pijler 5 (b): stoppen met topsport
9
– Agnes Elling & Niels Reijgersberg
“Zelf heb ik absoluut geen last gehad van het gevreesde zwarte gat, maar ik kan me er wel iets bij voorstellen. Dat heeft met emotie te maken. Het missen van de ‘drive’, het missen van de groep. Ik heb bijvoorbeeld de afgelopen drie jaar nooit meer meegemaakt dat je elkaar schreeuwend en jankend om de hals vloog na een behaalde prestatie. In het hockey ben ik eigenlijk geen mensen tegengekomen die in het zwarte gat zijn gevallen. De meeste speelsters hebben gestudeerd en denken al tijdens hun topsportcarrière na over hun toekomst daarna, dat is erg belangrijk. Als je na de sport gaat werken en op een andere manier invulling geeft aan je leven, kom je verder. Je moet natuurlijk niet de hele dag op de bank gaan zitten, daar word je niet vrolijk van. Je moet een reden hebben om op te staan.” (Minke Booij, oud-hockeyster/projectmanager sport & goede doelen bij De Lotto, op www.sportknowhowxl.nl, 11 oktober 2011)
Topsporter is vandaag de dag steeds meer een respectabel beroep. Het is echter zeker geen gewoon beroep, dat je kan blijven uitoefenen tot de reguliere wettelijk bepaalde pensioengerechtigde leeftijd van 65 jaar. Het is een beroep dat veelal een fulltime focus vraagt, waarvoor veel investeringen en (sociale) ‘offers’ worden gevraagd en dat veelal van relatief korte duur is (Conzelman, Gabler & Nagel 2001). Een topsportcarrière is een tijdelijke loopbaan, waarna topsporters een tweede, ‘maatschappelijke carrière’ zullen moeten beginnen of voortzetten. Met topsportpensioen gaan kan een bewuste en geplande keuze zijn, maar het einde van een topsportloopbaan kan zich ook plotseling en onvrijwillig aandienen (Wylleman & Lavallee 2004). De mogelijkheden voor atleten om zich voor te bereiden op hun verdere maatschappelijke loopbaan na de topsportcarrière, en de mogelijkheid om hen daarbij waar nodig te ondersteunen als het zover is, behoren tot de kritische succesfactoren van de vijfde pijler. In deze 3-meting van het topsportklimaat is deze ondersteuning (mede) beoordeeld op grond van een enquête onder de oud-topsporters. De resultaten hiervan worden besproken in dit hoofdstuk. Waarom stoppen topsporters, valt het afscheid nemen van topsport hen zwaar, waar komen zij terecht en in hoeverre kunnen zij door landelijk sportbeleid hierin worden bijgestaan? In de volgende paragrafen komen de resultaten van de meting in 2011 aan de orde en wordt waar mogelijk vergeleken met een eerdere meting onder deze groep in 2008.
Hoofdstuk 9 | Pijler 5 (b): Stoppen met topsport
99
9.1 Topsportloopbanen De oud-topsporters begonnen gemiddeld op bijna 13-jarige leeftijd met de tak van sport waarin ze later tot de top behoorden, en rond hun achttiende met topsport (zie tabel 9.1). De helft begon voor hun tiende met hun sport en driekwart was voor hun twintigste begonnen met topsport. Jongere oud-topsporters begonnen vroeger dan oudere oud-topsporters en paralympische sporters begonnen hun sport beduidend later (18 jaar) dan olympische sporters (11 jaar).
Tabel 9.1 Topsportloopbanen oud-topsporters, in procenten en gemiddelde leeftijden (n=192) Start sport
Start topsport
Start status
Hoogste prestatie
Stop status
Stop topsport
Leeftijdscategorieën waarbinnen gestart/gestopt Jonger dan 10 jaar
50
6
11 t/m 15 jaar
19
23
4
16 t/m 20 jaar
18
44
37
11
17
3
21 t/m 30 jaar
11
24
52
66
67
58
2
4
7
24
15
40
12,6
17,9
22,5
25,2
27,1
30,1
Jonger dan 30 jaar
10,4
15,3
19,3
21
22
24,4
Tussen de 30 en 35 jaar
12,3
17,7
21,7
24,6
26,3
29,3
Ouder dan 36 jaar
15,6
21,2
27,5
31,3
33,8
37,9
31 en ouder
1
gemiddelde leeftijd Totaal Leeftijd
Discipline Olympisch
11,3
17,3
21,7
24,4
26,6
29,3
Paralympisch
17,9
22,5
24,9
31,1
32,3
36,1
Niet-olympisch
14,4
19,4
24,9
26
26,7
30,9
De gemiddelde leeftijd waarop de oud-topsporters een officiële topsportstatus kregen was 22,5 jaar. Deze status hielden ze gemiddeld bijna vijf jaar. De gemiddelde leeftijd waarop de hoogste prestatie werd behaald lag op 27 jaar, acht jaar na het beginnen met ‘echte’ topsport (vgl. Bloom 1985). Twee derde behaalde hun hoogste prestatie tussen hun twintigste en dertigste; een kwart was ouder dan 30 jaar. Vooral paralympische sporters behalen hun hoogste prestatieniveau op relatief hoge leeftijd (gemiddeld 31 jaar); de gemiddelde leeftijd waarop olympische oud-topsporters piekten was 24 jaar. Topsporters houden hun topsportloopbaan gemiddeld vijf jaar na hun hoogst behaalde prestatie en drie
100
bloed, zweet en tranen – en een moment van glorie
jaar na het verliezen van hun topsportstatus voor gezien. De gemiddelde stopleeftijd van topsporters die een olympische sport beoefenden ligt op 29 jaar en die van paralympische topsporters op 36 jaar. Gerekend vanaf het moment dat de respondenten zelf aangaven dat ze met topsport begonnen duurt een gemiddelde topsportloopbaan twaalf jaar.
9.2 Afscheid nemen van topsport Het proces van afscheid nemen van sport gebeurt veelal niet abrupt. Er gaan vaak enige maanden of jaren overheen waarin de topsport geleidelijk minder centraal staat in het leven. De wens om al dan niet topsporter te blijven is ook gekoppeld aan de mogelijkheden daartoe, zoals het behouden van een officiële topsportstatus. Statusverlies Figuur 9.1 laat zien dat topsporters die hun status verloren zijn, maar nog niet gestopt zijn met topsport, hun status over het algemeen tegen hun zin zijn verloren (83 procent). Oud-topsporters hebben hun status daarentegen beduidend vaker vrijwillig ingeleverd (62 procent). Bij deze groep lijkt het statusverlies een gevolg van hun besluit met topsport te stoppen. De resultaten laten ook zien dat driekwart van de ondervraagde groep topsporters die hun status waren verloren aangaf hier wel enige/veel moeite mee te hebben gehad. Niettemin hebben zij besloten om hun topsportloopbaan nog niet te beëindigen.
Figuur 9.1 Vrijwillig/noodgedwongen statusverlies en moeite met statusverlies naar topsportstatus, in procenten (n=320) Totaal (n=320)
90
Topsporter (n=128)
Oud-topsporters (n=192)
83
80 70
62 56
60 50
44
42
38
40
37 29
30
22
20
17
21
33
22
31 22 15
20 6
10 0 Eerder vrijwillig
Eerder tegen mijn zin
Vrijwillig/noodgedwongen
Nee, helemaal niet
Nee, nauwelijks
Ja, wel enigszins
Ja, behoorlijk
Moeite met statusverlies?
Hoofdstuk 9 | Pijler 5 (b): Stoppen met topsport
101
Sporters die minder dan twintig uur per week trainden, die (nog) geen top 8-positie op de wereldranglijst hadden bereikt en die een individuele tak van sport beoefenden, gaven relatief vaak aan moeite te hebben met hun statusverlies. Van de oud-topsporters gaf ook de helft aan hun statusverlies lastig te hebben gevonden. Afscheid nemen van topsport Net als in 2008 noemden oud-topsporters blessures, een geringe motivatie en prioriteit bij school/werk als de belangrijkste (doorslaggevende) redenen om te stoppen met topsport (zie figuur 9.2). Ook de met de laatste factor verbonden financiële noodzaak om te stoppen en de met een geringere motivatie voor topsport samenhangende wens om nieuwe uitdagingen aan te gaan werden veelvuldig genoemd als (doorslaggevende) reden. Veelal is er sprake van meerdere, elkaar versterkende, ‘niet-meer-kunnen’ (blessures, financiële noodzaak) en ‘niet-meer-willen’ (geringe motivatie, nieuwe uitdagingen) argumenten om te stoppen. Op de vraag onder welke voorwaarden de oud-topsporters wellicht bereid waren geweest langer door te gaan, kwam ook de relatief penibele financiële situatie van veel topsporters naar voren. De helft van de respondenten gaf aan dat ze bij een hoger inkomen uit hun topsportbeoefening bereid waren geweest langer door te gaan. Tevens verwees meer dan een kwart naar blessures als noodgedwongen stopreden, door aan te geven dat ze bij minder lichamelijke ongemakken wel langer door hadden willen gaan. Een reëel uitzicht op goede resultaten/progressie noemde bijna een kwart als derde voorwaarde voor verlenging van hun carrière, waarmee ze verwezen naar de stopreden ‘geringere motivatie’ dan wel ‘afnemende prestaties’.
102
bloed, zweet en tranen – en een moment van glorie
Figuur 9.2 (Doorslaggevende) redenen om te stoppen met topsport, in procenten (n=192)
14
Prioriteit voor werk/studie
41 10
Geringe motivatie
34 15
Blessures
32 10
Financieel niet langer op te brengen
29 7
Wens om nieuwe uitdagingen aan te gaan
28 6
Kinderwens/familie stichten
23
Genoeg van ‘topsportwereldje’
3
Het gevoel ‘alles bereikt’ te hebben
3
Conflicten met trainer/ andere sporters
3
Afnemende prestaties
3
Niet meer geselecteerd voor nationale selectie
3
17
16
14
14
11 1
Aflopen beschermde status NOC*NSF (A-status of B-status)
11 3
Ingrijpende gebeurtenis privéleven
8 1
Aflopen sponsorcontract
3 Doorslaggevend
19
Anders, namelijk:
26
0
10
20
Speelde een rol 30
40
50
Hoofdstuk 9 | Pijler 5 (b): Stoppen met topsport
103
Twee derde van de ondervraagde oud-topsporters stopte min of meer vrijwillig met topsport. Zoals valt te verwachten, gold dit iets vaker voor oudere sporters dan voor jongeren (zie figuur 9.3). Oud-topsporters die eerder tegen hun zin in stopten met topsport waren opvallend vaak individuele sporters en topsporters die (nog) niet het hoogste niveau (geen top 8-positie op wereldniveau) hadden behaald. De helft van de individuele sporters was tegen hun zin in gestopt, tegenover een kwart van de teamsporters. Naar verwachting zouden juist eerder teamsporters die niet meer geselecteerd worden voor een nationale selectie tegen hun zin in moeten stoppen met topsport. Ook sporters die minder dan vijf jaar geleden gestopt waren met topsport gaven iets vaker aan dat ze noodgedwongen gestopt waren dan de groep die al langer geleden was gestopt. Mogelijk verandert het oordeel ook met de jaren: dat personen die niet geheel vrijwillig stopten dat uiteindelijk wel zo gaan beoordelen.6
6.
104
Uit de psychologie is bekend dat mensen hun herinneringen aanpassen aan datgene wat het best past in hun levensloop en als oplossing voor ‘cognitieve dissonantie’. Het is prettiger om te denken dat ze vrijwillig gestopt zijn dan dat het tegen hun zin gebeurde.
bloed, zweet en tranen – en een moment van glorie
Figuur 9.3 Vrijwillig/noodgedwongen gestopt met topsport naar diverse achtergrondkenmerken, in procenten (n=192)*
43
Trainingsuren tijdens topsportloopbaan
Type sport
Hoogste prestatieiveau
Rest
57 29
Top 8
71
Top 3
24
Team
23
76
77 50 50
Individueel
47
30 of meer uur per week
53 23
20-29 uur per week
77 45
Minder dan 20 uur per week
55 27
Jaren gestopt met topsport
5 of meer jaren geleden
73 40
3-4 jaar geleden
60 33
0-2 jaar geleden
67 30
Leeftijd
Ouder dan 35 jaar
70 32
30-35 jaar
68 38
Sekse
Jonger dan 30 jaar
62
Vrouw
34
Man
33
Totaal
33
66
67
0
*
Noodgedwongen 67
20
40
60
Vrijwillig 80
100
Bij ‘type sport’ is het aandeel duosporters niet vermeld, vanwege een te klein aantal om betrouwbare uitspraken te kunnen doen.
Hoofdstuk 9 | Pijler 5 (b): Stoppen met topsport
105
De groep oud-topsporters is tevens gevraagd in hoeverre zij al langer twijfels hadden over de voortzetting van hun topsportloopbaan. 17 procent had helemaal niet getwijfeld, hun topsportloopbaan was plotseling beëindigd (bijvoorbeeld als gevolg van een blessure of statusverlies). De grootste groep had minder dan een jaar (39 procent) of een tot twee jaar (32 procent) getwijfeld over stoppen of doorgaan met topsport; 13 procent had dergelijke twijfels langer dan twee jaar gehad. Lastige transitie? Op de vraag of men het lastig vond om te (moeten) stoppen met topsport, antwoordde iets minder dan de helft ontkennend (‘nee, helemaal niet’, ‘nee, nauwelijks’). Bijna vier op de tien oud-topsporters gaven aan het wel ‘enigszins’ lastig te hebben gevonden; 17 procent vond het stoppen zelfs behoorlijk lastig. Net als in 2008 vinden we een duidelijk verband tussen het niet vrijwillig genoodzaakt zijn te stoppen met topsport en de beoordeling van de transitie naar een nieuwe levensinvulling (zie figuur 9.4). ‘Slechts’ de helft van de vrijwillig gestopten had enige of grote moeite met de overgang, tegenover twee derde van degenen die hun topsportloopbaan noodgedwongen opgaven.
Figuur 9.4 Moeite met transitie van topsporter naar een andere levensinvulling, naar vrijwillig dan wel noodgedwongen gestopt met topsport, in procenten (n=192) Totaal
Noodgedwongen gestopt
50
Vrijwillig gestopt
45
45 38
40 33
35
34
30
30
25
25
20 17
20 15 10
17
15
16
9
5 0 Nee, helemaal niet
Nee, nauwelijks
Ja, wel enigszins
Ja, best veel
Alle typen oud-topsporters kunnen meer of minder moeite hebben met hun transitie van topsport naar een andere maatschappelijke carrière. Dat geldt ook voor hockeyers. Terwijl Minke Booij in het openingscitaat beweerde dat zij geen hockeyers kende die in het ‘zwarte gat’ waren gevallen, bleek de helft van de oud-
106
bloed, zweet en tranen – en een moment van glorie
hockeyrespondenten in onze studie (n=9) aan te geven wel enige (n=3) of zelfs behoorlijke (n=2) moeite te hebben gehad met de overstap. Niet iedereen ervaart totale zinloosheid (het ‘zwarte gat’), maar ook Booijs eigen overstap van de hockeybond naar een niet-hockeygerelateerde werkgever kan gezien worden als deel uitmakend van het transitieproces om een passende nieuwe baan te vinden na haar hockeycarrière.7 De resultaten laten zien dat vrouwen iets vaker dan mannen moeite hebben met de transitie van topsporter naar een nieuwe levensinvulling, of ze geven iets makkelijker aan dat de overgang niet zo eenvoudig was (zie figuur 9.5). Verder geven vooral 35-plussers en oud-topsporters die minder dan drie jaar geleden gestopt zijn relatief vaak aan dit lastig te hebben gevonden.
7.
“Mijn baan bij de hockeybond was hartstikke leuk, maar ik liep er op een gegeven moment tegenaan dat overal waar ik kwam – in mijn privéleven en in mijn zakelijke leven – er een link was met hockey. Aan de ene kant is dat niet erg, want hockey zit in mijn hart, maar ik kon er niet meer op een ontspannen manier van genieten.”
Hoofdstuk 9 | Pijler 5 (b): Stoppen met topsport
107
Figuur 9.5 Moeite met transitie van topsporter naar nieuwe levensinvulling naar diverse achtergrondkenmerken, in procenten (n=192)
52
Hoogste prestatieiveau
Rest
48 51 49
Top 8
64
Trainingsuren tijdens topsportloopbaan
Type sport
Top 3
36 55
Team
45 60
Individueel
40 65
30 of meer uur per week
35 52
20-29 uur per week
47 53
Minder dan 20 uur per week
48 49
Jaren gestopt met topsport
5 of meer jaren geleden
51 55
3-4 jaar geleden
45 63
0-2 jaar geleden
37 66
Leeftijd
Ouder dan 35 jaar
34 55
30-35 jaar
46 47
jonger dan 30 jaar
53 60
Sekse
Vrouw
40 50 50
Man
45
0
108
Ja, wel enigszins/ behoorlijk
55
Totaal
10
bloed, zweet en tranen – en een moment van glorie
20
30
40
Nee, nauwelijks/ helemaal niet 50
60
70
Het feit dat relatief recent gestopte topsporters aangeven meer moeite te hebben met stoppen met topsport, hoeft niet per se te duiden op een ontwikkeling dat de transitie vandaag de dag lastiger is dan in het verleden. Mogelijk treedt ook hier ten dele een aanpassing op van de herinnering naarmate sporters langer gestopt zijn: dat het transitieproces achteraf minder moeizaam wordt gevonden dan in de eerste jaren. Gezien de steeds grotere investeringen die topsporters moeten doen om aan de top te raken en daar te blijven, is het echter zeker mogelijk dat het transitieproces voor huidige topsporters steeds lastiger wordt; doordat zij hun leven nog meer dan hun collega’s uit het verleden volledig ten dienste van de topsport (kunnen) stellen en daarin gestimuleerd en gefaciliteerd worden. Ter ondersteuning van deze these vonden we ook een duidelijk verband tussen een lastiger transitieproces en het aantal trainingsuren dat de oud-topsporters tijdens hun carrière maakten. Van de oud-topsporters die minder dan twintig uur per week investeerden gaf 53 procent aan moeite te hebben met de overstap; van degenen die dertig uur of meer trainden was dat 65 procent. Opvallend is ook dat oud-topsporters die een medaille hebben behaald op een WK of Olympische Spelen meer moeite hebben met het stoppen met topsport, terwijl we eerder zagen dat deze groep juist vaker vrijwillig was gestopt. Hoewel zij in ieder geval hun ambities in de sport hebben kunnen waarmaken, geldt voor deze groep mogelijk ook sterker dat hun (sociale) identiteit door de topsport bepaald is/wordt en omschakeling naar een andere maatschappelijke carrière daardoor lastiger wordt. Vandaag de dag is er echter ook meer dan in het verleden aandacht voor het transitieproces, waardoor huidige topsporters mogelijk juist beter voorbereid zijn op en ondersteund worden bij de overgang naar een nieuwe maatschappelijke carrière. Onderzoek over langere tijd zal dit moeten uitwijzen. Helaas zijn bij de eerste topsportklimaatmetingen oud-topsporters niet ondervraagd, zodat we nu nog geen concrete ontwikkelingen kunnen waarnemen. De resultaten laten zien dat veel topsporters te makkelijk denken over het transitieproces. Ze kennen vaak wel verhalen van anderen, maar verwachten zelf zeker niet in een zwart gat te vallen. Bijna de helft van de respondenten gaf aan dat ze het transitieproces onderschat hadden (zie figuur 9.6). Vooral oud-topsporters met een hoge trainingsintensiteit vonden het achteraf lastiger dan gedacht. Ook jongeren (< 30 jaar; 55 procent), solosporters (50 procent) en degenen die geen top 8-positie hadden behaald (48 procent) gaven bovengemiddeld vaak aan dat hun transitie moeizamer verliep dan gedacht. Een op de drie gestopte topsporters had ook wel eens spijt gehad van hun beslissing om met topsport te stoppen, en een op de vijf overweegt nog steeds terug te keren. Ook hier gold dat deze uitspraken relatief vaak door oud-topsporters werden onderschreven die een hoge trainingsintensiteit hadden, jong waren gestopt en geen top 8-positie op wereldniveau hadden bereikt.
Hoofdstuk 9 | Pijler 5 (b): Stoppen met topsport
109
Figuur 9.6 Stellingen over stoppen met topsport, naar trainingsuren/-week tijdens topsportloopbaan, in procenten (n=192)
Ik overweeg nog wel eens om terug te keren in de topsport
15
Ik heb wel eens spijt gehad van mijn beslissing om te stoppen met topsportbeoefening
30 18 19 44
29 35
Ik vond het lastig om te stoppen met topsport dan ik vooraf had gedacht
41
43
20
40
20-30 uur/week
58
36
0
>30 uur/week
<20 uur/week
45
Totaal 60
80
Deze bevindingen illustreren hoezeer topsport onderdeel uitmaakt van de identiteit van de oud-topsporters, van wie ze waren/zijn of hoe ze zichzelf nog steeds zien (vgl. Elling 2009; Stier 2007).8 Ondersteuning 17 procent van de oud-topsporters onderschreef de voorgelegde stelling dat er in Nederland goede ondersteuning is voor oud-topsporters (zie figuur 9.7). Sporters die minder dan drie jaar geleden gestopt waren met topsport (25 procent), waren beduidend positiever over de geboden ondersteuning voor oud-topsporters dan degenen die al vijf jaar of langer gestopt waren (13 procent). Hieruit kan worden geconcludeerd dat de ondersteuningsmogelijkheden de afgelopen jaren effectief zijn toegenomen, maar ook dat de meerderheid/ een groot deel van de oud-topsporters nog steeds te weinig ondersteuning ervaart.
8.
110
Op hoog niveau presteren (95 procent) en de sport centraal stellen in hun leven (90 procent) waren de belangrijkste factoren voor oudtopsporters om zichzelf destijds als topsporter te beschouwen. In mindere mate waren het verkrijgen van een topsportstatus (65 procent) en het maken van een bepaald aantal trainingsuren per week van invloed.
bloed, zweet en tranen – en een moment van glorie
Figuur 9.7 Mening over het bestaan van goede ondersteuning voor oud-topsporters, naar jaren gestopt met topsport, in procenten (n=192) (Helemaal) mee eens
>5 jaar geleden
13
3-4 jaar geleden
28
15
0-2 jaar geleden
(Helemaal) mee oneens
21
0
34
32
17
29
20
Weet niet
37
37
25
Totaal
Mee eens/oneens
25
23
21
32
40
60
22
80
100
Uit figuur 9.8 komt naar voren dat vier op de tien oud-topsporters geen ondersteuning hebben ontvangen, of die niet nodig hebben gehad. De meeste ondersteuning ontvangen oud-topsporters van hun partner (42 procent), gevolgd door ouders/verzorgers (29 procent) en vrienden (27 procent). Een op de zes oud-topsporters ontving (tevens) professionele ondersteuning. Ook hier zien we dat er de afgelopen jaren wel iets veranderd is in de vraag naar en/of het aanbod van ondersteuning bij het transitieproces van oud-topsporters. Degenen die relatief recent zijn gestopt, vragen of krijgen meer ondersteuning vanuit hun sociale omgeving dan wel professionele instanties die zich al dan niet specifiek richten op het transitieproces (NOC*NSF, Randstad, psychologen).
Hoofdstuk 9 | Pijler 5 (b): Stoppen met topsport
111
Figuur 9.8 Verkregen ondersteuning bij transitieproces, naar jaren gestopt met topsport, in procenten (n=192)
49
32
Niet van toepassing
4 Professionele ondersteuning
19
16
25
15 15
Broer(s)/zus(sen)
16
40
24
27 Vrienden
37
29
27
18
25
Ouders/verzorgers
27 35
29
≥5 jaar gestopt 3-4 jaar gestopt
33 Partner 42 0
20
40
47 47
0-2 jaar gestopt Totaal 60
Het vaker vragen dan wel aannemen van ondersteuning bij het transitieproces past ook in een bredere psychologisering van de topsport (en samenleving) (zie o.a. Ingham, Blissner & Wells Davidson 1999). Ook tijdens hun sportcarrière had meer dan de helft van de respondenten mentale begeleiding ontvangen van een sportpsycholoog. 17 procent had gedurende hun topsportloopbaan (ook) gebruikgemaakt van hulp bij hun carrièreplanning. Stoppen met topsport is niet alleen maar lastig, maar gaat tevens gepaard met nieuwe mogelijkheden. Zoals we zagen, stopten veel topsporters ook deels vrijwillig omdat ze niet meer voldoende motivatie konden opbrengen en/of andere prioriteiten wilden stellen in hun leven. Genoemde aspecten die oud-topsporters als prettig dan wel lastig ervaren nadat ze zijn gestopt met topsport zijn sterk vergelijkbaar met de uitkomsten uit 2008 (vgl. Elling 2009). Ten aanzien van positieve aspecten scoort de vreugde over het ‘verlost’ zijn van dopingcontrole iets hoger (van 17 naar 26 procent) en het geen last meer hebben van andermans hoge verwachtingen juist iets lager (van 25 naar 15 procent) (zie tabel 9.2). Ten aanzien van de lastige kanten van stoppen met topsport zien we een vrij duidelijke tendens dat stoppen met topsport moeilijker is geworden, dan wel dat lastige aspecten van de transitie meer erkend worden. Bijna alle lastige aspecten worden in 2011 vaker genoemd dan in 2008, zoals het geen deel meer uitmaken van een groep topsporters (van
112
bloed, zweet en tranen – en een moment van glorie
60 naar 70 procent), het afstand nemen van iemands topsportidentiteit (van 46 naar 57 procent), nieuwe doelen vinden (van 32 naar 46 procent) en niet meer zo veel waardering krijgen (van 26 naar 35 procent). Alleen het onder controle houden van het gewicht na afloop van de topsportloopbaan wordt in 2011 als iets minder problematisch ervaren (van 43 naar 31 procent).
Tabel 9.2 Prettige en lastige aspecten van stoppen met topsport 2011 en 2008, in procenten (n=192) Prettig
2011
2008
Meer tijd voor familie en vrienden
87
84
Tijd om andere dingen op te pakken
84
85
Meer tijd om leuke dingen te doen met vrienden buiten de sport
79
Niet meer elke dag trainen
56
Me niet meer druk maken over invloed van alles op mijn sportprestaties Minder egoïstisch hoeven te zijn
2011
2008
Geen deel meer van een groep topsporters
70
60
Afstand nemen van mijn identiteit als topsporter
57
46
Nieuwe doelen in het leven te vinden
46
32
59
Medetopsporters meer collega's dan vrienden
36
29
48
51
Niet meer elke dag te trainen
35
29
41
36
Niet meer zo veel waardering
35
26
Niet meer zo letten op mijn eetpatroon
32
35
Vrienden binnen de sport verliezen
35
Verlost van de continue psychische druk
30
31
Gewicht onder controle houden
31
43
Verlost van dopingcontroles
26
17
Nieuwe vriendschappen aan gaan
19
15
Anderen niet zulke hoge verwachtingen van me
15
25
Niet meer zoveel (media)belangstelling
9
10
Geen last meer van faalangst
14
19
Maat houden met middelengebruik (bijv. drank)
8
8
Minder eenzaam
11
12
Anders
7
Geen last meer van de media
9
Anders
4
Lastig
9.3 Nieuwe maatschappelijke carrière Veel oud-topsporters blijven ook na hun actieve sportloopbaan betrokken bij de (top)sport. Sommigen vinden hun hoofdberoep in de sport, anderen vervullen een deeltijdfunctie en ook een grote groep is vrijwillig actief. Terwijl iets meer dan een kwart van de oud-topsporters een sportgerichte opleiding, waaronder CIOS (4 procent) en ALO (4 procent), volgde, is bijna de helft van de oud-topsporters betaald of onbetaald werk-
Hoofdstuk 9 | Pijler 5 (b): Stoppen met topsport
113
zaam in de sport (zie tabel 9.3). Het gaat om ongeveer evenveel mannen als vrouwen, maar beduidend meer 35-plussers (64 procent) dan twintigers (27 procent). De grootste groep werkt als trainer/coach (29 procent), voornamelijk onbetaald. 11 procent werkt als zelfstandig ondernemer in de sport en 10 procent als beleidsmedewerker of manager/bestuurder.
Tabel 9.3 Oud-topsporters werkzaam in de (top)sport, in procenten (n=192) Momenteel werkzaam in de sport
Gewenste toekomstige (grotere) werkzaamheid
Nee
54
29
Ja
46
71
11
20
Type functie Als zelfstandig ondernemer Als beleidsmedewerker
3
13
Als bestuurder/manager
7
23
29
51
2
4
13
9
Als trainer/coach Ja, als scheidsrechter/official Anders
Onder de oud-topsporters is ook nog veel extra potentieel kader te vinden. Op de vraag of respondenten (meer) werkzaam wilden zijn in de sport, antwoordde maar liefst 70 procent bevestigend. Driekwart wil in de toekomst graag (meer) als trainer/coach (51 procent) of bestuurder/manager (23 procent) aan de slag. Qua inkomen gaan veel oud-topsporters er na het stoppen met topsport niet meteen op vooruit. Van de groep topsporters die minder dan twee jaar geleden stopte had slechts 17 procent een inkomen van meer dan 2.500 euro netto per maand, terwijl 38 procent dit inkomen te besteden had tijdens hun sportcarrière. Het aandeel dat minder dan 1.500 euro per maand verdiende steeg daarentegen van 23 naar 33 procent. In deze groep bevinden zich logischerwijze ook veel studerenden. Pas bij sporters die meer dan vijf jaar geleden gestopt zijn is het aandeel dat minder dan 1.500 euro per maand verdient na het stoppen lager dan tijdens hun topsportloopbaan. Onder deze groep verdienen meer oud-topsporters tussen de 1.500 en 2.500 euro per maand dan ten tijde van hun actieve topsportcarrière. Aan de oud-topsporters zijn verschillende stellingen voorgelegd over de wijze waarop ze hun maatschappelijke carrièrekansen en -mogelijkheden beoordelen in het licht van hun topsportloopbaan. Figuur 9.9 laat zien dat de meeste oud-topsporters het niet eens waren met de stelling dat ze tijdens hun topsportloopbaan niet bezig waren met hun maatschappelijke carrière; een groot deel volgde een studie of was parttime werkzaam. Niettemin gold voor een kwart van de ondervraagden wel dat voor hen hun maatschappelijke loopbaan van later zorg was. Bijna de helft van de oud-topsporters is van mening dat
114
bloed, zweet en tranen – en een moment van glorie
hun topsportloopbaan positief van invloed was op hun maatschappelijke carrièremogelijkheden. Dat geldt in het bijzonder voor sporters die minder dan twintig uur per week trainden. Omgekeerd vinden vooral de oud-topsporters die meer dan dertig trainingsuren per week maakten dat het carrièreperspectief van oudtopsporters een knelpunt is in Nederland. Deze groep lijkt zich gedurende hun topsportloopbaan minder goed te hebben kunnen ontwikkelen op andere terreinen.
Figuur 9.9 Stellingen relatie topsport en maatschappelijke carrière, naar uren per week actief met topsport gedurende hun topsportloopbaan, in procenten (helemaal) mee eens (n=192)
25
Tijdens mijn topsportloopbaan hield ik mij niet bezig met mijn latere maatschappelijke loopbaan
28 28
33
Mijn topsportloopbaan heeft mijn latere carrièremogelijkheden verbeterd
42
59
45 47
Na mijn topsportloopbaan verwachtte ik snel een baan te vinden die bij mijn opleiding en interesses past
63
66 66
48
20
40
>30 uur/week
63
48
0
<20 uur/week 20-30 uur/week
34
Het maatschappelijk carrièreperspectief van topsporters na hun actieve topsportloopbaan is een belangrijk knelpunt in Nederland
72
Totaal 60
80
Conform de uitkomsten uit 2008 achten de meeste oud-topsporters hun topsportloopbaan positief van invloed op hun maatschappelijke carrière. Vier op de tien oud-topsporters zien vrijwel geen invloed en minder dan een op de tien oordeelt negatief (zie figuur 9.10). Meer dan een kwart van de oud-topsporters is wel eens benaderd voor een functie in de sport op basis van naam en/of prestaties; ook meer dan een op de zes is benaderd voor functies buiten de sport. Enkelen noemen juist het te veel benaderd worden als ex-topsporter als nadeel.
Hoofdstuk 9 | Pijler 5 (b): Stoppen met topsport
115
Figuur 9.10 Invloed topsportcarrière op maatschappelijke loopbaan 2011 en 2008, in procenten (helemaal) mee eens (n=192) 70 60
55
59
50 40
38
36
30 20 8
10
6
2011 2008
0 Niet noemenswaardig van invloed
Vooral positief van invloed
Vooral negatief van invloed
Oud-topsporters die reeds tijdens hun actieve topsportloopbaan werkzaam waren gaven aan dat ze ook destijds meer voordelen dan nadelen hadden ervaren. Als belangrijkste knelpunt gold de afstemming tussen verplichtingen richting topsport en (andere) werkgever. Als positieve aspecten noemden oud-topsporters voornamelijk hun discipline en doorzettingsvermogen (vgl. Elling 2009; Randstad 2008) en onderschreven zij ook deels de waardering van collega’s, het makkelijker netwerken en hun specifieke kennis. Reflectie opbrengsten/offers topsportloopbaan De respondenten kregen aan het eind van de vragenlijst een aantal algemene stellingen voorgelegd over hun huidige levenssituatie en de wijze waarop ze terugkijken op hun topsportloopbaan. Ze konden tevens in een open vraag nog opmerkingen kwijt. Figuur 9.11 laat zien dat het overgrote deel van de ondervraagde oud-topsporters die tussen 2005 en 2010 hun status verloren hun draai inmiddels gevonden heeft, zich gelukkig voelt en tevreden is met hun huidige baan en leven. De uitkomsten zijn over het geheel genomen echter net iets minder rooskleurig dan de resultaten uit 2008, toen oud-topsporters werden ondervraagd die tussen 2001 en 2004 hun topsportstatus waren kwijtgeraakt. Terwijl bijna negen op de tien oud-topsporters in de meting van 2008 aangaven dat ze erg tevreden waren met hun huidige werk, gold dat voor slechts driekwart van de in 2011 ondervraagde oud-topsporters. Een vergelijkbaar aandeel als in 2008 kijkt negatief terug op hun sportloopbaan en oordeelt dat deze hen niet heeft gebracht wat ze ervan handen verwacht. Opvallend is dat een beduidend kleinere groep (55 procent) dan in 2008 (68 procent) aangeeft dat hun topsportperiode de mooiste tijd uit hun leven was. Het feit dat oud-topsporters hun topsportloopbaan niet als de mooiste tijd van hun leven beschouwen zou juist kunnen betekenen dat zij op een positieve wijze afstand hebben kunnen nemen, en niet slechts in nostalgie omzien. Toch blijkt de huidige groep oud-topsporters over het geheel genomen iets minder content
116
bloed, zweet en tranen – en een moment van glorie
met hun nieuwe levensinvulling. Dat zou kunnen liggen aan het feit dat de huidige responsgroep mogelijk relatief veel recent gestopten (< 2 jaar geleden) herbergt. Nadere analyse laat zien dat dat geen (volledige) verklaring kan zijn. Alleen ten aanzien van de algemene tevredenheid met het huidige leven scoren de recent gestopten relatief laag (75 procent). Ze stellen daarentegen relatief vaak (26 procent) dat de topsport hen niet heeft gebracht wat ze ervan verwachtten. Dat laatste gold ook voor twintigers (30 procent), de groep die geen top 8-positie bereikte (29 procent), de groep die minder dan twintig uur per week trainde (21 procent) en vrouwen (20 procent).
Figuur 9.11 Stellingen huidige leven en reflectie topsportloopbaan 2011 en 2008, in procenten (helemaal) mee eens (n=192)
95
Ik voel me gelukkig
88 93
Ik ben erg tevreden met het leven dat ik nu leid
86 84
Ik heb nieuwe uitdagingen gevonden in mijn leven
76 87
Ik ben erg tevreden met het werk dat ik nu doe
74 83
Ik vind voldoende uitdaging in mijn huidige werk
72 93 90
Als ik opnieuw kon kiezen, zou ik weer voor de topsport kiezen Mijn echte passie ligt nog steeds bij de sport
72 67 68
Mijn topsportperiode was de mooiste tijd van mijn leven
55 2008
19
Mijn topsportloopbaan heeft me niet gebracht wat ik ervan verwachtte
17
0
20
2011 40
60
80
100
Vrouwen (43 procent) en twintigers (47 procent) onderkennen daarentegen minder vaak dan respectievelijk mannen (67 procent) en 35-plussers (64 procent) dat topsport de mooiste periode van hun leven was; vergelijkbare sekse- en leeftijdsverschillen zien we bij de stelling dat hun echte passie nog steeds bij de sport ligt. Vooral oud-topsporters die de mondiale top 3 hadden bereikt (62 procent), 35-plussers (62 procent) en de groep die minder dan twintig uur per week trainde (68 procent) scoren relatief laag op de stelling dat ze
Hoofdstuk 9 | Pijler 5 (b): Stoppen met topsport
117
voldoende nieuwe uitdagingen gevonden hebben in het leven. Met uitzondering van de medaillewinnaars zijn deze groepen ook iets minder tevreden met hun leven als geheel en voelen ze zich iets minder gelukkig. Bij de medaillewinnaars compenseert hun eigen tevredenheid en de waardering van anderen voor de door hen geleverde prestaties waarschijnlijk nog deels het gemis aan voldoende nieuwe levensuitdagingen. In de opmerkingen die respondenten nog maakten aan het eind van de vragenlijst werd veelvuldig verwezen naar de wijze waarop de oud-topsporters zichzelf ‘gevormd’ zien door de ‘prachtige leerschool’ van de topsport en de wijze waarop topsport hun leven heeft ‘verrijkt’ met ervaringen. Door verschillende respondenten werd echter ook verwezen naar de potentiële keerzijden van een topsportloopbaan, zoals het ‘geïsoleerde’ of ‘kleine wereldje’, dat ze een ‘schuldgevoel’ hebben, dat het hen juist beperkt heeft in hun ontwikkeling of dat ze nadien in een ‘zwart gat’ gevallen zijn. Ook het gebrek aan maatschappelijke waardering voor topsport werd diverse malen genoemd.
“Het heeft een zeer positieve ontwikkeling gehad op mijn leven, het vormt je en geeft je goede eigenschappen mee.” (oud-topsporter) “Het was een geweldige ervaring, die me gevormd heeft voor de rest van mijn leven, het was zwaar, maar super mooi. Ik had het nooit willen missen of anders willen doen. Maar nu is het voorbij en dat is ook prima!” (oud-topsporter) “Het heeft mijn leven verrijkt. Ik heb gekeken wat ik nog wel kon met mijn beperking.”
(oud-
topsporter)
“Het heeft een enorme invloed en laat van alles de uitersten zien, zowel positief als negatief. De kunst is je ervaring te vertalen naar je normale leven om er beter en sterker van te worden.” (oudtopsporter)
“Ik zou er zo weer voor kiezen, het is een prachtige leerschool en een mooie ervaring. Een groot minpunt is voor mij de verminderde kans op studie en dus maatschappelijk succes geweest.” (oudtopsporter)
“Het heeft me veel goeds gebracht, maar tegelijkertijd heeft het me ook beperkt in mijn ontwikkeling als mens.” (oud-topsporter) “Door de manier van coaching in ons topsportproject heb ik een mentale klap gekregen. Ons gevoel werd uitgeschakeld. Ook door 4 jaar lang naar 1 doel te streven en weinig waardering te krijgen heb ik nu problemen.” (oud-topsporter)
118
bloed, zweet en tranen – en een moment van glorie
“In Nederland wordt topsport nog steeds niet echt gewaardeerd door de maatschappij. Als dit meer geaccepteerd zou worden, zouden er meer kansen zijn voor sporters.” (oud-topsporter) “Topsport is prachtig om te doen. Het geïsoleerde en doelgerichte is wel iets waar je later last mee kunt hebben, wanneer je uit de topsport stapt. Echte vrienden hou je er niet aan over, meer kennissen.” (oud-topsporter) “Ik heb mijn carrière als geweldig ervaren maar ben daarna in een zwart gat gevallen. Mede door het feit dat ik net onder de top gepresteerd heb. Je stopt er net zoveel tijd in als de echte top, maar krijgt er uiteraard niet hetzelfde voor terug.” (oud-topsporter)
9.4 Conclusie De overgrote meerderheid van de respondenten komt na hun actieve topsportloopbaan maatschappelijk gezien ‘goed terecht’. Ze vinden een baan (in de sport) en zijn tevreden met hun ‘nieuwe’ leven. Niettemin laten de resultaten zien dat het transitieproces van stoppen met topsport naar het vinden van een nieuwe maatschappelijke uitdaging aanvankelijk vaak blijkt tegen te vallen. Ook al stopte twee derde vrijwillig met topsport, meer dan de helft van de oud-topsporters gaf aan dat ze enige tot behoorlijke moeite hadden met de transitie naar een andere levensinvulling. Vooral voor topsporters die noodgedwongen moesten stoppen, recent gestopten, vrouwen, 35-plussers en voor hen die veel trainingsuren maakten en het hoogste niveau bereikten viel het afscheid nemen van topsport relatief zwaar. Veel topsporters erkennen dat het stoppen met topsport lastiger bleek dan vooraf verwacht. Door transitieproblemen meer bespreekbaar te maken en niet te ontkennen, wordt het voor oud-topsporters eenvoudiger om aangeboden ondersteuning te accepteren of om – zonder schaamte – zelf om hulp te vragen. Ook al zijn de ondersteuningsmogelijkheden voor oudtopsporters de afgelopen jaren toegenomen, toch acht een kwart van de recent gestopten ook het huidige ondersteuningsaanbod nog niet toereikend. Juist omdat er vandaag de dag nog meer investeringen van topsporters worden gevraagd dan vroeger en zij zich vaak volledig op topsport richten, is meer (professionele) ondersteuning nodig om afstand te nemen van hun (eenzijdige) topsportleven en nieuwe uitdagingen te vinden; wat de meeste oud-topsporters uiteindelijk ook prima lukt.
Hoofdstuk 9 | Pijler 5 (b): Stoppen met topsport
119
120
bloed, zweet en tranen – en een moment van glorie