PG-ZORG Een boekje over de leerlingbegeleiding op het Praedinius Gymnasium Groningen
INHOUD Faalangstreductietraining
4
SOVA-training
8
Dyslexiebegeleiding
10
POP
12
TOP/SMART
13
Huiswerkklas
16
Verbreding
18
ASS begeleiding
19
BPS Begaafdheidsprofielschool
21
Jaarrooster Hulpkaders
22
Zorgschema Praedinius Gymnasium
23
Hoe te handelen in de klas
24
Handelingswijzer voor faalangst
24
Handelingswijzer voor dyslexie
25
Handelingswijzer voor depressieve gevoelens
26
Handelingswijzer voor AD(H)D
27
Handelingswijzer voor PDD-NOS en Asperger
28
Februari 2015
2
Begeleiding Voor je ligt een boekje dat een overzicht geeft van de hulpkaders die onze school kan bieden aan leerlingen die ondanks de geconstateerde capaciteiten (anders zaten ze hier niet) problemen ondervinden bij het succesvol voltooien van hun schoolcarrière. De bedoeling is dat zoveel mogelijk mensen zich bewust zijn van wat ze in en buiten de klas kunnen bijdragen aan de signalering van en het omgaan met eventuele problemen. Dat, als ze er zelf niet uitkomen, ze weten dat ze in eerste instantie de mentor van de leerling op de hoogte stellen van hun waarneming en anders de jaarcoördinator. Omdat zo iedere medewerker van de school een belangrijke rol speelt bij het waarnemen en melden van problemen, zou dit boekje naast de jaarplanning en de PTA’s, steeds onder handbereik moeten zijn. Aan het eind vind je een jaaroverzicht, het zorgschema en een aantal handelingswijzers als steuntje in de rug.
De leerlingbegeleiding 2014 - 2015 Het zorgteam/IBAT:
Denise Melis, Joke Hamersma en Marieke Hazelhoff, Marijke de Ruijter.
Faalangstreductietraining:
Marieke Hazelhoff en Ankie Wiersma.
SOVA-training:
Michel Romeijn en Miranda Koops.
Dyslexiebegeleiding
Denise Melis en orthopedagogen i.o.
POP-begeleiding:
Denise Melis, div. docenten en orthop. i.o.
TOPSMART-begeleiding:
Denise Melis en orthopedagogen i.o.
Coördinator verbreding:
Anna Smit.
Begeleiding leerlingen met ASS:
Vincent Bekkering, Marijke de Ruijter.
Hoogbegaafden/ BPS
Marjolein Suwijn.
Orthopedagoge:
Denise Melis.
Zorgcoördinator intern:
Joke Hamersma.
Zorgcoördinator extern:
Marieke Hazelhoff.
Intern begeleider:
Marijke de Ruijter.
Conrector zorg:
Vincent Bekkering.
3
Faalangstreductietraining Wat houdt dat in? Faalangst treedt op in situaties waarin iemand beoordeeld wordt of denkt beoordeeld te worden. In het geval van negatieve faalangst is de stress zo groot, dat de leerling slechter presteert dan hij kan presteren gezien zijn capaciteiten. Op school komt de leerling natuurlijk voortdurend in situaties terecht, waarin hij beoordeeld wordt. We onderscheiden cognitieve, sociale en motorische faalangst. Tijdens de training houden we ons vooral bezig met de eerste twee. Het doel van de cursus is dat de leerlingen leren anders te denken over zichzelf, en vooral anders leren denken in situaties die spanning oproepen. De leerling leert ook zijn sterke kanten ontdekken waardoor hij meer zelfvertrouwen krijgt. Bovendien leert hij zich te ontspannen in situaties die spanning geven. Bij het anders leren denken maken we vooral gebruik van de RET methode (Rationeel Emotieve Therapie). Niet helpende gedachten worden omgezet in helpende gedachten. Hoe herken je faalangstige leerlingen? Natuurlijk hebben faalangstige leerlingen niet al deze kenmerken. Maar als je veel van deze kenmerken in één kind bij elkaar ziet, dan is de kans groot dat je met een faalangstige leerling te maken hebt. Fysiologische reacties - zweten - trillen - misselijk - rode vlekken / blozen - veel plassen - oppervlakkige ademhaling - hartkloppingen - droge mond - buikpijn, maagpijn, hoofdpijn - stotteren - gespannen spieren - slecht slapen - frunniken met de handen / tikken met de voeten - geen hap door de keel kunnen krijgen - 'dichtgeknepen' keel, niet kunnen praten - bibberende stem
Gedragsreacties (vervolg) - missen veel van nieuwe uitleg - vinden het moeilijk om verbanden te leggen tijdens uitleg - maken veel negatieve opmerkingen tegen zichzelf en anderen - zijn overgevoelig voor kritiek - kunnen moeilijk complimenten accepteren - kunnen moeilijk " nee " zeggen - zitten erg lang op hun huiswerk - stampen de stof erin - maken opmerkingen over "niets kunnen" en "niets verwachten" - raken in paniek als de vraag net iets anders is dan verwacht - voeren opdrachten overdreven precies uit - zijn zeer gevoelig voor de verwachtingen van belangrijke anderen - falen wordt toegeschreven aan interne oorzaken - succes wordt toegeschreven aan externe oorzaken
4
Psychische reacties - piekergedachten - ongeconcentreerd zijn - laag zelfbeeld
Gedragsreacties - stil, teruggetrokken - agressief, brutaal - stoer, clownesk - onrustig, druk, nerveus - zijn gevoelig voor de sfeer in de klas - lopen weg voor opdrachten (vluchtgedrag) - willen veel feedback - willen veel bevestiging - maken moeilijk oogcontact - hebben een in elkaar gedoken houding - verbergen zich in de groep - durven geen vragen te stellen - durven klassikaal geen antwoord te geven op vragen van de leraar - kijken eerst hoe anderen het doen
Bij toetsen: - starten later dan de anderen - kijken veel om zich heen, merken alles op wat er om hen heen gebeurt - stellen veel vragen over werk en procedure - beginnen vaak met het moeilijkste - gaan chaotisch te werk - bewegen onrustig, bepaalde lichaamsdelen zijn overactief - hebben er een hekel aan als je over hun schouder meekijkt - krassen veel door in hun werk - raken in paniek bij tijdsdruk - halen alles door elkaar bij controle aan het eind - raken in de war van vragen van anderen - heel duidelijke fysiologische kenmerken (zie boven) - schatten tevoren hun mogelijkheden te laag in - schatten de kwaliteit van hun werk verkeerd in
Welke hulp bieden wij in welke vorm aan faalangstige leerlingen? Dit jaar hebben we besloten een faalangstreductietraining aan te bieden aan leerlingen van klas 2 en klas 4. Daarnaast komt er ook weer een examenvreestraining voor zesde klassers. A. Klas 2 Screening In de tweede klas worden de leerlingen gescreend met behulp van de SSAT, de Situatie Specifieke Angst Test. Bij deze vragenlijst worden de leerlingen vragen voorgelegd over situaties en gebeurtenissen op school waarvoor je spanning kunt hebben. Bijv. een spreekbeurt houden, een mondelinge beurt krijgen, een proefwerk terugkrijgen voor een vak waar je niet goed in bent e.d.. De scores van deze vragenlijst geven indicaties voor wel of niet faalangstigheid. Behalve de mate van angst/spanning wordt ook de vermijdingsdrang van de leerling zichtbaar. Geven de scores aanleiding tot vermoeden van faalangst dan krijgt de leerling een brief thuis met een uitnodiging voor een gesprek. Daarna volgt een intakegesprek. Deelname aan de training gebeurt met goedkeuring van de ouders en is natuurlijk geheel vrijwillig.
5
De training De training bestaat uit 10 groepsbijeenkomsten van 1,5 uur en is gebaseerd op de Sidderkuur, een training ontwikkeld door het CPS speciaal voor leerlingen van de onderbouw. Halverwege de training worden de ouders/verzorgers uitgenodigd. Zij krijgen dan voorlichting over de training. In de eerste bijeenkomsten wordt vooral aandacht gegeven aan het herkennen en erkennen van de eigen angsten. Vervolgens staat analyseren van en experimenteren met de relaties tussen denken, voelen en handelen voorop. In de laatste bijeenkomsten staat het uitvoeren van alternatieven (denken, voelen en doen) buiten de training centraal. Uitgaand van hetgeen de leerling graag wil leren en een persoonlijk stappenplan, probeert iedere leerling zelf verandering te brengen in moeilijke situaties. Met elke leerling volgt er een evaluatiegesprek en na een aantal maanden is er een “terugkombijeenkomst” voor de hele groep. B. Klas 4 Screening In de vierde klas worden de leerlingen gescreend met behulp van de VSV, de Vragenlijst Studie Voorwaarden. Deze vragenlijst biedt inzicht in oorzaken van een stagnerende studievoortgang. De scores van deze vragenlijst geven onder andere indicaties voor de mate van eventuele faalangst. De training De training bestaat uit ongeveer 8 bijeenkomsten van 1,5 klokuur. Deze training is een mix van de training van Ard Nieuwenbroek en de Sidderkuur. Uitgangspunt is o.a. de RET, leerlingen leren “piekergedachten” te vervangen door alternatieve / helpende gedachten ( anders leren denken). Verder aandacht hebben voor eigen sterke kanten en tenslotte leren ontspannen in stressvolle situaties. Ook bij deze training wordt uitgegaan van de leerwens en de mogelijkheden van de leerling zelf invloed uit te oefenen op de situatie. In principe is dit bedoeld voor l.l. klas 4 maar soms doet er ook een l.l. uit een andere jaarlaag mee. Voorwaarde is dan wel dat de leerling qua ontwikkeling en leeftijd past in de beoogde groep.
C. Klas 6 Eindexamenvrees Screening De leerlingen vullen een vragenlijst in, die duidelijk moet maken waaruit hun stress c.q. faalangst bestaat. De antwoorden worden met de leerlingen besproken en daarna vindt er nog een intakegesprek plaats. Vervolgens wordt besloten of deelname aan de cursus zinvol is. De training De training bestaat uit 10 à 12 bijeenkomsten van 1 klokuur. Vlak voor het CSE wordt er een terugkomuur gepland.
6
De training, gebaseerd op een training van het KPC, bestaat uit verschillende onderdelen. In de training is de Rationeel Emotieve Therapie (RET) een belangrijk onderdeel, waarbij de leerling leert hoe hij zijn negatieve gedachten en gevoelens om kan zetten in alternatieve gedachten en gevoelens. Verder wordt er uitgebreid aandacht besteed aan o.a. planning, uitstelgedrag, effectief studeren en studiegewoontes. Naast dit alles leert de leerling hoe hij/zij zich voor en tijdens het examen (de toetsweken) kan ontspannen. Wie doet wat dit jaar? klas 2 : Marieke Hazelhoff klas 4 : Ankie Wiersma klas 6 : Gea Oosting
7
SOVA-training De SOVA-training is bedoeld om sociaal onhandige leerlingen Sociale Vaardigheden bij te brengen. In de training leren ze sociaal onhandig en sociaal handig gedrag te onderscheiden. Daarna oefenen ze – in de beschermde en veilige omgeving van de groep – sociaal vaardig gedrag. De leerlingen worden gestimuleerd ook buiten de groep hiermee te experimenteren; de cursus biedt hierbij ook ondersteuning. Voor welke leerlingen. Kort samengevat is deze training voor leerlingen die erg teruggetrokken zijn of zich juist (te) sterk overdreven uiten, zodanig dat het gevolg hiervan weinig sociaal contact is. De SOVA-cursus is voor leerlingen in klas 1 en 2. De diagnose en screening vindt plaats aan de hand van de volgende indicatoren: Positieve indicatoren voor een SOVA-leerling : De leerling wordt geplaagd De leerling kan zich slecht verweren tegen leeftijdgenoten De leerling vertoont teruggetrokken gedrag in de klas (of op de gang) De leerling laat gemakkelijk over zich heenlopen De leerling neemt zelden of nooit initiatief tot contact met leeftijdsgenoten Ofwel : De leerling heeft geen of zeer wisselende vriendjes De leerling heeft een zeer lage dunk van zichzelf De leerling doet zelden of nooit vrijwillig mee aan groepsactiviteiten De leerling geeft bij moeilijkheden vrijwel altijd anderen de schuld De leerling heeft regelmatig klachten (hoofdpijn, buikpijn, misselijk) De leerling is in contacten met anderen steeds lichamelijk gespannen Ofwel : De leerling wil de baas spelen De leerling heeft veel ruzie en vecht regelmatig De leerling schept veel op en overschreeuwt zichzelf De cursus is niet geschikt voor elke leerling met sociaal onhandig gedrag. Deelname is onverstandig in de volgende gevallen : de leerling is te weinig gemotiveerd om mee te doen (motivatie moet in henzelf aanwezig zijn, ofwel op te wekken; dit blijkt tijdens het intakegesprek) ouders/verzorgers geven geen toestemming voor deelname andere problemen hebben de overhand bij de leerling de leerling is te angstig de leerling is te impulsief de leerling kan sociaal gedrag slecht leren, of kan niet reflecteren
8
De gang van zaken. Door docenten en mentoren worden leerlingen voorgesteld die in aanmerking zouden komen voor SOVA-training. De SOVA-trainers stellen samen met de mentor en/of de jaarcoördinator een lijst op van mogelijke deelnemers. Deze leerlingen worden besproken in de docentenvergadering. Daar wordt beslist of ze al dan niet geschikt worden geacht voor een SoVa-training. Deze leerlingen worden eerst door de mentor benaderd, die ook (globaal) uitleg geeft wat de cursus inhoudt. Daarna houdt één van de SoVa-trainers een gesprek met deze leerling ter kennismaking en/of verder peilen van de motivatie. Vervolgens wordt schriftelijke of mondelinge toestemming aan de ouders gevraagd. (Ouders zijn reeds in een eerder stadium op de hoogte van de inhoud en bedoeling van de SOVA-training via ouderavonden en/of de schoolgids). Daarna wordt een groep samengesteld waarin ook op de samenstelling gelet wordt (bv. niet teveel "zich sterk uitende" leerlingen omdat anders de "teruggetrokkenen" niet meer aan bod komen). Vervolgens vindt de training plaats. Tijdens de training worden veel situaties nagespeeld d.m.v. rollenspellen. De leerlingen krijgen tijdens de cursus ook thuisopdrachten mee, de zogenaamde ‘klussen’. Het is belangrijk dat de ouders de leerling hierbij ondersteunen. Aan het eind van de cursus krijgen de leerlingen een oorkonde mee naar huis. Trainers: Michel Romeijn en Miranda Koops.
9
Dyslexiebegeleiding Wat is dyslexie en wat houdt de begeleiding in: Definitie dyslexie: Dyslexie is een stoornis die gekenmerkt wordt door een hardnekkig probleem met het aanleren en het goed en vlot toepassen van het lezen en/of spellen. Dyslectici hebben moeite met het snel en goed lezen van teksten, het juist spellen van woorden, het leren van woordjes of andere rijtjes en zijn vaak onnauwkeurig bij het maken van toetsen. Ze hebben vaak knoeierige aantekeningen (een slecht handschrift), problemen met de grammatica (regels worden niet goed onthouden of geautomatiseerd), problemen met de uitspraak van woorden van de verschillende talen, moeite met het verstaan van snelle spraak en ze werken langzamer en onnauwkeuriger als er onder druk gewerkt moet worden. De dyslexie heeft dus invloed op alle vakken. Omschrijving begeleiding: De leerlingen die als dyslectisch uit de tests naar voren komen, worden door de orthopedagoog i.o.uitgenodigd voor een of meerdere groepsbijeenkomsten), waarbij de kenmerken van dyslexie worden uitgelegd. Tevens krijgt de leerling te horen waar hij of zij tegenaan kan lopen op school en er worden tips aan de leerling geboden over hoe zo goed mogelijk met de dyslexie om te gaan binnen de school en bij het maken en leren van huiswerk. Voor welke leerlingen: De dyslexiescreening vindt plaats bij die leerlingen uit de eerste klas van wie de ouders een vermoeden van dyslexie hebben. Zij doen mee aan een (klassikaal) dictee en een stilleestoets, welke afgenomen worden door de orthopedagoog i.o.. Ook wordt de ouders van deze leerlingen gevraagd om een vragenlijst omtrent de voorgeschiedenis in te vullen. Hierop volgend vindt er bij de leerlingen die op de screeningstest uitvallen verder diagnosticerend onderzoek plaats door de orthopedagoog i.o., waarbij er individuele testjes afgenomen worden. Indien de leerling pas in een hogere klas problemen tegenkomt met lezen en/of schrijven, kan deze meedoen aan deze jaarlijkse screening. Hoe herken je leerlingen met dyslexie.
Het spellingsproduct is veel slechter dan van klasgenoten. Opmerkelijk zijn de fouten in de spelling tegen de klank/tekenkoppeling (de zgn. luisterwoorden). De leerling is niet of nauwelijks in staat om eigen werk op spelling te corrigeren. Het (stil)lezen verloopt veel trager dan bij de klasgenoten. Hardop lezen is slordig, de leerling leest niet wat er staat. De leerling presteert op andere onderdelen niet minder dan zijn / haar klasgenoten.
10
De gang van zaken: Drie weken na het begin van het schooljaar wordt er op initiatief van de orthopedagoog een brief gestuurd aan de ouders van alle eerste klassers, met de vraag of zij het nodig vinden dat hun kind wordt getest op dyslexie. Rond oktober start de screening bij deze leerlingen door de orthopedagoog i.o.. Naar aanleiding van deze screening worden sommige leerlingen nader onderzocht. Indien de leerling dyslectisch is bevonden, krijgt deze leerling een dyslexieverklaring en heeft de leerling recht op extra tijd bij toetsen (15 minuten extra bij toetsen tot en met 60 minuten, 30 minuten extra bij toetsen langer dan 60 minuten) en toetsen met minimaal een 14-puntsletter, bij voorkeur Univers of Arial. Indien de toets gemaakt is met een kleinere letter moet het proefwerk vergoot worden aangeboden. Dit hangt wel af van de wensen en behoeften van de individuele leerling. Uiterlijk in december is bekend wie een verklaring krijgt en voor wie eerst nog extra hulp nodig is voordat er een verklaring gegeven kan worden. De orthopedagoog informeert de ouders en de mentor over de bevindingen en vermeldt dit ook in Magister.
11
POP Wat is POP-begeleiding: POP staat voor Persoonlijk Ontwikkelings Plan. Tijdens de POP-begeleiding wordt persoonlijk contact aangegaan met de leerling, waarbij de leerling zijn zelfverhaal ontdekt en vervolgens kijkt of dit in het heden en de toekomst van de leerling past. Tijdens de begeleiding wordt samen met de leerling een doel gekozen waaraan de leerling wil werken. Door middel van de gesprekken moet duidelijk worden welke invloed de leerling zelf heeft op het bereiken van dit doel en wat hierbij nog in de weg zit. Hier wordt dan aan gewerkt. De leerling moet in zichzelf gaan geloven en ontdekken dat school ook een plek kan zijn waar je uitgedaagd wordt om te doen wat je werkelijk wilt bereiken. De leerling stelt een Persoonlijk Ontwikkelings Plan op, waar de POP-begeleider bij helpt. Uiteindelijk is het de bedoeling dat de leerling gemotiveerd raakt om binnen de schoolcontext interesses, talenten en capaciteiten optimaal te benutten en eventueel verder te ontwikkelen. Voor welke leerlingen: In principe is POP-begeleiding geschikt en bruikbaar voor alle leerlingen. Het is in eerste instantie speciaal ontworpen voor leerlingen met de volgende kenmerken. Kenmerken. POP-leerlingen zijn onderpresteerders. Ze presteren onder hun kunnen. Hun cijfers zijn slecht of matig en vaak zijn deze leerlingen ongemotiveerd, wat ook aan hun werkhouding te zien is. POP-leerlingen hebben op de basisschool vaak niet geleerd hoe ze moeten leren, omdat alles daar vrijwel vanzelf ging voor hen. Deze leerlingen hoefden zich op de basisschool nauwelijks in te spannen om goede resultaten te halen. POP-leerlingen zijn vaak bezig met andere dingen dan school. Ze vinden school saai en uiten dit ook. Andere kenmerken van POP-leerlingen zijn een inefficiënte werkhouding, wisselende prestaties en het moeite hebben met het onderscheiden van hoofd- en bijzaken (Van Mameren-Schoehuizen, Groensmit & Jansen, 2006). Screening. Leerlingen die aan de POP-begeleiding deelnemen, zijn leerlingen die niet overeenkomstig hun mogelijkheden op schoolse taken presteren. Docenten kunnen op ieder moment in de schoolloopbaan leerlingen bij de mentor melden waarvan zij bovenstaande kenmerken waarnemen. De gang van zaken: De leerling wordt via de mentor aangemeld bij het ZAT (bestaande uit orthopedagoog en coördinatoren leerlingbegeleiding). Hiermee wordt overlegd of POP-begeleiding wenselijk is voor deze leerling, waarbij dan ook de scores op de IST en FES van klas 1 meegenomen worden in de overweging. Indien de leerling voor POP-begeleiding in aanmerking komt, wordt er een POP-begeleider gezocht door het ZAT en vraagt de mentor toestemming voor POP-begeleiding aan de ouders van de leerling. De POP-begeleiding bestaat uit zo’n tien individuele gesprekken met de leerling, waarbij de leerling centraal staat.
12
TOP/SMART Wat is TOP ? TOP staat voor: Toekomstgericht Ontwikkelings Plan. Het werken aan dit plan heeft tot doel begaafde leerlingen inzicht te geven in de factoren, die van invloed zijn op hun motivatie en prestaties op school. Centraal tijdens de begeleiding staat niet zo zeer het probleem, maar de mogelijkheden die de leerling heeft om zelf verandering daarin aan te brengen. De overgang van onderbouw naar bovenbouw is voor sommige leerlingen moeilijk. Er wordt veel meer een beroep gedaan op zelfstandigheid dan voorheen. Het was vaak voor deze leerlingen niet nodig in de onderbouw zich in te spannen, het lukte toch wel om goede cijfers te halen. In de bovenbouw wordt de stof in grotere porties aangeboden en wordt de controle op hoe leerlingen werken minder. Deze leerlingen weten buiten de lessituatie niet of nauwelijks hoe ze zelfstandig moeten werken, leren en plannen. Bovendien zijn ze niet gewend om hulp te vragen. Er is onvoldoende ervaring opgebouwd in “verantwoordelijkheid nemen” voor zichzelf en de toekomst. De leerling kan ongeïnteresseerd of lui overkomen met als gevolg dat zijn kunnen niet wordt onderkend door docenten. De docent wordt steeds meer bevestigd in zijn idee dat deze leerling niet op z’n plaats is. De leerling reageert op de latente verwachtingen van de docent door te gaan onderpresteren en verliest zijn motivatie. Hij ziet zijn vermoeden dat hij het niet meer kan bevestigd worden, gaat uitstellen en ziet steeds minder het nut van school in. Wat is SMART ? Aangetoond is dat time-management in het onderwijs belangrijk is. Er bestaat een positieve correlatie tussen planningsinstrumenten en het gemiddelde schoolcijfer. Het belangrijkste voor positieve studieresultaten lijkt het gevoel van tijdbeheersing. De tijd per studietaak verschilt sterk per leerling. Om een goede inschatting te kunnen maken is het goed om de feitelijke tijdbesteding aan leertaken bij te houden. Belangrijkheid van een activiteit hangt samen met de grootte van de beloning en de termijn waarop de beloning verkregen wordt. Deze beiden zijn kunstmatig te beïnvloeden door extra (externe) beloningen en door de lange termijn in een aantal kortere termijnen te verdelen. Een leerling doet nu eenmaal wat hij/zij belangrijk vindt. Belangrijkheid bepaalt de prioriteit van een bepaalde activiteit en dus de motivatie ervoor.
13
Voorwaarden voor een goede planning Als basis voor een korte termijn studieplan is er een aantal kenmerken: 1. de SMART-regel: Specifiek Meetbaar / objectief vaststellen of de taak is uitgevoerd Acceptabel voor de leerling Realiseerbaar / uitvoerbaar Tijdgebonden / begroting van werkuren 2. Het doel op de lange termijn onderverdelen in een aantal subdoelen op de korte termijn (weekplan). Voor elke weektaak geldt de motivatie-curve. Deze korte curve geeft minder kans op doorbraak van afleidende activiteiten. Waaruit bestaat de begeleiding? In 8 bijeenkomsten gaan de leerlingen gecombineerd bezig met TOP en SMARTonderdelen. Wat betreft TOP gaat het om het beantwoorden van de volgende vragen: 1. Waarvoor loop ik warm buiten en binnen school? 2. Wat motiveert (en demotiveert) me op school? Wat zijn de oorzaken en gevolgen? Welke invloed kan ik hier zelf op uitoefenen? 3. Wat zijn mijn kwaliteiten en wat doe ik ermee? 4. Wat doe ik in de nabije toekomst en verdere toekomst met mijn kwaliteiten en motivatie? De SMART-onderdelen richten zich op belangrijke componenten voor zelfmanagementtraining: 1. disciplinetraining: analyse van de tijdbesteding maken van wekelijkse studieplannen monitoring van de voortgang 2. competentietraining: inrichten van optimale werkomstandigheden toepassen van beloning en straf incasseren van successen gevolg: het gevoel dat je de studie aankunt groeit en daarmee ook je zelfvertrouwen. 3. studievaardigheidstraining: Op grond van het boek “Leer als een speer” van Jan-Willem van den Brandhoff worden activiteiten ontwikkeld die de leerling gereedschappen, zoals snellezen en mind-mappen, moeten geven om effectiever te studeren
14
Hoe vallen TOP/SMART –leerlingen op? - slimme leerlingen, meestal een goed geheugen, onthouden veel van de onderwezen leerstof - vaak bezig met andere dingen tijdens de les - maken hun huiswerk niet, leveren hun werkstukken niet in, spijbelen - kunnen ongeïnteresseerd, lui overkomen - scoren lager dan de docent aanvankelijk verwacht Voor welke leerlingen: TOP/SMART – leerlingen zijn begaafde leerlingen in de bovenbouw van het gymnasium die onderpresteren. Vaak zijn dit leerlingen die onvoldoende gemotiveerd zijn (geraakt) en die het niet lukt effectief aan het werk te komen. Ze zijn over het algemeen niet handig met time-management waardoor hun aanlooptijd om aan het werk te gaan erg lang wordt. Veelal hebben ze ook weinig vermogen tot zelfregulatie: ze laten zich makkelijk afleiden en kunnen zich moeilijk concentreren. Dit is een gevolg van gebrek aan zelfdiscipline. Leerlingen kunnne zichzelf aanmelden maar worden ook uitgenodigd op basis van observaties van mentoren, docenten, rapportbesprekingen of verwachtingen/ resultaten in de onderbouw. Wie zijn dit jaar de begeleiders ? Denise Melis en de orthopedagogen i.o.
15
Huiswerkklas Doel De huiswerkklas geeft leerlingen die thuis moeilijk aan het werk kunnen komen, niet voldoende discipline hebben of snel afgeleid zijn, de gelegenheid onder toezicht te werken. Docenten en zesde klassers bieden vakhulp en controleren het huiswerk. De huiswerkklas is echter geen officieel huiswerkinstituut, waar veel meer individuele aandacht van de begeleiders gevraagd kan worden. Tijd Dinsdagmiddag van 14.30-16.00 uur en donderdagmiddag van 15.30 tot 17.00 uur. Wie daadwerkelijk meedoet vertrekt niet voortijdig. Is het huiswerk voor de volgende dag klaar, dan maakt de leerling huiswerk voor een later tijdstip of werkt zwakke vakken bij. Op deze manier leert de leerling van te voren na te denken over de vulling van de middag en ook de juiste boeken bij zich te hebben. Wie opgegeven wordt, of zich vrijwillig aanmeldt, doet voor beide middagen mee, tenzij een andere afspraak gemaakt wordt. De huiswerkklas gaat het hele jaar door, ook als er een 40-min rooster is of i.d.. Lesuitval Soms valt een les uit waardoor de huiswerkklas niet meer aansluit. In dat geval gaat de leerling elders, bij voorkeur in de mediatheek aan het werk en laat het resultaat daarna aan de begeleider zien. Als alles duidelijk in orde is kan de leerling eerder naar huis.
16
Opgave Leerlingen kunnen ten alle tijden in de huiswerkklas in en uitstromen. Opgave en afmelding gaat altijd via de mentor. Leerlingen mogen eerst vrijblijvend een keer komen ”uitproberen”.
17
Verbreding Wat is verbreding? Verbreding geeft leerlingen de mogelijkheid tijdens maximaal 3 lesuren per week in lestijd te werken aan een eigen onderwerp. Voor welke leerlingen? Aan het begin van het eerste jaar maken alle leerlingen de IST (Intelligenz Struktur Test) en vullen ze de FES vragenlijst in. Deze vragenlijst is een graadmeter voor de wens om zelfstandig kennis te vergaren, de cognitieve inspanningsbereidheid en de competitieve instelling. Sommige leerlingen scoren op beide tests bovengemiddeld ten opzichte van hun jaargenoten wat een aanwijzing kan zijn voor het feit dat ze meer uitdaging aankunnen dan ze in de les aangereikt krijgen. De mogelijkheid dat ze zich gaan vervelen tijdens bepaalde vakken is dan niet uitgesloten. Deze leerlingen worden tijdens de leerling-bespreking in december voorgedragen om te mogen deelnemen aan het verbredingproject. Ook leerlingen die niet extra hoog op beide tests scoren, maar wel gesignaleerd worden door docenten, kunnen worden uitgenodigd. De gang van zaken: De leerlingen krijgen een uitnodiging om met hun ouders in november naar de voorlichtingsavond te komen. Daar wordt verteld wat de verbreding inhoudt. Vervolgens kunnen de leerlingen een “sollicitatiebrief” voor de verbreding schrijven waarin ze aangeven op welk onderwerp ze zich gaan verbreden. Zij krijgen een verbredingslogboek waarin wordt bijgehouden hoe het project verloopt. De verbredingscoördinator maakt een match tussen leerling en begeleider waarna de begeleider contact opneemt met de leerling(en) en het project start. De verbreder moet iedere keer aan het begin van een lesuur aan de betreffende docent vragen of hij/zij dat uur mag verbreden. Minimaal eens per drie weken hebben leerling en begeleider een afspraak om de voortgang te bespreken aan de hand van het ingevulde logboek. De coördinator van de verbreding houdt wekelijks een spreekuur waar alle verbreders terecht kunnen. Aan het eind van het schooljaar presenteren de verbreders hun werk in de eigen klas. Tijdens de promotie aan het eind van het jaar krijgen die leerlingen, die het project naar behoren hebben afgerond, een certificaat. In klas 2 en 3 mogen leerlingen in overleg met hun mentor het project voortzetten. Zij beginnen zo snel mogelijk aan het begin van het jaar met hun werkzaamheden. Coördinator verbreding is dit jaar: Anna Smit.
18
ASS begeleiding 1. Wat is ASS-begeleiding ? De ASS-begeleiding is een aanvullend, gericht mentoraat voor leerlingen met een autisme spectrum stoornis (ASS). De begeleiding vindt plaats naast het reguliere mentoraat en wordt gegeven in kleine groepjes of op individuele basis. Daarnaast kunnen leerlingen extra faciliteiten krijgen, indien daar aanleiding toe is. 2. Voor wie is de ASS-begeleiding bestemd? Deze begeleiding is bestemd voor leerlingen met een diagnose PDD-NOS of Syndroom van Asperger, aan wie een LGF (leerlinggebonden financiering ofwel rugzakje) is toegekend. Met ingang van het schooljaar 2007-2008 wordt bij alle leerlingen die voor de brugklas worden aangemeld gekeken of de gegevens van de basisschool aanleiding geven om de ASS-begeleiding onder de aandacht van de ouder(s) te brengen. De LGF biedt de middelen en verplichting om deze leerling zodanig te begeleiden dat deze binnen de reguliere schoolsetting kan functioneren. Voor leerlingen met een ASS-stoornis of iets dat daarmee vergelijkbaar is, is de overgang van basisschool naar de brugklas extra ingewikkeld. Op praktisch vlak moeten zij hun weg leren vinden in tal van zaken: het rooster, de gebouwen, de wijzigingen op PG-TV, extra activiteiten. Daarnaast moeten ze de ‘gebruiksaanwijzing’ van hun klasgenoten en hun docenten leren kennen, hebben ze pauzes in een volle kantine en is de weg van huis naar school (veel) langer. En - niet te vergeten – moeten ze hun schoolzaken organiseren en plannen. Dit zijn allemaal zaken die voor een leerling met een ASS-stoornis bovengemiddeld moeilijk zijn. Dergelijke leerlingen hebben behoefte aan voorspelbaarheid, hebben minder sociale intuïtie en raken gemakkelijker het overzicht over de hoofd- en bijzaken kwijt. Doel van de ASS-begeleiding is dat duidelijk wordt waar de knelpunten voor de individuele leerling zitten en wat daaraan gedaan kan worden om zo de zelfredzaamheid van de leerling zo groot mogelijk te maken. Voor deze leerlingen wordt een handelingsplan opgesteld, zodat zij de ondersteuning krijgen die nodig is. In klas 2 en 3 veranderen de sociale contacten die leerlingen onderling hebben en wordt er meer zelfstandigheid verwacht in het aanpakken van het schoolwerk. De opzet van de ASS-begeleiding is voor deze leerlingen dezelfde als in de brugklas, maar meestal minder frequent. Leerlingen in de bovenbouw krijgen – voor zover nog nodig – begeleiding op maat.
19
3. Hoe vallen ASS-leerlingen op? o
o o o o
Vragen bovengemiddeld vaak bevestiging (als het huiswerk opgegeven is, de docent net dezelfde vraag van een klasgenoot beantwoord heeft) of zijn juist veel slechter dan gemiddeld in het netjes noteren van het huiswerk, het snappen van de kern van het verhaal etc. Worden onrustig, druk of opstandig wanneer iets onverwacht anders gaat dan anders; Kunnen niet adequaat reageren op non-verbale signalen, humor, ironie; Geven blijk van (te) weinig gevoel voor sociale grenzen (in hun manier van spreken / doen); Hebben een groot rechtvaardigheidsgevoel en ‘draven door’ wanneer ze de indruk hebben tekort gedaan te worden.
4. Waaruit bestaat de ASS-begeleiding? o o o o o o o o
Rondleiding en vragenuur de week voordat de algemene kennismaking van de aankomende brugklasleerlingen plaatsvindt; Intake-gesprek met ouders (door Denise en Vincent) en indien mogelijk de mentor; In de loop van de 1e periode een kennismakingsgesprek met de leerling; Na de eerste leerlingenbespreking overleg met de mentor en/of jaarcoördinator over leerlingen die extra begeleiding nodig hebben; De mentor heeft wekelijks of tweewekelijks gesprekjes met de leerling Overleg met ouders en mentor over specifieke aandachtspunten voor de begeleiding; Indien nodig – en haalbaar – praktische faciliteiten m.b.t. bijv. de pauzes; Het opstellen van een handelingsplan (of daarmee vergelijkbaar document). Dit wordt regelmatig met de ouder(s) besproken en geëvalueerd. Docenten worden hierover – in overleg met de mentor - via Magister geïnformeerd.
6. Wie zijn dit jaar de begeleiders? Vincent Bekkering en Marijke de Ruijter.
20
BPS
Begaafdheidsprofielschool
In maart 2008 is het Praedinius Gymnasium gecertificeerd als begaafdheidsprofielschool. Wat houdt dat in? Meerdere scholen voor voortgezet onderwijs hebben in de afgelopen jaren vaak zeer uiteenlopende maatregelen getroffen om beter aan te sluiten bij de behoeften van getalenteerde, hoogintelligente of (hoog)begaafde leerlingen. Deze inspanningen leiden niet vanzelfsprekend tot succes. Steeds duidelijker is geworden dat er bij deze groep leerlingen niet altijd ‘uitkomt wat er in zit'. De ervaringen van hoogbegaafde leerlingen die door onderpresteren in een negatieve spiraal terecht zijn gekomen tonen overduidelijk aan dat passend onderwijs en gerichte begeleiding ook voor deze categorie leerlingen een maatschappelijke noodzaak is. In het schooljaar 2004/2005 is om die reden bij het CPS te Amersfoort het project BegaafdheidsProfielScholen gestart. In dit door het ministerie van OCW gestimuleerde project was het de opzet om in enkele jaren te komen tot een landelijk dekkend netwerk van ca. 25 BegaafdheidsProfielScholen voor voortgezet onderwijs. Deze scholen kenmerken zich door kwalitatief hoogwaardig onderwijs en begeleiding aan hoogbegaafde leerlingen. Dit is herkenbaar in:
een zorgvuldige intake en plaatsing van de leerling, mede gebaseerd op brede diagnostische kennis. een ruim inhoudelijk aanbod binnen een flexibel programma voor dit type leerling. bereidheid de aanwezige expertise te delen met ouders en met andere scholen in de regio.
De 24 scholen die deelnemen aan het project hebben zich verenigd in de vereniging BPS (BegaafdheidsProfielScholen). Om de drie jaren vindt onderlinge visitatie plaats om de kwaliteit te borgen en certificering te herbevestigen. Begeleiding van (hoog)begaafde leerlingen Deze begeleiding neemt sinds 1998 een belangrijke plaats in binnen de school. Het is immers ook de zorg van de school om de begaafde leerlingen een opleiding te bieden die bij hun capaciteiten en interesses past. Voor deze leerlingen zijn de volgende faciliteiten beschikbaar : het verbredingsproject begaafde leerlingen kunnen deelnemen aan PG+ lessen van een hoger leerjaar. In samenwerking met de Open Universiteit krijgen onze leerlingen uit klas 4, 5 en 6 de mogelijkheid om deel te nemen aan een pre–university college (PUC): speciaal geselecteerde modules uit het propedeuse programma van alle studierichtingen van de Open Universiteit. Hierbij kunnen alvast studiepunten worden behaald die vrijstellingen kunnen opleveren voor een verdere universitaire opleiding. POP en TOP/SMART (zie pagina’s 10 t/m 15).
21
JAARROOSTER HULPKADERS TOP/SMART Sept. Begin periode I uitnodigen 4e klassers
POP Hele jaar door begeleiding l.l.
FRT
Okt.
IST/FES test
Afname SSAT Klas 2 Intake gesprekken klas 2 Start Info Sidderkuur naar in periode docenten II Afname VSV klas 4
TOP I
Nov.
Dec.
Jan. Febr. Mrt. April Mei Juni
Nav test en resultaten start tweede groep in januari TOP II
FRT klas 4
SoVa
Verbreding Klas 2 t/m 5 starten met verbreding
ASS Hele jaar door begeleidin g l.l.
IST/FES test Klas 1
Bespreking testen en informatieavond
Start SoVa
Presentatie 1e klas verbreders
Juli
22
ZORGSCHEMA PRAEDINIUS GYMNASIUM signalering door: testen, OP, OOP, leerlingen, ouders, extern
Vakhulples Huiswerkklas
MENTOR + JAARCOORDINATOR
OUDERS
VERTROUWENSPERSOON
ZORG TEAM / IBAT
DECAAN
KEUZEBEGELEIDING Zorg advies team
Compaz
FRT
TOP/SMART
Dyslexie begeleiding
POP
SOVA ASS begeleiding
Individuele begeleiding orthopedagoge
23
Hoe te handelen in de klas? Handelingswijzer voor faalangst Definitie van het probleem en enkele wetenswaardigheden
Wat zie ik in de klas, hoe herken ik dit gedrag /deze stoornis?
Faalangst is een specifieke vorm van angst, die altijd gebonden is aan het verrichten van een taak. Er moet een, in de ogen van de jongere, belangrijke prestatie geleverd worden en de kans op mislukking wordt als reëel geschat. Door zijn spannings- en angstgevoelens presteert de jongere slechter dan hij/zij in feite kan. Het is situatie-gebonden angst. Faalangst is geen karaktertrek of persoonlijkheidskenmerk, wel zijn perfectionisme en onzekerheid vaak aanwezige kind-kenmerken. Het kan ontstaan zijn door ervaringen in het verleden, bijv. op de basisschool of door de opstelling van volwassenen uit de omgeving van het kind. Faalangstige kinderen hebben vaak ook ouders met faalangst. Uit onderzoek blijkt dat tussen de 10 en 13 % van alle jongeren tussen de 12 en 14 jaar last hebben van faalangst. Faalangst zie je op de verschillende terreinen, bij schoolse taken (proefwerken, scriptie etc), bij sociale taken (b.v. iets zeggen in gezelschappen) of bij motorische/ competitieve taken (b.v. meedoen aan een sportwedstrijd) Er zijn vier kenmerkende reacties bij faalangst de afhankelijke leerling - verhult onzekerheid door veel vragen stellen de gesloten leerling - verhult de onzekerheid door zich terug te trekken de clown - verhult de onzekerheid door grappen te maken de brutale - verhult de onzekerheid door brutaal gedrag Actief gedrag druk doen, nerveus gedrag, clownesk gedrag kleur krijgen, zweten, naar het toilet gaan voortdurend om bevestiging vragen veel tijd aan het huiswerk besteden lang over een so (toets) doen perfect werk willen inleveren, detaillistisch leren Passief gedrag stelt schoolwerk voortdurend uit met een smoesje vertellen dat het huiswerk niet goed gedaan is spontaan hoofdpijn of buikpijn krijgen en ziekmelding blokkeren bij onverwachte overhoringen (blackout)
De beste aanpak in de klas in bondige adviezen
In ieder geval niet doen
Bij gesprekken over resultaten ziet de leerling succes vaak niet het gevolg van eigen kwaliteit maar wijst deze op oorzaken buiten zichzelf. De leerling legt de nadruk op zijn (haar) slechte eigenschappen. De leerling neemt complimenten niet aan, kan ze niet goed verdragen Erken de jongere in zijn probleem Zorg voor succes-ervaringen Geef positieve feedback op de persoon Geef positieve feedback op het product Geeft de leerling ruimte om fouten te maken Biedt een heldere structuur in je les. Vertel aan het begin precies wat de leerlingen kunnen verwachten. Leer de leerling werk te plannen en zich aan de planning te houden Spreek bedreigende situaties vooraf door.
Ironische of sarcastische opmerkingen maken over het leren van de leerling De leerling afhankelijk maken van jouw goedkeuringen
24
Handelingswijzer voor Dyslexie Definitie van het probleem en enkele wetenswaardigheden
Wat zie ik in de klas, hoe herken ik deze stoornis?
De beste aanpak in de klas in bondige adviezen
Dyslexie is een stoornis die gekenmerkt wordt door hardnekkige problemen in de automatisering van de woord-identificatie (lezen) en/of schriftbeeldvorming (spellen). De hardnekkigheid blijkt uit de discrepantie tussen inspanning en resultaat. De automatisering van klank/tekenkoppeling komt ook na langdurig en herhaald oefenen niet op gang. Het probleem manifesteert zich op klank/tekenniveau. Intelligente dyslectici omzeilen hun problemen en vallen in het basisonderwijs niet op; de latente problematiek wordt pas in het VO (VWO/ HAVO) manifest wanneer meerdere talen met eigen specifieke klank/teken- koppelingen in korte tijd geautomatiseerd moeten worden.
Het spellingsproduct is veel slechter dan van klasgenoten. Opmerkelijk zijn de fouten in de spelling tegen de klank/tekenkoppeling (de zgn. luisterwoorden). De leerling is niet of nauwelijks in staat om eigen werk op spelling te corrigeren. Het (stil)lezen verloopt veel trager dan bij de klasgenoten. Hardop lezen is slordig, leerling leest niet wat er staat. De leerling presteert op andere onderdelen niet minder dan zijn / haar klasgenoten. Informeer bij de zorgcoördinator, leerjaarcoördinator of remedial teacher of de leerling een dyslexieverklaring bezit. Indien ja: rekening houden met gemaakte afspraken indien de school een dyslexieprotocol hanteert.Zie pagina9 Indien nee: informeer de orthopedagoge over je bevindingen. Vraag na of de leerling is opgevallen bij de screening naar LSP in de brugklas of bij de spel- leesprestaties bij de moderne vreemde talen. Kijk door de spellingfouten heen naar de kwaliteit van de taal. Beoordeel en /of bespreek die kwaliteit. Beoordeel de spellingfouten van dyslectici minder zwaar of geef een apart cijfer voor de spelling en een apart cijfer voor de inhoud Help bij de correctie van eigen werk en/of laat de leerling op een computer met spellingcontrole werken. Zorg voor rust tijdens het noteren van huiswerk en geef de toelichting erna, zet het huiswerk ook op het bord Laat de leerling niet te veel bordwerk overnemen; verstrek zonodig een kopie. Deel zelf aantekeningen uit Varieer in lesaanbod: bied de informatie ook visueel, auditief en handelend aan
In ieder geval niet doen
Toets ook eens op andere manieren (mondeling, presentatie, werkstuk) Bied proefwerken altijd getypt aan, in lettertype Arial of Univers met een lettergrootte van minstens 12 en met een heldere lay-out Geef voldoende tijd bij alle toetsen (en eventueel een vergroot proefwerk) en zorg voor rust Een onverwachte leesbeurt voor een langzame lezer. Laat een leesbeurt thuis voorbereiden. Een onverwachte spellingtoets bij een slechte speller Het probleem ontkennen! Een dyslectische leerling aansporen meer aandacht aan spelling te besteden of harder te leren. geef nooit een handgeschreven toets en dicteer de opgaven nooit geef dyslectici geen onvoorbereide voorleesbeurten
25
Handelingswijzer voor depressieve gevoelens DSM-IV
Depressiviteit heeft een DSM-IV klassering
Definitie van het probleem en enkele wetenswaardigheden
Depressiviteit is een stemmingsstoornis met een aantal van de volgende verschijnselen: verlies van interesses en plezier prikkelbare stemming eet- en/of slaapproblemen teveel of te weinig slapen onterechte schuldgevoelens en minderwaardigheid minder concentratie extreem sloom of rusteloos besluiteloosheid suïcidegedachten Uit onderzoeksgegevens over de oorzaken van depressiviteit is bekend dat het gaat om een samenspel van biologische, psychologische, cognitieve en gezinsfactoren.
Wat zie ik in de klas, hoe herken ik dit gedrag /deze stoornis?
Teruggetrokken gedrag Doet niet mee Futloos Staren Neemt geen deel aan groepsproces Ongevoelig voor prikkels Geheugen- of concentratieproblemen Snel denken niets te kunnen Negatief, somber Vaak faalangst
De beste aanpak in de klas in bondige adviezen
Stel niet te hoge eisen, vraag alleen wat haalbaar is Succeservaringen zijn belangrijk Zoek de sterke kanten van de leerling en benoem die Probeer te activeren, maar biedt daarbij wel structuur Geef alleen hulp wanneer nodig. Pas op voor aangeleerde hulpeloosheid Bied een veilige omgeving Beloof geen geheimhouding. Ga er wel secuur mee om. Vertel aan wie je het vertelt en waarom Probeer hem/haar een maatje te geven Stimuleren mee te doen aan gym, lichamelijke activiteiten zijn belangrijk voor deze leerlingen Houdt “emotioneel” genoeg afstand
Depressiviteit belachelijk maken Sarcastisch reageren. De leerling negeren. Hem/haar een uitzonderingspositie geven.
In ieder geval niet doen
26
Handelingswijzer voor AD(H)D DSM-IV Definitie van het probleem en enkele wetenswaardigheden Wat zie ik in de klas, hoe herken ik dit gedrag /deze stoornis?
De beste aanpak in de klas
In ieder geval niet doen
aandachtstekort stoornis (met hyperactiviteit) ADHD heeft een DSM-IV klassering Een aandachtstekort stoornis is een psychische stoornis die begint in de kinderleeftijd. Er is sprake van een afwijking in het functioneren van de hersenen. Er zijn drie typen: 1. Aandachtszwakke type: ADD 2. Hyperactief/impulsieve type 3. Mengvorm (deze is het meest bestudeerd) Aandachtsproblemen: deze leerlingen hebben meer dan gemiddeld moeite om: Aan het werk te gaan en te blijven Aanwijzingen op te volgen Hun werk te organiseren en af te maken Zich te richten op details Zich te herinneren wat ze van plan waren Zich te herinneren waar ze hun spullen laten Prikkels van buiten te negeren Vlot te reproduceren wat ze hebben geleerd (terwijl ze het wel weten) Hyperactiviteit-impulsiviteit: zij hebben meer dan gemiddeld moeite om: Handen en voeten stil te houden, rustig op een stoel te zitten Op de plaats in de klas te blijven zitten; ze staan zomaar op Op hun beurt te wachten Wat doen deze leerlingen wel: Zijn voortdurend in de weer en draven maar door Praten aan één stuk Zijn rusteloos Houden zich tijdens de les bezig met andere zaken: krassen, pennen demonteren, praten met buren etc. Gooien het antwoord er al uit voordat de vraag afgemaakt is Verstoren bezigheden van anderen of dringen zich op Buiten de klas: maken van fysiek contact. ‘Gevaarlijke’ dingen voor zichzelf en anderen. (pootje haken, laten struikelen, duwen, tassen weggooien) Geef korte, duidelijke opdrachten Herhaal steeds regels en afspraken Zorg voor voldoende prikkelende, uitdagende lesstof: houd aandacht vast Beloon en complimenteer vaak Geef alternatieven bij ongewenst gedrag Probeer tijdens klassikale les zoveel mogelijk oogcontact te houden. Dan zie je ook eerder of de leerling gaat afdwalen of drukker wordt Plan rust- en ontspanningsmomenten Stel gewoon vriendelijk, maar strikt wat de leerling moet doen. Laat je niet tot discussies verleiden. Verbaliseer niet te veel Zorg voor afgeschermde werkplek: apart en vooraan dicht bij de leerkracht (niet bij raam of deur) Leer de leerling telkens zijn werk na te kijken om zoveel mogelijk slordigheidsfouten te voorkomen Laten samenwerken zonder dat er begeleiding is die kan toezien op gestelde regels en gemaakte afspraken. Gedrag bestraffen zonder alternatieven aan te bieden Bij raam of deur neerzetten
27
Handelingswijzer voor PDD-NOS en Asperger stoornissen uit het autisme spectrum (ASS) Pervasive Developmental Disorder, Not Otherwise Specified / Syndroom van Asperger
DSM-IV
PDD-NOS heeft een DSM-IV klassering Syndroom van Asperger heeft een DSM-IV classificatie.
Stoornissen in Er worden een aantal stoornissen onderscheiden die binnen het het autisme autismespectrum vallen. Bij al deze verschijningsvormen is er sprake spectrum van kwalitatieve tekortkomingen in: het leggen en onderhouden van contacten de communicatie het verbeeldend vermogen Onderzoek heeft aangetoond dat alle vormen van autisme een neurobiologische oorsprong hebben. Autisme is een kwestie van aanleg. Aangeboren (genetische) veranderingen in bepaalde gebieden in de hersenen en/of de chemie van de hersenen zijn de oorzaak van de problemen bij de informatieverwerking. In het regulier onderwijs treffen we vooral kinderen met autisme aan met minder ernstige belemmeringen tot het volgen van onderwijs. Vaak gaat het daarbij om kinderen met PDD-NOS, het syndroom van Asperger. Deze stoornissen kunnen voorkomen in combinatie met vormen van AD(H)D of het syndroom van Gilles de la Tourette. Zogenaamde ‘kernautisten’ of ‘klassiek autisten’ volgen eigenlijk alleen regulier onderwijs als zij normaal begaafd zijn, kunnen praten en in staat zijn tot een zekere sociale interactie. Definitie van het probleem en enkele wetenswaardigheden
PDD-NOS is een categorie binnen de autistische spectrum stoornissen: een pervasieve ontwikkelingsstoornis niet anderszins omschreven. Kinderen met de stoornis PDD-NOS voldoen niet aan alle kenmerken van autisme of zij vertonen de kenmerken in mindere mate. PDD-NOS is een sociale informatieverwerkings-stoornis, samengevat als een stoornis in het ‘sociale snapvermogen’. Ook het syndroom van Asperger is een stoornis in het ’sociale snapvermogen’. Andere kenmerken zijn repetitieve en stereotype gedragingen of geluiden ('tics''), een grote behoefte aan voorspelbaarheid en structuur, en dikwijls intense en specifieke interesses. Er is geen vertraging in de taalontwikkeling, zoals bij klassiek autisme, maar dikwijls wel van 'ouwelijk' taalgebruik.
Wat zie ik in de klas, hoe herken ik dit gedrag /deze stoornis?
Ze nemen zeer gedetailleerd waar, maar overzien het geheel niet en hebben moeite om er de juiste betekenis aan te geven (stoornis in de ‘centrale coherentie’) Ze snappen niet goed wat er tussen mensen gebeurt, stemmen hun gedrag niet af op de ander en kunnen hierdoor moeilijk met anderen omgaan (stoornis in de ‘Theory of Mind’). Dit komt over als een gebrek aan empathie. Ze vinden het moeilijk taken te organiseren en te plannen en zijn hebben een gebrek aan de vereiste schakelvaardigheid en flexibiliteit (stoornis in de ‘executieve functies’).
Gevolgen van het bovenstaande kunnen zijn: Prikkels niet goed kunnen verwerken. Soms roepen prikkels hele heftige reacties op (‘overgevoeligheid’), soms weer veel te geringe reacties. Te sterk gericht zijn op details of intens opgaan in een onderwerp.
28
Moeite met tekst verklaren en begrijpend lezen. Moeite met generaliseren en toepassen van het geleerde. Moeite met plannen en structuren van opdrachten. Moeite met ‘vrije tijd’. Teruggetrokken gedrag of juist claimend en overheersend gedrag. Moeite met non-verbale communicatie. Redeneren vanuit (strikte) eigen logica en sterk rechtvaardigheidsgevoel. Vaste routines en stereotiep gedrag. Weerstand en/ of angst bij verandering. Dit is een uiting van onvermogen en onmacht niet van onwil. Verandering doet een beroep op de vaardigheden die door de stoornis beperkt(er) aanwezig zijn.
Specifiek(er) voor Asperger Naïeve, ongepaste en eenzijdige interactie. Overbeleefd en repetitief spreken. Sterke behoefte aan structuur en voorspelbaarheid. Intens opgaan in onderwerpen en details. Onhandige en slecht gecoördineerde bewegingen. De beste aanpak in de klas in bondige adviezen
In ieder geval niet doen
Vaste plek, dat biedt veiligheid. Zorg voor voorspelbaarheid en regelmaat. Noem bij klassikale opdracht de naam van de leerling. Korte overzichtelijke opdrachten. Concretiseer verwachtingen. Hanteer een rustig tempo. Breng structuur aan in de opdracht wat betreft tijdsplanning en taakorganisatie. Visualiseer zonodig: tijden, mededelingen op het bord etc. Benoem wat na afloop van de opdracht / activiteit gedaan kan worden. Geef veel waardering en sturing tijdens het werk. Neem een neutrale houding aan: emotie wordt moeilijk begrepen. Taalgebruik moet eenduidig zijn, figuurlijke taal wordt slecht begrepen. Sluit aan bij de belangstelling van de leerling en de motivatie tot leren. Verminder onrust en claimgedrag door structuur aan te bieden en voorspelbaarheid te vergroten. Bescherm de leerling tegen pesten: de leerling is egocentrisch, niet egoïstisch; humor en plagen zorgen voor veel verwarring. Wees behulpzaam bij het oplossen van conflicten door verwachtingen en redenen te benoemen. Proberen een verandering in gedrag of houding teweeg te brengen door emotioneel te reageren (schreeuwen, sarcasme) of door te commanderen / te preken. In discussie gaan en het laatste woord willen hebben (baken de discussie af, wees vriendelijk en kalm, biedt veiligheid). Feedback geven die niet concreet is (benoem ‘wat’, ‘hoe’, ‘wie’, ‘wanneer’ en ‘waar’). Non-verbaal gedrag als voornaamste communicatiemiddel gebruiken. Regels en afspraken dubbelzinnig interpreteren. Feedback geven in een drukke of open ruimte; lichaamsgrenzen overschrijden.
29
© PRAEDINIUS GYMNASIUM TURFSINGEL 82 9711VX GRONINGEN
30