Stibbe Ref.: 167359 Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State zitting van 6 februari 2001 te 9.30 uur procedurenummer: E 03981581/1/M2
PLEITNOTITIES van mr M.I. Lindenkamp advocaat te Amsterdam in de zaak van Stichting ‘Platform Kootwijk’, waarvan de zetel is gevestigd te Radio Kootwijk (gemeente Apeldoorn), derde-belanghebbende, gemachtigde: mr M.I. Lindenkamp het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn, waarvan de zetel is gevestigd te Apeldoorn, verweerder tegen Delta Radio 171 B.V., waarvan de zetel is gevestigd te Amsterdam, appellante, gemachtigde: mr J. Vijlbrief-van der Schaft ____________________________________________________________________________
Voorzitter, Stichting ‘Platform Kootwijk’, nader aan te duiden als: het Platform, stelt zich op het standpunt dat het college van burgemeester en wethouders van Apeldoorn op 13 oktober 1998 terecht aan Delta Radio 171 B.V., nader te noemen: Delta Radio, een vergunning in de zin van artikel 8.8, Wet milieubeheer heeft geweigerd. Ter toelichting op het standpunt van het Platform mag het navolgende dienen:
-2Vogelrichtlijn 1. De Stichting Advisering Bestuursrechtspraak (SAB) constateert in zijn advies van 12 mei 2000 terecht dat op het betrokken gebied de Vogelrichtlijn (Richtlijn 79/409/EG) en de Habitatrichtlijn (Richtlijn 92/43/EG) van toepassing zijn. In het betrokken gebied komen op grond van de Vogelrichtlijn beschermde vogelsoorten voor, zoals de Duinpieper, Boomleeuwerik en de Grauwe Klauwier. Uit de brief van Vogelbescherming Nederland van 10 januari 2001, productie 1 van de brief van 26 januari 2001, blijkt dat de Veluwe in 1994 is vermeld op de lijst met belangrijke vogelgebieden in Nederland (IBA-lijst 1994). Zodoende kwam het gebied ten tijde van de bestreden beschikking in aanmerking voor een aanwijzing als speciale beschermingszone in de zin artikel 4, lid 1, Vogelrichtlijn. Ter ondersteuning verwijst het Platform naar de uitspraak van uw Afdeling van 18 juni 1999 (AB 2000, 14). Hoewel het gebied ten tijde van de bestreden beslissing nog niet als speciale beschermingszone was aangemerkt, dat geschiedde bij besluit van 24 maart 2000, geldt dat de Vogelrichtlijn niettemin van toepassing is. Aanleiding is het feit dat Nederland de Veluwe niet tijdig als speciale beschermingszone heeft aangewezen, waardoor de Vogelrichtlijn directe werking heeft gekregen. Ter ondersteuning van dit standpunt wordt verwezen naar het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Gemeenschap (HvJEG) van 18 maart 1999, zaak C-166/97 (AB 1999, 274) en de uitspraak van uw Afdeling van 31 maart jl. (Milieu & Recht 2000, pagina 257). 2. Krachtens artikel 4, lid 4, Vogelrichtlijn moeten de lid-staten passende maatregelen nemen om een vervuiling en verslechtering van de beschermingszones te voorkomen alsmede om te verhinderen dat de vogels worden gestoord, voor zover deze vervuiling, verslechtering en storing van wezenlijke invloed is. Deze verplichting geldt ook buiten de beschermingszone. Op grond van artikel 7, Habitatrichtlijn komen de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 6, lid 2, 3 en 4, Habitatrichtlijn in de plaats van de verplichtingen ex artikel 4, lid 4, Vogelrichtlijn. Het HvJEG bepaalde echter onlangs in zijn uitspraak van 7 december 2000 (AB 2001, 24) dat artikel 4, lid 4, Vogelrichtlijn van toepassing is op ten onrechte niet als speciale beschermingszone aangewezen gebieden. Voor het betrokken gebied gelden geen algemeen verbindende voorschriften die zijn bedoeld als implementatie van artikel 4, Vogelrichtlijn. Zodoende kan in dit geval een rechtstreeks beroep op deze bepaling worden gedaan. 3. Het college is in het bestreden besluit niet nagegaan of de geplande activiteit het woongebied zal verslechteren of verstoren. De vergunning is reeds op grond van andere overwegingen geweigerd. Naar het oordeel van het Platform verzet artikel 4, lid 4, Vogelrichtlijn zich niettemin tegen het verlenen van een milieuvergunning. Volgens het
-3Platform bestaat het risico dat (beschermde) vogels tegen de staaldraden van de vier masten zullen aanvliegen. Zoals blijkt uit de brief van 10 januari 2001 deelt Vogelbescherming Nederland deze vrees. Het bestaan van dit risico wordt bevestigd door een tweetal rapporten van het Instituut voor Bos- en Natuuronderzoek uit 1996, die aan deze brief zijn gehecht. Daarnaast zullen de werkzaamheden in verband met het oprichten van de masten de habitat van de beschermde vogels (kunnen) verstoren. Voorts is niet bekend of de veldsterkte afkomstig van de zenders mogelijk nadelige gevolgen zal hebben voor de vogels en hun habitat. Onderzoek is gewenst. Op de verplichtingen die voortvloeien uit artikel 4, lid 4, Vogelrichtlijn bestaat geen uitzondering. Artikel 4, Vogelrichtlijn verzet zich zodoende tegen het verlenen van de gevraagde vergunning. Habitatrichtlijn 4. De Veluwe is daarnaast aangemeld voor opname op de lijst voor gebieden van communautair belang, zoals bedoeld in artikel 4, Habitatrichtlijn. Als onderdeel van productie 2 is een afschrift overgelegd van een lijst met diersoorten die op het antenneterrein voorkomen en onder de richtlijn vallen. Op grond van artikel 4, lid 1, Habitatrichtlijn stelt elke lid-staat een lijst van gebieden voor, waarop staat aangegeven welke typen natuurlijke habitats en welke inheemse soorten in die gebieden voorkomen. Vervolgens stelt de Commissie een lijst van gebieden met communautair belang vast. De termijn voor het vaststellen van deze lijst verstreek op 10 juni 1998. De Nederlandse regering heeft in juni 1998 aan de Europese Commissie een lijst opgestuurd met de gebieden die voor aanwijzing als gebied in aanmerking komen. De Veluwe staat op deze lijst vermeld. Gezien de bijzondere kenmerken van het gebied, is het evident dat de Commissie de Veluwe op de communautaire lijst zal plaatsen. Zodoende is van enige beleidsruimte van de Commissie geen sprake. Volgens het Platform kan daarom worden betoogd dat artikel 6, Habitatrichtlijn rechtstreeks van toepassing is. In casu doet zich niet het geval voor, zoals in uw uitspraak van 27 mei 1998 (AB 1999, 358), dat ten tijde van de bestreden beslissing de termijn voor aanwijzing van de beschermingszones nog niet was verstreken, zodat artikel 6, Habitatrichtlijn geen directe werking had. Het Platform wijst ter ondersteuning van zijn standpunt nog naar de noot van prof. dr. Ch. Backes bij de uitspraak van uw Afdeling van 18 januari 1999 (AB 1999, 357) alsmede de noot van A.G.A. Nijmeijer en M.A.A. Soppe bij uw uitspraak van 8 juni 1999 (BR 2000, 220). Daarnaast wijst het Platform op van het rapport van april 2000 van de Europese Commissie: “Beheer van “Natura 2000”-gebieden”, waarin op pagina 12 staat vermeld dat op de lid-staten - in het bijzonder na 10 juni 1998 - de verplichting rust om op zodanige wijze te handelen dat de doelstellingen van de Habitatrichtlijn niet in gevaar worden gebracht. Bij het ontbreken van een communautaire lijst is het volgens de Commissie wenselijk dat de autoriteiten van de
-4lid-staten tenminste geen activiteiten ondernemen die ertoe kunnen leiden dat de kwaliteit van een op de nationale lijst geplaatst gebied afneemt. 5. Op grond van artikel 6, lid 4, Habitatrichtlijn dient voor elk project dat significante gevolgen kan hebben voor het gebied, een passende beoordeling te worden gemaakt van de gevolgen voor dat gebied, rekening houdend met de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied. Uitsluitend indien de zekerheid bestaat dat de natuurlijke kenmerken van het betrokken gebied door het project niet zullen worden aangetast kan, na het geven inspraakmogelijkheden, toestemming worden verleend. Het Platform is van oordeel dat de plaatsing van de zendmasten de onder de gelding van de Habitatrichlijn vallende habitats en het leefgebied van planten- en diersoorten mogelijk zal aantasten, zodat de zendmasten niet geplaatst kunnen worden. Voor de zendmasten bestaat bovendien een alternatieve locatie in de Noordzee. Zodoende is geen beroep mogelijk op de uitzondering die geldt krachtens het vierde lid van artikel 6, Habitatrichtlijn. Daar komt bij dat het gaat om een commerciële zender, zodat van een dringende reden van openbaar belang geen sprake is. 6. Mocht uw Afdeling twijfelen over de rechtstreekse werking van de Habitatrichtlijn, dan dient volgens het Platform uw Afdeling daarover prejudiciële vragen te stellen aan het HvJEG. Natuurbeschermingswet 7. Op het antenneterrein bevinden zich daarnaast soorten die beschermd worden door de Natuurbeschermingswet. In de lijst die is gehecht aan de brief van Staatsbosbeheer van 22 januari 2001, productie 2 van de brief van 26 januari 2001, blijkt dat onder meer salamanders en brede geelrand waterroofkevers voorkomen. Op en rondom het antenneterrein groeien daarnaast beschermde plantensoorten zoals de Zonnedauw, Gentiaan en de Jeneverbes. Krachtens artikel 23, Natuurbeschermingswet is het verboden om een beschermde plantensoort te vernielen of ontwortelen. Op grond van artikel 24, lid 3, Natuurbeschermingswet is het verboden zonder noodzaak een beschermde diersoort, te verontrusten of zijn hol of nest te verstoren dan wel te beschadigen of te vernielen. Op de voet van artikel 25, lid 1, Natuurbeschermingswet en artikel 2, Besluit ontheffingen en vrijstelling Natuurbeschermingswet kan een ontheffing van deze verbodsbepalingen worden verleend, indien er geen andere bevredigende oplossing bestaat en indien geen afbreuk wordt gedaan aan het streven de populaties van de betrokken soort in hun natuurlijke verspreidingsgebied in een gunstige staat van instandhouding te laten voortbestaan. Aan beide criteria wordt niet voldaan. Voor de plaatsing van de masten bestaat zoals gesteld een alternatieve locatie in zee. Daarnaast geldt dat het natuurlijk verspreidingsgebied wordt aangetast. Zodoende zal geen ontheffing kunnen worden verkregen.
-5Aantasting landschappelijke waarden 8. Het college heeft de milieuvergunning onder meer geweigerd in verband met de aantasting van de aanwezige landschappelijke waarden. Delta Radio heeft betoogd dat buiten het bestemmingsplan geen rekening meer kan worden gehouden met deze waarden. Dat is onjuist. Volgens vaste jurisprudentie van uw Afdeling heeft de Wet milieubeheer betrekking op de aantasting van landschappelijke waarden. Het Platform verwijst daartoe onder meer naar uw uitspraak van 13 januari 2000 met nummer E03.97.1604. In de uitspraak van 16 september 1996 met nummer E03.94.1893 heeft uw Afdeling bevestigd dat de aantasting van het landschap de grondslag kan vormen voor het weigeren van een milieuvergunning. 9. Zoals in de bestreden beslissing reeds is aangegeven zal de realisatie van de inrichting leiden tot een aantasting van de landschappelijke waarden. In het rapport van de SAB wordt terecht geconstateerd dat de vier zendmasten een dissonerend element vormen in de omgeving. Dit wordt nog eens bevestigd door het rapport van Sight van 25 januari 2001, productie 10 van de brief van 26 januari 2001 op pagina 21 en 22: “Het unieke, door veel hooggewaardeerde, beeld van een lege, natuurlijke ruimte van het Kootwijkerzand en aangrenzende heides zal sterk worden beïnvloed. In de huidige situatie is dit beeld nog maar beperkt beïnvloed door stedelijke elementen. De omgeving wordt gekenmerkt door de hoge landschappelijke en ecologische waarden. De invloed van de masten op het landschapbeeld dient als zodanig negatief te worden beoordeeld omdat de betreffende open gebieden, niet in de laatste plaats het Kootwijkerzand, een sterke aantrekkingskracht en potentie heeft voor het intens beleven van natuur. Binnen de Veluwe staat de wijdse omgeving van Radio Kootwijk te boek om haar hoge niveau aan natuurlijke, landschappelijke en recreatieve waarden. Evenals andere gebieden op de Veluwe wordt het gebied gewaardeerd vanwege de noch relatieve duisternis en het nagenoeg ontbreken van signalen van verstedelijking. De onmiskenbare invloed van de masten op het natuurlijke landschap is verder als negatief te beoordelen vanwege de zeldzaamheid van open, actieve zandverstuivingen in Nederland én Europa. Naast ecologische en cultuurhistorische overwegingen is het beschermen en actief beheren van de zandverstuivingen op het Kootwijkerzand juist van betekenis vanwege de hoge landschappelijke, esthetische kwaliteit van zandverstuivingslandschappen. Het plaatsen van de masten zal deze kwaliteit sterk negatief beïnvloeden.” 10. De fotomanipulaties uit het rapport illustreren duidelijk op welke wijze het thans open landschap zal worden aangetast. De zendmasten zullen niet alleen het antenneterrein gaan domineren, maar daarnaast de wijde omgeving beïnvloeden. Op de gehele Veluwe, in de Gelderse Vallei en IJsselvallei, zullen de masten duidelijk zichtbaar zijn. Delta Radio bestrijdt tevergeefs dat de zendmasten geen disproportionele inbreuk op het landschap maken, omdat deze zouden aansluiten bij het bestaande telelandschap. Ten tijde van de
-6bestreden beslissing bevonden zich op het betrokken terrein nog verschillende antennes, zonder obstakelverlichting. Het ging om ijle constructies met een gemiddelde hoogte van ongeveer 15 tot 20 meter, met een maximum van 70 meter. De invloed van de antennes op de omgeving was zodoende beperkt. Indertijd bestond de verwachting dat het aantal antenne-masten zou afnemen, wegens een vermindering van het gebruik van het terrein. Dit is ook geschied. Zelfs de hoogspanningsleidingen voor de stroomvoorziening worden gesloopt. Door de onderlinge afstand tussen de beoogde masten van 750 meter en de interferentie van de tuidraden vormen de masten samen een wijds veld, dat veelal als één geheel zal worden waargenomen. Op deze wijze beheersen de zendmasten de horizon. 11. Het college heeft terecht gesteld dat de obstakelverlichting van de masten lichthinder zal veroorzaken, zowel overdag als ‘s nachts. Deze verlichting kan niet achterwege blijven. Uit het rapport van Sight blijkt dat overdag de witte flitslichten en ’s nachts de rode lichten op tientallen kilometers afstand te zien zullen zijn. Dat is ook vanzelfsprekend, gezien het feit dat de verlichting duidelijk in het luchtruim waarneembaar dient te zijn voor het (straal)vliegtuigverkeer. De conclusies dienaangaande uit het rapport van Heidemij Advies B.V. (Arcadis) van 2 maart 1998 zijn onjuist. Doordat de inrichting uit vier masten bestaat zal er zowel ’s nachts als overdag een rechthoek van rode dan wel wit flikkerende lampen aan de horizon te zien zijn. Op deze wijze zal de duisternis en het nachtelijk landschap op onaanvaardbare wijze worden verstoord. Uit de uitspraak van uw Afdeling 16 januari 1997 (nummer E03.94.1665) blijkt dat rekening moet worden gehouden met deze waarden in het kader van de vergunningverlening krachtens de Wet milieubeheer. Zoals het college terecht heeft geconstateerd kan door het stellen voorschriften niet tegemoet worden gekomen aan de aantasting van de landschappelijke waarden. De vergunning is dan ook terecht geweigerd. In de nota Antennebeleid van de staatsecretaris van Verkeer en Waterstaat, mevrouw J.M. de Vries, van 12 december 2000, wordt overigens geconstateerd dat het niet waarschijnlijk is dat er binnen Nederland een locatie voor een lange golfzender kan worden gevonden, die zowel geschikt is vanuit technisch oogpunt, als acceptabel is voor de omgeving. Volgens het rapport van de RDR, dat deel uitmaakt van de nota, lijkt een booreiland in zee nog de meest haalbare locatie. Uit de overgelegde stukken blijkt dat niet alleen het Platform, maar ook de gemeente Barneveld alsmede het Ministerie van Landbouw, Natuurbeheer en Visserij zich verzetten tegen het realiseren van de zendmasten. 12. Op grond van het Streekplan Gelderland 1996 is het beleid in landelijk gebied gericht op de bescherming en instandhouding van het bestaande areaal natuur en bos alsmede ook op areaalvergroting en kwaliteitsverbetering. Uitbreiding van de bebouwing is niet toegestaan. Nieuwe
masten
moeten
aansluiten
op
bestaand
stedelijk
gebied.
Waardevolle
cultuurhistorische objecten en structuren moeten echter worden ontzien. Aan deze
-7voorwaarden voldoet de door Delta Radio te realiseren inrichting niet. Het streekplan verzet zich zodoende eveneens tegen het verlenen van een vergunning. Op grond van artikel 8.10, lid 1, juncto 8.8, lid 1, onder a - c, Wet milieubeheer kan een vergunning voor een nieuwe inrichting worden geweigerd, indien er sprake is van een door de provincie aangewezen beschermingsgebied (TK 21087, nr. 13, pagina 12). Dat er sprake is van een dergelijk gebied volgt niet alleen uit de Vogel- en Habitatrichtlijn en het streekplan, maar eveneens uit het feit dat het gebied onderdeel is van het Centraal Veluws Natuurgebied en de kern vormt van de Ecologische Hoofdstructuur. De vergunning is zodoende terecht geweigerd. Gezondheid 13. In
januari
1997
heeft
de
Gezondheidsraad
in
het
rapport
“Radiofrequente
elektromagnetische velden (300 Hz- 300 GHz)” verslag gedaan over de blootstelling van mensen aan elektromagnetische velden in het radiofrequente gebied. In het rapport worden blootstellingslimieten aanbevolen. Nader onderzoek naar de effecten van blootstelling wordt door de Gezondheidsraad noodzakelijk geacht. De aanbevolen normen komen overeen met de internationale geformuleerde IRPA normen, thans ICNIRP. De voorgestelde advieswaarden hebben uitsluitend betrekking op thermische effecten. De blootstellingslimiet voor lange golfzenders bedraagt volgens het rapport 87 V/m. Deze advieswaarde is dus niet gebaseerd op niet-thermische effecten. Dit betekent niet dat het bestaan van deze effecten door instanties als de Gezondheidsraad en ICNIRP wordt ontkend. Integendeel, beide instanties maken er melding van. In de wetenschappelijke publicaties over dit onderwerp worden herhaaldelijk effecten beschreven die zouden kunnen optreden bij blootstellingsniveau’s die soms ruim onder de advieswaarden van de Gezondheidsraad liggen. Over deze effecten is echter tot dusver nog geen wetenschappelijke overeenstemming bereikt, deze bestaat er in grote lijnen wel voor de thermische effecten, en dat maakt dat alleen de laatste als uitgangspunt zijn gebruikt. Over de gevolgen van de blootstelling aan elektromagnetische velden afkomstig van lange golfzenders is overigens nog weinig bekend. De limiet is afgeleid uit de gegevens van andere zendfrequenties. 14. Wetenschappelijk onderzoek in Zwitserland naar de korte golfzender te Schwarzenburg heeft uitgewezen dat de zender bij de bevolking in de omgeving slaapstoornissen veroorzaakte, ondanks het feit dat de zender voldeed aan de IRPA-normen. Het Bundersamt für Umwelt, Wald und Landschaft (BUWAL) en de Zwitserse Gezondheidsraad, het Bundesamt für Gesundheitswesen, bevestigen het bestaan van dit verband in de brief van 29 mei 1996, productie 3 van de brief van 26 januari 2001. Voorts wordt betwijfeld of de blootstellingslimieten afdoende bescherming bieden tegen langdurige blootstelling. Als maatregel werd het staken van de zender gedurende de nacht voorgesteld. Bij de bevolking
-8werden overigens niet alleen slaapstoornissen maar ook een reeks van andere gezondheidsklachten geconstateerd. Aangenomen wordt dat deze eveneens door de zender werden veroorzaakt. De zender is in 1998 om onbekende redenen ontmanteld. De Gezondheidsraad vermeldt in haar rapport van 7 maart 2000, “Blootstelling aan elektromagnetische velden (0 Hz – 10 MHz)” dat in onderzoeken een statistisch significant verband is aangetoond tussen het wonen in de nabijheid van bovengrondse hoogspanningsleidingen en het optreden van leukemie en andere vormen van kanker bij kinderen alsmede het voorkomen van hersentumoren bij volwassenen, die beroepsmatig aan dergelijke velden worden blootgesteld. Het betreft hier weliswaar velden van een lagere frequentie dan van lange golfzenders, maar dat houdt tevens een lagere fotonenergie in. Verschillende publicaties vermelden ernstige gezondheidseffecten, waaronder tumoren, echter vaak is hier sprake van tegenstrijdige onderzoeksresultaten. Dit betekent echter niet dat a-priori van het ontbreken van risico’s zou kunnen worden uitgegaan. 15. Zwitserland en Italië hebben met een beroep op het voorzorgsbeginsel de blootstellingslimieten voor elektromagnetische velden verlaagd van 87 V/m - dit is de norm volgens de huidige internationale standaard - naar respectievelijk 6 en 7 V/m. Het Platform verwijst in dit kader naar zijn producties 4, 6 en 7, in het bijzonder naar het artikel van prof. dr. L. Giuliani, waarin wordt geconstateerd dat de Europese Commissie de lange termijn effecten van de blootstelling aan elektromagnetische velden alsmede onderzoek op dit gebied negeert. Prof. Giuliani sluit onder meer carcinogene effecten van elektromagnetische velden niet uit. Evenzo geldt dit voor specifieke individuele reacties op warmteontwikkeling door elektromagnetische velden, in het bijzonder in geval van medicijn- en alcoholgebruik. Hij bepleit dan ook toepassing van het voorzorgsbeginsel, zich mede baserend op het WHO standpunt in deze. In Rusland geldt voor het lange golfgebied een limiet van 25 V/m. Deze norm is mede gebaseerd op niet-thermische effecten. Recent is in Wallonië de limiet verlaagd naar 3 V/m. 16. Op basis van het vorengaande stelt het Platform vast dat, zowel ten tijde van de bestreden beslissing als thans, over de negatieve effecten als gevolg van (langdurige) blootstelling aan elektromagnetische velden nog veel onzekerheid bestaat en dat betwijfeld kan worden of de betrokken door de Gezondheidsraad aanbevolen blootstellingslimiet afdoende bescherming biedt. Het college constateert terecht in zijn verweerschrift dat leemten in kennis over de gevolgen
van
de
voorgenomen
activiteit
bestaan
en
het
risico
gezondheidseffecten in verband met niet thermische effecten aanwezig is.
van
ernstige
-917. In bijlage 3 van het rapport van het “Simulatie onderzoek veldsterkte t.g.v. Delta Radio van mei 1997”, productie 8 van de brief van 26 januari 2001, zijn de veldsterktecontouren rondom de zender aangegeven. Uit de aantekeningen van de heer G.J. Kars, productie 9 van de brief van 26 januari 2001, kan worden afgeleid dat de contouren sterk kunnen variëren, omdat men zich bij de frequentie 171 kHz, met een golflengte van 1754 meter, binnen enkele kilometers van de zender in het nabije veld bevindt, zodat het risico bestaat dat de bewoners en bezoekers van Radio Kootwijk en omgeving aan (te) hoge veldsterkten worden blootgesteld. Dit hangt samen met de karakteristiek van de zender. De mogelijkheid bestaat dan dat de veldsterkte de geldende norm zal overschrijden. 18. Toepassing van het voorzorgbeginsel was binnen het gegeven wettelijk kader mogelijk. Hoewel uw Afdeling in de uitspraak van 12 mei 2000 (Milieu & Recht 2000, 93) deze stelling van de hand wees, betoogt het Platform dat dit beginsel niettemin is verankerd in de Wet milieubeheer, onder meer in artikel 1.1.a en 8.11, lid 3. Ter ondersteuning verwijst het Platform naar het artikel van prof. mr Th.G. Drupsteen (Milieu & Recht 2000, pagina 216). Het beginsel is daarnaast vastgelegd in het Europees milieurecht, in artikel 174, lid 2 EGverdrag. In de mededeling van de Commissie van 2 februari 2000 (COM 2000, 1) over dit beginsel, constateert de Commissie dat de Gemeenschap het recht heeft om het milieu of de gezondheid van mensen, dieren en planten te beschermen en dat het voorzorgbeginsel daar een essentieel onderdeel van vormt. Volgens het Platform kon het college zich derhalve op dit beginsel beroepen en heeft hij terecht vastgesteld dat er sprake was van een redelijk vermoeden van nadelige en mogelijke onomkeerbare gezondheidseffecten. Er is te weinig bekend over de werking van lange golfstraling op mensen, zeker op lange termijn. Elektromagnetische storing 19. Uit de uitspraak van uw Afdeling van 7 juni 2000 (Mediaforum 2000, 54) volgt dat het Besluit Elektromagnetische Compatibiliteit (Besluit EMC) en de op grond van artikel 20, van dit besluit vastgestelde regeling, Regeling Klachtenbehandeling Elektrische en Elektronische Apparaten (Regeling storingsklachten), geen betrekking hebben op storing veroorzaakt door de elektromagnetische signalen van de uitzendingen zelf, zodat in het kader van een milieuvergunning voorschriften ter voorkoming van deze vorm van hinder gesteld kunnen worden. Wanneer als gevolg van de veldsterkte die wordt opgewekt in verband met de uitzendingen storingshinder kan ontstaan die niet door voorschriften kan worden voorkomen, kan de milieuvergunning zodoende worden geweigerd. Dit is in casu het geval. 20. Onbetwist is dat de zendinrichting storing zal veroorzaken. Op pagina 20, van het SAB rapport wordt vastgesteld dat het signaal van de zenders, ofwel de elektromagnetische
- 10 signalen van de uitzendingen zelf, vooral tot storing zal leiden in apparaten die verbonden zijn aan zeer lange signaalvoerende leidingen en kabels, zoals telecommunicatie- en computernetwerken. Dit blijkt ook uit het rapport van KEMA “Beoordeling van de effekten van Electromagnetische velden veroorzaakt door een te bouwen 2 MW lange golf zender te Radio Kootwijk”. Zowel particulieren als bedrijven zullen hierdoor ernstig worden getroffen. De kans op storing is groter bij een hogere veldsterkte. Niettemin kan ook bij een veldsterkte van 1 V/m storing optreden. Dientengevolge zullen zelfs voorbij Amersfoort storingen kunnen ontstaan. Uit het SAB rapport volgt dat door de vrij complexe wisselwerking van het elektromagnetische veld met allerlei lange leidingen en grote constructies niet voorzien kan worden waar storing zal optreden. Bovendien zullen zich onverwachte effecten kunnen voordoen. In de nabijheid van de zender bevinden zich elektronisch geleide wapensystemen. Uit het rapport “Interferentie-onderzoek van ISK De Harskamp” van 29 januari 1998 blijkt dat onder meer een storingsrisico bestaat voor deze wapensystemen en de beveiliging daarvan. Daarnaast worden de telefonische verbindingen van Defensie mogelijk gestoord. Dergelijke risico’s zijn onaanvaardbaar. De staatsecretaris van het Ministerie van Defensie heeft dit ook in zijn brief van 2 maart 1998 te kennen gegeven. De SAB is daar geheel aan voorbijgegaan, terwijl de heer P. van der Starre het standpunt van het ministerie tijdens het overleg met de rapporteur duidelijk naar voren heeft gebracht. Er bestaat eveneens een storingsrisico voor de elektrotechnische beveiligingssystemen van het spoor, zoals vermeld in de brief van NS Railinfrabeheer B.V. van 5 januari 1998. De rapporteur heeft dit eveneens genegeerd. Volgens het Platform bestaat daarnaa st een storingsrisico wegens directe instraling van gevoelige apparatuur. Ter ondersteuning wordt verwezen naar de rapporten van KEMA. In het SAB rapport wordt dit risico ten onrechte en zonder nadere motivering niet aannemelijk geacht. 21. Het Platform bestrijdt dat het technisch mogelijk zal zijn om alle apparatuur te ontstoren. Dit wordt overigens door de rapporteur onderkend. De RDR heeft vastgesteld dat tienduizenden apparaten gestoord zullen worden. Delta Radio zal gezien de omvang van de klachten niet beschikken over de capaciteit en benodigde expertise om de klachten binnen een redelijke termijn op te lossen. Verder zullen de maatregelen tot immunisering van storing de specificaties van de betrokken apparatuur aantasten. De specificaties zijn slechts zelden bekend. Daarnaast moet de apparatuur geopend en gemodificeerd worden. Dientengevolge zal het recht op garantie vervallen. De storingshinder kan niet door het stellen van voorschriften worden voorkomen, aangezien het niet mogelijk is om te voorzien waar storing zal optreden. Bovendien is afscherming van de inrichting niet mogelijk. Voorts geldt dat de maximale veldsterkte buiten de inrichting aan de grond niet beperkt zal kunnen worden tot 3 V/m. Voor het bereiken van het Verenigd Koninkrijk op de lange golf is een
- 11 hogere veldsterkte vereist. Toch is dit een eis die rechtmatig zou zijn op basis van EMC wetgeving. Op basis daarvan dient (nieuwe) apparatuur bestand te zijn tegen een veldsterkte van 3 V/m. Wanneer in het gebied de veldsterkte hoger is dan 3 V/m zullen de bewoners voor een goede werking van hun apparatuur altijd afhankelijk zijn van de ontstoring door de exploitant van de inrichting. Het kan bovendien niet zo zijn dat door een gefaseerde inwerkingtreding van de inrichting de storingsproblematiek inzichtelijk zal worden gemaakt. Het college heeft de vergunning dan ook terecht geweigerd. Conclusie Het Platform constateert op basis van het vorengaande dat het beroep van Delta Radio dient te worden verworpen. advocaat