardig te laten meewegen in de besluitvorming over het Beheerplan Voordelta. Het plan-MER is daarom parallel opgesteld aan het Beheerplan en de Passende Beoordeling en gaat gelijktijdig in procedure met het ontwerp-beheerplan. Onder de huidige omstandigheden ondervinden vrijwel alle beschermde soorten en habitattypen effecten als gevolg van gebruiksfuncties. Voor sommige soortgroepen spelen cumulatieve effecten (gezamenlijke gevolgen van activiteiten) ook een belangrijke negatieve rol. Recreatiedruk blijkt hier het meeste debet aan. Voor de soortgroepen visetende en schelpdierenetende vogels, de scholekster, de drieteenstrandloper en de gewone zeehond spelen ook effecten als gevolg van visserij en overig gebruik een belangrijke rol. Maatregelen zoals voorgesteld in het beheerplan hebben een positief effect op beschermde natuurwaarden en compenseren het verlies van beschermde natuur door aanleg van Maasvlakte 2: - het instellen van een bodembeschermingsgebied (boomkorvisserij onder voorwaarden toegestaan) met vijf rustgebieden rond platen (boomkorvisserij geheel verboden) is zeer gunstig voor het zeebodemleven en de daarvan profiterende beschermde soorten; - het instellen van de vijf rustgebieden rond platen binnen het bodembeschermingsgebied het (vermindering recreatiedruk) is zeer gunstig voor vogels en zeehonden; - het voeren van een dynamisch beheer voor de schelpdiervisserij is zeer gunstig voor scholekster en eidereend. De alternatiefontwikkeling in de plan-MER is gericht op een optimalisatie van de beoogde maatregelen in het beheerplan Voordelta. De belangrijkste conclusies die kunnen worden getrokken, en die relevant zijn voor het Beheerplan, zijn de volgende: - vanwege de gevoeligheid van zeehonden voor verstoring, en vanwege de noodzakelijke verbeteropgave voor de gewone zeehond, zal kleine garnalenvisserij bij de Hinderplaat alleen acceptabel zijn indien verstoring nagenoeg volledig wordt voorkomen. Hiervoor zijn voorwaarden opgenomen in het beheerplan; - bezoek van de Hinderplaat is niet toegestaan; - het alternatief volledig sluiten van de corridor Gat van Hawk zou kunnen bijdragen aan de verbeteropgave voor de gewone zeehond, omdat dit gebied als potentieel voortplantingsgebied geschikt is. In het beheerplan zijn voorwaarden voor een rustige doorvaart opgenomen; - het alternatief verkleinen rustgebied Bollen van de Ooster heeft een gunstig effect voor met name (golf)surfers. Voor vogels zijn er naar verwachting voldoende alternatieve rustplaatsen op het resterende deel. Voorwaarde bij openstellen van dit deelgebied is een goede handhaving, ook in verband met de gewone zeehond; - voor kitesurfers is bij de Slikken van Voorne een zone zuidwestelijk vanaf paal 7.6, waar kitesurfen is toegestaan. Tevens is een wegsurfzone ingesteld tussen 7.0. en 7.6. Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
1. INLEIDING 1.1. Algemeen Onder de Natuurbeschermingswet 1998 zal de Voordelta als beschermd Natura 2000-gebied worden aangewezen. In dit kader wordt een Beheerplan Voordelta opgesteld, waarin duidelijkheid wordt geboden aan de gebruikers over de vraag welk gebruik is toegestaan en welk gebruik gereguleerd moet gaan worden. Vanwege de mogelijkheid dat er binnen de Voordelta schadelijke effecten optreden door het huidige en toekomstige gebruik in de Voordelta is een Passende Beoordeling uitgevoerd uit hoofde van Richtlijn 92/43/EEG (Habitatrichtlijn). Deze Passende Beoordeling is een instrument om tot formulering van toegestane activiteiten te komen ten einde de doelstellingen van het Beheerplan te bereiken. De noodzaak tot het uitvoeren van de Passende Beoordeling verplicht tevens tot uitvoering van een milieueffectrapportage voor plannen (plan-m.e.r.1). Op 21 juli 2004 is de Europese richtlijn betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (2001/42/EG), in Nederland vooral bekend als de richtlijn strategische milieubeoordeling (SMB-richtlijn), van kracht gegaan. Sinds 28 september 2006 is deze richtlijn geïmplementeerd in de Wet milieubeheer. De wet bepaalt dat voor plannen en programma’s die wettelijk of bestuursrechtelijk zijn voorgeschreven en die mogelijk belangrijke gevolgen voor het milieu hebben een ‘milieueffectrapportage’ (plan-MER) moet worden uitgevoerd. De plan-MER onderzoekt de mogelijke alternatieven voor het bereiken van de natuur- en milieudoelen die voor het gebied van toepassing zijn. Artikel 7.2a Wet milieubeheer lid 1. Een milieu-effectrapport wordt gemaakt bij de voorbereiding van een op grond van een wettelijke of bestuursrechtelijke bepaling verplicht vast te stellen plan waarvoor, in verband met een daarin opgenomen activiteit, een passende beoordeling moet worden gemaakt op grond van artikel 19f, eerste lid, van de Natuurbeschermingswet 1998. lid 2. In een geval als bedoeld in het eerste lid wordt de passende beoordeling opgenomen in het milieu-effectrapport. Die beoordeling wordt als zodanig herkenbaar weergegeven in dat rapport.
De Passende Beoordeling is een integraal onderdeel van de plan-MER. Uit praktische overwegingen is de Passende Beoordeling gerapporteerd in een afzonderlijk bijlagenrapport [lit. 22], en zijn de resultaten en conclusies opgenomen in deze plan-MER.
1
In de Wet milieubeheer wordt niet gesproken over een Strategische Milieubeoordeling (SMB), maar over een m.e.r. voor plannen (plan-m.e.r.) en een m.e.r. voor besluiten (besluit-m.e.r.). Het milieu(effect)rapport in beide procedures wordt aangeduid als MER. Deze terminologie wordt hier verder gehanteerd.
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
1
de Voordelta De Voordelta is het ondiepe kust- en zeegebied dat grenst aan de Zuid-Nederlands Delta. In afbeelding 1.1. is de begrenzing van het Natura 2000-gebied Voordelta weergegeven. Afbeelding 1.1. Begrenzing Natura 2000-gebied Voordelta
De Voordelta herbergt bijzondere natuurwaarden en is daarom definitief aangewezen als Vogelrichtlijngebied. De aanwijzing van de Voordelta als Habitatrichtlijngebied wordt herzien en gecombineerd met de aanwijzing als Natura 2000-gebied. Natura 2000 is een netwerk van natuurgebieden in Europa. Nederland is verplicht om voor bepaalde soorten en habitats in de Voordelta een ‘gunstige staat van instandhouding’ te bereiken en te behouden. Nederland heeft de wettelijke verplichtingen uit de Europese Habitat- en Vogelrichtlijn verankerd in de Natuurbeschermingswet 1998 (bescherming van gebieden) en de Flora- en faunawet (bescherming van soorten). In het ontwerp aanwijzingsbesluit van de Voordelta d.d. 27 november 2006 [lit. 13] zijn de instandhoudingsdoelstellingen en de begrenzing van het gebied vastgelegd. De Natuurbeschermingswet 1998 vereist dat voor alle Natura 2000-gebieden een beheerplan opgesteld wordt. Het beheerplan moet inzicht geven in de gebruiksmogelijkheden die passen bij de instandhoudingsdoelen en de maatregelen die nodig zijn om de instandhoudingsdoelen te bereiken. Uiteindelijk biedt het Beheerplan een kader waarbinnen activiteiten in de Voordelta mogelijk zijn, zonder dat iedere gebruiker opnieuw een Passende Beoordeling hoeft uit te voeren of een vergunning moet aanvragen. Het Beheerplan Voordelta wordt opgesteld door Rijkswaterstaat Dienst Noordzee in samenwerking met de Projectorganisatie Mainportontwikkeling Rotterdam (PMR2) en de provincies Zuid-Holland en Zeeland. 2
PMR is een samenwerkingsverband van de ministeries van Verkeer en Waterstaat, Volkshuisvesting Ruimtelijke Ordening en Milieubeheer, Economische Zaken, Landbouw Natuur en Voedselkwaliteit en Financiën, de stadsregio Rotterdam, de gemeente Rotterdam en de provincie Zuid-Holland.
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
2
compensatie voor aanleg Tweede Maasvlakte De aanleg van de Tweede Maasvlakte leidt tot een verlies aan natuurwaarden in de Voordelta, onder meer doordat de omvang van het Natura 2000-gebied afneemt met 2.455 hectare [lit. 16]. Compensatie van dit verlies is vereist volgens de wetgeving voor natuurbescherming, en vindt plaats door op een andere locatie binnen de begrenzing van het Natura 2000-gebied Voordelta een bodembeschermingsgebied3 en enkele rustgebieden in te stellen. In deze gebieden kunnen de natuurwaarden naar verwachting toenemen met maximaal 10 % door beperkingen te stellen aan het gebruik. Om het gehele verlies dat door de aanleg van de 2e Maasvlakte ontstaat te kunnen compenseren, moet het bodembeschermingsgebied daarom tien keer zo groot zijn als het gebied dat verloren gaat. Het gebied krijgt daarom een omvang van circa 24.550 hectare. Het bodembeschermingsgebied komt te liggen voor de kust van Voorne, Goeree en Schouwen. bodembeschermingsgebied Het bodembeschermingsgebied is een compensatiemaatregel die binnen het resterende deel van het Natura 2000-gebied Voordelta een dusdanige kwaliteitsverbetering oplevert dat de negatieve effecten van aanleg van de Tweede Maasvlakte op de natuurwaarden daarmee worden gecompenseerd. Het gaat daarbij vooral om het verlies van zeebodem, de organismen die daar leven en de soorten hoger in de voedselketen (met name vogels) die daardoor (direct en indirect) voedselbronnen verliezen.
In het Beheerplan Voordelta worden enerzijds maatregelen getroffen om de instandhoudingsdoelstellingen te waarborgen, anderzijds om aan de compensatieopgave voor de Tweede Maasvlakte te voldoen. In de Passende Beoordeling en de plan-MER zijn de maatregelen daarom zowel aan de instandhoudingsdoelstellingen als aan de compensatieopgave getoetst. In hoofdstuk 3 van deze plan-MER is dit verder toegelicht. De Voordelta is niet alleen van belang voor natuur maar ook voor andere gebruikers. Het Beheerplan probeert een goede balans te bieden tussen het waarborgen van de natuurwaarden en het mogelijk houden van sociaal-economisch gebruik.
Hinderplaat in de Voordelta, met op de achtergrond de Maasvlakte
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
3
1.2. Waarom een plan-MER? Sinds 21 juli 2004 is de Europese richtlijn betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (2001/42/EG) van kracht. Deze richtlijn bepaalt dat voor plannen en programma’s die wettelijk of bestuursrechtelijk zijn voorgeschreven en die mogelijk belangrijke gevolgen voor het milieu hebben een ‘strategische milieubeoordeling’ (SMB) moet worden uitgevoerd. De SMB-richtlijn is in Nederland per 28 september 2006 omgezet in nationale wetgeving door middel van een wetsvoorstel tot wijziging van de Wet milieubeheer. In dit kader wordt gesproken over een milieueffectrapportage voor plannen (plan-m.e.r.). Onderstaand tekstkader licht de aard van deze plannen nader toe. Het doel van een plan-m.e.r. is dat ook op strategisch niveau de milieueffecten van keuzes worden betrokken bij de afweging van plannen en programma’s. De resultaten moeten worden vastgelegd in een milieurapport, dat samen met het ontwerp-plan of -programma ter inzage wordt gelegd. Europese richtlijn strategische milieubeoordeling De richtlijn 2001/42/EG betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (hierna de EU-richtlijn) is van toepassing op plannen en programma’s van overheidsinstanties die wettelijk of bestuursrechtelijk zijn voorgeschreven, die mogelijk aanzienlijke gevolgen hebben voor het milieu en: 1.
die voorbereid worden met betrekking tot landbouw, bosbouw, visserij, energie, industrie, vervoer, afvalstoffenbeheer, waterbeheer, telecommunicatie, toerisme en ruimtelijke ordening of grondgebruik en die het kader vormen voor de toekenning van toekomstige vergunningen1 voor de in bijlagen I en II bij Richtlijn 85/337/EEG (m.e.r-richtlijn) genoemde projecten (artikel 3, lid 2 sub a);
2.
of waarvoor, gelet op het mogelijk effect op gebieden, een beoordeling is vereist is uit hoofde van de artikelen 6 en 7 van de Habitatrichtlijn*.
*
Voor elk plan of project dat niet direct verband houdt met of nodig is voor het beheer van het gebied, maar afzonderlijk of in combinatie met andere plannen of projecten significante gevolgen kan hebben voor zo’n gebied, wordt een passende beoordeling gemaakt van de gevolgen voor het gebied, rekening houdend met de instandhoudingdoelstellingen van dat gebied.’ Dit artikel bevat een koppeling met de Vogelrichtlijn.
Omdat voor het Beheerplan Voordelta een passende beoordeling uit hoofde van de artikelen 6 en 7 van de Habitatrichtlijn is vereist, valt het plan ook onder de werkingssfeer van de Wet milieubeheer. 1.3. Doel plan-MER Het plan-MER heeft tot doel – conform de wetgeving – de milieubelangen volwaardig te laten meewegen in de besluitvorming over het Beheerplan Voordelta. Voor dit plan-MER betekent dit dat een helder beeld moet ontstaan van de veranderingen in gebruik en de gevolgen daarvan voor de conceptinstandhoudingsdoelstellingen. Het beheer in relatie tot de concept-instandhoudingsdoelstellingen worden in het Beheerplan Voordelta (en de Passende Beoordeling) beschreven. Het plan-MER is daarom ook parallel opgesteld aan het Beheerplan Voordelta (en de Passende Beoordeling) en gaat gelijktijdig in procedure met het ontwerp-beheerplan. Het plan-MER Beheerplan Voordelta heeft een tweeledig karakter: enerzijds wordt het plan-MER ingezet als toetsinstrument, anderzijds is het een instrument voor de planvorming. Op basis van de aangedragen informatie zijn inzichtelijk: - de milieueffecten van het Beheerplan Voordelta; - de mogelijkheden c.q. alternatieven voor het optimaliseren van maatregelen in het Beheerplan Voordelta. De inhoudelijke eisen waaraan het milieurapport moet voldoen zijn vastgelegd in de wetgeving (zie ook paragraaf 1.3.1.).
3
In eerdere publicaties is de term zeereservaat’ gebruikt om ditzelfde gebied aan te geven. Die term suggereert ten onrechte dat het een gebied betreft waar veel beperkingen zouden gelden voor menselijke activiteiten. Het gaat echter met name om bescherming van de zeebodem, vandaar dat in het beheerplan is gekozen voor de term ‘bodembeschermingsgebied’.
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
4
De milieueffecten van de aanleg van de Tweede Maasvlakte zijn beschreven in het MER dat bij de Planologische Kernbeslissing van de Tweede Maasvlakte hoort. Die effecten worden niet opnieuw beschreven in het plan-MER Beheerplan Voordelta. De plan-MER richt zich op de milieueffecten van het Beheerplan Voordelta, inclusief de instelling van het bodembeschermingsgebied en de rustgebieden. 1.4. Afbakening milieuthema’s Volgens de SMB-richtlijn 2001/42/EG, Annex 1, zijn de mogelijk aanzienlijke milieueffecten, die kunnen worden onderzocht: biodiversiteit, bevolking, gezondheid voor de mens, fauna, flora, bodem, water, lucht, klimaatfactoren, materiële goederen, cultureel erfgoed, met inbegrip van architectonische en archeologisch erfgoed, landschap en de wisselwerking tussen bovengenoemde elementen. De beoordeling van het voornemen en de alternatieven blijft in dit plan-MER beperkt tot de thema’s biodiversiteit, flora en fauna en de sociaal-economische aspecten (hoofdstuk 6). De volgende overwegingen liggen hieraan ten grondslag: - de verplichting tot het uitvoeren van het plan-mer komt voort uit de noodzaak van het opstellen van een Passende Beoordeling. Vanuit dit oogpunt staan de instandhoudingsdoelstellingen centraal, ook in het plan-MER; - de maatregelen die worden genomen in het Beheerplan Voordelta zullen vooral aanzienlijke effecten hebben op natuurwaarden, en daarnaast op sociaal-economische aspecten. Naar verwachting is er voor de overige milieuthema’s geen sprake van mogelijk aanzienlijke milieueffecten. Opgemerkt wordt dat het milieuthema water(kwaliteit) niet expliciet is beschouwd, ook al is in de Passende Beoordeling wel een beschouwing gegeven over de invloed van milieuvreemde stoffen in het water (als PCB’s, DDT) op de voortplanting van zeehonden, die aan de top staan van het voedselweb. Ten eerste is het thema ‘water’ geen thema waarvoor in het Beheerplan Voordelta maatregelen kunnen worden getroffen. Verder nemen deze stoffen in de afvoer van de grote rivieren voortdurend af. Op grond van de goede reproductie in het Waddengebied na een afname van milieuvreemde stoffen wordt aangenomen dat ook in de Voordelta de waterkwaliteit geen belemmering is voor het zich kunnen ontwikkelen van een reproducerende populatie zeehonden. 1.5.
Procedureel kader
1.5.1. Procedure plan-m.e.r. Voor het plan-MER is de onderstaande procedure gevolgd, conform de implementatie van de SMBrichtlijn in de Nederlandse wetgeving4. bekendmaking De plan-m.e.r. procedure is gestart met een openbare kennisgeving van het besluit tot het uitvoeren van een strategische milieubeoordeling, waarin onder andere wordt aangegeven wanneer stukken ter inzage zullen worden gelegd en wanneer zienswijzen kunnen worden ingebracht. raadpleging over reikwijdte en detailniveau van het plan-MER Na de bekendmaking van het voornemen zijn bestuursorganen die met de uitvoering van het plan te maken kunnen krijgen, geraadpleegd over de reikwijdte en het detailniveau van de op te stellen planMER. De SMB-richtlijn en de Nederlandse wetgeving stellen geen eisen aan de wijze waarop deze raadpleging plaatsvindt. Voor het plan-MER ten behoeve van het Beheerplan Voordelta is er voor gekozen om de afbakening van het milieurapport te verwoorden in de notitie ‘Reikwijdte en detailniveau’, die in juni 2006 is rondgestuurd [lit. 24]. De notitie geeft aan op welke onderwerpen de milieubeoordeling zich zal richten en op basis van welke criteria deze zullen worden beoordeeld. 4
De gewijzigde Wet Milieubeheer kent twee extra procedurestappen ten opzichte van de Europese richtlijn (2001/42/EG), namelijk de bekendmaking van het voornemen om een plan-MER op te stellen en de toetsing van het plan-MER door de Commissie voor de milieueffectrapportage indien het plan betrekking heeft op m.e.r.-(beoordelings)plichtige activiteiten in de EHS of een passende beoordeling in het kader van de Vogel- en Habitatrichtlijn vereist. Dit laatste is van toepassing op onderhavig plan-MER.
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
5
Betrokken instanties die over deze notitie zijn geraadpleegd, zijn: provincies, gemeenten, waterschappen, en andere betrokken bestuursorganen zoals recreatie- en productschappen. Tevens heeft in deze fase een oriënterend overleg plaatsgevonden met het secretariaat van de Commissie voor de milieueffectrapportage over de inhoud van de op te stellen plan-MER. Het plan-MER is opgesteld, met in achtneming van de ontvangen adviezen en inspraakreacties [lit. 17]. opstellen van het milieurapport (plan-MER) Mede op basis van de hiervoor genoemde notitie en de verkregen adviezen is vervolgens het milieurapport opgesteld. De inhoudelijke eisen waaraan het milieurapport moet voldoen zijn vastgelegd in de Europese richtlijn 2001/42/EG (bijlage 1 van artikel 5). In het kort betreft het de volgende elementen: inhoudelijke eis uit SMB-richtlijn
opgenomen in deze plan-MER in
een schets van de inhoud en de belangrijkste doelstellingen van het beheerplan, en de re- hoofdstuk 3 en hoofdstuk 1 (beleidskader) latie met relevante plannen en beleidsdoelen de relevante aspecten van de bestaande situatie van het milieu en de te verwachten ont- hoofdstuk 2 wikkeling zonder het nieuwe plan de milieukenmerken van gebieden waarvoor de gevolgen aanzienlijk kunnen zijn
hoofdstuk 2
alle bestaande milieuproblemen die relevant zijn voor het beheerplan, met inbegrip van de hoofdstuk 2 en 3 milieuproblemen in Vogel- en Habitatrichtlijngebieden de internationale, communautaire en nationaal vastgestelde doelstellingen ter bescherming hoofdstuk 1 (beleidskader) van het milieu, die relevant zijn voor het beheerplan, alsook de wijze waarop hiermee rekening is gehouden bij de voorbereiding van dit plan de mogelijk aanzienlijke milieueffecten, bijvoorbeeld voor de biodiversiteit, bevolking, ge- hoofdstuk 4 (inclusief cumulatieve effeczondheid van de mens, flora, fauna, bodem, water, lucht enz. en de wisselwerking tussen ten) bovengenoemde elementen de voorgenomen maatregelen om aanzienlijk negatieve effecten op het milieu van de uit- hoofdstuk 3 en 5 voering van het plan te voorkomen, te beperken of zoveel mogelijk teniet te doen de argumentatie voor de alternatievenkeuze in het plan, inclusief een beschrijving van de hoofdstuk 5 en 6 wijze waarop de beoordeling is uitgevoerd alsook van de kennisleemten inzicht in de wijze waarop aan de monitoringverplichting zal worden voldaan
hoofdstuk 6
een niet-technische samenvatting van de milieubeoordeling
hoofdstuk 0
ter inzage legging en advisering door de Cmer Het milieurapport is samen met het ontwerp-beheerplan Voordelta ter inzage gelegd voor inspraak en raadpleging van de betrokken bestuursorganen. Tevens is het milieurapport ter advisering voorgelegd aan de Commissie voor de milieueffectrapportage. verwerking van inspraak en advies De inspraakreacties zijn gebundeld en beantwoord. Daarnaast is een advies van de Commissie voor de milieueffectrapportage ontvangen. Naar aanleiding daarvan zijn enkele passages uit het plan-MER en de Passende Beoordeling aangevuld om meer duidelijkheid te geven over de uitgevoerde beoordelingen en afwegingen. Tevens is een brief die ter aanvulling aan de Commissie voor de milieueffectrapportage is toegezonden, als bijlage opgenomen. Daarnaast heeft een fijnafstemming plaatsgevonden van tekstuele weergaves in het Beheerplan, de plan-MER en de Passende Beoordeling. vaststelling van het Beheerplan Voordelta Bij de vaststelling van het Beheerplan Voordelta door de Minister van Verkeer en Waterstaat zal gemotiveerd worden op welke wijze de milieuoverwegingen in het plan zijn meegenomen en op welke wijze rekening is gehouden met de inspraakreacties en adviezen over het milieurapport.
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
6
monitoring De effecten van het plan moeten na de uitvoering worden geëvalueerd. In het milieurapport wordt aangegeven hoe aan deze monitoringverplichting zal worden voldaan. 1.5.2. Procedure Beheerplan Voordelta De Minister van Verkeer en Waterstaat stelt het beheerplan Voordelta vast voor zover dit betrekking heeft op het gebied dat het Rijk in beheer heeft. De Minister doet dit in overeenstemming met de Minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit. Gedeputeerde Staten stellen het deel van het beheerplan vast dat betrekking heeft op het beheergebied van de provincies Zuid-Holland en Zeeland. Voordat het plan wordt vastgesteld vindt overleg plaats met de betrokken gemeenten, waterschappen en eventueel met eigenaren, gebruikers en overige belanghebbenden. Voor de vaststelling van het Beheerplan Voordelta geldt de volgende procedure: - een openbare kennisgeving; - gedurende zes weken ligt het beheerplan ter inzage en kunnen zienswijzen ingediend worden; - na afronding van de inspraak stellen rijk en provincies het beheerplan vast; - tegen het definitieve besluit is beroep mogelijk bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Het beheerplan wordt vastgesteld voor een periode van zes jaar. Tegen het einde van deze periode vindt een integrale evaluatie van de maatregelen plaats. Een beheerplan wordt van rechtswege verlengd, tenzij een nieuw of aangepast plan wordt vastgesteld. Evaluatie van de doelen uit het aanwijzingsbesluit vindt plaats in 2015. Hierbij zal ook gekeken worden naar een betere aansluiting, inhoudelijk of procedureel, met beheerplannen voor naastgelegen Natura 2000-gebieden. 1.6.
Beleidskader
1.6.1. Internationale verdragen en richtlijnen Europese Vogel- en Habitatrichtlijn De Vogelrichtlijn is in 1979 in werking getreden. Deze richtlijn heeft als doel de bescherming van alle vogels die in het wild leven op het grondgebied van de EU. De Habitatrichtlijn (1992) heeft de instandhouding van de biodiversiteit in de EU als doel. Beide richtlijnen kennen bescherming van leefgebieden (gebiedsbescherming) en bescherming van specifieke soorten (soortenbescherming). De beschermde gebieden die zijn aangewezen op grond van de Vogelrichtlijn of de Habitatrichtlijn vormen samen het Europese netwerk Natura 2000. Europese Kaderrichtlijn Water De Europese Kaderrichtlijn Water heeft als doel het oppervlaktewater en het grondwater in een goede toestand te brengen en te houden. De lidstaten zijn verplicht om uiterlijk in 2008 stroomgebiedbeheerplannen op te stellen waarin concrete doelen en maatregelen staan. De Voordelta valt in de stroomgebieden van Schelde, Maas en Rijn. Omdat de Voordelta ook onderdeel is van Natura 2000 moet afstemming plaatsvinden tussen de doelen van de Kaderrichtlijn Water en de doelen van de Vogel- of Habitatrichtlijn. Europese Kaderrichtlijn Marine Strategy De Europese Commissie heeft op 24 oktober 2005 een voorstel voor een Europese Mariene Strategie (EMS) en de bijbehorende Kaderrichtlijn Marien (KRM) gepubliceerd. De KRM moet zorgen voor een éénduidig beschermingsregime in alle Europese zeeën en een goede milieutoestand in 2021. De lidstaten zullen Europese Mariene Regio’s instellen en daarvoor doelstellingen en maatregelen formuleren. De uitvoering van de KRM zal waarschijnlijk via de Regionale Zeeverdragen (zoals OSPAR) verlopen.
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
7
OSPAR-verdrag Het OSPAR-verdrag heeft als doel verontreiniging en afname van biodiversiteit in het noordoostelijke deel van de Atlantische Oceaan te voorkomen en te beëindigen. In het verdrag zijn ecologische kwaliteitsdoelen vastgesteld die via beschermingsregimes en beperkingen van emissies behaald moeten worden. Onderdeel van het OSPAR-verdrag is de aanwijzing van Marine Protected Area’s (MPA’s). Nederland overweegt om de kustzone, waaronder de Voordelta, aan te wijzen als MPA. Voor MPA’s die ook tot Natura 2000 behoren, zijn geen aanvullende beheerplannen nodig. 1.6.2. Nationale wetgeving (zie ook bijlage II) Natuurbeschermingswet 1998 [2005] Met het in werking treden van de nieuwe Natuurbeschermingswet 1998 (Nbwet 98) op 1 oktober 2005, zijn de Europese Vogel- en Habitatrichtlijnen (VHR) in de nationale wetgeving verankerd. Naast Vogelen Habitatrichtlijngebieden vallen bovendien Beschermde Natuurmonumenten (voorheen Beschermdeen Staatsnatuurmonumenten) en Wetlands (verdrag van Ramsar, Wetlands Conventie) onder de Nbwet 98. Hoewel de wet reeds in werking is getreden kan deze nog niet volledig worden toegepast. Eerst dienen de Habitatrichtlijngebieden definitief te worden begrensd (aangewezen). Wanneer dit is gebeurd worden alle bepalingen in de Nbwet 98 geldend. Vooralsnog geldt de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn en worden initiatieven met mogelijke effecten op natuurwaarden binnen de aangemelde gebieden getoetst aan artikel 6 van de richtlijn. Nederland zal een vergunningenstelsel toepassen. Hierdoor is ook in de toekomst een zorgvuldige afweging gewaarborgd rond projecten die gevolgen kunnen hebben voor Natura 2000-gebieden. Deze vergunningen worden verleend door de provincies of door de minister van LNV. Daarnaast zal Nederland in de komende jaren voor alle gebieden die samen Natura 2000 vormen, beheerplannen opstellen. Deze beheerplannen maken duidelijk welke activiteiten wel en niet mogelijk zijn in en om die gebieden. Bescherming van de gebieden reikt verder dan de begrenzing. Plannen of activiteiten buiten het gebied kunnen immers toch van invloed zijn op de natuurwaarden. Een voorbeeld van deze ‘externe werking’ is het verstoren van foerageergebieden van vogelsoorten die rusten of nestelen in het beschermde gebied, met een negatief broedsucces tot gevolg. Planologische Kernbeslissing Plus - Project Mainportontwikkeling Rotterdam [2006] De plannen rond Project Mainportontwikkeling Rotterdam zijn vastgelegd in een Planologische Kernbeslissing Plus (PKB+), die op 29 september 2003 is gepubliceerd [3]. De Raad van State heeft in januari 2005 onderdelen van de PKB+, de zogenaamde concrete beleidsbeslissingen, vernietigd. Er is daarna gewerkt aan een ‘herstelde’ PKB. Het Kabinetsstandpunt (PKB derde deel) is in 2006 goedgekeurd door Tweede en Eerste Kamer. De minister van Verkeer en Waterstaat heeft namens het kabinet de politieke verantwoordelijkheid voor de uitvoering van het project. 1.6.3. Beleidsplannen Derde Kustnota [2000] De Derde kustnota evalueert de beleidskeuze van dynamisch handhaven van de kustlijn, uitgevoerd in de periode 1990-2000, en geeft een schets van de ontwikkelingen die op de kust afkomen. Het gaat hier om een globale analyse van de ontwikkelingen vanaf zee, vanaf het land en van de bestuurlijke ontwikkelingen welke op de kust afkomen. Vier aandachtsgebieden worden in de nota onderscheiden: - bescherming tegen overstroming van laag Nederland; - kustlijnzorg; - bouwen in de kust; en - nieuwe activiteiten op zee.
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
8
Het document zet een beleidslijn uit, maar er worden geen concrete ontwikkelingen genoemd. integraal Beheerplan Noordzee 2015 [2005] Vanaf 1 kilometer uit de kust is de Noordzee niet gemeentelijk of provinciaal ingedeeld. Daarom is de rijksoverheid verantwoordelijk voor beleid en beheer. De minister van Verkeer en Waterstaat coördineert het Noordzeebeleid en brengt het Integraal Beheerplan Noordzee 2015 [12] uit met instemming van de minister van Volkshuisvesting, Ruimtelijke Ordening en Milieu (VROM), de minister van Economische Zaken (EZ) en de minister van Landbouw, Natuur en Voedselkwaliteit (LNV). Het Noordzeebeleid wordt sterk bepaald door internationale afspraken. Belangrijke afspraken zijn gemaakt in het kader van de VN (IMO, UNCLOS), EU en OSPAR. Tal van beleidsnota’s en internationale verdragen met elk hun eigen invalshoek, gaan in op verschillende sectorale en thematische doelen betreffende het beleid voor de Noordzee. Van belang is om bij de vertaling naar het beheer tot integratie te komen, zodat het geheel aan beleid voor de Noordzee in zijn volle breedte zo effectief en efficiënt mogelijk wordt gerealiseerd. Dat is hoofddoelstelling van het IBN 2015. Daarnaast schetst het IBN 2015 de ruimte voor nieuwe initiatieven zoals bedoeld in de Nota Ruimte. Het heeft daardoor een procesmatig en kaderstellend karakter. integraal beleidsplan Voordelta [1993] Het Integraal beleidsplan Voordelta [1] beschrijft hoofdlijnen van het Voordelta-beleid met het doel: - de natuurlijke ontwikkeling van het gebied veilig te stellen, in relatie tot kustbescherming; - de veiligheid van de kust te waarborgen en - aan te geven op welke wijze de in het gebied aanwezige en mogelijk toekomstige belangen in de voorgestane ontwikkeling inpasbaar (kunnen) zijn. Het Integraal beleidsplan geeft een functiegerichte en een ruimtelijke uitwerking van het beleid voor de Voordelta. Bij de functiegerichte uitwerking wordt gekeken naar onder meer: natuur, recreatie, visserij, kustverdediging, zandwinning, scheepvaart, (wind)energie, en landaanwinning/eventuele uitbreiding van de Maasvlakte. Bij de ruimtelijke uitwerking wordt een onderscheid gemaakt tussen de zeezijde van de Maasvlakte, de monding van het Haringvliet en het Brielsche Gat, de monding van de Grevelingen en de Brouwersdam, de monding van de Oosterschelde en Noord-Beveland en Walcheren. Het Integraal beleidsplan Voordelta is formeel nog van kracht. Bij vaststelling van het beheerplan Voordelta zal dit beheerplan, vanuit de Natuurbeschermingswet 1998, leidend zijn. landelijke Beleidsnota Schelpenwinning (1998) en Partiële herziening schelpenwinbeleid (2001) In de Landelijke Beleidsnota Schelpenwinning staat in welke rijkswateren duurzame schelpenwinning is toegestaan. Per gebied zijn maximale hoeveelheden vastgesteld, rekeninghoudend met de natuurlijke productie van schelpkalk. In de Voordelta mogen jaarlijks maximaal 40.000 m³ schelpen gewonnen worden. Hierbij geldt een aantal algemene voorwaarden: de winning vindt plaats in geulen dieper dan NAP-5 meter, er vindt zonering van winning plaats, de gewonnen hoeveelheden worden geregistreerd en er gelden eisen aan het in te zetten materieel. In de beleidsnota is een verdelingssysteem van de winquota over de vergunningaanvragers opgenomen. De beleidsnota heeft een planperiode van 1999 tot 2010. In de eerste en tweede partiële herzieningen van het schelpenwinbeleid zijn de locaties en winquota in de Voordelta niet aangepast. Nota Ruimte In de Nota Ruimte, waarmee de Tweede Kamer op 17 mei 2005 en de Eerste Kamer op 17 januari 2006 heeft ingestemd, is een aantal uitwerkingen van ruimtelijke afwegingskaders voor de Ecologische Hoofdstructuur (EHS) aangekondigd. De EHS beoogt de realisatie van een samenhangend netwerk van natuurgebieden en verbindingszones. Door natuur te verbinden blijft diversiteit behouden en verkleint de kans op uitsterven van soorten. Het streven is om in Nederland in 2020 meer dan 750.000 hectare aan EHS-gebieden te hebben. Het grootste deel daarvan zijn bestaande bossen en natuurge-
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
9
bieden. Daarbij komen nog ruim zes miljoen hectare natte natuur, zoals meren, rivieren en de Nederlandse delen van de Noordzee en de Waddenzee. Wanneer een gebied valt onder de bescherming van de Natuurbeschermingswet of onder de Habitatrichtlijn en tevens onderdeel is van de (P)EHS, zijn de richtlijnen leidend. De Voordelta is onderdeel van de EHS. ruimtelijk plan regio Rotterdam 2020 (RR2020) [2005] Het RR2020 is in 2005 door Provinciale Staten van Zuid Holland als streekplan door de Regioraad van de stadsregio Rotterdam als regionaal structuurplan vastgesteld [11]. Hiermee is het Ruimtelijke Plan Regio Rotterdam 2020 de opvolger van het streekplan Rijnmond (1996). RR2020 legt in beginsel de gewenste ruimtelijke ontwikkeling voor de gehele periode 2005 – 2020 vast. De Voordelta is in het RR2020 aangeduid als gebied met (inter)nationale natuurbescherming. In gebieden die zijn aangewezen als gebied met (inter)nationale natuurbescherming zijn slechts in uitzonderingsgevallen ingrepen, zoals de aanleg van infrastructuur of booreilanden, mogelijk. In deze gebieden geldt een ‘nee-tenzijafweging’. Dit betekent dat geen activiteiten worden toegestaan, tenzij Provinciale Staten en de Regioraad besluiten dat dwingende redenen van groot openbaar belang de activiteit noodzakelijk maken. Omgevingsplan Zeeland [2006] Het Omgevingsplan Zeeland [10] heeft per 1 oktober 2006 het streekplan Zeeland (1997) [9] vervangen. Het Omgevingsplan stelt ‘duurzaam ontwikkelen’ als centraal uitgangspunt, de volgende hoofddoelstellingen zijn er in opgenomen: - het faciliteren van de noodzakelijke en gewenste economische dynamiek; - het bevorderen van de sociaal-culturele dynamiek en het vasthouden aan een gematigde bevolkingsgroei; - het versterken van de bijzondere Zeeuwse omgevingskwaliteiten. De Voordelta wordt in het Omgevingsplan genoemd als een van de belangrijkste natuurgebieden. De provincie hanteert een ‘beschermingsstrategie’ voor het gebied. De hoofddoelstelling voor de Voordelta is de natuurlijke ontwikkeling veilig te stellen in relatie tot de kustbescherming. De ecologische kwaliteiten zijn daarbij richtinggevend voor andere (ruimtelijke) ontwikkelingen. Bij het toelaten hiervan is een zorgvuldige belangenafweging vereist. Kierbesluit Volgens het Kierbesluit [8] zullen de Haringvlietsluizen per 1 januari 2005 op een kier worden gezet5 (10 % opening). De sluizen zullen altijd zodanig worden beheerd, dat bij hoge rivierafvoeren of waterstanden de veiligheid is gegarandeerd. De effecten van het Kierbesluit op het morfologisch systeem zijn wel onderzocht, maar uiteraard nog niet gemonitord. Aangenomen wordt, dat de dagelijkse getijstroming door de geulen zal toenemen. Dit betekent dat de geul voor de kust van Voorne (het Rak van Scheelhoek) weer kan verdiepen, en dat platen in de Voordelta kleiner van omvang kunnen worden. Na evaluatie van de effecten van het Kierbesluit volgt de overweging om rond 2015 de sluizen nog verder open te zetten, het zogeheten Getemd Getij. In dit geval zullen de veranderingen in het geulen- en platenstelsel ingrijpender zijn. zwakke schakels Acht kustgebieden in Nederland zijn bestempeld als Zwakke Schakel. Dat wil zeggen, dat ze tussen nu en het jaar 2200 niet meer bestand zullen zijn tegen een storm, zoals die gemiddeld eens per 10.000 jaar plaats vindt (of voor bepaalde dijkringen eens per 4.000 jaar). Voor de aanpak van de zwakke schakels in de kustzone van Nederland is op 31 januari 2003 in het Bestuurlijk Overleg Kust het procesplan Zwakke Schakels vastgesteld. Onder regie van de provincies worden voor acht zwakke schakels planstudies uitgevoerd, rekening houdend met doelstellingen voor veiligheid en ruimtelijke kwaliteit. In of naast de Voordelta liggen de volgende Zwakke Schakels: kust van Voorne en Flaauwe werk
5
De invoering van het Kierbesluit is vooralsnog uitgesteld tot 1 januari 2008.
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
10
(Zuid-Holland), Walcheren (Zeeland). De waterkeringen bij Voorne en Goeree dienen bestand te zijn tegen het type stormen dat eens per 4.000 jaar plaats vindt (veiligheidsnorm 1/4.000). 1.7. Leeswijzer In deze leeswijzer is aangegeven, waar de verschillende onderdelen van het plan-MER, zoals beschreven in paragraaf 1.3.1., zijn terug te vinden. Vooraan in het plan-MER (hoofdstuk 0) is een niet-technische samenvatting van de milieubeoordeling opgenomen. Hoofdstuk 1 is de inleiding van het plan-MER, waarin de achtergrond en de procedure worden toegelicht. In hoofdstuk 2 zijn opgenomen de milieukenmerken en natuurwaarden van het gebied, de bestaande milieuproblemen en de te verwachten ontwikkeling zonder het nieuwe beheerplan. In hoofdstuk 3 zijn de doelen van het Beheerplan Voordelta opgenomen, alsmede de maatregelen die worden getroffen om deze doelen te realiseren. In hoofdstuk 4 worden de milieueffecten gerapporteerd. De Passende Beoordeling is een integraal onderdeel van deze plan-MER (gerapporteerd in een afzonderlijk bijlagenrapport [lit. 22]); de conclusies uit de Passende Beoordeling zijn samengevat in hoofdstuk 4. In hoofdstuk 5 worden redelijke alternatieven voor de maatregelen in het Beheerplan beoordeeld. In hoofdstuk 6 wordt een opsomming gegeven van de leemten in kennis. Hier wordt ook ingegaan op de onzekerheden in de effecten. Tenslotte wordt in dit hoofdstuk aangegeven hoe de monitoringverplichting kan worden ingevuld.
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
11
2. HUIDIGE SITUATIE EN AUTONOME ONTWIKKELINGEN 2.1.
Natuurwaarden
2.1.1. Algemene beschrijving Voordelta Het Natura 2000-gebied Voordelta omvat het ondiepe zeegedeelte van de Zeeuwse en Zuid-Hollandse Delta en heeft een totale oppervlakte van 92.267 ha. Het gebied wordt gekenmerkt door de aanwezigheid van een gevarieerd en dynamisch milieu van kustwateren, intergetijdegebied en stranden. Het gebied vormt een relatief beschutte overgangszone tussen de (voormalige) estuaria en volle zee. Na de afsluiting van de Deltawerken is dit kustgedeelte sterk aan veranderingen onderhevig geweest, waarbij een uitgebreid stelsel van droogvallende en diepere zandbanken is ontstaan met daartussen diepere geulen. Het gebied vormt daardoor het belangrijkste gebied voor de gewone zeehond in ZuidwestNederland. Aan de randen van het gebied bij Voorne en Goeree liggen een aantal schorren en meer slikkige platen. Belangrijke delen zijn de Hinderplaat, de Bollen van de Ooster en de Bollen van het Nieuwe Zand. De waterkwaliteit van de Voordelta wordt beïnvloed door met name de uitstroming van Rijn en Maas via de Haringvliet-sluizen. Mede door deze aanvoer van voedingsstoffen kent de Voordelta een hoge voedselrijkdom. 2.1.2. Flora en fauna De Voordelta is een belangrijk natuurgebied voor onder andere vogels, vissen, zeezoogdieren, maar ook voor wormen, schelpdieren en ander benthos. Onderstaand wordt per een korte beschrijving gegeven van de verscheidene habitats die in de Voordelta voorkomen. In deze beschrijvingen komen ook de verschillende soortengroepen aanbod die in deze habitats leven. Vanwege het speciale belang van dit gebied voor vogels, wordt deze soortengroep apart behandeld. habitats In de Voordelta zijn de habitattypen aanwezig: - permanent met zeewater van geringe diepte overstroomde zandbanken [habitattype 1110]; - Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten [1140]; - éénjarige pioniersvegetaties van slik- en zandgebieden met Salicornia ssp. en andere zoutminnende soorten [1310]; - schorren met slijkgrasvegetatie [1320]; - Atlantische schorren [1330]. De Voordelta is één van de belangrijkste gebieden voor habitat ‘permanent met zeewater van geringe diepte overstroomde zandbanken’ (type 1110 in de Habitatrichtlijn). Dit habitattype omvat ondiepe zeedelen met zandbanken die permanent onder water staan. In de Voordelta komt dit type voornamelijk voor in de vorm van subtype b: permanent overstromende zandbanken in de buitendelta. In het noordoosten van de Voordelta komen over een geringe oppervlakte ook permanent overstroomde zandbanken van het getijdengebied voor (subtype a). De waterdiepte bedraagt zelden meer dan 20 meter. De zandbanken zijn meestal onbegroeid, maar bevatten plaatselijk algengemeenschappen of begroeiingen met groot zeegras. Het type is van groot belang vanwege de biomassa en diversiteit aan diersoorten, waaronder wormen, kreeftachtigen en schelpdieren. Deze vormen een belangrijke voedselbron voor vissen, zeevogels (roodkeelduikers, zee-eenden, meeuwen en sterns) en zeezoogdieren (zeehonden). Op sommige locaties zijn omvangrijke banken met strandschelp (onder andere Spisula solida en Spisula subtruncata) aanwezig. Op plaatsen waar sprake is van hoge dynamiek, kan dit habitattype vrij soortenarm zijn. In de vorm van geulen is het
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
12
type van belang als trekroute voor volwassen vissen en hun larven, waaronder paling, schol en bot en ook als overwinteringsgebied voor garnalen en krabben. Bij eb droogvallende slikwadden en zandplaten [1140] komen in de Voordelta voor in de vorm van hoogdynamische zandplaten (subtype b) en laagdynamische platen (subtype a). De Voordelta is voornamelijk van belang voor subtype b. Het totale oppervlak slik en zandplaten in de Voordelta bedraagt circa 2.308 ha. Subtype a komt in de Voordelta alleen voor bij het schor bij Oostvoorne en ten zuidwesten van de Haringvlietsluizen. In het habitattype 1140 leven hoge dichtheden ongewervelde zoals kokkels, nonnetje, strandgaper, wadpier, zeeduizendpoot, schelpkokerworm en wapenworm. Het habitattype is van groot belang voor foeragerende vogels zoals diverse soorten steltlopers en meeuwen. Tijdens hoog water zijn de platen foerageergebied voor verscheidene vissoorten als puitaal, zeedonderpad, slakdolf, botervis, bot, vijfdradige meun en diverse grondels. Daarnaast zijn de platen bij hoog water tevens van belang als paaiplaats voor vissen als schol, tong, haring en sprot (Janssen & Schaminée, 2003). Tenslotte worden de zandplaten gebruikt door zeehonden om te rusten. De éénjarige pioniersvegetaties van slik- en zandgebieden [1310] zijn voornamelijk van belang voor zoutminnende flora (zie afbeelding 2.1.). Het habitattype wordt aangetroffen in de Voordelta alleen aangetroffen op het schor bij Oostvoorne. Beide subtypen van het habitattype (zeekraal en zeevetmuur) worden op het schor aangetroffen. Afbeelding 2.1. Eénjarige pioniersvegetaties van slik- en zandgebieden, Kwade Hoek op Goeree
Schorren met slijkgrasvegetatie [1320] omvatten pionierbegroeiingen van periodiek met zout water overspoelde slikken waarin slijkgrassen (Spartina) domineren. De bescherming van dit habitattype wordt met name van belang geacht als bescherming tegen het eroderen van schorren en zilte graslanden (habitattype 1330). Het habitattype is in de Voordelta vermoedelijk uitsluitend begroeid met de excoot Engels slijkgras. Herstel van begroeiingen van klein slijkgras wordt niet haalbaar geacht. In de Voordelta, buitendijks, komt het habitattype schorren en zilte graslanden [1330] alleen voor op het schor bij Oostvoorne. Het betreft een relatief jong schor en het is waarschijnlijk dat het schor zich onder de huidige omstandigheden spontaan verder zal ontwikkelen. vogels De Voordelta fungeert als voedselgebied voor viseters (roodkeelduiker, futen, aalscholver, middelste zaagbek, sterns) en voor benthoseters (enkele eendensoorten). Roodkeelduikers foerageren verspreid op zee. Fuut en kuifduiker verblijven vooral in het mondingsgebied van Grevelingen en het Haringvliet (beiden Natura 2000-gebieden). De aalscholvers komen uit de broedkolonies in Voornes Duin en Veerse Meer (eveneens Natura 2000-gebieden) en foerageren op vis in de Voordelta. Belangrijke visgronden voor aalscholvers liggen vooral ter hoogte van het Haringvliet (Hinderplaat) en Grevelingen (Bollen van de Ooster), maar ook ter hoogte van de Kop van Schouwen en bij de Oosterscheldekering worden
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
13
grote aantallen vastgesteld. De middelste zaagbek wordt vooral aangetroffen langs de dammen, voor de werkeilanden in de monding van de Oosterschelde en ter hoogte van de Westplaat. Visdieven, waaronder broedvogels afkomstig uit aangrenzende Natura 2000-gebieden, blijven doorgaans dichter bij de kust (zo foerageren de broedvogels uit het westelijk deel van Natura 2000-gebied Haringvliet bij de Haringvlietsluizen). De verspreiding van schelpdieretende soorten als toppereend, zwarte zee-eend en eidereend wordt in belangrijke mate bepaald door de ligging van geschikte voedselgebieden (bestaande uit banken van kokkels, mossels en halfgeknotte strandschelpen Spisula subtruncata). In de jaren negentig waren deze vooral gelegen in de mondingsgebieden van Grevelingen, Oosterschelde en Haringvliet; in de jaren tachtig foerageerden zwarte zee-eenden behalve in de Haringvlietmonding ook ter hoogte van de Kop van Schouwen en de Kop van Goeree. Drieteenstrandloper en steenloper zijn gebonden aan respectievelijk stranden en strekdammen/basaltdijken in het gebied. gewone zeehond Hoewel de gewone zeehond landelijk in een gunstige staat van instandhouding verkeert, is de populatie in de Zuidwestelijke delta niet groot genoeg om te kunnen spreken van een stabiele, levensvatbare populatie. Tabel 2.1. Aantallen gewone zeehonden in de Zuidwestelijke delta en de Voordelta gewone zeehond maximaal aantal dieren in Zuidwestelijke delta maximaal aantal dieren in Voordelta percentage in de Voordelta
2002-2003
2003-2004
2006
175
144
300
101
76
onbekend
62 %
51 %
onbekend
Bovenstaande tabel geeft een beeld van het aantallen verloop van de gewone zeehond in de Zuidwestelijke delta en de Voordelta. De terugval in seizoen 2003/2004 werd veroorzaakt door een tijdelijk zeehondenvirus. Vanuit een vliegtuig wordt een kleine fractie van de op open zee zwemmende zeehonden waargenomen, omdat de dieren merendeel van de tijd onder water verblijven (Berrevoets et al 2005). Uit onderzoek met gezenderde zeehonden is gebleken dat een deel van de populatie tijdens laagwater niet op de zandplaten komt rusten (Brasseur & Reijnders 2001). De aantallen waarnemingen zijn zodoende een onderschatting van de totale omvang van de zeehondenpopulatie. De belangrijkste locaties in de Voordelta zijn de Bollen van de Ooster (43 % van de aantallen in de Voordelta), de platen behorend tot de Bollen van het Nieuw Zand en voor de kust van Schouwen ter hoogte van het Verklikkersstrand) (33 % van de aantallen in de Voordelta) en de Hinderplaat (17 % van de aantallen in de Voordelta) (Hoekstein et al 2003). grijze zeehond De grijze zeehond is recentelijk waargenomen in het aantal van 200 individuen. Tevens is de eerste voortplanting van deze soort geconstateerd. De soort verkeert landelijk in een matig ongunstige staat van instandhouding. 2.2. Recreatie In de gehele Voordelta vinden recreatieve activiteiten plaats. De intensiteit op locaties is afhankelijk van de mogelijkheden voor verschillende gebruiken en de geldende regels. Deze paragraaf geeft een overzicht van de verschillende activiteiten die in de Voordelta plaatsvinden (huidige situatie) en brengt in beeld welke ontwikkelingen worden verwacht (autonome ontwikkelingen). Voornaamste bron voor recreatie is het CSO-rapport Nulmeting Gebruiksfuncties Voordelta, mei 2006 [lit. 2]. De nulmeting heeft plaatsgevonden via inspectie vanuit de lucht door CSO (periode mei 2005 tot januari 2006) in 7 vluchten. Ook heeft Bureau Waardenburg heeft 12 vluchten uitgevoerd (periode april tot november 2005). Tenslotte zijn door CSO veldwaarnemingen verricht vanaf het land gedurende 18 meetdagen verricht, waarvan 12 in de periode mei tot oktober 2005. De overig 6 meetdagen zijn in de winterperiode uitge-
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
14
voerd (november 2005 – maart 2006). Voor meer details betreffende de methodiek word verwezen naar het CSO-rapport [lit. 2]. Voor de beschrijving van de autonome ontwikkelingen is vooral gebruik gemaakt van het rapport ‘Ontwikkeling gebruiksfuncties Voordelta’ van CSO, februari 2006 [lit. 3] en het rapport ‘Recreatiebelangen noordelijk deltagebied i.r.t. zeereservaat’ door bureau Mentink [lit. 9]. In de Voordelta wordt op velerlei manieren gerecreëerd. Onderstaand wordt een korte beschrijving gegeven van de recreatieve activiteiten in het gebied. De tabel geeft per activiteit een overzicht van de locaties en piekperioden van gebruik. Niet alle intensiteiten zijn gedetailleerd bekend, voor meer informatie en beeldmateriaal wordt verwezen naar de Passende Beoordeling of de bovengenoemde onderzoeksrapporten. De recreatieve activiteiten zijn als volgt geclusterd: - watersport: ⋅ grote watersport (zeilboten en motorboten > 7 meter); ⋅ kleine watersport (kleine open zeilboten, kleine motorboten, roeiboten, kano’s, kajaks); ⋅ snelle watersport (speedboten, jetski’s, waterskien); ⋅ plaatbezoek; - surfen: windsurfen, golfsurfen en kitesurfen; - duiken: duiken in geulen en wrakduiken; - sportvissen: ⋅ vanuit kleine motorboten, groepen vanaf charters; ⋅ oevervisserij vanaf strand en dammen; - strand-/oeverrecreatie: zwemmen, zonnen, spelen, wandelen, fietsen, paardrijden, honden uitlaten, vliegeren; kite-buggyen; strandtenten en –huisjes, evenementen; - vliegen: sportvliegen, zweefvliegen, parapente, deltavliegen. 2.3.
Visserij
2.3.1. Huidige situatie Voor de beschrijving van het huidig gebruik en de toekomstverwachting van de visserijactiviteiten in de Voordelta is, naast de CSO-rapporten, gebruik gemaakt van het rapport ‘Inpassing Visserijactiviteiten Compensatiegebied MV2’ door IMARES van juni 2006 [lit. 6]. In de Voordelta vinden in hoofdlijnen drie typen visserij plaats: 1. sleepnetvisserij (bodemkor, garnalenkor en bordentrawl); 2. visserij met vaste vistuigen (fuiken, staand want, ringzegen); 3. schelpdiervisserij (visserij op kokkels, Spisula, mosselzaad en Ensis). Deze typen visserij zijn onder te verdelen in verschillende methodes. In tabellen 2.3. tot en met 2.5. volgt per type visserij, zoals toegepast in de Voordelta, een korte beschrijving van de methode, de locaties waar en de intensiteit waarmee ze wordt toegepast. 2.3.2. Autonome ontwikkelingen Autonome ontwikkelingen aangaande visserij in de Voordelta zijn beschreven aan de hand van relevante beleidsdocumenten en bronnen. In tabel 2.6. zijn relevante ontwikkelingen weergegeven.
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
15
Tabel 2.2. Recreatieve activiteiten recreatieve activiteiten in Voordelta hoofdactiviteit
locatie
piekperiode
intensiteit
autonome ontwikkelingen
actieradius
mei - oktober
hoog (max. 100 – 22 van de 81 jachthavens in de Delta > 3 mijl
vanuit
kust
watersport
grotere (zeil)boten
kleine boten
surfen
-
in noordelijk deel met name in zeewaartse delen;
-
in zuidelijk gedeelte in open water nabij kust;
behoefte aan locaties voor grote zeilwed-
-
nauwelijks voor de kust bij Schouwen;
strijden neemt toe.
-
verminderde activiteit bij Oostvoorne.
-
200 per dag)
enkele waarnemingen voor Walcheren en Noord-Beveland zomer
-
willen evt. uitbreiden [16];
laag
onduidelijk; gemeente Noord-Beveland < 1 km heeft geen plannen.
noordkust van Walcheren en zeegebied (catamaran); zeekanoroute langs Neeltje Jans.
jaarrond
snelle boten (jetski, -
trailorhelling in Neeltje Jans; Brouwersdam, ’t Klokje (Schou- mei
speedboten) kite-surfen windsurfen golfsurfen duiken oever sportvisserij
bijna gehele Voordelta;
(open zeilbootje); kanoen en roeien
vliegen
-
vanaf bootjes
-
laag
wen).
oktober
-
Oostvoorne (Rockanje); Slufter; Grevelingendam;
jaarrond
-
Brouwersdam, Westerschouwen.
/dag)
Westvoorne; Slufter; Goedereede; Brouwersdam, Grevelin- jaarrond
hoog
gendam.
/dag)
-
mogelijk afname
begin laag
Maasvlakte; Goedereede, Domburg, Kwade hoek, Nieuw jaarrond,
neemt mogelijk toe, in welke mate is on- < 1 km bekend.
hoog
(max.
200 toename
< 1 km
(max.
100 toename bij Brouwersdam, in algemeen tot 6 km afname ten gunste van kite-surfing.
piek beperkt
(max. stabiel
ca. 300 m
Haamstede Walcheren.
in zomer
30/dag)
-
vanaf boten; rond Schouwen.
voor- en najaar
laag
-
meeste activiteit bij Brouwersdam;
hele jaar, piek laag
-
strand bij Domburg; andere plaatsen Walcheren.
in de zomer
-
verspreiding over Voordelta vanuit Stellendam, Brouwersdam zomer
hoog, circa. 200- toename
tussen 1 en 70/80 mijl
en Roompotsluis.
300
uit de kust
toename
verspreid
stabiel/lichte toename
dammen, stranden
sportvisboten
per dag, enkele opstapboten sport-, parapenten, -
Slufter; Renesse; Westerschouwen; Zoutelande; Domburg; zomer
deltavliegen
Brouwersdam (parasailen).
zweefvliegen
strand- en oeverrecreatie
laag
stabiel
< 1 km
stabiel
deels over Noordzee
-
Nieuw Haamstede.
zomer
laag
-
op alle stranden vindt zonnen, wandelen etc. plaats;
zomermaanden
hoog (vliegeren be- toename
-
vliegeren bij de Brouwersdam en de stranden van Schouwen;
-
kite-buggyen;
-
strandhuisjes en dergelijke nabij strandopgangen.
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
strand
perkter)
16
Tabel 2.3. Visserij activiteiten in Voordelta: sleepnetvisserij sleepnetvisserij boomkor
garnalen
bordentrawl scheerborden, grondpees met voorloper
methode
sleepnetten over bodem
lichte grondpees met rollers
doelvangst
platvis
garnalen
kabeljauw, wijting
bijvangst
onbekend
schar, bot, kabeljauw en ondermaatse vis
onbekend
locatie
meest intensief in overgang diep naar ondiep: -
ten
noordwesten
van
Duivenland (Haringvlietmonding); piekperiode gebruik
-
Schouwen- -
ten zuidwesten van Punt Maasvlakte;
-
ten zuidwesten van Punt Maasvlakte;
Haringvlietmonding;
-
Haringvlietmonding;
ten noorden van de kust Walcheren.
-
langs kust Walcheren.
nabij de punt Maasvlakte.
april – juni
augustus – januari
oktober – januari
september – december intensiteit:
< 260 pk: 12
< 260 pk: 50 (132*)
< 260 pk: 16
aantal zeedagen in 2005
260 – 300 pk: 2.480
260 – 300 pk: 451 (835*)
260 – 300 pk: 179
> 300 pk: 811
> 300 pk: -
bevist oppervlak opmerkingen
2.150 km
2
2
1051 km (op basis van VIRIS databank)
> 300 pk: 1 143 km
2
boomkorvisserij is schadelijk voor ondermaatse eveneens gebruik boomkor, echter met lichtere vis- eveneens negatieve effecten op bodemfauna te vervis (sterfte 80-100 %), ongewervelde dieren, tuigen en zonder wekkerkettingen. De bodem wordt wachten. sterfte schelpdiersoorten (30-50 %), grote hoe- minder beschadigd. veelheden dode bijvangsten (270.000 vis; 6
120.000 invertebraten) . * waargenomen verdeling per aanvoerhaven (reizen van garnalenvissers waarvoor geen vangstgebied is geregistreerd)
6
boomkor Resultaten van het Beleidsgericht Ecologisch Onderzoek van de Noordzee uit 1992 en 1993.
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
17
Tabel 2.4. Visserij activiteiten in Voordelta: vaste vistuigen vaste vistuigen methode
fuiken
staand want
ringzegen
meestal ’s nachts plaatsen van schiet- en samenvattende term voor alle vismethoden waarbij omringen van school vis met net dat vervolgens onhoffuiken, die ’s ochtends worden geleegd (zie het net stil staat in het water.
der als eerste sluit en wordt binnengehaald.
onderstaande foto). doelvangst
paling, harder, bot, snoekbaars, tong, wol- tong, harder, zeebaars
haring, sprot, kever
handkrabben. bijvangst
onbekend
onbekend
onbekend
locatie
Haringvlietsluizen
ten westen van de Hinderplaat
Brielsche Gat
Brouwerhavense gat
kop van Goeree en Schouwen-Duiveland
Rak van Scheelhoek
piekperiode gebruik
april – juni
april – oktober
september
intensiteit:
< 260 pk: 206
< 260 pk: 164
tijdens piek in september gemiddeld 9 dagen per
260 – 300 pk: 54
maand.
aantal zeedagen in 2005
> 300 pk: 8 bevist oppervlak
n.v.t.
n.v.t.
onbekend
opmerkingen
-
effect op zeehonden niet significant
-
schietfuik
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
18
Tabel 2.5. Visserij activiteiten in Voordelta: schelpdiervisserij schelpdiervisserij methode
kokkelvisserij
Spisula
visserij mosselzaad
Ensis
zuigkorren spuiten kokkels uit het sediment en dezelfde zuigkorren als bij kokkel- mosselkor, bestaand uit stalen vistuigen ontworpen om tot zuigen de kokkels met een pomp aan boord. visserij worden gebruikt.
frame met daarin een ondiep net 30 cm diep het sediment uit-
een mes in de kor schraapt tot een diepte van
en een stang die aan de onderzij- zeven. de over de bodem schraapt.
3 cm door de zeebodem. doelvangst
kokkels
Spisula subtruncata
mossels
bijvangst
onbekend
onbekend
onbekend
locatie
in afnemende mate nabij punt Maasvlakte, waar nu de Tweede Maasvlakte is bevisbare Hinderplaat en Rak van Scheelhoek.
geprojecteerd
(ten
Ensis (‘scheermessen’) onbekend locaties:
noordwesten Scheelenhoek, Kwade Hoek.
van sinds 2003: Westgat; daarvoor monding Brouwerhavense Gat en nabij de Ooster.
van Maasvlakte). onbekend
Rak
piekperiode gebruik
september – november
n.v.t.
intensiteit
beperkt, de laatste jaren weer toegenomen na 1999 sterk afgenomen, komt laatste jaren geen mosselvisserij in de periode 2003-2005 ge(onder andere in 2006).
nog zeer beperkt voor in Voordelta. in Voordelta.
middeld 2,7 boten actief.
bevist oppervlak
onbekend
onbekend
onbekend
opmerkingen
alleen in noordelijk deel van de Voordelta, -
Bas H krijgt nog info – mail 12-06- -
schadelijk voor bodemfauna en daarmee voor
2007 –
onbekend
vogelsoorten.
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
19
Tabel 2.6. Algemene autonome ontwikkelingen visserij Voordelta bron
ontwikkelingen
Omgevingsplan Zeeland 2006-2011
Doelstelling: het in stand houden en zo mogelijk uitbreiden van (schelpdier)visserij, rekening houdend met andere belangen in de deltawateren.
Provinciaal Economisch beleidsplan
-
stimuleren innovatie aquacultuur;
(PSEB)
-
behouden goede visserij en aquatische sector;
Streekplan Zuid-Holland Zuid
-
uitbouw van visserijafslagen tot toeristische attracties;
-
realisatie zeenatuurpark rondom Oosterschelde;
-
bevorderen van sportvisserij in deltawateren.
Zelfstandige visafslag wordt bedreigd door landelijke schaalvergroting van de handel en verwerking van vis.
LNV, Directie Visserij
Capaciteitsvermindering zeevisserij, saneringsronde in 2005 afgerond. Sanering leidt tot afname bepaalde visserijtypen, onbekend is welke typen en in welke mate. Nu is er nog beperkte spisula-, kokkel- en ensisvisserij. Mogelijk neemt dat toe bij toename biomassa schelpdieren.
gemeente Goedereede*
Mogelijke verdwijning visserijsector uit de gemeente in de komende 5 tot 10 jaar. Dit als gevolg van hoge olieprijzen, hoge visquota en schaalvergroting.
gemeente Noord-Beveland*
In Colijnsplaat is een visafslag aanwezig. Mogelijk verdwijnt de visafslag door de slechte ontwikkelingen in de visserijsector. Gemeente beoogt stimulatie aquacultuur op de binnenwateren.
overige bronnen
Er is een mosselzaadinvanginstallatie bij de 10 meter dieptelijn ter hoogte van Goeree. Op basis van de resultaten van de huidige installatie zou hier uitbreiding kunnen komen.
bron: CSO-rapport Ontwikkeling gebruiksfuncties Voordelta, 2006.
2.4.
Overig gebruik
2.4.1. Huidige gebruik Tabel 2.7. Samenvatting huidig overig gebruik activiteit
locatie
zandsuppleties voor BKLonder-
winning zeewaarts van de dieptelijn op NAP maart – oktober
periode
houd
–20 m en via schepen of pijpleidingen naar
zandsuppleties Zwakke Schakels
landwaarts, zeewaarts of consoliderend
intensiteit ongeveer 1x per 4 jaar
strand gebracht; weinig in vooroever maart – oktober
1x in komende periode
vaargeulonderhoud en baggerstort
in Slijkgat, tot NAP –4 m en NAP –5 m
gehele jaar
vrijwel continu
militaire activiteiten
overlap met Bollen van het Nieuwe Zand
gehele jaar
12x per jaar
munitiespringplaatsen
op strand (laaglaagwaterlijn tussen West-
april/mei en sep-
circa 25x per jaar, kleinere la-
kapelle en Domburg)
tember/oktober
dingen (< 100 pond)
op zee, nabij vaargeul Roompot
gehele jaar
grotere ladingen
in zuidelijk deel van Voordelta
gehele jaar
onbekend, vergunning: maxi-
schelpenwinning
3
maal 40.000 m per jaar zandwinning
testzandwingebieden noordelijk deel Voor-
3
gehele jaar
maximaal 1.000 m per jaar
zuidwestelijk deel
gehele jaar
verwachting is 2.500.000 m /j
markeren
hele Voordelta
gehele jaar
1x per jaar
beroepsscheepvaart
passages Oostgat
gehele jaar
tussen de 18.000 en 27.000 per
continu
jaar
delta
passage vracht- en tankschepen Goeree-
maximaal 143 schepen per
sesluis
maand
passage vracht- en tankschepen Roompot-
maximaal 26 schepen per maand
sluis kabels en leidingen
3
verspreid in de Voordelta
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
onbekend
onbekend
20
Daarnaast zijn er in de beoordeling nog andere activiteiten met een relatief beperkte intensiteit opgenomen, zoals onderhoud van harde zeeweringen, monitoringsactiviteiten, rampenbestrijding en incidentenaanpak, inspectie-, meet- en surveillancevluchten. 2.4.2. Autonome ontwikkelingen kustverdediging via zandsuppleties Langs vrijwel de hele kust van de Voordelta wordt de basiskustlijn instandgehouden door zandsuppleties (BKL-onderhoud). In de periode van 2007-2011 vinden waarschijnlijk strandsuppleties plaats bij de Slufter, de kop en de zuidwestkust van Voorne, de kop van Goeree, de noordkust en de kop van Schouwen en langs de hele kust van Noord- Beveland en Walcheren. vaargeulonderhoud Slijkgat en baggerstort De vaargeul zal op de benodigde diepte gehouden moeten worden. Verwacht wordt dat de huidige intensiteit van baggeren iets zal afnemen, omdat de zandwinning die momenteel aan het baggeren is gekoppeld, zal afnemen. windmolens Het provinciale omgevingsplan biedt de mogelijkheid om het aantal windmolens bij Neeltje Jans uit te breiden. Het bestemmingsplan van de gemeente Veere biedt mogelijkheden voor tien windmolens bij de vluchthaven op Neeltje Jans en vier bij de buitenhaven Noordland. Op grond van het Integraal Beheerplan Noordzee 2015 zijn windturbines op het rijksdeel van de zee alleen toegestaan buiten de 12mijlszone. schelpenwinning Een belangrijke autonome ontwikkeling met betrekking tot schelpenwinning, is dat er steeds meer schelpen worden gewonnen buiten de Voordelta. In de Voordelta is voor schelpenwinning een plafond ingesteld. zandwinning Naar verwachting wordt er de komende jaren circa 2,5 miljoen m3 zand per jaar gewonnen. Dat is minder dan in de huidige situatie toegestaan is (circa 5,5 miljoen m3). De planning is dat in 2008 de grens van de Voordelta wordt gelijkgetrokken met de doorgaande NAP –20 m lijn. Dan liggen de wingebieden juist buiten de Voordelta, en moet in principe alleen op externe werking worden getoetst. scheepvaart De corridors voor de beroepsscheepvaart blijven open en ongewijzigd. Er wordt geen toename of afname in de Scheepvaart in de Voordelta verwacht. kabels en leidingen Naar verwachting zullen in de toekomst bij de Maasvlakte nieuwe elektriciteitskabels aan land komen, onder meer vanuit Engeland en vanuit windmolenparken die in de EEZ buiten de Voordelta gepland zijn. Er gelden weinig beperkingen voor het leggen van kabels en leidingen. Elektriciteitskabels moeten tot drie kilometer uit de kust ten minste 3 meter diep liggen, verder uit de kust ten minste 1 meter diep. Glasvezelkabels moeten ten minste 60 centimeter diep liggen. Voor alle kabels geldt de plicht om ze in stand te houden en periodiek te monitoren. Alleen voor het leggen van telecommunicatiekabels is meestal een MER vereist, maar negatieve effecten zijn nooit aangetoond [lit. 15]. markeren Markeringen gaan ook gebruikt worden voor het afbakenen van de ingestelde rustgebieden en de corridoren daarbinnen. De afstand tussen deze markeringen bedraagt 500 meter. Hierdoor zal het aantal betonningen substantieel gaan toenemen.
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
21
morfologische ontwikkeling door Tweede Maasvlakte In het kader van het MER MV2 zijn twee studies uitgevoerd naar de morfologische effecten van de aanleg van MV2. Met name de lange termijn is hierbij meegenomen. Specifiek voor de Voordelta worden deze studie nader uitgewerkt in twee studies van Alkyon. Hieruit blijkt dat zich twee bewegingen voordoen in de monding van de Haringvliet. De eerste beweging bestaat enerzijds uit de autonome ontwikkeling van het plaatareaal waarbij het oppervlak plaatareaal afneemt. Anderzijds heeft ook de aanleg van Maasvlakte 2 een effect dat leidt tot afname van het plaatareaal. De tweede beweging is er een waaruit blijkt dat in de hele Haringvlietmonding het plaatareaal toeneemt, met name in het zuidelijke deel. De schatting is dat zonder aanleg van MV2 het oppervlak plaatareaal zal toenemen met 81 ha in 2020. De autonome ontwikkeling in combinatie met de aanleg van MV2 leidt tot een geringere toename van de platen met 61 ha. Deze voorspellingen van de areaalveranderingen zijn inclusief het gewijzigde spuibeheer volgens het Kierbesluit. In bijlage III is een meer gedetailleerde uitwerking van het bovenstaande opgenomen. Kierbesluit Haringvlietsluizen Het nieuwe kierbeheer zal naar verwachting op 1 januari 2008 ingaan. Het gewijzigde beheer houdt in dat bij normale rivierafvoeren de schuiven zowel bij eb als bij vloed gedeeltelijk open staan. Bij het kierregime wordt gestuurd op een gecontroleerde zoutindringing en een optimale visintrek. De verwachting is dat de toekomstige opening ongeveer 10 % van de totale opening zal bedragen. De sluizen zullen altijd zodanig worden beheerd dat bij hoge rivierafvoeren en hoge waterstanden op zee de veiligheid is gegarandeerd. Dit betekent dat de sluizen ongeveer 95 % van de tijd open zijn. Bij lage rivierafvoeren (kleiner dan 1.000 m3/s, gemeten bij Lobith) worden de sluizen gesloten om de zoutindringing te beperken. De waterstanden wijken door dit nieuwe beheer van de sluizen nauwelijks af van de huidige situatie. De verwachting is dat de gemiddelde laagwaterstand in het grootste deel van de Haringvlietmonding ongeveer 5 cm zakt. Afgezet tegen de natuurlijke wisselingen die bij het huidige beheer al optreden is dit een zeer kleine verandering.
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
22
3. VOORGENOMEN ACTIVITEIT 3.1. Doel Beheerplan Voordelta Het doel van het beheerplan Voordelta is inzicht geven aan gebruikers en beheerders van het gebied over de vormen van gebruik die mogelijk zijn in de Voordelta en de maatregelen die noodzakelijk zijn om de instandhoudingsdoelen voor de natuur te kunnen realiseren: 1. het beheerplan geeft aan welke gebruiksvormen in het gebied zijn toegestaan, voor welke activiteiten voorwaarden7 gelden en voor welke gebruiksvormen een vergunning moet worden aangevraagd in het kader van de Natuurbeschermingswet 1998. Het beheerplan moet een bruikbaar afwegingskader bieden voor het beoordelen van deze vergunningaanvragen; 2. het beheerplan geeft aan op welke locaties de verschillende instandhoudingsdoelen van belang zijn en binnen welk tijdsbestek de instandhoudingsdoelen worden gerealiseerd. Het beheerplan geeft aan welke maatregelen noodzakelijk zijn om de instandhoudingsdoelen te bereiken en bescherming van natuurwaarden te waarborgen; 3. het beheerplan geeft aan welke maatregelen noodzakelijk zijn om de effecten van de Tweede Maasvlakte te compenseren. 3.2. Instandhoudingsdoelen en compensatieopgave De instandhoudingsdoelstellingen voor het Natura 2000-gebied Voordelta worden definitief vastgesteld op het moment van vaststellen van het definitieve aanwijzingsbesluit. Voorliggende tekst en de Passende Beoordeling zijn gebaseerd op het Ontwerpbesluit Voordelta van 27 november 2006 met daarin de ontwerp instandhoudingsdoelstellingen [lit. 13]. Juridisch gezien zijn het oude aanwijzingsbesluit (Vogelrichtlijn) en aanmeldingsbesluit (Habitatrichtlijn) nog vigerend. In de plan-MER en de Passende beoordeling is uitgegaan van het ontwerpbesluit, omdat ook het ontwerp-beheerplan Voordelta daaraan gekoppeld is. De onderstaande tabellen geven een overzicht van de beschermde natuurwaarden op basis van de instandhoudingsdoelstellingen. Voor de Voordelta gelden instandhoudingsdoelstellingen voor 5 habitattypen, 6 soorten uit de Habitatrichtlijn en 28 soorten uit de Vogelrichtlijn. In het Ontwerpbesluit Voordelta [lit. 13] zijn per soort en habitattype het doel en de toelichting daarbij gegeven (deze gegevens zijn ook toegevoegd als bijlage II bij de Passende Beoordeling). Tabel 3.1. Habitattypen en soorten waarvoor instandhoudingsdoelstellingen gelden in het Natura 2000-gebied Voordelta habitattypen
habitatrichtlijnsoorten
H1110
Permanent overstroomde zandbanken
H1095
H1140
Slik en zandplaten
H1099
Rivierprik
H1310
Zilte pionierbegroeiingen
H1102
Elft
Zeeprik
H1320
Slijkgraslanden
H1103
Fint
H1330
Schorren en zilte graslanden
H1365
Gewone zeehond
H1364
Grijze zeehond
7
Voor de Voordelta zijn deze voorwaarden vastgelegd in het beheerplan en aanvullend in een toegangsbeperkingsbesluit met specifieke voorwaarden voor de rustgebieden. Activiteiten die de doelstellingen voor natuurbescherming kunnen schaden, kunnen alleen nog plaatsvinden onder het regime van de Natuurbeschermingswet 1998. In dat geval is mogelijk een Natuurbeschermingswetvergunning nodig. In deze vergunning kunnen nadere voorwaarden worden gesteld aan de betreffende activiteit. Het toegangsbeperkingsbesluit kan op ieder moment worden aangepast, wanneer de ontwikkelingen in de Voordelta daar aanleiding toe geven.
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
23
Tabel 3.2. Vogelrichtlijn: vogelsoorten waarvoor instandhoudingsdoelstellingen gelden in het Natura 2000-gebied Voordelta A001
Roodkeelduiker –n
A054
Pijlstaart –n
A137
Bontbekplevier –n
A005
Fuut –n
A056
Slobeend –n
A141
Zilverplevier –n
A007
Kuifduiker –n
A062
Topper –n
A144
Drieteenstrandloper –n
A017
Aalscholver –n
A063
Eider –n
A149
Bonte strandloper –n
A034
Lepelaar –n
A065
Zwarte zee-eend –n
A157
Rosse grutto –n
A043
Grauwe gans –n
A067
Brilduiker –n
A160
Wulp –n
A048
Bergeend –n
A069
Middelste zaagbek –n
A162
Tureluur –n
A050
Smient –n
A130
Scholekster –n
A169
Steenloper –n
A051
Krakeend –n
A132
Kluut –n
A177
Dwergmeeuw –n
A052
Wintertaling –n
Broedvogels in de Voordelta behoren niet tot de soorten uit de Vogelrichtlijn. De notatie ‘-n’ staat voor niet-broedvogel.
In het Ontwerp-beheerplan Voordelta zijn de instandhoudingsdoelstellingen uit het Ontwerpbesluit concreter ingevuld om te bepalen welke maatregelen en/of welke beperkingen aan het gebruik noodzakelijk zijn om de doelstellingen te kunnen halen. Voor de concretere invulling is voor habitats en soorten een indeling gehanteerd op basis van de doelstelling (behoud of verbetering), de staat van instandhouding en de trend in de aantallen in de Voordelta over de laatste jaren. De aanleg van de Tweede Maasvlakte zal negatieve invloed hebben op de toestand van een aantal natuurwaarden in de Voordelta. Hiervoor geldt vanuit de wetgeving voor natuurbescherming een compensatieopgave. Op grond van de verwachte knelpunten tussen het gebruik en de instandhoudingsdoelstellingen c.q. compensatieopgave is een concretere invulling aan het doel gegeven: wat moet er gedaan worden om het doel te bereiken: instandhoudingsdoel
knelpunt
oplossing
gewone zeehond
verstoring van platen door recreatie
toename rust droogvallende platen
steltlopers en eenden
verstoring van de rust door recreatie
afname verstoring Slikken van Voorne
compensatieopgave
knelpunt
oplossing
habitattype 1110 A/B
afname areaal door aanleg Maasvlakte 2
kwaliteitsverbetering 1110 in het bodembeschermingsgebied
zwarte zee-eend
afname foerageergebied door aanleg Maasvlakte 2 toename voedselaanbod in bodembeschermings-
grote stern
afname foerageergebied door aanleg Maasvlakte 2 toename voedselaanbod in bodembeschermings-
visdief
afname foerageergebied door aanleg Maasvlakte 2 toename voedselaanbod in bodembeschermings-
gebied en toename rust (ruimtebeslag en zandwinning)
gebied en dichterbij brengen foerageergebied
(ruimtebeslag en zandwinning)
gebied en dichterbij brengen foerageergebied
instandhoudingsdoel
aandachtspunt
oplossing
roodkeelduiker en
mogelijke toename recreatie in Brouwershavense vinger aan de pols door middel van monitoring en
kuifduiker
Gat in de winter
handhaving van de zonering op het strand, zoals
eidereend
toename kokkelvisserij
onderzoek naar voedselbeschikbaarheid en visse-
van kracht bij vaststellen van het beheerplan rij
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
24
3.3. Maatregelen voor instandhoudingsdoelen Het middel om de hier beschreven doelen te bereiken, is het bieden van rust (afbeelding 3.1.): een bodembeschermingsgebied waar de voedselproductie de gelegenheid krijgt om te verbeteren en daarbinnen vijf kleinere rustgebieden waar vogels en zeehonden betere kansen krijgen om te leven, zich voort te planten en het voedsel te bereiken dat dankzij het bodembeschermingsgebied aanwezig is. Het bodembeschermingsgebied compenseert het verlies aan zeebodem dat ontstaat bij aanleg en gebruik van Maasvlakte 2. De vijf rustgebieden zijn bedoeld om de doelstellingen voor natuurbescherming in de Voordelta te realiseren en als tweede onderdeel van de compensatieopgave: zij zorgen dat beschermde soorten kunnen profiteren van de verhoogde voedselproductie in het bodembeschermingsgebied. Onderstaand zijn voor het bodembeschermingsgebied en voor de vijf rustgebieden daarin de maatregelen die worden voorgesteld in het Ontwerp-beheerplan Voordelta weergegeven. 3.3.1. Bodembeschermingsgebied Doordat het niet mogelijk is om het verlies van circa 2.455 hectare van habitattype 1110 elders opnieuw aan te leggen, is in de Planologische Kernbeslissing Mainportontwikkeling Rotterdam 2006 vastgelegd dat dit verlies wordt gecompenseerd door in het Natura 2000-gebied Voordelta een kwaliteitsverbetering te realiseren. Dit zal worden uitgevoerd door middel van het instellen van een bodembeschermingsgebied in de Voordelta, waar een kwaliteitsverbetering van 10 % moet optreden. Door experts is ingeschat dat een kwaliteitsverbetering van ongeveer 10 % kan worden bereikt door bodemberoerende activiteiten in het gebied te beperken of uit te sluiten. bodemleven Door de landaanwinning voor de Tweede Maasvlakte verdwijnt een deel van de zeebodem en het zeewater. Met name de zeebodem is belangrijk vanwege de bodemdieren die erin leven. Deze spelen een centrale rol in het voedselweb van kustsystemen. Bodemdieren vormen een belangrijke schakel tussen de primaire producenten (algen) en vis- en vogelsoorten. De toestand van de bodemdiergemeenschappen is sterk bepalend voor het functioneren van het hele ecosysteem. Uit onderzoek is gebleken dat de diversiteit en de biomassa van bodemdieren bepalend zijn voor het behalen van de compensatieopgave. Uit onderzoek naar de relatie tussen gebruiksfuncties en bodemdieren blijkt dat vooral bodemberoerende activiteiten ongunstig zijn voor de diversiteit en de biomassa van de bodemdieren. Voor het behalen van het gewenste resultaat in het bodembeschermingsgebied is de compensatiemaatregel ‘uitsluiten van bodemberoerende activiteiten’ dan ook noodzakelijk. Uitsluiting van deze visserij leidt naar verwachting tot een verhoging van de bodemdierenbiomassa met 10-21 procent [lit. 6]. Deze bandbreedte wordt veroorzaakt door de onzekerheden in de gebruikte modellen en methodiek. Daarom wordt er binnen deze studie vanuit gegaan dat tien procent kwaliteitsverbetering gerealiseerd kan worden door het uitsluiten van de boomkorvisserij in het gehele bodemrustgebied. De overige vormen van visserij hebben ten opzichte van de boomkorvisserij een veel lagere impact op het bodemleven.
Met het Ontwerp-beheerplan wordt een bodembeschermingsgebied ingesteld van 30.725 hectare8. Daarin worden de volgende maatregelen voorgesteld tegen bodemberoerende activiteiten: - in het bodembeschermingsgebied geldt een verbod van boomkorvisserij met schepen met meer dan 260 pk; boomkorvisserij met schepen met minder dan 260 pk is toegestaan, indien daarvoor een Nbw-vergunning is verkregen. In de rustgebieden is boomkorvisserij geheel verboden. Bij de Nbw-vergunningverlening wordt rekening gehouden met de ontwikkeling van de motorvermogens van de schepen en de instandhoudingsdoelstellingen; - overige vormen van visserij zijn in het bodembeschermingsgebied (onder voorwaarden) toegestaan; in rustgebieden zijn enkele vormen van visserij onder voorwaarden toegestaan;
8
Omdat het verlies 2.455 hectare bedraagt, is een compensatieoppervlakte nodig van 24.550 hectare. Het bodembeschermingsgebied beslaat een oppervlak van 30.725 hectare (plangebied) omdat bepaalde delen binnen het gebied niet aangewend kunnen worden ten behoeve van de natuurcompensatie. Hierbij gaat het om de accentnatuurgebieden uit het Integraal Beleidsplan Voordelta, waar al beperkingen van kracht zijn voor onder andere boomkorvisserij met wekkerkettingen. Daarnaast gaat het om het oppervlak aan droogvallende platen (habitattype 1140) en de vaargeul in het Slijkgat, die door middel van baggerwerkzaamheden bevaarbaar wordt gehouden.
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
25
-
schelpdiervisserij zal plaatsvinden door middel van dynamisch beheer, in combinatie met monitoring van de voedselvoorraden voor schelpdiereters. Dit betekent, dat er alleen gevist mag worden als de voedselvoorraad voor deze vogels op peil is. Dit wordt gereguleerd via de Nbwvergunningverlening. In dat kader zal worden onderzocht wat de minimale omvang van de schelpdiervoorraad moet zijn om de instandhoudingsdoelstelling te halen en of een betrouwbare voorspelling van toekomstige voedselvoorraden voor schelpdiereters mogelijk is.
3.3.2. Vijf rustgebieden In de rustgebieden, die alle binnen het bodembeschermingsgebied liggen, kunnen menselijke activiteiten blijven plaatsvinden die zich laten combineren met rust en ruimte voor de beschermde diersoorten. Hierna zijn van elk van de vijf gebieden de belangrijkste kenmerken per gebied aangegeven. Voor een nadere detaillering en exacte plaatsbepaling wordt verwezen naar het beheerplan. rustgebied 1: Hinderplaat De Hinderplaat en het gebied eromheen (zie afbeelding 3.1. en Beheerplan Voordelta) zijn rustgebied voor de gewone zeehond, de grote stern en de visdief. Het gebied is daarvoor jaarrond gesloten, met uitzondering van beperkte vormen van doorvaart en visserij. Activiteiten die in dit rustgebied kunnen blijven plaatsvinden: - bepaalde recreatieactiviteiten buiten de zoogperiode van de gewone zeehond; - verschillende vormen van visserij onder voorwaarden; - rustige doorvaart door het nabijgelegen Gat van Hawk. rustgebied 2: Bollen van de Ooster De Bollen van de Ooster en het gebied eromheen en ten zuidoosten van deze plaat tot 2,5 km uit de kust zijn rustgebied voor de gewone zeehond, de zwarte zee-eend en de grote stern. Jaarrond gelden in het gebied daarvoor beperkingen met uitzondering van vormen van doorvaart en recreatie, met name in de winter. Activiteiten die in dit rustgebied kunnen blijven plaatsvinden: - rustige doorvaart door de corridor; - recreatieactiviteiten voor de Brouwersdam tijdens de zomerperiode. De zuidoostelijke grens van het rustgebied ligt in die periode op ongeveer 1.200 meter van de plaat. Tijdens de winterperiode geldt het grotere rustgebied (zie afbeelding 3.1.); - recreatieactiviteiten op de noordoostelijke punt van de Bollen van de Ooster onder voorwaarden. rustgebied 3: Bollen van het Nieuwe Zand De Bollen van het Nieuwe Zand en een deel van het gebied eromheen zijn rust- en foerageergebied voor de zwarte zee-eend. In het gebied gelden daarvoor jaarrond beperkingen. In dit rustgebied kunnen geen activiteiten plaatsvinden. De zwarte zee-eend is erg gevoelig voor verstoring en gebruikt het gebied het hele jaar. rustgebied 4: Slikken van Voorne De Slikken van Voorne en het gebied eromheen zijn rustgebied voor steltlopers en eenden. De Slikken van Voorne is het enige gebied voor steltlopers in de Voordelta en is daarom voor instandhouding van de soort van groot belang. In het gebied gelden daarvoor jaarrond beperkingen met uitzondering van vormen van recreatie, visserij en aanleg van pijpleidingen voor zandsuppletie. Activiteiten die in dit rustgebied kunnen blijven plaatsvinden: - voor kitesurfers is bij de Slikken van Voorne een zone zuidwestelijk vanaf paal 7.6, waar kitesurfen is toegestaan. Tevens is een wegsurfzone ingesteld tussen 7.0. en 7.6.; - bepaalde recreatieactiviteiten onder voorwaarden;
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
26
-
verschillende vormen van visserij onder voorwaarden; werkzaamheden ten behoeve van strandsuppletie bij Voorne; wandelen op de paden langs de randen van het gebied en bezoeken van de vogelkijkhut buiten het gebied.
rustgebied 5: Verklikkerplaat De Verklikkerplaat en het gebied eromheen zijn rustgebied voor de gewone zeehond. In het gebied gelden daarvoor jaarrond beperkingen. Sommige vormen van recreatie en scheepvaart in de omgeving kunnen blijven plaatsvinden. Activiteiten die in de omgeving van dit rustgebied kunnen blijven plaatsvinden: - ‘normale’ strandactiviteiten zoals zonnen, zwemmen en wandelen, eventueel met beperkingen wanneer daardoor negatieve effecten optreden op het Natura 2000-gebied Kop van Schouwen; - scheepvaart in de nabijgelegen vaargeul het Brouwershavense Gat. let op afbeelding 3.1. wordt ingevoegd door PMR: overzichtskaart rustgebieden Î moet nog
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
27
4. MILIEUEFFECTEN 4.1. Inleiding In dit hoofdstuk worden de mogelijke aanzienlijke milieugevolgen van het voornemen voor de omgeving in beeld gebracht, afgezet tegen de referentiesituatie (huidige situatie en autonome ontwikkeling). De gevolgen van het voornemen kunnen zowel positief als negatief zijn. Het Beheerplan Voordelta geeft aan welke maatregelen noodzakelijk zijn om de instandhoudingsdoelen te bereiken en bescherming van natuurwaarden te waarborgen, en welke maatregelen noodzakelijk zijn om de effecten van de Tweede Maasvlakte te compenseren. Anders verwoord komt het hierop neer: het gebruik dat in het Beheerplan Voordelta wordt toegestaan mag geen significante gevolgen hebben voor de instandhoudingsdoelen van het Natura 2000-gebied Voordelta (en van de omliggende Natura 2000-gebieden). Daarom is, conform de vereisten in de Natuurbeschermingswet [2005], getoetst wat de effecten van het gebruik zijn door middel van een zogenaamde Passende Beoordeling. In de Passende Beoordeling is onderzocht wat de gevolgen zijn van het gebruik op de soorten en habitattypen zoals genoemd in de instandhoudingdoelstellingen voor de Voordelta. De Passende Beoordeling voor het Beheerplan Voordelta is een integraal onderdeel van het plan-MER, maar uit praktische overwegingen opgenomen in een afzonderlijk rapport [lit. 22]. De conclusies uit de Passende Beoordeling zijn overgenomen in dit hoofdstuk. Maatregelen zoals opgenomen in het Beheerplan Voordelta zullen sociaal-economische effecten hebben op de verschillende gebruiksvormen en- functies in de Voordelta, voor zowel recreatie, visserij als overig gebruik. Sociaal-economische effecten maken geen onderdeel uit van de te behandelen milieuaspecten in een plan-MER. Echter, in het plan-MER (en in het Beheerplan) wordt met dit gebruik in de Voordelta wel zoveel mogelijk rekening gehouden, binnen de randvoorwaarden van de natuurwetgeving. De alternatiefontwikkeling in het plan-MER is gericht op een optimalisatie van de beoogde maatregelen in het beheerplan Voordelta. Uit de onderstaande effectbeoordeling volgt een beeld voor optimalisatie: zijn er realistische alternatieven die: - tot een verdere kwaliteitsverbetering van de natuurwaarden leiden, zonder (onacceptabel) tekort te doen aan het sociaal-economisch belang? - tot een beperking van de effecten op gebruiksfuncties leiden, zonder de instandhoudingsdoelstellingen (significant) en/of de compensatieopgave voor de Tweede Maasvlakte aan te tasten? Onderzoek naar realistische alternatieven komt aan de orde in hoofdstuk 6. 4.2. Methode: Passende Beoordeling Het gebruik dat in het beheerplan wordt toegestaan mag geen significante gevolgen hebben voor de instandhoudingsdoelen van de Voordelta en omliggende Natura 2000 gebieden. Daarom is getoetst wat de effecten van het gebruik zijn door middel van een Passende Beoordeling. In de passende beoordeling is onderzocht wat de gevolgen zijn van het gebruik op de soorten en habitattypen zoals genoemd in de instandhoudingdoelstellingen voor de Voordelta. Hierbij is zowel gekeken naar de effecten van de afzonderlijke gebruiksfuncties, als naar de cumulatieve effecten van alle ontwikkelingen in de Voordelta samen. De passende beoordeling leidt uiteindelijk tot inzicht in de ecologische consequenties voor de soorten en habitats uit de instandhoudingdoelstellingen, en doet een uitspraak over de significantie van de effecten (is er sprake van een significante aantasting van natuurwaarden?). De Passende Beoordeling voor het Beheerplan Voordelta is in een afzonderlijk rapport opgenomen [lit. 22]. De Passende Beoordeling bestaat uit: - een beschrijving van het huidig en verwachte toekomstig (menselijk) gebruik van de Voordelta; - een beschrijving van de huidige en verwachte toekomstige natuurwaarden binnen de Voordelta (voor de soorten en habitats waarvoor instandhoudingsdoelen gelden);
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
28
-
-
een beschrijving en beoordeling van de effecten op natuur van huidig en toekomstig gebruik in de Voordelta en van de maatregelen zoals voorgesteld in het Ontwerp-beheerplan Voordelta [lit. 16]; een weergave van de cumulatieve effecten; een vergelijk met instandhoudingdoelstellingen en de conclusie over significantie: vaststellen van overschrijdingen van significantiegrenzen: ⋅ van het huidig en toekomstig verwachte gebruik; ⋅ na het nemen van de maatregelen in het beheerplan; aanbevelingen voor mogelijke mitigerende maatregelen.
uitgangspunten en aannames Voor het opstellen van de Passende Beoordeling zijn een aantal uitgangspunten en aannames gehanteerd, die van belang zijn voor de uitkomsten: - de ontwerp instandhoudingsdoelstellingen (uit het ontwerpbesluit van 27 november 2006) zijn gehanteerd als toetsingskader voor de beoordeling, omdat het beheerplan hieraan gekoppeld is. De procedure voor het vaststellen van instandhoudingsdoelen loopt nog; definitieve vaststelling zal naar verwachting eind 2007 plaatsvinden. Juridisch gezien zijn het oude aanwijzingsbesluit (Vogelrichtlijn) en aanmeldingsbesluit (Habitatrichtlijn) vigerend; - de beheermaatregelen zijn mede gebaseerd op gegevens over de effecten van de aanleg van de Tweede Maasvlakte. Verwezen wordt naar de uitgebreide rapportage in het kader van het MER Aanleg Maasvlakte 2, Bijlage Natuur [Vertegaal et al. 2007]. Uitgangspunt in de Passende Beoordeling is dat de instelling van het bodembeschermingsgebied en de rustgebieden daarin met bijbehorende kwaliteitsverbetering de gevolgen van de aanleg van de Tweede Maasvlakte volledig compenseert; - het cumulatieve effect van met name de morfologische veranderingen in samenhang met de effecten van het Kierbesluit Haringvlietsluizen zijn ten tijde van de inspraakprocedure op een rij gezet in een aanvullende notitie (Smale & Wilms 2007, zie bijlage III); - er zijn enkele relevante leemten in kennis en onzekerheden in de achtergrondgegevens, die het nodig maakten in de Passende Beoordeling aannames te doen. Daar waar aan de orde is dit toegelicht. Er is zoveel mogelijk gebruik gemaakt van beschikbare kwantitatieve gegevens over verspreiding en aantallen van soorten. In de Voordelta vindt al jarenlang een uitgebreide monitoring plaats door RIKZ. Het programma dekt een groot deel van het gebied, maar voor een aantal soorten die op het open water en in de kustzone voorkomen is intensiever onderzoek noodzakelijk, dat in het kader van de Tweede Maasvlakte (MEP MV2 PMR-project) momenteel wordt uitgevoerd (nulmeting). Kwantitatieve analyses van de eerste monitoringsresultaten waren niet tijdig beschikbaar. In de Passende Beoordeling is daarom op basis van expert judgement gebruik gemaakt van de ruwe monitoringsresultaten; - voor een aantal soorten heeft de lopende PMR nulmeting recentelijk nieuwe inzichten in voorkomen en interacties met gebruiksfuncties opgeleverd. Zo is het duidelijk geworden dat er in de hele Voordelta van sommige soorten grotere aantallen voorkomen dan tot nu toe bekend/geteld. Hoewel het hier gaat om momentopnames, zijn voor enkele soorten hierdoor vraagtekens te plaatsen bij het te behouden aantal (onderschatting). Daar waar dit relevant is, wordt dit afzonderlijk per soort aangegeven. Echter, de conclusies van de Passende Beoordeling zijn consequent gebaseerd op de nieuwe instandhoudingsdoelstellingen; - onzekerheid in gegevens over de verwachte toename van gebruiksfuncties in de Voordelta. Activiteiten in de Voordelta zijn zeer dynamisch en voortdurend in ontwikkeling. Daar waar noodzakelijk is een (realistische) worst-case aanname van een ontwikkeling gedaan in de Passende Beoordeling, vanwege de vereiste in de natuurwetgeving: het met zekerheid uitsluiten van significante effecten. Waar aan de orde is dit aangegeven. 4.3. Milieueffecten Onderstaand worden de conclusies uit de Passende Beoordeling samengevat, gericht op de vraag of er significante effecten bestaan in relatie tot de instandhoudingsdoelstellingen. De conclusies over significantie zijn gebaseerd op de relatie tussen het instandhoudingsdoel en het huidig en toekomstig voor-
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
29
komen, op de effectbeoordeling en op de cumulatie van effecten. Voor een gedetailleerde effectbeschrijving wordt verwezen naar het rapport passende beoordeling [lit. 22]. In het kader van de Natuurbeschermingswet 1998 is het van belang om te beoordelen of de effecten op beschermde natuurwaarden in Natura 2000-gebied Voordelta, als gevolg van het huidig gebruik en na uitvoering van de beheersmaatregelen, al dan niet significant zijn. Aangezien de instandhoudingsdoelen als kwantificeerbare norm worden gepresenteerd, wordt ervan uitgegaan dat deze als richtinggevend gelden. Met betrekking tot het toepassen van beoordelingcriteria voor significantie is met de nieuwe instandhoudingsdoelen nog relatief weinig ervaring in Nederland, maar het eerder door Bureau Waardenburg ontwikkelde beoordelingskader is recentelijk aangepast in lijn met de informatie in het Natura 2000 doelendocument – hoofddocument (LNV 2006). Dit beoordelingskader is voor de Voordelta toegepast en weergegeven als bijlage in de passende beoordeling. 4.3.1. Relatie instandhoudingsdoel en huidig voorkomen In tabel 4.1. is een overzicht gegeven van de instandhoudingsdoelen (27 november 2006), de gehanteerde significantiegrenzen en de vergelijking van het huidig voorkomen daarmee. Er zijn (concept) instandhoudingsdoelen geformuleerd die niet exact, maar wel grotendeels overeenkomen met de aantallen die in de laatste vijf seizoenen zijn vastgesteld in de lopende MWTL-monitoring9. In de laatste kolom van tabel 4.1. is voor ieder soort/habitat te zien de verhouding van voorkomen ten opzichte van de instandhoudingsdoelstellingen. Voor een aantal soorten is gebleken dat de huidige aantallen onder de instandhoudingsdoelstelling liggen. Het gaat om fuut, bergeend, krakeend, eider, scholekster, kluut, wulp en tureluur. Het is onbekend waaraan de discrepanties die bestaan bij bovengenoemde soorten moeten worden toegeschreven. Het verschil betekent ook niet dat het instandhoudingsdoel onhaalbaar is binnen de termijn van het beheerplan, omdat geldt dat er altijd een zekere mate van variatie is in de populatiegrootte, wat zowel negatief als positief kan uitwerken ten opzichte van het instandhoudingsdoel. Het is daardoor een bijzondere situatie. Er is in de passende beoordeling namelijk geconstateerd dat negatieve effecten van gebruiksfuncties en ingrepen door het beheerplan worden gemitigeerd dan wel zullen worden gemitigeerd indien deze optreden. De relatie tussen de instandhoudingsdoelstellingen en het huidig voorkomen is daarom meegenomen in de onderstaande conclusies over significantie van effecten als een gevoeligheidsindicator.
9
MWTL: Monitoring Waterstaatkundige Toestand des Lands.
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
30
Tabel 4.1. Vergelijk huidig voorkomen met significantiegrenzen
Vogels
instandhoudingsdoel (aantallen/ha)
seizoens- seizoensgemiddelde maximum
roodkeelduiker - n fuut - n kuifduiker - n aalscholver - n middelste zaagbek - n dwergmeeuw - n
280 6 480 120 -
x
topper - n eider - n zwarte zee-eend - n brilduiker - n
80 2500 9700 330
x
scholekster - n kluut - n bontbekplevier - n zilverplevier - n drieteenstrandloper - n bonte strandloper - n rosse grutto - n wulp - n tureluur - n steenloper - n lepelaar - n grauwe gans - n bergeend - n smient - n krakeend - n wintertaling - n pijlstaart - n slobeend - n
landelijke staat van relatieve herstel- instandhouding bijdrage in opgave (SvI totaal) Nederland
relatief belang internat.
huidige situatie % t.o.v. criterium criterium significatie- MWTL-data significatie (in %) (in n) grens 2000-2004 grens
nee nee nee nee nee nee
M M G G G M
+ + + +
A B B A B B
1 1 2,5 2,5 2,5 1
0 3 0 12 3 0
277 6 468 117 -
378 257 8 468 132 -
-7 30 0 13 -
x
nee nee nee nee
Z Z M G
+ ++ +
A B B B
0 0 1 2,5
0 0 97 8
80 2500 9603 322
94 2165 9877 357
17 -13 3 11
2500 150 70 210 350 620 190 980 460 70 10
x x x x x x x x x x x
nee nee nee nee nee nee nee nee nee nee nee
Z M G G M G G G M Z G
+ + + + -
A A B A B A A A B B A
0 1 2,5 2,5 1 2,5 2,5 2,5 1 0 2,5
0 2 2 5 4 16 5 25 5 0 0
2500 149 68 205 347 605 185 956 455 70 10
2395 132 73 221 386 603 203 941 379 70 13
-4 -11 7 8 11 0 10 -2 -17 1 30
70 360 380 90 210 250 90
x x x x x x x
nee nee nee nee nee nee nee
G G G G M M G
+ -
A A A A A A
2,5 2,5 2,5 2,5 1 1 2,5
2 9 10 12 2 3 2
68 351 371 88 208 248 88
72 324 402 71 215 267 95
5 -8 9 -19 3 8 8
x x x x
x x
Overige soorten zeeprik
rivierprik
elft
fint
grijze zeehond
gewone zeehond
Behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor uitbreiding Behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor uitbreiding Behoud omvang en behoud kwaliteit leefgebied voor uitbreiding Behoud omvang en kwaliteit leefgebied voor uitbreiding Behoud omvang en kwaliteit voor behoud populatie 200 gehele delta gebied + uitbreiding populatie
-
-
ja
M
++
C
0
?
?
?
?
-
-
ja
G
+
B
0
?
?
?
?
-
-
ja
Z
++
C
0
?
?
?
?
-
-
ja
Z
++
C
0
?
?
?
?
-
-
nee
M
+
C
1
5
195
158
-19
-
x
ja
G
+
B
0
0
200
158
-21
-
-
nee
M
+
A
1
?
?
86460
?
-
-
nee
M
++
A
0
?
?
-
-
nee
M
+
A
1
?
?
-
-
nee
G
++
B
2,5
?
?
-
-
nee
M
+
A
1
?
?
?
?
-
-
nee
G
-
B
2,5
?
?
?
?
-
-
nee
Z
-
C
1
?
?
?
?
-
-
nee
M
+
A
1
?
?
?
?
Habitattypen Permanent overstroomde zandbanken, subtype a Permanent overstroomde zandbanken, subtype b Slik- en zandplaten subtype a Slik- en zandplaten subtype b Zilte pionierbegroeiingen subtype a (zeekraal) Zilte pionierbegroeiingen subtype b (zeevetmuur) Slijkgraslanden Schorren en zilte graslanden
Behoud oppervlak en kwaliteit Behoud oppervlak en kwaliteit Behoud oppervlak en kwaliteit Behoud oppervlak en kwaliteit Behoud oppervlak en kwaliteit Behoud oppervlak en kwaliteit Behoud oppervlak en kwaliteit
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
? 2308
? ?
31
4.3.2. Algemene conclusie over significante effecten Onder de huidige omstandigheden ondervinden vrijwel alle beschermde natuurwaarden effecten als gevolg van gebruiksfuncties. Op basis van de effecttabellen in de Passende Beoordeling blijkt recreatiedruk hier het meeste debet aan. Voor de soortgroepen visetende en schelpdierenetende vogels, de scholekster, de drieteenstrandloper en de gewone zeehond spelen ook effecten als gevolg van visserij en overig gebruik een belangrijke rol. De instandhoudingsdoelstellingen zijn opgesteld op basis van het huidige gebruik en accepteren daarmee deels de effecten van dit huidige gebruik. cumulatieve effecten De Habitatrichtlijn schrijft voor, dat niet alleen moet worden gekeken naar de gevolgen van afzonderlijke activiteiten, maar ook naar de gezamenlijke gevolgen van de activiteiten die invloed kunnen hebben op het betreffende gebied. En daarbij dienen tevens plannen en projecten buiten het betreffende gebied in ogenschouw genomen te worden. Deze (cumulatieve) invloeden zijn in de passende beoordeling beschreven. Er wordt aandacht geschonken aan de samenhang tussen de verschillende beïnvloedingen in plaats, tijd en herstelduur: -
plaats: beïnvloeding kan optreden op één plaats van beperkte omvang of op meerdere plaatsen in de Voordelta;
-
tijd: beïnvloeding is incidenteel, periodiek (bijvoorbeeld ieder zomerseizoen) of doorlopend;
-
herstelduur: een korte herstelduur (binnen een jaar), een lange herstelduur (meerdere jaren) of onherstelbaar.
Het bovenstaande geeft inzicht voor welke activiteiten en soortgroepen cumulatieve effecten sterk (negatief) aan de orde zijn, hetgeen een (toekomstig) aandachtspunt kan zijn voor bestaande en nieuwe activiteiten. De beoordeling van de ernst van de cumulatieve effecten is niet eenvoudig, want de effecten kunnen niet worden gekwantificeerd. De cumulatie van effecten is ook geen kwestie van een optelling van de afzonderlijke effecten. Omdat de meeste gevallen van cumulatie van effecten ook nu al optreden in de Voordelta, geeft huidige toestand van de natuur in de Voordelta een aanwijzing geeft over de ernst van die cumulatie.
Een vergelijking tussen de effecttabellen voor de huidige situatie en autonome ontwikkeling en voor de (aangenomen) situatie onder het beheerplan laat zien dat maatregelen gericht op reductie van de recreatiedruk het grootste positieve effect hebben. Ook maatregelen voor reductie van de visserijinspanning zorgen voor gunstige veranderingen. De maatregelen ten aanzien van overig gebruik hebben minder invloed. In de navolgende paragrafen is per soortgroep de conclusie over de (cumulatieve) effecten en significantie samengevat. Voor de conclusies zijn vogelsoorten onderverdeeld in vier groepen: - visetende watervogels (zoals roodkeelduiker en kuifduiker); - schelpdieretende zee-eenden (zoals zwarte zee-eend en eidereend); - steltlopers en lepelaar (zoals scholekster en drieteenstrandloper); - ganzen en overige eenden. 4.3.3. Significante effecten op visetende watervogels significantie effecten huidige en autonome situatie Voor alle soorten visetende vogels, met name die soorten die voorkomen in de ondiepe kustzone zoals roodkeelduiker en kuifduiker, is geconstateerd dat er interacties bestaan met veel gebruiksfuncties in de Voordelta. Van de vele gebruiksfuncties aanwezig in de Voordelta, gaat een sterk cumulatief negatieve werking uit op de visetende watervogels, met name vanwege verstoring door recreatieve vaarbewegingen. De voor deze vogels geformuleerde instandhoudingsdoelen zijn een reflectie van de huidige situatie. Eventuele significante effecten zijn daarom vooral te verwachten van de autonome ontwikkeling van recreatieve gebruiksfuncties. Aangegeven is dat met name de verwachte toename van recreatie met een verbreding van het recreatieseizoen een toenemende verstoring zal betekenen en een mogelijke afname van de aantallen. Hoe groot is op dit moment niet kwantitatief in te schatten, maar het is duidelijk dat ook wanneer wordt uitgegaan van een beperkte afname van de huidige aanwezige aantallen voor alle soorten al snel een significant effect te verwachten valt (zie tabel 4.1.).
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
32
Conclusie: het is aannemelijk dat visetende watervogels een significant negatief effect ondervinden van de autonome ontwikkeling van recreatie in de Voordelta. significantie effecten met maatregelen uit beheerplan Er wordt verwacht dat door het instellen van rustgebieden en het selectief uitsluiten van visserij de algehele verstoring in de Voordelta voor visetende watervogels zal afnemen. Het cumulatieve effect is minder negatief beoordeeld dan bij de huidige situatie en autonome ontwikkeling. Er wordt geconcludeerd dat het beheerplan voldoende waarborg biedt om de instandhoudingsdoelen voor de visetende vogelsoorten te bereiken. Aandachtspunt blijft de verwachte toename van recreatie in met name het Brouwersdamgebied en omgeving (zie aanbevelingen). Conclusie: maatregelen zoals voorgesteld in het Beheerplan Natura 2000-gebied Voordelta bieden voldoende waarborg om significant negatieve effecten te voorkomen bij visetende watervogels. 4.3.4. Significante effecten op schelpdieretende zee-eenden significantie effecten huidige en autonome situatie Van de vele gebruiksfuncties aanwezig in de Voordelta, gaat een sterk cumulatief negatieve werking uit op de schelpdieretende zee-eenden, met name vanwege verstoring door recreatieve vaarbewegingen. De voor de schelpdieretende zee-eenden geformuleerde instandhoudingsdoelen zijn een reflectie van de huidige situatie. Eventuele significante effecten zijn daarom vooral te verwachten van de autonome ontwikkeling van recreatieve gebruiksfuncties. In de huidige situatie komen er minder eidereenden voor dan vastgelegd in het instandhoudingsdoel. Voor de eidereend is de gedachte dat wanneer schelpdierbestanden zich weer herstellen (die zijn op dit moment relatief laag) het instandhoudingsdoel een haalbaar doel kan zijn. Recent is er weer sprake van enige activiteit rond kokkelvisserij. Kokkelvisserij kan een sterk negatief effect hebben op de eidereend, afhankelijk van de visserij-intensiteit. Indien in de nabije toekomst interferentie met schelpdiervisserij zou optreden, is de verwachting dat verdere negatieve effecten bij de eider zullen optreden. Afzonderlijk is nog gekeken naar de effecten van vertroebeling door de zandwinning voor de aanleg van Maasvlakte 2 (bijlage III). Geconcludeerd is dat door zandwinning een toename van de troebelheid van de waterkolom optreedt, waardoor mogelijk veranderingen in de primaire productie optreden. Dit kan doorwerken op de schelpdierstand in de Voordelta en daarmee op schelpdieretende vogels als de Eidereend. Deze effecten worden echter als niet significant beschouwd vanwege het tijdelijke karakter van de effecten en het beperkte effect, gezien het feit dat de tijdelijke afname binnen de natuurlijke populatiefluctuaties van deze soort in de Voordelta valt. Conclusie: het is aannemelijk dat alle schelpdieretende vogels een significant negatief effect ondervinden van de autonome ontwikkeling van recreatie in de Voordelta. Specifiek bij eiders is het aannemelijk dat dit effect groter wordt wanneer kokkelvisserij zal plaatsvinden in de Voordelta. significantie effecten met maatregelen uit beheerplan Verwacht wordt dat door het instellen van rustgebieden en het selectief uitsluiten van visserij de algehele verstoring in de Voordelta voor schelpdieretende zee-eenden zal afnemen. Er wordt geconcludeerd dat het beheerplan voldoende waarborg biedt om de instandhoudingsdoelen voor de schelpdieretende zee-eenden te bereiken, mits wordt voldaan aan de voorgestelde beheersmaatregelen (in de rustgebieden een geheel verbod van boomkorvisserij en in het bodembeschermingsgebied een gedeeltelijk verbod, alsmede een dynamisch beheer ten aanzien van schelpdiervisserij in combinatie met monitoring van voedselvoorraden). Aandachtspunten blijven de verwachte toename van recreatie in met name het Brouwersdamgebied en omgeving.
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
33
Conclusie: maatregelen zoals voorgesteld in het Beheerplan Natura 2000-gebied Voordelta bieden voldoende waarborg om significant negatieve effecten bij schelpdieretende zee-eenden te voorkomen. 4.3.5. Significante effecten op steltlopers en lepelaar significantie effecten huidige en autonome situatie Voor nagenoeg alle soorten steltlopers geldt dat er negatieve effecten zijn als gevolg van verstoring door recreatief gebruik van de Westplaat, en dan met name door het kitesurfen. De scholekster wordt mogelijk ook beïnvloed door kokkelvisserij. De cumulatief negatieve werking van de vele gebruiksfuncties aanwezig in de Voordelta is beperkt, omdat een belangrijk deel van de gebruiksfuncties in de Voordelta geen interactie vertoont met steltlopers en lepelaar. De voor de steltlopers en lepelaar geformuleerde instandhoudingsdoelen zijn een reflectie van de huidige situatie. Eventuele significante effecten zijn daarom vooral te verwachten van de autonome ontwikkeling van recreatieve gebruiksfuncties. Voor scholekster, kluut en tureluur ligt momenteel het seizoensgemiddelde onder het instandhoudingsdoel. Dit maakt het doel voor deze steltlopers niet onhaalbaar, echter, de verwachte toename van recreatie zoals kitesurfen (en voor de scholekster eventueel de kokkelvisserij) zal een mogelijke afname van de aantallen kunnen betekenen. Hoe groot is op dit moment niet kwantitatief in te schatten, maar het is duidelijk dat ook wanneer wordt uitgegaan van een beperkte afname van de huidige aanwezige aantallen voor deze soorten een significant negatief effect niet valt uit te sluiten. Specifiek voor de drieteenstrandloper geldt dat de soort lokaal negatieve effecten ondervindt van zandsuppleties. De trend in de Zoute Delta (de platen in de Voordelta) is dat de aantallen drieteenstrandlopers toenemen (van Turnhout & van Roomen, 2006). Er lijkt nog rek te zitten in de opvangcapaciteit en in de relatie van voorkomen met het instandhoudingsdoel, en derhalve wordt op dit moment aangenomen dat er geen sprake is van een significant effect op deze soort. Conclusie: het is aannemelijk dat de steltlopers scholekster, kluut en tureluur een significant negatief effect ondervinden van de autonome ontwikkeling van recreatie in de Voordelta. Bij de scholekster valt niet uit te sluiten dat dit effect nog groter wordt, indien kokkelvisserij zal plaatsvinden in de Voordelta. Het is aannemelijk dat de drieteenstrandloper geen significant negatief effect ondervindt van de autonome ontwikkeling van zandsuppleties in de Voordelta. significantie effecten met maatregelen uit beheerplan Er wordt verwacht dat door het instellen van een rustgebied in het Westplaatgebied de verstoring voor steltlopers aanmerkelijk zal afnemen. Voor de meeste soorten betekent dit dat de huidige aantallen worden gewaarborgd of zullen toenemen, omdat dit het belangrijkste steltlopergebied is. Bij de scholekster is een voorwaarde dat dynamisch beheer van schelpdiervisserij wordt toegepast zoals voorzien (dit houdt in dat continue monitoring van specifieke voedselbeschikbaarheid plaatsvindt waarmee voedselreservering wordt uitgevoerd, zie ook aanbevelingen). Conclusie: maatregelen zoals voorgesteld in het Beheerplan Natura 2000-gebied Voordelta bieden voldoende waarborg om significant negatieve effecten te voorkomen bij steltlopers en lepelaar. 4.3.6. Significante effecten op ganzen en overige eenden significantie effecten huidige en autonome situatie Het grootste deel van de gebruiksfuncties in de Voordelta vertoont geen interactie met ganzen en overige eenden, omdat het belangrijkste concentratiegebied van het voorkomen ligt in het Westplaatgebied. De cumulatief negatieve werking van de vele gebruiksfuncties aanwezig in de Voordelta is dan ook beperkt. De geformuleerde instandhoudingsdoelen zijn een reflectie van de huidige situatie. Eventuele significante effecten zijn daarom vooral te verwachten van de autonome ontwikkeling van recreatieve gebruiksfuncties. Voor de bergeend ligt het seizoensgemiddelde onder het instandhoudingsdoel. Dit maakt het doel voor de bergeend niet onhaalbaar. Echter, de verwachte toename van recreatie zal
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
34
een mogelijke afname van de aantallen betekenen. Hoe groot is op dit moment niet kwantitatief in te schatten, maar het is duidelijk dat ook wanneer wordt uitgegaan van een beperkte afname van de huidige aanwezige aantallen voor de bergeend een significant negatief effect niet valt uit te sluiten. Conclusie: het is aannemelijk dat de bergeend een significant negatief effect ondervindt van de autonome ontwikkeling van recreatie in de Voordelta. significantie effecten met maatregelen uit beheerplan Er wordt verwacht dat door het instellen van een rustgebied in het Westplaatgebied de verstoring voor ganzen en overige eenden aanmerkelijk zal afnemen. Voor de meeste soorten betekent dit dat de huidige aantallen worden gewaarborgd of zullen toenemen, omdat dit het belangrijkste rust- en foerageergebied is. Conclusie: maatregelen zoals voorgesteld in het Beheerplan Natura 2000-gebied Voordelta bieden voldoende waarborg om significant negatieve effecten te voorkomen bij ganzen en overige eenden. 4.3.7. Significante effecten op gewone en grijze zeehond significante effecten huidige situatie en autonome ontwikkelingen Het instandhoudingsdoel voor de gewone zeehond is het behoud van de omvang en verbetering van de kwaliteit van het leefgebied voor uitbreiding van een populatie van tenminste 200 individuen in het gehele Deltagebied. De Voordelta moet hieraan de grootste bijdrage leveren en moet geschikt worden voor voortplanting van de gewone zeehond. Het instandhoudingsdoel voor de grijze zeehond is het behoud van de omvang en kwaliteit van het leefgebied voor behoud van de populatie; voor de voortplantingsmogelijkheden van de grijze zeehond is geen verbeteringsopgave geformuleerd. Effecten treden met name op door recreatieve en visserijactiviteiten en door overig gebruik. De effecten van deze gebruiksvormen worden als volgt ingeschat. Het aannemelijk dat door het ontbreken van regulering van plaatbezoek in de Voordelta verstoring van rustende zeehonden door recreatieve activiteiten een belangrijke factor is voor het ontbreken van voortplanting van gewone zeehonden, met name in het hoogseizoen. Ondiepe stekende vissersbootjes (schelpdiervissers, garnalenkotters en bootjes van de staand want visserij) kunnen dicht genoeg bij de platen komen om zeehonden te verstoren. Deze vormen van visserij zijn op dit moment vrij beperkt, maar geven toch verstoring op zeehonden in de vaargeulen tussen en ten noorden van de Hinderplaat. Van visserijvormen die dezelfde soorten vangen als de prooisoorten voor zeehonden (met name de boomkorvisserij en de bordentrawlvisserij) worden geen significant effecten verwacht, omdat deze vormen van visserij gebonden zijn aan quota’s en omdat zeehonden in de Voordelta grote afstanden kunnen afleggen om te foerageren. Zeehonden kunnen in de Voordelta verstrikt raken in fuiken en netten van de staand want visserij en vervolgens ernstig gewond raken en/of verdrinken. De huidige visserij met fuiken en staand want in de Voordelta is echter beperkt. Bovendien is sinds de toepassing van keerwanden de bijvangst sterk afgenomen. Daarom wordt het effect van deze vormen van visserij op de zeehondenpopulatie in de Voordelta niet significant geacht. Van het overig gebruik worden de volgende effecten verwacht: - de beroepsvaart heeft waarschijnlijk veel minder effect dan de recreatieve scheepvaart, die veel dichter in de buurt van de platen kan komen; - effecten van vaarbewegingen van marineschepen worden niet significant geacht, omdat de militaire activiteiten in de Voordelta zeer beperkt zijn; - verstoring door zandwinning en zandsuppleties op zeehonden is waarschijnlijk vergelijkbaar met verstoring door de overige beroepsscheepvaart. Effecten op het foerageergedrag van zeehonden door vertroebeling wordt niet significant geacht, omdat zeehonden grote afstanden afleggen om te foerageren;
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
35
-
-
de vaargeul ten noorden van de Hinderplaat ligt binnen de verstoringsafstand van op deze plaat rustende zeehonden. In geval van werkzaamheden zal verstoring optreden. Ook de bebakening van de Bollen van de Ooster en het Watergat ligt gedeeltelijk binnen de verstoringsafstand van daar rustende zeehonden. De mate van verstoring door werkzaamheden is vergelijkbaar met de verstoring van de recreatievaart en de kleine beroepsvaart; de huidige en toekomstige windmolens bevinden zich niet binnen de verstoringsafstand van in de Voordelta rustende zeehonden. Voor toekomstige windmolens op zee vindt een aparte passende beoordeling plaats.
Conclusie: het ontbreken van zich reproducerende zeehonden in de Voordelta is onder de huidige omstandigheden waarschijnlijk een gevolg van cumulatief negatieve effecten van het huidig gebruik. Verstoring vindt vooral plaats door recreanten (plaatbezoek, kanoërs, boten en overige recreatie) die zich binnen zich de verstoringzones bevinden en in beperkte mate door visserijgerelateerd vaarverkeer. invloed van milieuvreemde stoffen op de voortplanting van zeehonden Naast verstoring door activiteiten kunnen ook milieuvreemde stoffen invloed hebben op de voortplanting van zeehonden. In weefsel van zeehonden zijn verschillende milieuvreemde stoffen aangetroffen met hormoonontregelende eigenschappen en stoffen die interfereren met het immuunsysteem van zeehonden. Als belangrijkste hormoonontregelaars worden meestal PCB’s, DDT en de bijbehorende metabolieten genoemd. Omdat zeehonden aan de top staan van het voedselweb kunnen concentraties van deze stoffen hoog oplopen en negatieve effecten hebben op de reproductie van zeehonden. De huidige situatie met betrekking tot milieuvreemde stoffen kan als volgt worden geschetst: PCB- en DDT-gehaltes in weefsel van gewone zeehonden waren in 1988 ongeveer 60 % resp. 80 % lager dan in 1975/1976. De gevonden gehaltes waren vergelijkbaar met de gehaltes die in 1975/1976 gemeten werden in zeehonden uit het noordelijke deel van de Waddenzee, waar geen verstoorde reproductie werd waargenomen; aan de hand van voedingsexperimenten bij dieren die gevoerd werden met vervuilde vis is een verminderde activiteit aangetoond van afweercellen tegen virusinfecties. In hoeverre milieuvreemde stoffen in de Voordelta momenteel invloed hebben op de voortplanting van gewone zeehonden is onduidelijk. Aangenomen wordt dat met de voortdurende afname van vervuilende stoffen in de afvoer van de grote rivieren (de aanvoer van de Rijn en in mindere mate de Maas hebben de belangrijkste invloed op de waterkwaliteit in de Voordelta) en op basis van het optreden van een goede reproductie in het Waddengebied na een afname van de concentraties milieuvreemde stoffen er geen belemmerende werking van verontreiniging is op het zich kunnen ontwikkelen van een reproducerende populatie gewone zeehonden in de Voordelta.
significante effecten na invoering maatregelen uit beheerplan Om een stabiele, zichzelf voortplantende populatie zeehonden te bereiken is een toename van het areaal rustig gebied noodzakelijk. De voorgestelde rustgebieden in het bodembeschermingsgebied zijn hiervoor een goed uitgangspunt. Belangrijke rustlocaties voor zeehonden (Hinderplaat, Bollen van de Ooster en de Verklikkerplaat) worden ingericht als rustgebied, waardoor er nog slechts beperkte verstoring zal optreden door met name recreatieve activiteiten en kleine beroepsvaart. Door het uitsluiten van vrijwel alle visserijactiviteiten in de rustgebieden en de boomkorvisserij in het bodembeschermingsgebied zal de omvang van de doelsoorten van de betreffende visserijvormen (platvissen, kabeljauw en wijting) naar alle waarschijnlijkheid toenemen. Dit kan een positief effect hebben op de voedselvoorziening van zeehonden in de Voordelta. Het gezamenlijke effect van de maatregelen is momenteel niet te kwantificeren, maar is vermoedelijk groot in positieve zin. De gehandhaafde corridor ten noorden van de Hinderplaat heeft echter potentieel nog steeds een verstorend effect op de Hinderplaat rustende en zogende zeehonden. Gezien de nog steeds toenemende trend van het totaal aantal zeehonden in de Voordelta en rest van het Deltagebied wordt ervan uitgegaan dat voedselaanbod niet limiterend is.
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
36
Conclusie: het effect van verstoring op zeehonden is na het instellen van de rustgebieden zodanig gereduceerd, dat wordt aangenomen dat significant negatieve effecten die reproductie in de weg staan voldoende zijn uitgesloten. 4.3.8. Significante effecten op vissen significantie effecten huidige en autonome situatie Van de in de Voordelta beschermde vissen zijn geen kwantitatieve data bekend. Ook de instandhoudingstoelen voor vissen zijn niet gekwantificeerd. Alle in de Voordelta beschermde vissoorten zijn migrerende vissen. De belangrijkste beperkende factor in de ontwikkeling van de vijf vissoorten is momenteel de moeilijke passeerbaarheid van de Haringvlietsluizen. In 2008 zullen de Haringvlietsluizen deels worden open gezet, het effect zal vermoedelijk zeer gunstig zijn. De huidige gebruiksfuncties hebben geen significant negatief effect op de populaties van zeeprik, rivierprik, elft en fint. Een toename van de visserij (met name met vaste vistuigen) kan leiden tot een negatief effect op fint zowel als gevolg van bijvangst als van voedsellimitatie. Conclusie: naar verwachting zijn er in de huidige en toekomstige situatie geen significant negatieve effecten op de beschermde vissoorten. significantie effecten met maatregelen uit beheerplan Na uitvoering van de maatregelen worden geen negatieve effecten op beschermde vissoorten verwacht. Onder de aanname dat na instelling van het bodembeschermingsgebied en de rustgebieden er geen significante veranderingen plaatsvinden in visserij-intensiteit in de overige, beviste delen van het gebied, zijn er naar verwachting geen significante effecten op de beschermde vissoorten. Conclusie: naar verwachting zijn er na invoering van de maatregelen geen significant negatieve effecten op de beschermde vissoorten. 4.3.9. Significante effecten op habitattypen significantie effecten huidige en autonome situatie Een eventuele toename in sportvisserij en schelpdiervisserij heeft mogelijk een negatief effect op habitattype 1110. Er is mogelijk een negatief effect op de kwaliteit van habitattype 1140a als gevolg van de opbouw van de installaties voor zandsuppletie. Deze effecten zijn echter relatief makkelijk door middel van mitigerende maatregelen te voorkomen door geen buizen en machines in gebied met habitattype 1140 toe te laten. Er zijn geen relevante negatieve effecten op habitattype 1310, 1320 en 1330. Conclusie: er is geen sprake van enig significant negatief effect van het huidige gebruik en autonome ontwikkelingen op habitattypen. significantie effecten met maatregelen uit beheerplan De instandhoudingsdoelstelling van habitattype ‘Permanent overstromende zandbanken’ betreft het behoud van de huidige omvang en kwaliteit. Het oppervlak is 86.460 ha. Als gevolg van de autonome ontwikkeling van visserij ontstaat mogelijk een effect op de soortensamenstelling (kwaliteit) van de vispopulatie. In het beheerplan wordt circa 35 % (bron PMR) van dit habitattype afgesloten voor visserij. Als gevolg van deze maatregelen zal het habitattype toenemen in kwaliteit10. De instandhoudingsdoelstelling van habitattype ‘Slikken en zandplaten’ betreft het behoud van de huidige omvang en kwaliteit. (Schelpdier)visserij heeft potentieel een effect op de kwaliteit van dit habitattype. In het beheerplan wordt een belangrijk deel van dit habitattype afgesloten voor visserij. Als gevolg van deze maatregelen zal het habitattype toenemen in kwaliteit. 10
Hierbij spelen op de achtergrond natuurlijk nog de (mogelijk) negatieve gevolgen voor dit habitattype van de aanleg van de Tweede Maasvlakte een rol.
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
37
Indien er na instelling van het bodembeschermingsgebied en de rustgebieden geen significante verandering plaatsvindt in visserij-intensiteit in de overige, beviste delen van het gebied is er geen significant effect op habitattype ‘Permanent overstromende zandbanken’. Naar verwachting is er na invoering van de maatregelen uit het beheerplan geen significant negatief effect op habitattype ‘Slik en zandplaten’. Conclusie: er is naar verwachting, na invoering van de maatregelen in het beheerplan, geen sprake van een significant negatief effect op de habitattypen. 4.4. Aanbevelingen De volgende aanbevelingen kunnen worden gedaan naar aanleiding van de uitgevoerde (effect)toetsing in de passende beoordeling. vogels In de autonome ontwikkeling zal (buiten de rustgebieden) de intensiteit van de recreatieve activiteiten en watersport (kite- en windsurfen) verder kunnen toenemen. Dit is vooral aan de orde in het Brouwersdamgebied en langs de Kop van Schouwen. Vanuit het voorzorgsbeginsel is ten minste een nauwkeurige monitoring noodzakelijk van zowel aantallen van soorten visetende watervogels en schelpdieretende zee-eenden alsmede recreatieve activiteiten. Met enige aanpassing van de huidige monitoring in MWTL-kader11 kan zowel het open water deel als de kustzone op vogels en gebruiksfuncties gemonitord worden. Om de omvang en kwaliteit van het gebied voor zwarte zee-eenden te waarborgen (dus minimaal enkele duizenden vogels of meer als seizoensgemiddelde), wordt vanuit het voorzorgsbeginsel aanbevolen om het gebied 3 uit te breiden in oostelijke richting, uiterlijk tot de rand van de vaargeul (in het voorjaar- en zomerseizoen van 2006 verbleven de meeste zwarte zee-eenden buiten deelgebied 3). Aangezien zee-eenden ook in het voorjaar en zomerseizoen hier verblijven, worden met name in deze periode interacties met de recreatieve zeilvaart voorkomen. Nader onderzoek naar de actuele stand van zaken met betrekking tot de kokkelvisserij in relatie tot de voedselbeschikbaarheid voor eidereenden en scholeksters wordt aanbevolen. Naar de overheidsschepen (bijvoorbeeld kustwacht, Rijkswaterstaat en het waterschap) toe zou door middel van een gedragscode veel verstoring (van vooral roodkeelduikers en zwarte zee-eenden) in de huidige en toekomstige situatie vermeden kunnen worden. Eventuele negatieve effecten van de staand want visserij dienen gemonitord te worden. De instandhoudingsdoelen worden voor vogelsoorten en vissen worden daarmee gewaarborgd. gewone en grijze zeehond De corridor ten noorden van de Hinderplaat heeft potentieel een verstorend effect op de Hinderplaat rustende en zogende zeehonden. Aanbevolen wordt de corridor ten noorden van de Hinderplaat minimaal voor de zoogperiode van zeehonden (juni-juli) te sluiten om verstoring van pups te voorkomen. De grenzen van de toekomstige rustgebieden worden met behulp van betonning in de Voordelta aangegeven. Indien het onderhoud aan de betonning buiten de zoogperiode van zeehonden (juni-juli) wordt uitgevoerd zal bij voorbaat verstoring van pups voorkomen worden. Ten aanzien van de grijze zeehond zijn er geen nadere aanbevelingen aangegeven.
11
Monitoring Waterstaatkundige Toestand des Lands: het monitoringsprogramma van Rijkswaterstaat (ministerie van Verkeer & Waterstaat dat gegevens verzamelt over velerlei aspecten van de Nederlandse kust, van fytoplankton tot kustlijnkaarten.
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
38
5. ALTERNATIEVE MAATREGELEN DOOR OPTIMALISATIE De alternatiefontwikkeling in de plan-MER is gericht op een optimalisatie van de beoogde maatregelen in het beheerplan Voordelta. In dit hoofdstuk worden realistische alternatieven onderzocht, vanuit twee invalshoeken: 1. alternatieven die tot een verdere kwaliteitsverbetering van de natuurwaarden leiden, zonder (onacceptabel) tekort te doen aan het sociaal-economisch belang; 2. alternatieven die tot een beperking van ongunstige effecten op gebruiksfuncties leiden, zonder de instandhoudingsdoelstellingen (significant) en/of de compensatieopgave voor de Tweede Maasvlakte aan te tasten. Om eventuele significantie van effecten van alternatieven te toetsen is van dezelfde methode en gegevens uitgegaan als in de Passende Beoordeling (zie hoofdstuk 4). 5.1. Mogelijke alternatieve maatregelen Onderstaand worden realistische te onderzoeken alternatieven toegelicht, op grond van natuur- en/of gebruiksbelangen, die in het plan-MER worden onderzocht op hun gevolgen (paragraaf 5.2.). Per alternatief is aangegeven wat de oorspronkelijke maatregel uit het Beheerplan Voordelta inhoudt (zoals ook beschreven in hoofdstuk 3 van deze SMB) en wat de mogelijke optimalisatie is. alternatief kleine garnalenvisserij Het alternatief kleine garnalenvisserij wordt onderzocht vanwege het relatief kleinschalige en lokale visserijbelang van deze visserij: - de oorspronkelijke maatregel is om geen visserij toe te staan in de rustgebieden; - het alternatief houdt in dat kleine garnalenvisserij wel wordt toegestaan in de rustgebieden. Het gaat bij deze activiteit om circa 3 tot 4 kleine kotters (<260 pk), die samen jaarlijks gemiddeld 182 zeedagen maken. Dit is een zeer bescheiden aantal vergeleken bij de grootschalige garnalenvisserij in de Voordelta (meer dan 1000 zeedagen). Reden om dit alternatief te toetsen is het lokale visserijbelang en de beperkte activiteit ervan. alternatief plaatbezoek Hinderplaat Het alternatief plaatbezoek Hinderplaat wordt onderzocht vanwege de beperktheid van dit bezoek en vanwege de mogelijkheid dat er gedragsafspraken kunnen worden gemaakt: - de oorspronkelijke maatregel is om mogelijk kanotochten en georganiseerd plaatbezoek toe te staan naar de Hinderplaat onder coördinatie en begeleiding van de natuurbeheerder en onder bepaalde voorwaarden (precieze voorwaarden worden nog vastgesteld). Deze bezoeken moeten buiten de broedperiode van sterns en de zoogperiode van de gewone zeehond vallen (zomerperiode, 1 mei tot en met 1 augustus); - het alternatief houdt in dat er geen beperkingen zijn voor plaatbezoek buiten de zomerperiode; Het gaat bij deze activiteit namelijk om een relatief laag aantal bezoekers c.q. bewegingen op de Hinderplaat buiten de zomerperiode. Reden om dit alternatief te toetsen is het recreatiebelang. Er is ook draagvlak bij bijvoorbeeld kanoverenigingen om gedragscodes op te stellen. alternatief corridor Gat van Hawk Het alternatief corridor Gat van Hawk wordt onderzocht vanwege het mogelijk belang voor de gewone zeehond (die een verbeteropgave kent): - de oorspronkelijke maatregel is dat de corridor tussen de Hinderplaat en de Slufter alleen is te gebruiken door recreatieve vaartuigen (niet zeilend) en kleine beroepsvisvaartuigen. Doorgang aan surfers wordt niet geboden; - het alternatief houdt in dat de corridor volledig wordt afgesloten voor doorvaart.
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
39
Reden om dit alternatief te toetsen is de potentie van de geul als geschikt zeehondengebied in relatie tot de hersteldoelstelling. Geulen door zeehonden worden gebruikt als uitvalsbasis naar geschikte visgronden. Hoewel de gewone zeehond landelijk in een gunstige staat van instandhouding verkeert, is de populatie in de Zuidwestelijke delta niet groot genoeg om te kunnen spreken van een stabiele, levensvatbare populatie. Het streven voor de Zuidwestelijke delta is een stabiele populatie van ten minste 200 individuen, waarbij de Voordelta de grootste bijdrage moet leveren. Hiertoe zal het areaal rustig gebied moeten toenemen en dient de Voordelta geschikt te worden als voortplantingsgebied. alternatief verkleinen rustgebied Bollen van de Ooster Het alternatief verkleinen rustgebied Bollen van de Ooster (rustgebied 2) wordt onderzocht vanwege het belang van een klein deel van dit gebied als goed surfgebied (kop van Goeree), dat gelijkertijd niet van specifiek belang is voor relevante vogelsoorten: - de oorspronkelijke maatregel is dat het gebied jaarrond is gesloten voor alle activiteiten met uitzondering van een vaarcorridor vanaf de trailerhelling en van mogelijk georganiseerd plaatbezoek; - het alternatief houdt in dat het noordoostelijk deel van de Bollen van de Ooster wordt opengesteld voor recreatief gebruik. De kop van Goeree en met name het gebied aan de buitenkant van de Bollen van de Ooster staat bekend als goed surfgebied. De Bollen van de Ooster wordt gebruikt door verschillende vogelsoorten om te rusten (onder andere aalscholvers en grote stern), maar het noordoostelijk deel van het gebied – de Kop van Goeree – is niet specifiek van belang. alternatief wegvaarzone kitesurfers Het alternatief wegvaarzone kitesurfers bij de Slikken van Voorne wordt onderzocht vanwege het belang van dit gebied als uniek kitesurfgebied: - de oorspronkelijke maatregel is dat het gebied jaarrond is gesloten voor deze activiteit in verband met voldoende rust voor steltlopers en eenden; - het alternatief houdt in dat kitesurfen bij de Slikken van Voorne in een zone zuidwestelijk vanaf paal 7.6. is toegestaan. Tevens is een wegsurfzone ingesteld tussen 7.0. en 7.6. Bij Oostvoorne wordt er veel gesurft bij het voormalig autostrand. Het ondiepe water en de situatie in de inham maakt het een gunstige locatie voor beginnende kitesurfers. Er is een aantal kitesurfverenigingen actief. Surfers moeten nu reeds een aantal kilometers lopen om bij het strand te komen. Het vanaf het strand kunnen blijven wegvaren naar het toegestane kitesurfgebied is dan gunstig. niet onderzochte alternatieven Enkele alternatieven zijn wel overwogen tijdens het opstellen van het plan-MER (en de Passende Beoordeling), maar om gegronde redenen verder niet onderzocht: -
in gebied 5 bij het Brouwershavensche gat wordt het instellen van een winterrustgebied ten gunste van de roodkeelduiker niet onderzocht, omdat de effecten van de Tweede Maasvlakte op de roodkeelduiker niet significant zijn. Wel geldt hier de aanbeveling om vanuit het voorzorgsbeginsel ten minste een nauwkeurige monitoring uit te voeren van zowel aantallen van soorten visetende watervogels en schelpdieretende zee-eenden alsmede van recreatieve activiteiten;
-
het gebied tussen de rustgebied 2 Bollen van de Ooster en de Brouwersdam is van belang voor overwinterende kuifduikers, maar ook vanwege recreatie-activiteiten. Omdat er met de maatregelen in het Beheerplan Voordelta geen sprake is van significantie van effecten, wordt het instellen van een winterrustgebied niet onderzocht. Ook hier geldt de aanbeveling vanuit het voorzorgsbeginsel om ontwikkelingen te monitoren;
-
ditzelfde geldt voor het gebied tussen rustgebieden 3 en 6, wat van belang zou kunnen zijn voor de roodkeelduiker en zwarte zee-eend;
-
de aanbeveling uit de passende beoordeling om rustgebied 3, Bollen van het Nieuwe Zand, uit te breiden in zuidzuidoostelijke richting, tot de rand van de vaargeul, is niet onderzocht en verwerkt omdat het gebied van die uitbreiding zeer weinig wordt gebruikt door scheepvaart en recreatie als gevolg van moeilijke bevaarbaarheid. In combinatie met de voorgenomen monitoring van zowel de vogels als het gebiedsgebruik, wordt deze uitbreiding daarom niet noodzakelijk geacht.
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
40
5.2. Beoordeling alternatieven De alternatieven zijn beoordeeld op de belangrijkste onderscheidende aspecten: sociaal-economische aspecten (recreatie, visserij) en natuurwaarden (soorten, habitats). De beoordeling op het sociaaleconomische belang is kwalitatief uitgevoerd. De beoordeling op natuur is zoveel mogelijk op kwantitatieve gegevens gebaseerd, volgens de methode van de Passende Beoordeling, omdat de vraag naar significantie van effecten een harde eis vanuit natuurwetgeving is. In onderstaande tabel is de beoordeling van de alternatieven weergegeven. Tabel 5.1. Beoordeling alternatieven alternatief
sociaal-economisch aspect
natuur aspect
recreatie
visserij
significant effect verstoring/verslechtering
kleine (garnalen)visserij
n.v.t.
+
-
vermijding verstoring zeehonden
plaatbezoek Hinderplaat
+
n.v.t.
-
vermijding verstoring zeehonden
corridor Gat van Hawk
-
-
+
n.v.t.
verkleinen rustgebied Bollen van de Ooster
+
n.v.t.
0
enige verstoring, maar voldoende
punt van aandacht. punt van aandacht.
alternatieve rustplaatsen voor vogels op resterende deel van Bollen van de Ooster. wegvaarzone kitesurfers
+
n.v.t.
0
een beperkt deel van de bestaande verstoring van steltlopers en eenden blijft bestaan.
Kwalitatieve beoordeling op vijfpuntsschaal: van zeer negatief (--) via neutraal (0) tot zeer positief (++).
Onderstaand is de toelichting op de beoordeling gegeven vanuit natuur oogpunt en vanuit sociaaleconomisch oogpunt. alternatief kleine garnalenvisserij Het alternatief kleine garnalenvisserij heeft geen relatie met recreatief gebruik (n.v.t.). Voor de visserij is het belang in grote lijnen beperkt, behalve voor de drie à vier kotters zelf (+). Kleine garnalenvisserij is qua intensiteit relatief beperkt, maar een belangrijk deel daarvan lijkt plaats te vinden in de nabijheid van rustgebied 1 en de Hinderplaten. Samen maken de kotters jaarlijks gemiddeld 182 zeedagen, wat relatief beperkt is ten opzichte van de grote garnalenvisserij. Sluiting van rustgebied 1 zal een deel van de (mogelijke) inkomsten van deze vissers tenietdoen. Dit alternatief scoort negatief (-) op significante effecten, zolang niet aan de voorwaarde wordt voldaan van vermijding van verstoring van zeehonden bij de Hinderplaat. Het voorkomen van verstoring is vooral van belang in de zoogperiode van zeehonden (juni-juli), maar ook gedurende de rest van het jaar. Rust is zeer belangrijk voor het voortplantingsproces. Om een reproducerende populatie in de Voordelta te bereiken is het waarborgen van voldoende areaal rustig gebied noodzakelijk. Er is een groot verschil in het gedrag van rustende en mogelijk zogende dieren en rondzwemmende, exploratieve dieren. Er zijn verstoringsafstanden bekend [lit. 21] van maximaal 350 meter als gevolg van motorboten, alert rondkijken vond al plaats bij afstanden tot maximaal 950 meter. Daarentegen leggen ook in de Voordelta rondzwemmende dieren een zekere nieuwsgierigheid aan de dag en komen geregeld op mensen/bootjes/surfers toezwemmen. Berekeningen wijzen uit dat het missen van één zoogperiode de overlevingskansen van de pup kunnen reduceren van 70 % tot nagenoeg 0 % [lit. 21]. Vanwege de gevoeligheid van zeehonden voor verstoring, en vanwege de verbeteropgave vanuit de instandhoudingsdoelstelling, zal het alternatief kleine garnalenvisserij alleen acceptabel zijn indien verstoring nagenoeg volledig wordt voorkomen. In het ontwerp-beheerplan is in het rustgebied de Hinderplaat de garnalenvisserij met een Natuurbeschermingswetvergunning toegestaan in de periode 1 september tot 1 mei, mits een afstand van 150 meter tot droogvallende platen wordt aangehouden. In de
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
41
periode 1 mei tot 1 september (zoogperiode gewone zeehond) gelden strengere voorwaarden. Deze worden opgenomen in de Natuurbeschermingswetvergunning. alternatief plaatbezoek Hinderplaat Het alternatief plaatbezoek Hinderplaat heeft een gunstig effect op recreatie (+), maar de grootte hiervan is beperkt. Het aantal bewegingen buiten de zomerperiode is relatief beperkt, het betreft voornamelijk sportvissers, zeiljachten, kanoërs, windsurfers en overige gemotoriseerde waterrecreatie. Er is draagvlak bij bijvoorbeeld kanoverenigingen om gedragscodes op te stellen (geen plaatbezoek bij rustende groepen vogels en zeehonden, afstand houden). Het alternatief plaatbezoek Hinderplaat heeft geen relatie met visserij (n.v.t.). Dit alternatief scoort negatief (-) op significante effecten, zolang niet aan de voorwaarde wordt voldaan van vermijding van verstoring van zeehonden bij de Hinderplaat. Plaatbezoek is relatief weinig verstorend als dit onder deskundige leiding gebeurt, aangezien bezoek beperkt zal blijven tot een klein gebied, waarbij vogels bij eventuele verstoring binnen het gebied van de Hinderplaat alternatieve rustplekken kunnen opzoeken. Het gebied waar de zeehonden verblijven zal ook bij deskundige leiding altijd vermeden moeten blijven. Bij vrij gegeven plaatbezoek buiten de zomerperiode zal op verschillende plekken in de Voordelta tegelijkertijd verstoring plaatsvinden (ook buiten de zomerperiode met name bij drukke weekenden bij aangenaam weer), waarmee er onvoldoende alternatieven voor vogels en zeehonden overblijven. Vanwege de gevoeligheid van zeehonden voor verstoring, en vanwege de verbeteropgave vanuit de instandhoudingsdoelstelling, zal het alternatief plaatbezoek Hinderplaat alleen acceptabel zijn indien verstoring nagenoeg volledig wordt voorkomen. In het ontwerp-beheerplan is bezoek van de Hinderplaat niet toegestaan. alternatief corridor Gat van Hawk Het alternatief volledig sluiten van de corridor Gat van Hawk heeft een ongunstig effect op zowel recreatie (-) als visserij (-). Het negatieve effect is relatief beperkt, omdat het aantal doorstekende recreatieve vaartuigen (niet zeilend) en kleine beroepsvisvaartuigen waarschijnlijk niet groot is (ondiepe geul). Dit alternatief wordt positief (+) beoordeeld in het bijdragen aan het instandhoudingsdoel voor de gewone zeehond, omdat dit gebied als potentieel voortplantingsgebied voor de gewone zeehond geschikt is. Minder verstoring draagt naar verwachting bij aan de verbeteropgave: herstel van de zeehondenpopulatie c.q. een toename van de kwaliteit van het leefgebied (rust op de platen) om het grootbrengen van jongen in de Voordelta mogelijk te maken. Het belang van het alternatief voor de gewone zeehond is moeilijk in te schatten, omdat onbekend is of er op het noordelijkste deel van de Hinderplaat regelmatig zeehonden liggen. De belangrijkste ligplaats is die op de zuidpunt van het noordelijk deel van de Hinderplaat, waar eind jaren ’90 een nieuwe (nog naamloze) getijdegeul is ontstaan. Soms zijn ook dieren aanwezig op de zuidpunt van het zuidelijk deel van de Hinderplaat bij andere getijdegeul (het Bokkegat). Tijdens reguliere monitoring [beschreven in lit. 14] zijn op de noordelijkste punt van de Hinderplaat geen gewone zeehonden waargenomen, er zijn wel individuele waarnemingen van bekend. Wat hier de meest waarschijnlijke verstoringsbron is (doorvaart, recreanten aan overzijde geul, leidingen voor zandsuppletie in 2005 bij Voorne) is niet bekend. In het ontwerp-beheerplan is het volledig sluiten van het Gat van Hawk niet opgenomen; in het beheerplan zijn voorwaarden voor een rustige doorvaart opgenomen met een maximumsnelheid. De overige maatregelen in de rustgebieden worden afdoende geacht om de instandhoudingsdoelen voor de gewone zeehond te bereiken.
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
42
alternatief verkleinen rustgebied Bollen van de Ooster Het alternatief heeft een gunstig effect op recreatie (+), maar de doelgroep hiervan is beperkt omdat het met name om (golf)surfers gaat. De kop van Goeree, vooral het gebied aan de buitenkant van de Bollen van de Ooster is een goed surfgebied. Het alternatief heeft geen relatie met visserij (n.v.t.). Het alternatief scoort neutraal (0) op significante effecten, wel is er sprake van extra verstoring voor vogels als grote stern en aalscholver. Echter, er zijn voldoende alternatieve rustplaatsen voor vogels op het resterende deel van Bollen van de Ooster. Voorwaarde bij openstellen van dit deelgebied is een goede handhaving, aangezien het resterende deel van de Bollen van de Ooster wel van sterk belang is als rustgebied, onder andere ook voor zeehonden. In het ontwerp-beheerplan wordt in het noordoostelijk deel van het rustgebied Bollen van de Ooster kanoën, windsurfen en golfsurfen toegestaan. alternatief wegvaarzone kitesurfers Het alternatief heeft een gunstig effect op recreatie (+). Het ter plaatse ondiepe water en de situatie in de inham maakt het een gunstige locatie voor beginnende kitesurfers. Er zijn een aantal kitesurfverenigingen actief. Het alternatief heeft geen relatie met visserij (n.v.t.). Het alternatief scoort neutraal (0) op significante effecten, wel is er sprake van extra verstoring van vogels als kluut, scholekster en tureluur. Echter, het resterende rustgebied Slikken van Voorne is voldoende groot om verstoorde vogels op te vangen. Voorwaarde bij openstellen van deze wegvaarzone is een goede handhaving, aangezien de Slikken van Voorne het enige gebied voor steltlopers in de Voordelta is en voor instandhouding van steltlopers en eenden van groot belang is. In het ontwerp-beheerplan is de wegsurfzone tussen strandpaal 7.0 en strandpaal 7.6 opgenomen. 5.3. Conclusies voor het Beheerplan De belangrijkste conclusies die uit het bovenstaande alternatievenonderzoek kunnen worden getrokken, en die relevant zijn voor het Beheerplan, zijn de volgende: - vanwege de gevoeligheid van zeehonden voor verstoring, en vanwege de verbeteropgave vanuit de instandhoudingsdoelstelling, zal het alternatief kleine garnalenvisserij alleen acceptabel zijn indien ververstoring nagenoeg volledig wordt voorkomen. In het ontwerp-beheerplan is in het rustgebied de Hinderplaat de garnalenvisserij met een Natuurbeschermingswetvergunning toegestaan in een beperkte periode en onder voorwaarden; - vanwege de gevoeligheid van zeehonden voor verstoring, en vanwege de verbeteropgave vanuit de instandhoudingsdoelstelling, zal het alternatief plaatbezoek Hinderplaat alleen acceptabel zijn indien ververstoring nagenoeg volledig wordt voorkomen. In het ontwerp-beheerplan is bezoek van de Hinderplaat niet toegestaan; - het alternatief volledig sluiten van de corridor Gat van Hawk zou kunnen bijdragen aan het instandhoudingsdoel voor de gewone zeehond, omdat dit gebied als potentieel voortplantingsgebied geschikt is. Echter, er is onduidelijkheid over het huidige voorkomen van de zeehond op het noordelijkste deel van de Hinderplaat en de meest waarschijnlijke verstoringsbronnen hiervoor. In het ontwerp-beheerplan is het volledig sluiten van het Gat van Hawk niet opgenomen; in het beheerplan zijn voorwaarden voor een rustige doorvaart opgenomen met een maximumsnelheid. De overige maatregelen in de rustgebieden worden afdoende geacht om de instandhoudingsdoelen voor de gewone zeehond te bereiken; - het alternatief verkleinen rustgebied Bollen van de Ooster heeft een gunstig effect voor met name (golf)surfers. Voor vogels als aalscholver en grote stern zijn er naar verwachting voldoende alternatieve rustplaatsen op het resterende deel van Bollen van de Ooster. Voorwaarde bij openstellen van dit deelgebied is een goede handhaving, aangezien het resterende deel van de Bollen van de Ooster wel van sterk belang is als rustgebied, onder andere ook voor zeehonden. In het ontwerpbeheerplan wordt in het noordoostelijk deel van het rustgebied Bollen van de Ooster kanoën, windsurfen en golfsurfen toegestaan; - het alternatief wegvaarzone kitesurfers bij de Slikken van Voorne is opgenomen in het ontwerpbeheerplan. Voorwaarde bij openstellen van deze wegsurfzone is een goede handhaving, aangezien de Slikken van Voorne het enige gebied voor steltlopers in de Voordelta is en voor instandhouding van steltlopers en eenden van groot belang is.
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
43
6. LEEMTEN IN KENNIS EN MONITORING In dit hoofdstuk worden de relevante leemten in kennis en informatie geconstateerd, en wordt het belang voor de besluitvorming aangegeven. Vervolgens wordt een eerste aanzet gegeven voor een evaluatie achteraf. 6.1. Leemten in kennis De plan-MER geeft een zo goed mogelijk beeld van de (mogelijkerwijs) optredende aanzienlijke milieueffecten van het voornemen. Bij het opstellen van de plan-MER is een aantal leemten in kennis en informatie geconstateerd. Het is van belang deze leemten te onderkennen in verband met besluitvorming en een evaluatie achteraf. De geconstateerde leemten in kennis en informatie zijn verschillend van karakter. Het kan gaan om incomplete gegevens, ontbreken van adequate voorspellingsmethoden, inherente onzekerheden in effectberekeningen of leemten in de wetgeving. De gepresenteerde resultaten moeten worden bezien tegen het doel van de studie, namelijk het zichtbaar maken van de optredende effecten en de onderlinge verschillen tussen alternatieven. Uitgaande van dit doel hoeven de geconstateerde leemten geen belemmering te zijn voor een verantwoorde vergelijking van alternatieven en een daarop gebaseerde besluitvorming over het Beheerplan. Met het opstellen van het Beheerplan is rekening gehouden met mogelijk negatieve effecten door uit te gaan van ‘worst case scenario’s’. Op deze manier zijn een aantal fundamentele leemten in kennis omzeild. Het gaat hier bijvoorbeeld om effecten van verstoring van verschillende gebruiksfuncties op vogels en zeehonden (kitesurfen, vaarbewegingen), maar ook de doorwerking van verschillende ingrepen op de voedselketen (zandwinning, visserij). In tabel 6.1. wordt een overzicht gegeven van de diverse geconstateerde leemten. Een neutrale leemte in kennis, die niet doorslaggevend zal zijn in de afweging van de alternatieven en het besluitvormingsproces wordt aangegeven met (0). Een relatief onbelangrijke leemte in kennis wordt met een (-) aangegeven, een belangrijke en relevante leemte in kennis met (+). Tabel 6.1. Leemten in kennis en informatie kennisleemte
toelichting
vogels
het voorkomen van visetende watervogels (vooral roodkeelduiker) en schelpdie-
belang (-/0/+) +
retende zee-eenden (vooral zwarte zee-eend) in het open water deel van de Voordelta. Hiervan zijn enkel ruwe, niet geanalyseerde monitoringsresultaten bekend. Deze zijn o.b.v. expert judgement meegenomen. gewone zeehond
het voorkomen van de gewone zeehond op het noordelijkste deel van de Hin-
0
derplaat. Van belang in relatie tot verstorende activiteiten (doorvaart, recreanten, leidingen zandsuppletie Voorne). vissen
het voorkomen van de beschermde vissen in de Voordelta. Van de in de Voor-
0
delta beschermde vissen zijn geen kwantitatieve data bekend. gebruiksfuncties
prognoses over de toename van recreatieve gebruiksfuncties in de Voordelta.
+
Trend is toename, en ook het (beleids)streven is gericht op toename. Prognosedata zijn niet voorhanden. prognoses over eventuele toename van kokkelvisserij, in relatie tot voedselbe-
+
schikbaarheid voor eidereend en scholekster.
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
44
6.2. Aanzet voor evaluatie en monitoring In tabel 6.2. is een aanzet gegeven voor een monitoring- en evaluatieprogramma. Aangegeven zijn de te evalueren effecten, de monitoringsmethoden en de frequentie waarop gemeten kan worden. Nadat de besluitvorming heeft plaatsgevonden, zal het evaluatieprogramma verder worden uitgewerkt, waarin ook aandacht zal moeten worden besteed aan een structuur voor goede onderlinge afstemming en coordinatie over de door verschillende partijen te nemen maatregelen in de Voordelta. Voor de monitoring van de staat van instandhouding van soorten en habitats wordt zoveel mogelijk aangesloten bij de bestaande monitoring in het gebied (waaronder MWTL). Ten aanzien van vogels is een duidelijke kennisleemte met betrekking tot het voorkomen van roodkeelduikers in het gebied. Met een relatief beperkte aanpassing van het huidige vliegtuigprogramma kan deze kennisleemte ingevuld worden. Verder dient er monitoring uitgevoerd te gaan worden naar het menselijk gebiedsgebruik in die gebieden waar in de Passende Beoordeling ten aanzien van de autonome ontwikkeling bij een toename mogelijk effecten kunnen optreden. Het gaat hierbij om het gebied rond de Brouwersdam (vaarbewegingen) en het gebied rond de Westplaat en de kust van Voorne (onder andere effecten suppleties). Tabel 6.2. Aanzet evaluatie- en monitoringsprogramma effect op
evaluatiemethode
monitoring (frequentie, moment)
vogels
tellingen vanuit vliegtuig op basis van uitbreiding huidige
huidige frequentie MWTL is 1 keer
MWTL-programma;
per maand en is naar verwachting
toepassen/toevoegen
van
transecten-
onderzoek in open water deel en uitbreiding van 1 naar 2 waar-
voldoende. Dit zal nader worden
nemers. Vanuit vliegtuig kan tevens monitoring van gebiedsge-
uitgewerkt in het monitoringplan bij
bruik verzorgd worden (timing op de dag wel van belang). Zee-
het beheerplan Voordelta.
vogelsoorten als roodkeelduiker, aalscholver, sterns, meeuwen, eidereend, toppereend en zwarte zee-eend.
vissen
steltlopers, met name drieteenstrandloper (i.v.m. suppleties) en
huidige frequentie MWTL is 1 keer
scholekster (kokkelvisserij); op dit moment MWTL-tellingen van
per maand en is naar verwachting
hoogwatervluchtplaatsen. Uitbreiding van de waarnemingen
voldoende. Dit zal nader worden
van gebiedsgebruik.
uitgewerkt in het monitoringplan.
visetende en schelpdieretende vogels in kustzone (met name in
huidige frequentie MWTL is 1 keer
gebied Brouwersdam), waaronder kuifduiker en roodkeelduiker;
per maand en is naar verwachting
uitbreiding van verzamelen info over verspreiding van vogels en
voldoende. Dit zal nader worden
menselijk gebiedsgebruik.
uitgewerkt in het monitoringplan.
monitoring van de voedselvoorraden (schelpdierstand) voor
dit zal nader worden uitgewerkt in
schelpdiereters.
het monitoringplan.
er vindt passieve monitoring plaats via fuikenonderzoek.
uitbreiding strekt tot de aanbeveling, met name in relatie tot representativiteit.
gewone zeehond
reeds verzorgd in huidig programma MWTL.
huidige frequentie MWTL is 1 keer per maand en is naar verwachting voldoende. Dit zal nader worden uitgewerkt in het monitoringplan.
habitattypen
luchtfoto’s, gecombineerd met veldbezoeken.
bijvoorbeeld één keer per jaar bij zandplaten, één keer per twee jaar bij de overige habitattypen.
effect van
evaluatiemethode
boomkorvisserij
gecontroleerde Nbw-vergunningverlening in relatie tot monito-
(buiten rustgebieden)
ring fauna.
overige visserij
gecontroleerde Nbw-vergunningverlening in relatie tot monito-
(rustgebied 1 en 4)
ring fauna; waarneming vanuit vliegtuig (MWTL).
het monitoringplan.
schelpdiervisserij
gecontroleerde Nbw-vergunningverlening in relatie tot monito-
dit zal nader worden uitgewerkt in
ring voedselvoorraden.
het monitoringplan.
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
monitoring (frequentie, moment)
dit zal nader worden uitgewerkt in
45
recreatie-activiteiten
waarneming vanuit vliegtuig (MWTL) of aan voorwaarden wordt
dit zal nader worden uitgewerkt in
(voorzover in rustge-
voldaan.
het monitoringplan. Timing op de dag van belang
bieden beperkt) gebiedscontrole per boot.
scheepvaart (voorzover
dit zal nader worden uitgewerkt in het monitoringplan.
rustige
doorvaart vereist) zandsuppletie Voorne
bij
conform voorgestelde monitoring in rapport ‘Suppleties in het beheerplan Voordelta’, concept 11 juni 2007.
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
46
BIJLAGE I
Literatuurlijst
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
1. Bestuurlijk Overleg Voordelta, 1993. Integraal Beleidsplan Voordelta. 2. CSO-adviesbureau, i.o.v. RWS Noordzee, 31 mei 2006. Nulmeting gebruiksfuncties Voordelta – eindrapportage. CSO 04.W029.00/2. 3. CSO-adviesbureau, i.o.v. RWS Noordzee, 23 februari 2006. Ontwikkeling gebruiksfuncties Voordelta. CSO 05.K084. 4. EU-Richtlijn 2001/42/EG, betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (SMB-richtlijn). 5. Expertisecentrum PMR, Rotterdam mei 2001. Advies over natuurcompensatie bij een Tweede Maasvlakte. 6. Imares, 2006 (concept: versie 1 juni). Rapport Inpassing Visserijactiviteiten Compensatiegebied MV2. 7. Kabinet, 29 september 2003. Planologische Kernbeslissing Plus (PKB+), deel 4 Mainportontwikkeling Rotterdam. 8. Kabinet, juni 2006. Planologische Kernbeslissing Mainportontwikkeling Rotterdam, deel 3 Kabinetsstandpunt. 9. Mentink en Stichting Recreatie, 23 augustus 2005. Recreatiebelangen noordelijk deltagebied in relatie tot zeereservaat’, 6309-450. 10. Ministerie van LNV, 2005.Algemene Handreiking Natuurbeschermingswet 1998. 11. Ministerie van LNV, 2006. Handreiking Beheerplannen Natura 2000-gebieden. 12. Ministerie van LNV, 2006. Natura 2000 doelendocument, hoofddocument. 13. Ministerie van LNV, 27 november 2006. Ontwerpbesluit Voordelta. 14. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2000. Besluit beheer Haringvlietsluizen. 15. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2005. Integraal Beheerplan Noordzee 2015. 16. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 2006. Ontwerp-beheerplan Voordelta. Rijkswaterstaat dienst Noordzee i.s.m. provincies Zuid-Holland en Zeeland, concept januari 2006. 17. Ministerie van Verkeer en Waterstaat, 14 september 2006. Strategische Milieubeoordeling Beheerplan Voordelta - Antwoordnotitie op reacties Notitie Reikwijdte en Detailniveau. Rijkswaterstaat dienst Noordzee. 18. Provincie Zeeland, 1997. Streekplan Zeeland. 19. Provincie Zeeland, 2006. Omgevingsplan Zeeland. 20. Provincie Zuid-Holland en stadsregio Rotterdam, december 2005. Ruimtelijk plan regio Rotterdam 2020 (RR2020). 21. Rijkswaterstaat Noordzee, 2005. Integraal Beheerplan Noordzee 2015. 22. Waardenburg en Witteveen+Bos, 12 januari 2006. Passende Beoordeling huidig en toekomstig gebruik in Natura 2000-gebied Voordelta. Basisdocument voor maatregelenpakket Beheerplan Voordelta. 23. Werkgroep ‘Recreatief medegebruik Slikken van Voorne’, 12 juli 2006. Recreatief medegebruik Slikken van Voorne. 24. Witteveen+Bos, 2006. Notitie Reikwijdte en Detailniveau ten behoeve van beheerplan Voordelta, juni 2006.
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
BIJLAGE II Overige wetgeving
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
Wet op de Ruimtelijke Ordening De Wet op de Ruimtelijke Ordening (WRO) vormt het kader voor ruimtelijke plannen in Nederland. Het Rijk geeft in een planologische kernbeslissing (pkb) of structuurschema de hoofdlijnen voor de inrichting van een bepaald gebied aan. Provincies en gemeenten werken deze hoofdlijnen verder uit in streekplannen, omgevingsplannen en bestemmingsplannen. De WRO heeft een bindend karakter voor alle eigenaren in het gebied. In het najaar van 2007 zal een nieuwe Wet Ruimtelijke Ordening in werking treden, waarin de positie van het bestemmingsplan wordt versterkt, de doelgerichtheid en doeltreffendheid van het ruimtelijk beleid wordt vergroot en de ruimtelijke regelgeving wordt vereenvoudigd. Wet bodembescherming De Wet bodembescherming heeft als doel het voorkomen, beperken of ongedaan maken van veranderingen van hoedanigheden van de bodem die een vermindering of bedreiging betekenen van de functionele eigenschappen die de bodem voor mens, plant of dier heeft. Daaronder valt ook de bescherming van waterbodems, inclusief de zeebodem. De wet is van toepassing op het gehele grondgebied, waaronder de territoriale zee. Het bevoegd gezag is Rijkswaterstaat. Ontgrondingenwet De Ontgrondingenwet stelt regels voor de winning van oppervlaktedelfstoffen zoals zand, grind, klei en schelpen. Het belangrijkste instrument hiervoor is een vergunningenstelsel voor ontgrondingen. De wet is nader uitgewerkt in het Besluit van 17 augustus 1971 over de uitvoering van de Ontgrondingenwet (Rijksreglement ontgrondingen). Het bevoegd gezag is Rijkswaterstaat. Wet milieubeheer De Wet milieubeheer (Wm) is een raamwet met algemene regels voor de bescherming van het milieu. De Wm gaat onder meer in op milieuplannen en -programma’s, milieukwaliteitseisen, milieueffectrapportage, afvalstoffen en procedures. Een belangrijke basis voor de Wet milieubeheer is dat iedereen die weet of kan vermoeden dat zijn of haar gedrag nadelige gevolgen kan hebben voor het milieu verplicht is dergelijk handelen achterwege te laten of maatregelen te nemen die de gevolgen zoveel mogelijk beperken of ongedaan maken. Concrete maatregelen voor de bescherming van het milieu zijn niet opgenomen in de Wet milieubeheer. Die staan in de voorschriften van de milieubeheervergunning of in uitvoeringsbesluiten (AMvB’s). Wet verontreiniging zeewater en Wet verontreiniging oppervlaktewateren De Wet verontreiniging zeewater is bedoeld om verontreiniging van de zee door het lozen (storten) van afvalstoffen, verontreinigende en andere schadelijke stoffen te voorkomen. De wet verbiedt het lozen van stoffen in zee tenzij daar vergunning voor is verleend. In deze wet is ook de essentie van het OSPAR-Verdrag verankerd. De Wet verontreiniging oppervlaktewateren (Wvo) is bedoeld om verontreiniging van het oppervlaktewater te voorkomen. De wet staat lozen alleen toe als daarvoor een vergunning is verleend. Aan een Wvo-vergunning zijn vrijwel altijd voorschriften verbonden waar de lozer aan moet voldoen. De Wvo-vergunning wordt verleend door de waterkwaliteitsbeheerder. In de Voordelta is dat Rijkswaterstaat.
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
BIJLAGE III Aanvullende informatie, opgesteld tijdens de inspraakprocedure -
brief van Rijkswaterstaat d.d. 29 juni 2007 met aanvullende informatie; notitie Morfologische ontwikkeling Haringvlietmonding in relatie tot zeehonden.
Witteveen+Bos RW1543-1 Plan-MER Beheerplan Voordelta definitief 02 d.d. 23 augustus 2007
Minuut
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
Classificatie
-
Aan
Commissie voor de M.E.R. T.a.v. mevr. J.M. Bremmer Postbus 2345 3500 GH UTRECHT Contactpersoon
Doorkiesnummer
Mariska Harte
768
Datum
Bijlage(n)
29 juni 2007
-
Ons kenmerk
Uw kenmerk
-
-
Onderwerp
Aanvullende informatie Plan-MER en Passende Beoordeling Beheerplan Voordelta Getypt door/paraaf
Vervolg op
Jeroen Ligtenberg
-
Vergeleken door/paraaf
Rappeldatum
-
-
Verzonden door/paraaf
Verzenddatum
-
-
Ondertekening door/paraaf
Verzendwijze
Mieke Ohm
-
Medewerking van/paraaf
Na verzending retour aan
-
-
Afschrift aan
Adres
Archief Jeroen Ligtenberg Mariska Harte Ad Stolk secretariaat WS Bas Hoogeboom, Ton IJlstra
-
Project Mainportontwikkeling Rotterdam Postbus 20904 2500 EX Den Haag
Ministerie van Verkeer en Waterstaat
RST
Commissie voor de M.E.R. T.a.v. mevr. J.M. Bremmer Postbus 2345 3500 GH UTRECHT
Contactpersoon
Doorkiesnummer
Mariska Harte
070-3366768
Datum
Bijlage(n)
29 juni 2007
-
Ons kenmerk
Uw kenmerk
-
-
Onderwerp
Aanvullende informatie Plan-MER en Passende Beoordeling Beheerplan Voordelta
Geachte mevrouw Bremmer, Bij brief van 24 mei jl. heeft het Bevoegd Gezag de Commissie MER gevraagd het definitieve toetsingsadvies van het Plan-MER en Passende Beoordeling Beheerplan Voordelta aan te houden en uit te stellen tot week 28. In het eindconcept advies – dat op 14 mei 2007 met het Bevoegd Gezag is besproken – is door de Commissie namelijk geoordeeld dat op één onderdeel essentiële informatie ontbreekt. Dit betreft cumulatie met andere projecten en de autonome ontwikkeling, met name betreffende de morfologische veranderingen en de effecten van vertroebeling als gevolg van de tweede Maasvlakte. In genoemde brief heeft het Bevoegd Gezag aangegeven dat zij voornemens is het advies van de Commissie op te volgen. Onderhavige notitie geeft een toelichting op deze essentiële tekortkoming alsmede de wijze waarop hier bij de definitieve vaststelling van de maatregelen in het beheerplan rekening mee wordt gehouden. De commissie wordt verzocht deze notitie in haar eindoordeel te laten meewegen. In deze notitie zullen de volgende aspecten worden behandeld: • Op welke wijze met de resultaten van de MER Aanleg Maasvlakte 2 in het Plan-MER/Passende Beoordeling/Beheerplan is omgegaan.
RWS Noordzee Postadres Postbus 5807, 2280 HV Bezoekadres Lange Kleiweg 34
Telefoon 070 336 66 00 Rijswijk (ZH)
Fax 070 390 06 91 Internet www.noordzee.org
Bereikbaar met tram 17 vanaf Den Haag HS en Den Haag CS, 5 minuten loopafstand vanaf station Rijswijk.
-
•
• •
•
Wat de morfologische onderbouwing is van de maatregelen in het beheerplan en op welke studies deze onderbouwing is gebaseerd. Expliciet zal hierbij worden ingegaan op de morfologische studies t.b.v. de MER Aanleg Maasvlakte 2. Op welke wijze rekening is gehouden met het Kierbesluit van het Haringvliet bij het opstellen van de maatregelen. In hoeverre de tijdelijke en permanente effecten van de Maasvlakte 2 invloed hebben op de voorgestelde maatregelen om de instandhoudingsdoelstellingen te bereiken. Op welke wijze bovenstaande aspecten in de door de commissie beoordeelde producten zullen worden opgenomen.
Deze punten worden hieronder nader uitgewerkt en toegelicht. Relatie met MER Maasvlakte 2 In deze paragraaf wordt beschreven op welke wijze met de resultaten van de MER Aanleg Maasvlakte 2 in het Plan-MER/Passende Beoordeling/Beheerplan zal worden omgegaan. Morfologische ontwikkeling n.a.v. MER Maasvlakte 2
2
-
In het kader van het MER MV2 is een tweetal studies uitgevoerd om te bepalen of er (significante) effecten zijn t.g.v. de aanleg van MV2. Met name de lange termijn is hierbij meegenomen.1 Specifiek voor de Voordelta worden deze studie nader uitgewerkt in twee studies van Alkyon.2 Hieruit blijkt dat zich twee bewegingen voordoen in de monding van de Haringvliet. De eerste beweging bestaat enerzijds uit de autonome ontwikkeling van het plaatareaal waarbij het oppervlak plaatareaal afneemt. Anderzijds heeft ook de aanleg van Maasvlakte 2 een effect dat leidt tot afname van het plaatareaal. De tweede beweging is er een waaruit blijkt dat in de hele Haringvlietmonding het plaatareaal toeneemt, met name in het zuidelijke deel. De schatting is dat zonder aanleg van MV2 het oppervlak plaatareaal zal toenemen met 81 ha in 2020. De autonome ontwikkeling in combinatie met de aanleg van MV2 leidt tot een geringere toename van de platen met 61 ha. Deze voorspellingen van de areaalveranderingen zijn inclusief het gewijzigde spuibeheer volgens het Kierbesluit. Andere vormen van spuibeheer zijn niet berekend. Voor een meer gedetailleerde uitwerking van bovenstaande verwijs ik naar de bijgaande notitie van Witteveen en Bos.3 Voor de gevolgen van e.e.a. voor het maatregelenpakket t.a.v. de zeehonden verwijs ik naar de laatste paragraaf van deze brief. Effecten van zandwinning op de Eidereend Door zandwinning treedt een toename van de toebelheid van de waterkolom op, waardoor mogelijk veranderingen in de primaire productie optreden. Dit kan doorwerken op de schelpdierstand in de Voordelta en daarmee op schelpdieretende vogels als de Eidereend. Deze effecten worden als niet significant beschouwd vanwege het tijdelijke karakter van de effecten en het feit dat de tijdelijke afname binnen de natuurlijke populatiefluctuaties van deze soort in de Voordelta valt. In bijgevoegde notitie ‘Effecten van zandwinning MV2 op schelpdieretende vogels’ wordt dit inhoudelijk onderbouwd. Gevolgen voor de maatregelen
1
WL/Delft Hydraulic, Onderbouwend onderzoek MER Maasvlakte 2, oktober 2005, en zie ook de studie van Royal Haskoning, MER aanleg Maasvlakte 2, februari 2007. 2 Alkyon, Morfodynamische ontwikkeling Voordelta, juni 2006; zie ook Alkyon, Kwantitatieve analyse en prognose morfologische ontwikkeling Voordelta, oktober 2006. 3 Witteveen en Bos, Morfologische ontwikkeling Haringvlietmonding in relatie tot zeehonden, 27 juni 2007. 3
-
Van de aantallen gewone zeehonden in de Voordelta komt 17% voor op de Hinderplaat. De Hinderplaats is voor dit doel dan ook aangewezen als rustgebied voor zeehonden. Daar niet het oppervlakte plaatareaal in de huidige situatie limiterend is voor de ontwikkeling van het aantal zeehonden is er tegen de achtergrond van de verwachte areaal-ontwikkeling (toename met 61 ha in 2020) geen reden om extra maatregelen te nemen. Rust wordt van groter belang geacht dan het oppervlak plaatareaal. Gegeven het feit dat rust al in voldoende mate gegarandeerd wordt op de Hinderplaat is er dan ook geen reden om aanvullende maatregelen op te nemen in het beheerplan Voordelta. Voor de schelpdieretende eenden als bijv. de Eidereend leidt het niet significante effect op de schelpdierbestanden niet tot aanvullende maatregelen. Uit de monitoring getallen blijkt dat het overgrote deel van de eidereenden zich ophoudt binnen de rustgebieden. Schelpdiervisserij zal niet worden toegestaan in die gebieden. Zo blijven dus maximale hoeveelheden schelpdieren / kokkels beschikbaar voor deze soort. Aanvullende maatregelen t.a.v. de schelpdiervisserij buiten de rustgebieden worden vooralsnog niet nodig geacht. Indien nodig zal in het Beheerplan Voordelta specifieker worden ingegaan op de mitigatie van de effecten van zandwinning op de eidereend door middel van de reeds beschreven maatregelen.
Hoogachtend, De Staatssecretaris van Verkeer en Waterstaat, namens deze, De Hoofdingenieur-Directeur Rijkswaterstaat Noordzee, namens deze, Het hoofd van de Afdeling Planvorming en Advies
Drs. M. Ohm
4
Ministerie van Verkeer en
Memo
Waterstaat Transport en Luchtvaart
Aan
Commissie MER
Van Doorkiesnummer Bas Hoogeboom 1906 Datum Bijlage(n) 28 juni 2007 Onderwerp Effecten van zandwinning MV2 op schelpdieretende vogels
Effect vertroebeling op schelpdieretende vogels Gedurende de periode van zandwinning zal, als gevolg van het optreden van overvloeiverliezen een extra hoeveelheid zwevend stof in het zeewater terechtkomen. Vanwege de relatief lage sedimentatiesnelheden hiervan kan het zwevend stof over grotere afstanden worden verspreid. Dit kan over een groot gebied (inclusief Natura 2000-gebied Voordelta) via de voedselketen tot effecten leiden op de groei van algen (primaire productie), op bodemdieren, vissen en vogels die hun voedsel op zicht vergaren. Op voorhand konden negatieve effecten van deze grootschalige zandwinning op het mariene ecosysteem en de daarin gelegen Natura 2000-gebieden niet worden uitgesloten. Daarom zijn uitgebreide modelstudies verricht om de effecten van de zandwinning, en de daarmee samenhangende toename in de concentraties zwevend stof te kwantificeren (zie Bijlage Kust en Zee en onderliggende rapportages van Royal Haskoning/ WL|Delft Hydraulics/Svasek voor uitgangspunten en resultaten)1. De 1
Voor het deel van het effectenonderzoek dat betrekking heeft op de doorvertaling van effecten naar hogere trofische niveaus en (beschermde) natuurwaarden is een aparte notitie opgesteld. Deze diende als discussiemateriaal voor een bijeenkomst met deskundigen op 27 juni 2006 (zie annex 11 voor verslag en deelnemerslijst). Op basis van de discussie is de in deze paragraaf opgenomen
Maritiem Transport
Telefoon 070 351 1659
Project Mainportontwikkeling Rotterdam
Fax 070 351 1477
Postadres Postbus 20904, 2500 EX Den Haag
E-mail
[email protected]
Bezoekadres Plesmanweg 1-6
Internet www.mainport-pmr.nl
2597 JG
Den Haag
Bereikbaar met tram 9 (station hs en cs) en bus 22 (station cs)
resultaten van deze studies zijn uitgebreid beschreven in de MER aanleg en bijbehorende documenten. In deze notitie zal worden ingegaan op de effecten op schelpdieretende vogels in de Voordelta. Schelpdieretende vogels in de Voordelta In de Voordelta zijn 4 soorten schelpdieretende (duikende) eenden relevant, namelijk brilduiker, eidereend, toppereend en zwarte zee-eend. Van deze vier komt alleen de eidereend jaarrond voor. Brilduiker, toppereend en eidereend worden vooral in de ondiepere, aan de landzijde van de platen gelegen gedeelten van de Voordelta gezien. De zwarte zee-eend heeft een voorkeur voor de meer ‘buitengaats’ gelegen delen van de Voordelta. De soort wordt de laatste jaren niet of nauwelijks in het noordelijk deel van de Voordelta gezien. Voor eidereenden en zwarte zee-eenden is er een relatie tussen het (winter) voorkomen en de beschikbaarheid van voedsel. Ook voor de toppereend kan een dergelijke relatie (in strenge winters) niet helemaal worden uitgesloten. Brilduikers worden weliswaar regelmatig in de Voordelta (in de Haringvlietmond) gezien, maar het zwaartepunt van hun verspreiding in Nederland ligt in de grote zoete wateren. Een relatie tussen het voorkomen van Brilduikers en schelpdierbestanden in de Voordelta is dan ook niet waarneembaar. Effecten van zandwinning Directe effecten van de met de zandwinning samenhangende toename in slibconcentraties in de Voordelta op schelpdieretende eenden zijn niet te verwachten, maar een indirecte relatie via hun voedsel, schelpdieren, wel. Volgens in een workshop geraadpleegde deskundigen loopt de relatie tussen de biomassa schelpdieren en de zandwinning niet zozeer via effecten op de totale algenbiomassa (voedsel voor schelpdieren), als wel via effecten op het tijdstip van het optreden van de voorjaarsbloei in mei (belangrijk voor de groei van schelpdierlarven in het water) en de voedselkwaliteit, uitgedrukt als de verhouding tussen het chlorofyl-a gehalte en de slibconcentratie (belangrijk voor de groei van schelpdieren op de bodem). Andere belangrijke factoren zoals het aantal eieren, meteorologische- en hydrodynamische condities worden niet door de zandwinning beïnvloed. Effecten op algenbiomassa en doorzicht De groei van algen vertoont in het algemeen een vast jaarlijks patroon met een
effectbeschrijving aangepast. Deze is ter beoordeling voorgelegd aan een tweetal experts; hun aanvullend commentaar is in onderstaande tekst ook verwerkt.
2
voorjaarspiek in april, die in sommige jaren wordt gevolgd door een (kleinere) piek in juni of juli. In de winter vindt als gevolg van lage temperaturen en relatief weinig licht nauwelijks productie plaats. Vanwege verschillen in meteorologische condities is de jaarlijkse variatie groot. De zomergemiddelde waarde varieerde in de periode 1995-2003 tussen 8 en 18 _g chlorofyl-a per liter (= circa 35% afwijking van het langjarig zomergemiddelde). Door zandwinning wordt gedurende een periode van 2-5 jaar (fase 1) en 3 jaar (fase 2) een extra hoeveelheid slib in de waterkolom gebracht, als gevolg waarvan een afname in de primaire productie in de Voordelta optreedt. De maximale reductie in de jaargemiddelde chlorofyl-a concentratie (als maat voor de primaire productie) varieert tussen meer dan 25% en circa 10%. De effecten zijn in het algemeen het grootst in de de eerste 3 jaar van de zandwinning. In de tweede fase van de aanleg van Maasvlakte 2, die na jaar 8 begint, wordt over een periode van drie achtereenvolgende jaren 20 miljoen mm3 zand per jaar gewonnen. In deze periode (van 3 jaar) wordt een gemiddelde reductie van de chlorofyl-a concentratie van ongeveer 10% voorspeld. De modelresultaten laten zien dat tijdens de zandwinning voor de aanleg van Maasvlakte 2 een systematisch lagere algenbiomassa in de Voordelta en langs de Hollandse kust kan worden verwacht. Voor alle scenario’s geldt dat de effecten in het Noordelijk deel van de Voordelta (Voordelta Noord en Haringvlietmond) het grootst zijn. Ook zijn de effecten nabij de kust in het algemeen groter dan verder van de kust. Duidelijk is verder dat scenario’s waarbij relatief dichtbij de Voordelta wordt gewonnen tot grotere effecten leiden dan de scenario’s waarbij dat niet of minder het geval is. De maximaal voorspelde relatieve afname in het chlorofylgehalte ligt rond de 40% en treedt in het tweede of derde jaar van de zandwinning op in het deelgebied Voordelta Noord. Zoals hiervoor beschreven bedraagt de jaarlijkse variatie in het (zomergemiddelde) chlorofyl gehalte ongeveer 35%. De genoemde voorspelde maximale effecten vallen hier dus buiten. Voor een deel van de scenario’s vallen de voorspelde effecten binnen de natuurlijke variatie. De effecten op doorzicht zijn geringer dan op de algenbiomassa. Maximaal neemt het doorzicht met zo’n 15% af (22-23 centimeter). In de Haringvlietmond worden geen noemenswaardige effecten verwacht. De oorzaak voor de, over de gehele linie relatief geringere effecten op doorzicht is gelegen in het feit dat het 3
doorzicht niet alleen wordt bepaald door de slibconcentratie in het water, maar ook door de hoeveelheid algen. Een verhoogd slibaanbod in het water gaat samen met een verlaagde algenbiomassa en vice versa, als gevolg waarvan variaties in het doorzicht geringer zijn dan de factoren (slib en algen) die het doorzicht bepalen. Effecten op schelpdieretende vogels Bij de doorvertaling van effecten van de toename van de slibconcentratie op het tijdstip van de voorjaarsbloei en voedselkwaliteit naar duikende eenden zijn als uitgangspunten gehanteerd: − Er treedt tot maximaal 4 jaar een vertraging in het optreden van de voorjaarsbloei op; niet voor ieder jaar wordt een even groot effect voorspeld; de grootste effecten worden in de worst case voorspeld in het derde jaar van de zandwinning: de (voorspelde) vertraging bedraagt dan 10 tot 16 dagen; niet in alle scenario’s treedt deze vertraging op. − Door deze vertraging ontstaat een ‘mismatch’ tussen het tijdstip waarop pas uit het ei gekomen larven van de Amerikaanse zwaardschede (Ensis directus) en kokkel (Cerastoderme edule) in de waterkolom aanwezig zijn en het optreden van de voorjaarsbloei2 (Honkoop & van der Meer, 1998; Kenchington e.a., 1998). − De zich op de bodem vestigende schelpdieren (zogenoemde broedjes) zijn 8% kleiner zijn dan wanneer er geen ‘mismatch’ was geweest; (waarde afgeleid uit gegevens voor Macoma balthica; Bos, 2005). − Deze groeiachterstand wordt in de opvolgende jaren niet meer ingehaald. − Er bestaat een relatie tussen het vleesgewicht van (zich gevestigde) schelpdieren aan het eind van een groeiseizoen en de over de zomerperiode gemiddelde kwaliteit van het voedsel, uitgedrukt als de verhouding tussen de hoeveelheid eetbaar (algen) en oneetbaar materiaal (slib); bij een afname van de ratio van 0,2 neemt het vleesgewicht aan het
2
De derde, in sommige jaren belangrijke schelpdiersoort in de Voordelta, Spisula subtruncata, paait
later; voor deze soort wordt het ‘mismatch’ effect niet verwacht. Deze soort is de laatste 5-10 jaar niet meer in aantallen van betekenis in de Voordelta gezien en vormt dus momenteel ook geen belangrijke prooisoort voor eenden.
4
− −
− −
eind van het seizoen met 1% af (zie Craeymeersch, 2001; Brinkman & Smaal, 2003). De grootste effecten treden op in de Noordelijke Voordelta De totale relatieve biomassa schelpdieren die op een bepaald moment aanwezig is (en die uit verschillende jaarklassen bestaat), is berekend door ervan uit te gaan dat de schelpdieren niet ouder worden dan 5 jaar; groei- en sterftecijfers zijn afgeleid uit Kesteloo e.a., 2006). Schelpdieren zijn na afloop van hun 2e groeiseizoen groot genoeg om door duikeenden te worden gegeten. Toppereenden foerageren uitsluitend in de monding van het Haringvliet, eidereenden doen dat in de monding van het Haringvliet en in de luwe delen van ‘Voordelta overig’, zwarte zee-eenden foerageren in de Noordelijke Voordelta en in ‘Voordelta overig’
De berekende tijdelijke effecten op de drie overige duikende eenden zijn weergegeven in de onderstaande tabel (1a en 1c zijn scenario’s, zie hieronder). Dit zijn maximale waarden, de range van het effect is steeds van 0 (er is geen effect) tot de gegeven waarde. Het percentage is berekend door het effect te delen door het aantal in de huidige situatie bestaande vogeldagen, voor de Zwarte zee-eend is uitgegaan van het areaal potentieel foerageergebied. Het effect is gemiddeld over 8 jaar, omdat het na maximaal 8 jaar afgelopen is. Het maximale effect is berekend door voor elke stap in de effectketen uit te gaan van de worst case.
Verschillen tussen scenario’s Ten behoeve van deze beoordeling zijn verschillende scenario’s onderzocht. Deze scenario’s verschillen met name in de locatie van winning en de snelheid waarmee gewonnen wordt. Het blijkt dat oor het effect op schelpdieretende vogels in de Voordelta met name de locatie van belang is voor de beoordeling van het effect.
5
De scenario’s waarbij in Vlek 1 wordt gewonnen, het gebied dat het dichtst bij de kust is gelegen (en bij de Noordelijke Voordelta) heeft de meeste effecten. De maximale effecten doen zich nagenoeg allemaal voor bij de winning uit vlek 1, terwijl bij winning uit de andere locaties de effecten vaak veel kleiner zijn en meestal geheel binnen de natuurlijke variatie liggen. Beoordeling van de effecten De tijdelijke effecten op de Eidereend en de Toppereend zijn als niet-significant beoordeeld. Deze bodemdieretende eenden kunnen volgens de gevolgde ‘worst case’-benadering een tijdelijke afname ondergaan van gemiddeld 3 à 4% gedurende een periode van 8 jaar tijdens (en na) de 1e fase. In de 1 à 2 jaar waarin het effect van zandwinning volgens de berekening het grootst zou zijn bedraagt de procentuele afname in deze scenario’s ongeveer 10%. De kans dat deze maximale effecten optreden is klein, omdat die berekend zijn door middel van een opeenstapeling van worst case aannames. Daarnaast is inmiddels bekend dat het slibgehalte in het zand op de voorgenomen winlocaties aanmerkelijk lager is (40%) dan waarvan in de effectberekeningen is uitgegaan. Vanwege de kleine kans dat de berekende afname zal optreden, het tijdelijke karakter van de effecten en het feit dat een dergelijke tijdelijke afname binnen de natuurlijke populatiefluctuaties van deze soorten in de Voordelta vallen (zie bijvoorbeeld. Baptist & Meininger, 1996.) zijn deze effecten als zodanig als niet significant beschouwd. Omdat op termijn de oorzaken van de tijdelijke afname geheel verdwijnen zal de betreffende populatie zich naar verwachting in enkele jaren na beëindiging van de werkzaamheden geheel kunnen herstellen. Gezien de percentages waarom het gaat, de absolute omvang van de populaties, de samenhang met de rest van de Nederlandse c.q. Noordwest-Europese populaties van deze soorten en de grote afstanden die individuele dieren kunnen afleggen is er geen sprake van dat de instandhoudingsdoelstelling van deze soorten in gevaar komt. Cumulatie De autonome ontwikkeling (verondieping) van de Haringvlietmond is in beschouwing genomen bij de bepaling van de effecten van Maasvlakte 2 op de sedimentatie- en erosieprocessen (Bijlage Natuur, 5.5.3). T.o.v. de autonome ontwikkeling heeft Maasvlakte 2 voor de Eidereend een positief effect, omdat de verondieping wordt vertraagt. Dit permanente positieve effect is overigens niet gesaldeerd met de tijdelijke effecten op de Eidereend (Bijlage Natuur MER-A, tabel 5.14). Voor de verstoring van
6
Eidereenden is het geluid niet relevant, want de eidereend komt niet binnen het beinvloedingsgebied (de verstoringscontour) van de zandwinschepen voor. Met het oog op de instandhoudingsdoelstelling voor de gewone zeehond wordt rond de Hinderplaat een rustgebied ingesteld (Ontwerp-Beheerplan Voordelta). Hoewel dat niet de expliciete doelstelling is van dit rustgebied, profiteren de Eidereenden daar ook van. Ze bevinden zich vaak vlak achter de zeehonden. Maatregelen om effecten te mitigeren/compenseren Gedurende een periode van 8 jaar zijn er effecten te verwachten op de Eidereend en de Zwarte zee-eend. Voor de Zwarte zee-eend zijn er daarnaast ook permanent siignificante effecten te verwachten (zie habitattoets MER Aanleg en Bestemming). Om deze effecten te mitigeren/compenseren worden in het Beheerplan Voordelta maatregelen getroffen. In deze notitie wordt de beschrijving van de maatregelen beperkt tot de Eidereend, omdat de maatregelen betreffende de zwarte zee-eend al in het ontwerpbeheerplan zijn beschreven. Het beheerplan heeft een looptijd van 6 jaar. Na 5 jaar zal geëvalueerd worden of er voor de resterende periode van zandwinning (ongeveer 2 jaar) in de volgende beheerplanperiode nog maatregelen getroffen dienen te worden. Ecologie van de Eidereend in de Voordelta De Eidereend is een schelpdieretende zee-eend met de voorkeur voor ondiepe wateren. De Eidereend vindt zijn voedsel zowel onder water als op droogvallende platen. De maximale duikdiepte van de Eidereend is 10 m (Leopold et al 2000, 2001), maar de meeste schelpdieren worden op een diepte van minder dan 3 meter gepakt (Snow & Perrins, 1997). Het hoofdvoedsel van de Eidereend bestaat uit Kokkels (Cerastoderma edule) en Mosselen (Mytilus edulis), aangevuld met Alikruiken (Littorina littorea), Strandkrabben (Carcinus maenas). en Zeesterren (Asterias spec.) (Swennen, 1976). De laatste decennia worden ook de Halfgeknotte Strandschelp (Spisula subtruncata) en de Amerikaanse Zwaardschede (Ensis directus) genoemd als belangrijke voedselbronnen (Leopold et al., 2001). De Eidereend eet schelpdieren tot ca. 4 cm (Swennen 1976). Ook eten ze grotere exemplaren langgerekte zwaardschedes (Leopold et al., 2001), die zij kraken met de snavel. Eidereenden blijven tijdens de rust in de buurt van het voedselgebied. Als in de buurt van het foerageergebied een mogelijkheid is om aan land te komen zullen zij na het foerageren het water verlaten (Kersten et al 2006). In de Voordelta verblijven Eidereenden in de buurt van platen of vasteland. Ze
7
verlaten het water tijdens de rustperiode, zeker tussen mei en juli als de populatie overzomeraars in de Voordelta in de slagpenrui is en de dieren dus niet kunnen vliegen (Kersten et al., 2006). De vluchtafstanden ten opzichte van verschillende verstoringsbronnen zijn onbekend, mogelijk omdat de soort minder reageert dan andere eendensoorten. Eidereenden zijn minder schrikachtig dan Zwarte Zee-eenden maar in de ruiperiode (meijuli) zijn ze gevoeliger dan buiten de ruiperiode. Geschat wordt dat vooral waterrecreatie een belangrijke bron van verstoring is voor de Eidereend (Kersten et al., 2006). Een andere verstoringsbron is visserij. Een klein deel van de op Nederlandse stranden aangespoelde Eidereenden is omgekomen door verstrikking in vistuig (0,1-0,2%) (Camphuysen, 1996). Dit toont aan dat Eidereenden bijvangst zijn van visserij, maar geeft geen inzicht wat de verhouding is ten opzichte van de totale populatie. Verder heeft overbevissing van schelpdieren in de Waddenzee tot massale sterfte van Eidereenden geleid begin jaren negentig (Camphuysen, 1996; Camphuysen et al., 2002). Tijdens de wintermaanden worden de meeste Eidereenden in de Voordelta aangetroffen. Bij de nulmeting PMR (2004/2005) varieerde het aantal Eidereenden in de Voordelta in de winter van 2004 tussen de 400 en ruim 1800 vogels. Het seizoensmaximum ligt in de maanden januari en februari. Het merendeel van de Eidereenden verliet in 2005 het onderzoeksgebied al in maart (Poot et al. 2006), wat vroeger is dan andere winters (Hoekstein et al 2003). In 2005 zijn de aantallen opvallend hoger. Figuur 1 laat het aantalsverloop van Eidereenden tijdens de nulmeting zien. Van de nulmetingen voor 2005/2006 een verspreidingskaart gemaakt van de Eidereend, figuur 2. Uit de kaarten blijkt dat de Eidereend een erg vast verspreidingspatroon heeft. Tijdens laagwater wordt de Eidereend hoofdzakelijk waargenomen rond de zandplaten voor de kust van Voorne en Goeree (de Hinderplaat en Bollen van de Ooster). Dit beeld komt overeen met verspreidingsgegevens uit 2002/2003 (Hoekstein et al., 2003).
8
Figuur 1: Aantalsverloop van de Eidereend in de Voordelta in de periode nov 2004 t/m sep 2006
Figuur 2: cumulatieve verspreiding van de Eidereend in de Voordelta in 2005-2006 Te nemen maatregelen in Beheerplan Voordelta Op drie manieren wordt de Eidereend beïnvloed door gebruik in de Voordelta: − Verstoring van rust door met name recreatie in het water en op de platen
9
− −
Effecten op de ontwikkelingsmogelijkheden van voedsel (schelpenbanken) door bodemberoering Effecten van verwijderen van voedsel door schelpdiervissserij.
In figuur 3 zijn deze effecten schematisch weergegeven.
Figuur 3: ingreep-effectmatrix Eidereend In het beheerplan Voordelta worden op alle 3 aspecten maatregelen genomen, waardoor ook de kwaliteit van het gebied voor de Eidereend vergroot wordt. Ten eerste wordt de belangrijkste bodemverstorende visserij, de boomkorvisserij, in een belangrijk deel van het door de Maasvlakte beïnvloede gebied geweerd. Hierdoor is er kans dat schelpdierbanken zich beter kunnen ontwikkelen. Ten tweede worden rustgebieden ingesteld rond de plaatgebieden Hinderplaat en Bollen van de Ooster. Dit zijn de belangrijkste concentratiegebieden voor Eidereenden (zie figuur 2). In deze gebieden zal gebruik in het water en het plaatsbezoek grotendeels beperkt worden zodat verwacht mag worden dat de rust in deze gebieden wordt verhoogd en daarmee de kwaliteit toe zal nemen. Daarnaast zal in deze rustgebieden geen schelpdiervisserij zijn toegestaan zodat in deze concentratiegebieden ook het voedsel dat daar aanwezig is volledig ten goede komt aan de schelpdieretende vogels waaronder de Eidereend. De rustgebieden staan weergegeven in onderstaande figuur (figuur 4). Omdat op alle 3 (menselijke) factoren die de kwaliteit van het gebied kunnen beïnvloeden maatregelen in het beheerplan Voordelta worden genomen wordt verwacht dat de (tijdelijke) 10
effecten van de Tweede Maasvlakte geen gevolg zullen hebben op de doelstellingen.
Figuur 4: Rustgebieden Hinderplaat (links) en Bollen van de Ooster. Het gebied Bollen van de Ooster heeft een zomer en wintergrens. In de Zomer (1 april-1 november) is het rustgebied kleiner.
Literatuur −
−
−
−
Bos, O.G., 2005, Recruitment variation of Macoma Baltica (L.): is there a role for larval food limitation? Proefschrift, Universiteit van Groningen Brinkman, A.G. & A.C. Smaal, 2003, Onttrekking en natuurlijke productie van schelpdieren in de Nederlandse Waddenzee in de periode 1976-1999. Alterra Rapport 888. Camphuysen CJ, 1996. Ecologisch profiel van de eidereend Somateria mollissima. RIKZ-werkdocument 96.146x. Rijksinstituut voor Kust en Zee, Den Haag. Camphuysen CJ, Berrevoets CM, Cremers HJWM, Dekinga A, Dekker R, Ens BJ, van der Have TM, Kats RKH, Kuiken T, Leopold MF, van der Meer J & Piersma T, 2002. Mass
11
−
−
−
−
−
−
−
−
−
−
mortality of common eiders (Somateria mollissima) in the Dutch Wadden Sea, winter 1999/2000: starvation in a commercially exploited wetland of international importance. Biological Conservation 106: 303-317 Craeymeersch, J., 2001, Commerciële schelpdieren. In: Perceel 4: Plankton,bodemdieren en ecologie van kust en duin. Ed. H. Lindeboom. NIOZ Rapport MARE P4 pp.: 348-352. Hoekstein MSJ, Lilipaly SJ & Meininger PL, 2003. Vliegtuigtellingen van watervogels en zeezoogdieren in de Voordelta, 2002/2003, met gegevens van zeehonden in de Oosterschelde en Westerschelde. Rapport 2003.046, Rijksinstituut voor Kust en Zee, Middelburg. Honkoop, P.J.C & J. van der Meer, 1998, Experimentally induced effects of water temperature and immersion time on the reproductive output of bivalves in the Wadden Sea, J. Exp. Mar. Biol. Ecol. 220: 227-246 Kenchington, E., R. Duggan & T. Riddell, 1998, Early Life History Characteristics of the Razor Clam (Ensis Directus) and the Moonsnails (Euspira spp.) with applications to fisheries and aquaculture. Canadian technical report of fisheries and aquatic sciences NO 2223. Kersten M, Brenninkmeijer A & van der Hut RMG. 2006, Ecoprofi elen van zeevogels ten behoeve van een Zeereservaat in de Voordelta. A&W-rapport 804. Altenburg & Wymenga ecologisch onderzoek bv, Veenwouden. Kesteloo, J.J., M.R van Stralen & J. Steenberegn, 2006. Het kokkelbestand in de Nederlandse kustwateren in 2006. Wageningen IMARES Rapport nr. C054/06 Leopold MF, Kats RKH, & Ens BJ, 2000. Aaanvullend onderzoek voedselbeschikbaarheid Eidereend Somateria mollissima. Literatuuroverzicht voedselecologie. Unpublished Working Report Alterra, Texel. Leopold MF, Kats RKH, & Ens BJ, 2001. Diet (preferences) of Common Eiders Somateria mollissima. Wadden Sea Newsletter, 25-31. Poot MJM, Heunks C, Prinsen HAM, van Horssen PW & Boudewijn TJ, 2006. Zeevogels in de Voordelta in 2004/2005 en 2005/2006. Nulmeting in het kader van Monitoring en Evaluatie Programma, Project Mainport Rotterdam - MEP MV2 (Perceel 4: Vogels). Rapport nr. 06-244, Bureau Waardenburg, Culemborg Snow DW, & Perrins CM, 1997. Birds of the Western Paleartic. Concise edition. Oxford University Press, Oxford.
12
−
Swennen, C. 1976. Populatiestructuur en voedsel van de eidereend Somateria mollissima in de Nederlandse Waddenzee. Ardea 64: 311-371.
13