Perspectief! marktonderzoek innovaties voor architectenbureaus
Archipunt ir. A. van Apeldoorn September 2011
IPC voor Architectenbureaus
2
2 Positionering en typering architectenbureaus
12
3 Marktontwikkelingen: cijfers
28
4 Opdrachtgevers over innovatiekansen
54
5 Marktontwikkelingen: trends
98
6 Innovaties door architectenbureaus
144
7 Samenvatting en conclusies
152
154
Literatuurlijst
Bijlagen
159
inhoudsopgave
1 Inleiding
Archipunt Heresingel 4 9711 ES Groningen 050 313 36 36 www.archipunt.nl
[email protected]
Inleiding
1
“Innovation comes from the producer ‑ not from the customer.” Edwards Deming “Innovation is not the product of logical thought, although the result is tied to logical structure.” A. Einstein Welke architectendiensten hebben opdrachtgevers in de toekomst behoefte aan? Dat is eigenlijk de kernvraag van dit Marktonderzoek innovaties voor architecten. Dit onder‑ zoek beoogt een beeld te schetsen van de innovatiebehoefte bij opdrachtgevers op het gebied van architectendiensten. Architecten kunnen de bevindingen in dit rapport gebruiken bij het ontwikkelen van innovaties en inspelen op die behoefte. Bovenstaande citaten geven goed de knelpunten weer bij het ontwikkelen van innova‑ ties. Innovaties worden niet geformuleerd door opdrachtgevers zelf. Opdrachtgevers kunnen aangeven waar zij behoefte hebben aan verbetering of vernieuwing van pro‑ ces of product. De oplossingsrichting wordt echter bepaald door de specialisten: de architectenbureaus. Een onderzoek naar de mogelijkheid tot innovatie in een bepaal‑ de branche beschrijft noodzakelijkerwijs veranderingen van de randvoorwaarden in die markt, en niet de innovaties zelf. Dit marktonderzoek beschrijft daarom ontwik‑ kelingen in de markt voor architectendiensten en de houding van opdrachtgevers ten aanzien van het aanbod van diensten op die markt. Die ontwikkelingen zijn namelijk het fundament voor het bedenken van nieuwe concepten, nieuwe producten en nieu‑ we dienstverlening waarmee de vraag van opdrachtgevers nog beter beantwoord kan worden. Innovatie in de architectenbranche is gecompliceerd omdat de markt vraag‑ gestuurd is en de opdrachtgever vaak een conservatieve, op ervaring gebaseerde, vraag stelt. Daar ontstaat een patstelling waarin er voor de architect nog weinig ruimte is om te innoveren. Het ontwikkelen van innovaties door architecten zal dus gepaard moeten gaan met een strategie die zich richt op het beïnvloeden van de vraag van opdrachtgevers. Het woord innovatie is een van de buzzwords van deze tijd. En net zoals veel buzzwords is innovatie een vaag omlijnde term en wordt het daarmee een containerbegrip. De uitleg van het begrip varieert van ‘het unieke, nooit-eerder-bedachte product’ tot
2
‘de toepassing van bestaande concepten die slechts voor één specifieke ondernemer nieuw zijn’. In alle gevallen leiden succesvolle innovaties tot meerwaarde voor de opdrachtgever door het toevoegen van waarde aan het product of de dienst en is daarmee positief onderscheidend. Daarnaast heeft innovatie een economisch doel. Een innovatie moet leiden tot het duurzaam versterken van de economische positie van het zich ontwikkelende bedrijf. Een ontdekking die nooit voorbij het stadium van prototype komt, blijft een uitvinding. Pas wanneer het idee als product of dienst in de markt wordt gezet en waarde voor de onderneming toevoegt, zelfs als dat in de vorm van kostenbesparingen is, kan het een innovatie genoemd worden. Daarom kan innovatie ook niet los gezien worden van marketingstrategie. Zonder succesvolle vermarkting bestaat er geen innovatie. De vastgoedmarkt is in transitie. De focus verschuift van productgericht naar dienst‑ gericht handelen, vanuit een duidelijk beeld van de wensen van opdrachtgever en gebruiker. Innovatie in het ontwerp- en bouwproces heeft echter ook iets paradoxaals. Innovatie, vernieuwing, is noodzakelijk om onderscheidend te zijn. Innovatie leidt daarmee tot diversiteit en vergroting van het aantal keuzemogelijkheden; wat leidt tot toenemende complexiteit en specialisatie. En dat is nu juist een veel gehoorde kritiek op het huidige ontwerp- en bouwproces: versnippering van kennis over te veel par‑ tijen, te veel deelbelangen en faalkosten door slechte communicatie. Daarom hebben innovaties die zich richten op het aanpakken van deze problemen, door integratie, afstemming en transparantie de aandacht van veel opdrachtgevers.
1.1 Aanleiding en opdracht Op 1 januari 2010 heeft een groep van vijfendertig architectenbureaus in het kader van de IPC-regeling van het ministerie van Economische Zaken een innovatiesubsidie toegekend gekregen. Met deze subsidie kunnen de bureaus op projectbasis innova‑ tieve diensten en producten onderzoeken en ontwikkelen. Een deel van deze projec‑ ten wordt in een deelnemers-collectief uitgewerkt. De penvoerder van de IPC-groep is Stichting Archimove. In het kader van diezelfde regeling heeft Archimove een drietal collectieve projecten geïnitieerd, waaronder voorliggend Marktonderzoek innovaties voor architecten. Dit onderzoek is uitgevoerd door adviesbureau Archipunt, namens Archimove en de deelnemers aan het IPC. Het onderzoek heeft plaatsgevonden tussen november 2010 en augustus 2011. 3
Het marktonderzoek maakt deel uit van een tweedelig traject. Het resultaat van het eerste deel van dat traject is deze rapportage. Het tweede deel bestaat uit het opstellen van individuele innovatie‑ profielen. In dat deel van het traject stelt Archipunt samen met de bureaus indivi‑ duele innovatieprofiel op, welke de bu‑ reaus kunnen gebruiken bij het opstellen of aanpassen van hun innovatiestrategie.
1.2 Doelen en vragen Het hoofddoel van het onderzoek is bu‑ reaus inzicht te geven in te verwachten ontwikkelingen in de markt voor archi‑ tectendiensten en de daaruit voortko‑ Fig 1-1: Herbestemming, een van de opgaven van de toekomst: Villa Augustus in Dordrecht.
mende veranderingen in de vraag die architectenbureaus op middellange termijn gesteld zal worden – en daarnaast de ver‑ anderingen in vraag die door architectenbureaus zelf gecreëerd kan worden. Waar heeft ‘de markt’ behoefte aan en in welke vorm? De focus ligt daarbij op de diensten en producten die het architectenbureau levert. Het gaat dus om bijvoorbeeld ontwerp‑ methodieken, procesbegeleiding en coördinatie. Het onderzoek moet aanknopings‑ punten gegeven aan de bureaus om innovatiebeleid op te voeren. Het hogere doel van subsidieverstrekker Agentschap NL is het versterken van de economische positie van de betrokken MKB’ers, in dit geval de deelnemende architectenbureaus. De hoofdvraag van het onderzoek is: Op welke gebieden kunnen architectenbureaus hun producten- en dienstenpakket aanpassen en ontwikkelen om in te spelen op veranderingen in de markt op de middellange termijn? Om deze vraag te kunnen beantwoorden worden twee deelvragen gesteld:
4
Hoe is er vanuit huidige ontwikkelingen in markt en maatschappij een beeld te schet‑ sen van de toekomstige innovatiebehoefte van opdrachtgevers wat betreft architec‑ tendiensten? Hoe kijken stakeholders en opdrachtgevers aan tegen het huidige aanbod van archi‑ tectendiensten in de markt en de producten en diensten die binnen het IPC worden ontwikkeld?
1.3 werkwijze Het onderzoek bestaat uit vier onderdelen: literatuuronderzoek, interviews met stake‑ holders, feedback vanuit de markt in brede zin door middel van enquêtes en feedback vanuit de IPC-deelnemersgroep. De eerste drie onderdelen zijn bedoeld om inzicht te krijgen in behoeften en verwachtingen van opdrachtgevers ten aanzien van architec‑ ten en hun diensten en zicht te krijgen op de veranderende marktvraag. Het netwerk van opdrachtgevers van de IPC-deelnemers is gebruikt om informatie te verkrijgen. De informatie vanuit de deelnemende architectenbureaus wordt gebruikt als spiegel. Zitten opdrachtgevers en architectenbureaus op één lijn waar het gaat over verwach‑ tingen omtrent vernieuwing en verbetering van dienstverlening? Dit deel van het on‑ derzoek gaat over het afstemmen van toekomstige vraag en aanbod op de markt. Normaal gesproken wordt ‘de markt’ gevormd door de afnemers en potentiële afne‑ mers van een aanbieder. Dit geldt ook voor ‘de markt’ van architectenbureaus; die wordt gevormd door opdrachtgevers en potentiële opdrachtgevers. Maar de markt voor architectendiensten is een complexe markt. Er is eigenlijk sprake van twee mark‑ ten: de markt van opdrachtgevers die tevens eindgebruiker zijn; en de markt van op‑ drachtgevers die intermediair zijn tussen architect en eindgebruiker; opdrachtgevers die bouwen voor andere doelgroepen dan zijzelf, bijvoorbeeld de woningcorporatie of de ontwikkelaar. Iets vergelijkbaars is aan de hand bij utiliteitsprojecten waar de afstand tussen opdrachtgever en eindgebruiker groot is, zoals bijvoorbeeld het geval is bij grote zorginstellingen. Doelgroepen in dergelijke projecten zijn weliswaar niet zelf opdrachtgevers van architecten, maar maken wel deel uit van de markt. Ze be‑ palen mede de bouwvraag die de opdrachtgever bij de architect neerlegt. Dit onder‑ zoek focust zich op de rechtstreekse opdrachtgevers van architectenbureaus, zowel de opdrachtgevers die ook eindgebruiker zijn, als de opdrachtgevers die voor andere doelgroepen bouwen. 5
Het onderzoek beoogt zowel ervaren opdrachtgevers als potentiële opdrachtgevers van architectenbureaus te bevragen. Deze groepen kunnen niet allemaal op dezelfde manier benaderd worden, daarom wordt de doelgroep wordt voor het onderzoek in twee groepen gesplitst. Van de opdrachtgevers met ervaring wordt de aandacht vooral gericht op professionele meervoudige opdrachtgevers. Hiertoe behoren onder andere woningcoöperaties en projectontwikkelaars. Deze groep opdrachtgevers is relatief klein, de opdrachten zijn vaak omvangrijk en de innovatiebehoefte is meer uitgespro‑ ken. De mensen in deze groep hebben vaak veel ervaring met verschillende archi‑ tectenbureaus en de verwachting is dat zij daardoor goed in staat zijn te formuleren waar kansen voor verbetering en vernieuwing liggen. De professionele meervoudige opdrachtgevers zijn verantwoordelijk voor ruwweg de helft van de omzet van de bran‑ che (BNA, 2010a). De andere groep bestaat voornamelijk uit particulieren. Zijn zijn verantwoordelijk voor 32% van de brancheomzet (BNA, 2010a). Omdat ontwerpen en bouwen vaak een com‑ plex proces is, dat op veel manieren vormgegeven kan worden, wordt deze groep met zeer uiteenlopende ervaringen niet rechtstreeks bevraagd. De ervaringen en behoef‑ tes liggen naar verwachting te ver uiteen om algemene conclusies te trekken. Daarom wordt in plaats daarvan een representatieve groep Nederlanders gevraagd. De groep bestaat zowel uit mensen die nog nooit met een architect van doen hebben gehad, als uit mensen die op een of andere wijze ervaring hebben met een architect. Hen wordt een andere vraag gesteld dan de meervoudige professionele opdrachtgevers. Er wordt niet gevraagd naar hun ervaring met architecten in het ontwerp- en bouwproces maar naar het imago van de branche. Zowel in het literatuuronderzoek als in de interviews zal steeds vanuit twee invals‑ hoeken naar veranderingen in de markt worden gekeken: Enerzijds vanuit maatschap‑ pelijke ontwikkelingen, anderzijds vanuit de producten/diensten die binnen het IPC worden ontwikkeld. Om grip te krijgen op de partijen die zich in een of andere vorm bezig houden me het onderwerp en relevante literatuur te vinden, zijn zes ‘spelersvelden’ gedefinieerd, als hulpmiddel bij het zoeken naar relevante informatie en standpunten. De spelersvel‑ den zijn dynamisch en daardoor nooit volledig. Ze zijn bedoeld om bronnen van infor‑ matie in kaart te brengen als basis voor het literatuuronderzoek. Er is vanzelfsprekend overlap tussen velden. De spelers zijn gecategoriseerd onder de volgende noemers: 6
•
Opdrachtgeversnetwerken en opdrachtgeverskenniscentra;
•
Kennisinstituten voor bouw en ontwerp;
•
Instituten voor statistiek en cijfermateriaal;
•
Overheid;
•
Opinie en debat.
De interviews zijn gehouden met opdrachtgevers en stakeholders uit het netwerk van de deelnemende bureaus en uit het netwerk van Archipunt. Er is gepoogd een diverse groep professionele opdrachtgevers te interviewen die de volle breedte van de markt vertegenwoordigen. Daarbij ligt de nadruk op die groepen die als het grootste deel van opdrachten aan architecten verstrekt: woningcorporaties, ontwikkelaars en zor‑ ginstellingen. De opdrachtgevers zijn bevraagd op een aantal thema’s. De interviews zijn semi-ge‑ structureerd uitgevoerd. Dat wil zeggen dat de hoofdthema’s voor de gesprekken vast‑ liggen maar dat er ruimte in het gesprek is om dieper in te kunnen gaan op informatie en ideeën die worden aangedragen door de geïnterviewde. De thema’s waar de op‑ drachtgevers op zijn bevraagd zijn vastgesteld in samenspraak met de deelnemende architectenbureaus. Aan de hand van de innovatieplannen van de individuele deelne‑ mers is een lijst met onderwerpen vastgesteld waar de verschillende deelnemers zich mee bezig houden. Deze plannen en ideeën geven aan waar de architectenbureaus verwachten dat er kansen voor innovaties liggen. De deelnemende bureaus hebben op deze lijst van thema’s aangegeven welke zij het belangrijkst vinden om voor te leggen aan opdrachtgevers. De top vijf van deze lijst met thema’s is gebruikt bij het opstellen van de interviewvragen. Deze thema’s zijn: •
Rol van de architect in het ontwerp- en bouwproces;
•
Nieuwe contractvormen;
•
BIM;
•
Duurzaam bouwen;
•
Nieuwe woon- en zorgconcepten, toekomst van de opgave.
Daarnaast zijn de opdrachtgevers gevraagd waar, naar hun mening, kansen voor ar‑ chitectenbureaus liggen waar het gaat om innovatie van de dienstverlening. Daarmee wordt ruimte gegeven aan de opdrachtgevers om zelf thema’s te benoemen waar van‑ 7
uit hun ervaring en beleving kansen liggen. In de bijlage is een lijst bijgevoegd met de namen van de geïnterviewden. De resultaten van de interviews zijn als verdiepende informatie gebruikt bij het uitwerken van dit onderzoek. De resultaten van de inter‑ views worden besproken in hoofdstuk vijf. Er zijn twee enquêtes aan de hand van invulvragenlijsten uitgevoerd, één onder een algemeen panel en één bij opdrachtgevers uit het netwerk van deelnemers. De en‑ quête onder het panel is uitgevoerd in samenwerking met Kien Marketing. Het panel dat is bevraagd bestaat zowel uit mensen die geen ervaring hebben met architecten‑ werkzaamheden, maar die in de toekomst mogelijk de rol van opdrachtgever kunnen vervullen, als uit ervaren opdrachtgevers. De enquêteresultaten verschaffen inzicht in het imago van de architect: wat voor een beeld hebben mogelijke opdrachtgevers van architecten en wat doet een architect eigenlijk? Dit kan inzicht geven in het algemene beeld dat ‘de markt’ heeft van architecten en architectenbureaus. Deze informatie kan gebruikt worden bij het benaderen van potentiële opdrachtgevers. De aanname is dat het beeld van architecten in ieder geval deels wordt bepaald door het functioneren van de branche. Inzicht in het imago van de branche kan dan nuttig zijn om vast te stellen waar innovatiekansen liggen. De vragenlijst en de resultaten van dit imagoonderzoek worden besproken in hoofdstuk vijf. De enquête onder opdrachtgevers gaat dieper in op verwachtingen vanuit de markt. De doelgroep wordt gevormd door mensen die al eens een ontwerp- en bouwproces hebben meegemaakt waar een ar‑ chitect bij betrokken is geweest. De geënquêteerden maken deel uit van het netwerk van de deelnemende architectenbureaus. De antwoorden van de respondenten zijn door Archipunt anoniem verwerkt, zonder tussenkomst van de bureaus, om hen open te kunnen laten antwoorden zonder dat de antwoorden de relatie met het architecten‑ bureau mogelijk beïnvloeden. De enquête levert ondersteunende informatie over de dienstverlening door architecten en brengt in kaart waar, vanuit het perspectief van de opdrachtgever, kansen liggen voor innovaties door architecten. De vragenlijst en de resultaten worden besproken in hoofdstuk vijf. De vragenlijsten en de opzet van het onderzoek zijn regelmatig teruggekoppeld naar een klankbordgroep, samengesteld uit deelnemende bureaus en Syntens. Deze groep mensen heeft een belangrijke bijdrage geleverd aan de input voor de vragenlijsten en de invulling van het onderzoek. Naast de informatie uit de markt wordt ook gekeken naar de opvattingen van de archi‑ tectenbureaus zelf. Waar liggen in de ogen van de deelnemers kansen voor innovatie, op het gebied van diensten, producten en marken? Om dit te bepalen hebben de deel‑ 8
nemende architectenbureaus een SWOT-analyse van de branche gemaakt. SWOT staat
(1) Communautaire kaderrege‑
voor: Strenghts (krachten), Weaknesses (zwaktes), Opportunities (kansen) en Threats
ling inzake staatssteun voor on‑
(bedreigingen).
derzoek, ontwikkeling en inno‑
Een SWOT-analyse is een hulpmiddel om de omgevingsvariabelen en de zwakke en sterke punten van een product, bedrijf of branche in kaart te brengen. Het bepalen van
vatie nr. 2006/C 323/01 (PbEU C 323).
de sterktes en de zwaktes is een zelfanalyse. Het nagaan van de kansen en bedreigin‑ gen heeft betrekking op de buitenwereld (markt en maatschappij). De analyse betreft de hele branche, en niet alleen het eigen bureau van de deelnemers.
1.4 Afbakening onderzoek en definities Het onderzoek beoogt een breed zicht te geven op marktontwikkelingen die relevant zijn voor de architectenbranche. Het onderzoek richt (anders steeds hetzelfde woord) zich op de output van het architectenbureau, niet op de output van het bouwproces. Het gaat dus niet specifiek om bouwkundige of bijvoorbeeld bouwprocestechnische vernieuwingen in de markt. Er wordt alleen gekeken naar vernieuwingen die een an‑ dere output of andere vorm van dienstverlening voor architectenbureaus kunnen be‑ tekenen. In dit rapport wordt gesproken over ‘de markt’. Daarmee wordt bedoeld de markt be‑ zien vanuit marketingoptiek: Het geheel van potentieel afnemende partijen voor een
(2) Ondanks de wijdlopigheid
bepaald product of een bepaalde dienst. In dit geval gaat het om (potentiële) op‑
van de definitie, is deze niet
drachtgevers van architectenbureaus. Dit beperkt zich tot opdrachtgevers gevestigd
sluitend. Daar waar wordt om‑
en bouwend in, Nederland. Dit zijn zowel particulieren, bedrijven als instellingen en
schreven welk soort innovaties
overheden.
in aanmerking komen voor sub‑
In de reglementen van de subsidieverstrekking wordt geen onderscheid gemaakt tus‑ sen ‘dienst’ en ‘product’. Dit onderscheid is voor dit onderzoek ook niet relevant. De begrippen ‘dienst’ en ‘product’ worden daarom niet nader gedefinieerd en niet scherp onderscheiden.
sidie wordt de zinsnede “de toe‑ passing van een nieuwe of sterk verbeterde productie- of leve‑ ringsmethode” afgezet wordt afgezet tegen niet-subsidiabele
Een veelgebruikte term in dit stuk is innovatie. Innovatie is een containerbegrip.
innovaties met het label “ge‑
Omdat dit onderzoek in het kader van de IPC-regeling wordt uitgevoerd, is het goed
ring verbeterd”. De beoordeling
stil te staan bij de definitie die door de subsidieverstrekker wordt gehanteerd. In de
waar de grens tussen sterk ver‑
IPC-regeling wordt voor de definitie van ‘innovatie’ terugverwezen naar overkoepelen‑ de regelgeving . Innovatie wordt daar wijdlopig beschreven in deelaspecten . Daarom 1
2
beterd en gering verbeterd ligt wordt aan de subsidieverstrek‑ ker overgelaten.
9
wordt hier een definitie gehanteerd die is af te leiden uit de “factsheet Innovatie Prestatie Contracten” opgesteld door subsidieverstrekker Agentschap NL (Agentschap NL, 2010). Daarin wordt een innovatieplan gedefinieerd als: “[een set] activiteiten die moeten leiden tot nieuwe (delen van) producten/dien‑ sten/ (productie-)processen of een combinatie hiervan. Deze activiteiten moeten voor rekening en risico van de ondernemer worden uitgevoerd en additioneel zijn”. Met additioneel wordt bedoeld dat de activiteiten zonder de subsidie niet zouden worden uitgevoerd, vanwege bijvoorbeeld te hoge risico’s. Innovatie wordt hier dus opgevat als een nieuw (deel van) een product/dienst/(productie-)proces. Met nieuw wordt bedoeld: nieuw voor de ondernemer; niet nieuw voor de markt. Voor de subsi‑ dieverstrekker is het van belang dat de aanvrager aangeeft welk economisch effect de ondernemer verwacht van de innovatie. Op basis van deze inschatting besluit de sub‑ sidievertrekker wel of geen subsidie voor onderzoek en ontwikkeling toe te kennen. Of de innovatie in de praktijk daadwerkelijk succesvol zal zijn en het beoogde resultaat zal opleveren is natuurlijk niet gegarandeerd. Er is voor zover bekend bij Archipunt niet eerder een vergelijkbaar onderzoek in deze branche gedaan naar het architectenbureau als commerciële actor, dat vorm geeft aan een door opdrachtgevers geformuleerde marktvraag. De relatie architect-opdrachtge‑ ver is wel vanuit andere invalshoeken bekeken. In publicaties die ingaan op de relatie architect-opdrachtgever wordt vaak het gerealiseerde gebouw als uitgangspunt ge‑ nomen. De architectuur en de kwaliteit van het gerealiseerde bouwwerk wordt dan als uitgangspunt genomen om de relatie architect- opdrachtgever te onderzoeken. Innovatie door architecten heeft ook recent de aandacht gehad, maar daarbij is de mate van sturing afstemming op de behoefte van opdrachtgevers niet meegenomen. Een recent onderzoek dat raakpunten heeft met dit marktonderzoek is Architectuur en innovatie van Barbara Renier en Leentje Volker uitgegeven door de TU delft. In hun onderzoek leggen zij een link tussen innovatievermogen van architectenbureaus en de kansen die innovaties bieden om een andere of grotere rol in het bouwproces te spelen.
10
De behoefte van opdrachtgevers, de manier waarop zij architectenbureaus benaderen met hun vraag en de wijze waarop architectenbureaus omgaan met deze vraagstelling is van invloed op het eindresultaat van het ontwerp en bouwproces: de gebouwde omgeving.
11
positionering en typering architectenbureaus
2
Dé architect, net als hét architectenbureau, bestaat niet. Er worden in deze tijd regel‑ matig cijfers gepubliceerd die een overzicht geven van hoe de branche en de bouwpro‑ ductie zich ontwikkelt en wat de verwachtingen in deze ontwikkelingen zijn. Het alge‑ mene beeld is dat het slecht gaat met de bouwsector en daarmee ook met de architec‑ tenbranche. De verwachting is dat het totale bouwvolume de komende decennia niet meer terug zal keren naar het peil van 2007. Deze cijfers hebben voor verschillende bureaus verschillende betekenissen. De diversiteit onder architectenbureaus is groot. Verschillen tussen de bureaus hebben vooral betrekking op omvang, marktpositie en organisatiestructuur. Een eenmanszaak die de lokale particuliere markt bedient heeft andere uitdagingen waar het gaat om opdrachtverwerving dan een landelijk werkend bureau dat vooral voor de rijksoverheid of grote ontwikkelaars werkt. In dit hoofdstuk wordt aan de hand van het Positioneringsmodel Architectenbureaus van Archipunt ge‑ keken naar de meest voorkomende typen architectenbureaus. Welke markt bedienen zij, welke organisatiestructuur hoort daar bij en wat is hun uitstraling naar de markt? In dit positioneringsmodel wordt alleen gekeken naar bedrijven of zelfstandigen die zich profileren als architect of architectenbureau. Lang niet alle afgestudeerde en ge‑ registreerde architecten zijn werkzaam in de branche. Volgens een schatting van het Economisch Instituut voor de Bouw (EIB) is ongeveer de helft van de afgestudeerde architecten elders binnen of buiten de bouwkolom werkzaam. Een deel werkt als ar‑ chitect bij bedrijven die zich niet als zodanig afficheren, bijvoorbeeld een ontwik‑ kelend bouwbedrijf, ingenieursbureaus bij de overheid of bij huisvestingsafdelingen van bedrijven. Deze groep architecten is vrijwel onzichtbaar in de markt. Het is niet ondenkbaar dat deze groep in de toekomst zal groeien. Er is een grote herordening van de bouwsector aan het plaatsvinden en ook architecten en architectenbureaus heroriënteren zich op hun plaats in het veld.
2.1 Aanbod architectenbureaus Hoe groot is de huidige markt van architectenbureaus eigenlijk? Schattingen lopen uiteen. Het EIB heeft voor de BNA geschat dat in 2009 er zo’n 2650 actieve bureaus waren. Dit is 100 minder dan in het topjaar 2008, namelijk 2750. Dit wijkt af van het CBS, dat gaat uit van 3085 actieve bureaus in 2008, en 3145 in 2009. De BNA consta‑ teert krimp, het CBS groei (BNA,2009a). Is dit te verklaren?
12
De netto groei van de sector is te verklaren uit twee zaken: veel bureaus zijn afgeslankt en een deel van het ontwerpend personeel dat daarbij hun baan heeft verloren stroomt de markt in als startend eenmansbe‑ drijf. De groei van bureaus is daardoor explosief: 375 eenmansbureaus extra in vijf jaar. In 2010 was meer dan de helft (54%) van de actieve bureaus een eenmanszaak. Het stijgend aantal eenmanszaken is niet enkel gevolg van de financiële crisis, het is ook deel van een bredere trend. Ook in andere sectoren neemt het aantal zzp’ers toe. Dit wordt onder andere toegeschreven aan de wens tot flexibel werken en de toe‑ nemende individualisering. Los van deze invloeden neemt het aantal architecten op de markt toe. Een indicatie is de toename van het aantal geregistreerde architecten; tussen 1998 en 2010 zijn dit er gemiddeld zo’n 350 per jaar. Dit heeft te maken met de grote hoeveelheid nieuwe architecten die jaarlijks aan de opleidingen afstuderen en de vertraagde afvloeiing. ‘Architecten gaan niet met pensioen’, wordt wel eens opge‑ merkt. Dit blijkt ook echt zo te zijn,in Nederland. Zo’n 70% van de archi‑ tecten verwacht - ruim - na zijn 65ste met pensioen te gaan (ACE, 2011). Zijn er nu eigenlijk teveel architecten in Nederland? Het aantal architec‑ ten per hoofd van de bevolking is de afgelopen jaren iets gestegen. In
100+ fte 50-100 fte 20-50 fte 10-20 fte 5-10 fte 3-5 fte 2 fte 1 fte
2010 waren er 0,6 architecten per 1000 bewoners; in 2007 was dat 0,5. Is dat veel of weinig en is dat een probleem? Ter vergelijking het aantal architecten per 1000 inwoners in een aantal omringende landen (ACE, 2010 & UIA, 2008):
Fig. 2-1: Aantal architectenbureaus in Nederland in juni 2011. Bron: CBS, 2011
Het gemiddelde voor Europa komt uit op 0,8 architecten per 1000 inwoners. Vergeleken met andere Europese landen heeft Nederland dus minder architecten dan gemiddeld per hoofd van de bevolking. Ondanks de recente periode van financiële recessie is het totaal aantal architecten‑ bureaus in Nederland niet gekrompen. Wel is er een verandering te zien in type en omvang van bureaus. In dit hoofdstuk wordt aan de hand van het Positioneringmodel Architectenbureaus een kader geschetst voor de samenstelling van de markt en de te verwachten verschuivingen.
Fig 2-2: Aantal architectenbureaus per 1000 inwoners. Bron: ACE, 2010
13
2.2 Positioneringsmodel Een architectenbureau dat wil innoveren moet inzicht hebben in zijn marktpositie. Op basis daarvan kan strategie en beleid worden bepaald. In de branche is lang de onder‑ verdeling Atelier, Bedrijf, Bureau gehanteerd om bureaus te typeren (de Rouw, 2005). Tegenwoordig wordt ook wel de indeling Strong Service, Strong Delivery, Strong Idea ge‑ hanteerd (van Doorn, 2010a,b,c). In deze typeringen worden bureaus onderscheiden op basis van de eigenschappen: basisgedachte, kernkwaliteit en manier van werken. Het is een zogenaamd inside-out model: vanuit het bureau wordt naar de markt geke‑ ken. Het houdt geen rekening met de verwachtingen vanuit de markt ten aanzien van het bedrijf. Het ene Strong Idea-bureau doet mee aan vele EU-aanbestedingen per jaar, het andere nooit. Hoe komt dat? Een opdrachtgever stelt zichzelf de vraag: hoe kan ik vaststellen of dit architectenbureau de door mij gestelde vraag goed kan beant‑ woorden? Voor een grote complexe opgave zal een bureau worden gezocht met een aantoonbare ervaring en bewezen kwaliteiten. In dit geval voldoet het kleine Strong-Idea-bureau niet aan de ei‑ sen van de markt voor deelname aan de aanbesteding, maar het grote bureau wel. Voor een kleine prijsvraag voor een innovatieve vakantiebungalow
Fig. 2-3: Beperkt concept: Atelier, Bureau, Bedrijf.
zijn die factoren allemaal minder belangrijk en zal creativiteit en originaliteit eerder doorslaggevend zijn. De onderverdeling Strong Service, Strong Delivery, Strong Idea is blijkbaar niet gedetailleerd genoeg om te kunnen verklaren waarom bepaalde bureaus
(3) voor
Het
positioneringsmodel
architectenbureaus
bepaalde typen opdrachten en opdrachtgevers aantrekt en andere niet.
is
De marktpositie wordt dus niet alleen bepaald door wat een bureau kan of wil zijn,
ontwikkeld door Archipunt, en
maar ook door wat de markt van het bureau verwacht. Ervaring, organisatiewijze en
wordt als instrument gebruikt
omvang zijn belangrijke onderscheidende factoren. In het onderzoek De noordelijke
bij het uitwerken van strategi‑
architectenbranche (Loonen, 2004) is op basis van enerzijds Mintzberg en anderzijds
sche en beleidsmatige vraag‑
Winch en Schneider een model ontwikkeld waarin deze factoren zijn opgenomen. Dit
stukken.
model wordt het Positioneringsmodel Architectenbureaus genoemd. In het model wor‑ den bureaus geclassificeerd aan de hand van organisatiestructuur, complexiteit van de opgaven waar het bureau aan werkt en marktpositie.3 Er worden in dit model drie organisatietypen gehanteerd: de eenvoudige structuur, de professionele bureaucratie en de adhocratie. Met ‘eenvoudige structuur‘ wordt bedoeld: een rechtlijnige, hiërarchische indeling, met vaak één architect/eigenaar die
14
rechtstreeks aan aantal werknemers aanstuurt. De professionele bureaucratie komt
(4)
voor bij grotere bureaus. Het woord bureaucratie heeft vaak een negatieve associatie,
klassen
maar in dit model is het zeker geen negatief label. Een professionele bureaucratie is
voorwaarden 1997 worden ge‑
een organisatie waarin iedereen een duidelijke taakomschrijving heeft, meestal zijn
hanteerd. De klassen 1 tot en
er meerdere architect/directeuren, soms is er zelfs nog een tussenlaag (projectarchi‑
met 3 hebben een lage com‑
tecten). Er wordt vaak gewerkt in projectteams. Er is een goed georganiseerde admi‑
plexiteit, de klassen 4 tot en
nistratieve en boekhoudkundige ondersteuning. Een adhocratie komt voor bij grote
met 6 een hoge complexiteit.
Als
richtlijn uit
de
kunnen
de
Standaard-
en kleine bureaus. Er is weinig organisatie: taken, rollen en functies lopen door elkaar heen, beslissingen kunnen op alle niveaus worden genomen. In het model wordt ook onderscheid gemaakt naar de complexiteit van de opgave. Daarmee wordt bedoeld: de mate waarin de bureaus opgaven met complexere pro‑ gramma’s aankunnen. Woninguitbouwen en bedrijfshallen hebben een lagere com‑ plexiteit dan ziekenhuizen of vliegtuigterminals. 4 De marktpositie, ten slotte, zegt iets over het imago van het bureau. Daarbij wordt onderscheid gemaakt tussen service, ervaring, ambitie en signatuur. Het gaat om het hoofdkenmerk van het bureau. Een signatuurbureau wordt vooral gekozen om zijn bewezen en bekende signatuur-architectuur. Een ervaringsbureau wordt in de eerste plaats gekozen omdat het heeft aangetoond goed met specifieke complexe opgaven om te kunnen gaan en klantgericht te kunnen werken (service leveren). Met ‘hoge am‑ bitie’ worden bureaus bedoeld die de ambitie hebben om signatuurbureau te worden maar nog niet door de markt als zodanig worden erkend. Het servicebureau wordt vooral gekozen om zijn snelle en efficiënte behandeling van eenvoudige opgaven.
Archipunt
organisatievorm
positioneringsmodel architectenbureaus
A
eenvoudige structuur
B
professionale bureaucratie
C
adhocratie
marktpositie Veel service, lage complexiteit
Hoge ambities, lage complexiteit
Veel ervaring, hoge complexiteit
A1
A2
De lokale ondernemer
Bureau in transitie
A3 De spagaat
B3 Betrouwbare partner
C2 De jonge honden
Sterke signatuur, hoge complexiteit
B4 De gevestigde prijswinnaar C4 De hype en de starchitect
Fig. 2-5: Positioneringsmodel architectenbureaus. Bron: Archipunt 15
1
B3
A1 A1 De lokale ondernemer
Dit is een klein bureau in een vrij stabiele markt, lokaal en regionaal werkend. De ondernemer is architect én manager en stuurt rechtstreeks aan. De architect/direc‑ teur kent de markt en de opdrachtgevers grondig. De besluitvorming is top-down. Het kan om zowel jonge als gevestigde bureaus gaan. Het bureau levert snel en ef‑ ficiënt het gevraagde product, veelal op basis van standaard-parameters. Vaak is het bureau gespecialiseerd, bijvoorbeeld Er wordt A3 B3in bedrijfshallen of woninguitbouwen. B4 C2
A2
A1
veel gewerkt voor vaste opdrachtgevers van wie de wensen door en door bekend zijn. Verschillende controlesystemen garanderen de juiste prijs-kwaliteitsverhouding. Doordat de focus op efficiency en ondernemerschap ligt zijn dit soort bureaus bij uitstek geschikt om kleinschalige verticale ketenintegratie te onderzoeken. Dit type bureaus is minder goed in staat om complexe projecten uit te voeren, maar biedt een hoog serviceniveau bij relatief eenvoudige soorten gebouwen. A1
B3
A2 Het bureau in transitie Dit zijn vaak kleine organisaties (zowel jonge als gevestigde bureaus) in een dynami‑ sche, vijandige omgeving. Het veelal regionaal opererende bureau ondervindt veel concurrentie. De architect/ manager stuurt rechtstreeks aan en hanteert een top-down besluitvormingsmodel. Dit soort bureaus heeft een hoog ambitieniveau, met een ide‑ alistische architect aan de top die nog wil experimenteren en grensverleggend wil
A3
A2
B3 erkent de ambitie en B4kwaliteit van het bureau C2 niet voldoende, C4 ontwerpen. De markt waardoor het niet groeit en vaak zelfs onrendabel is. In deze positie zijn bureaus vaak in beweging: ze staan op het punt door te breken en te groeien, of zijn gekrompen en hebben daardoor moeite om het benodigde serviceniveau en de zekerheid te leveren dat gevraagd wordt door hun opdrachtgevers.
A1
A3 De spagaat
B3
Het A3-bureau is kwetsbaarder dan andere bureaus en komt weinig voor. In deze tijd waarin veel bureaus inkrimpen zie je B3-bureaus terugvallen tot A3-bureaus. De ervaring en ambitie om complexe opdrachten uit te voeren is in huis, maar door de geslonken bureau-omvang vallen bepaalde opdrachten af (omzeteisen worden niet gehaald, minder gespecialiseerde medewerkers in huis). Dit is dan ook vaak een in‑
A3 16
stabiel bureau. In hoogconjunctuur kan het ook een A1 bureau zijn dat een specia‑
B3
B4
C2
C4
lisatie heeft-ontwikkeld en daarmee landelijk actief wordt (bijv. met het ontwerpen van scholen of supermarkten). De structuur lijkt dan op een A1-bureau, maar met B3opdrachtgevers. Door de plaatselijke markt te verwaarlozen komt een A1 bureau in de categorie A3 terecht. Dit soort bureaus hebben één specialisme waar ze grotendeels van afhankelijk zijn. Daardoor zijn ze extra kwetsbaar.
B3 De betrouwbare partner in het ontwerpproces
A1
B3
De nadruk ligt binnen deze bureaus op een betrouwbaar proces en een degelijk en klantgericht eindproduct. De architect stelt zich uitdrukkelijk op als vertrouwensper‑ soon en belangenbehartiger van de opdrachtgever. In de ontwerpen ligt de nadruk op functionaliteit – signatuur heeft minder prioriteit. Het zijn vaak gevestigde bureaus in een complexe, maar stabiele omgeving. Medewerkers zijn gespecialiseerd en hebben
A3 A2 een duidelijke eigen inbreng. A1 Er wordt gewerkt volgens heldere proces- en kwaliteits‑
B3
B4
richtlijnen en in de projectorganisatie werken architect en bouwkundige als gelijk‑ waardige partners aan een opdracht. B3-organisaties zijn zeer ervaren bureaus, die complexe projecten aankunnen en aan de kwaliteitscriteria van opdrachtgevers te‑ gemoetkomen op basis van een gedeelde verantwoordelijkheid voor de projectresul‑ taten. Opdrachten worden veelal via gereguleerde selecties en aanbestedingen ver‑ kregen. Door de nadruk op functionele kwaliteit en regelgeving wordt vaak nationaal, maar niet internationaal gewerkt.
B4 De gevestigde prijswinnaar
A1
B3
Dit zijn gevestigde bureaus in een complexe omgeving. Meestal is er één centrale, charismatische figuur binnen de organisatie, vaak de oprichter van het bureau, die de eindcontrole over alle ontwerpen en over de organisatie als geheel heeft. Het kan ook gaan om een groep mensen. De medewerkers zijn professionals met een grote mate van controle over hun eigen werk en duidelijk afgebakende functies. Er wordt
A3 B3 gewerkt Deze bureaus hebben een A2 proces- en kwaliteitsrichtlijnen. A1 volgens duidelijke
B4
C2
sterke eigen signatuur en zijn in staat om bij complexe opdrachten architectuur van een hoog esthetisch en kwaliteitsniveau te realiseren waarbij ze zich voornamelijk richten op de beoordeling door collega-architecten. Opdrachtgevers kiezen bewust voor de architectonische kwaliteit en de iconische waarde daarvan. Veel opdrachten worden via prijsvragen of meervoudige opdrachten verkregen. Projecten zijn gevoelig
17
voor stagnatie door politieke invloeden, en omdat de vijver waarin gevist wordt vrij klein is, is internationaal werken vrijwel een must.
C2 De jonge honden De jonge honden zijn vaak jonge, kleine bureaus in een complexe en dynamische om‑ geving met weinig geformaliseerd gedrag en een hoog opleidingsniveau. Directeur/ei‑ genaren maken ook onderdeel uit van de projectteams en besluitvorming vindt plaats op alle niveaus. Dit zijn organisaties die zich richten op innovatief ondernemerschap. Er is weinig standaardisatie. Dit zijn bureaus met een hoog ambitieniveau met jonge,
C2
C4
dynamische en idealistische architecten die nog (willen) experimenteren en grensver‑ leggend ontwerpen.
C4 De hype en de starchitect Dit zijn zowel bureaus met een sterke bureaunaam als bureaus die gedragen worden door een individuele ‘ster-architect’. Dat is vaak een charismatische leider als gezicht van het bureau. Gespecialiseerde medewerkers doen hun werk in kleine projectgroe‑ pen, waarin ze veel zeggenschap hebben. Het kunnen zowel jonge als gevestigde bu‑ reaus zijn, die sterk fluctueren in omvang. De markt waarin ze opereren is complex en dynamisch. De medewerkers hebben een hoog opleidingsniveau. Architect/directeu‑
C4
ren maken deel uit van de projectteamsbesluitvorming vindt plaats op alle niveaus. De organisatie richt zich op innovatief ondernemerschap. Er is weinig standaardisatie in uitvoering van werkzaamheden. Dit zijn bureaus met een sterke eigen signatuur, die complexe opdrachten uitvoeren waarbij de architectuur een hoge esthetische waarde en kwaliteitsniveau heeft. Daarbij heeft beoordeling door collega-architecten priori‑ teit. Opdrachtgevers kiezen veelal bewust voor de architectonische kwaliteit en de iconische waarde daarvan. Veel opdrachten worden via prijsvragen of meervoudige opdrachten verkregen. Ook in de C4-categorie zijn projecten gevoelig voor stagnatie door politieke invloed. Omdat de vijver waarin gevist wordt vrij klein is, is internatio‑ naal werken een must. Er is vaak een groot verloop onder jonge talentvolle medewer‑ kers die keihard werken maar hiervoor niet de erkenning krijgen.
18
2.3 Gebruik van het model Het positioneringsmodel wordt in de praktijk gebruikt om bureaus inzicht te verschaf‑ fen in de kenmerken van hun positie(s) ten opzichte van andere bureaus, een breder begrip te verkrijgen over de mogelijkheden en onmogelijkheden van het bedienen van bepaalde typen opdrachtgevers en inzicht te krijgen in de dynamiek van groei en krimp van een organisatie. Veel organisaties vertonen kenmerken van meerdere posi‑ ties. Sommige combinaties komen vaker voor dan andere, en sommige posities komen helemaal niet voor. Dit zijn de witte vlekken in het model. Een veel voorkomend type is het bureau met kenmerken van zowel A1 als B3. Dit is het kleinere bureau dat de plaatselijke en locale markt bedient, succesvol wordt in een bepaalde sector en daar de landelijke markt mee weet te bereiken, terwijl daarnaast de locale en regionale markt voor de andere sectoren ook nog belangrijk blijft. Een ander voorbeeld is een nieuw type bureau dat de laatste jaren bestaansrecht heeft verworven: het C2 bureau met A1 eigenschappen. Het gaat daarbij om architectuurgerichte, kleine en jonge bu‑ reaus. De architecten werken sterk conceptueel en zijn tegelijkertijd lokaal en klant‑ gericht. Dit wordt ook wel de glocal architect genoemd. De lege plekken in het model representeren onmogelijke of instabiele combinaties. Een C1-bureau zou bijvoorbeeld hoge service moeten leveren, maar zonder interne organisatie of kwaliteitscontrole. Positieverschuivingen komen ook voor. In deze tijd van laagconjunctuur zijn er twee krimp-bewegingen die regelmatig voorkomen, beide ontstaan door terugval in het op‑ drachtenpakket: van B3 naar A3 en van B4 naar A2. Daar tegenover staan de typische bewegingen bij groei door succes: •
Van A1 naar B3 komt voor wanneer het specialisme van het A1 bureau landelijk bereik krijgt.
•
Van A2 naar B4 komt voor bij langer bestaande bureaus, die erkenning voor hun signatuur krijgen, waarbij de organisatie voldoende is meegegroeid.
•
Van C2 naar C4 komt voor wanneer de vaak jonge architecten succes krijgen en daardoor groeien in omvang, maar hun organisatiewijze niet aanpassen.
2.4 Verschuiving in diversiteit De afname van de vraag naar architectendiensten en het overschot aan bureaus maakt
(5) CBS, omvang opdrachten ar‑
dat vrijwel alle bureaus in meer of mindere mate een terugval in opdrachten ervaart.
chitectenbureaus, 2010
Ten opzichte van 2007 is het aantal opdrachten in zowel nieuwbouw als verbouw over de hele linie met 60% gedaald5. Dit betreft niet alleen de architectendiensten, maar 19
is een trend die in de hele bouwsector is te zien. Dit heeft deels te maken met de financiële crisis, maar ook met demografische ontwikkelingen en andere factoren. De terugval is niet in alle sectoren gelijk. In het volgende hoofdstuk wordt ingegaan op de prognoses voor de verschillende sectoren. Naast externe factoren heeft de terug‑ val van het aantal opdrachten heeft echter ook te maken met de aard van het bureau. Bepaalde bureautypen hebben het in de huidige marktomstandigheden moeilijker dan anderen. Startende bureaus zijn vaak als A1 of C2 te typeren. Dit zijn vaak eenmanszaken. Deze kleine bureaus werken vaak in de particuliere markt aan eenvoudige, kleine opdrach‑ ten. Deze markt is vrij stabiel. Ook de eisen die aan de architect worden gesteld in deze markt zijn niet aan grote veranderingen onderhevig. Ervaring, zakelijkheid en procesbegeleiding zijn minder belangrijke selectiecriteria. Wel is het algemene beeld (6) Zie de resultaten van het
van architecten (duur, te eigenzinnig)6 een belangrijke remmende factor in deze markt
imago-onderzoek in hoofdstuk
waar rekening mee moet worden gehouden. Opdrachten komen meestal uit het per‑
5.
soonlijk netwerk of via via – het persoonlijk netwerk is cruciaal. Dit is ook een markt die alleen te bedienen is door bureaus die efficiënt kunnen werken en hun over‑ head laag kunnen houden. De toegenomen concurrentie zet de prijzen onder druk. Opdrachtgevers zullen de rol van de architect veelal traditioneel willen invullen en er is vanuit de markt weinig expliciete vraag naar veranderingen op dit gebied. De druk op bouwbudgetten (in bijvoorbeeld de zorg en de woningbouw) en de roep om transparantie doet vermoeden dat er in deze markt wel ruimte is voor transparante, ontzorgende all-in concepten. Daarbij gaat het dan om concepten met bijvoorbeeld een vaste prijs en garantie op maximale bouwkosten. Cruciale vraag daarbij is hoe de doelgroep bereikt kan worden. Samenwerking tussen grotere bureaus en zelfstandigen lijkt steeds vaker voor te ko‑ men en verwacht wordt dat dit zich doorzet. Zelfstandigen kunnen op die manier vol‑ doende zakelijk gewicht in de schaal leggen om grotere opdrachten te volbrengen, en voor grotere zaken kan het bijdragen aan bijvoorbeeld verbreding van de markt of verandering van imago. Daarnaast kan de grote groep zelfstandigen ook bijdragen aan kruisbestuiving en kennisverspreiding in de branche. Bureaus met kenmerken van de posities A2, A3 en C2 hebben het in de huidige markt per definitie moeilijk. A3-bureaus voldoen niet aan de eisen om hun B3-ambitie waar te maken. A2 bureaus hebben vaak een B4-ambitie, maar zijn te klein om dat type
20
opdrachten binnen te halen. Het zijn bureaus die in hoogconjunctuur vaak ook al continuïteitsproblemen hadden. Voor de C2 bureaus liggen de zaken nog anders. Dit soort bureaus kwam in hoogconjunctuur via een prijsvraag aan een grote opdracht (MVRDV als sprekend voorbeeld). Dit soort opdrachten met hoge architectuurambitie voor startende bureaus zijn er nog maar weinig. Opdrachtgevers zoeken gevestigde bureaus om een gevoel van financiële zekerheid te hebben. En voor een groot deel van de particuliere markt is dit type bureau niet voldoende service- en klantgericht. A2’s, en kleine kritisch geslonken B4’s zullen een strategie moeten keizen om te over‑ leven. Groeien of samengaan met een B3 kan voldoende gewicht geven om (weer) grote opdrachten te kunnen verwerven. Dit soort bureaus zijn gericht op overheden en grote bedrijven; ze kunnen voldoen aan eisen van transparantie en service, maar zijn tevens in staat tot branding. Een andere optie voor kleine B4’s en A2’s is het zoe‑ ken van bredere creatieve samenwerking, over de grenzen van de branche heen. Het bureau profileert zich dan als onderdeel van een designhouse of creativeconceptcompany, gericht op cross-sectorale samenwerking waarin design, branding en archi‑ tectuur samenvallen. Dit gaat dan wel gepaard met een ander type opdrachtgever. De kracht van B3-bureaus is hun hoge serviceniveau en begrip voor de opgave en de klant. Om de opgave op niveau te kunnen aanpakken is specialisatie is noodzakelijk, maar met toegenomen concurrentie is het moeilijk voldoende opdrachten binnen te halen bij overmatige specialisatie. Veel B3’s zijn teruggevallen tot A3, een positie waar moeilijk uit te komen is doordat omzet en ervaringseisen niet makkelijk gehaald kun‑ nen worden. Groei door strategische samenwerkingsverbanden of samenvoegingen kunnen bureaus de kans geven toch (weer) grotere opdrachten binnen te halen. Er blijft een natuurlijke behoefte aan de bureautypen C4 en B4. Op de markt blijft vraag naar de corebusiness van deze bureaus: iconische architectuur. Bureaus worden geacht in toenemende mate risicodragend en professioneel te opereren, bijvoorbeeld in geïntegreerde contracten. B4-bureaus kunnen dit bieden. Ze hebben de (zakelijke) specialisatie in huis om te opereren in een markt waarin het bouwproces complexer wordt. Dit is niet het geval bij de C4-bureaus. Bureaus die onvoldoende herkend wor‑ den als B4, doordat hun signatuur niet sterk genoeg is, lopen een groot risico op scher‑ pe terugval in opdrachten. Deze bureaus zijn erg kwetsbaar omdat er geen ‘natuurlijke’ uitwijkpositie is. De voor de hand liggende overstap lijkt B3, maar de bedrijfsstructuur is niet ingericht om het serviceniveau van een B3-bureau te kunnen leveren. De toe‑ 21
genomen concurrentie op de markt maakt dat er, naar analogie met de jaren tachtig, wordt gesproken over de opkomst van nieuwe ‘papieren tijgers’. Architecten en bu‑ reaus met sterke ideeën maar zonder opdrachtgevers om ze uit te voeren. De afgelopen jaren zijn veel meervoudig opdrachtgevers zich bezig gaan houden met professionalisering van het opdrachtgeverschap. In hoofdstuk vijf wordt dieper inge‑ gaan op de achtergronden hiervan. Een van de consequenties van hiervan is dat er de laatste jaren steeds meer eisen aan bureaus gesteld worden op het gebied van erva‑ Fig 2-3: Wie zit op welke stoel?
ring, financiële zekerheid etc. Daardoor krijgen met name kleinere bureaus het extra moeilijk. Er zal zich een beweging voordoen waarbij grote gespecialiseerde bureaus (B3) en grote signatuurbureaus (B4) overblijven, die al dan niet risicodragend zullen gaan optreden. De B3’s die zich niet onderscheiden op het gebied van architectuur, moeten zich onderscheiden op andere eigenschappen, bijvoorbeeld door het fullserviceaspect te verbreden (andere adviseurs opnemen in het dienstenpakket). De C4 bureaus zullen, om in selecties en aanbestedingen kansrijk te blijven, mee moe‑ ten in de procesvernieuwing die wordt ingezet door professionele opdrachtgevers. Succesvolle C4-bureaus kunnen, wanneer ze professioneler en stabieler, worden een B4-positie veroveren. Uit de geschetste ontwikkelingen volgt dat er een polarisatie zal gaan optreden: meer grote, breedwerkende bureaus, meer kleine bureaus die zich op kleine opgaven rich‑ ten en een afname van het middenveld. De branche zit in een overgangsfase. Het bestaansrecht van het klassieke architectenbureau is onderwerp van discussie, net als dat van de (coördinerend) aannemer, de projectontwikkelaar, de installatieadviseur en de makelaar. Er is sprake van polarisatie van het profiel van de architect: enerzijds is er de behoefte aan inspirerend leiderschap, branding en innovatie; anderzijds is de opdrachtgever ko‑ ning en ontstaat er vraag naar een meer dienstverlenende instelling. Deze schijnbare tegenstelling valt grofweg samen met het verschil tussen B3 en B4 bureaus. Er zijn bureaus die deze schijnbare tegenstelling verenigingen in een positie die tussen B3 en B4 in lijkt te zitten, bijvoorbeeld een bureau als Paul de Ruiter of RAU. Die bureaus combineren procesbeheersing (door specialisatie en ervaring) met technologische vernieuwing die iconisch wordt ingezet. Duurzaamheid wordt ingezet als middel tot branding.
22
2.5 Voorbij het architectenbureau Het positioneringsmodel beschrijft de meest voorkomende typen van architecten‑ bureaus op dit moment. Andere organisaties die ontwerpdiensten aanbieden en de invloed van samenwerkingsverbanden tussen architectenbureaus en andersoortige ketenpartners kunnen het model veranderen. Er zal een nieuwe groep architecten ont‑ staan die op andere wijze dan via het traditionele bureau zich bezig houdt met het vak, die via andere kanalen de markt bedienen. Denk aan nieuwe concepten als creativeconcept-ontwerpers, waarin bedrijfsmatige totaalconcepten voor verschillende disci‑ plines worden geleverd – bijvoorbeeld op gebied van media, mode, evenementen en games. Maar ook grootschalige ondernemingen zullen meer en meer ontwerpdiensten aanbieden. Dit is een internationale ontwikkeling. De Britse RIBA (Royal Institute of British Architects) verwoordt het als volgt: “In the future, the landscape of practice may well be made up of a small number of very large mega consultancies, who will be the primary employers of architects – hoovering up talent in order to improve their design offer to clients.” (Jamieson, 2011). De transitie in de architectenbranche is dus geen specifiek Nederlands fenomeen. Interessant zijn de door de RIBA gesignaleerde alternatieve wijzen van het aanbie‑ den van architectendiensten. Al die kansen hebben te maken met het slechten van grenzen, fysieke of virtuele. Grenzen tussen specialisaties, tussen landen en tussen fasen van het ontwerp- en bouwproces. De RIBA ziet kansen voor organisaties met de volgende kenmerken: Global interdisciplinary consultancies Internationale bedrijven die het full-service-aanbod oprekken en alle advies- en ont‑ werpdiensten in het huisvestingstraject aanbieden. Ontwerpkwaliteit, kostenbeheer‑
(7) PPS = Publiek Private Samenwerking
sing en goede naam zullen doorslaggevende factoren zijn. BOOT (Build-Own-Operate-Transfer) designers In Groot Brittannië wordt veel meer via PPS7-constructies aanbesteed. Het ligt voor de hand dat losse samenwerkingsverbanden van consortia (special purpose company’s) kunnen leiden tot nieuwe firma’s. Deze bieden niet alleen alle diensten aan van ont‑ werpen, tot bouwen, financieren en onderhouden, maar nemen ook de financiële ri‑ sico’s van bouw en eigendom over van de opdrachtgever. 23
Subcontractors/specialist suppliers Dit zijn wat we in Nederland de systeemintegratoren noemen. Specialisten, op de hoogte van de laatste bouwtechnieken, producten en methoden, die in staat zijn om al die partijen bij elkaar te brengen en hun inbreng het ontwerpproces te coördineren. Alle partijen zijn gelijkwaardig partner in een proces van co-creatie, waarbij de archi‑ tect de inbreng van alle partijen afstemt en stuurt. Design houses/creative agencies Design houses beperken zich niet tot een sector of een type opgave. Dit soort on‑ dernemingen ontstaan uit samenwerkingsverbanden uit de hele creatieve industrie. Samenwerkingen tussen modeontwerpers, game-designers, striptekenaars, interieur‑ ontwerpers etc. Creatieve probleemoplossers die buiten hun eigen discipline denken en integrale creatieve concepten bedenken op het gebied van huisvesting, commu‑ nity, marketing, branding, etc. Opvallend is dat al deze bedrijfsconcepten niet meer uitgaan van de architect als basis van de bedrijfsvoering. In de bedrijfstypering komt het woord architect of architectuur niet voor. Is dit een schrikbeeld of een kans? De titel architect wordt vaak met trots gedragen, maar soms ook als beknellend ervaren (Jamieson, 2011). Een architect kan en doet veel meer dan vaak wordt geassocieerd met de benaming van de professie. In de nieu‑ we rollen in bovenstaande bedrijven is de titel van architect minder prominent aanwe‑ zig, maar daardoor ontstaat ook ruimte om een bredere invulling te geven aan het vak.
2.7 Samenvatting en conclusies Bepaalde bureautypen hebben het in de huidige marktomstandigheden moeilijker dan andere. De diversiteit onder architectenbureaus is groot. Verschillen tussen de bureaus hebben vooral betrekking op omvang, marktpositie en organisatiestructuur. Archipunt heeft een positioneringsmodel ontwikkeld waarmee de basistypen van ar‑ chitectenbureaus zijn te classificeren. Dit model wordt gebruikt om bureaus inzicht te verschaffen in hun marktpositie, de samenstelling van hun orderportefeuille en de dynamiek van groei en krimp van een organisatie. Het aantal architecten op de markt neemt, ondanks de slechte marktomstandigheden, nog steeds toe. Met het terugvallen van het aantal opdrachten aan architectenbureaus staat de branche daarmee dubbel
24
onder druk. Naast externe factoren heeft de terugval van het aantal opdrachten heeft echter ook te maken met de aard van het bureau. Startende bureaus, meestal eenmanszaken, zijn vaak als A1 of C2 te typeren. Zij bedie‑ nen een voornamelijk particuliere (groei)markt waarin ze alleen succesvol kunnen zijn als ze efficiënt kunnen werken en hun overhead laag kunnen houden. De innovatiebe‑ hoefte vanuit opdrachtgevers in deze markt is gering. Maar, door gebrek aan ervaring bij opdrachtgevers ontstaat er ruimte om actief transparante, ontzorgende all-in con‑ cepten te ontwikkelen. Cruciale vraag daarbij is hoe de doelgroep bereikt kan worden. Kleinere bureaus kunnen zich ook richten op samenwerking met grotere bureaus. Zelfstandigen kunnen op die manier voldoende zakelijk gewicht in de schaal leggen om grotere opdrachten te volbrengen, en voor grotere bureaus kan het bijdragen aan bijvoorbeeld verbreding van de markt of verandering van imago. Bureaus met kenmer‑ ken van de posities A2, A3 en C2 hebben het in de huidige markt per definitie moeilijk. A3-bureaus voldoen niet aan de randvoorwaarden om hun B3-ambitie waar te maken. A2 bureaus hebben vaak een B4-ambitie, maar zijn te klein om dat type opdrachten binnen te halen. Opdrachten met hoge architectuurambitie voor startende bureaus, interessant voor C2 bureaus, zijn er nog maar weinig. De kracht van B3-bureaus is hun hoge serviceniveau en begrip voor de opgave en de klant. Om de opgave op niveau te kunnen aanpakken is specialisatie is noodzakelijk, maar met toegenomen concurren‑ tie is het moeilijk voldoende opdrachten binnen te halen bij overmatige specialisatie. Veel B3’s zijn teruggevallen tot A3, een positie waar moeilijk uit te komen is doordat omzet en ervaringseisen niet makkelijk gehaald kunnen worden. Groei door strategi‑ sche samenwerkingsverbanden of samenvoegingen kunnen bureaus de kans geven toch (weer) grotere opdrachten binnen te halen. Er blijft een natuurlijke behoefte aan de bureautypen C4 en B4. Dit soort bureaus wordt geacht in toenemende mate risicodragend en professioneel te opereren. Bureaus die onvoldoende herkend worden als B4, doordat hun signatuur niet sterk genoeg is, lopen een groot risico op scherpe terugval in opdrachten. Deze bureaus zijn erg kwetsbaar omdat er geen ‘natuurlijke’ uitwijkpositie is. Uit de geschetste ontwikkelingen volgt dat er een polarisatie zal gaan optreden: meer grote, breedwerkende of signatuurbureaus, meer kleine bureaus die zich op kleine opgaven richten en een afname van het middenveld. Grotere bureaus zullen vaker 25
risicodragend opereren. B3’s die zich niet onderscheiden op het gebied van architec‑ tuur, moeten zich onderscheiden op andere eigenschappen, bijvoorbeeld door het full-serviceaspect te verbreden. De C4 bureaus zullen, om in selecties en aanbeste‑ dingen kansrijk te blijven, mee moeten in de procesvernieuwing die wordt ingezet door professionele opdrachtgevers. Succesvolle C4-bureaus kunnen, wanneer ze pro‑ fessioneler en stabieler worden, een B4-positie veroveren. Er zal een nieuwe groep architectenbureaus ontstaan die op andere wijze dan via het traditionele bureau zich bezig houdt met het vak. Deze vallen buiten het positi‑ oneringsmodel dat zich richt op zelfstandige, klassieke architectenbureaus. Dit type bureaus richten zich op het slechten van grenzen, fysieke of virtuele. De bedrijfs‑ concepten gaan niet meer uit van de architect als basis van de bedrijfsvoering. In de bedrijfstypering komt het woord architect of architectuur niet voor. Te denken valt aan organisaties als breed adviserend bureau, design-houses, BOOT-bedrijven of sy‑ steemintegratoren.
26
A1
A1
A2
A3
B3
C2
Fig 2-4: Positioneringsmodel voor architectenbureaus, schematische weergave.
B3
B4
C4
27
m a r k to n t w i k k e l i n g e n cijfers
3
“There are three kinds of lies: lies, damned lies, and statistics” B.Disraeli Op dit moment gaat het nog steeds slecht in de hele bouwsector. De bouw is laatcy‑ clisch en heeft dus nog steeds last van de economische crisis die medio 2007 begon. Vanzelfsprekend heeft dit gevolgen voor alle bouwgerelateerde branches, waaronder de architectenbureaus. Architectenbureaus hebben een zware tijd achter de rug en dit is nog niet over. De problemen in de branche zijn op hoofdlijnen bekend, alhoewel de nodige discussie wordt gevoerd over exacte cijfers. Cijfers van het CBS geven aan dat de orderportefeuille tussen januari 2007 en 2010 met zo’n 60% is gedaald. Het personeel dat werkzaam is in de branche is volgens de BNA afgenomen met 27%, waarmee de gemiddelde bureau-omvang van 7,1 fte naar 5,2 fte is gedaald. Kanttekening daarbij is dat deze cijfers gebaseerd zijn op opgave door leden van de BNA (2010a). Onduidelijk is in hoeverre het BNA-ledenbestand representatief is voor de gehele branche. In het EIB rapport Architect in de toekomst (Koning & Holtackers, 2010), dat onder andere gebaseerd is op cijfers van de BNA en het CBS, wordt gespro‑ ken over een daling in 2010 van 15% ten opzichte van de 22.500 mensen die eind 2008 in de branche werkzaam zouden zijn. Het algemene beeld in de branche overi‑ gens is dat de personeelsafname groter is dan deze cijfers weerspiegelen.8 Een besef dat langzaam begint door te dringen is dat ‘na de crisis’ de zaken niet weer zullen worden als daarvoor. Er is meer aan de hand dan ‘alleen maar’ een grote – maar tijdelijke – dip. Dit is onderkend door de BNA. Die heeft het EIB opdracht gegeven de verwachtingen voor de orderportefeuille op langere termijn te onderzoeken. In dit hoofdstuk zal per sector worden gekeken naar de voorspellingen op het gebied van de bouwopgave en de factoren die hierop van invloed zijn. Er zijn diverse prognoses voor verschillende sectoren beschikbaar. Complicerende factor hierbij is dat cijfers niet al‑ tijd goed vergelijkbaar zijn. Zo hanteert het CBS een ander sectorindeling dan de BNA. De combinatie van de diverse prognoses schetst echter wel een duidelijk beeld van de mogelijke ontwikkelingen in het bouwvolume.
28
3.1 Demografie De basis voor de veranderingen in de bouwopgave wordt in de eerste plaats gevormd door de demografische ontwikke‑ lingen. De relatieve en absolute krimp van de Nederlandse bevolking in de komende decennia krijgt steeds vaker de aandacht. Een simpel staatje van de bevolkingsomvang uitgesplitst naar leeftijdscategorieën vat de ontwikkeling goed samen (cijfers EIB/CBS): Er is de komende twee decennia sprake van een afvlakken‑ de bevolkingsgroei. Tot 2030 neemt het aantal jongeren en de potentiële beroepsbevolking af, terwijl het aantal oude‑ ren toeneemt. De bevolkingsgroei in de komende dertig jaar wordt veroorzaakt door de hogere levensverwachting en de komst van immigranten. In 2038 komt de bevolkingsgroei tot stilstand en zal de bevolking ook in absolute zin gaan afnemen. Dan is ruim een kwart van de bevolking 65 jaar of ouder. Dit komt neer op 4,5 miljoen inwoners tegenover 2,4 miljoen nu. Dit heeft ook gevolgen voor de
Fig.3-1: Ontwikkeling bevolkingssamenstelling. Bron: EIB, Architect in de toekomst, 2010 / CBS
beroepsbevolking. Voor elke inwoner die ouder is dan 65 jaar, zijn er nu vier personen in de potentiële beroepsbevolking (van 20 tot 65 jaar). In 2040 zijn dit nog maar twee personen per 65-plusser. De bevolkingsgroei brengt ook een groei van het aantal huishoudens met zich mee. De ontwikkeling van het aantal huishoudens houdt echter geen gelijke tred met de bevolkingsontwikkeling. Dit heeft te maken met de factoren die van invloed zijn op de samenstelling van een huishouden. Doordat er meer oudere mensen zijn, neemt het aantal een- en tweepersoonshuishoudens toe. Dit wordt veroorzaakt doordat er door scheidingen en overlijden er meer alleenstaanden in deze groep voorkomen – eventuele kinderen hebben het ouderlijk huis meestal al verlaten. Verder neemt on‑ der invloed van toegenomen welvaart het aantal een- en tweepersoonshuishoudens onder de potentiële beroepsbevolking ook toe. Het gemiddelde aantal personen per
(8) Zie bijvoorbeeld het artikel van Jurriaan van Stigt waarin hij
huishouden neemt af; dit wordt verdunning van het aantal huishoudens genoemd. De
betoogt dat er eind 2010 nog
groei van het aantal huishoudens houdt aan tot 2035 en zal daarna naar verwachting
maar 6000 van 15.000 uit 2008
afnemen. De samenstelling van de huishoudens verandert ook. Zie in de grafiek hier‑
personen in de branche werk‑
onder de prognoses van De Groen & Rennooy (2010) met betrekking tot de huishou‑
zaam zijn (van Stigt, 2010).
densontwikkeling. 29
Na 2038 neemt de bevolking van
eenpersoonshuishoudens
Nederland in omvang af, er wonen
paren
dan zo’n 17,5 miljoen mensen in Nederland. Vanaf dat moment is
eenouderhuishoudens
sprake van krimp in absolute zin.
eenpersoonshuishoudens 65+
Fig.3-2: Huishoudenssamenstelling in 2040. Bron: CBS
Krimp heeft gevolgen voor de wo‑ ningvoorraad, scholen en voorzie‑ 2010 2040
ningen en mobiliteit. De gevolgen kunnen groot zijn en nemen alleen
maar toe in de komende decennia toenemen. De rijksoverheid neemt de gevolgen van krimp serieus. In de Verkenning Rijksagenda krimp en ruimte (De Groen & Rennooy, 2010) wordt de problematiek beschreven en worden beleidsuitgangspunten gefor‑ muleerd. Er wordt zeer uitgebreid geanalyseerd wat de groei- en krimpverwachtingen op landelijk, regionaal en gemeentelijk niveau zijn. Zoals bekend is krimp niet alleen een toekomstverschijnsel. Er zijn een aantal regio’s in Nederland die nu al te maken hebben met de gevolgen van een krimpende bevolking. Regionaal zijn er echter grote verschillen. Zo zal de bevolking in Noord-Holland, net als Utrecht en Zuid-Holland blijven toene‑ men. Limburg kampt echter al met krimp van de bevolking. Tot nu toe leidde dat niet door een daling van het aantal huishoudens, omdat dit door huishoudensverdunning bleef stijgen. Krimp van het aantal huishoudens in Limburg, en ook Oost-Groningen, zal echter in komende jaren inzetten. Gelderland en Noord-Brabant, die qua inwoner‑ tal nauwelijks groeien, zullen de komende jaren nog wel groei van het aantal huishou‑ dens kennen. Toekomstige bevolkingsgroei zal nog wel plaatsvinden (naar schatting tot 17,5 miljoen inwoners in 2040), maar zal zich concentreren in de Randstad en steden met een sterke economische structuur of een universiteit: daar waar arbeids‑ plaatsen en kennis voorhanden zijn. Naast krimp op lange termijn speelt ook vergrijzing een rol. De vergrijzing van de bevolking leidt regionaal tot krimp van de groep van potentiële beroepsbevolking. Zeeland en Drenthe ondervinden het sterkst de gevolgen van vergrijzing. In 2025 is een kwart van de bevolking 65 jaar of ouder. Het aandeel van de potentiële beroeps‑ bevolking is hier het laagste van Nederland: 54% van de bevolking in die provincies is tussen de 20 en 65 jaar oud. Dit geldt ook voor de provincie Limburg.
30
Fig.3-3 (links): Absolute groei en krimp van de bevolking. Bron: Regioplan / VROM / CBS / PBL 2009, uit: Verkenning rijksagenda krimp en ruimte, 2010 Fig.3-4 (onder): Procentuele groei en krimp van het aantal huishoudens. Bron: Regioplan/ VROM / CBS / PBL 2009, uit: Verkenning rijksagenda krimp en ruimte, 2010
groeiend aantal inwoners krimpend aantal inwoners
zeer sterke bevolkingskrimp (10-45%) sterke bevolkingskrimp (5-10%) lichte bevolkingskrimp (0-5%) bevolkingsgroei kleiner dan gemiddeld (0-3,1%) bevolkingsgroei groter dan gemiddeld (3,1-10%) bevolkingsgroei veel groter dan gemiddeld (10-34%)
31
Er zijn een aantal online instrumenten beschikbaar waarmee de overheid prognoses (9) In het rapport wordt de vol‑
en scenario’s opstelt over de te verwachten bevolkings- en huishoudensontwikkeling
gende kanttekening gemaakt:
en de regionale spreiding van de bevolking. Kanttekening hierbij is dat de verschil‑
“Ten aanzien van de omzet van
lende rekenmodellen die gebruikt worden niet altijd met elkaar overeenkomen. Op
architecten zijn geen struc‑
hoofdlijnen lopen de prognoses in de pas, maar met name op lokaal niveau zijn er
tuurwijzigingen verondersteld.
(grote) verschillen in de uitkomsten tussen de modellen onderling.
Dit betekent dat de omzetont‑ wikkeling de volumegroei van de afzonderlijke gebouwtypen volgt. Er is een beperkte pro‑ ductiviteitstoename veronder‑ steld en geen verschuivingen
3.2 Algemeen beeld bouwvolume In het rapport Architecten in de toekomst van het EIB (Koning & Holtackers, 2010) wor‑ den drie toekomstscenario’s voor de opdrachtenstroom voor architecten beschreven. De scope van dat onderzoek is twintig jaar, tot 2030. De input voor de scenario’s wordt
tussen de inzet van architec‑
geleverd door prognoses over economische groei en demografische ontwikkeling. Er
ten, tekenaars en overig per‑
worden geen structuurwijzigingen in de omzetrealisatie van architecten veronder‑
soneel.” Daarmee moet dit rap‑
steld. Dit is een belangrijke kanttekening, juist nu veel architecten op zoek zijn naar
port vooral gezien worden als
nieuwe rollen, nieuwe verdienmodellen en efficiencyverbetering door bijvoorbeeld
mogelijk toekomstbeeld wan‑
het gebruik van BIM. Het rapport is daarom te zien als een quickscan.9 Cijfers in de
neer de branche niet veran‑
onderstaande paragrafen zijn afkomstig uit het EIB-rapport, tenzij anders vermeld.
dert. De prognose verandert als de relatie tussen omvang van
de
architectenopdracht
en het bouwvolume verandert.
Om de cijfers voor utiliteitsbouw te kunnen interpreteren is daarnaast onderstaande tabel relevant. Hierin is per sector aangegeven welke determinant is gebruikt om de verwachte volumeverandering te bepalen.
Dit is nu juist een ontwikkeling die gaande is. Enerzijds zijn er ontwikkele]ingen die lei‑ den tot verlaging van de omzet per bouwvolume: afname van het aantal volledige opdrach‑ ten bijvoorbeeld. Anderzijds zijn er ontwikkelingen die het aandeel van de architect in het ontwerp- en bouwproces ver‑ groten, bijvoorbeeld bureaus die de rol van bim-coördinator oppakken, of die aan horizon‑ tale integratie doen.
32
Fig.3-5: Determinanten prognoses omzetontwikkeling architectenbranche. Bron: EIB/ BNA, Architect in de toekomst, 2010
De vraag naar nieuwbouw wordt bepaald door enerzijds de uitbreidingsvraag en an‑ derzijds de vervangingsvraag. Waar in de prognoses wordt gesproken over bouwvo‑ lume, zijn deze beide factoren meegewogen. De belangrijkste conclusies uit dit rap‑ port zijn: •
Het aantal huishoudens stijgt sterker dan bevolkingsgroei: van 7,2 miljoen in 2008 naar 8,2 miljoen in 2030, maar ook dit is een afvlakkende groei.
•
Door afvlakkende groei neemt de gebouwenvoorraad minder snel toe. De om‑ vang van het bouwvolume in 2030 (nieuwbouw en verbouw, totaal B&U) wordt geraamd op 36 miljard tot 51 miljard euro. Ter vergelijking: in 2008 werd een bouwvolume van 46 miljard euro gerealiseerd.
•
Door afvlakkende groei neemt ook de vervangingsvraag af. De productie in de be‑ staande bouw neemt verder toe en er treedt een verschuiving op van nieuwbouw naar bestaande bouw. De nieuwbouwproductie van woningen loopt sterk terug. Alleen in het hoge groeiscenario blijft de nieuwbouwproductie aanvankelijk nog op peil. Na 2020 neemt in alle scenario’s de totale nieuwbouwproductie sterk af.
•
De verschuiving van de bouwproductie naar de bestaande bouw leidt tot een omzetdaling van architecten. Het omzetvolume loopt terug, waarbij de scenario’s sterk uiteenlopen, van 5% tot 43% verlies ten opzichte van 2008. De omzet in de branche in dat jaar was 1.677 miljoen euro. Het grootste omzetverlies vindt plaats in de woning- en kantorenbouw, waar de nieuwbouwproductie het meest inzakt.
•
De werkgelegenheid in de architectenbranche neemt in de komende decennia af. De afname in 2030 ligt tussen de 2700-9000 banen. In 2010 waren er ongeveer 22.500 banen in de sector.
De vervangingsvraag gaat uit van een gelijkmatige vervanging van gebouwen van 2,5% per jaar. Dat houdt in dat wordt uitgegaan van een gemiddelde levensduur van gebouwen van 40 jaar. Dit verschilt echter nogal per sector. Voor scholen bijvoorbeeld ligt de gemiddelde levensduur rond de 35 jaar. Voor woningen ligt dit veel hoger: 97% van alle woningen wordt 50 jaar, 57% zelfs 100 jaar (SEV, 2004). Dit houdt in dat de prognose voor nieuwbouwwoningen waarschijnlijk te optimistisch is.
33
3.3 Woningbouw De ontwikkeling van de woningmarkt is onderwerp van speculatie. Stagnatie van de verkoop van koopwoningen, financieringsproblemen van woningcorporaties, grond‑ prijzenproblematiek van gemeenten, aangescherpte regels rondom hypotheekver‑ strekking en discussie over kerntaken van corporaties laten ruimte voor uiteenlopende scenario’s. Waar wel redelijke zekerheid over is, is de verwachte behoefte aan nieuwe woningen, gebaseerd op huidige woningvoorraad, bevolkingsgroei en verwachtingen over veranderende huishoudenssamenstelling.
3.3.1 Opbouw woningvoorraad In Nederland staan ongeveer 7,2 miljoen zelfstandige woningen. Woningen worden oud; 1,2 miljoen woningen is van na 1990 en de overige 6 miljoen is ten minste 20 jaar oud. 2,9 miljoen woningen in Nederland zijn meer dan 50 jaar oud, gebouwd voor 1960. In de jaren zestig en zeventig zijn daar nog zo’n twee miljoen woningen bijge‑ bouwd. Met name de ‘jongere oudere’ woningen, tussen de 20 en 50 jaar oud, vragen aandacht. De veel oudere woningen zijn vaak al gerenoveerd. Het renoveren van deze jongere woningen is al in volle gang. Complicerende factor daarbij is de eigendomssi‑ tuatie: In Nederland is gemiddeld 60% van alle woningen in het bezit van de gebruiker – de overige woningen zijn huurwoningen. Een groot deel van de woningvoorraad is dus in particuliere handen. Er zijn diverse initiatieven om particulieren groepsgewijs voor woningverbetering te enthousiasmeren. Ongeveer dertig procent van alle wonin‑ gen bevindt zich in meergezinswoongebouwen, een significant deel daarvan bestaat uit boven- en benedenwoningen van voor 1950. Dit soort woningen worden vaak ge‑ kenmerkt door appartementsrecht en hebben verplicht een Vereniging van Eigenaren. Sinds 2008 is het voor VVE’s verplicht actief te zijn. Meer dan de helft van alle VVE’s in Nederland is slapend, dit zijn vrijwel allemaal VVE’s met minder dan zes leden. Het verplicht actief maken hiervan door de overheid, dwingt woningverbetering voor dit type woningen in feite af.
3.3.2 Bouwbehoefte De behoefte aan nieuwbouwwoningen wordt grofweg bepaald door de uitbreidings‑ behoefte en de vervangingsbehoefte. De uitbreidingsbehoefte is gebaseerd op de verwachte toename van het aantal huishoudens. Uit de afvlakkende bevolkingsgroei 34
en de (uiteindelijk) afvlakkende groei van het aantal huis‑ houdens valt op te maken dat de woningvoorraad minder zal worden uitgebreid. Bij vervanging gaat het voorname‑ lijk om sloop-nieuwbouw, maar het kan hierbij ook gaan om samenvoegingen van woningen of woning die worden omgebouwd voor ander gebruik. Toevoegingen aan de wo‑ ningmarkt ontstaan, naast nieuwbouw, bijvoorbeeld door het splitsen van bestaande woningen of het omzetten van andersoortige gebouwen in woningen. In 2008 werden er 64.000 woningen per jaar bijgebouwd, terwijl de huishoudensgroei slechts 52.000 per jaar was. Er werd dus overcapaciteit geproduceerd. Dat was al sinds 2000 aan de hand. Inmiddels is de situatie omgedraaid: In 2010 is de woningbouwproductie gedaald naar 56.000, maar de huishoudensgroei is gestegen naar 74.000 per jaar. De crisis werd aangegre‑ pen als een pas op de plaats om vraag en aanbod beter op elkaar af te stemmen. Nu wordt door het EIB tot circa 2015 een opleving van de woningbouwproductie ver‑ wacht. In 2020 zullen tussen de 43.000 en 72.000 woningen gebouwd worden. In 2030 neemt dit aantal af tot 17.000 - 45.000 woningen. Een aanzienlijk deel hiervan is gericht op eenpersoonshuishoudens.
historisch hoogscenario middenscenario laagscenario
Fig.3-8: Nieuwbouw woningen tussen 1990 en 2030. Bron: EIB / BNA, Architect in de toekomst, 2010
Het bouwvolume van herstel en verbouw neemt in alle scenario’s gestaag toe. De ont‑ wikkelingen lopen veel minder sterker uiteen dan het geval is bij de nieuwbouw. Dit betekent dat op termijn het belang van de herstel- en verbouw in de bouwproductie van woningen toeneemt. In 2008 was de productie van nieuwbouw tweemaal zo groot als de herstel- en verbouwproductie, maar volgens deze studie ia dat in 2030 volledig omgedraaid: de bijdrage van de herstel- en verbouw in 2030 is dan in alle scena‑ rio’s groter dan die van de nieuwbouw. In werkelijkheid zal het aandeel verbouw- en herstelopgaven nog groter zijn dan deze studie suggereert. Oorzaak hiervan is het vervangingstempo van woningen, dat in werkelijkheid gemiddeld veel lager blijkt te liggen dan de wat is aangenomen deze studie. Dat houdt in dat het aandeel herstelen verbouw nog groter zal zijn dan geschetst. Voor de architectenbranche is niet al‑ leen de woningbouwproductie in aantallen relevant, maar ook de ontwikkeling van het bouwvolume. Het EIB komt uit op onderstaande scenario’s voor de volumeontwikke‑ ling van woningbouw. 35
Tabel 3-6: Ontwikkeling bouwvolume woningbouw Bron: EIB / BNA, Architect in de toekomst, 2010
Het bouwvolume hangt niet alleen samen met het aantal woningen, maar ook met de kwaliteit en omvang daarvan. Het volume van nieuwbouw en herstel- en verbouw in de tijd neemt door koopkrachtverbetering toe. Ook de verwachte inkomensontwik‑ keling heeft een invloed op de kwaliteitsontwikkeling. Tegengestelde krachten, zoals een afname van de ruimtebehoefte doordat de gemiddelde huishoudensgrootte af‑ neemt, zijn niet meegenomen. Het scenario van het EIB wordt gesteund door bevindingen van TNO in de korte-ter‑ mijnprognose voor de periode 2010-2015 (Manshanden et al., 2010). Ook zij gaan uit van drie scenario’s en de uitkomsten liggen in lijn met de verwachtingen van het EIB.
3.3.3 Woningcorporaties De ontwikkeling van de woningmarkt zal sterk worden beïnvloed door de koers die woningcorporaties gaan varen. De helft van alle corporaties denkt over vijf jaar ‘on‑ herkenbaar veranderd te zijn’ (Verhoeven et al., 2011). Professionalisering en samen‑ werking (met andere corporaties, met partners in de bouwketen en met andere maat‑ schappelijke instellingen) zijn ook hier kernthema’s. Circa driekwart van de huurwoningen in Nederland en eenderde van de totale woning‑ markt is in handen van corporaties (circa 2,4 miljoen woningen). Net als een aantal an‑ dere spelers in de bouwwereld zijn ook corporaties zich op hun strategie en beleid aan het heroriënteren. De regels voor corporaties zijn aangescherpt en het investerings‑ klimaat voor corporaties is verslechterd. Het ontwikkelen van koopwoningen, huurwo‑ ningen in het duurdere segment en maatschappelijk vastgoed wordt lastiger. Banken zijn zuiniger met kredietverlening en corporaties hebben last van de ontwikkelingen op de woningmarkt. De daling van de huizenprijzen is van invloed op de waarde van 36
hun bezittingen en daarmee op de toekomstige leencapaciteit. Daarnaast bouwen cor‑ poraties ook koopwoningen. De verkoop van nieuwbouwwoningen is ingestort, waar‑ door corporaties langer opgezadeld blijven met koopwoningen. Dit resulteert in min‑ der beschikbaar kapitaal voor nieuwe investeringen (Manshanden et al, 2010). Met name bij de kleinste corporaties is de angst dat men noodgedwongen moet te‑ rugvallen op een ‘beheer-scenario’ groot. De vraag daarbij is of de corporatie een ontwikkelende corporatie blijft of zich alleen nog richt op beheer. Opsplitsing van organisaties is ook nog denkbaar. Het oprichten van zorgcorporaties wordt overwogen. Kerntaken worden opnieuw geformuleerd en daarmee wordt zowel de woningvoor‑ raad als de organisatie tegen het licht gehouden. De duurzame toekomst wordt gezien in klantgericht werken, aandacht voor lokale omstandigheden en investeren in maat‑ schappelijk vastgoed. Veel bestuurders willen naast de hoofddoelgroep graag blijven werken voor middengroepen. Er zijn verwachtingen dat corporaties zullen gaan fuse‑ ren en dat er over vijf jaar nog maar zo’n 200 van de 418 zullen overblijven.
3.3.4 Woningopgave Herstructureringsprojecten en investeringen in leefbaarheid van wijken worden moei‑ lijker voor corporaties met financiële tegenvallers. Deze organisaties zijn op zoek naar creatieve antwoorden op het financieringsprobleem. Het project Een blok stad van Era Contour is een voorbeeld van zo’n antwoord. In dit concept, ook wel kluswoningen genoemd, verkopen corporaties blokken met casco-gerenoveerde woningen in overleg met de gebruikers. Een ander voorbeeld is het project van ‘28 m2 woningen’ dat nu door Dudok Wonen wordt ontwikkeld als antwoord op de problemen op de woning‑ markt. Het CPB constateert dat dit een terechte reactie is op ontwikkelingen in de woningmarkt: “Sinds jaar en dag was het te klein wonen voor jongeren tussen de 18 en 25 jaar de belangrijkste verhuisreden. Dat is niet meer het geval. De belangrijkste reden is nu huwelijk of samenwonen.” Er is een duidelijke behoefte aan concepten voor starterswoningen waarvan de bouw‑ som de tachtigduizend euro niet overschrijdt.
37
Bij de ouderen verandert de vraag ook. Er blijven steeds meer ouderen thuiswonen. Voor wat betreft de woningmarkt groeit de groep ouderen dus dub‑ belop: er komen meer ouderen, die gemiddeld langer zelfstandig blijven wonen. In 1995 woonde een op de drie personen tussen de 85 en 90 jaar in een tehuis, in 2009 is dat nog maar een op de zes. Deze trend zet door. De afname is deels te verklaren uit de betere gezondheid van ouderen. Verder spelen het verbrede aanbod van woonvormen en de toegenomen mogelijk‑ heden om de eigen woning aan te passen hierbij een rol (CPB, 2009). Wat betreft het wonen zullen een aantal trends die al zichtbaar zijn waarschijnlijk doorzetten. Het aantal Fig.3-7: De bouwagenda van de toekomst wordt bepaald door krimp.
eenpersoonshuishoudens neemt toe, waarbij vooral het aantal alleenstaande veer‑ tigplussers explosief stijgt. Dit heeft te maken met de almaar toenemende levens‑ verwachting, en de daarbij behorende kans op echtscheiding of overlijden van een partner. Met de ouder wordende bevolking neemt de behoefte aan (mantel)zorg toe, maar ook de behoefte aan passende recreatiemogelijkheden. Anderzijds werken mensen langer door onder invloed van verschuivende pensioen‑ leeftijden, maar ook uit financiële overwegingen of uit behoefte het grote resterende deel van het leven een maatschappelijke bijdrage te blijven leveren. Ten slotte is het de verwachting dat men later met pensioen gaat omdat er een afname van jongere werknemers zal zijn. Een andere tendens is dat gehandicapten en chronisch zieken on‑ der invloed van de krimpende overheid steeds meer worden gedwongen om maximaal zelfstandig te zijn, en dus komt er komt noodzakelijk meer aandacht om de woon- en werkomgeving en de openbare ruimte aan te passen aan mensen met beperkingen. Mensen werken in glocal omgevingen. Glocal is een samenvoeging van global en local en heeft betrekking op de balans tussen aandacht voor de fysieke locale omgeving en de invloeden daarop door globale ontwikkelingen als Europese regelgeving, olieprij‑ zen en materiaalschaarste. In de fysieke omgeving trekken gelijkgestemden naar el‑ kaar toe en richten communities op. Fysieke gemeenschappen hebben aandacht voor geschiedenis en plaats. Lokaal cultureel erfgoed is een belangrijke bindende factor
38
voor lokale groepen. Door middel van virtuele netwerken is er toegang tot informatie.
(10) Uitgedrukt in het aantal au‑
Netwerken, virtueel of fysiek, worden steeds belangrijker. Mensen hebben meer con‑
to’s per 1000 inwoners
tact met elkaar, maar wel oppervlakkiger en op een abstractere wijze. Mensen komen minder vaak bij elkaar thuis maar houden contact middels informatiemedia. Integratie zal hierdoor afnemen terwijl het ontstaan van themawijken en etnische wijken, waarin mensen dezelfde overtuigingen delen, zullen toenemen. Verschillen tussen rijk en arm, hoog- en laagopgeleid nemen toe en worden (gewenst of ongewenst) meer zicht‑ baar in een diverser woningaanbod. Werk en privé gaan qua tijd en ruimte steeds meer door elkaar heen gaan lopen. Woningen moeten daarom ruimte gaan bieden voor kan‑ toor aan huis, zowel ruimtelijk als qua IT-infrastructuur. Duurzaamheid blijft belangrijk maar door wisselende berichtgeving worden mensen ook groenmoe – tenzij het groene aspect in een project concreet gemaakt kan worden. Elektraprijzen zijn tussen de afgelopen vijf jaar met ongeveer 33% gestegen, benzine‑ prijzen met zo’n 30%. De aandacht voor bijvoorbeeld elektrische auto’s, zonnepane‑ len en zonneboilers bij particulieren neemt sterk toe. De vraag is hoe op langere termijn de persoonlijke mobiliteit zich zal ontwikkelen met de toenemende olieschaarste en de opmars van Het Nieuwe Werken enerzijds, en de bevolkings- en huishoudensgroei anderzijds. Het aantal auto’s in Nederland is in het laatste decennium met zo’n 25% toegenomen10. Gemiddeld ligt het autobezit inmiddels boven één auto per huishouden. In de stedelijke gebieden waar verdichting en bevolkingsgroei wordt verwacht gaat de parkeerdruk nog verder toenemen. Voor stedelijke gebieden zijn bedrijven als Peugeot en Daimler aan het experimenteren met mobiliteitsservices. Niet het bezit van de auto maar het hebben van toegang tot maatvervoer is het doel. Het zijn varianten op deelauto’s. In de VS zijn er verschillende bedrijven die peer-to-peer autodelen organiseren, waarbij auto’s van particulieren die stilstaan worden gekoppeld aan de behoefte van mensen die een auto tijdelijk nodig hebben. Het steeds maar groeiende wagenpark wordt zo mogelijk gestabiliseerd.
3.3.5 Particulier opdrachtgeverschap Particulier opdrachtgeverschap (PO) houdt geen gelijke tred met de totale nieuwbouw‑ productie. Tussen 2005 en 2009 steeg het aantal onder particulier opdrachtgeverschap gereedgekomen woningen met 12,5%, van 7.496 naar 8.436 (Nieuwbouwstatistieken CBS, 2010). Dit is ongeveer 10% van het totale aantal gerealiseerde woningen in 2009 39
(overigens een minder sterke stijging dan de totale nieuwbouwproductie in die peri‑ ode). Het NIROV verwacht dat het aandeel van woningen dat wordt gerealiseerd via PO en CPO zal toenemen: “Dit komt door de groeiende wens vanuit de gebruiker om meer op individuele woonwensen te sturen. De consument bezit meer kennis en een betere positie in de (vraaggestuurde) markt, waardoor hij het zich ook kan permitteren om kritisch te zijn. “ (NIROV, 2011). Fig.3-8: Interesse voor particulier opdrachtgeverschap, ook als de kosten 20% hoger zijn, naar inkomen, 20022009. Bron: CPB, Het wonen overwogen, 2010
eigen bouwkavel eigen bouwkavel, 20% hogere kosten wooncomplex met anderen wooncomplex met anderen, 20% hogere kosten
Volgens de Nota wonen moest vanaf 2005 een derde deel van de nieuwe woningen via particulier opdrachtgeverschap worden gebouwd. Dat is niet gehaald. Er is veel animo om zelf te bouwen, maar er is ook duidelijk een kloof tussen de wens en de uitvoering. Uit Het wonen overwogen van het CPB blijkt zelfs dat de animo om par‑ ticulier te bouwen zou zijn gedaald sinds 2006 (ondanks de toegenomen aantallen gerealiseerde woningen). De vraag is echter of dit komt doordat de behoefte afneemt, of doordat particulieren er niet aan willen beginnen vanwege een laag kavelaanbod, financiële onzekerheid en de hypotheek- en huizenmarktproblematiek. De animo om een project in een collectief uit te voeren is ook afgenomen. Bij huishoudens met een bovenmodaal inkomen is dit zelfs gehalveerd.
40
De overheid heeft verschillende initiatieven en regelingen getroffen om particulier
(11) zie de website www.KEI-
opdrachtgeverschap te stimuleren.11 In het recente regeerakkoord is opgenomen dat
centrum.nl
er meer ruimte moet komen voor kleinschalige bouwlocaties en (collectief) parti‑ culier opdrachtgeverschap. Daarnaast wordt bijvoorbeeld de Amsterdamse woning‑ markt aangevuld met zelfbouwprojecten. En dit najaar wilde gemeente Amsterdam ka‑ vels voor duizend woningen beschikbaar hebben. Het Ruimtelijk Planbureau pleit er in haar studie Particulier opdrachtgeverschap in de woningbouw (RPB, 2007) voor dat de gemeente actief grondbeleid gaat voeren, vooral in het stedelijk gebied. De invoering van de nieuwe Grondexploitatiewet in 2008 biedt daartoe mogelijkheden volgens het RPB. Deze wet geeft gemeenten namelijk de bevoegdheid om dwingende afspraken te maken met grondeigenaren over het aantal kavels dat moet worden uitgegeven voor particulier opdrachtgeverschap. Conclusie is dat het onduidelijk is hoe het particulier opdrachtgeverschap zich zal ontwikkelen. De animo lijkt er te zijn, de wens en steun van overheidszijde is er ook, maar de risico’s, financiële en praktische drempels voor particulieren zijn hoog. De verwachte vraag van particulieren die een eigen huis willen laten bouwen zorgt vanzelfsprekend ook voor een groter aanbod van kant-en klaaroplossingen. Cataloguswoningen komen vooral voor in het duurdere (koop)marktsegment en de wo‑ ningen staan meestal niet bekend om architectonische kwaliteit. Voor de architect is dit een gat in de markt. In Nederland is het nu nog vrijwel ondoenlijk om met de hoge grondprijzen als starter een woning te bouwen. De vraag is of de woningmarkt zich zo zal ontwikkelen dat ook aanbieders zoals IKEA, met hun BoKlok systeemwoningen de Nederlandse markt gaan betreden. Deze modulaire woningen in het lage prijsseg‑ ment zijn door IKEA samen met het Zweedse bouwbedrijf Skanska in de markt gezet in Scandinavië, Groot-Brittannië en Duitsland. In Nederland probeert een initiatief als Architecten_Bouwers een positie in deze markt te veroveren door onder architectuur ontworpen woningen aan te bieden met de garanties van een catalogusbouwer.
3.4 Kantoren De vraag naar nieuwbouw in de kantorenmarkt neemt sterk af. De uitbreidingsvraag valt weg door afname van de werkgelegenheid en alleen de vervangingsvraag (sloop/ nieuwbouw) blijft over. Dit houdt in dat het jaarlijkse nieuwbouwvolume sterk af‑ neemt, en grofweg zal zijn gehalveerd in 2030. Er blijft dan behoefte bestaan aan 41
een bepaald volume kantoornieuwbouw, onder andere door vervangingsvraag en door afstemming van vraag en aanbod op specifieke locaties. Het herstel/verbouwvolume neemt af, onder andere door afname van de potentiële beroepsbevolking. Onduidelijk hoe is hoe de structurele leegstand van 6,3 miljoen vierkante meter kantoren is ver‑ rekend in de hier gebruikte cijfers uit het EIB-rapport.12 (Zuidema & Van Elp, 2010). Tabel 3-9: Ontwikkeling bouwvolume woningbouw Bron: EIB / BNA, Architect in de toekomst, 2010
De determinant die in het EIB-rapport is gebruikt voor het bepalen van de vraag van kantoren is ‘werkgelegenheid’. In werkelijkheid spelen naast werkgelegenheid nog een aantal factoren mee die de vraag naar (ver-)nieuwbouw van kantoren bepaalt. De verwachte afname van de werkzame bevolking, de verkleining van het benodigd vloeroppervlak per medewerker door opkomst van Het Nieuwe Werken en de huidige overcapaciteit van de mark maken bovenstaande cijfers optimistisch.
3.4.1 Het Nieuwe Werken Ook bij kantorenbouw is de vervangingsvraag in deze scenario’s gebaseerd op een vaste, historisch bepaalde verhouding tussen bezetting van kantoren en benodigde oppervlakte. Dit verhoudingsgetal zal waarschijnlijk veranderen. Als het de trend van Het Nieuwe Werken doorzet dan neemt het aantal benodigde vierkante meters nieuwbouw per persoon af. Dit zou een negatieve invloed op de vervangingsvraag hebben en daarmee de nieuwbouwprognose omlaag bijstellen. Het Nieuwe Werken is met name populair (en mogelijk) in de zakelijke dienstverlening, zorg en bijoverheden (TNS-NIPO, 2010). Interesse voor Het Nieuwe Werken blijft toenemen. Werkplekdelen kan kostenbe‑ sparend werken en daarnaast samenwerking verbeteren. De invloed van het Het 42
Nieuwe Werken op het benodigde kantooroppervlak in Nederland zijn kan fors zijn.
(12) “Op basis van een analyse
Interieurontwerper en -inrichter OCS trekt aan de hand van een eigen (niet openbaar)
van de toekomstige vraag valt
onderzoek zelfs de conclusie dat in een tijdsbestek van vijftien jaar zo’n zeventig pro‑
te concluderen dat een leeg‑
cent van het huidige kantooroppervlak in Nederland zal zijn verdwenen. Dat betekent
stand van ongeveer 2 miljoen
een vermindering van bijna zestig miljoen vierkante meter naar achttien miljoen vier‑
vierkante meter kantoorruimte
kante meter in 2025. Naast Het Nieuwe Werken zijn er andere factoren die bijdragen
wenselijk zou zijn, Het overige
aan de voorspelde krimp: een krimpende arbeidsmarkt en stijgende servicekosten per
deel is te zien als overcapaci‑
vierkante meter kantoorruimte. De vraag naar anders werken zal wel leiden tot een toename van het aantal interieuropgaven. Projectinrichters zijn hier op ingesprongen door totaalconcepten voor ontwerp en inrichting aan te bieden.
teit. Het betreft zo’n 4 miljoen vierkante meter, bijna 10% van de huidige kantorenvoorraad. Deze leegstand is langdurig en
Het Nieuwe Werken leidt tot een vraag naar goed uitgeruste werkplekken, die niet per
zal tot 2020 bij ongewijzigd be‑
se gebonden zijn aan het eigen bedrijf, maar bijvoorbeeld voor de groeiende groep
leid maar weinig teruglopen.
zzp’ers. Voor het bedrijfsleven en het MKB komen steeds meer concepten op de markt
Een betekenisvolle verminde‑
waar de werknemer tijdelijk een werkplek kan gebruiken in een volledig uitgeruste
ring van de leegstand is dan al‑
werkomgeving. De overheid zoekt deelstoelen en flexibele werkplekken voornamelijk
leen via onttrekking van aanbod
in eigen huis. Het succes van concepten voor Het Nieuwe Werken is sterk afhankelijk
te realiseren. Maar ook als de
van de kwaliteit van de IT-infrastructuur die wordt aangeboden. Deelstoel, het flex‑
omvang van de onttrekkingen
werkplekken-concept van de overheid biedt bijvoorbeeld de mogelijkheid om online,
een factor drie tot vier hoger
of via mobiele applicaties, te zien wie waar op welke dag werkt.
komt te liggen dan in het ver‑ leden, zal nog vele jaren sprake
3.4.2 Leegstand
zijn hoge leegstandsniveaus”
Er wordt veel gediscussieerd over leegstand van kantoren. Binnen de overheid wordt gezocht naar wetgeving om leegstand aan te pakken. Het Actieplan Aanpak Leegstand Kantoren geeft aan hoe de overheid de leegstand wil terugdringen. Het stimuleren van transformatie en herontwikkeling is een van de speerpunten van het beleid. De ge‑ meente Amsterdam is inmiddels begonnen met het invoeren van een meldingsplicht leegstand voor eigenaren. Ook andere initiatieven richten zich op het (vrijwillig) regi‑ streren van leegstaand vastgoed.
3.5 Cure en Care Dat de zorg voorlopig een groeimarkt is, is bekend. De prognose van groei van het bouwvolume lopen uiteen van 10% tot maar liefst 71% in 2030. Het grote verschil tussen de scenario’s wordt veroorzaakt door onzekerheid over de mate waarin de 43
Fig. 3-10: Ontwikkeling bouwvolume kantoren. Bron: EIB / BNA, Architect in de toekomst, 2010
zorguitgaven per persoon zullen stijgen. Alleen in het laagscenario zakt het bouwvo‑ lume tot 2020 af, om daarna toe te nemen.
3.5.1 Cure TNO heeft voor het huisvesten van ziekenhuiszorg ontwikkelingscenario’s tot 2020 gemaakt (Van de Vijssel, 2009). Er zijn voor ziekenhuiszorg geen cijfers beschikbaar over de ruimtelijk-bouwkundige beddencapaciteit. Wel worden groeiscenario’s voor het aantal bedden beschreven. Het aantal opnames stijgt tussen de 53% en 195% tot 2020. Ziekenhuizen gaan specialiseren. Sommige verrichtingen zullen alleen nog in gespecialiseerde ziekenhuizen worden aangeboden. De huisvesting zal op deze verandering moeten worden afgestemd. Er zullen ziekenhuizen met verschillende profielen ontstaan: ziekenhuizen die zich focussen op het bieden van hoogwaardige topklinische zorg, basisziekenhuizen en gespecialiseerde klinieken rondom specifieke aandoeningen.
3.5.2 Care Zorginstellingen staat ingrijpende wijzigingen in de regelgeving te wachten. Tegelijkertijd neemt de zorgvraag toe en vergrijst het medewerkersbestand van instel‑ lingen waardoor een personeelstekort dreigt. Wonen en zorg zal worden gescheiden – op termijn voor alle zorgzwaartepakketten. Dat betekent dat op de lange termijn ook bewoners van verpleeghuizen en gehandicapten in instellingen huur zullen moeten gaan betalen en dat de vergoeding van de overheid voor huisvestingskosten vervalt. Het scheiden van wonen en zorg maakt dat de instellingen nog nadrukkelijker kiezen 44
of zij zelf woningen willen bouwen en verhuren of dat ze hiervoor samenwerkings‑ partners zoeken. Zorginstellingen gaan zelf risico dragen voor hun vastgoed. Er wordt verwacht dat samenwerking tussen commerciële vastgoedpartijen, woningcorporaties en zorginstellingen steeds vaker voorkomt. De vraag naar voorzieningen en woningen voor ouderenzorg verschilt per regio. Prognoses over vraag en aanbod zijn door TNO verzameld op www.horizonline.nl.
3.6 Onderwijs De bevolkingsgroei vlakt af, maar tot 2030 blijft de Nederlandse bevolking doorgroei‑ en, naar zo’n 17,4 miljoen. Toch neemt in absolute zin het aantal jongeren onder de 20 jaar, én het aantal personen in de leeftijdsklasse 20-65 al af. Dit heeft gevolgen voor de scholenbouwprognose. De uitbreidingsvraag valt weg en daardoor neemt ook de vervangingsvraag op termijn af. Voor 2030 wordt uitgegaan van krimp van het bouw‑ volume tussen 10-14%. Deze cijfers kunnen verfijnd worden door naar de invloe‑ den op die krimp te kijken. Het wegtrekken van bevolkingsgroepen van het platteland houdt ook een verschuiving in van de geografische verdeling van de behoefte aan schoolcapaciteit. Vijf procent van de scholen op het platteland staat op dit moment leeg. Ondanks krimp van de doelgroep wordt een uitbreidingsvraag in stedelijk gebied verwacht, terwijl op het platteland de vervangingsvraag terugvalt. De verandering in financieringsmogelijkheden van scholen maken dat er een grotere differentiatie naar scholentypen kan ontstaan. Deze differentiatie zal ook zijn ruimtelijke weerslag moe‑ ten krijgen, en dit zal zowel de vraag naar nieuwbouw als naar verbouwen vergroten.
Fig. 3-11: Ontwikkeling bouwvolume onderwijsgebouwen. Bron: EIB / BNA, Architect in de toekomst, 2010
45
Duurzame ontwikkeling in deze sector zal worden vereenvoudigd doordat investerin‑ gen in duurzame, exploitatiekostenverlagende maatregelen mogelijk zal worden ge‑ maakt. Minister de Jager heeft dit aangegeven in een brief aan de tweede kamer. Het door de overheid gepropageerde DBFMO-aanbesteden in scholenbouw is niet goed van de grond gekomen. De rijksoverheid voert geen actief beleid meer op dit ge‑ bied. Er zijn wel nog initiatieven vanuit de markt waarin wordt geëxperimenteerd met andersoortige vormen van aanbesteden van vastgoed. Er is wordt veel gesproken over de mogelijkheden van uitbesteding aan de markt van bouw, beheer, onderhoud en zelfs energielevering. Met dat laatste is bijvoorbeeld geëxperimenteerd in Rotterdam.
3.7 Winkels Fig. 3-12: Ontwikkeling bouwvolume winkelgebouwen. Bron: EIB / BNA, Architect in de toekomst, 2010
Over de ontwikkeling van de winkelsector lopen de schattingen uiteen. Het EIBrapport, dat als determinant de bevolkingsgroei hanteert, gaat uit van een verande‑ ring in bouwvolume in 2030 van -2% tot +5%. Hierin is een tijdelijk overaanbod van winkels meegenomen. Dit is een heel ander beeld dan de prognose van TNO. Deze gaat ook uit van een grote daling, ruim 30% ten opzichte van 2009. Dit is echter voor de hele sector ‘handel en horeca’. In een groot marktonderzoek voor de retailsector (CBW-Mitex, 2011) wordt becijferd dat het aantal winkel-vierkante meters zal in de komende tien jaar met 20% tot 35% zal teruglopen. Deels onder invloed van de op‑ mars van online shopping, maar ook door de overvloed aan beschikbare winkelme‑ ters, onder andere in krimpgebieden. Daarnaast zal het retaillandschap veranderen. Doordat er efficiënter en effectiever gewerkt moet worden verwacht CBW-Mitex dat tot de helft van de huidige ondernemers uit het straatbeeld gaat verdwijnen. In 2010 46
bedroeg de leegstand van winkels circa 9%. De leegstand van winkels, en niet alleen in krimpgebieden, zal komende jaren daarom nadrukkelijker op de agenda’s verschij‑ nen.
3.8 Overige gebouwen Fig. 3-12: Ontwikkeling bouwvolume overige gebouwen. Bron: EIB / BNA, Architect in de toekomst, 2010
Voor de overige utiliteitsgebouwen wordt de ontwikkeling van de economische activi‑ teit als uitgangspunt voor de uitbreidingsvraag genomen. In het EIB-rapport wordt niet gespecificeerd welke gebouwtypen in deze brede en omvangrijke categorie vallen. In het EIB-rapport wordt gesuggereerd dat deze categorie ‘bedrijfsgebouwen’ omvat, maar dat lijkt een overmatige vereenvoudiging van de werkelijkheid. In deze categorie vallen onder andere: handel, industrie, horeca, sport, musea en overheidsgebouwen zoals bibliotheken, theaters, gevangenissen etc. Het gebrek aan onderverdeling in ca‑ tegorieën maakt deze cijfers niet erg bruikbaar voor architectenbureaus om beleid op te voeren. Voor de volledigheid worden de cijfers uit deze categorie toch vermeld, zodat er in ieder geval duidelijkheid is over de omvang van het totaal van al deze deelsectoren. Qua bouwvolume is deze categorie groter dan alle vorige utiliteitsbouwcategorieën samen (42% tegenover 58% overige). Tweederde daarvan bestaat uit nieuwbouw. Opdrachten uit deze categorie zijn echter maar voor 25% van de omzet van de archi‑ tectenbranche verantwoordelijk. Dit is opvallend; blijkbaar wordt een groot deel van de nieuwbouwwerken in deze vergaarcategorie gerealiseerd zonder inzet van archi‑
47
tecten. Het zou interessant zijn om uit te vinden welke gebouwsoorten dit betreft en waarom daar geen architecten bij betrokken zijn. In de bouwprognose 2010-2015 van TNO wordt een andere sectorindeling gehanteerd dan in het EIB-rapport. TNO voorspelt dat de bouwproductie in de marktsector (bedrij‑ ven) zal afnemen met 46% ten opzichte van 2008. Voor de budgetsector (overheden, onderwijs, zorg en overige) wordt een groei van 9% voorspeld. Voor de budgetsector is onduidelijk of hier de effecten van de bezuinigingsplannen van het huidige kabinet in zijn meegenomen. Zowel de overheden als de cultuursector gaan gebukt onder de gevolgen van de grote bezuinigingsoperatie. Bij de rijksoverheid wordt gesproken over een bouwstop voor nieuwbouw voor wat betreft de eigen huisvesting. Een opvallende (kleine) sector die floreert door de vergrijzing van de bevolkingsgroei is de uitvaartsector. Er is nu al een stijgende behoefte te zien in aantallen crematoria en uitvaartcentra, met name in stedelijke gebieden.
3.9 Invloeden op de omzet van de architectenbranche Uit het bovenstaande blijkt dat cijfermateriaal beperkt beschikbaar is. Voor sommige sectoren zijn gedetailleerde prognoses beschikbaar, maar voor meer dan de helft van het bouwvolume is geen uitgesplitst cijfermateriaal voorhanden. De verwachte ont‑ wikkeling van het totale bouwvolume per jaar in Nederland kan nog twee kanten op. De prognose varieert van 36 miljard tot 51 miljard vergeleken bij 46 miljard in 2008. Daarentegen wordt er voor architectenbranche een onvermijdelijke omzetdaling ver‑ wacht, variërend van 950-1.560 miljoen euro tegen 1.677 miljoen euro in 2008. Dat is een daling van tussen de 5% en 43%. Begin 2011 is de daling ten opzichte van 2008 nog steeds zo’n 40%. Dit houdt in dat in het slechtste scenario van het EIB de omzet van architectenbureaus ongeveer gelijk zal blijven aan de huidige situatie. De prognose heeft te maken met de verschuiving van de aard van de opdrachten: het wegvallen van een groot deel van de nieuwbouwproductie tegen het aantrekken van de werkzaamheden in bestaande bouw. Als architecten zich weten te betrekken bij een groter deel van de verbouw- en herstelopgave zal het beeld positief veranderen. Een andere factor van invloed is de verhouding tussen bouwvolume en omzet van ar‑ chitectenbureaus. In de prognose wordt de aanname gedaan dat dit een gelijkblijven‑ de verhouding betreft. Juist daar is veel aan het veranderen, zowel in positieve en in negatieve zin. Het is de vraag in hoeverre de relatie tussen bouwvolume (omgerekend 48
naar bouwkosten) en honorarium is veranderd. Sinds in 2005 de honorariumbereke‑
(13) Standaardvoorwaarden
ningmethode uit de SR ‘97 13 is geschrapt, is er (veel) meer variatie in berekeningsme‑
1997 Rechtsverhouding op‑
thoden gekomen en is de relatie omzet-bouwvolume minder eenduidig. De afgelopen
drachtgever - architect.
twee jaar waarin de onderlinge concurrentie tussen bureaus hoog was, zijn bij selec‑ ties verschillen van wel driehonderd procent waargenomen. Dit heeft natuurlijk grote invloed op de prognoses van de omzet. De rol van de architect in het bouwproces, de efficiency van werken en de toenemende behoefte aan branding kan het beeld van de omzetverwachting beïnvloeden. Zo kan bijvoorbeeld werken met BIM de efficiency verhogen en daarmee - bij gelijkblijvende omzet - de winstmarge vergroten. Er is ook een andere mogelijkheid: door het werken met BIM wordt de efficiency vergroot waardoor de honoraria nog verder omlaag kun‑ nen. Zolang de concurrentie in de sector hoog blijft is dit een denkbaar scenario. Architecten worden niet altijd meer betrokken bij projecten waar ze in het verleden wel voor zouden zijn gevraagd, of ze krijgen kleinere opdrachten dan voorheen. In grote woningbouwprojecten en utiliteitsbouw is de marginalisatie van de rol van de architect het sterkst. Dit soort opgaven worden vaak als PPS-constructie uitgevoerd. De ontwikkelende bouwbedrijven hebben hier sterk de touwtjes in handen en een regierol is hier voor architecten nauwelijks meer weggelegd. De grote ontwikkelende bouwers zijn ver vooruit op het gebied van bijvoorbeeld BIM en bieden zelf aanvul‑ lende adviesdiensten aan als bijvoorbeeld exploitatieberekeningen en architecten‑ diensten. Bij kleinere opgaven en bij eenvoudige seriematige woningbouw wordt nog wel eens gehoord dat de belangrijkste meerwaarde van de architect zit in het verkrijgen van goedkeuring door welstand. Met de discussie rondom het afschaffen van welstand wordt hier de rol van de architect nog verder bedreigd. De marginalisatie van de archi‑ tectenrol is niet alleen een Nederlandse trend. Internationaal gezien spelen architec‑ ten een steeds kleinere rol in de totale productie van woning- en utiliteitsbouw. Dit is onder andere het geval in Australië, Groot Brittannië en de Verenigde Staten. In de VS wordt geschat dat bij 90-95% van de bouwproductie in woning en utiliteitsbouw geen architect meer betrokken is. 14
(14) Onduidelijk is hoe ‘archi‑ tect’ hier moet worden geïnter‑ preteerd. Waarschijnlijk wordt bedoeld dat er geen onafhan‑ kelijk
architectenbureau
of
zelfstandige architect bij deze projecten betrokken zijn. Het is goed mogelijk dat de ontwik‑ kelende bouwers die dit markt‑
De zorgbouw wordt algemeen gezien als een groeimarkt, ondanks de globale cijfers en
segment overheersen, wel zelf
grote marges in de prognoses. Dit is een markt waarin nog veel traditioneel wordt aan‑
architecten in loondienst heb‑ ben.
49
besteed en waar de rol van de architect als vertrouwenspersoon van de opdrachtgever nog sterk leeft. Er is weinig geïnstitutionaliseerde uitwisseling tussen instellingen om kennis en ervaring op het gebied van opdrachtgeverschap te delen en te ontwikkelen. Hier ligt ruimte voor architectenbureau om zich aan te bieden als kennisleverancier. Er is weinig vernieuwingsdrang wat betreft het bouwproces. Dit blijkt ook wel uit het feit dat de ondanks de lobby vanuit de rijksoverheid, er nauwelijks animo lijkt te zijn in de zorgsector voor DBFMO-contracten. Hier blijft ruimte voor full-service architectenbu‑ reaus. Uit interviews met opdrachtgevers blijkt dat het wegvallen van het bouwcollege een grote invloed heeft op het bouwproces. De veranderende financiering van bouw‑ projecten in de zorg heeft twee kanten. Er is meer ruimte om te bouwen op basis van lifecyclecosting. Anderzijds zal ook daar een trend kunnen ontstaan waarin financiële zekerheid de bepalende factor bij aanbestedingen wordt. Ontwikkelende bouwers die zich richten op zorgvastgoed bestaan al vrij lang. De meningen over de wenselijkheid van risicodragend aanbesteden lopen echter uiteen. De rijksoverheid besteed in principe alleen nog maar aan via geïntegreerde contrac‑ ten. Lagere overheden worden vanuit het rijk gestimuleerd en voorgelicht om dit ook te doen. Ook dit is overigens een internationale trend. Vooral in Groot Brittannië is men een stap verder dan in Nederland en wordt circa 50% van de omzet van architec‑ ten gegenereerd via geïntegreerde contracten. Het is niet waarschijnlijk dat dit tij snel zal keren. Binnen deze geïntegreerde contracten zal de architect zijn plaats moeten bepalen.
3.10 Samenvatting en conclusies De basis voor de veranderingen in de bouwopgave wordt in de eerste plaats gevormd door de demografische ontwikkelingen. Nederland heeft te maken met krimp. Nu al neemt het aantal jongeren en de potentiële beroepsbevolking af, terwijl het aantal ouderen toeneemt. In 2038 is ruim een kwart van de bevolking vijfenzestig jaar of ouder en is aantal huishoudens gestegen naar ruim acht miljoen. Het gemiddelde aan‑ tal personen per huishouden neemt af. Niet alleen krimpen bepaalde demografische bevolkingsgroepen, ook bepaalde regio’s hebben te maken krimp. Met name voor lo‑ kaal en regionaal werkende bureaus (A1-bureaus) is het van belang inzicht te krijgen in de krimp- of groeiverwachting in hun regio. Toekomstige bevolkingsgroei zal nog wel plaatsvinden, maar zal zich concentreren in de Randstad en steden met een sterke 50
economische structuur of een universiteit. Naast demografische ontwikkelingen zijn ook de verwachtingen omtrent bouwvolumina in de verschillende sectoren van belang voor de orderportefeuille van architectenbureaus. Er zijn voor verschillende secto‑ ren prognoses beschikbaar. De enige sector waar substantiële groei wordt verwacht is de zorg. Opdrachtgevers in deze branche geven vaak de voorkeur aan traditionele invulling van de architectenrol. Er is weinig vernieuwingsdrang en weinig kennisuit‑ wisseling tussen opdrachtgevers onderling. Hier blijft ruimte voor full-servicearchitec‑ tenbureaus, waarbij de verwachting is dat opdrachtgevers vaker financiële garanties zullen willen. De prognoses voor de bouwvolumes worden gebruikt als indicator voor de prognose van de omzet van de architectenbranche. Hierbij is het de vraag of de verhouding tussen omzet en bouwvolume op termijn gelijk zal blijven. Zo zijn bij renovatie en herstel traditioneel minder vaak architecten betrokken dan bij nieuwbouw en zou de verschuiving van nieuwbouw naar de bestaande voorraad dus leiden tot omzetdaling; tenzij architecten nieuwe taken weten te vinden in deze sector. Andere mogelijkheden om de omzet te vergroten kunnen worden gevonden door meer werk per opgave te verkrijgen of door efficiencyverbetering. In sommige sectoren moet tegen de stroom in worden geroeid als bureaus zoeken naar uitbreiding van hun takenpakket. Dit geldt met name voor de woningbouw en de kantorenmarkt. Daar is het juist een trend dat de rol van architectenbureaus gemarginaliseerd wordt. Die verkleinde rol komt nog verder onder druk te staan door het mogelijk afschaffen van de welstandscommissie en de verruiming van de regels rondom vergunningsvrij bouwen. Een markt waar meer onderzoek duidelijk kan maken welke kansen daar liggen is de categorie ‘overige bouwwerken’, waar onder handel, industrie en horeca, maar ook bibliotheken en gevangenissen vallen. Dit is een zeer gevarieerde groep, bestaand uit profit en non-profit, grote en kleine organisaties; er is weinig specifieke data be‑ schikbaar over deze markten. Vooral A1, A3 en B3-bureaus kunnen hier opereren, door hun klantgerichtheid en gerichtheid op specialisatie. Voor deze bureaus kan het zinvol zijn om deelmarkten in deze sector verder te onderzoeken. Voor B4-bureaus liggen hier ook kansen, maar dan met name vanuit de behoefte aan branding door grotere bedrijven. Het is de vraag of de strikte scheiding tussen sectoren die in deze prognoses is ge‑ hanteerd een juiste beschrijving geeft van de verwachtte ontwikkeling van het bouw‑ 51
volume van de komende twee decennia. Doordat overheidsfinanciering in veel (semi) publieke sectoren van structuur verandert, afneemt of wegvalt zullen opdrachtgevers voor financiering vaker op marktpartijen aangewezen zijn. Dit zal vaker leiden tot com‑ binatiegebouwen met meerdere functies en opdrachtgevers en een complexe exploi‑ tatie. Doordat de risico’s voor dit soort opdrachten bij de initiatiefnemers ligt zullen veel zekerheden worden gevraagd van ontwerpende en bouwende partijen.
52
53
opdrachtgevers over innovatiekansen
4
Om inzicht te krijgen in behoeften en verwachtingen van opdrachtgevers ten aan‑ zien van architectenbureaus en hun diensten en zicht te krijgen op de veranderen‑ de marktvraag, zijn er voor het marktonderzoek twee enquêtes uitgezet, één onder een algemeen panel en een bij opdrachtgevers uit het netwerk van deelnemers. De enquête onder het panel is uitgevoerd in samenwerking met Kien Marketing. De en‑ quête verschaft inzicht in het algemene imago van de architect: wat voor een beeld hebben mensen van architecten en wat verwacht men dat een architect eigenlijk doet? Dit kan inzicht geven in het algemene beeld dat ‘de markt’ heeft van architec‑ ten en architectenbureaus. In de enquête wordt aan het panel een vrije associatie gevraagd. Daarnaast worden stellingen voorgelegd. De reeks stellingen is beperkt. Om een goede selectie relevante stellingen te formuleren is de lijst voorgelegd aan mensen van binnen en buiten de branche, onder andere de klankbordgroep van de IPC-deelnemers en Kien Marketing. Het panel dat is bevraagd is te beschouwen als potentiële opdrachtgevers: mensen die (over het algemeen) geen ervaring hebben met architectenwerkzaamheden, maar dit wel ooit kunnen krijgen. De informatie uit dit imago-onderzoek kan worden ingezet bij het ontwikkelen van diensten die zich richten op nieuwe, onervaren opdrachtgevers. De enquête onder opdrachtgevers gaat dieper in op verwachtingen vanuit de markt. De doelgroep wordt gevormd door mensen die al eens een ontwerp- en bouwproces hebben meegemaakt waar een architect bij betrokken is geweest. De geënquêteerden maken deel uit van het netwerk van de deelnemende architectenbureaus. De archi‑ tectenbureaus hebben zelf een selectie gemaakt van opdrachtgevers bij wie ze de en‑ quête wilden uitzetten. De antwoorden zijn anoniem door archipunt verwerkt, zonder tussenkomst van de bureaus, om de respondenten open te kunnen laten antwoorden, zonder dat de antwoorden de relatie met het architectenbureau mogelijk beïnvloeden. De enquête levert ondersteunende informatie over de perceptie van de dienstverle‑ ning door architecten en brengt in kaart waar vanuit het perspectief van de opdracht‑ gever kansen liggen voor innovaties door architecten. De informatie uit de markt wordt gespiegeld aan de opvattingen van de architecten‑ bureaus zelf. Waar liggen in de ogen van de deelnemers kansen voor innovatie, op het gebied van diensten, producten en merken? Om dit te bepalen hebben de deelne‑ mende architectenbureaus een SWOT-analyse van de branche gemaakt. Een verslag van de analyse is te vinden in de bijlagen.
54
4.1 Uitkomsten imago-onderzoek
Fig. 4-1: schiftingsvraag imago-onderzoek (boven).
Bent u wel een in aanraking gekomen met een architect, en zo ja, in welke hoedanigheid? ja, zelf opdracht gegeven ja, zelf werkzaam in bouwkolom
Fig. 4-2: Woordwolk van de wijze waarop de respondenten met architecen in aanraking zijn gekomen (onder).
ja, op andere wijze betrokken bij project met architect nee (15) Veertien procent lijkt veel.
De enquête is in juli 2011 uitgezet onder 859 Nederlanders van 16 jaar en ouder,
Als dit wordt afgezet tegen alle
waarbij geen onderscheid is gemaakt naar geslacht, leeftijd, opleiding, gezin, arbeid.
zestienplussers in Nederland
De respons was 66%. Het panel is gevraagd naar de mate waarin ze architecten be‑
komt dat uit op ongeveer 1,8
paalde eigenschappen toedichten en welke werkzaamheden ze verwachten dat archi‑
miljoen mensen. Is dat realis‑
tecten uitvoeren. Er is onderscheid gemaakt tussen mensen die wel, en mensen die zelf geen ervaring hebben met architecten. De uitkomst van deze schiftingsvraag is verrassend. Zo’n tweederde van alle respondenten heeft op geen enkele wijze per‑ soonlijke ervaring met architecten. Daar staat tegenover dat maar liefst zo’n 14% van alle respondenten aangeeft wel eens zelf een opdracht te hebben gegeven aan een architect.15 Slechts 4% van de respondenten is werkzaam in de bouwkolom. Nog eens 14% geeft aan in andere hoedanigheid met architecten in aanraking te zijn gekomen. Onderstaande woordwolk geeft een impressie van de wijzen waarop deze mensen ar‑ chitecten hebben meegemaakt:
tisch? Er zijn geen andere ge‑ gevens bekend over het aantal opdrachtgevers (personen) in Nederland. Er is wel beperkt cij‑ fermateriaal beschikbaar over het aantal opdrachten. Deze twee kunnen niet rechtstreeks worden gekoppeld, maar er kan wel een vergelijking worden ge‑ maakt. In 2009 werden er naar schatting zo’n 51.000 opdrach‑ ten verstrekt aan circa 3000 ac‑ tieve bureaus (EIB) die gemid‑ deld 17 nieuwe opdrachten per jaar verwerven (BNA). Stel dat het aantal opdrachten een line‑ air verband heeft met de bevol‑ kingsomvang; in 1970 zouden er dan 40.000 opdrachten zijn versterkt. Tussen 1970 en 2010 zouden er dan zo’n 1,8 miljoen opdrachten zijn verstrekt. Er
55
zijn kanttekeningen bij deze
Als mensen architecten op een andere manier hebben meegemaakt, is dat vaak via
vergelijking te maken. Niet ie‑
nieuwbouw bij de werkgever, school of instelling of bij de nieuwbouw van hun huis.
dere opdrachtgever geeft als
Het contact vindt dan niet plaats vanuit de relatie opdrachtgever-opdrachtnemer,
persoon een unieke opdracht;
maar via bijvoorbeeld een aannemer. Daarnaast zijn er nog mensen die een architect
denk aan een echtpaar dat
in hun privé-sfeer kennen. Een groot deel van deze mensen past in het profiel van
zichzelf beiden als opdracht‑
‘eindgebruiker’. Het is opvallend dat deze groep even groot is als de groep van directe
gever beschouwd. Anderzijds
opdrachtgevers.
kunnen er zich meervoudige opdrachtgevers in het panel
De eerste vraag die is gesteld aan de deelnemers is: Wat is het eerste wat in u opkomt
bevinden. Desondanks lijkt de
wanneer u denkt aan architect? Negentig procent van de deelnemers heeft deze vraag
orde van grootte niet onaanne‑
beantwoord. Het resultaat is weergegeven in deze woordwolk:
melijk.
Fig. 4-3: Woordwolk de eerste associatie van respondenten bij het woord ‘architect’.
Het merendeel van de mensen associeert het beroep vooral met de inhoud van de werkzaamheden: ontwerpen van gebouwen. Opvallend is dat regelmatig wordt opge‑ merkt dat ze architect met zowel binnenhuisontwerp als gebouwontwerp associëren. Niemand noemt als eerste associatie een term die te maken hebben met de openbare ruimte. Het merendeel van de respondenten, zo’n 80%, heeft als eerste associatie dus vooral een technisch-inhoudelijk beeld en geeft geen waardeoordeel. Zo’n tien procent van de deelnemers heeft een uitgesproken positieve associatie bij het be‑ roep, eenzelfde hoeveelheid mensen is uitgesproken negatief over het beroep. De extremen, wat betreft positieve en negatieve associaties zijn hier naast elkaar gezet. De mensen die een positieve eerste associatie hebben bij het woord ‘architect’, den‑ ken vooral aan het resultaat van het architectenwerk: ze vinden dat architecten mooie gebouwen maken. Verschillende andere termen verwijzen naar creativiteit en vakkun‑ digheid. Daarnaast is de negatieve kant net zo extreem: architecten worden vooral in‑ geschat als ‘duur’. Verder verschijnen er veel termen die verwijzen naar eigenwijsheid en teveel nastreven van eigen ideeën.
56
Fig. 4-4: Woordwolk alle eerste positieve associaties van respondenten bij het woord ‘architect’.
Fig. 4-5: Woordwolk alle eerste negatieve associaties van respondenten bij het woord ‘architect’.
57
van
Een aantal opvallende eerste associaties zijn de moeite waard om nog apart te noe‑
mensen met ervaring met een
men, gewoon voor de aardigheid: ‘knappe man’, ‘Jan des Bouvrie’, ‘chaotische grijze
architect is 183. De foutmarge
krullen’, ‘meubels’, ‘gekleed in zwart’, ‘niet onintelligente mannen in maatpakken die
van de antwoorden van deze
aanzienlijke rekeningen indienen en heel soms verantwoordelijk zijn voor een heel
groep neemt daarmee toe van
mooi gebouw’.
(16)
De
groepsgrootte
5% tot 7%, en is nog steeds representatief.
De associaties worden verder uitgewerkt in stellingen over architecten. Er zijn zeven‑ tien stellingen over architecten geformuleerd, betreffende eigenschappen van archi‑ tecten en de kwaliteit van het werk van architecten. De stellingen zijn positief, ne‑ gatief en neutraal geformuleerd. De respondenten kunnen aangeven in hoeverre ze het met de stelling eens zijn, of dat ze geen mening hebben. Er wordt voor de gehele groep het resultaat besproken, daarna is een uitsplitsing gemaakt naar mensen die wel, en die geen ervaring hebben met architecten. In de reeksen hiernaast komt een gemiddelde van drie overeen met een neutrale as‑ sociatie. In het beeld dat hierboven wordt geschetst springen een aantal elementen uit, dit zijn de scores boven de 4. Creatief, duur en vakman zijn de uitspraken die de meest uitgesproken reactie oproepen. Respectievelijk 87,4%, 71,4% en 76,1% is het hier (helemaal) mee eens. Dit sluit opvallend goed aan bij de eerste associatie die de respondenten hebben gegeven. Per vraag is een uitsplitsing gemaakt naar mensen die wél, en mensen die geen per‑ soonlijke ervaring hebben met een architect. Uit die vergelijking kan worden afgele‑ zen hoe het beeld en de verwachtingen die mensen hebben van architecten verschilt door ervaring.
58
16
neutraal weet niet/geen mening mee eens helemaal mee eens helemaal mee oneens mee oneens
Het werk van architecten draagt bij aan een betere leef- en woonomge‑ ving. (g=3,7). Architecten ontwerpen mooie ge‑ bouwen (g=3,5). Architecten ontwerpen duurzame gebouwen (g=3,4). Architecten ontwerpen praktische gebouwen (g=3,2). Architecten ontwerpen dure gebou‑ wen (g=3,6). Architecten ontwerpen artistieke gebouwen (g=3,6). Een architect is creatief (g=4,2). Een architect is eigenwijs (g=3,6). Een architect is betrouwbaar (g=3,3). Een architect is duur (g=4,0). Een architect is een vakman (g=4,0). Een architect ontwerpt alleen wat hij zelf mooi vindt (g=2,9). Een architect luistert goed naar wat zijn klant wil (g=3,7). Een architect is arrogant (g=2,9). Een architect is een kunstenaar (g=3,6). Een architect bedenkt oplossingen waar ik zelf niet aan zou denken (g=3,9). Een architect spreekt in moeilijke en wollige taal (g=2,9).
Fig. 4-6: Stellingen over architecten en het werk van architecten. Imago-onderzoek. 59
weet niet/geen weet niet mening
weet niet mee helemaal meeniet oneens helemaal
46%
eens
helemaal niet mee eens
mee nietoneens mee nieteens mee eens
40%
neutraal neutraal neutraal
35%
mee eens mee eens mee eens helemaal mee eens helemaal helemaal meemee eens eens
40%
tere leef- en woonomgeving. Wanneer
28%
mensen meer ervaring hebben met ar‑ 28%
4% 0%
chitecten neemt de waardering voor de invloed op de omgeving toe, resp. 53% 19%
13% 5%
een zeer kleine groep mensen vindt dat architecten niet bijdragen aan een be‑
35%
19%
Fig. 4-7: Imago-onderzoek stelling 1: Het werk van architecten draagt bij aan een betere leef- en woonomgeving.
Het 46% algemene beeld is positief: slechts
en 65% vindt dat architecten een posi‑
13% 0%
2% 2%
5% zonder ervaring zonder ervaring 4%
0% Fig. 4-7: Imago-onderzoek stelling 1: Het werk van architecten draagt bij aan een betere leef- en woonomgeving.
tieve bijdrage levert. Hierbij is de vraag
met metervaring ervaring
of de ervaring met de architect de waar‑
2% 2%dering vergroot, of dat juist mensen die 0%
toch al waardering hebben voor het werk
zonder ervaring
met ervaring van architecten, eerder een architect in
Fig. 4-7: Imago-onderzoek stelling 1: Het werk van architecten draagt bij aan een betere leef- en woonomgeving.
de arm zullen nemen. Ditzelfde effect is waarneembaar bij de volgende twee stel‑ lingen. Het werk van architecten wordt zeer positief beoordeeld. 90% tot 95% van alle respondenten is neutraal of posi‑ tief. 41% respectievelijk 51% van de res‑
Fig. 4-8: Imago-onderzoek stelling 2: Architecten ontwerpen mooie gebouwen.
pondenten is het (helemaal) eens met de stelling dat architecten mooie gebouwen zonder ervaring
met ervaring
ontwerpen. Mensen die ervaring hebben met architecten zijn het vaker helemaal eens met de stelling, 16% tegenover 9% van de mensen zonder ervaring. Ook de duurzaamheid van gebouwen die worden ontworpen door architecten wordt hoog ingeschat; van de groep mensen die erva‑ ring hebben met architecten geeft 50% aan dat ze vinden dat architecten duur‑ zame gebouwen maken. Ook is te zien dat
Fig. 4-9: Imago-onderzoek stelling 3: Architecten ontwerpen duurzame gebouwen. 60
van de groep mensen die niet eerder met een architect in aanraking zijn gekomen, zonder ervaring
met ervaring
het duurzame karakter van het werk van
architecten beduidend lager inschat dan de andere groep, een verschil van 13%. Hoe praktisch schatten de mensen de gebouwen ontworpen door architecten in? De mensen die enkel spreken van‑ uit hun algemeen beeld van architecten, dus zonder eigen ervaring, zijn verdeeld.
Fig. 4-10: Imago-onderzoek stelling 4: Architecten ontwerpen praktische gebouwen.
Een grote groep is hier neutraal over. Niet uitgesproken praktisch, maar ook niet onpraktisch. Als mensen ervaring
zonder ervaring
met ervaring
hebben met een architect nemen de ex‑ tremen toe. De groep mensen die vinden dat architecten onpraktische gebouwen ontwerpen neemt licht toe (+3%), maar de groep mensen die vinden dat archi‑ tecten praktische gebouwen ontwerpen neemt sterk toe (+11%). Blijkbaar heb‑ ben mensen die ervaring hebben met een architect sterker de indruk dat ar‑
Fig. 4-11: Imago-onderzoek stelling 5: Architecten ontwerpen dure gebouwen.
chitecten praktische gebouwen maken dan mensen die enkel op de algemene beeldvorming afgaan.
zonder ervaring
met ervaring
In de eerste vraag werd al aangegeven dat een kleine groep mensen architec‑ ten direct associeert met ‘duur’. Dat gaat dan zowel om het honorarium, als om de gebouwen. Hieronder de respons op de stelling’ architecten ontwerpen dure ge‑ bouwen’. Ook hier is een lichte stijging in de extremen te zien. De groep men‑ sen met ervaring die vindt dat architec‑ ten géén dure gebouwen ontwerpen is 4% groter dan de andere groep. Dit valt
zonder ervaring
met ervaring
Fig. 4-12: Imago-onderzoek stelling 6: Architecten ontwerpen artistieke gebouwen. 61
weet niet/geen weet niet mening
helemaal meeniet oneens helemaal mee mee nietoneens mee neutraal neutraal
eens
46% samen met een kleine afname van het eens
aantal mensen dat vindt dat architecten
40%
wel degelijk dure gebouwen maken. De
35%
mee eens mee eens helemaal helemaal meemee eens eens
verschillen zijn echter te klein om signifi‑ cant genoemd te kunnen worden. 28% In welke mate zijn mensen het eens met
Fig. 4-13: Imago-onderzoek stelling 7: Een architect is creatief.
19%
de stelling dat architecten artistieke
13% 5% zonder ervaring 4% 0%
gebouwen ontwerpen? Ook hier is een groot neutraal middenveld te zien. De
met ervaring
0%
2% 2%
stelling wordt door ervaren mensen in 6% van de gevallen stelliger positief be‑
antwoord dan door de andere groep. met ervaring
zonder ervaring Fig. 4-7: Imago-onderzoek stelling 1: Het werk van architecten draagt bij aan een betere leef- en woonomgeving.
De vraag of een architect creatief is, wordt overweldigend positief beant‑ woord. Van de mensen met ervaring is een toegenomen 6% het hier zelfs hele‑ maal mee eens. Over de creativiteit van de architect is vrijwel iedereen (85%
Fig. 4-14: Imago-onderzoek stelling 8: Een architect is eigenwijs.
resp. 89%) het eens. Deze eigenschap heeft de meest extreme score van alle zonder ervaring
met ervaring
stellingen. Hier zit echter ook een ad‑ der onder het gras, waar in de paragraaf ‘branche-imago’ verder op in wordt ge‑ gaan. Zijn architecten eigenwijs? Of wordt er van ze verwacht dat ze dat zijn? De res‑ pons op deze stelling is verassend. 40% van de onervaren respondenten geeft aan dat ze verwachten dat architecten ei‑ genwijs zijn. De groep die daar neutraal
Fig. 4-15: Imago-onderzoek stelling 9: Een architect is betrouwbaar.
tegenover staat is ongeveer even groot. Maar in de andere groep is maar liefst zonder ervaring
62
met ervaring
64% het (helemaal) eens met de stelling
dat architecten eigenwijs zijn. Blijkbaar worden architecten in werkelijkheid ei‑ genwijzer gevonden dan hun imago doet vermoeden. Hoe zit het met het beeld van de betrouw‑ baarheid van de architect? Hier levert er‑ varing weer een positieve verschuiving
Fig. 4-16: Imago-onderzoek stelling 10: Een architect is duur.
op tussen de categorieën onervaren / er‑ varen; 28% tegenover 38%. De waarne‑ ming is dus dat het imago van de branche
zonder ervaring
met ervaring
slechter is dan gerechtvaardigd op grond van ervaring. In de eerste vraag werd al duidelijk dat een deel van de responsgroep architecten en de gebouwen die ze ontwerpen, duur vindt. De stelling ‘een architect is duur’ leidt dan ook tot een stellige respons, 71% en 69% van de mensen is het hier (helemaal) mee eens. Er zit weinig ver‑ schil tussen beide groepen. De beeldvor‑ ming van mensen met, en mensen zonder
zonder ervaring
met ervaring
Fig. 4-17: Imago-onderzoek stelling 11: Een architect is vakman.
ervaring, strookt hier met elkaar. Ook de volgende stelling levert weinig verschil op tussen beide groepen. Het vakmanschap van architecten wordt hoog gewaardeerd door beide groepen (75% resp 77%). De hoge score van ‘vakmanschap’ is ver‑ rassend; uit de swot-analyse die de IPCdeelnemers zelf hebben gemaakt van de branche blijkt dat ‘vakmanschap’ binnen de branche een onderwerp van discussie is. Binnen de branche wordt regelmatig de vraag gesteld of er nog wel voldoende zonder ervaring
met ervaring
Fig. 4-18: Imago-onderzoek stelling 12: Een architect ontwerpt alleen wat hij zelf mooi vindt. 63
weet niet/geen weet niet mening
helemaal meeniet oneens helemaal mee mee nietoneens mee neutraal neutraal
eens
46% vakmanschap is; maar blijkbaar heeft het eens
een eventueel gebrek hieraan (zie bijlage).
35%
mee eens mee eens helemaal helemaal meemee eens eens Fig. 4-19: Imago-onderzoek stelling 13: Een architect luistert goed naar wat zijn klant wil.
imago van architecten niet te leiden onder
40%
De harde stelling ‘een architect ontwerpt
28%
alleen wat hij zelf mooi vindt’ roept ge‑ mengde reacties op: 38% is het daar (he‑
19%
lemaal) niet mee eens, maar 28% juist
13% 5% zonder ervaring 4% 0%
wel. Opvallend is dat deze cijfers tussen de groepen onderling nauwelijks verande‑
met ervaring
0%
ren door ervaring met een architect. Het
2% 2%
algemene beeld van architecten wordt
dus op dit vlak gestaafd door de werke‑ met ervaring
zonder ervaring
lijke ervaring van mensen. Wanneer de
Fig. 4-7: Imago-onderzoek stelling 1: Het werk van architecten draagt bij aan een betere leef- en woonomgeving.
respondenten werd gevraagd naar de mate waarin architecten luisteren naar hun klanten, wordt dit beeld weer wat ge‑ nuanceerd. Een ruime meerderheid (58% respectievelijk 60%) van de responden‑ ten verwacht dat architecten goed naar
Fig. 4-20: Imago-onderzoek stelling 14: Een architect is arrogant.
de wensen van de klant luistert. Een zeer zonder ervaring
met ervaring
kleine groep verwacht of vindt dat archi‑ tecten niet goed luisteren. Hoe arrogant verwacht men dat een ar‑ chitect is? Ongeveer de helft van de on‑ ervaren mensen in daar neutraal over, 13 % weet het ronduit niet. Wanneer mensen ervaring hebben, geven ze makkelijker een mening. Dit valt iets vaker positief uit dan negatief. 30% tegenover 23% van de mensen vindt architecten (helemaal) niet arrogant, tegenover 14% en 24% wel.
Fig. 4-21: Imago-onderzoek stelling 15: Een architect is een kunstenaar. 64
Mensen die architecten kennen betitelen zonder ervaring
met ervaring
hen iets vaker dan de anderen als ‘kunste‑
naar’ (62% om 54%). Blijkbaar wordt ‘de architect’ kunstzinniger gevonden nadat mensen in aanraking zijn geweest met zijn werkwijze. Het probleemoplossend vermogen, wat architecten in de SWOT-analyse als kracht
Fig. 4-22: Imago-onderzoek stelling 16: Een architect bedenkt oplossingen waar ik zelf niet aan zou denken.
benoemen, wordt ook op grote schaal als zodanig positief herkend. De mensen die ervaring hebben met architecten zijn daar het meest uitgesproken in, 79% is het
zonder ervaring
met ervaring
eens met de stelling. Maar liefst een kwart is het helemaal eens met de stelling dat architecten oplossingen bedenkt waar zij zelf niet aan gedacht zouden hebben. Dat is 11% meer dan de groep zonder erva‑ ring verwacht. Hoe begrijpelijk communiceert de ar‑ chitect? Vrijwel de helft van de mensen heeft hier een neutraal idee over. Nadat mensen ervaring hebben opgedaan met architecten neemt de stelligheid iets toe,
zonder ervaring
met ervaring
Fig. 4-23: Imago-onderzoek stelling 17: Een architect spreekt in moeilijke en wollige taal.
maar aan beide zijden van de neutrale ko‑ lom blijven de verhoudingen ongeveer gelijk. Zo’n 18% vindt dat architecten wollig en moeilijk praten, dat is 6% meer dan uit de groep die alleen op basis van beeldvorming een verwachting uitspreekt. Daar staat tegenover dat 36% de ervaring heeft dat er niet wollig en moeilijk wordt gesproken, tegenover 22% van de mensen die dit als verwachting hebben aangegeven. Naast de associaties over architecten is het panel ook nog gevraagd naar het werk van architecten. Wat voor werkzaamheden verricht een architect en met welk soort bouwwerken heeft een architect vaak bemoeienis? Dat een architect bouwtekenin‑ gen kan maken wordt door vrijwel de gehele groep respondenten beaamd. Dat het begeleiden van een bouwproject door een architect kan worden gedaan, wordt door toch een vrij grote groep, zo’n 65% van de respondenten, verwacht. Daarbij is opzet‑ 65
Fig. 4-24: Imago-onderzoek vraag 4: Wat doet een architect volgens u?
maakt bouwtekeningen begeleidt bouwprojecten zorgt ervoor dat een gebouw aan alle veiligheidsregels en voorschriften voldoet zorgt ervoor dat een bouwproject binnen het financiële budget blijft zorgt ervoor dat een bouwproject op tijd klaar is kiest aannemers uit voor de bouwprojecten doet iets anders, namelijk... weet niet
telijk vaag gehouden wat met begeleiden wordt bedoeld. Wanneer specifiekere taken worden benoemd, zoals het bewaken van financiën en planning, en het adviseren bij de keuze van aannemers, blijkt dat maar een klein deel van de respondenten dit als typisch architectenwerk benoemt. Je zou voorzichtig kunnen stellen dat het beeld van de ‘bouwheer’ die de gehele bouw begeleidt, leeft bij een ruime meerderheid van de mensen, maar dat die daar tevens geen concreet beeld van werkzaamheden bij heb‑ ben. Zo’n 3% van de mensen die aangeeft dat architecten andere werkzaamheden verrichten, maakt een specifiek onderscheid tussen ‘ontwerpen’ en ‘bouwtekeningen maken’. Het panel is gevraagd naar hun verwachting over het type bouwwerken dat architecten vooral ontwerpen. Het is duidelijk dat architecten zich met vrijwel de gehele gebouw‑ de omgeving bezig houden in de ogen van de respondenten. Bij vrijwel alle gebouw‑ typen verwacht een grote meerderheid dat architecten het ontwerp hebben verzorgd. Architecten zijn dus in de ogen van het panel voor een zeer groot deel verantwoorde‑ lijk voor de gebouwde omgeving. Bij de stellingen kwam al aan het licht dat veel men‑ sen vinden dat architecten op dat vlak goed werk doen; een ruime meerderheid vindt dat hun werk bijdraagt aan een betere leef- en woonomgeving. Opvallend lager scoort ‘openbare ruimte’. Weliswaar geeft een ruime meerderheid (55%) aan dat architecten zich bezig houden met het ontwerp hiervan, maar het scoort opvallend veel lager dan de traditionelere categorieën bouwwerken. Tenslotte nog een opmerking over het taalgebruik in de enquête. In de enquête wordt de architect altijd met ‘hij’ aangeduid. Dit is een bewuste keuze, die natuurlijk de werkelijkheid niet helemaal recht doet. Misschien mede daardoor wordt ook in de ant‑ woorden de architect alleen maar als mannelijk benoemd. De keuze om ‘de architect’ altijd als mannelijk aan te duiden is gebaseerd op een aantal pragmatische overwegin‑
66
openbare gebouwen zoals musea, gemeentehuizen en theaters woningen bedrijfsgebouwen, zoals kantoren, winkelcentra en magazijnen openbare rumte, zoals straten en pleinen
Fig. 4-25: Imago-onderzoek vraag 4: Welk soort bouwwerken worden volgens u vooral door een architect ontworpen?
appartementencomplexen complete woonwijken weet niet
gen. Ongeveer 14% van de praktiserende architecten in Nederland is vrouwelijk (ACE, 2010). Er is daarom voor de enquête van uitgegaan dat dit waarschijnlijk terug te zien is in het imago van de branche. Voor het grootste deel van de respondenten zal ‘de architect’ mannelijk zijn. Daarnaast komen verwijzingen als hij/zij de leesbaarheid van de vragen niet ten goede.
4.2 Branche-imago Het beeld van ‘de architect’ zoals dat naar voren komt uit de enquête, is dat van een creatieve, dure vakman. Daarbij waarderen mensen vooral het resultaat van het ar‑ chitectenwerk: ze vinden dat architecten mooie gebouwen maken. Mensen met een directe negatieve associatie noemen architecten vooral duur. De belangrijkste werk‑ zaamheden van een architect bestaan volgens de respondenten uit ontwerpen en bouwen van huizen en gebouwen. Tekenen is daarin een belangrijke activiteit. Het beeld van de architect als bouwheer, als begeleider van bouwprojecten, leeft bij een ruime meerderheid van de mensen. De invulling van die begeleidende functie blijft echter voor de meeste mensen vaag. Dit geldt ook voor de groep mensen die op enige wijze ervaring heeft met architecten. Er is weinig inzicht in de taken die een architect op zich kan nemen, naast het maken van bouwtekeningen. Bij het ontwikkelen van plannen om het imago van architecten te beïnvloeden, zou dit een aandachtspunt moeten zijn. Verder noemen veel mensen interieurontwerp expliciet in hun eerste as‑ sociatie; interieurarchitect wordt door deze groep blijkbaar niet als apart vak gezien. Daar staat tegenover dat niemand spontaan ‘architect’ associeert met het ontwerp van de openbare ruimte. Wanneer mensen er naar gevraagd worden geeft 55% wel aan dat architecten daar vaak bij betrokken zijn, maar het is duidelijk geen beeldvormende activiteit.
67
Van de groep heeft zo’n tweederde van alle respondenten op geen enkele wijze per‑ soonlijke ervaring met architecten, tegenover eenderde die dat wel heeft. In de in‑ terviews en het literatuuronderzoek werd regelmatig geponeerd dat architecten niet voldoende zichtbaar zijn en dat ze zich teveel op elkaar richten en te weinig op de bui‑ tenwereld. ‘Teveel’ en ‘niet voldoende’ zijn niet gekwantificeerd; hoeveel zichtbaar‑ heid is voldoende? Wat duidelijk is, is dat een grote groep mensen geen architecten in hun persoonlijke of professionele netwerk heeft. Daar staat tegenover dat ongeveer een op de zeven respondenten aangeeft ooit in hun leven opdracht te hebben gege‑ ven aan een architect. Wanneer mensen ervaring hebben met architecten is waardering voor hun werk meestal wat groter dan wanneer dat niet het geval is. Hierbij is de vraag of de ervaring met de architect de waardering beïnvloedt, of dat juist mensen die toch al waardering hebben voor het werk van architecten, eerder een architect in de arm zullen nemen. Het werk van architecten wordt behoorlijk positief gewaardeerd, de gebouwen worden mooi gevonden (45,5% mooi en 44% neutraal) en architecten wordt een positieve bijdrage aan de leef- en woonomgeving toegedicht (58% positief en 33% neutraal). Deze waardering voor de gebouwde omgeving wordt wel bevestigd door andere on‑ derzoeken, zoals Het wonen overwogen (CBS,2009) en de smaaktest van Faro (Faro, 2011). Op sommige vlakken worden architecten negatiever ingeschat door mensen die enkel op algemene beeldvorming afgaan, dan door mensen die enige vorm van betrokken‑ heid bij een architect hebben gehad. De beeldvorming op die punten doet dus geen recht aan de ervaringen van mensen. Dit is bijvoorbeeld het geval bij de beoordeling van de mate waarin architecten praktische gebouwen maken. De groep mensen die vinden dat architecten praktische gebouwen ontwerpen is veel groter (+11%) bij de mensen die ervaring hebben met architecten, dan bij de andere groep. Ook de duur‑ zaamheid van gebouwen die worden ontworpen door architecten wordt hoger inge‑ schat door de eerste groep; 50% geeft aan dat ze vinden dat architecten duurzame gebouwen maken, tegenover 39% van de mensen die hun mening op basis van het algemene beeld hebben gevormd. Daarbij is het de vraag of beide groepen een zelfde beeld hebben van duurzaamheid. Het identiek effect is in lichte mate te zien waar het gaat om de stelling ‘architecten maken dure gebouwen’. De gebouwen van architecten zijn dus praktischer, duurzamer en iets goedkoper dan de beeldvorming doet vermoe‑ 68
den. Overigens maakt ervaring niet altijd een verschil; architecten worden door zo’n 70% van de respondenten duur gevonden, ongeacht de groep waar ze toe behoren. Op de vraag of mensen architecten eigenwijs vinden, zegt 40% van de onervaren respondenten te verwachten dat architecten eigenwijs zijn. Maar in de andere groep is maar liefst 64% het (helemaal) eens met de stelling dat architecten eigenwijs zijn. Blijkbaar worden architecten in werkelijkheid eigenwijzer gevonden dan hun imago doet vermoeden. Is dit goed of slecht nieuws? De interviews die zijn gehouden met ervaren opdrachtgevers en stakeholders laten zien dat eigenwijs meestal niet positief wordt bedoeld. Regelmatig worden eigenwijsheid en ‘niet goed luisteren’ aan elkaar gekoppeld. Illustratief is ook het onderzoek van de stichting Janus uit 2010, waarin de vooroordelen tussen architecten en aannemers worden onderzocht. Hier worden aannemers en architecten, gevraagd naar hun beeldvorming van elkaar, zichzelf en hun collega’s. Architecten betitelen zichzelf niet als eigenwijs. Wel vinden ze ándere architecten eigenwijs. Dit wordt bevestigd door aannemers, die zetten ‘eigenwijs’ op de vierde plaats in de karakterschets van architecten (Wijnen, 2010). Architecten wor‑ den dus veel vaker eigenwijs gevonden door mensen die daadwerkelijk ervaring heb‑ ben met een of meerdere architecten; Dit verklaart ook waarom in de enquête onder opdrachtgevers, die in de volgende paragraaf wordt besproken; ‘luisteren’ zo pregnant aanwezig is als (te vaak) ontbrekende eigenschap. De harde stelling ‘een architect ontwerpt alleen wat hij zelf mooi vindt’ roept ge‑ mengde reacties op. Chargerend zou je kunnen zeggen dat men verwacht dat 3 op de 10 architecten ‘alleen ontwerpt wat hij zelf mooi vindt’ en dat 4 op de 10 zich juist meer naar de smaak van de klant richten. Opvallend is dat deze cijfers tussen de groepen onderling nauwelijks veranderen door ervaring met een architect. De mate waarin architecten alleen van hun eigen schoonheidsbeleving uitgaan kwam ook in de interviews regelmatig - spontaan - aan de orde. Uitspraken als ‘architecten moeten niet alleen maar voor het jaarboek ontwerpen’ kwamen regelmatig terug. Architecten worden vaak als kunstenaar gezien en door iedereen zeer creatief gevon‑ den; ook hun probleemoplossend vermogen wordt hoog ingeschat. Dit vermogen, dat architecten in de SWOT-analyse als kracht benoemen, wordt ook op grote schaal als positief herkend. De mensen die ervaring hebben met architecten zijn daar het meest uitgesproken in. Wat opvalt in het Janus-onderzoek is dat veel architecten zichzelf als
69
‘creatief & praktisch’ betitelen, terwijl de aannemers hen vooral als ‘creatief & kunste‑ naar’ betitelen; praktisch komt zelfs niet voor in de lijst van eigenschappen. De overweldigende respons op de eigenschappen creatief en kunstenaar in de enquê‑ te plaats het beroep architect duidelijk in een kunstzinnige hoek. Dat dit niet alleen maar voordelen heeft is evident. De technisch en procesmatige dienstverlening blijft onderbelicht. Vooral de meer proces- en servicegerichte bureaus voldoen maar matig aan dit beeld, en moeten zich extra inspannen om aan de markt duidelijk te maken hoe hun dienstverlening verschilt van bijvoorbeeld een C2-bureau. Architecten worden vooral geassocieerd met het strong delivery bureau. De positionering van bureaus die niet aan dit stereotype beeld van architect-kunstenaar voldoen vergt extra aandacht. Een aantal opdrachtgevers deed in deze context de suggestie dat architecten meer aan ‘verwachtingsmanagement’ moeten doen. De beeldvorming wordt versterkt door het overheidsbeleid, dat architectuur en bou‑ wen op sommige beleidsterreinen - traditioneel - strikt scheidt, en op andere momen‑ ten juist behandelt als aspecten van een en dezelfde bouwkolom. Architectenbureaus worden de ene keer gezien als onderdeel van de creatieve industrie, en op het volgend moment als speler in de bouwkolom. Geen enkele andere partij die betrokken is bij het bouwproces heeft zo’n ambigue positie. Want wat is de rol van het architectenbureau? Is de architect een vertrouwenspersoon van de opdrachtgever; onderaannemer van de bouwer; kunstenaar, ingenieur, adviseur, bouwmeester? De onduidelijkheid hierover is niet alleen een vraag van dit moment maar zit diep verankerd in maatschappelijke opvattingen over de waarde van architectuur en de bijdrage van architecten aan de gebouwde omgeving. Zie ter illustratie de verschillende beleidsterreinen die zich be‑ zig houden met architectuur en architectenbureaus: ruimtelijk beleid en WRO vallen onder het Ministerie van Infrastructuur en Milieu. Bouwen en verbouwen valt onder het Ministerie van Binnenlandse Zaken en Koninkrijksrelaties. De creatieve industrie, waaronder ook architectuur, wordt behartigd door het Ministerie van Economische Zaken, Landbouw en Innovatie. En tenslotte architectuur en ruimtelijk ontwerp, die vallen onder het Ministerie van Onderwijs Wetenschap en Cultuur. Architecten hebben met veel beleidsvelden te maken maar belanden daardoor ook makkelijk tussen wal en schip. Ondanks (of misschien wel dankzij) die grote groep beleidsterreinen die zich bezig houden met architectuur en architectenbureaus is er verrassend weinig structureel onderzoek gedaan naar het naar functioneren van ar‑ 70
chitectenbureaus in de bouwkolom en de relatie architectenbureau-opdrachtgever. Dit zou te maken kunnen hebben met het beperkte economische belang van architec‑ tenbureaus als wordt gekeken naar omzet en omvang van de branche. Het kan ook te maken hebben met die ambiguïteit van de eigen positie: als deel van de bouwkolom, boven de bouwkolom of enkel als onderdeel van de creatieve industrie.
4.3 Enquête en interviews onder opdrachtgevers De enquête is uitgezet in april en mei 2011 en is door deelnemers aan het IPC voor architecten 2010 verspreid onder hun netwerk van opdrachtgevers. De enquête is ge‑ richt op ervaren, professionele opdrachtgevers. Particulieren en incidentele bedrijfs‑ matige opdrachtgevers vallen buiten de scope van de enquête. Meervoudige profes‑ sionele opdrachtgevers zijn goed voor ongeveer 50% van de omzet van architecten‑ bureaus in Nederland (BNA,2010). De doelgroep is beperkt tot ervaren opdrachtgevers vanuit de veronderstelling dat zij door hun meervoudige ervaring met het ontwerp- en bouwproces een helder beeld hebben van sterke en zwakke kanten van dit proces. Reflectie op dat proces, de rol van architecten daarin en hun mening over nieuwe technieken en ontwikkelingen moeten zicht geven op innovatiekansen voor architecten en architectenbureaus. De thema’s in de vragenlijst zijn vastgesteld in overleg met de aan het IPC deelnemende bureaus. Alle individuele bureaus hebben in het kader van het IPC een innovatieplan opgesteld. Uit al deze individuele plannen is een longlist met innovatiethema’s vastgesteld. Vervolgens is door de deelnemers via een puntensysteem aangegeven welke thema’s prioriteit hebben. De vijf hoogst scorende thema’s zijn verwerkt in de vragenlijst en besproken in de interviews: nieuwe contractvormen, BIM, duurzaam bouwen, rol van de architect in het proces en toekomstige opgaven / doelgroepen.
(17) Met een beoogde foutmar‑ ge van 7% en nauwkeurigheid
De 34 deelnemers uit de IPC-groep is gevraagd om de enquête naar vijf opdracht‑
van 95% zou de responsgroep
gevers te sturen. Niet alle bureaus hebben echter hieraan deelgenomen. De bureaus
uit
hebben in totaal aan 94 opdrachtgevers de enquête toegestuurd. Na twee oproepen
moeten bestaan om representa‑
was de respons 37% (35 reacties). De responsgroep is daarmee vrij klein en niet re‑
tief te zijn.
minimaal
196
personen
presentatief ; desondanks zijn de antwoorden hier verwerkt om een beeld te geven 17
van de opvattingen in de doelgroep. Bij sommige vragen is een uitsplitsing gemaakt naar opdrachtgeverstype, vooral daar waar er een duidelijk verschil in opvattingen lijkt te bestaan tussen de verschillende groepen. De groepen zijn echter te klein om 71
zorginstellingen woningcorporaties ontwikkelend aannemer projectontwikkelaar onderwijsinstelling adviesbureau overheid
conclusies te kunnen trekken voor de hele populatie. De combinatie van enquête, diepte-interviews en literatuuronderzoek samen schetsen echter wel een beeld van wat leeft onder opdrachtgevers. Ook zijn er interviews gehouden met stakeholders en opdrachtgevers (bijlage 1). Deze geven verdieping aan het materiaal dat is verkregen uit de enquête onder opdrachtge‑ vers. De interviews zijn semi-gestructureerd uitgevoerd, aan de hand van de thema’s uit de enquête: rol van de architect in het ontwerp- en bouwproces, nieuwe contract‑ vormen BIM, duurzaam bouwen, nieuwe woon- en zorgconcepten, toekomst van de opgave. Daarnaast zijn de opdrachtgevers gevraagd waar, naar hun mening, kansen voor architectenbureaus liggen waar het gaat om innovatie van de dienstverlening. Daarmee wordt ruimte gegeven aan de opdrachtgevers om zelf thema’s te benoemen waar vanuit hun ervaring en beleving kansen liggen.
Fig. 4-26: Enquête onder opdrachtgevers: Verdeling responsgroep naar type instelling, in absolute aantallen.
4.3.1 Respons en karakteristieken Er zijn vijfendertig enquêtes teruggezonden. De opdrachtgevers die de enquête heb‑ ben ingevuld zijn onder te verdelen in acht categorieën. De meeste respons is gekomen van corporaties, zorginstellingen, ontwikkelaars en ontwikkelend aannemers. Deze partijen zijn samen goed voor zo’n zestig procent van de omzet18 in de branche. Opvallende ontbrekende partij is het bedrijfsleven, hoewel ook daar in ruime mate meervoudige opdrachtgevers aanwezig zouden moeten zijn. Zij zijn echter niet aangeschreven door de deelnemende IPC-bureaus. Doordat ook in het literatuuronderzoek weinig gegevens zijn gevonden over opdrachtgeverschap uit het bedrijfsleven, blijven de opvattingen en vragen uit deze groep in nevelen gehuld. Een andere groep die onderbelicht blijft in deze enquête is die van de overheden. Zij zijn maar weinig aangeschreven en hebben ook vrijwel geen respons gegeven. De responsgroep bestaat voor 83% uit mannen. Vrouwen zijn nog steeds in de min‑ derheid in de ontwerp- en bouwsector, ook aan opdrachtgeverszijde. Wel valt op dat vrijwel alle vrouwen onder de veertig zijn en allemaal werkzaam zijn op projectma‑ nagement-niveau. De groep dertig- tot veertigjarigen is dus veel meer gemengd dan
Fig. 4-27: Enquête onder opdrachtgevers: Verdeling responsgroep naar sekse. 72
de groep die ouder is dan veertig, waarin maar één vrouw voorkomt. Is dit een voor‑ uitblik op een - al vaak voorspelde - toekomst waarin de top van opdrachtgevende be‑ drijven gemengder van samenstelling wordt? Of is het een teken dat vrouwen minder vaak terechtkomen op directieposities? Of allebei?
Hoe groot is de markt van meervoudige, professionele opdrachtgevers van architec‑
(18) Gerelateerd aan de totale
tenbureaus eigenlijk in absolute zin? Die vraag blijkt nauwelijks te beantwoorden. Een
omzet verkregen uit opdrachten
zoektocht langs het CBS, brancheorganisaties en onderzoeksinstituten geeft het vol‑
door professionele opdrachtge‑
gende beeld van het aantal bedrijven en instellingen uit de vijf grootste categorieën.
vers, dus exclusief particulie‑
Dit beeld is bij lange na niet volledig, maar geeft wel gevoel voor schaal:
ren.
Aantal woningcorporaties: 400+ Dit was in 1998 nog 700+, voorspeld wordt dat in 2013 het aantal is gedaald
Aantal projectontwikkelaars en ont‑ wikkelend aannemers, aangesloten bij brancheorganisaties: 270+
tot 200.
Aantal zorginstellingen:
Aantal onderwijsinstellingen:
•
•
Primair 7000+,
Dit neemt naar verwachting af tot
•
Voortgezet 600+,
Ziekenhuisorganisaties: 90+ 40-70 in 2014.
•
Speciaal 600+,
•
Geestelijke gezondheidszorg: 260+
•
Beroepsonderwijs en
•
Verpleging en verzorging: 300+
volwassenen 50+,
•
Gehandicaptenzorg: 470+
•
Hoger, 30+
•
Particuliere zorg- en
•
WO 10+
verpleeghuizen 50+
•
Particuliere priveklinieken 90+
•
Zorggroepen huisartsenzorg: 90+
Fig. 4-28. Bron: CBS / stamos / zorgatlas / wtzi / neprom / nvb) 73
4.3.2 Rol van de architect in het proces Veel architecten willen een grotere rol spelen in het ontwerp- en bouwproces. Er wordt dan vaak gedoeld op taken die taken van oudsher bij de architect werden on‑ dergebracht maar sinds zo’n vijftien jaar steeds vaker bij bouwmanagementbureaus terecht zijn gekomen. Het opnieuw aanbieden van deze taken kan worden gezien als verticale procesintegratie. Activiteiten die nu vóór of na die van de architect plaatsvin‑ den, worden dan door de architect uitgevoerd. Voorbeelden zijn meer invloed bij het opstellen van het Programma van Eisen, het huisvestingsconcept, of het organiseren van het ontwerp- en bouwproces. Hoe kijken opdrachtgevers eigenlijk tegen de organisatie van het ontwerp- en bouw‑ proces aan? Welke partijen worden ingeschakeld voor advies voorafgaand aan het inschakelen van een architect; hoe en waarom selecteren ze architectenbureaus? En tenslotte: wat kan er vanuit de optiek van de opdrachtgever beter in het ontwerp- en bouwproces? Die laatste vraag biedt aanknopingspunten voor architectenbureaus, om - eventueel samen met andere ketenpartners - meerwaarde te creëren voor opdracht‑ gevers. Door welke personen of partijen buiten de organisatie laat een opdrachtgever zich informeren over de organisatie van het ontwerp- en bouwproces? De antwoorden van alle respondenten zijn samengevat in onderstaande woordwolk. Hoe groter het woord, hoe vaker het is genoemd door opdrachtgevers. Woordwolken zijn gegenereerd uit de antwoorden op open vragen. De antwoorden zijn bewerkt om tot een selectie van kernwoorden te komen. Het is duidelijk dat naast de bouwma‑ nagementbureaus en bredere adviesbureaus, er ook vaak contact wordt gezocht met Fig. 4-28: Woordwolk: door welke personen of partijen buiten de organisatie laat een opdrachtgever zich informeren over de organisatie van het ontwerp- en bouwproces.
74
architecten, om in de definitiefase de opdrachtgever bij te staan. Daarnaast doet een groot deel van de respondenten het werk in initiatief- en definitiefase zelf. Welke partijen worden betrokken bij de ontwikkeling van een nieuw concept van een huisvestingsopgave? Vaak gaat een huisvestingsvraag gepaard met de vraag naar een nieuw huisvestings‑ concept. Betrekken opdrachtgevers andere partijen bij het ontwikkelen van nieuwe concepten, en zo ja, welke partijen komen daar voor in aanmerking? Opdrachtgevers hebben meerdere partijen kunnen noemen. Fig. 4-29: Woordwolk: Welke partijen worden betrokken bij de ontwikkeling van een nieuw concept van een huisvestingsopgave?
Uit de woordwolk blijkt naast de interne partijen, er ook vaak architectenbureaus wor‑ den betrokken bij het ontwikkelen van nieuwe huisvestingsconcepten. Daarbij moet wel worden opgemerkt dat de groepen bouwmanagementbureaus, adviesbureaus, huisvestingsadviesbureaus en ingenieursbureaus samen een aanzienlijke groep vor‑ men. Het is duidelijk dat de adviesbureaus en de architectenbureaus elkaars grote concurrent zijn in deze fase van het proces. Welke stappen in het proces heeft de opdrachtgever genomen voordat een architectenbureau in beeld komt? Het proces in de initiatief- en definitiefase kan heel verschillende vormen aannemen. Dit varieert per soort opdrachtgever (eindgebruiker, verkoper, of beheerder), maar ook per individuele organisatie. Om zicht te krijgen op de verschillende activiteiten die or‑ ganisaties in deze fase verrichten is de vraag open geformuleerd. Uit die verschillende antwoorden is het onderstaande overzicht samengesteld.
75
Fig. 4-30: Welke stappen in het proces heeft de opdrachtgever genomen voordat een architectenbureau in beeld komt?
opname bestaande toestand marktonderzoek huisvestingsonderzoek sociaal onderzoek haalbaarheidsonderzoek planning pve opstellen concept opstellen massastudie locatieonderzoek toets financiele haalbaarheid projectstructuur businesscase opstellen anders
“Architectenbureaus denken minder in haalbaarheidsstudies en kunnen niet reke‑ nen in grond- en opstalexploitaties” (medewerker woningcorporatie) Hoe wordt bepaald welke architectenbureaus benaderd zullen worden voor een opdracht? Opdrachtgevers konden vrij aangeven op welke wijze ze bepalen welke bureaus wor‑ den benaderd voor een opgave. Personen kunnen dus meerdere antwoorden gegeven. Een meerderheid van de opdrachtgevers (60%) benadert in eerste instantie architec‑ tenbureaus uit hun eigen netwerk of bureaus die worden aangedragen door collega’s van binnen en buiten de organisatie. Dit stemt in grote lijnen overeen met de be‑ vindingen uit het bedrijfsvergelijkend onderzoek van de BNA (2009). Omgekeerd kan daaruit worden afgeleid dat het hebben van een groot netwerk van professionele op‑ aansprekend werk/passend werk ervaring met de opgave eerdere ervaring met bureau referenties collega’s prijsvraag visievraag voorkeurslijst
drachtgevers de kans op het verkrijgen van opdrachten vergroot. Ervaring met het type opgave of aansprekend werk zijn de twee belangrijkste criteria die daarop volgen. Welke eigenschappen van een architect vinden opdrachtgevers het belangrijkst in een selectieprocedure van een architectenbureau? Deze vraag heeft een heel breed scala aan antwoorden opgeleverd; uit de woordwolk
Fig. 4-31: Hoe wordt bepaald welke archtectenbureaus voor een selectie of opdracht worden benaderd?
blijkt echter dat er een aantal eigenschappen door vrijwel alle respondenten belang‑ rijk wordt gevonden. Vier vakgerelateerde vaardigheden worden genoemd: creativi‑ teit, bouwkundige kennis, functionaliteit en ervaring met de opgave. Daarnaast wor‑ den twee procesgerelateerde eigenschappen veel genoemd als belangrijk selectiecri‑ terium: de vaardigheid om te luisteren, en om met de opdrachtgever mee te denken.
76
Het is aardig om deze woordwolk af te zetten tegen de krachten die de deelnemende architectenbureaus definiëren in de SWOT-analyse van de branche die zij zelf hebben gemaakt (zie hoofdstuk 6). Het belang dat opdrachtgevers hechten aan creativiteit en vakkennis wordt door architecten herkend als kracht. De vaardigheden om te luiste‑ Fig. 4-32: Welke eigenschappen van een architect vinden opdrachtgevers het belangrijkst in een selectieprocedure van een architectenbureau?
ren, mee te denken en inlevingsvermogen te hebben worden door de architecten in de SWOT-analyse niet expliciet benoemd. Die vaardigheden worden wel impliciet als kracht benoemd. Eigenschappen als ‘analytisch vermogen’ en ‘oplossingsgericht den‑ ken’ veronderstellen een voorafgaande dialoog waarin de opdracht helder wordt ge‑ formuleerd. De opmerkingen van de opdrachtgevers lijken zich juist op die dialoog te richten. Daarbij is er geen verschil tussen de types organisaties waar de respondenten werkzaam zijn. Concluderend kan worden gesteld dat het vermogen om in samenspel met de opdrachtgever de vraag uit te diepen een kracht is die door architecten weinig expliciet wordt benoemd, terwijl het een duidelijke behoefte van opdrachtgevers is om te weten dat zij gehoord worden. Opvallend is verder dat het ‘hebben van ervaring’ door architecten in de SWOT-analyse niet benoemd wordt als kracht, terwijl dit wel vaak een expliciet onderwerp in selectieprocedures is.
77
Welke activiteiten en werkzaamheden laten opdrachtgevers door architectenbureaus verrichten in hun ontwerp-en bouwprocessen? Naast het ontwerp (VO/DO) laat tweederde van de ondervraagde opdrachtgevers het bestek meestal door een architectenbureau maken. Eenderde van hen geeft aan meestal ook de werktekeningen uit te besteden aan het architectenbureau. Ongeveer 20% van de opdrachtgevers overweegt regelmatig om directievoering door het bu‑ reau te laten doen. In het BVO van de BNA uit 2009 wordt bij 29% van de opdrachten directievoering door het architectenbureau uitgevoerd. Van de opdrachtgevers be‑ noemt 15% coördinatie van partijen als aparte taak, die bij voorkeur bij de architect wordt neergelegd. Opdrachtgevers werkzaam in zorginstellingen geven relatief vaak volledige opdrach‑ ten (inclusief directievoering). Ontwikkelend aannemers geven aan vaak bestek en werktekeningen te laten maken door architectenbureaus. De overige partijen laten een wisselend beeld zien. Wat kan in de ogen van opdrachtgevers in de toekomst verbeterd worden in het bouwen ontwerpproces? geen verbeteringen nodig betere samenwerking/ketenintegratie faalkostenreductie bouwtijdversnelling BIM/betere afstemming en informatieoverdracht betere technische kwaliteit ontwerp meer/vroeger aandacht voor financiele haalbaarheid verandering in houding architect meer focus op kwaliteit ipv prijs compacter proces meer klantgericht anders Fig. 4-33: Wat kan in de ogen van opdrachtgevers in de toekomst verbeterd worden in het bouw- en ontwerpproces?
Dit was een open vraag aan de opdrachtgevers. Zij konden zelf aangeven welke zaken in het proces beter kunnen. 11 % van de opdrachtgevers geeft aan tevreden te zijn met de huidige ontwerp- en bouwpraktijk. De overige deelnemers noemen diverse za‑ ken waar verbeteringen mogelijk zijn. Daarbij scoren met name betere samenwerking en ketenintegratie zeer hoog; 50% van de deelnemers ziet daar kansen voor verbe‑
78
tering. Dit wordt gevolgd door werken met BIM of op andere wijze de informatieover‑ dracht verbeteren. 20% van de deelnemers noemt dit als belangrijke verbeterkans. In de categorie ‘anders’ worden onder andere genoemd: •
“Veel”
•
“...er [is] voldoende aanleiding om het bouwproces fundamenteel te herzien.”
•
“Meer oog voor communicatie met de klant en belangengroepen”
•
“Meer rekening houden met exploitatie en Return On Investments.”
•
“Architect met alle disciplines in huis”
•
“Richtlijnenbestek zodat creativiteit van de aannemer t.a.v. de uitvoering beter tot zijn recht komt”
4.3.3 Nieuwe contractvormen De afgelopen tien jaar wordt door opdrachtgevers regelmatig geëxperimenteerd met andere wijzen van contracteren van ontwerp- en bouwpartijen. Deze wijzen van con‑ tracteren kunnen invloed hebben op de positie die het architectenbureau in het ont‑ werpproces inneemt. Zo ligt bij Design & Build-opdrachten en bij PPS-constructies de keuze voor de architect vaak bij de aannemende partij, meestal een ontwikkelend aannemer, in plaats van rechtstreeks bij de partij met de huisvestingsvraag. Het is voor architectenbureaus interessant om te weten hoe opdrachtgevers tegen deze nieuwe contractvormen aankijken. Is het een trend die zich doorzet, slechts een verbreding van het keuzemogelijkheden van opdrachtgevers of een hype die weer zal verdwijnen? De responsgroep is te klein om sectorbreed een conclusie te kunnen trekken, maar geeft wel een interessant beeld. Aanvullende cijfers van Steunpunt Architectuuropdrachten Ontwerpwedstrijden / Architectuur Lokaal geven een aanvulling op dit beeld. In hoofd‑ stuk 5 wordt hier nader op ingegaan. De opdrachtgevers zijn in de enquête voorzien van definities van de gebruikte termen: Traditioneel: De opdrachtgever contracteert eerst zelf een architect en eventuele an‑ dere adviseurs. Deze partijen maken ontwerp en bestek. Vervolgens wordt het project aanbesteed aan een bouwbedrijf die het werk uitvoert. Bouwteam: In een bouwteam contacteert de opdrachtgever rechtstreeks de architect, de overige adviseurs en de aannemer. De aannemer wordt eerder dan in de traditio‑ nele vorm bij het ontwerpproces betrokken. Tijdens het ontwerp kan gebruik gemaakt worden van zijn expertise over de uitvoering. 79
Design & build / turn-key: In deze vorm contracteert de opdrachtgever geen architect maar een bouwbedrijf. Het bouwbedrijf is dus verantwoordelijk voor zowel het ont‑ werp- als het bouwproces. Het bouwbedrijf contracteert meestal een architect die het ontwerp maakt. PPS-constructies: Er is sprake van samenwerking tussen een publieke en private par‑ tij. De rol van de opdrachtnemer wordt, naast ontwerpen en bouwen, uitgebreid met bijvoorbeeld onderhoud, financiering en eventueel exploitatie. De opdrachtnemer (=private partij) is vaak een consortium bestaand uit een bouw(installatie)bedrijf, ont‑ werper, belegger, etc. Met welke organisatiewijzen hebben opdrachtgevers ervaring? Fig. 4-34: Met welke organisatiewijzen hebben opdrachtgevers ervaring, uitgesplitst naar type opdrachtgever in procenten? (rechts)
Vrijwel alle partijen hebben ervaring met de aanbestedingsmethoden die al een lange
alle respondenten
zorginstellingen
Fig. 4-35: Met welke organisatiewijzen hebben opdrachtgevers ervaring? (boven, links)
Welke wijze van aanbesteden heeft de voorkeur?
bestaansgeschiedenis hebben: de traditionele wijze van aanbesteden van architec‑ tendiensten en het bouwteam. Een ruime meerderheid heeft ook ervaring met Design & Build opgaven. Ook PPS-constructies zijn geen onbekende meer; bijna 30% heeft hier ervaring mee.
woningcorporaties
ontwikkelend aannemers
projectontwikkelaars
adviesbureaus
Ondanks de opgedane ervaringen, zijn de ‘nieuwe’ contractvormen weinig populair, behalve Design & Build bij de ontwikkelend bouwers. Alle andere partijen geven in grote meerderheid de voorkeur aan traditioneel of in bouwteamverband aanbesteden.
traditioneel bouwteam design & build pps overige
80
De komende jaren zal de bouwopgave verschuiven van nieuwbouw naar verbouw. Verbouw, renovatie en herbestemming zal een groter deel van het bouwvolume aan uitmaken. Daarom is opdrachtgevers gevraagd of ze deze verschillende opgaven ook
op een andere manieren aanbesteden. Wat zijn de voorkeuren voor contractvormen bij nieuwbouw, en wat bij verbouw?
Fig. 4-36: Welke wijze van aanbesteden heeft de voorkeur bij nieuwbouw?
zorginstellingen
zorginstellingen
woningcorporaties
woningcorporaties
ontwikkelend aannemers
ontwikkelend aannemers
projectontwikkelaars
projectontwikkelaars
adviesbureaus
adviesbureaus
traditioneel bouwteam design & build pps overige
Fig. 4-37: Welke wijze van aanbesteden heeft de voorkeur bij verbouw?
*soms zijn meerdere antwoorden gegeven, of is er geen antwoord gegeven, waardoor de totalen niet optellen tot 100%)
Over de hele linie is er een verschuiving te zien van traditioneel naar bouwteam voor renovatie- en verbouwopgaven. De instellingen voor wie bouwen geen core-business is, geven in hoge mate de voorkeur aan traditioneel aanbesteden van architectendien‑ sten. Een aantal maal wordt juist bij verbouw de voorkeur gegeven aan een constructie met meer financiële zekerheid en minder rechtstreekse invloed zoals D&B of PPS. Dit beeld komt niet goed overeen met het cijfermateriaal van SAO met betrekking tot aanbestedingen van architectendiensten in Nederland. Daar is wel een duidelijke trend te zien; de traditionele wijze van aanbesteden verliest terrein aan andere con‑ tractvormen. Opvallend is dat jongere opdrachtgevers (dertig tot veertig jaar) vaker de voorkeur geven aan de traditionele wijze van contracteren en werken in bouwteam dan oudere opdrachtgevers. Alle respondenten, in alle leeftijdscategorieën, hebben ruime erva‑ 81
ring met ontwerp- en bouwprocessen. De vraag dringt zich op of dit een trend is of dat ‘wijsheid met de jaren komt’.
4.3.4 BIM Opdrachtgevers zijn bevraagd over hun ervaring met – en visie op – de mogelijkheden van BIM. In hoog tempo neemt het gebruik van BIM in de branche toe. Hoe staan op‑ drachtgevers tegenover deze ontwikkeling? Wie kennen het begrip BIM? Het blijkt dat 60% van de ondervraagde opdrachtgevers inmiddels van BIM heeft ge‑ hoord. Daarbij is deze kennis bij instellingen waar bouwen niet de core-business is (zorginstellingen, onderwijs) kleiner dan bij de anderen. Dit beeld wordt bevestigd door de interviews. Er is overigens geen verschil tussen grote en kleine organisaties: kennis van het begrip BIM is gelijk verdeeld over de groep. Fig. 4-37: Welke opdrachtgevers hebben wel eens van BIM gehoord en welke niet?
wel van gehoord niet van gehoord
Kunt omschrijven wat u onder BIM verstaat? De groep die heeft aangegeven het begrip BIM te kennen, is gevraagd om aan te geven wat zij verstaan onder BIM. Dat levert onderstaand beeld op. Deze woordwolk geeft een indruk van de associaties die respondenten hebben bij het begrip BIM. Het is duidelijk dat het merendeel van de opdrachtgevers een vrij goed beeld heeft van wat werken met BIM inhoudt.
82
Fig. 4-38: Wat verstaan opdrachtgevers onder BIM?
Heeft het een meerwaarde als een architect met BIM werkt? Van de opdrachtgevers die BIM kennen, vindt 74% het een pré als architecten met BIM werken. In de enquête is aan opdrachtgevers die het begrip niet kenden, uitgelegd wat BIM inhoud (zie bijlage). Van de opdrachtgevers die de uitleg hebben gelezen geeft 88% aan dat het een meerwaarde heeft als een architectenbureau met BIM werkt. De 100%-positief score van ontwikkelende aannemers wordt genuanceerd door infor‑ matie uit de interviews. Doordat in de praktijk het BIM-model nog vaak wordt ‘door‑ gegeven’ van ontwerppartijen naar uitvoerende partijen, kan er dubbel werk ontstaan, waardoor er ook geluiden van twijfel over het nut van BIM in de ontwerpfase (in een traditioneel proces) bestaan.
ja, dat is een pré nee, dat is geen pré
Fig. 4-39: Vinden opdrachtgevers het een pré als een architectenbureau met BIM werkt?
83
Wat is de meerwaarde voor de opdrachtgever wanneer een architectenbureau met Wel BIM van gehoord werkt? Niet van gehoord
Een betere afstemming van de input van de diverse ketenpartners wordt door veel partijen genoemd als belangrijke meerwaarde. Dit sluit ook aan bij de uitkomsten uit vraag 1, waar werd gevraagd naar verbeterpunten in het ontwerp- en bouwproces. De behoefte aan betere informatie-uitwisseling om faalkosten terug te brengen wordt
25%
50%
75%
breed gedragen.
100%
Fig. 4-40: Wat is de meer-
achtgevers hebbenwaarde wel eens van de BIMopdrachtgegehoord en welke niet? voor
ver wanneer een architectenbureau met BIM werkt?
Heeft het BIM-model voor opdrachtgevers een meerwaarde als hulpmiddel bij exploitatie en onderhoud van gebouwen? Bij deze vraag is het optimisme lager dan bij de vraag over de inzet van BIM in het ontwerpproces. Gemiddeld 43% denkt dat het BIM-model ook na oplevering van het gebouw, bij exploitatie en onderhoud een hulpmiddel kan zijn. De negatieve score van projectontwikkelaars is te begrijpen vanuit de idee dat zij hun gebouwen norma‑ liter doorverkopen. Toch is het verassend dat ook bij de ontwikkelaars van bedrijfsge‑ bouwen het meeleveren van een BIM-model van het ontwerp aan de kopende partij niet als business-opportunity wordt gezien. De instellingen waar bouwen niet de core-
at u onder BIM?
Fig. 4-41: Heeft het BIMmodel voor opdrachtgevers een meerwaarde als hulpmiddel bij exploitatie en onderzorg houd van gebouwen?
Ja, dat is een pré ja Nee, dat is geen pré nee
corporatie ontw. aannemer projectontw.
onderwijs
84
adviesbureau
0%
25%
50%
75%
100%
business is, zijn – minder dan de professionele bouwers – enthousiast over het idee een BIM-model in te zetten bij exploitatie en onderhoud. Van de personen die BIM nog niet kenden, en die tijdens de enquête een uitleg hebben gekregen over de voor- en nadelen ervan, is echter 70% enthousiast in plaats van 43%. Daaruit kan een voor‑ zichtige conclusie worden getrokken dat voorlichting een belangrijke rol speelt bij opdrachtgevers om inschattingen te kunnen maken over het mogelijke nut van BIM. Wat is die meerwaarde? Op de vraag naar de meerwaarde van een BIM-model voor beheer en onderhoud zijn maar weinig antwoorden gegeven. De personen die daar positief op antwoorden heb‑ ben duidelijk voor ogen hoe de meerwaarde van zo’n model zich kan uiten. Een greep uit de gegeven antwoorden: •
“Wij zijn nog niet zover maar ik kan me voorstellen dat het voor exploitatie en onderhoud handig is om alle informatie bij elkaar in een systeem te hebben van materialen tot garanties en telefoonnummers wie gebeld moet worden als er iets met dat onderdeel is.”
•
“[HET BIM-model] heeft mogelijk waarde, als gebouwdetails inzichtelijk worden.”
•
“Altijd beschikken over de juiste actuele tekeningen waarin alle disciplines staan opgetekend.”
•
“Het wordt overzichtelijk gemaakt door alle relevante gegevens in één database op te slaan.”
•
“De meerwaarde is dat je alle informatie over het gebouw snel kunt vinden.”
•
“Hoeveelheden materialisering [zijn dan] gebouwbreed bekend.”
•
“De meerwaarde komt vooral tot uitdrukking bij aanpassingen/verbouwingen.”
4.3.5 Duurzaam bouwen Duurzaam bouwen krijgt bij vrijwel alle partijen in de bouwketen veel aandacht. Hoe zit dat met opdrachtgevers? Onderstaande vragen moeten inzicht geven in wat op‑ drachtgevers verstaan onder duurzaam bouwen, of ze daar beleid op voeren, hoe ze tegenover kostenverhogende investeringen staan en hoe ze aankijken tegen het meet‑ baar maken van duurzaamheid door middel van de meetinstrumenten die op de markt zijn.
85
Het is jammer dat er in deze enquête geen vertegenwoordigers van grotere bedrijven aan het woord zijn gekomen. In het bedrijfsleven wordt ‘groen’ en duurzaam’ vaak gebruikt bij identiteitsvorming. Het succes van een aantal ‘duurzame’ architectenbu‑ reaus maakt duidelijk dat er ook een grote behoefte is aan duurzaam bouwen onder opdrachtgevers uit het bedrijfsleven. De vraag is wat de hoofdmotivatie daarvoor is: energiebesparing, milieubewustheid, identiteit en imago of anderszins. Wat verstaan opdrachtgevers onder duurzaam bouwen? Duurzaam bouwen is een containerbegrip. Hoe kijken opdrachtgevers aan tegen dit begrip; wat zijn voor hen de kernpunten van duurzaam bouwen? Onderstaande woord‑ wolk geeft een beeld hiervan. Fig. 4-42: Woordwolk: wat verstaan opdrachtgevers onder duurzaam bouwen?
Weinig verrassend is de nadruk op energie en milieu. Bij energie wordt ook vaak het verband gelegd met laag een energieverbruik en het gebruik van duurzame energie. Geen van de respondenten associeert ‘duurzaam bouwen’ specifiek met het zelf op‑ wekken van duurzame energie, ondanks de toegenomen aandacht in de media voor bijvoorbeeld zonne-energie. Wat verder opvalt zijn de nadruk op flexibiliteit en duur‑ zame materialen. De combinatie met het enige malen genoemde ‘lange levensduur’ en ‘toekomstbestendigheid’ suggereert dat bij ‘duurzame materialen’ vaak wordt gedacht aan materialen met een lange levensduur of met een lage onderhoudsgevoeligheid. Andere opvallende ontbrekende begrippen zijn cradle-to-cradle, CO2, klimaat en de neutraliteitsbegrippen (energieneutraal, energie-0, CO2-neutraal, klimaatneutraal). Blijkbaar leeft dit onder deze groep opdrachtgevers niet.
86
Welke organisaties hebben beleid op het gebied van duurzaam bouwen dat verder gaat dan wat wordt aangeven door wettelijke kaders? In totaal geeft tweederde van de opdrachtgevers aan beleid te hebben op het gebied van duurzaam bouwen dat verder gaat dan wat wordt aangeven door de wettelijke kaders. aanvullend beleid geen aanvullend beleid
Fig. 4-43: Welke opdrachtgevers hebben beleid op het gebied van duurzaam bouwen dat verder gaat dan de wettelijke kaders?
De adviesbureaus (die bouwmanagement-activiteiten aanbieden) treden op als ad‑ viseur van opdrachtgevers; hun beleid op het gebied van duurzaam bouwen is dus meestal niet relevant voor de ontwerpopgave die zij begeleiden. In eerste instantie zal de instelling die de huisvestingsvraag stelt bepalen welk beleid op het gebied van duurzaam bouwen wordt geformuleerd. In deze groep respondenten zijn er dus maar weinig adviesbureaus die zelf specifiek beleid op het gebied van duurzaam bou‑ wen hebben. Dit verlaagt het totale gemiddelde van de groep. Als de adviesbureaus worden weggelaten wordt het gemiddeld aantal bedrijven en instellingen dat actief beleid heeft geformuleerd op het gebied van duurzaam bouwen 71%. Hoe ziet het beleid dat wordt gevoerd er uit? Uit de enquête komt geen duidelijk beeld naar voren van de doelstellingen. Een aantal malen wordt een lagere EPCwaarde genoemd. Ook het werken met doelstellingen die gemeten worden via GPR wordt een aantal malen genoemd. Daarnaast geven een aantal organisaties aan dat het onderwerp leeft en dat de intentie er is om tot concreet beleid te komen, maar dat invulling van het beleid nog niet bekend is. Tenslotte zijn er nog een aantal instellin‑ gen die verwijzen naar branchebrede akkoorden, zoals het lente-akkoord, aan de hand waarvan doelstellingen worden geformuleerd.
87
Hoe wordt aangekeken tegen hogere investeringen die kostenverlagend kunnen werken in exploitatie en beheer van uw gebouwen? Ontwikkelaars: Het merendeel wil het wel, maar doet het niet want ‘particulieren willen er niet voor betalen’. Woningcorporaties: De helft is positief maar velen vindt het lastig in de praktijk; de andere helft ziet het niet zitten. De corporaties die het wel willen ervaren soms regelgeving als belemme‑ rend (huurprijzenwet). Ook kopers/huurders hebben beperkte mogelijkheden om voor te investeren en zijn niet voldoende op de hoogte van mogelijke besparingen. Zorginstellingen: Het merendeel is positief, met de kanttekening dat er wel financieringsruimte moet worden gevonden. Ontwikkelende aannemers: Fig. 4-44: Hoe kijken opdrachtgevers aan tegen het inzetten van instrumenten als GPR, BREEAM en Greencalc+?
Neigen naar de structuur ‘de-klant-bepaalt’ en zien het vooral als een economische afweging. Dit antwoord wordt misschien beïnvloed door de twee petten die de ontwik‑ kelend bouwer kan dragen: soms de pet van opdrachtgever, soms opdrachtnemer. Als opdrachtgever bepaalt de klant. Een minderheid is echter principieel positief. Adviesbureaus: Staan allemaal positief tegenover het principe. Hoe kijken opdrachtgevers aan tegen het inzetten van instrumenten als GPR, BREEAM en Greencalc+? Ongeveer driekwart van de respondenten is neutraal of positief over het gebruik van dit soort meetmethoden en ongeveer één kwart kent de methoden niet. Slecht een kleine minderheid ziet er geen meerwaarde in. Waar een voorkeur voor een meetme‑ thode wordt genoemd, valt op dat GPR vooral bekend is bij partijen die zijn betrokken bij woningbouw en door hen ook wordt gebruikt. Vaak wordt aangeven dat de metho‑
positief
den vooral als hulpmiddel worden ingezet en niet zaligmakend zijn. Dit geldt ook voor
neutraal
de mensen die zich positief uitlaten over het instrument. Een greep uit de opmerkin‑
negatief
gen over dit onderwerp:
geen mening
88
•
“Ze zijn niet echt toetsbaar aan de werkelijkheid.”
•
(ontwikkelend aannemer)
•
“Een must”
•
(bouwmanagementbureau)
•
“Ze vormen op dit moment een goed ondersteunend instrument”
•
(bouwmanagementbureau)
•
“GPR werkt bij ons naar tevredenheid maar vertrouw niet alleen op scores. Gebruik je gezond verstand.“
•
(woningcorporatie)
•
“Positief, in ieder instrument zitten positieve kanten. Het is aan de organisatie deze te filteren en te gebruiken waar mogelijk.”
•
(zorginstelling)
4.3.6 Toekomstige opgave Hoe verwachten de opdrachtgevers dat de markt gaat veranderen de komende jaren? Hoe verandert de doelgroep die zij huisvesten, en welke huisvestingsconcepten heb‑ ben zij voor ogen om op deze verandering in te spelen? Voor vrijwel alle sectoren geldt dat een toenemende invloed van consument, klant of eindgebruiker wordt voor‑ speld. Hebben opdrachtgevers een beeld van het participatieproces van deze groep mensen? Veranderingen in doelgroepen en huisvestingsconcepten De enquête is ingevuld door opdrachtgevers die werkzaam zijn in een aantal grote sectoren. De antwoorden op de vraag naar doelgroepen en huisvestingsconcepten vertonen veel overlap. Deze zijn samengevoegd in onderstaande beelden. Van twee sectoren ontstaat een duidelijk beeld wat door veel opdrachtgevers gedeeld wordt, in de woningbouw en in de care. Daarnaast zijn er een aantal algemene opmerkingen geplaatst. Circa 10% van de respondenten verwacht dat hun doelgroep niet specifiek verandert (in cure, onderwijs en woningbouw). Woningbouw Er is grote eensgezindheid over de twee grote thema’s wat betreft wonen. Ten eerste de rol die de vergrijzing zal spelen. Mensen worden ouder, én blijven langer thuis
89
wonen. De gevolgen daarvan worden op verschillende wijze ingeschat. Zo zal er een behoefte ontstaan aan meer zorgwoningen en levensloopbestendige woningen. Het tweede grote thema is het ontstaan van een vragersmarkt. Dat uit zich op verschil‑ lende wijzen. De verwachting is dat er een vraag naar meer maatwerk zal ontstaan, behoefte aan meer persoonlijk contact, hogere kwaliteit van de woningen en meer specifieke woningen voor specifieke doelgroepen (niches). Er zullen kleinere aantal‑ len woningen worden ontwikkeld. Daarnaast is er de verwachting dat er meer behoefte ontstaat aan woningen die flexi‑ bel gebruikt kunnen worden; woningen die ófwel voor meerdere doelgroepen geschikt zijn, óf aanpasbaar zijn in de tijd, óf geschikt zijn voor een specifiekere en verande‑ rende zorgvraag. Hier zijn concepten voor nodig. Een opdrachtgever merkt op dat een concept gericht op korte levensduur (vervangbaar maar wel duurzaam), ook levensvat‑ baar zou kunnen zijn. Er zal geanticipeerd moeten worden op strengere regelgeving t.a.v. bouwfysica. Minder consensus is er over een aantal andere ontwikkelingen. Een minderheid van de respondenten verwacht dat de vraag naar duurzaamheid in woningbouw zal toe‑ nemen. Daarnaast verwacht een aantal opdrachtgevers dat het zwaartepunt van de opgaven van uitleggebieden naar inbreidingslocaties zal verschuiven van nieuwbouw naar herbestemming. Opgaven worden daarmee kleinschaliger. Daarnaast worden specifieke thema’s genoemd: meer vraag naar huurwoningen, starterswoningen, wo‑ ningen voor eenpersoonshuishoudens en goedkopere woningen; vergroting van het aantal CPO-opdrachten en het ontstaan van een groter aanbod van conceptwoningen. Toename van het aanbod van conceptwoningen zal zorgen voor een toename van de prijsdruk op traditionele bouwvormen. Anderzijds worden luxe, toenemend ruimtebe‑ slag en aandacht voor domotica genoemd als componenten van nieuwe huisvestings‑ concepten. Uit de interviews blijkt dat woningcorporaties vaak noodgedwongen over‑ wegen om concept- en catalogusbouw toe te passen om de investeringsproblemen te overwinnen. Care en cure Voor de care en cure worden veel verschillende scenario’s geschetst. Wat betreft de verpleeghuizen zijn er verschillende verwachtingen. Enerzijds wordt verwacht dat er minder verpleeghuizen komen, anderzijds dat er meer komen, maar dat die wegens 90
stijgende kosten van verpleging wel veel soberder zullen zijn. De verwachting is dat er meer vraag naar extramurale zorg zal ontstaan, en dat de intramurale zorg met een complexere doelgroep te maken krijgt. Zwaardere zorg wordt meer gedifferentieerd aangeboden. Patiënten worden kostenbewuster en zullen door verhoging van de ei‑ gen bijdrage ook meer eisen stellen aan comfort en uitstraling. In zijn algemeenheid zal er een toename van medische hulpmiddelen te verwachten zijn waar huisvesting op afgestemd moet worden. Daarnaast verwachten een aantal opdrachtgevers dat er meer aandacht voor kostenbeheersing en exploitatie zal komen. Er zal meer worden samengewerkt en gebouwen zullen gedeeld worden gebruikt. Gebouwen moeten flexibeler worden en technologische ontwikkelingen (zowel me‑ disch als op het gebied van ICT) hebben hun invloed op de huisvestingsconcepten. Ziekenhuizen zullen diverser geprogrammeerd worden, waarbij het hotelconcept als mogelijk toekomstbeeld wordt geschetst. Algemeen De opmerkingen over doelgroepen in het algemeen houden verband met een aantal actuele thema’s: omgaan met krimp en leegstand, duurzaamheid, bestaande voorraad, meer vraag naar DBF-achtige constructies en een algemeen toenemende aandacht voor kostenbewustzijn en exploitatie. Het nieuwe werken, multifunctionaliteit en ver‑ kleining van het ruimtebeslag wordt in meerdere sectoren verwacht. Hoe gaan opdrachtgevers het participatieproces van (eind)gebruikers in het ontwerpproces organiseren? De gedachte dat de consument (koper, eindgebruiker) steeds meer invloed zal willen op het gebouw wordt breed gedragen. Het devies is dus: klantgerichter werken. Hoe gaan opdrachtgevers om met deze trend; hoe denken zij het participatieproces te gaan organiseren? De antwoorden lopen sterk uiteen. Een klein deel van de opdrachtgevers
Fig. 4-45: Hoe gaan opdrachtgevers het participatieproces van (eind)gebruikers in het ontwerpproces organiseren?
91
geeft aan hier nog geen strategie voor te hebben ontwikkeld. Zo’n 20% diverse typen opdrachtgevers geeft aan dat dat niet wezenlijk anders zal gaan dan nu. Ontwikkelaars zijn hier wel allemaal sterk mee bezig. Steekwoorden in hun strategieën zijn: co-cre‑ atie, inzet social media, crowdsourcing, de klant centraal stellen en betrekken in het ontwikkel- en ontwerpproces. Ongeveer 50% van de opdrachtgevers beschrijft het particpatieproces van eindgebruikers. Een breed palet aan middelen wordt overwogen om gebruikers te betrekken, zie bovenstaande woordwolk. Om tot maatwerk te komen wenden opdrachtgevers zich tot verschillende partijen. Naast gebruikers en afnemers worden ook bewonerscommissies en cliëntorganisaties gevraagd input te geven in het ontwerpproces. Sommige opdrachtgevers betrekken gebruikers indirect door gebruik te maken van kennis van derden, eigen kennis van de markt, of flexibiliteit in het ontwerp te waarborgen, zodat in een laat stadium nog aan wensen van gebruikers kan worden voldaan. De meeste partijen organiseren deze inspraak gedurende het ontwerpproces, een enkeling begint hier al mee in de initia‑ tieffase. Twijfels over participatie zijn er overigens ook: “Dilemma: de klanten van morgen worden geschaad door de inspraak van van‑ daag.” (corporatie) “Deze wensen zijn/waren altijd zeer van belang in de ziekenhuisbouw. Het is de vraag of dit zo moet blijven. Vernieuwing wordt zelden bedacht, laat staan geïm‑ plementeerd door grote groepen.” (zorginstelling)
Fig. 4-46: Waar liggen kansen voor architectenbureaus?
92
4.3.7 Reflectie op architectenrol door opdrachtgevers
(18) De samenwerking tussen
Opdrachtgevers is gevraagd om te reflecteren op de rol van de architect in het bouw‑
opdrachtgever en opdrachtne‑
proces. Waar zien zij kansen voor architectenbureaus in het veranderende bouwpro‑
mer als trend is tegenoverge‑
ces; en hebben zij nog een gouden tip voor architectenbureaus?
steld aan het principe van ‘gun‑
Waar liggen kansen voor architectenbureaus?
overheid nu op stuurt. Vanuit de
Opdrachtgevers zien veel kansen voor architectenbureaus. De woordwolk geeft een indruk. Veel woorden komen terug uit eerdere antwoorden op eerdere vragen. Er is duidelijk een grote behoefte onder opdrachtgevers aan oplossingen die flexibel gebruik van de gebouwenvoorraad mogelijk maken. Daarnaast wordt samenwerking met andere partijen én met de opdrachtgever genoemd als kans. Hieronder een aantal uitgebreidere reacties:
nen op waarde’ (GOW), waar de theorie van GOW en EMVI (eco‑ nomische meest voordelige in‑ schrijving) is er juist een duide‑ lijke scheiding van verantwoor‑ delijkheden tussen opdrachtge‑ ver en opdrachtnemer nodig. Na omschrijving van de vraag moet
“Meedenken in het vinden van de gewenste nieuwe concepten. Het moeten weer
de opdrachtnemende partij vol‑
meer echte productontwikkelaars worden met aandacht voor research & develop‑
ledige vrijheid krijgen om tot
ment.” “Stel je op als dienstverlener en als vakman. Stel de gebruiker in staat om zijn droom te realiseren en behoed hem voor fouten vanuit het vakmanschap.” “[...] Het architectenbureau dat helpt om plannen haalbaar te maken, heeft het meeste waarde. “ “Verhogen betaalbaarheid door gebruikmaking van standaard of eigen goed uit‑ gewerkte detailleringen (eventueel in overleg met een bouwbedrijf voor de maak‑ baarheid).” “Meer gebruik maken van concepten. Wellicht minder interessant voor architec‑ ten, maar beter passend bij de bezuinigingsopgaven voor deze doelgroepen.”
een passende aanbieding te ko‑ men. Als de vraag juist is gefor‑ muleerd en de markt voldoende ruimte krijgt om een goed ant‑ woord te geven, is langdurige samenwerking niet alleen on‑ nodig, maar staat een passen‑ de aanbieding zelfs in de weg van. Volgens deze theorie krijgt de opdrachtgever als niet-ex‑ pert teveel invloed op het pro‑ ces en het formuleren van het antwoord, en werkt daarmee beperkend op de innovatieve kracht van de aanbieder.
“Het toepassen van GPR en BREEAM vergt meer kennis en kunde van de architect. Het samenwerken met een aantal vaste E-, W- en bouwfysica adviseurs zal voor‑ delen voor een opdrachtgever kunnen bieden.”
93
“Minder
uurtje-factuurtje
werken;
prestatie-afspraken
met
vaste
prijs.
Opdrachtgever ontzorgen (eigen proactieve verantwoordelijkheid nemen ook in de samenwerking met de andere ontwerpteamleden); lean en mean; beperken tot de essentie; bij het uitwerken complete en eenduidige stukken leveren.” Als deze genoemde kansen worden afgezet tegen de kansen die architecten zelf zien (zie SWOT-analyse hoofdstuk 6) dan vallen een paar dingen op. Zowel architecten als opdrachtgevers zien veel kansen op het gebied van (betere) samenwerking. Opvallend is dat in de SWOT-analyse de relatie met de opdrachtgever niet concreet genoemd wordt waar het gaat om kansen voor architectenbureaus. Uit de woordwolk blijkt dat opdrachtgevers duidelijk meerwaarde zien in bureaus die zich expliciet klant- en op‑ drachtgevergericht opstellen. Dit blijkt uit termen als ‘samenwerken met opdrachtge‑ ver’, ‘meedenken’, aandacht voor ‘beheer en onderhoud’ en de ‘klant centraal’ stel‑ len. Andere opvallende termen die niet in de SWOT-analyse door architectenbureaus voorkomen zijn mean en lean. Mean en lean gaan over focus op toevoegde waarde, planning en efficiency. De suggestie van deze termen lijkt te zijn dat op deze gebieden mogelijkheden liggen voor architectenbureaus om zich op positieve wijze te onder‑ scheiden van andere bureaus. Gouden tips voor architectenbureaus Op de vraag of de opdrachtgevers nog een gouden tip voor architectenbureaus heb‑ ben, heeft 63% van de deelnemers een antwoord geformuleerd. Hieronder integraal de tips van de opdrachtgevers, onderverdeeld naar type opdrachtgevers. Woningcorporaties: “Zorg dat de interne organisatie op orde is (bureau-management), zorg dat BIM ingevoerd wordt.” “Volgens mij gaat het om hele banale zaken zoals je afspraken nakomen en ook het eerder genoemde luisteren.” “Zorg dat medewerkers onder de directie meegaan met uw gedachten over het nieuwe ontwerpen. M.a.w. straal als gehele organisatie een vernieuwende kijk op architectuur uit.”
94
“Ga werken in BIM.” “Gaan voor kwaliteit en aandacht voor energiezuinige gebouwen.” “Focus op de sleutelfiguren van morgen.” Zorginstellingen: “Eer het beroep en niet het ontwerp.” “Blijf dicht bij de doelgroep van de opdrachtgever.” “Vormgeving is belangrijk maar niet meer de hoofdzaak. Less is More. Laat de architect weer de bouwmeester zijn van vervlogen tijden. Innovatie, ontwikke‑ len van nieuwe bouwmethodieken en deze integreren met installatietechniek. Ecologisch bouwen.” “Blijf bij je leest en maak meer gebruik van kennis en kunde welke bij de vaak uitvoerende partijen aanwezig is.” Ontwikkelend aannemers: “Ontwerpen vanuit de beleving van de klant (afnemer).” “Het ontwerp in een vroegtijdig stadium afstemmen met de bouwer, hierdoor zou je kostenbesparing kunnen bereiken en mogelijk betere constructies.” “Voor de architect geldt hetzelfde als voor de bouwsector in zijn algemeenheid. “kruip dichter op de huid van de klant”.” “Het inlevingsvermogen van de architect moet zich niet beperken tot alleen de ruimtelijke cq. esthetische opgave maar ook markt, begroting, etc. Dat is al, en wordt nog meer, een belangrijk onderdeel van de opgaven.” Projectontwikkelaars: “Maak dingen die de mensen willen, geen rare hoogstandjes waar niemand op zit te wachten.” 95
“De bouwmeester zijn en niet het “tekenend konijn” zijn. Kennis en kunde. Eenmanszaken kunnen dat niet leveren, dus samenvoegen en samenwerken.” “Het is zowel voor architect als voor opdrachtgever van belang dat bij start van proces de eisen helder zijn; als deze niet ver genoeg zijn eerst met elkaar door‑ praten en niet beginnen.” Adviseurs: “Exploitatie maakt uiteindelijk een project wel/niet haalbaar. De initiële investe‑ ringskosten zijn slechts een beperkt deel van de totale exploitatie.” “Inleven in de stoel waarop de opdrachtgever zit en luisteren. “ “Ophouden met “expecting a different outcome by doing more of the same”. Onderwijsinstellingen: “Hou je kerntaak in ere!”
4.4 samenvatting en conclusies Het beeld van ‘de architect’ zoals dat naar voren komt uit het imago-onderzoek, is dat van een creatieve, dure vakman. Verrassend is dat dit beeld even sterk leeft onder mensen met, als mensen zonder ervaring met een architect. Dat wil niet zeggen dat er geen verschillen zijn in beeldvorming tussen mensen die wel of geen ervaring hebben met architecten. Binnen de bouwkolom wordt regelmatig gesteld dat architecten (te) eigenwijs zijn. Dit blijkt vooral een beeld te zijn dat leeft onder mensen die ervaring hebben met architecten. 40% van de mensen die geen ervaring hebben met archi‑ tecten verwachten dat ze eigenwijs zijn; maar van de mensen die architecten kennen is 64% het met deze stelling eens. In de praktijk blijken architecten eigenwijzer dan verwacht. Uit de interviews met opdrachtgevers en stakeholders blijkt dat eigenwijs meestal niet positief bedoeld is. In de interviews worden ‘eigenwijsheid’ en ‘niet goed luisteren’ regelmatig als synoniem gebruikt, en ook als verbeterpunt genoemd. De overweldigende respons op de eigenschappen creatief en kunstenaar in de enquê‑ te plaats het beroep architect duidelijk in een kunstzinnige hoek. Dat dit niet alleen
96
maar voordelen heeft is evident. De belangrijkste werkzaamheden van een architect bestaan volgens de respondenten uit ontwerpen en bouwen van huizen en gebou‑ wen. Het beeld van de architect als begeleider van bouwprojecten, leeft bij een ruime meerderheid van de mensen, maar de invulling van die functie blijft vaag. De techni‑ sche en procesmatige dienstverlening blijft onderbelicht. Vooral voor de meer procesen servicegerichte bureaus kan verwachtingsmanagement een uitkomst bieden. In de enquête onder opdrachtgevers blijft ‘het bedrijfsleven’ vrijwel geheel buiten beeld, net als bij de bouwprognoses in het vorige hoofdstuk. In het bedrijfsleven wordt sterk gebouwd op relaties. Dit kan verklaren waarom er vanuit de deelnemende architectenbureaus weinig opdrachtgevers uit deze sectoren zijn aangedragen voor interviews en enquêtes. De professionele opdrachtgevers kunnen door hun ruime ervaring goed aangeven waar in hun ogen kansen liggen voor vernieuwing en verbetering van de dienstverle‑ ning van architectenbureaus. Goed luisteren en meedenken, ervaring en creativiteit zin de belangrijkste criteria waar architecten op geselecteerd worden. Het vermogen om in samenspel met de opdrachtgever de vraag uit te diepen is een kracht die door architecten weinig expliciet wordt benoemd, terwijl het een duidelijke behoefte van opdrachtgevers is om te weten dat zij gehoord worden. Flexibiliteit vormt de kern van de opgave in de ogen van deze opdrachtgevers, ongeacht de sector waarin ze werk‑ zaam zijn. Flexibiliteit wordt daarbij breed opgevat in termen van aanpasbaarheid, toekomstbestendigheid, bouwwerken geschikt maken voor verschillende doelgroepen et cetera. BIM heeft duidelijk de interesse van opdrachtgevers. Het wordt gezien als middel om communicatie-en afstemmingsproblemen tussen ketenpartners op te los‑ sen. Naast betere samenwerking met andere partijen wordt ook meer, of andersoor‑ tige, samenwerking met opdrachtgevers gezien als kans.
97
marktontwikkelingen trends
5
In hoofdstuk drie is ingegaan op de verwachtingen omtrent de ontwikkeling van de orderportefeuille van architectenbureaus. Er werd gekeken naar bouwvolumes en de‑ mografische ontwikkelingen, die iets zeggen over de mogelijke omvang van de bouw‑ opgaven die Nederland in de toekomst te wachten staat. De markt verandert echter niet alleen getalsmatig maar ook inhoudelijk. Er is niet alleen een afnemende vraag naar woningen en nieuwbouwkantoren, maar ook een ándere vraag. De ontwerpopga‑ ve verandert van aard. Voor architectenbureaus is het de vraag op welke wijze zij deze toekomstige bouwopgave vorm kunnen gaan gegeven. Ook het bouwproces verandert en daarmee de rol van het architectenbureau in dat proces. In dit hoofdstuk wordt ingegaan op een aantal trends die van invloed zijn op het bouwproces en op de bouw‑ werken die het resultaat van dat proces zijn. Aan de hand van de gevoerde interviews en door middel van literatuuronderzoek wordt gekeken wordt naar de onderwerpen die op dit moment, en in de nabije toekomst, de agenda kunnen gaan bepalen van de partijen die vormgeven aan de relatie tussen architectenbureau en opdrachtgever. Hierbij is onderscheid gemaakt tussen opdrachtgevers, eindgebruikers, architectenbu‑ reaus en de overheid als wetgever.
5.1 De bouwkolom, het bouwweb of de creatieve industrie? Bouwen, en het ontwerpen dat daar aan voorafgaat, is vaak een complex proces. Bij het realiseren van een bouwwerk zijn veel mensen en partijen betrokken en worden veel fasen doorlopen. De opeenvolging van betrokken partijen in de diverse fasen wordt aangeduid met ‘de bouwkolom’. Het is een vereenvoudigd beeld van een line‑ aire reeks bedrijven die allemaal een eigen stukje van het proces uitwerken en daarna het stokje doorgeven. Maar waar begint de bouwkolom eigenlijk?
5.1.1 Bouworganisatie Begint de bouwkolom bij de opdrachtgever die iets wil laten bouwen, het ontwerp‑ team dat ontwerpt of pas bij de selectie van het bouwbedrijf? Het lijkt een puur the‑ oretische vraag, maar is met de huidige aandacht voor samenwerking en integratie relevant. Het antwoord op die vraag bepaalt welke partijen op welk moment worden betrokken bij de ontwerp- en bouwopgave. Het bepaalt ook hoe verantwoordelijk‑ heden in het proces worden verdeeld, en wie verantwoordelijk is voor het ontwerp van het proces en het gebouw. En daarmee formuleert de opdrachtgever ook de rol die het architectenbureau in het proces zal spelen. De traditionele organisatie van 98
het ontwerp- en bouwproces ligt onder vuur. De bouw staat bekend als een logge, traditionele en vooral inefficiënte sector. De bouwkolom is ook min of meer synoniem voor ‘vechtcultuur’: iedereen wil in dat stukje van het proces waar hij in werkt vooral zijn eigen belang zoveel mogelijk behartigen. En in die vechtcultuur komt bijna geen enkele speler optimaal tot zijn recht. De hoge faalkosten (over de hoogte, en wat er precies onder valt, verschillen de meningen) zijn alle partijen een doorn in het oog. Bedrijven in de sector kampen met winstmarges die veel lager zijn dan in andere indu‑ striële sectoren en faalkosten zijn synoniem voor misgelopen winst. Ook de kwaliteit van de gebouwen is suboptimaal. De mening dat er voor efficiënter werken met een minder wisselvallig eindresultaat een cultuuromslag moet plaatsvinden wordt door veel partijen ondersteund. Innovatieplatforms die zich richten op ketenintegratie en -samenwerking schieten als paddestoelen uit de grond. De overheid subsidieert initi‑ atieven die zich richten op innovatie en samenwerking tussen branches en sectoren. Inmiddels is de realiteit van het bouwen steeds complexer geworden en daarmee heeft er ook versnippering plaatsgevonden. Steeds meer, en steeds verder gespeciali‑ seerde partijen zijn bij het bouwproces betrokken. Om die toenemende complexiteit het hoofd te bieden wordt er al jaren lang geëxperimenteerd met andere vormen van organiseren, samenwerken en aanbesteden. Initiatieven komen uit alle hoeken: op‑ drachtgevers, ontwikkelende bouwers, overheid, architecten. Natuurlijk is het proces op hoofdlijnen nog steeds lineair: je begint met een ontwerp en eindigt met een ge‑ bouw. Wat veranderd is, is de organisatie van het ontwerp- en bouwproces: de wijze waarop partijen samenwerken en de wijze waarop taken en verantwoordelijkheden zijn verdeeld. Je zou kunnen zeggen dat de bouwkolom in een bouwweb is veranderd.
5.1.2 Belangen Publieke en private opdrachtgevers geven meestal een verschillend antwoord op de vraag wie er in de bouwkolom zitten. Dat heeft te maken met de belangen die worden behartigd. Bij publieke opdrachtgevers is er een tendens om het ontwerp- en bouw‑ proces als één proces te benaderen, waarbij alle ontwerp- en bouwpartijen samen verantwoordelijk zijn voor het eindresultaat. De opdrachtgever formuleert zo zorgvul‑ dig mogelijk de vraag, en laat het antwoord over aan marktpartijen. De opdrachtge‑ ver dient politieke en maatschappelijke belangen en die zijn gebaat bij een heldere scheiding van verantwoordelijkheden en optimale transparantie. De marktpartijen 99
worden gekozen in een selectieproces waar de beste kwaliteit-prijs verhouding zo objectief mogelijk wordt beoordeeld. Private opdrachtgevers behartigen in eerste instan‑ tie hun eigen belang. Doordat er alleen intern ver‑ antwoording hoeft te worden afgelegd, kan vrijelijk worden gekozen voor organisatie van het ontwerp- en bouwproces. Woningcorporaties nemen een bijzondere positie in. Corporaties behartigen traditioneel niet alleen hun eigen belang op bedrijfseconomische gronden, maar hebben ook een groot maatschappelijk verantwoorde‑ Fig.5-1: Icoonarchitectuur in Heerhugowaard door Soeters van Eldonck Ponec Architecten.
lijkheidsgevoel. Daarnaast is het realiseren van bouwprojecten een van de kerntaken. Veel corporaties zien zichzelf uitdrukkelijk als onderdeel van de bouwkolom, waarin zij samen met de marktpartijen tot een goed eindresultaat willen komen. Vanuit het maatschappelijk belang dat wordt behartigd geven veel corporaties waar mogelijk de voorkeur aan het zelf koppelen van architectenbureaus aan specifieke opgaven. De architect heeft vaak te maken met een spanningsveld ten opzichte van de andere partijen in de bouwkolom en de opdrachtgever. Veel architecten zullen zich herken‑ nen in de uitspraak ‘de architect is vaak de enige partij die het hele bouwproces van initiatief tot oplevering meemaakt’. Alle andere spelers schuiven aan en vertrekken weer. Zelfs bij (professionele) opdrachtgevers vindt regelmatig wisseling van de wacht plaats. Maar de projectarchitect wordt maar zelden vervangen. Die bewaakt de conti‑ nuïteit en de kennisoverdracht en voelt zich verantwoordelijk voor het eindresultaat als geheel. Dat wordt ook bevestigd door de mores van de maatschappij. De naam van het architectenbureau is, in tegenstelling tot meeste andere partijen, blijvend verbon‑ den aan het bouwwerk. Daarmee is de context geschetst voor de vraag welke belan‑ gen het architectenbureau behartigt. Deze vraag staat altijd garant voor een stevige discussie. Veel architectenbureaus stellen het sociaal maatschappelijk belang én het belang van het project boven het eigen bedrijfseconomisch belang. Ook zien ze hun positie als onafhankelijk, en lijken ze daarmee af te wijken van andere partijen die betrokken zijn in het ontwerp- en bouwproces. Deze opvatting heeft ook zijn weerslag in de BNA-gedragsregels. Overigens wordt die onafhankelijkheid vaak betwist door an‑
100
dere partijen in de bouwkolom én door opdrachtgevers. Uit interviews blijkt dat veel opdrachtgevers deze positie van architecten niet erkennen. Los van de vraag welke belangen behartigd worden en in welke mate, is het voor een goede samenwerking belangrijk dat er duidelijkheid over belangenbehartiging ontstaat. Duidelijkheid over belangen is de basis voor begrip en vertrouwen en daarmee een essentieel ingrediënt voor goede samenwerking.
5.1.3 Ketenintegratie en ketensamenwerking Ketenintegratie en ketensamenwerking zijn de toverwoorden van het moment, niet al‑ leen in de bouw, maar ook als bredere trend bij overheden en het bedrijfsleven. In de bouw wordt nog voornamelijk gekeken naar de bouwketen zelf, hoe dat beter en effi‑ ciënter kan. Maar ook buiten de bouwketen ontstaan verbanden. Producten van buiten de eigen keten, bijvoorbeeld een woningcorporatie die stroom levert (Patrimonium woonstichting in Veenendaal) of woonwarenhuis IKEA dat systeembouwwoningen aanbiedt in Duitsland. Dergelijke initiatieven richten zich op betere samenwerking tussen verschillende schakels door het creëren van gezamenlijke doelen, begrip en vertrouwen. Bouwend Nederland, de BNA, de overheid, allemaal besteden ze aandacht aan deze begrippen. Ketenintegratie moet de verandering in de bouw gaan bewerkstelligen waar de sector al zo lang op wacht. De toenemende complexiteit van het bouwproces en de daarmee gepaard gaande versnippering van kennis en verantwoordelijkheden moet hiermee worden teruggebracht. Ook voor architecten kunnen hier kansen lig‑ gen. Maar wat is ketensamenwerking, wat is ketenintegratie en welke kansen zien op‑ drachtgevers en architectenbureaus op dat vlak? De woorden ketenintegratie en ketensamenwerking worden vaak als synoniemen ge‑ bruikt; het zijn echter twee heel verschillende principes, die ook heel verschillende opdrachtgevers aantrekken. Ketensamenwerking gaat vaak uit van de traditionele or‑ ganisatie van de ontwerp- en bouwopgave, en heeft als doel de onderlinge samenwer‑ king te optimaliseren door vaker en beter samen te werken en te investeren in die sa‑ menwerking. Daarbij kan gebruik worden gemaakt van bijvoorbeeld lean-methodieken. De opdrachtgever stelt zich dan op als onderdeel van de bouwkolom. De focus van ke‑ tensamenwerking ligt op projectoverschrijdende samenwerking tussen verschillende partijen uit de bouwkolom. Er wordt bij ketensamenwerking vooral aandacht besteed 101
aan processen die deze samenwerking mogelijk moeten maken. Ketensamenwerking moet voorkomen dat elke afzonderlijke speler in de keten zich hoofdzakelijk richt op het optimaliseren van zijn eigen individuele prestatie. Het uitgangspunt bij ke‑ tensamenwerking is dat partijen langdurig met elkaar samenwerken. Openheid is noodzakelijk en dus geven partijen inzicht in elkaars verdienmodellen en kosten. Een externe kostendeskundige bewaakt deze gegevens. Omdat de samenwerking de pro‑ jecten overstijgen, kunnen de investeringen die nodig zijn om samen het ideale sa‑ menwerkingsmodel vorm te geven terugverdiend worden in meerdere projecten. Het samenwerkingsproces kan steeds verder worden verbeterd en gestroomlijnd. Door die samenwerkingsafspraak kunnen partijen in de keten die normaliter na elkaar in het proces aan bod komen, vroeger in het proces worden betrokken. Dit heeft voorde‑ len omdat een groot deel van het verbeterpotentieel zich in de ontwerpfase bevindt. Partijen die verderop in de uitvoering en exploitatie een rol spelen kunnen in de deze fase hun expertise inbrengen. Fig. 5-2: Conflictpunten in traditioneel ontwerp- en bouworganisatiemodel versus investeren in leren samenwerken met vaste partijen gedurende meerdere projecten.
102
Ketensamenwerking kan plaatshebben tussen partijen in het bouwproces of tussen partijen en opdrachtgever. Dit laatste is het geval bij corporatie Com.wonen en Dura Vermeer. Deze twee partijen hebben een samenwerkingsovereenkomst afgesloten voor de duur van een aantal projecten. Dit heeft com.wonen naar eigen zeggen tot nu toe 12% kostenverlaging opgeleverd. Ook Stadgenoot is inmiddels aan het experi‑
menteren met ketensamenwerking met onder andere Ballast Nedam, Ymere met ERA Contour en Thunnissen. Er lijken echter nog geen ketensamenwerkingsafspraken met ontwerpende partijen te zijn. Het is geen toeval dat vooral de corporaties bezig zijn met het optimaliseren van het traditionele ontwerp- en bouwproces. Corporaties hebben met hun maatschappelij‑ ke doelstellingen altijd veel aandacht gehad voor architectonische kwaliteit. Er leeft
(18) De samenwerking tussen
daarom een duidelijke wens bij veel corporaties om voor bepaalde opgaven (in een
opdrachtgever en opdrachtne‑
traditioneel bouwproces) zelf, rechtstreeks, het architectenbureau te kunnen kiezen.
mer als trend is tegenoverge‑
Ketensamenwerking als oplossing voor het reduceren van faalkosten, met behoud van
steld aan het principe van ‘gun‑
de keuze voor de ontwerper is voor veel corporaties dan ook een aantrekkelijke keuze.
nen op waarde’ (GOW), waar de
Dit soort samenwerkingen kan ook aanleiding tot scepsis geven. Een tegenwerping kan zijn dat het conflicteert met de wens van de overheid om meer transparantie in het aanbestedingsproces te krijgen. Deze zorg speelt bij alle partners en daar wordt dan
overheid nu op stuurt. Vanuit de theorie van GOW en EMVI (eco‑ nomische meest voordelige in‑ schrijving) is er juist een duide‑
ook veel aandacht aan besteed. Daarnaast neemt de opdrachtgever bij dat soort con‑
lijke scheiding van verantwoor‑
structies een plaats binnen de bouwkolom in. Dit kan innovatie juist in de weg staan. 18
delijkheden tussen opdrachtge‑
Ketensamenwerking tussen opdrachtgevers in het publieke domein en marktpartijen
ver en opdrachtnemer nodig. Na
moet zeer zorgvuldig moet worden opgezet. Voorlopig lijkt het erop dat de manier
omschrijving van de vraag moet
waarop de samenwerking nu vorm wordt gegeven juridisch geen problemen oplevert
de opdrachtnemende partij vol‑
(de Graaf en Laverman, 2009), en dat de voordelen opwegen tegen de nadelen.
ledige vrijheid krijgen om tot
Veel opdrachtgevers waarmee gesproken is in het kader van dit onderzoek noemen betere kennis van de financiële aspecten van investeren en exploiteren als een pre voor architectenbureaus. Er is in het bijzonder een duidelijke behoefte aan advies op het gebied van subsidiemogelijkheden. Maar ook inzicht in Total Cost of Ownership wordt genoemd als meerwaarde. Voor marktpartijen onderling zijn er legio mogelijk‑ heden om dit soort kennis aan te bieden. Architecten zijn gewend om samen te werken en veel architecten hebben al voorkeursparters voor bijvoorbeeld constructieadvie‑ zen of bestekken. Bij ketensamenwerking wordt die vrijblijvende samenwerking gefor‑
een passende aanbieding te ko‑ men. Als de vraag juist is gefor‑ muleerd en de markt voldoende ruimte krijgt om een goed ant‑ woord te geven, is langdurige samenwerking niet alleen on‑ nodig, maar staat een passen‑ de aanbieding zelfs in de weg van. Volgens deze theorie krijgt
maliseerd, waarbij de partijen financiële risico’s delen om samen hun proces te kun‑
de opdrachtgever als niet-ex‑
nen optimaliseren. De samenwerkingsbereidheid bij partijen uit de bouwketen loopt
pert teveel invloed op het pro‑
nogal uiteen. Om goed samen te kunnen werken is er vertrouwen nodig en dat is kan
ces en het formuleren van het
lastig zijn na de vechtcultuur die decennialang domineerde. Het onderlinge wantrou‑
antwoord, en werkt daarmee
wen moet worden omgezet in vertrouwen en dat gaat makkelijker door mensen op
beperkend op de innovatieve
projecten te zetten die minder ervaren zijn en daardoor ook minder vast zitten in inge‑
kracht van de aanbieder.
103
sleten rolpatronen. Veel van deze samenwerkingstrajecten worden daarom bewust door de jonge garde van de betrokken bedrijven uitgevoerd (Van Raaij, 2010). Ketenintegratie kan in alle bouworganisatievormen plaatsvinden en heeft als kern het integreren van diensten. Diensten die nor‑ maal gesproken achtereenvolgens worden aangeboden door ver‑ schillende autonome leveranciers worden nu door één leverancier of door een combinatie aangeboden. Het ultieme voorbeeld daar‑ van is een Special Service Company (consortium) die wordt opge‑ richt voor de uitvoering van DBFMO-contracten.18 Van keteninte‑ gratie is dus sprake als een partij andere taken dan die voor die partij gebruikelijk zijn in het bouwproces gaat uitvoeren naast zijn traditionele taken. Er ontstaan zo nieuwe typen bedrijven en daar‑ mee nieuwe producten. Er zijn verschillende vormen van integratie mogelijk. Wanneer een bedrijf werkzaamheden gaat aanbieden die eerder of later in het bouwproces aan de orde komen is er sprake van verticale integratie. Verticaal verwijst hier naar de bouwko‑ lom. Het aanbieden van werkzaamheden die eerder in het proces plaatsvinden heet voorwaartse integratie (het bedrijf schuift op Fig. 5-3: Horizontale en verticale ketenintergratie in de bouwkolom
naar voren in de bouwkolom.) Een veel voorkomend voorbeeld is het bouwbedrijf dat zelf gaat ontwikkelen. Er kunnen ook werkzaamheden worden uitgevoerd die in de‑ zelfde fase plaatsvinden, maar die normaal gesproken door andere partijen worden aangeboden. Dit heet horizontale integratie. Bij ketenintegratie is er dus sprake van
(18) DBFMO staat voor Design,
één partij die zijn takenpakket uitbreidt en daarmee een groter aandeel van de acti‑
Build, Fiance, Maintain and
viteiten in het bouwproces voor zijn rekening neemt. (Noordhuis & Vrijhoef, 2011).
Operate.
5.2 Europese aanbestedingen Een specifiek probleem voor een deel van de B3 en B4 architectenbureaus is de om‑ gang met Europese aanbestedingen. De discussie hierover wordt bekend veronder‑ steld. Hoe prangend is het probleem van de EU-aanbestedingen voor de architecten‑ branche als geheel? Er is niet exact bekend welk deel van de brancheomzet wordt gerealiseerd door EU-aanbestedingen, maar het is duidelijk dat het maar om een klein aantal opdrachten gaat. Ter indicatie: in 2009 was 1% van alle opdrachten aan ar‑
104
chitectenbureaus een EU-aanbesteding.19 Hoewel het om slechts een klein deel van
(19) Onduidelijk is of dat cijfer
het totale aantal opdrachten aan architecten gaat, gaat het wel om opdrachten uit de
zowel aanbestede architecten‑
hoogste honorariumklassen die de BNA hanteert (BNA, 2010a). Dat houdt in dat het
diensten als werken met een
gemiddelde totale honorarium dat verkregen wordt via EU-aanbestedingen rond de 45
ontwerpcomponent (lees: geïn‑
miljoen euro ligt. Dit is zo’n 4% van de brancheomzet.20 Deze cijfers betreffen alleen
tegreerde contracten) omvat.
de traditioneel aanbestede architectendiensten, dus exclusief aanbestedingen van geïntegreerde contracten. Van de geïntegreerde contracten is niet bekend hoe groot
(20)
de gemiddelde opdrachtomvang voor architectenbureaus is. Het totale aandeel van
rariumomvang
van
een
Europese aanbestedingen in de omzet van de branche ligt in ieder geval boven de 4%.
aanbesteding
is
€360.000
Hoewel maar een kleine groep architectenbureaus meedingt in EU-aanbestedingen is
(BNA, 2010a). Het aantal aan‑
het financiële belang voor de branche vrij groot. Daar staat tegenover dat er enorme
bestedingen van architecten‑
investeringen moeten worden gedaan om de opdrachten te verkrijgen. Over de hoogte
diensten was in 2009 140, 124
van de bedragen doen meerdere schattingen de ronde. In de huidige markt is het
daarvan Europees. De waar‑
aantal deelnemers vaak groot, de investering onevenredig hoog en de kansen klein.
de daarvan is ongeveer 124 x
Deze gang van zaken is onwenselijk en heeft de aandacht van de overheid. Er wordt op verschillende manieren gewerkt aan een soepeler aanbestedingsproces met lagere maatschappelijke kosten en ruimere inschrijvingseisen.
De
gemiddelde
hono‑ EU-
360.000 = ca 45 miljoen euro. De
brancheomzet
in
2009
wordt door het EIB geschat op 1095 miljoen euro. De werken
Die inschrijvingseisen zijn onder andere ervaring en referenties regelmatig onderwerp
met
van tot discussie (Architectuur Lokaal, 2011). Over de hele linie worden deze vaak
buiten
onredelijk genoemd. Hier ligt een fundamenteel verschil in opvatting tussen architec‑
omdat daarvan niet bekend is
ten en opdrachtgevers aan ten grondslag. Het merendeel van alle architecten vindt
wat de gemiddelde waarde (ho‑
‘ervaring met de opgave’ maar matig belangrijk als criterium om een ontwerpopgave
norarium) per opdracht is voor
goed te volbrengen, blijkt uit navraag van door de BNA (2010c). Uit de interviews met
architectenbureaus.
ontwerpcomponent beschouwing
zijn
gelaten
opdrachtgevers blijkt echter dat bij alle typen opdrachtgevers ervaring een belangrijk tot zelfs essentieel keuzecriterium wordt gevonden. De standpunten van architecten en opdrachtgevers liggen dus ver uiteen. De politiek heeft dat probleem onderkend en verwerkt in de nieuwe aanbestedingswet. De huidige aanbestedingswet geeft op‑ drachtgevers de ruimte om naar ervaring in strikte zin, dat is, ‘ervaring met identieke gebouwen’ te vragen; het is mogelijk om te vragen naar ‘ervaring met identieke ge‑ bouwen’. In de nieuwe wet die in voorbereiding is, wordt dit waarschijnlijk vervangen door ‘ervaring met vergelijkbare gebouwen’. Dit zou moeten leiden tot aanbestedin‑ gen waarin het begrip ‘ervaring’ ruimer moet wordt geïnterpreteerd. De nieuwe aanbestedingswet beoogt nog een aantal andere knelpunten op te lossen. 105
Verschillende partijen hebben voorstellen gedaan op het gebied van lastenverlich‑ ting, vergroten van transparantie en het oprichten van een klachtenorgaan. Daarnaast ligt er een voorstel om PIANOo, het expertisecentrum aanbesteden van de overheid, richting overheidsopdrachtgevers een ondersteunende rol te laten vervullen bij de toepassing van de op te stellen beleidsregels. Er is ook bij aanbestedende diensten en externe adviseurs aandacht voor de gelui‑ den uit de branche over de aanbestedingsproblematiek. Het door de rijksoverheid gesteunde Steunpunt Architectuuropdrachten en Ontwerpwedstrijden is actief bezig met het monitoren van de gang van zaken rondom aanbestedingen. Het steunpunt heeft contact met de groep externe adviseurs die selecties organiseren en mede voor hen is het Kompas Light ontwikkeld, een digitale handleiding voor het aanbesteden van architectendiensten. In het door de BNA en NLPB opgestelde manifest ‘maatschap‑ pelijk verantwoord aanbesteden’ wordt onder andere Kompas Light als uitgangspunt genomen bij het opstellen van aanbestedingsprocedures. Het lijkt erop dat er een situatie zal ontstaan waarbij de EU-aanbestedingen van architectendiensten minder discussie en frustratie zullen oproepen. Het aantal EUaanbestedingen zal voorlopig toe blijven nemen in absolute zin. Maar ook relatief gezien neemt het belang toe. Met de slechte vooruitzichten op de nieuwbouwwoning‑ markt en kantorenmarkt zal het aandeel EU-aanbestedingen vergeleken met ander‑ soortige opdrachten relatief gezien toenemen.
5.3 Opdrachtgevers Het Marktonderzoek Innovaties draait eigenlijk om de vraag: wat wil de opdrachtgever écht? Of anders gezegd: hoe kunnen architectenbureaus meerwaarde creëren voor opdrachtgevers en zich zo onderscheiden van andere bureaus? Daar is geen eenduidig antwoord op te geven want net als dé architect bestaat dé opdrachtgever niet. Wel is er per type opdrachtgever aan te geven wat de trends. zijn. Architectenbureaus hebben vaak met een tweetrapsraket te maken: de opdrachtgever is lang niet altijd ook de eindgebruiker. Dit komt veel voor bij woningbouw, maar ook in andere sectoren zoals zorg- of scholenbouw. In die gevallen is de eindgebruiker formeel niet de opdrachtgever van het architectenbureau, maar heeft hij wel in meer of mindere mate invloed op het eindproduct. Dit is een veelvoorkomende situatie: in 2009 werd 29%21 van de brancheomzet gerealiseerd door werken voor een ontwikke‑ 106
laar, aannemer of corporatie. In 2008 was dit nog 40%. In grofweg eenderde van alle
(21) Uitgedrukt in totale omzet
gevallen wordt er dus gewerkt voor een opdrachtgever die niet zelf eindgebruiker is.
van de architectenbranche, niet
De belangrijkste groep opdrachtgevers van architectenbureaus zijn al jaren de parti‑ culieren. In 2009 kwam 32% van de omzet van architectenbureaus bij particulieren vandaan. De particulieren worden gevolgd door het bedrijfsleven (20%) en project‑ ontwikkelaars (17%).22
in bouwkosten.
(22) Deze categorieën zijn niet eenduidig. Een kleine rondvraag onder architectenbureaus leert
Daar worden veranderingen in verwacht. Beleggers zullen meer invloed gaan uit‑
dat niet iedereen de categorie‑
oefenen op de bouwopgave en ook zelf als ontwikkelaar gaan optreden. Beleggers
ën op dezelfde wijze hanteert,
en ontwikkelaars hebben duidelijk duurzaamheid en ‘groen’ op de agenda staan.
waardoor interpretatieverschil‑
Ontwikkelaars worden verdrongen door fullservicebouwbedrijven en beleggers. De
len bij de leden kunnen ont‑
fullservicebouwbedrijven richten zich vooral op samenwerking, efficiencyverbetering
staan. Zo roepen de categorieën
en klantgericht werken. Ook woningcorporaties richten zich meer samenwerken, en
‘aannemer’ en ‘projectontwik‑
meer consumentgericht werken.
kelaar‘ vragen op. In welke van
De twee grootste groepen, het bedrijfsleven en de particulieren, komen verderop in dit hoofdstuk aan de orde. Dat zijn bijzondere groepen; er is weinig onderzoek gedaan naar opdrachtgeverschap onder deze groepen, ze zijn niet verbonden in een overkoe‑ pelende belangenorganisatie want zeer heterogeen van samenstelling, houden zich vaak niet professioneel bezig met bouwen, maar zijn wel goed voor meer dan de helft van de omzet in de branche.
deze twee categorieën vallen de ontwikkelende bouwbedrij‑ ven? Zij worden een steeds be‑ langrijkere speler op de markt. Dit blijkt echter niet uit de BNAcijfers. Een andere genoemde verwarring is gerelateerd aan
In dit hoofdstuk wordt eerst ingegaan op opdrachtgevers die ofwel zelf eindgebrui‑
de privatisering van de zorgsec‑
ker zijn, ofwel die als professioneel opdrachtgever namens een - al dan niet beken‑
tor. Vallen zorginstellingen on‑
de - eindgebruiker werken. De nadruk ligt in dit hoofdstuk op innovatie; met welke vernieuwingen houden opdrachtgevers zich bezig of: aan welke innovaties hebben zij mogelijk behoefte? Het kan dan gaan om zowel procesinnovatie (het ontwerp- en bouwproces) als productinnovatie (het gebouw).
5.3.1 Professionalisering van meervoudige opdrachtgevers Corporaties, ontwikkelaars, ontwikkelend aannemers en tot op zekere hoogte ook de overheid kunnen ‘professioneel meervoudig opdrachtgever’ worden genoemd. Het zijn partijen die zich uit hoofde van hun afdeling of bedrijf bezig houden met het ontwikkelen van vastgoed, voor verhuur, beheer of verkoop. Er is in toenemende mate aandacht voor professionalisering bij deze groepen opdrachtgevers.
der overheid of bedrijfsleven? Tenslotte worden opdrachtge‑ ver en eindgebruiker nog wel eens door elkaar gehaald bij het invullen van de vragenlijsten waarop het bedrijfsvergelijkend onderzoek is gebaseerd. Een opdracht door een corporatie voor een zorginstelling, wordt dan onder ‘bedrijfsleven’ geca‑ tegoriseerd, en niet onder ‘cor‑ poraties’.
107
Vooral bij de overheid is de professionalisering van het opdrachtgeverschap serieus aangepakt. Als rechtstreeks gevolg van de bouwfraude-affaire heeft de overheid een visie ontwikkeld op een noodzakelijke transformatie van de bouwsector (Ministerie van Economische Zaken, Verkeer, Ruimtelijke Ordening en Milieu en Landbouw en Visserij, 2003). Het is te verwachten dat het recente onderzoek van de belastingdienst naar de vastgoedsector deze transformatie een nieuwe impuls zal geven. Een van de sleutelwoorden in die transformatie is professionalisering. Daarbij richt de overheid zich niet alleen op hun eigen rol als opdrachtgever, maar stimuleert ze ook initiatieven om zoveel mogelijk andere groepen (professionele) opdrachtgevers in de bouw te on‑ dersteunen bij professionalisering. Wat wordt er bedoeld met professionalisering? Doelstelling van professionalisering is de kwaliteitsverbetering van het (bouw-en ontwerp)proces en daarmee het eind‑ product – tegen lagere kosten. Een van de middelen die wordt ingezet is het sturen van projecten op levensduurkosten in plaats van investeringskosten. Daarnaast moet kwaliteitsverbetering worden gestimuleerd door transparanter te werken, meer ver‑ trouwen in partners te krijgen, maar structuur aan te brengen, faalkosten te verla‑ gen en innovaties te stimuleren. Frens Pries, voormalig lector Nieuwe Cultuur in de Bouwketen stelt dat in de bouw de winstmarge 2%, en de foutmarge 10% is. In andere industriële branches is de winstmarge 10% en de foutmarge 2% (Pries, 2009). Daarbij gaat het niet alleen om dat kleine stuk van de bouwketen dat zich bezig houdt met de uitvoering. Faalkosten worden gemaakt in het hele traject van initiatief, ontwerp en uitvoering. De overheid heeft een maatschappelijk en economisch belang bij het ondersteunen van professionalisering van de bouw. Daarom worden vanuit de overheid veel ini‑ tiatieven ontplooid en ondersteund die daarop gericht zijn. Betrokkenheid van alle spelers in de bouwkolom is noodzakelijk. Dat er hiervoor draagvlak is blijkt uit de door de overheid opgerichte Regieraad Bouw en de stichting PSI-bouw. Doelstelling van de Regieraad was professionalisering en vernieuwing in de hele bouwkolom te stimu‑ leren, PSI-bouw had tot doel innovatie in de bouw te onderzoeken en kennis over te dragen. De raad is in 2010 opgeheven en PSI-bouw is in 2008 gestopt. De stokjes van beiden zijn overgenomen door een initiatief vanuit de markt: Stichting Vernieuwing Bouw. Deze stichting houdt zich bezig met het stimuleren van duurzaamheid, maat‑ schappelijk rendement en kwaliteitsverbetering van de bouw. Onder de partners be‑ 108
vinden zich bouwbedrijven, adviesbureaus, brancheverenigingen, overheidsinstellin‑ gen en opleidingen. Opvallend is de geringe betrokkenheid van architectenbureaus en de BNA bij dit soort initiatieven. Voorlopers in de professionaliseringsslag zijn de rijksoverheid, grote woningcorpora‑ ties en ontwikkelende bouwers. Er zijn veel initiatieven vanuit de overheid die pro‑ fessioneel opdrachtgeverschap moeten stimuleren, bijvoorbeeld Architectuur Lokaal, dat zich richt op overheden, het expertisecentrum aanbesteden PIANOo en Steunpunt Architectuuropdrachten en Ontwerpwedstrijden. Ook wordt vanuit de overheid ken‑ nisoverdracht over het bouwproces in specifieke sectoren ondersteund door oprich‑ ting van informatieplatforms, bijvoorbeeld het Servicecentrum Scholenbouw. Andere invloedrijke kenniscentra voor opdrachtgevers zijn brancheverenging Aedes voor wo‑ ningcorporaties, Aedes-actiz centrum voor wonen en zorg en het geprivatiseerde TNO bouw en zorg, voorheen het bouwcollege. Ook de informatievoorziening en faciliteiten voor particulieren en collectieven van particulieren is verbeterd, onder andere door oprichting van het Informatie Centrum Eigen Bouw. De mate waarin deze platforms hun doelgroep weten te bereiken en ondersteuning en informatie kunnen geven op het gebied van professioneel opdrachtgeverschap verschilt per organisatie. Wat is het effect van al deze initiatieven? Het EIB heeft dit onderzocht door vast te stellen of de mate van professionaliteit onder opdrachtgevers is toegenomen. (Regieraad Bouw, 2007). Zij beoordelen dit positief. Dit uit zich dan vooral in een toegenomen aandacht voor levensduurkosten en kwaliteit. Dit is een al‑ gemeen beeld bij vrijwel alle opdrachtgevers. Daarbij zijn er wel subtiele verschillen: lagere overheden sturen meer op laagste kosten en minder op kwaliteit, corporaties sturen meer op totale levensduurkosten en bedrijven sturen het meest op kwaliteit en levensduurkosten. Professionaliseren houdt verandering in en gaat dan ook samen met de drang om te veranderen en om te experimenteren. Dit zie je vooral bij grotere instellingen waar die wens tot verandering beleidsmatig is vastgelegd: de rijksover‑ heid en grote corporaties. Hoe hangt professionalisering samen met de kennisinstellingen die in het leven zijn geroepen? Onder opdrachtgevers zijn er maar weinig mensen die structureel gebruik te lijken maken van kennis van die instellingen. Kleine instellingen zonder huisves‑ tingsprofessionals in eigen dienst, stappen eerder naar een partij uit het eigen netwerk die als vertrouwenspersoon kan functioneren (architect, bouwmanager, of accountant 109
of advocaat). Instellingen met een eigen huisvestingsafdeling zijn vaak vooral naar binnen gericht en geven de voorkeur aan het traditionele proces. Het zijn vooral over‑ heden en corporaties die van dit soort kennisnetwerken gebruik maken.
5.3.2 Transparantie en integriteit Andere aandachtspunten bij professionalisering zijn transparantie en integriteit. Deze aspecten spelen vooral bij overheden en instellingen met een maatschappelijke func‑ tie (waar overheidsgeld bij betrokken is), zoals woningcorporaties, maar er is sprake van een maatschappelijke trend waarbij transparantie ook in het bedrijfsleven belang‑ rijker wordt. Met transparantie wordt over het algemeen bedoeld: “het verstrekken van inzicht in zaken die voor betrokkenen relevant zijn.” Integriteit staat voor het profes‑ sioneel, adequaat en zorgvuldig uitoefenen van taken en functies, waarbij rekening wordt gehouden met alle in het geding zijnde waarden en belangen binnen de eigen organisatie en naar (contract)partners en maatschappij (Schop & Zuydgeest, 2010). Het spreekt voor zich dat aandacht voor integriteit en transparantie de kwaliteit van het bouwproces en bouwwerk ten goede komen. Uit het rapport van Schop en Zuydgeest van USP blijkt dat zowel opdrachtnemers als opdrachtgevers die aandacht besteden aan integer en transparant handelen betere ervaringen met de wederpartij hebben dan mensen uit organisaties die daar geen aandacht voor hebben. Integer en transparant handelen helpt dus bij goed samenwerken. Ook hier geldt dat de rijks‑ overheid voorop loopt, gevolgd door grotere corporaties. Bij lagere overheden, klei‑ nere corporaties en het bedrijfsleven speelt dit minder. Er is echter wel een trend waarneembaar dat over de gehele linie opdrachtgevers transparantie en integriteit belangrijker gaan vinden. De drang om transparant te werken komt voort uit eerder genoemde doelen om het bouwproces te verbeteren. Het past ook in een bredere maatschappelijke context waarin steeds meer informatie voor steeds meer mensen (gewenst of ongewenst) be‑ schikbaar is, omdat er meer verantwoording moet worden afgelegd. Dit speelt niet alleen bij de overheid, maar ook in het bedrijfsleven. De vraag naar transparant werken maakt dat steeds meer partijen kiezen voor profes‑ sioneel opgezette aanbestedingen van architectendiensten. Het selectieproces moet transparant zijn. Criteria en procedures moeten van te voren bekend worden gemaakt zodat alle partijen weten waarop ze beoordeeld worden. In het eerder genoemde 110
Kompas Light van Het Steunpunt Architectuuropdrachten Ontwerpwedstrijden (SAO), staan algemene richtlijnen voor het uitschrijven van aanbestedingen. Hier wordt on‑ der professionele opdrachtgevers steeds meer gebruik van gemaakt. Specifiek aan‑ dachtspunt van het SAO is de stand van zaken rondom (Europese) aanbestedingen van architectuuropdrachten. Het SAO constateert dat er elk jaar meer architectendiensten en werken met een ontwerpcomponent (lees: geïntegreerde contracten) worden aan‑ besteed: “Deze trends zullen waarschijnlijk doorzetten. De aanbestedingsplicht wordt steeds beter nageleefd [...] In het licht van de aangekondigde overheidsbezuini‑ gingen valt te verwachten dat er een rol weggelegd is voor inkoop- en aanbeste‑ dingsbeleid. Geïntegreerde contracten zijn niet meer weg te denken. De centrale overheid maakt inmiddels geen gebruik meer van traditionele aanbestedingen (architectendiensten).” (SAO, 2010). Transparantie leidt dus tot de behoefte aan professionalisering van inkoopprocessen bij gemeenten. Een voorbeeld hiervan is Amsterdam, waar de verwachting is dat de ko‑ mende jaren al het gebouwbeheer gecentraliseerd gaat worden. Vanuit deze centrale dienst zullen alle nieuwbouw- en renovatieprojecten worden begeleid. Dit heeft als voordeel dat opdrachtgevers die zich bezig houden met het inkopen van architecten‑ diensten zich kunnen specialiseren en daarmee professionaliseren. Inkoopdiensten van gemeenten zijn vaak de partij die architectenselecties begeleiden en de selectie‑ procedures opstellen. Voor transparantie van het selectieproces is het van belang dat kennis over het opzetten van effectieve en efficiënte selecties wordt geformaliseerd en gewaarborgd. Het expertisecentrum aanbesteden PIANOo, voorziet inkopers in overheidsdienst van informatie over professioneel inkopen van diensten en goederen. Een van de midde‑ len die daarbij wordt ingezet is het uitvoeren van marktconsultaties. Daarbij wordt de markt bevraagd over nieuwe producten, diensten en mogelijkheden, vóórdat een aan‑ besteding wordt georganiseerd. De kennis die daarmee wordt opgedaan moet ervoor zorgen dat er in de vraagstelling door de overheid voldoende ruimte ontstaat voor in‑ novatieve oplossingen. Marktpartijen die betrokken zijn bij deze consultaties kunnen een grote impuls geven aan het verspreiden van kennis over innovaties in de branche.
111
Een nadeel van centralisering is dat de gebouwenbeheersdienst verder af komt te staan van de eindgebruiker. Ook komen door deze grotere afstand en de transparantie bij het selecteren van architectendiensten objectieve criteria in de plaats van per‑ soonlijke relaties. Professionalisering leidt dus tot een grotere afstand tussen eindge‑ bruiker en architect. Daarnaast leidt de objectivering van het inkoopproces, en de hoe‑ veelheid mensen die daarbij betrokken zijn, tot juridificatie die aanbestedingsproces negatief beïnvloedt. In het rapport Aanbestedingsrechtspraak in Nederland (ministe‑ rie van Economische Zaken, 2010) wordt een rechtstreeks verband gelegd tussen het toegenomen aantal conflicten rondom aanbestedingen en het verminderen van de vertrouwensband door professionalisering van inkoop.
5.3.3 Meten, weten en dataverzameling Naast transparantie in het aanbestedingsproces is ook te verwachten dat de vraag naar transparantie in het ontwerpproces toeneemt. Dit past ook in de verschuiving van inspanningsverplichting naar resultaatverplichting: doet het ontwerp, het gebouw, ook echt wat het moet doen? En hoe goed is dat dan? Die beoordeling kan zijn in termen van energie-efficiëncy, waterbesparing, arbeidsproductiviteit of dagen dat mensen minder lang in een ziekenhuis liggen. De behoefte om maatregelen meetbaar te ma‑ ken en ontwerpbeslissingen te kwantificerenblijkt onder andere uit de enquêteresul‑ taten. welke enquête? Het gaat daarbij niet alleen om bouwfysische (energiebesparende) maatregelen, maar ook om de mens-gebouw-interactie. Een voorbeeld hiervan is de aandacht voor Evidence Based Design dat in de zorgbouw actueel is. Evidence Based Design is een ontwerpmethodiek waarbij de effecten van ontwerpbeslissingen vooraf worden inge‑ schat door gebruik te maken van vergaarde kennis. Die kennis zal meestal van buiten de ontwerppraktijk komen en betreft bijvoorbeeld kennis verkregen uit wetenschap‑ pelijk onderzoek of praktijkevaluaties van het functioneren van bestaande gebouwen. Verwacht wordt dat ook de omgevingspsychologie in belang toe zal nemen. Dit past in een trend die al langer zichtbaar is, waarin de biologische grondslag van menselijke ervaringen wordt onderzocht. In tegenstelling tot wat in de jaren zeventig werd veron‑ dersteld, wordt er nu niet direct van uitgegaan dat gedrag gestuurd kan worden door de gebouwde omgeving, maar er ontstaat meer aandacht voor het effect van de (ge‑ bouwde) omgeving op menselijk welzijn en gedrag. De notie dat daar wetmatigheden 112
in te vinden zijn leidt tot de wens om de effecten te meten en vergelijkbaar te maken. In het verlengde van de wens om ontwerpbeslissingen te kunnen kwantificeren ligt de wens om de prestatie van het opgeleverde gebouw te kunnen meten. Een voorbeeld hiervan is het instrument Bouwtransparant. Dit is een instrument om gemeenten, mi‑ lieudiensten en bouwende partijen te ondersteunen in het realiseren van de Energie Prestatie Coëfficiënt (EPC), zoals vastgelegd in de bouwvergunning. Het instrument geeft deze partijen inzicht in de daadwerkelijke gerealiseerde EPC van de woning en maakt afwijkingen zichtbaar. Getoetst worden bijvoorbeeld isolatiewaarden, koude‑ bruggen, verwarmingsinstallaties, ventilatievoorzieningen en zonne-energiesystemen. Door middel van certificering en steekproeven kan in eerste instantie de prestatie van bouwbedrijven inzichtelijk worden gemaakt. Maar ook voor architectenbureaus die zich opstellen als general contractor advisor kan zo’n soort certificering waarde heb‑ ben. Vaak zit er een economisch aspect aan de vraag naar het meetbare effect van ont‑ werpbeslissingen. Hoe directer de relatie tussen de prestatie van het gebouw en de prestatie van de organisatie, hoe interessanter het voor de opdrachtgever is. Denk aan scholen, die met publieke gelden werken, waar verantwoording moet worden afge‑ legd, en die voor de financiering afhankelijk zijn van de prestatie van de organisatie. Een andere doelstelling die (vooral door overheden) meetbaar moet worden gemaakt is de maatregel Social Return. De rijksoverheid neemt met ingang van 1 juli 2011 bij het inkopen en aanbesteding Social Return als contractvoorwaarde op. Deze maatregel houdt in dat het Rijk bij aanbestedingen boven de 250.000 euro in het contract op‑ neemt dat er bij de uitvoering van de opdracht mensen moeten worden ingezet met een grote afstand tot de arbeidsmarkt. Social Return heeft als doel om de uitstroom naar werk te bevorderen voor mensen die zonder re-integratieondersteuning niet aan het werk komen. De methode om het effect van maatregelen te meten heet Social Return on Investments. Er komen steeds meer gereedschappen op de markt om effectiviteit van ontwerpbe‑ slissingen te meten of te voorspellen. Ook komt er steeds meer data beschikbaar. Er zijn bijvoorbeeld al BIM-modules op de markt die het gebouwmodel kunnen koppelen aan gemeten klimatologische gegevens voor de geplande locatie. Berekeningen wor‑
113
den niet meer gebaseerd op algemene uitgangspunten maar op realistische en actuele cijfers. De werkelijke prestatie van het gebouw wordt zo steeds beter te voorspellen. Dataverzameling en -interpretatie heeft een vlucht genomen sinds de opkomst van in‑ ternet. Via internet is makkelijk toegang te krijgen tot allerlei data – statistieken, rap‑ porten en kennis die normaal gesproken alleen voor specialisten beschikbaar waren zijn nu openlijk en laagdrempelig toegankelijk, aangevuld met dialoog en discussie. Kennis wordt gedeeld en de scheidslijn tussen leek en specialist wordt minder scherp. Internet wordt niet alleen gebruikt als platform om gegevens beschikbaar te stel‑ len, maar ook als medium om nieuwe data te verzamelen. Nieuwe producten worden vraaggestuurd ontwikkeld, gebaseerd op reacties, wensen en adviezen van het pu‑ (23) http://www.frankwatching. com/archive/2008/05/26/ crowdsourcing-the-creamgets-on-top/ (24) http://quantifiedself.com/
bliek. Het online, rechtstreeks en open de dialoog aangaan met klanten en het publiek, heet crowdsourcen. De term is afkomstig van het outsourcen aan de crowd oftewel het uitbesteden van werk aan het publiek om je heen. Het is een manier om heel veel mensen te betrekken bij de ontwikkeling van een product, een dienst of een idee. De termen crowdsourcing roept vragen op omdat het suggereert dat ‘de massa’ een ho‑ mogene entiteit is. Terwijl het juist gaat om de individuele waarde die mensen toevoe‑ gen. Voorbeeld van crowdsourcing is de actie van Lays in 2010 die mensen opriep om
(25)http://www.co‑
zelf een chipssmaak te ontwikkelen. De winnaar kreeg 25.000 euro en een deel van
bouw.nl/nieuws/alge‑
de opbrengst; Lays krijgt tienduizenden nieuwe, gratis, ideeën. Crowdsourcing wordt
meen/2011/04/11/crowdsour‑
niet alleen ingezet voor productontwikkeling, maar inmiddels ook bij het opzetten
cing-toverwoord-bij-stadsont‑
van nieuwe wetgeving23, verzamelen van medische informatie24, of gebiedsontwikke‑
wikkeling
ling25. In de architectuur kunnen de toepassingen legio zijn, zowel in actuele projecten als voor conceptontwikkeling of bijvoorbeeld feedback op gebruik van gerealiseerde ontwerpen. Toch is de waarde van crowdsourcing voor het ontwerpproces, net als bij alle nieuwe ontwikkelingen, omstreden. Met name in de VS woeden felle discussies of crowdsourcing het eind van het ontwerpvak (welk ontwerpvak dan ook) betekent, of dat het enkel een manier is om een betere klantrelatie op te bouwen en inzicht te krijgen in de behoefte van de klant. De ene groep is bang voor compromisontwerpen, de andere groep gaat er van uit dat elk individu waardevolle kennis kan hebben die bij kan dragen aan een goed ontwerp. In feite stelt crowdsourcen de autoriteit en ex‑ pertise van de specialist ter discussie. Crowdsourcen is daarmee één van de ontwikke‑ lingen waardoor veel specialisten, waaronder architecten, zich genoodzaakt zien hun toegevoegde waarde expliciet te maken.
114
Het ligt voor de hand dat het effect van crowdsourcing afhangt van de manier waarop er met de vergaarde data wordt omgegaan. In ieder geval zal de vraag naar het gebruik van crowdsourcing-technieken toenemen, waarbij de overheid voorop loopt. Het belang van open databronnen is in de VS en Groot-Brittannië verder ontwikkeld dan in Nederland. Daar wordt veel overheidsdata op internet toegankelijk gemaakt voor het publiek met als doel “democratizing public sector data and driving innovation”. De rijksoverheid in Nederland is hiermee begonnen op de website data.overheid. nl. De gemeenten Rotterdam en Amsterdam zijn ook bezig met het ontwikkelen van platforms waar gemeentelijke data op wordt verzameld en inzichtelijk gemaakt. Een goed voorbeeld van het gevolg van dit soort toepassingen is de website www.gisdro. nl/braakliggende_terreinen. De gemeente Amsterdam presenteert braakliggende ter‑ reinen op een digitale kaart om zo tijdelijk ruimtegebruik te stimuleren (Schravezande & Hoogendoorn, 2011).
5.3.4 Zachte eigenschappen Bij architectenselecties richten de deelnemers van de selectiecommissie zich vaak op inhoudelijke vakkennis. Het doel is het vinden van een goed ontwerp, binnen de randvoorwaarden realiseerbaar, dat op een aansprekende manier is gepresenteerd. Bij complexe bouwprojecten is vakkennis alleen echter niet genoeg. Een van de suc‑ cesfactoren voor het slagen van een project is goede samenwerking, zowel tussen opdrachtgever en opdrachtnemer als tussen de partijen binnen een aanbiedersteam. Communicatievaardigheden zijn, samen met vakkennis de belangrijkste criteria voor het laten slagen van een project. Opdrachtgevers experimenteren met methodes om samenwerking als selectiecriterium te kunnen hanteren. Hierbij doen zogenoemde as‑ sessoren hun intrede in het selectieproces. Een voorbeeld hiervan is de aanbesteding van het Gemini-ziekenhuis in Den Helder via een DBM-opdracht. De opdrachtgever was zich bewust van het belang van een goede samenwerking. Dit blijkt uit de wegingsfactoren van de selectiecriteria; het competentieprofiel voor samenwerking woog voor twintig procent mee in de eindbe‑ oordeling van ‘economisch meest voordelige aanbieding’. De competentieprofielen van de teams werden opgesteld en beoordeeld door assessoren. Deze assessoren be‑ oordelen vaardigheden en competenties van individuen en hebben vaak een achter‑ grond als psycholoog (Van Apeldoorn, 2010). 115
De toegenomen aandacht voor zachte eigenschappen is een logisch gevolg van het professionaliseren van het inkoopproces. Bij die professionaliseringsslag zijn moeilijk meetbare criteria als klik-factor en samenwerkingsvaardigheden aanvankelijk afge‑ vallen, maar nu de bouw nog steeds in complexiteit toeneemt wordt er gewerkt aan het eerherstel van deze selectiecriteria. Het manifest Maatschappelijk Verantwoord Aanbesteden, begin 2011 ondertekend door BNA en NLPB, de branchevereniging voor projectmanagementbureaus, getuigt hiervan. Zowel van opdrachtgevers- als opdracht‑ nemerszijde wordt het belang van de ‘klik’ erkend en wordt er gezocht naar manieren om deze weer mee te laten wegen als selectiecriterium. Ook de toegenomen interesse voor ketenintegratie- en samenwerking zal leiden tot meer aandacht voor zachte ei‑ genschappen als het vermogen om anderen tot prestaties aan te moedigen, duidelijk‑ heid kunnen geven over kaders en doelstellingen, flexibiliteit, openheid, beslissings‑ vaardigheden etc. Deze ontwikkeling is nieuw voor meervoudig professionele opdrachtgevers. Bij be‑ drijven en particulieren, die niet gebonden zijn transparante inkoopprocessen, is aan‑ dacht voor de klikfactor eigenlijk nooit weggeweest. Dit blijkt uit de opdrachtverkrij‑ ging: nog steeds wordt het leeuwendeel van opdrachten aan architectenbureaus in (26) De drie factoren wegen even zwaar.
die sectoren direct verkregen. Dit wordt bevestigd door klanttevredenheidsonderzoek onder particuliere opdrachtgevers van architectenbureaus (Archipunt, 2010). Daar uit blijkt dat de drie belangrijkste selectiecriteria voor architecten zijn: de klik-factor, goede referenties en aansprekend werk.26
(27) BNA Bedrijfsvergelijkend
5.3.5 Het bedrijfsleven
onderzoek 2009: dit is de om‑
‘Het bedrijfsleven’ is een grote, diverse en vrij ongrijpbare categorie opdrachtgevers.27
zet van de categorieën: sport
Horeca, industrie, landbouw, handel, maar ook niet-commerciële instellingen als ver‑
en recreatie, landbouw en in‑
enigingen en stichtingen vallen onder deze noemer. Deze sectoren nemen zo’n 60 %
dustrie, stedebouw, gemengde
van het hele bouwvolume voor hun rekening. Een kwart van de omzet van architecten‑
projecten en overige.
bureaus komt uit deze sectoren, weinig vergeleken bij het aandeel dat deze sectoren hebben in het totale bouwvolume. Blijkbaar wordt een groot deel van het bouwvo‑ lume in deze sectoren gerealiseerd zonder gebruik te maken van architectendiensten. Misschien verklaart dat waarom er maar heel weinig onderzoek is gedaan naar op‑ drachtgeverschap in het bedrijfsleven. De groep is daarbij heterogeen en moeilijk bereikbaar. Onderzoek - al dan niet gesubsidieerd - concentreert zich vaak op homo‑
116
genere groepen opdrachtgevers als corporaties, overheden en ontwikkelaars: groepen die zich professioneel met bouwen bezig houden, vaak met overheidsgelden te maken hebben en te bereiken zijn via brancheverenigingen en netwerken. Ook in dit onder‑ zoek is de input en respons vanuit ‘het bedrijfsleven’ zeer laag. Een grote groep opdrachtgevers uit het bedrijfsleven is te vergelijken met de particu‑ liere opdrachtgever en wordt gekenmerkt door een eenmalige ervaring met opdracht‑ geverschap en weinig kennis en kunde van het onderwerp. Een opvallend verschil met professionele opdrachtgevers is de wijze van opdrachtverstrekking. In het bedrijfsle‑ ven wordt de keuze voor een architectenbureau vrijwel altijd gemaakt ofwel op basis van offerte in concurrentie of is het resultaat van een directe opdracht. Daarbij is het de vraag hoe de selectie wordt gemaakt van bureaus die benaderd worden voor een offerte. De beperkte informatie die hierover beschikbaar is schetst een behoudend beeld: ondernemers informeren bij (zakelijke) relaties of de eigen branchevereniging, zoeken op internet (er is geen informatie over de bronnen die gebruikt worden) of zoeken naar advertenties in vakbladen van de eigen sector, zo blijkt uit de gehouden interviews en enquête onder opdrachtgevers. Het bouwvolume van deze sector afgezet tegen de relatief lage omzet die door ar‑ chitectenbureaus in deze sector worden gegenereerd, maken deze sector voor archi‑ tectenbureaus bijna onontgonnen gebied. In interviews en gesprekken gevoerd met opdrachtgevers en particulieren over dit onderwerp, werd meermaals de volgende op‑ merking gemaakt: ‘architecten zijn slecht zichtbaar’. De opmerking suggereert dat er in deze groep meer vraag is naar architectendiensten dan nu wordt afgenomen. Blijkbaar is de marketing van architectenbureaus weinig gericht op deze groepen, of weet ze deze groepen niet te bereiken. Meervoudige opdrachtgevers kiezen vaak hun ‘huisarchitectenbureau’ of benaderen een architectenbureau waarmee een goede ervaring is opgedaan. Dit is mogelijk om dat in het bedrijfsleven de roep om transparantie vaak minder aanwezig is dan bij de overheid, waardoor er meer ruimte is voor langdurige samenwerking en het opbouwen van relaties. Deze manier van werken is weinig aan verandering onderhevig. Het blijkt zelfs dat de laatste jaren onder deze opdrachtgevers de interesse voor ontwerpwed‑ strijden en visiepresentaties iets is afgenomen (BNA, 2010a).
117
rijk decentrale overheden overig totaal
5.3.6 Contractvormen Architectenbureaus worden steeds vaker geconfronteerd met nieuwe, soms complexe contractvormen waarbinnen zij hun rol moeten vervullen. De nieuwe contractvormen zijn meestal gericht op het stimuleren van innovatie en het verleggen van risico’s. Het initiatief voor het experimenteren met nieuwe contractvormen komt meestal bij opdrachtgevers vandaan, waarbij de overheid ver voorop loopt. Het werken met an‑ dere manieren van contractering is rechtstreeks gevolg van de parlementaire enquête Bouwnijverheid in 2004.
Fig. 5-4: Aanbestedingen van architectendiensten in absolute aantallen (links). Fig. 5-5: Aanbestedingen van werken met een ontwerpcomponent in absolute aantallen (rechts).
Bron 5-4 t.m. 5-8: Steunpunt Architectuuropdrachten Ontwerpwedstrijden / Architectuur Lokaal.
De meeste experimenten met nieuwe contractvormen vallen onder de noemer Gunnen op Waarde. Het gaat dan om het bepalen van de beste kwaliteit-prijsverhouding in plaats van slechts de laagste prijs. Er is inmiddels de nodige ervaring opgedaan met deze vorm van werken en er is veel discussie over het nut en effect van geïntegreer‑ de contracten (o.a. Kempe & Thill, 2008). Zeker lijkt te zijn dat dit een trend is die zich doorzet. Dat blijkt uit het overzicht van aantallen werken en de wijze van aan‑ besteden, bijgehouden door Steunpunt Architectuuropdrachten Ontwerpopgaven en Architectuur Lokaal (Fig.5-4). Er vallen een aantal zaken op. Sinds de invoering van de Europese aanbestedingsre‑ gels, is zowel het aantal aanbestedingen van architectendiensten (traditionele con‑ tracten) als de aanbesteding van werken met een ontwerpcomponent (geïntegreerde contracten) gestaag toegenomen. Dit betekent niet per se dat de totale vraag naar architectendiensten elk jaar is gestegen. Architectuur lokaal geeft aan dat de stijging mogelijk veroorzaakt wordt door het elk jaar beter naleven van de aanbestedingsre‑
118
gels. Daarnaast is te zien dat het aantal traditionele aanbestedingen van architecten‑ diensten in absolute zin hoger is dan het aantal aanbestedingen waarbij architecten‑ diensten onderdeel van een geïntegreerd contract uitmaken. Maar het aantal geïnte‑ greerde contacten neemt toe, met name onder decentrale overheden. Daar groeit het aantal aanbestedingen via geïntegreerde contracten sterk, terwijl het aantal traditio‑ nele aanbestedingen lager is dan in 2009.
infra, water, landschap&ruimte woningen utiliteitsbouw cultuurgebouwen maatschappelijk vastgoed gemeente- en prov.huizen, stadskantoren
Fig. 5-6: Welk type werken wordt traditioneel aanbesteed? (links)
Fig. 5-7: Welk type werken wordt geïntegreerd aanbesteed? (rechts)
Infrastructuur, utiliteitsbouw en maatschappelijk vastgoed laten een duidelijke stij‑ ging zien van het aantal geïntegreerde contracten. De scherpe daling in woningbouw is te wijten aan de stagnatie in de woningbouwmarkt in het algemeen. Van de geïnte‑ greerde contracten is Design & Build veruit het populairst, gevolgd door de DBFMOtraditioneel geïntegreerd
Fig. 5-8: Verhouding aantal traditioneel versus geïntegreerd aanbestede werken. 119
ADP De Twee Snoeken De Zwarte Hond Diederendirrix DMV Architecten INBO JHK Architecten Kraaijvanger Urbis Mecanoo Rienks Architecten Venhoeven CS Overig
Brink Groep DHV Grontmij ITS Oranjewoud PRC Royal Haskoning Synarchis Twynstra Gudde
Fig. 5-9: Percentage van het aantal opdrachten van adviesbureaus die zijn ingeschakeld om aanbestedingen van werken op basis van een geïntegreerd contract te begeleiden (2010). (links) Fig. 5-10: Gunningen van aanbestedingen van architectendiensten in 2009. (midden) Fig. 5-11: Gunningen van aanbestedingen van werken op basis van een geïntegreerd contracten in 2009. (rechts) 120
Bouwbedrij Aan de Stegge Janssen de Jong Vaessen Bouwbedrijf Volker Wessels Overig
contracten, die sterk in aantal toenemen (8 in 2008 tegen 13 in het eerste halfjaar van 2010). Het werken met geïntegreerde contracten is voor veel opdrachtgevers nieuw. Toch schakelt maar een krappe minderheid een adviesbureau in bij het formuleren en uit‑ voeren van de aanbesteding. Die aanbestedingen worden dus door de aanbestedende partij zelf georganiseerd, vaak zelfs als het de eerste keer is. Decentrale overheden maken ongeveer even vaak als de overige partijen gebruik van een adviseur. Het SAO heeft bijgehouden welke adviesbureaus daarbij zijn ingescha‑ keld. Ook is bijgehouden welke partijen de aanbestedingen winnen. Voor de aanbestedin‑ gen van geïntegreerde contracten is enkel inzichtelijk wie de aannemende partij is; welke architectenbureaus hierbij zijn betrokken is in deze cijfers niet weergegeven.
In de afgelopen vijf jaar werden architectuuropdrachten in de meeste gevallen traditi‑ oneel aanbesteed (ongeveer in tweederde van de gevallen). Maar het aantal aanbeste‑ dingen dat is gebaseerd op geïntegreerde contracten groeit gestaag terwijl het aantal traditionele aanbestedingen stagneert. Ook is er een duidelijke voorkeur voor welke
Bron 5-9 t.m. 5-11: Steunpunt Architectuuropdrachten Ontwerpwedstrijden / Architectuur Lokaal
werken op welke wijze worden aanbesteed: “De meeste aanbestede architectuuropdrachten vallen in de categorie maatschap‑ pelijk vastgoed (scholen, multifunctionele accommodaties, sportvoorzieningen, etc.). Het gaat daarbij vooral om onderwijsgebouwen. Verreweg het meeste maat‑ schappelijke vastgoed wordt ‘traditioneel’ aanbesteed als architectendienst. Ook aansprekende publieke gebouwen als gemeentehuizen, provinciehuizen, stads‑ kantoren, concertgebouwen, musea et cetera worden ook veelal ‘traditioneel’ aanbesteed. Utiliteitsgebouwen (brandweerkazernes, kantoren, gevangenissen, et cetera) worden zowel ‘traditioneel’ als ‘innovatief’ aanbesteed. Woningbouw, in‑ frastructuur en openbare ruimte wordt overwegend op basis van een geïntegreerd contract aanbesteed.” (Steunpunt Architectuuropgaven & Ontwerpwedstrijden, 2010). De discussie over nut en noodzaak van geïntegreerde contractvormen is hevig en voorlopig nog niet uitgewoed. Desondanks neemt de belangstelling voor andere dan traditionele contractvormen toe. De rijksoverheid besteedt in principe alleen nog maar geïntegreerd aan en licht lagere overheden breed voor over de mogelijkheden hiervan. Naarmate er meer positieve ervaring wordt opgedaan met deze vormen van contracteren, valt het te verwachten dat andere sectoren zullen volgen, zoals bijvoor‑ beeld de scholenbouw waar al diverse projecten zijn uitgevoerd. De rijksoverheid stimuleert lagere overheden om bij de aanbesteding van maatschappelijk vastgoed en publieke gebouwen ook te overwegen om via geïntegreerde contracten en GOW aan te besteden. Daarbij worden manieren gezocht om zoveel mogelijk variabele kosten bij de marktpartij neer te leggen. Een voorbeeld daarvan is het werken met ESCO’s (Energy Service Companies) in Rotterdam, waar naast aanleg en beheer van installaties ook het risico voor de energieleverantie bij marktpartijen wordt neergelegd. In de sector van het maatschappelijk vastgoed komt het werken met geïntegreerde contracten nog niet goed van de grond. De ministeries van Financiën en Volksgezondheid, Welzijn en Sport gaan de stimulering van DBFM(O) in de zorg en de scholenbouw stopzetten. In 121
de zorg zijn tot nu toe geen organisaties gevonden die DBFMO willen ontwikkelen. In de scholenbouw is de afgelopen jaren bij slechts drie plannen gebruik gemaakt van DBFM(O). Ondanks de stimulans van de overheid blijken opdrachtgevende partijen niet veel te zien in deze vorm van aanbesteden. De aanbestedingsvormen waar finan‑ ciering door opdrachtgevers zelf wordt geregeld, hebben wel de belangstelling. Voor architectenbureaus die opereren in de sectoren waar dit vooral speelt is het van belang de juiste partners te hebben om een partij te kunnen zijn voor dit soort op‑ drachten. Naast naamsbekendheid bij opdrachtgevers wordt een goede relatie met financieel draagkrachtige partijen (vaak ontwikkelende bouwers) steeds belangrijker. Daarnaast is het van belang goed inzicht te hebben in de juridische kant van deze nieuwe contractvormen – ondanks het gegeven dat architectenbureaus vaak traditio‑ neel worden gecontracteerd door de aannemende partij. De afspraken in het contract tussen aannemende partij en de opdrachtgever beïnvloedt de vraag die bij het ar‑ chitectenbureau wordt neergelegd en daarmee het product dat er moet worden aan‑ geleverd en welke inspanning dit met zich meebrengt. Daarnaast moet er rekening mee worden gehouden dat veel opdrachtgevers relatief onervaren zijn op het vlak van geïntegreerd aanbesteden. In de adviesmarkt wordt hier op ingespeeld door het (28)
Een
DBFMO-contract
wordt PPS (publiek-private sa‑ menwerking) genoemd, wan‑ neer opdrachtgever een over‑ heidsinstantie is, en de op‑ drachtnemende partij een pri‑ vate (markt)partij.
aanbieden van tender,- en contractmanagers. Zoals gezegd, komt van de geïntegreerde contracten Design & Build (DB) het meest voor, gevolgd door DBFMO.28 Er zijn natuurlijk meer contractvarianten mogelijk, denk aan de al veel langer bestaande Turn-key en bouwteam-oplossingen. Wat alle con‑ tractvormen gemeen hebben is dat ze een of meer hindernissen die gevolg (kunnen) zijn van de traditionele manier van werken, proberen te omzeilen. Het meest vergaand hierin zijn de DBFMO-contracten. De rijksoverheid benoemt de meerwaarde hiervan als volgt (VROM, 2008): •
Optimalisatie in lifecycledenken.
•
Technische vraagstukken kunnen integraal worden opgelost, dit verhoogt kwali‑ teit en verlaagt prijs en faalkosten.
•
Risico’s tussen partijen worden anders verdeeld (bijvoorbeeld het risico van on‑ tijdige oplevering).
•
Werken met een outputspecificatie i.p.v een PvE maakt dat de opdrachtnemende partij zelf oplossingen kan vormen. Dit stimuleert innovatie.
• 122
Er wordt afgerekend op basis van de geleverde prestaties.
•
In een vroeg stadium is er een langjarige zekerheid over kosten van gebruik, be‑ heer en onderhoud.
•
Er wordt op transparante wijze tot prijsvorming gekomen.
•
Mogelijkheden voor private investeringen worden benut en risico’s worden daar belegd waar ze het best beheerst kunnen worden.
•
De klantvraag staat centraal.
Er wordt dus gezocht naar een efficiëntere manier van werken waarin alle partijen optimaal kennis kunnen inbrengen, kwaliteit wordt verhoogd, faalkosten verlaagd en risico’s ingeperkt of verlegd. Met name het inbrengen en beter delen van kennis is een onderwerp dat bij heel veel opdrachtgevers, niet alleen bij de overheid, wordt genoemd om het ontwerp- en bouwproces te verbeteren. Werken met geïntegreerde contracten is misschien wel een van de grootste innovaties in de bouwsector van de afgelopen jaren. Vooral de zekerheid omtrent investering en exploitatiekosten zijn interessant voor instellingen die publieke gelden inzetten. De DBFMO-contracten zijn echter zeer complex en daarom maar voor een beperkt aantal opdrachtgevers interessant. De overheid is inmiddels aan het experimenteren met een variant: DBFM-light. Daarbij zijn de financieringseisen zwaar teruggeschroefd, en wordt deze contractwijze ook voor kleinere projecten bruikbaar en toegankelijk voor MKB-bedrijven. Het DBFM-lightcontract wordt toegepast voor de aanleg van een verlengde landingsbaan op Groningen Airport. Als het experiment slaagt, is het de bedoeling om DBFM-light contracten niet alleen voor infrastructurele projecten in te zetten maar ook voor utiliteitswerken. Niet alleen de overheid is geïnteresseerd in nieuwe contractvormen. In 2007 heeft het EIB onderzocht hoe diverse typen opdrachtgevers aankijken tegen het gebruik van andersoortige contracten. Met name grote opdrachtgevers zijn geïnteresseerd in het gebruik van andere organisatievormen (Regieraad Bouw, 2007). Fig. 5-12: Voorkeur voor wijze van aanbesteden Bron: Regieraad Bouw, Opdrachtgevers aan het woord, 2007
123
Fig. 5-13: Schematische weergave traditioneel bouwproces
Fig. 5-14: Schematische weergave D & B-bouwproces
De cijfers van SAO bevestigen de voorspelling. Er is een lichte stijging te zien in het aantal aanbestedingen van werken op basis van geïntegreerde contracten. Wat in de discussie over nieuwe contractvormen weinig wordt belicht is dat het over twee verschillende, in elkaars verlengde liggende, ontwikkelingen gaat. De meeste ex‑ perimenten met anders contracteren hebben tot doel het bouw,- en ontwerpproces te verbeteren, met als inzet hogere kwaliteit voor een lagere prijs. Dit geldt bijvoorbeeld voor Bouwteam en D&B. Maar bij de meest extreme contractvariant, DBFMO, wordt niet alleen het proces anders georganiseerd, maar levert dit ook een ander soort eindproduct op. Er ontstaat een situatie waarin de opdrachtgever een vorm van huur betaalt aan de Special Purpose Company voor gebruik van het pand. Na oplevering is er geen sprake van een traditi‑ onele overdracht van het geleverde vastgoed van opdrachtnemer naar opdrachtgever, maar eerder het opleveren van een dienst. De eigendomssituatie die ontstaat is com‑ plex (VROM, 2008) en kan per bouwwerk verschillen. Het antwoord op de klantvraag is dus niet een gereed gebouw, maar een huisvestingsoplossing die gedurende een vaste periode gegarandeerd wordt. Een ander belangrijk verschil is dat de opdrachtnemer een resultaatverplichting in plaats van een inspanningsverplichting heeft. In DBFMO-contracten is het prestatie‑ 124
Fig. 5-15: Schematische weergave DBFMO-proces
denken ver doorgevoerd. Een veelgehoorde kritiek op deze contractvorm is dat het alleen maar zou gaan om risicomijdend gedrag van de opdrachtgever: de aannemende partij zou vooral worden gevraagd om te ontzorgen. Geïntegreerde contracten gaan echter over veel meer dan alleen ontzorgen of risico’s verleggen. Het gaat vooral om een ander product: geen gebouw en sich, maar de beschikbaarheid van passende huis‑ vesting. Het introduceren van geïntegreerde contracten gaat niet alleen om het verbe‑ teren van het proces, maar ook om het innoveren van het product. Deze gedachte achter de contracten kan ook op ander manieren worden vormgegeven. De klant formuleert de gewenste prestatie en de marktpartij zoekt zelf de benodigde partners om het beste antwoord op die vraag voor het gegeven budget. Deze denk‑ wijze gaat uit van de klant en de prestatie. In de meest extreme variant wordt geen gebouw, maar alleen een prestatie afgenomen. Er wordt ook door andere partijen in de markt gekeken naar de meerwaarde van deze manier van denken. Het Cradle-2Cradle concept dat door RAU in de markt is gezet onder de naam Turntoo gaat ook uit van de prestatiegedachte. Het is duidelijk dat het werken met nieuwe contractvormen meer is dan alleen een manier van de overheid om frauduleuze praktijken uit het ver‑ leden tegen te gaan. Het past ook in de tijdgeest waarin steeds meer wordt gedacht in termen van prestatie in plaats van product. De meeste nieuwe contractvormen worden in de markt gebracht door opdrachtgevers. Daarbij is het duidelijk dat de opdrachtge‑ vers behoefte hebben aan innovatie vanuit ontevredenheid over een eerdere gang van zaken: problemen die opgelost moeten worden. Initiatieven als Turntoo laten zien hoe vanuit de markt op deze behoefte kan worden ingespeeld door zelf concepten aan te bieden die een meerwaarde leveren die vergelijkbaar is met de geïntegreerde contracten.
125
Overigens is er is geen reden om aan te nemen dat de traditionele werkwijze in de nabije toekomst gaat verdwijnen. Er zijn nog veel, vaak kleinere en minder ervaren, opdrachtgevers die de voorkeur geven aan de traditionele werkwijze. Ook meervoudig opdrachtgevers bij wie bouwen niet de corebusiness is (bijvoorbeeld grotere zorgin‑ stellingen) geven vaak nog de voorkeur aan de traditionele organisatievorm. Dit lijkt te maken hebben met een beperkt netwerk, waardoor weinig uitwisseling van ervaringen op dit vlak plaatsvindt. Ook met particulieren is het vaak gebruik om een traditioneel contract af te sluiten. Vaak grijpen zowel opdrachtgever als architectenbureau terug op ervaring uit het verleden en op beschikbare standaard contractdocumenten van bijvoorbeeld de BNA.
5.4 Eindgebruikers en particuliere opdrachtgevers Iedereen woont, werkt, studeert, sport of maakt op een andere manier gebruik van de gebouwde omgeving. Iedereen is eindgebruiker van bouwwerken en de gebouwde om‑ geving. Meer en meer worden de eindgebruikers spelers in het ontwerp en bouwpro‑ ces. Maar liefst een derde van alle Nederlanders is betrokken geweest bij een bouw‑ project waar ook een architectenbureau bij betrokken was. Soms door rechtstreeks de ontwerper opdracht te geven, soms ook door te participeren in een ontwerpproces dat (29) Dit is uitgedrukt in percen‑
wordt uitgevoerd door een ontwikkelaar of corporatie. In 2009 werd 29%29 van alle
tage van de omzet van de ar‑
gebouwen waar architecten bij het ontwerp betrokken waren, via een ontwikkelaar,
chitectenbranche. In 2008 was
ontwikkelend bouwer of corporatie aanbesteed. Ongeveer een derde van alle archi‑
dit 40%. De sterke terugval is
tectenwerkzaamheden heeft betrekking op projecten waar de eindgebruikers niet de
het gevolg van de financiële
opdrachtgever zijn. Deze projecten zullen inhoudelijk veranderen. Gebruikers worden
crisis en de problemen op de
kritischer en er is vraag naar maatwerk. Het organiseren van klantwensen wordt een
woningmarkt.
belangrijker onderdeel van het ontwerpproces. Het organiseren van inspraak, parti‑ cipatie en co-creatie wordt daarmee steeds belangrijker. Internet en sociale media spelen hier een belangrijke rol in. Het toenemende design-bewustzijn gecombineerd met technologische mogelijkheden maakt van alle mensen ontwerpers. Architecten
(30) De voordelen en struikel‑ blokken van werken met BIM
kunnen hier op inspelen door opdrachtgevers en eindgebruikers actief die rol te ge‑ ven. De architect treed daarin op als begeleider in een proces van co-creatie.
worden hier niet in detail be‑
Bijna de helft van alle opdrachten (in aantallen) komen van particulieren. Deze zijn
sproken.
goed voor 32% van de omzet van de branche (BNA, 2010a). Voorheen verstrekten particulieren vaak direct opdracht aan een architectenbureau. Dat is aan het veran‑
126
deren; het aantal offertes in concurrentie neemt toe, ten koste van het aantal directe opdrachten. Er is blijkbaar meer behoefte aan de mogelijkheid om aanbiedingen te vergelijken. Daarmee wordt het voor bureaus in dit segment belangrijker om zich be‑ wust te zijn van de aanbiedingen van de concurrenten, zowel wat betreft prijs en voor‑ waarden, als garanties.
5.4.1 Autoriteit en sociaal kapitaal De architect heeft te maken met autoriteitsverlies, net als bijvoorbeeld artsen, rech‑ ters, politici en docenten. Dit kan te verklaren zijn uit de toenemende complexiteit van het bouw- en ontwerpproces en bijbehorende nieuwe specialisaties, maar past ook in een maatschappelijke trend. Autoriteit is meer persoonsgebonden dan functiege‑ bonden en moet verdiend worden. Professionele kwaliteit moet worden aangetoond en onderbouwd met referenties, niet alleen van gerealiseerde gebouwen maar ook van opdrachtgevers zelf. Klantervaringen worden belangrijker als bron van informatie en worden niet meer alleen via mond-op-mond reclame doorgegeven. Internet geeft opdrachtgevers en eindgebruikers toegang tot een eindeloze hoeveelheid informatie en een publicatieplatform. Dit leidt tot vaak ad-hoc geïnformeerde klanten zonder ervaring,, maar met een publiek. Juist deze combinatie leidt tot een situatie van auto‑ riteitsverlies vergelijkbaar met die van bijvoorbeeld huisartsen.
5.4.2 De kracht van groepen Tegenover de almaar doorzettende trend van toenemend individualisme staat een trend van het ontwikkelen van nieuw sociaal kapitaal; oude groepsverbanden nemen in belang af en worden vervangen door andersoortige groepsverbanden (Fukuyama, 2009). Mensen kiezen hun eigen groepsverbanden, verbintenissen zijn vaak tijdelijk, verbanden kunnen grensoverschrijdend zijn. CPO, al jaren onder de aandacht, maar nooit zo groot geworden als iedereen verwacht, past in dat beeld. Ook het huidige kabinet ondersteunt zelforganisatie van burgers en burgerinitiatieven. Voorbeelden hiervan zijn de experimenten gebaseerd op de Britse Development Trusts; wijkonder‑ nemingen waar het bestuur voor de meerderheid uit bewoners bestaat. Vrijwillige groepsverbanden zijn vaak gebaseerd op gedeelde interesses. Wikipedia is het grote voorbeeld van succesvolle crowdsourcing. Op architectuurgebied is een van de grote groepskennis-initiatieven openbuildings.com. Deze website heeft als doel‑ 127
stelling de gehele gebouwde omgeving met kenmerken, recensies en persoonlijke ervaring vast te leggen in een database. Data kan door iedereen worden aangeleverd of gecorrigeerd. Maar crowdsourcing kan ook pragmatisch worden ingezet. Op verbe‑ terdebuurt.nl kunnen buurtbewoners uit alle Nederlandse gemeenten problemen en ideeën aankaarten bij hun gemeente via een landelijke website. Problemen worden direct doorgestuurd naar de betreffende gemeente. Ideeën worden pas doorgestuurd bij voldoende steun en hebben daardoor een petitie-element in zich. Bewoners kun‑ nen stemmen en reageren op elk probleem of idee. “Crowdsourcing is the process of posing a question or problem openly and allo‑ wing responses from anyone and everyone. The best answer wins. In the digitally connected world, this is a nearly effortless process on the part of the “sourcer.” It’s almost stupid not to crowdsource, even if you also pursue more traditional ways of procuring work or developing a product.” (A. Mazzi, 2010) Groepen worden niet alleen gebruikt om kennis te verzamelen en ordenen, maar tij‑ delijke groepsvorming is ook de basis van Groupbuying-initiatieven, het gebruik van internet als medium om groepen geïnteresseerden samen te brengen om groepskor‑ ting op de aanschaf van producten of diensten te bedingen. Een bouw-gerelateerde actie gebaseerd op groupbuying is het ‘wij willen zon’-initiatief. Het doel was met zoveel mogelijk mensen tegelijk een grote order (50.000 panelen) voor zonnepanelen te plaatsen bij fabrieken in China. Door zoveel panelen tegelijk te bestellen, is de prijs eenderde lager dan van andere panelen en is geen subsidie nodig van de overheid. De actie is inmiddels afgelopen en de panelen worden op dit moment geplaatst. Daarnaast hebben veel partijen hun hoop gevestigd op crowdfunding, nu de over‑ heid subsidies op allerlei gebieden sterk beperkt. Met crowdfunding wordt bedoeld: particulieren die via internet hun netwerk en geld collectief investeren om een pro‑ ject waar te maken. De gezamenlijke rijkscultuurfondsen ontwikkelen een landelijke website voor crowdfunding. De website zal eind 2011 operationeel zijn en richt zich op kleine en middelgrote projecten uit de kunst-, de cultuur- en de creatieve sector. Professionals en amateurs kunnen de site gebruiken om hun droomproject aan het publiek te presenteren en zo financiële steun bij een groot publiek te werven. In alle
128
sectoren lijkt crowdfunding mogelijk. Zo is bijvoorbeeld ABN-AMRO betrokken bij een crowdfunding-initiatief voor MKB-ondernemers: http://mkbcrowdfunding.symbid.nl/ home.
5.5 De overheid Het overheidsbeleid richt zich op het moment op bezuinigingen, een terugtredend overheidsapparaat, deregulering, stimulering van zelforganisatie van burgers en het stimuleren van innovatie en marktwerking. Een doorlopend punt van aandacht bij de overheid is het transformeren van de bouwsector. Transparantie, integriteit, kwaliteits‑ verbetering en faalkostenreductie zijn daarbij kernthema’s. Hierover is al veel gezegd in eerdere hoofdstukken. Wat betreft bouwen en wonen zijn de thema’s voor de ko‑ mende jaren duurzaamheid en de woningmarkt. Oplossingen voor de leegstand op de kantorenmarkt en de krimpproblematiek worden in eerste instantie bij de markt neergelegd. Een onderwerp dat nog niet hoog op de agenda staat maar komende jaren gaat spelen, is de leegstand van winkels, deels veroorzaakt door krimp, deels door de toename van internetshoppen.
5.5.1 Terugtreding en deregulering De Ontwerp Structuurvisie Infrastructuur en Ruimte legt veel nadruk op deregulering en decentralisatie op het gebied van de ruimtelijke ordening. Er komt meer verant‑ woordelijkheid en initiatief te liggen bij gemeenten en provincies. Investeringen van het rijk zijn hoofdzakelijk gericht op de economisch belangrijkste regio’s Amsterdam, Rotterdam en Eindhoven. Over de effecten van de nota wordt druk gediscussieerd. De nieuwe Structuurvisie vervangt verschillende oude nota’s, waaronder de Nota Ruimte en de Structuurvisie Randstad 2040. De programmering van de verstedelijking wordt daarmee overgelaten aan provincies en gemeenten, behalve in de drie grote stede‑ lijke regio’s. De stimulerlingsmaatregelen vanuit het rijk voor stedelijke ontwikkeling vallen weg en de vrees bestaat dat in de overige gebieden investeringen uit zullen blijven. Dit scenario wordt versterkt door de strengere regels voor corporaties en de vastzittende woningmarkt die gemeenten en corporaties parten speelt en doordat ver‑ dichting, bundeling van functies en verstedelijking geen doel meer is. Met het wegval‑ len van de sturing van de ruimtelijke ordening op rijksniveau ontstaat er ruimte voor differentiatie op provinciaal niveau. Maar de voorgestelde opheffing van provincies maakt de toekomst van regie van de ruimtelijke ordening onzeker. Scheiding tussen 129
woon- en werkgebieden kunnen gaan vervagen. Ontwikkelen in groengebieden wordt mogelijk en ook bedrijventerreinen kunnen ontwikkeld worden tot multifunctionele gebieden, mits er financiering gevonden kan worden. Een andere opvallende stap in het terugtreden van de overheid is het opheffen van het ministerie van VROM en het onderbrengen van de verschillende departementen bij enerzijds Infrastructuur en Milieu en anderzijds Binnenlandse Zaken (volkshuis‑ vesting en de RGD). Het opheffen van het ministerie van VROM is omstreden: “We hebben de afgelopen jaren binnen VROM hard gewerkt aan het integreren van de drie poten milieu, ruimte en wonen. Dat is nu toch een beetje lastiger geworden. Ook voor de buitenwereld, is zo’n splitsing in een departement dat over wonen gaat en een departement dat over de ruimte gaat, minder gelukkig”, aldus een oud-medewerker van VROM (Binnenlands Bestuur, 2011). Er wordt gevreesd voor verrommeling van het landschap en stilvallen van binnenstedelijke ontwikkeling. Tegenstanders van de splitsing geven aan dat succesvolle binnenstedelijke ontwikkelingen vrijwel altijd met financiële steun van het rijk werden ontwikkeld. Dit valt nu weg. In het kader van deregulering is de bouwplantoetsing door marktpartijen na een moeizame start in 2007 nu weer actueel. Externe bouwplantoetsing is echter nog niet wettelijk vastgelegd. Er zijn wel al diverse gemeenten die externe bouwplantoetsing op experimentele en vrijwillige basis toestaan. in 2011 wordt verwacht dat wettelijk wordt vastgelegd dat de externe bouwplantoetsing door marktpartijen mag plaatsvin‑ den. Bureaus kunnen zich laten certificeren als bouwplantoetser. De beoordelings‑ richtlijn waarin de criteria voor certificering staan, is in februari 2011 vastgesteld. Daarmee kunnen bureaus zich laten certificeren als bouwplantoetser. Een andere actie in het kader van deregulering is de voorgenomen invoering van het nieuwe Bouwbesluit op 1 januari 2012. Een groot aantal bestaande voorschriften over (ver)bouwen, gebruiken en slopen wordt daarmee samengevoegd in een geheel nieuw Bouwbesluit. Dat samenvoegen zou de wet eenvoudiger en eenduidiger moeten ma‑ ken. Er is door marktpartijen en stakeholders felle kritiek op de conceptversies van de wet geuit omdat die tot lastenverzwaring zonder kwaliteitsverhoging zou leiden. In het kader van deregulering is er tevens discussie over het afschaffen van welstand‑ stoezicht. In een aantal gemeenten is dit inmiddels - op vrijwillige basis - gedaan. Het is onduidelijk hoe dit de werkzaamheden van architectenbureaus heeft beïnvloed in die 130
regio’s. Uit de enquêtes en interviews binnen dit onderzoek blijkt dat een klein deel van de professionele opdrachtgevers architectenbureaus inschakelt met als hoofddoel het verkrijgen van een bouwvergunning. Ook bij particuliere verbouwingen wordt dit wel gehoord. Het afschaffen van welstandtoezicht kan de noodzaak wegnemen om voor dit soort opdrachten een architectenbureau in te schakelen. Gecombineerd met de vergroting van de mogelijkheden om vergunningsvrij te bouwen, is te verwachten dat de vraag naar architectendiensten in dit segment zal afnemen.
5.5.2 Bezuinigingen Veel sectoren worden getroffen door bezuinigingen. Uit onderzoek van COELO blijkt dat lagere overheden in 2012 verwachten gemiddeld 43% minder uit te geven aan volkshuisvesting en stadsvernieuwing dan in 2010. Voor wegen en openbare ruimte wordt een daling in de uitgaven van 11% verwacht. Deze maatregelen verzwaren de problemen die zijn ontstaan door de tegenvallende inkomsten uit grondexploitatie en de extra taken bij het uitvoeren van de sociale zekerheid die de gemeenten toegewe‑ zen hebben gekregen. De investeringsruimte voor gemeenten in bouwprojecten en ontwikkeling van de openbare ruimte neemt mede daardoor drastisch af. Ook de rijksoverheid bezuinigt. Er wordt ingegrepen in de huisvesting van de ministe‑ ries. Huurcontracten worden opgezegd, en het aantal werkplekken wordt verminderd van 1,3 naar 0,7 per formatieplaats. Dat lijkt te duiden op het doorzetten van Het Nieuwe Werken bij de rijksoverheid. In het kader van de bezuinigingen op het ambtenarenapparaat wordt er ook gediscus‑ sieerd over het afschaffen van de provincies als beleidseenheid. Als dat doorgezet wordt zal dat grote gevolgen hebben voor de ontwikkeling van de ruimtelijke ordening die op dit moment niet in beeld gebracht kunnen worden.
5.5.3 Stimulering duurzaamheid en innovatie Stimulering van duurzaamheid en innovatie zijn speerpunten van de overheid. Er is echter kritiek op het gebrek aan consistentie en continuïteit binnen dit beleid. Subsidieregelingen veranderen of worden geschrapt en dat het lastig maakt voor de markt om hier optimaal op in te spelen. De aandacht voor verduurzaming en vergroe‑ ning blijft echter onverminderd. Zo wordt in 2013 het energielabel verplicht bij ver‑
131
koop van woningen en wordt er een nieuwe stimuleringsregeling duurzame energie voor bedrijven in het leven geroepen. Deze regeling is gericht op bedrijven die zelf duurzame energie willen opwekken.
5.6 Architecten en architectenbureaus De vraag en het gedrag van opdrachtgevers verandert en architectenbureaus veran‑ deren mee, deels door de veranderende marktvraag, maar ook door nieuwe mogelijk‑ heden, zoals BIM. Welke trends op organisatorisch en bedrijfsmatig gebied zijn op dit moment al zichtbaar in architectenbureaus?
5.6.1 Ondernemerschap “Onlangs een enquête gehouden onder 240 mensen uit de bouw. Opvallend is dat andere partijen architecten als essentieel ervaren. Verder bleken architecten zelf het minst bereid tot veranderen en kennen ze andere bouwpartijen het slechtst. Architecten zijn vooral veel met zichzelf bezig. De grootste vijand van de architect lijkt de architect zelf, hoewel hij een essentiële functie heeft.” Dat schrijft Frens Pries, voormalig lector Nieuwe bouwcultuur (Pries, 2010). Het belang van de architect voor een bouwopgave wordt door alle partners in de bouwkolom on‑ derschreven. Dit blijkt ook uit de interviews met stakeholders en opdrachtgevers. Wel is er discussie over de omvang en invulling van die rol. Veel architecten zien zelf ook een verschuiving in hun rol, soms is dat een zelfgeïnitieerde verschuiving, maar vaak ook een gevolg van marktontwikkelingen (BNA, 2010c). In dit spanningsveld, tussen zelf een positie kiezen en een rol aangeboden krijgen, moet de architect als onderne‑ mer keuzes maken. Een paar jaar geleden was de bedrijfseconomische kant van het architectenbureau geen populair onderwerp. Inmiddels staat ondernemerschap hoog op de agenda bij de BNA en krijgt het ook meer aandacht in het onderwijs. Halverwege 2011 schreef de Academie van Bouwkunst in Groningen de prijsvraag Architect en Ondernemerschap uit. Het aantal inzendingen was gering en de overall-kwaliteit stelde de jury teleur. Blijkbaar is ondernemerschap een thema dat lastig vorm te geven is in een prijsvraag. Aan het thema zelf lag het niet; uit de geanimeerde discussie na de prijsuitreiking bleek dat het onderwerp wel leeft onder architecten. Veel bureaus hebben als gevolg 132
van de financiële crisis een moeilijke tijd achter de rug. Het aantal opdrachten is te‑ ruggevallen en daarmee is de concurrentie toegenomen. Marges staan onder druk, de druk om efficiënter te werken is toegenomen en de investeringsruimte is afgenomen. Architectenbureaus moeten actiever op zoek gaan naar opdrachten want oude acqui‑ sitiemethoden zijn niet voldoende effectief. Als architect-eigenaren wordt gevraagd naar het doel van hun onderneming wordt maar zelden geantwoord ‘winst maken’, of ‘mijn bedrijf financieel gezond houden’. Het primaire doel dat veel architecten zien is het ontwerpen van goede en mooie gebouwen en het bijdragen aan een betere leefomgeving. Daarom richten veel ar‑ chitecten zich minder op het zoeken naar opdrachtgevers, maar meer op het zoeken naar opdrachten. En juist die zoektocht leent zich voor innovatief ondernemerschap. Het betekent het actief verbinden van mensen, opgaven en locaties. De andere bena‑ dering is het uitbreiden van het netwerk van opdrachtgevers door het aanbieden van andere diensten, deel te nemen aan innovatieplatforms en kenniscentra, en zichtbaar te worden in opdrachtgeversnetwerken. Bureaus moeten keuzes maken die betrekking hebben op de diensten die ze verlenen, op welke sectoren en opdrachtgevers ze zich richten, hoe ze zich onderscheiden van andere bureaus, met wie wordt samengewerkt en welke verdienmodellen daar aan ten grondslag liggen. Het vinden van antwoorden op deze vragen doet een beroep op het ondernemerschap van architecten, partners, eigenaars en medewerkers van architec‑ tenbureaus. Om zicht te krijgen in de mogelijke antwoorden op deze vragen is in het kader van het IPC met de 34 deelnemende bureaus een SWOT-analyse van de branche gemaakt. Het volledige verslag van de analyse is te vinden in bijlage bij dit rapport. In de SWOT-analyse hebben de deelnemers aan het IPC onderzocht welke kansen en bedreigingen ze in de markt zien en welke eigenschappen ze kunnen inzetten om die kansen te grijpen. De kansen hebben bijna allemaal een direct raakvlak met het ondernemerschap: •
Vergroten van de rol in bouwproces, al dan niet door middel van het inzetten van BIM.
•
Nieuwe diensten aanbieden, zoals bouwplantoetser of energielabeltoetser.
•
Gebruik maken van de groeiende ‘designcultuur’.
•
Inspelen op krimp, zowel demografische krimp als opdrachtenkrimp.
133
•
Samenwerkingen aangaan met strategische partners en andere verdienmodellen onderzoeken (risicodragend werken).
•
Kennisontwikkeling om kwaliteit te verbeteren of nieuwe diensten aan te kunnen bieden.
•
Werken aan imago en pr.
•
Meer aandacht besteden aan marketing en beeldvorming.
•
Nieuwe markten aanboren.
De belangrijkste markt voor de meeste bureaus is en blijft de binnenlandse markt. Onder invloed van de economische crisis en de slechte vooruitzichten worden de ba‑ kens verzet en veel architectenbureaus onderzoeken de mogelijkheden van werken in het buitenland. De buitenlandse markten vallen echter buiten de scope van dit onder‑ zoek. De BNA, Syntens en Agentschap NL geven voorlichting over de mogelijkheden, aandachtspunten en valkuilen bij werken in het buitenland, zowel binnen als buiten Europa. Voor architectenbureaus die zich oriënteren op de Europese markt heeft de Architects Council of Europe dit soort vergelijkend cijfermateriaal met betrekking tot af‑ zonderlijke landenmarkten voor architectendiensten verzameld in “The Architectural Practice in Europe” (ACE, 2010).
5.6.2 Personeel en competenties De omvang van de beroepsbevolking neemt af. Enkele jaren gelden leidde dit tot het schrikbeeld van een personeelstekort in de sector. Met name aan technisch (teken) personeel was een groot tekort. Met de huidige prognoses voor de markt voor archi‑ tectendiensten wordt de krimp van de beroepsbevolking minder prangend. De toe‑ stroom van nieuw afgestudeerde architecten zal naar verwachting hoog blijven, terwijl de vraag naar nieuwe ontwerpers naar verwachting daalt. Over vraag en aanbod van ander technisch geschoold personeel zijn geen gegevens beschikbaar. De scenario’s van het EIB (Lourens, 2010) geven inzicht in de verwachte vraag naar nieuwe architec‑ ten in de komende decennia, gebaseerd op het verwachte bouwvolume. Zelfs in het meest optimistische scenario zit er een groot gat tussen vraag en aanbod. Het kennisniveau van de pas afgestudeerden zal niet afgestemd zijn op de vraag uit de branche. Dit heeft te maken met de groei van beschikbare informatie en specialisatie in de branche. Rond 1970 duurde het ongeveer zeven jaar om alle informatie op de 134
wereld te verdubbelen, in 2001 duurde dat ongeveer één jaar, eind 2010 is de ver‑ dubbelingstijd teruggelopen tot elf uur (Bontis, 2011). De hoeveelheid beschikbare informatie leidt tot verwarring en tot nog meer informatieoverbelasting. Hoe vind je de juiste informatie om die om te zetten in nuttige kennis? De vraag naar de validiteit en waarde van ontwerpbeslissingen door opdrachtgevers zal toenemen. Ook moeten bureaus om kunnen gaan met juridificering en de consequenties van een breed scala aan nieuwe, niet gestandaardiseerde organisatievormen kunnen overzien. Daarmee zal kennismanagement een nieuw speerpunt worden voor veel architecten‑ bureaus. Dit zal sterker spelen voor bureaus die zich profileren als specialist in een bepaald segment (A1, A3 en B3) en minder voor signatuurbureaus (B4). Toenemende specialisatie van bureaus zal ertoe leiden dat nieuw personeel in toenemende mate minder aansluiting vindt bij de steeds diverse architectenpraktijk. De informatiestroom zal ook leiden tot een groter kennisgat tussen pas afgestudeerden en de markt. Om dat gat te vullen zal kennismanagement binnen en tussen bureaus meer aandacht vragen. Daarin zal ook de flexibele schil een rol gaan spelen. Het eigen netwerk wordt ingezet om anders om te gaan met kennis en capaciteit. Dit wordt onder andere mogelijk ge‑ maakt door de enorme toename van zzp’ers in de branche. Deze flexibel in te zetten professionals zorgen ook voor kennisuitwisseling tussen bureaus onderling. Hierin is een rol weggelegd voor social media. Het gebruik van social media maakt meer uit‑ wisseling van informatie tussen medewerkers in alle functies op architectenbureaus mogelijk. Er zal meer ervaring worden uitgewisseld op alle niveaus binnen en buiten bureaus. Dit kan ook strategisch worden ingezet om het kennisniveau te verhogen. Bij opdrachtgevers is in toenemende mate aandacht voor de zogenaamde klik-factor. Ook op architectenbureaus is dit een voorzichtige trend. Vakkennis wordt afgeleid uit opleiding en ervaring, sociale vaardigheden worden steeds vaker getoetst door middel van assessments of psychologische tests. Er ontstaat meer aandacht voor de mensen die de projecten uitvoeren, ook bij opdrachtgevers en dus wordt er gekeken naar specifieke competenties van medewerkers.
5.6.3 Marketing en social media De concurrentie op de markt voor architectendiensten neemt toe, er is een prijzenslag gaande en vaste relaties staan onder druk. Onder druk van marktwerking neemt het
135
belang van marketing toe. De uitdaging is om pro-actief te laten zien waarin een bu‑ reau onderscheidend is van andere bureaus. Dit is voor veel architectenbureaus een onontgonnen gebied. ‘Architectenbureau X is op alle terreinen en in alle sectoren actief. Van serre tot kantoor, van winkel tot woonwijk en van school tot verzorgingscentrum. Onze kern‑ activiteiten zijn ontwerpen, bouwvoorbereiding en bouwbegeleiding.’ Dit soort bu‑ reautypering is kenmerkend voor een groot aantal bureaus in de branche. Zowel onder A2, A3, B3 als B4 bureaus kom je dit type formulering tegen. Van oudsher zijn archi‑ tectenbureaus vaak niet gewend om reclame te maken en de markt te bespelen. Dit is geen uniek probleem, ook andere vrije beroepen als notarissen en paramedici heb‑ ben kampen hiermee. Hoe kan een bureau zich onderscheiden van andere bureaus? PR en communicatie, merkdenken en marketing behoeven aandacht om een onder‑ scheidende positie in te kunnen nemen. Relatief weinig architectenbureaus hebben concreet beleid op dit vlak. Tegenwoordig worden marketing en communicatie vaak in één adem genoemd met de inzet van social media. Dat is erg kort door de bocht; een marketingstrategie is meer dan alleen het kiezen van een medium. Social media kun‑ nen wel een deel uitmaken een strategie. Het bepalen van die strategie zal voor veel bureaus aandacht behoeven. Social media kan wel een interessant element in een strategie zijn; sinds de aanvang van de financiële crisis neemt het gebruikt van social media in de bouwkolom hand over hand toe. Wat zijn social media en waarom zijn die interessant voor architecten? Social media is een verzamelbegrip voor online platformen waar de gebruikers, zonder of met minimale tussenkomst van een professionele redactie, de inhoud verzorgen en waarbij sprake is van interactie en dialoog tussen de gebruikers onderling. De gezamenlijk social media worden door veel mensen gebruikt; het bereik is enorm. LinkedIn wordt bijvoorbeeld door twee miljoen Nederlanders gebruikt, nergens ter wereld maakt zo’n groot percentage van de bevolking deel uit van dit netwerk. Zelfs niet in de VS, waar toch 85% van alle bedrijven personeel werft via LinkedIn. Een op de vijf internetters twittert, in Nederland zijn er zo’n twee miljoen accounts. Social media is in Nederland, na e-mailen, de populairste internet-activiteit (Hospes, 2011). Het is niet duidelijk hoeveel gebruikers daarvan vakgerelateerd bezig zijn, maar dat aandeel is aanzienlijk. Er zijn op LinkedIn zo’n 400 Nederlandstalige groepen waar 136
gediscussieerd wordt over bouw- en architectuurgerelateerde zaken. Het gebruik van social media door (met name) jongere medewerkers is gangbaar. Dit houdt in dat ar‑ chitectenbureaus die social media niet gebruiken in hun marketingstrategie, via mede‑ werkers daar toch aanwezig kunnen zijn. Hoe social media, naast traditionele media, een rol kunnen spelen in de marketing‑ strategie van een architectenbureau zal per bureau verschillen. Social media kunnen bijdragen aan naamsbekendheid, het uitdragen van een identiteit en het opbouwen van imago.
5.6.4 Invloed van technologische ontwikkelingen De IT-infrastructuur van architectenbureaus verandert. Het (samen)werken met BIM heeft de aandacht van veel bureaus.30 De aandacht voor gebruik van BIM in de ont‑ werp- en uitvoeringsfase is in zeer korte tijd enorm toegenomen bij ontwerpende en bouwende partijen. Daar staat tegenover dat de mogelijkheden van BIM en het BIMmodel na oplevering nauwelijks bekend zijn bij opdrachtgevers. Maar daar waar het wel bekend is worden soms ook radicale stappen genomen. Er zijn diverse opdracht‑ gevers (ontwikkelende bouwers, corporaties) die het werken met BIM verplicht stellen voor architectenbureaus, andere tekenende adviseurs en aannemers. In navolging van een aantal andere landen gaat de RGD vanaf november 2011 werken met BIM ver‑ plicht stellen bij werken die als geïntegreerd contract worden aanbesteed. Werken met BIM kan een forse investering zijn voor een bureau, zowel in geld als in inspanning. Daar staat tegenover dat het BIM-model ook kan worden ingezet om het ontwerp te toetsen op duurzaamheidsaspecten, bouwbesluiteisen, PvE-toetsen et cetera. Het werken met BIM kan ook een rol spelen bij het kennismanagement op 3D-modelleren en tekeningen clashdetectie en controle modellen uitwisselen ontwerpanalyses planning kostenreductie/calculatie duurzaamheid productiekoppelingen gebouwbeheer/FM centrale informatieopslag en uitwisseling zegt te BIM-en maar doet het niet
Fig. 5-16: Waar gebruiken in 2011 partijen in de bouwkolom BIM voor? Bron: Itannex; enquête binnen eigen netwerk.
137
bureaus. In de bouwketen lopen architecten voorop bij het gebruik van BIM. Volgens McGraw & Hill werk‑ ten in 2010 in Duitsland, Frankrijk en Groot-Brittannië zo’n 47% van alle architecten met BIM. Werken met BIM kan op veel manieren. Naast het 3D-tekenen en modelleren, gebruikt zo’n 50% van alle bedrijven uit de bouwketen BIM voor clash-detectie en controle, wisselt 30% modellen uit en worden planning en kostencalculatie door 15% van de bedrijven via het BIM-model gedaan. Overige activiteiten, zoals facility management, duurzaamheidsberekeningen of koppe‑ Fig 5-17: De nieuwe duurzame huisvesting voor het Hoogheemraadschap Hollands Noorderkwartier door Architectenbureau Rudy Uytenhaak.
lingen met productie wordt nog door minder dan 10% van alle gebruikers gedaan. Er zijn ook andere ontwikkelingen op IT-gebied die juist flexibiliteit beogen. Dit zijn de diensten gebaseerd op cloud computing. Dit is een containerbegrip en er is geen consensus over de definitie, vergelijkbaar met een begrip als ‘duurzaam’. De basis van cloud computing is het aanbieden van gestandaardiseerde IT-oplossingen (diensten, software of infrastructuur) die worden geleverd via het internet, en waarbij alleen be‑ taald wordt voor wat wordt afgenomen (pay-per-use) en waarbij de klant zelf bepaalt wat hij afneemt. Het gaat dus om het op aanvraag beschikbaar stellen van hardware, software en gegevens via internet. De gebruiker hoeft op deze manier geen eigenaar meer te zijn van de gebruikte hard- en software en is niet verantwoordelijk voor het onderhoud. Dit kan dus aanzienlijke besparingen op licentie- en systeembeheerkos‑ ten betekenen. Een bekend voorbeeld is google docs, waarmee gratis en online do‑ cumenten en spreadsheets kunnen worden gemaakt en centraal op een google-server worden opgeslagen. Maar er zijn ook andere aanbieders die zich meer richten op de zakelijke werkomgeving, bijvoorbeeld Werkplek Online van KPN. Aansluitend bij deze trend heeft Adobe tegenwoordig een abonnementstructuur voor de populairste soft‑ ware uit de designsuite. Er zijn veel cloud services op de markt, waarvan een aantal speciaal gericht zijn op architectenbureaus. Softwareleveranciers als Autodesk en Graphisoft zijn bezig met het doorontwikkelen van cloud services rondom hun BIMsoftware. TNO-openBIMserver en filesharingservices van bijvoorbeeld file2share zijn ook cloud services.
138
Andere ontwikkelingen waarvan het de vraag is hoe, en in welke vorm ze ingezet zullen
(31) “Dankzij neodymium bij‑
gaan worden in het ontwerpproces, maar ook in de gebouwde omgeving zelf, zijn tech‑
voorbeeld
nieken als Augmented Reality, en de ontwikkelingen op het gebied van 3D-beleving,
magneten de afgelopen de‑
bijvoorbeeld de 3D tv. Dit soort ontwikkelingen zal ook bij opdrachtgevers verwach‑
cennia veel kleiner geworden,
tingen over het niveau en de mogelijkheden van de presentatie van ontwerpen be‑
waardoor allerlei elektronisch
ïnvloeden. Daarnaast leiden deze technieken tot emancipatie van eindgebruiker en
componenten kleiner en lich‑
opdrachtgever in het ontwerpproces: de ontwerpen worden realistisch gepresenteerd
ter zijn geworden. Dat vari‑
zijn
permanente
waardoor er geen ‘vertaling’ van technische tekeningen meer nodig is.
eert van mobiele telefoons en
Technologische ontwikkelingen blijven niet alleen beperkt tot de IT-infrastructuur. Zo
DVD-spelers. Diezelfde perma‑
Ipods tot harde schijven en
is bijvoorbeeld het 3D-printen snel betaalbaar geworden – niet alleen van kleine ob‑
nente magneten vormen een
jecten als sierraden en maquettes, maar ook op hele andere schaal. Zo wordt in de VS
essentieel onderdeel van wind‑
inmiddels gewerkt aan een printer die een volledig huis kan printen. Google sketchup
molens en van elektrische en
kan inmiddels al exporten naar 3D-printformaat. De materialen waarin kan worden
hybride auto’s. [...] Een andere
geprint wordt steeds verder uitgebreid. Het 3D printen kan de ontwerpvrijheid op het
zeldzame aarde, europium, is
gebied van productontwikkeling en branding van producten sterk vergroten.
een essentieel onderdeel van
Door het inzetten van parametrische ontwerptechnieken wordt het ontwerpen van woningen door kopers of gebruikers mogelijk. Er ontstaat bij ontwikkelaars, ontwikke‑ lend bouwers en mogelijk ook bij particulieren vraag naar architectenbureaus die met behulp van parametrische technieken kopers kunnen begeleiden bij het ontwerpen van hun eigen woning binnen de kaders van het bouwconcept en de regelgeving. Een aantal ontwikkelend bouwers is hiermee aan het experimenteren.
5.6.5 Omgaan met duurzaamheid
energiezuinige LCD-schermen, terwijl erbium noodzakelijk is voor
glasvezels.
Oplaadbare
nikkelhydride-accu’s
bevat‑
ten lanthanum en spaarlam‑ pen kunnen niet zonder mi‑ nieme hoeveelheden van een half dozijn zeldzame aarden. “ “Gemeten naar aanvoerrisico
De overtuiging dat verduurzaming van de gebouwde omgeving noodzakelijk is wordt
(‘supply risk’) gaat het, naast
breed gedragen. Energieprijzen, klimaatverandering en dreigende materiaalschaarste
zeldzame aarden, om een dozijn
maken dat de interesse voor verduurzaming niet snel zal verdwijnen. Methoden en
andere stoffen, waaronder de
technieken om de gebouwde omgeving te verduurzamen nemen toe. Maar er is geen
platina groep (platinum, iridi‑
consensus over de exacte kenmerken van een duurzame omgeving of duurzaam ge‑
um, rhodium, etc.), kobalt, mag‑
bouw, en er is nog geen bouwstandaard voor duurzaamheid. Zolang duurzaam bouwen
nesium, tantalum, gallium en
nog kan worden afgezet tegen traditioneel bouwen, kan het nog steeds een unique
germanium. Ze komen voor in
selling point voor architectenbureaus zijn. Daarbij is het belangrijk dat het effect van de maatregelen meetbaar is.
China, Rusland en Brazilië, op‑ komende industrielanden die vooral hun eigen belang op het
139
oog hebben. [...] De ‘critical raw
De meest prangende thema’s zijn op dit moment energiebesparing en duurzame
materials’ zijn kritiek, omdat ze
energieopwekking. Naar verwachting worden deze op korte termijn gevolgd door (de
van essentieel belang zijn voor
gevolgen van) materiaalschaarste. Schaarste wordt niet alleen veroorzaakt door drei‑
de industriële toekomst van
gende uitputting. Een groot deel van de voorraad van essentiële metalen en minera‑
Europa. Zo zijn metalen uit de
len bevindt zich in China, dat voor veel materialen exportrestricties heeft opgelegd.
platina groep onder meer van
Milieuoverwegingen bij de keuze van materialen, bijvoorbeeld op basis van LCA’s,
belang voor brandstofcellen
worden nu nog regelmatig als ideologisch bestempeld. Als de verwachte materiaal‑
en – belangrijk voor de chemi‑ sche industrie - als katalysator; kobalt wordt gebruikt voor li‑ thium-ion batterijen; tantalum zit in condensatoren; gallium is belangrijk voor zonnecellen en germanium wordt gebruikt voor diverse optische toepas‑ singen, waaronder glasvezels. Vaak gaat het om grondstof‑ fen voor opkomende technolo‑
schaarste doorzet, zullen ook economische factoren een rol gaan spelen. Schaarste leidt tot hogere prijzen, maar ook de stijgende energieprijzen leiden tot hogere grond‑ stofprijzen: winnings-, bewerkings,- en transportkosten van materiaalproductie nemen toe. Voor het komende decennium wordt voorspeld dat de materiaalschaarste beperkt blijft tot zeldzame aardmetalen.31 Voor de bouw is dit relevant omdat het hier gaat om grondstoffen die gebruikt worden in nieuwe technologieën waarmee duurzame energie wordt opgewekt (o.a. zonnepanelen), batterijen in elektrische auto’s en onder‑ delen van domoticasystemen. De invloed van schaarste op bouwprijzen bleek in 2008 toen staalprijzen 30% toenamen in jaar tijd, onder invloed van de explosieve vraag en exportbeperkingen in China.
gieën, die van Europa in 2020
Er is een duidelijke marktvraag naar kennis van kosten en opbrengsten van technische
een innovatieve en duurzame
ontwikkelingen, ontwikkelingen op het gebied van financiering en subsidies en waar‑
samenleving moeten maken.”
deontwikkeling van duurzaam vastgoed. Ontwikkelingen op het gebied van duurzaam
(Van Kasteren, 2010).
bouwen vragen om kennismanagement. Om aan de kennisvraag van opdrachtgevers te kunnen voldoen is het voor bureaus belangrijk om na te denken over strategische partnerkeuze, afhankelijk van de marktpositie die bureaus willen innemen,. Naast kennis over duurzaamheid in ontwerpen zal ook duurzame bedrijfsvoering aan‑ dacht gaan vragen. De rijksoverheid heeft als doelstelling om diensten 100% duur‑ zaam en sociaal verantwoord in te inkopen. Andere overheden en onderwijsinstellin‑ gen hebben eigen doelstellingen, maar ook daar staat duurzaam inkopen hoog op de agenda. De richtlijnen voor het duurzaam inkopen van adviesdiensten door de over‑ heden is weliswaar in 2010 in de koelkast gezet, maar het onderwerp is nog steeds actueel. Er wordt gewerkt aan een nieuw voorstel waarin de duurzame bedrijfsvoering van leveranciers van diensten en producten kan worden getoetst.
140
5.6.6 Klantgerichtheid en toevoegde waarde In de bouwwereld is het gebruikelijk om te spreken over een opdrachtgever, in plaats van een klant. De al‑ gemene trend van klantgericht werken is echter ook voor architectenbureaus van belang, of het nu op‑ drachtgevers of klanten worden genoemd. Omgaan met steeds kritischere en geïnformeerde opdrachtge‑ vers vraagt dat er opnieuw wordt nagedacht over wat wat de opdrachtgever wil en verwacht. Een aantal op‑ drachtgevers die voor dit onderzoek werden gespro‑ ken spraken in dat kader over ‘verwachtingsmanage‑ ment’. In een - inmiddels - vraaggestuurde markt is het van belang om goed aan te voelen wat de klant wil, waar meerwaarde voor de klant in zit. Dat kan door bijvoorbeeld in het ontwerpproces aandacht te besteden aan lean-technieken. Waar lean bouwen voor aannemers en hun klanten een duidelijke meerwaarde oplevert kan dat voor architectenbureaus wellicht ook gelden. Een lean ontwerp focust op die onderdelen die voor de kant meerwaarde opleveren, en mini‑
Fig 5-18: Laadstations voor elektrische auto’s; hoe zal met de voorspelde schaarste van zeldzame aardmetalen de mobiliteit zich ontwikkelen?
maliseert de energie en aandacht die nodig is voor onderdelen waar geen meerwaarde voor de klant in zit. Andere aspecten van het vergroten van klantgerichtheid die door meerdere opdrachtgevers worden genoemd zijn: meer kennis hebben van subsidie- en financieringsmogelijkheden, ontzorgen van opdrachtgevers door meer zekerheid over bouw- en ontwerpkosten te bieden, en het zorgvuldiger omgaan met de expertise van de opdrachtgever over eigen bedrijfsprocessen.
5.7 samenvatting en conclusies In dit hoofdstuk is gekeken naar ontwikkelingen die op dit moment, en in de nabije toekomst, de agenda bepalen van de partijen die vormgeven aan de relatie tussen architectenbureau en opdrachtgever. Een ontwikkeling die alle partijen bezighoudt is ketenintegratie en ketensamenwerking. Architectenbureaus zijn, gestimuleerd door de mogelijkheden van BIM, vaak gericht op het verbetering van de samenwerking met partijen uit de bouwkolom. Langdurige samenwerkingen tussen opdrachtgevers en ar‑ chitectenbureaus lijkt nog vrijwel niet voor te komen. De enquêteresultaten suggere‑ ren dat daar kansen liggen. 141
De toenemende aandacht voor professionalisering bij opdrachtgevers heeft conse‑ quenties voor de wijze van aanbesteden van architectendiensten of bouwwerken, en voor de eisen die aan architectenbureaus worden gesteld. Deze trend zal doorzetten, onder andere door professionalisering van inkoop. Daarmee worden opdrachten in het (semi)publieke domein steeds vaker geobjectiveerd en zullen relatienetwerken in deze sector aan belang verliezen. Een tegenbeweging die ontstaat moet de negatieve bijeffecten van transparantie verzachten. Waardering voor zachte eigenschappen als samenwerkingsgerichtheid worden explicieter benoemd en wegen zwaarder mee in selecties. Het is te verwachten dat ook in het ontwerpproces de vraag naar transpa‑ rantie toe zal nemen. Dit past ook in de verschuiving van inspanningsverplichting naar resultaatverplichting: doet het ontwerp, het gebouw, ook echt wat het moet doen? Het kunnen kwantificeren van prestaties van gebouwen wordt belangrijker. Dit kan ook de vraagstelling beïnvloeden. Met name de overheid is aan het experimenteren met het stellen van andersoortige vragen: geen gebouw, maar een huisvestingsoplossing. Inspanning van de ontwerpende partijen afhankelijk maken van de geleverde presta‑ tie vloeit daar logisch uit voort. Innovatieve architectenbureaus experimenteren met verdienmodellen die zijn gebaseerd op dit principe. Financiering is voor de zorg, lokale overheden en corporaties de grote uitdaging voor de korte termijn. Architectenbureaus met scherp inzicht in kosten en opbrengsten hebben een meerwaarde in deze sectoren. Een trend die wordt gesignaleerd door architectenbureaus is dat er een nieuw type opdrachtgever ontstaat. Het gaat dan om groepen ondernemers, zelfstandigen of mkb’ers die georganiseerd in tijdelijke samenwerkingsverbanden en gezamenlijk bouwopgaven oppakken (zCPO). Architectenbureaus kunnen hier een stimulerende of adviserende rol in spelen. Eindgebruikers willen en krijgen meer invloed op het eindresultaat. Het merendeel van de partijen geeft aan dat eindgebruikers vaker en vroeger betrokken moeten wor‑ den in het ontwerpproces. Er zijn veel verschillende manieren waarop dit gebeurt; de enquête en interviews suggereren dat gebruikerspartcipatie vooral bij coöperaties nog verder kan uitkristalliseren. Eindgebruikers organiseren zich makkelijk als groep en krijgen zodoende meer gewicht als speler in de ontwerpgave. Succesvolle inspraak‑ trajecten houden rekening met het autoriteitsverlies van specialisten, de mogelijkhe‑
142
den van digitale media om informatie en ervaring uit te wisselen, en richten zich meer op architect als procesbegeleider. De overheid treedt terug en heeft deregulering hoog op de agenda staan. Taken die eerst aan de overheid voorbehouden waren worden uitbesteed aan marktpartijen. Voorbeelden zijn de bouwplantoetsing en energielabelcertificeerder. Te verwachten is dat waar mogelijk er meer taken aan de markt overgelaten zullen worden. Een van die taken kan te maken hebben met de nadruk op het toetsen van werkelijke presta‑ ties van gebouwen na oplevering. De werkelijke prestatie wordt ook hier maatgevend. Voor architectenbureaus ontstaan mogelijkheden om nieuwe diensten aan te bieden, zoals BIM-coördinator, of tendermanager. Door deregulering ontstaat er ruimte voor andersoortige ontwikkelingsinitiatieven. Struikelblok is de financiering van dit soort trajecten, vanwege de bezuinigen op lokaal niveau en de terugtrekking van de rijksoverheid. Financiering komt meer bij marktpar‑ tijen te liggen. Er zal behoefte ontstaan aan architectenbureaus die kunnen bijdragen aan het organiseren van financiering, bijvoorbeeld via subsidies of crowdfunding.
143
innovaties door architecten
6
Bij innovaties wordt vaak in eerste instantie aan technologische ontwikkelingen ge‑ dacht. In de bouw gaat het dan vaak om nieuwe bouwproduct of bouwmethodieken. Deze vorm van innoveren wordt door veel architecten gezien als belangrijk onderdeel van het vak. Vaak vloeien innovaties voort uit de opgave en worden ze als noodza‑ kelijk gezien om een goed ontwerp te maken. Denk daarbij aan zaken als een nieuw type gevelelement, baksteen of kozijnprofiel. Naast de technologische innovatie is er nog een ander type innovatie – een type dat vaak onderbelicht blijft: innovatieve dienstverlening door architectenbureaus. Hieronder vallen experimenten met bredere dienstverlening, andere verdienmodellen en andere werkwijzen zoals BIM. Dit Marktonderzoek Innovaties wordt uitgevoerd in het kader van het IPC voor archi‑ tecten 2010. Het IPC is een subsidieregeling, gericht op het verbeteren van de econo‑ mische positie van MKB’ers door de ontwikkeling van innovaties te subsidiëren. Het uitgangspunt is dat innovaties moeten leiden tot duurzame en effectieve nieuwe pro‑ ducten of diensten voor de architectenbureaus. En, plat gezegd, een vernieuwing heet pas een innovatie als het geld oplevert. Een vernieuwing die maar eenmalig wordt uitgevoerd is feitelijk enkel een prototype. In dit hoofdstuk zijn enkele Nederlandse voorbeelden verzameld van allerhande uitgevoerde innovaties door architectenbu‑ reaus. De voorbeelden zijn verzameld in gesprekken met de bedenkers, door tips van anderen en door speurwerk op het internet. De verzameling is zeker niet uitputtend. Sommige voorbeelden zijn succesvol, andere worden nog doorontwikkeld en bijge‑ schaafd. De voorbeelden zijn bedoeld als inspiratiebron en aanjager van de discussie over architect, ondernemerschap en innovatie.
6.1 Innovatie in de architectenpraktijk 6.1.1 Verdienmodellen Verdienmodellen krijgen schoorvoetend in de architectenbranche meer aandacht. Een verdienmodel is de beloningsstructuur van het architectenbureau, vastgelegd in het contract tussen architect en opdrachtgever. Veel voorkomende verdienmodellen in de architectenbranche zijn een vast bedrag, honorarium op basis van bouwsom of hono‑ rarium op basis van uurtarief, al dan niet gecombineerd met een maximum bedrag. In deze traditionele verdienmodellen is het uitgangspunt de hoeveelheid werk die moet worden geleverd. De vergoeding wordt gerelateerd aan de inspanning. De opdracht‑ gever weet echter niet of die inspanning ook het gewenste resultaat op gaat leveren. 144
Steeds kritischere, zekerheid zoekende opdrachtgevers willen garanties dat het re‑ sultaat ook de kwaliteit heeft die ze verwachten en dat het honorarium past bij de geleverde prestatie. Daarom wordt er op kleine schaal geëxperimenteerd met verdien‑ modellen die uitgaan van een andere wijze van vaststellen van de beloning. Daarbij wordt een andere factor betrokken in het bepalen van de hoogte van de vergoeding, namelijk de kwaliteit van het geleverde werk. Op het congres Architectuur 2.0 in 2009 hield Thomas Rau een pleidooi voor een ander verdienmodel dat niet is gebaseerd op een vast honorarium maar op een prestatie. Rau stelde voor naar rato betaald te wor‑ den uit de financiële besparingen die hij als architect weet te realiseren. Hoe hoger de besparingen in bouwkosten en exploitatielasten, hoe hoger het honorarium. Inmiddels heeft RAU een project op deze wijze aangenomen. Buiten de architectenbranche zijn verschillende voorbeelden van dit principe bekend. Adviesbureau Advin heeft bijvoorbeeld het HOERA-concept ontwikkeld. In dit verdien‑ model bepaalt de klant pas na afronding van de opdracht welke prijs hij betaalt. De geleverde kwaliteit bepaalt de hoogte van het honorarium. HOERA is een acroniem van voor Honorarium Op Een Resultaat Afrekening en neemt de daadwerkelijk be‑ oordeelde kwaliteit door de opdrachtgever als maatgevend voor de waarde van een product. Voor aanvang van een project worden criteria opgesteld waar het project aan moet voldaan. Er worden afspraken gemaakt over technisch-inhoudelijke, organisa‑ torische, communicatieve en planningsdoelstellingen. Per project werkt Advin vervol‑ gens voorstellen uit voor de kwaliteitsnormen, waarin ook de rol en bijdragen van de opdrachtgevende partij omschreven staan. Er wordt dus van tevoren vastgelegd op basis van welke criteria het geleverde werk wordt beoordeeld, wanneer dat voldoende of goed is, en welke financiële vergoeding daar dan tegenover staat.
6.1.2 Ontzorgen Niet iedereen kan zich veroorloven een architect op prestatiebasis in te huren. Soms wil je als opdrachtgever vooraf zekerheid over de kosten. Op de particuliere markt kan juist het werken met vaste prijzen een meerwaarde hebben voor de opdrachtgever. Duidelijkheid en zekerheid over kosten, te leveren diensten, het verloop van het pro‑ ces en de eigen noodzakelijke inspanningen van de opdrachtgever geven de consu‑ ment houvast. Architect Johan Drenth biedt consumenten pakketten aan met keuzeop‑ ties, waarbij iedere optie een vaste prijs heeft. Een ontwerp bestaat uit een vast aantal 145
varianten, een extra variant heeft een vaste meerprijs. Ook standaardwerkzaamheden uit de DNR worden tegen vaste prijzen aangeboden en zijn als pakket samen te stellen. Een stapje verder gaat Virtus architectuur. Ook zij richten zich op de particuliere markt en stellen zich op als General Contracter Advisor. Dat wil zeggen dat het werk niet wordt aanbesteed aan een hoofdaannemer, maar dat de opdrachtgever zelf rechtstreeks alle deelaannemers contracteert, waarbij hij wordt geadviseerd door de architect. Virtus coördineert vervolgens de uitvoering. Door de hoofdaannemer uit de keten te nemen, kunnen de bouwkosten lager blijven. Het idee van General Contractor Advisor is niet nieuw. Ook bij technisch complexe projecten en grote opdrachtgevers kan deze werkwijze toegevoegde waarde hebben. Cepezed werkt al jaren ook op deze wijze en formuleert hun aanpak als volgt: “Bouwteam General Contractors (BGC) is het realisatiebedrijf verwant aan Cepezed. Het organiseert, coördineert en controleert de bouw van projecten ont‑ worpen door zowel Cepezed als andere architecten. Het doet dit volgens de me‑ thode van management contracting, ook wel partiële aanbesteding of nevenaan‑ neming genoemd. Hierbij wordt niet een hoofdaannemer aangesteld die zich voor de daadwerkelijke uitvoering grotendeels op onderaannemers verlaat en bestaat van de marge. In plaats daarvan wordt ieder werk apart vergeven aan de bieder met het meeste vakmanschap en de gunstigste condities. De contracten worden gesloten direct tussen de opdrachtgever zelf en de verschillende uitvoerende par‑ tijen. Bouwteam General Contractors opereert daarmee feitelijk als uitvoeringsad‑ viseur. Al tijdens de ontwerpfasen is het sterk in het proces betrokken en deelt het kennis en kunde betreft de realisatie- en kostenaspecten. Ontwerp en uitvoering worden hierdoor optimaal op elkaar afgestemd. Dit leidt tot een strak gecontro‑ leerd proces met een grote mate van financiële en procedurele transparantie. Ook en vooral heeft het een hogere kwaliteit gepaard aan lagere kosten en een kortere bouwtijd tot gevolg.” (Cepezed, 2011). Een andere oplossing voor het bieden van meer zekerheid voor particulieren wordt door het collectief Architecten Bouwers aangeboden. Architecten die zich bij deze stichting aansluiten richten zich op het ontzorgen van de particuliere opdrachtgever
146
door maatwerkarchitectuur te bieden, samen met een verzekeringscontract dat het budget en de uitvoeringstermijn waarborgt.
6.1.3 Samen sterk staan Ook samenwerken met andere architecten kan voordelen opleveren. In de architec‑ tuurcatalogus, een website geïnitieerd door leukehuizen.nl, presenteren architecten gerealiseerd werk compleet met details zoals de bouwkosten. Potentiële opdrachtge‑ vers kunnen aansprekende ontwerpen uitzoeken en contact leggen met de architect om het uitgekozen ontwerp op maat aan te passen. De architectuurcatalogus positio‑ neert zichzelf daarmee tussen de catalogusbouw en de vrije architectuuropdracht in.
6.1.4 Totaalconcepten Totaalconcepten sluiten aan bij de gedachte die ook achter de DBFMO-constructies zitten. De opdrachtgever krijgt geen gebouw of verbouwing, maar een huisvestingsop‑ lossing. RAU heeft samen met ketenpartners, waaronder BAM en Triodos, een concept ontwikkeld waarin de opdrachtgever geen eigenaar wordt van het gebouw, maar het gaat leasen. Het concept gaat echter verder dan traditionele leaseconstructie. Het is gebaseerd op de cradle-to-cradle filosofie waarin bouwstoffenkringlopen worden ge‑ sloten. De bouwproducten en -stoffen blijven eigendom van de producent. Het gerea‑ liseerde gebouw is als het ware een grondstoffenbank. Het concept is gebaseerd op de idee dat kopers het materiaal niet hoeven te betalen maar alleen arbeid en materieel. Daardoor blijven bouwkosten lager. Voor producenten is dit interessant omdat ze op lange termijn minder afhankelijk van fluctuaties in de grondstoffenmarkt zijn en hier‑ mee aan economische zekerheid winnen. Het bovenstaande concept, dat is gebaseerd op ketenintegratie, richt zich op com‑ plexere gebouwen en professionele opdrachtgevers. Op de particuliere (woning)markt zijn er natuurlijk al heel lang totaalconcepten gangbaar, vaak in de vorm van catalo‑ gusbouw, gericht op het duurdere woningsegment. Voor het goedkopere woningseg‑ ment hebben Mulderobdam en Min2 een catalogusconcept ontwikkeld, ‘Het eigen gerijde huis’. Via een webmodule kunnen geïnteresseerde starters hun eigen huis sa‑ menstellen, waarvan direct de bouwsom inzichtelijk wordt gemaakt. In dit straatje passen ook de initiatieven van architecten die optreden als ontwikkelaar. De architect is dan tevens opdrachtgever – een ontwikkeling die veel discussie onder 147
architecten oproept. Voorstanders prijzen het aan als een manier waarop architecten de touwtjes van het ontwerp- en bouwporces (weer) in handen kunnen krijgen, te‑ genstanders vrezen dat de kwaliteit van de ontwerpen in geding komt als architect en opdrachtgever in een persoon verenigd worden.
6.1.5 Het breder werkend architectenbureau Het breed werkende architectenbureau werkt vaak voor professionele opdrachtgevers die behoefte hebben aan de architect in de klassieke rol van vertrouwenspersoon en centraal aanspreekpunt. Het aantal volledige opdrachten neemt echter al jarenlang langzaam af. Ook bij dit soort opdrachten neemt de vraag naar transparantie vanuit de opdrachtgevende organisaties toe en worden met name directievoering, kostenra‑ mingen en toezicht regelmatig bij een andere partij dan de architect neergelegd. Deze handelswijze is een reactie op het idee dat de architect in een positie van belangen‑ verstrengeling komt bij het uitvoeren van deze taken. Een bijkomend effect is dat het technische kennisniveau van medewerkers van architectenbureaus kan terugvallen. Het begeleiden van de uitvoering is immers een bron van kennis die de kwaliteit van nieuwe werken verhoogt. Door het ontbreken van dit deel van het proces in projecten waar geen volledige opdracht voor is gegeven, wordt het voor de architect lastiger om het technische niveau te behouden of uit te breiden. Het kunnen blijven aanbie‑ den van een breed pakket aan werkzaamheden wordt daardoor voor sommige bureaus moeilijker. Specialisten als directievoerders, bestekschrijvers en opzichters kunnen niet altijd volledig aan het werk worden gehouden. Architectenbureau Topos heeft dit probleem eenvoudig maar effectief opgelost door diverse diensten die betrekking hebben op projectmanagement, kostenbeheersing en technische ondersteuning aan te bieden onder een aparte naam: Toposfields.
6.1.6 Collectief Particulier Opdrachtgeverschap Eerder is opgemerkt dat de particuliere markt de komende jaren steeds belangrijker wordt voor architecten. Collectief Particulier Opdrachtgeverschap vergt een specifieke aanpak. Architectenbureau Nexit in Arnhem heeft tijdens de looptijd van dit project een methodiek ontwikkeld om groepen particulieren te begeleiden bij het ontwerpen en ontwikkelen van woningen. In Arnhem is het bureau door de VVE van een groep kluswoning-eigenaars aangetrokken om het ontwerp te maken. Woningen van corpo‑ ratie Portaal stonden op de nominatie om gesloopt te worden, maar na protest van 148
huurders is een renovatie-verkoop scenario ontwik‑ keld. Het project is niet met de CPO-opzet begonnen, aangezien er geen gezamenlijk initiatief was, maar in‑ dividuele geïnteresseerden zijn samengebracht door een project van de gemeente. De woningen worden nu in opdracht van de VVE als collectief gerenoveerd door een aannemer, en vervol‑ gens afgebouwd door de individuele eigenaars. In de financiering van de woningen is budget gereserveerd voor het architectenhonorarium. Nexit organiseert workshops met de groep opdrachtgevers waarin het ontwerp en de materialisatie worden uitgewerkt. De eigenaars kunnen uit verschillende pakketten kiezen. Het basispakket is verplicht voor iedereen en heeft betrekking op het casco en een globale woningplattegrond en daarnaast zijn er pakketten voor interieuruitwerking,
Fig. 6-1: Hoe onderscheid je je van een concurent?
voor uitbreiding en voor een combinatie daarvan. Er wordt gewerkt met vaste prijzen voor de pakketten. Als er meerdere mensen gebruik maken van deze pakketten wordt er (extra) korting gegeven.
6.1.7 Exploitatie en initiatief Leegstaand vastgoed is een actueel probleem. De waardevastgoedmeter van WKG architecten richt zich op leegstaande panden en helpt eigenaars inzicht te krijgen in de exploitatiemogelijkheden van hun vastgoed. Er wordt niet alleen gekeken naar de mogelijkheden van het pand, maar ook wordt er een koppeling gemaakt met de mogelijkheden van de locatie en aanwezige instellingen en bedrijven. Er worden vier scenario’s uitgewerkt waarbij kosten en opbrengsten per scenario inzichtelijk worden gemaakt. Ook de kosten van het uitvoeren van het onderzoek zijn direct inzichtelijk via de website.
6.2 Architectuur en innovatie De in dit hoofdstuk verzamelde voorbeelden illustreren de uiteenlopende manieren waarop architectenbureaus bezig zijn met innovatie. Er is weinig theoretisch kader beschikbaar om deze ontwikkelingen te duiden; architectenbureaus, innovatie en het 149
daarvoor noodzakelijke ondernemerschap zijn nog maar beperkt het onderwerp van studie geweest. Een voor dit marktonderzoek niet direct relevante bron, maar moge‑ lijk een interessante studie voor architectenbureaus die bezig zijn met innoveren, is Architectuur en innovatie van Barbara Renier en Leentje Volker uitgegeven door de TU Delft (2010). In dit onderzoek leggen Renier en Volker een link tussen het innova‑ tievermogen van architecten en de kansen die innovaties bieden om een andere of grotere rol in het bouwproces te spelen. Deze studie grijpt terug op een onderzoek van het EIB in opdracht van PSI-bouw uit 2006: Procesintegratie en innovatief ondernemerschap in ontwerpbureaus. Innovatieve diensten en producten door architectenbureaus zijn nog niet in ruime mate zichtbaar in de markt. Dit kan verschillende oorzaken hebben. Misschien zijn de innovaties er wel maar zijn ze nog niet erg zichtbaar; in dat geval kan marketing een oplossing beiden. Het kan ook zijn dat er weinig innovatiekracht in de branche aanwe‑ zig is. Dat lijkt onwaarschijnlijk. Product- en conceptontwikkeling zijn bij veel architec‑ tenbureaus een gangbaar onderdeel van het ontwerpproces. Er zijn twee soorten inno‑ vaties die architecten geregeld doen. De eerste is het ontwerpwerk zelf, het gebouw. Dat is een maatwerk-oplossing. Je zou kunnen zeggen dat ieder gebouw een innovatie is: een gebouwontwerp is een uniek antwoord op een unieke combinatie van locatie en vraag. Het is daardoor niet één op één reproduceerbaar voor een andere opdracht‑ gever. Geen enkel gebouw komt eigenlijk verder dan het stadium van prototype. Een ander soort innovatie is het ontwikkelen van bouwelementen voor een specifiek gebouw. Meestal vloeit die ontwikkeling logisch voort uit de ontwerpopgave. De ar‑ chitect heeft een bepaald beeld voor ogen dat met standaardproducten niet gerea‑ liseerd kan worden. Die speciaal ontwikkelde elementen zijn, na hun eerste gebruik in het originele gebouwontwerp, vaak ook bruikbaar in andere projecten. Denk aan ontwikkelde gevelelementen, kozijnprofielen etc. Dit soort elementen kunnen wor‑ den doorontwikkeld en in de markt worden gezet. De ontwikkeling van het prototype van dit soort elementen vraagt vaak een extra inspanning van de architect, waar hij maar zelden een extra financiële compensatie voor vraagt of krijgt. Daar zijn redenen voor: de architect vindt dat productontwikkeling bij de opgave hoort of de opdracht‑ gever heeft niet specifiek om dat nieuwe product gevraagd. Ook de producent van het nieuwe product betaalt vaak niet voor het idee van de architect. Hij moet er tenslotte ook extra tijd in steken om het mee te ontwikkelen. De producent kan echter na die 150
tijdsinvestering een geslaagd product in de markt zetten en zo zijn investering terug‑ verdienen. De meerwaarde van de innovatie komt ten goede aan opdrachtgever, eind‑ gebruiker of producent, maar niet aan het (mede)ontwikkelend architectenbureau. Het architectenbureau loopt daardoor inkomsten mis. Daarnaast wordt een kans gemist om de toevoegde waarde van architectenbureaus in het ontwerp- en bouwproces voor het voetlicht het brengen. Daar ligt een grote uitdaging voor architectenbureaus de komende tijd. “It is not the strongest of the species that survives, nor the most intelligent, but rather the one most adaptable to change.” Leon C. Megginson
151
conclusies en aanbevelingen
7
Het bouwvolume neemt de komende twee decennia matig tot sterk af. De aard van de opgave verandert, door de afname van de behoefte aan nieuwbouw ten gunste van nadruk op bestaande bouw, de afname van het belang van woningbouw, nadruk in de markt op gespecialiseerde gebouwen of combinatiegebouwen. De wijze waarop architectenbureaus opereren in een ontwerp- en bouwproces neemt vele vormen aan. Naast de traditionele volledige opdracht en de traditionele ‘ontwerp tot en met bouwvergunning’-opdracht worden architectenbureaus vaker voor andere invullingen van hun rol gevraagd. Andere contractvormen vragen scherp juridisch in‑ zicht en ook ondernemerschap. In een markt die zo in beweging is zijn de kaarten nog niet geschud. Er zijn nieuwe soorten opdrachtgevers te zien, die op andere wijze werken met archi‑ tectenbureaus. Opdrachten die voorheen rechtstreeks aan een architectenbureau ge‑ gund werden, worden nu regelmatig als een Design & Build opgave in de markt gezet. In dit soort opgaven werkt het architectenbureau voor een aannemer of ontwikkelend bouwbedrjif, in plaats van rechtstreeks voor de hoofdopdrachtgever. Er ontstaan ook tijdelijke opdrachtgevers; groepen eindgebruikers organiseren zich om gezamenlijk een gebouw te ontwikkelen voor eigen gebruik. Dat vergt aanpassingsvermogen en een ander netwerk. Een groot deel van de bouwopgave, die in het bedrijfsleven, is nog niet gedetailleerd in kaart gebracht. Vervolgonderzoek in deze sectoren zou een beeld kunnen schetsen van de innovatiebehoefte van opdrachtgevers in deze sectoren. De transitie in de markt houdt veel architectenbureaus bezig. Dit Marktonderzoek Innovaties door Architecten is illustratief voor de veranderende houding onder ar‑ chitectenbureaus in Nederland. Creatief ondernemerschap en opereren in een steeds complexere marktsituatie krijgen in toenemende mate de aandacht. Reflectie vanuit de markt op het eigen functioneren en onderzoek naar kansen en behoeften bij op‑ drachtgevers hoort daarbij. Uit dit Marktonderzoek blijkt duidelijk dat opdrachtgevers ook reflecteren ook op de veranderende markt en hun rol daarin. Een herhaalonder‑ zoek naar de innovatiebehoefte bij opdrachtgevers zou voor beide partijen een zin‑ volle ondersteuning kunnen zijn bij het bepalen van hun posities. Opdrachtgever en architectenbureau kunnen samen op trekken om de veranderende wensen, behoeften en mogelijkheden af te stemmen voordat er een opgave wordt geformuleerd. Hierin
152
kan een rol zijn weggelegd voor de branchevereniging of voor een organisatie als Archimove, die bevordering van professionalisering en innovatie in de architecten‑ branche stimuleert. Naast inhoudelijke afstemming tussen opdrachtgevers en architectenbureaus kan het ook zinvol zijn om aandacht te besteden aan het imago van de branche. De campagne van de BNA in het voorjaar van 2011 ‘Goed plan? Architect!’ is een goede stap in het vragen van meer positieve aandacht voor de branche. De resultaten van het onderzoek laten zien dat de technische en procesmatige diensten die veel architectenbureaus verlenen onbekend zijn bij een groot deel van het publiek. Het beeld dat een architect duur is kan ook genuanceerd worden, als het in het perspectief van meerwaarde wordt gepresenteerd. Dit zouden onderwerpen voor volgende imagogerichte campagnes kunnen zijn. Hierin is een rol weggelegd voor de brancheorganisatie.
153
Literatuurlijst •
Apeldoorn, A. van (2011). De klik-factor. Architectenwebmagazine nr. 40, maart 2011
•
Archipunt (2010). Klantevredenheidsonderzoek BNA XS. Groningen: Archipunt
•
Balance (2010). Klantgericht bouwen voor gemeenten. Amsterdam: Balance
•
Bijlsma, L.,L van den Broek, E.Dammers e.a. (2007). Particulier opdrachtgeverschap in de woningbouw. Rotterdam: NAI uitgevers (Ruimtelijk Planbureau).
•
Binnenlands Bestuur (2011). Waarom VROM moest verdwijnen.
•
Via:
http://www.binnenlandsbestuur.nl/vakgebieden/publieke-zaken/waarom-
vrom-moest-verdwijnen.1126531.lynkx •
BNA, (2010a). Bedrijfsvergelijkend onderzoek. Amsterdam: Bond van Nederlandse Architecten (Stratus)
•
BNA, (2010b). Resultaten 4e onderzoek economische crisis in de architectenbranche (peiling september 2010). Amsterdam: Bond van Nederlandse Architecten.
•
BNA (2010c). Factsheet aanbestedingen. Amsterdam: Bond van Nederlandse Architecten.
•
Caniels, drs. M.E. En ir. R. Sijpersma (2005). Procesintegratie en innovatief ondernemerschap in de bouwnijverheid.
Amsterdam: Economisch Instituut voor
Bouwnijverheid. •
CBW-Mitex (2011). Onderzoek retail 2020. Re’structure. Zeist: CBW-Mitex.
•
Centraal Planbureau (2010). Het wonen overwogen. De resultaten van het woononderzoek 2009. ‘s Gravenhage: ministerie van VROM.
•
CePeZed (2011)
•
via: http://www.cepezed.nl/nl/office/18-bouwteam-general-contractors
•
Cornelis, E. (2003). De coördinerende rol van de architect in het bouwproces. Atelier Pro.
•
Deamer, P. , G. Bernstein (2010). Building (in) the Future. Recasting Labor in
•
Doorn, A. van (2010a). De Het bureau. Tips voor ondernemers. Strategische positie-
Architecture. New York: Princeton Architectural Press. bepaling. De Architect, Pagina 117, oktober 2010. •
Doorn, A. van (2010b). De Het bureau. Tips voor ondernemers. Strategische positiebepaling: het strong servicebureau. De Architect, Pagina 117, november 2010.
•
Doorn, A. van (2010c). De Het bureau. Tips voor ondernemers. Strategische positiebepaling: het strong servicebureau. De Architect, pagina 117, november 2010.
154
•
Foekema, H. en L. Nikkels (2008), NMA: cultuuromslag in de bouw. Amsterdam: (TNS NIPO).
•
Graaf, K. de en W. Laverman (2009). Ketenintegratie wordt ter hand genomen. Building Business, pagina 20-23, februari 2009
•
Groen, drs. M. De & dr. J.F.I. Klaver & dr. P.H. Renooy (2010). Verkenning Rijksagenda Krimp en Ruimte. ‘s Gravenhage: ministerie van VROM.
•
Jamieson, C. (2011). The Future for Architects. Londen: RIBA.
•
Kasteren, van, J. (2010). Europa slecht voorbereid op geopolitieke schaarste.
•
Via: http://www.joostvankasteren.nl/artikel.php?id=36
•
Kempe, A. En O. Thill (2008). Aanbestedingen in Nederland. Rotterdam: Atelier Kempe Thill Architects And Planners.
•
Kempe, A. En O. Thill (2010). De nieuwe architect. Rotterdam: Atelier Kempe Thill Architects And Planners.
•
Koning, M. & Holtackers, D. (2010). Architecten in de toekomst. Verkenning van de omzet en werkgelegenheid van architecten op de lange termijn. Amsterdam: Economisch Instituut voor Bouwnijverheid (BNA).
•
Laan, A., R. Sijpersma et al. (2007). Bouwen op vertrouwen. Amsterdam: Economisch Instituut voor Bouwnijverheid en Universiteit Twente.
•
Loonen, B.M.H. (2004). De noordelijke architectenbranche, een strategische verkenning. Groningen: HLB Nannen Advies BV.
•
Lourens, E. (2006). Procesintegratie en innovatief ondernemerschap in ontwerpbu-
•
Manshanden, W. , Koops, O. & Jonkhoff, W. (2010), Bouwprognoses 2010-2015.
reaus. Amsterdam: Economisch Instituut voor Bouwnijverheid. Delft: TNO bouw en ondergrond. •
Mazzi, A.(2011). Crowdsourcing for thoughtleaders.
•
via:
http://thepatronsaintofarchitecture.blogspot.com/2011/03/crowdsourcing-
for-thoughtleaders.html •
Ministerie van EZ, VROM en L en V (2003). Toekomstperspectief Bouwsector. ‘s Gravenhage: ministerie van VROM.
•
Ministerie van Financiën, (2011).
•
www.ppsbijhetrijk.nl/Actueel/Nieuws/2010/06/DBFM_Light_sturen_op_beschik‑ baarheid
•
NIROV (2011).
•
via:http://www.nirov.nl/Home/Nieuws/Nieuws_Items/_Collectief__particulier_ 155
opdrachtgeverschap__het_uitvoeren_van__beleids_intenties.aspx?rId=393 •
Noordhuis, M. En R. Vrijoef. Ketensamenwerking in de bouw. Zoetermeer: Stichting Rationalisatie Bouw.
•
OCS (2010). Nederland in 2025 vrijwel kantoorloos. ‘s-Hertogenbosch: OCS.
•
Onbekend, (2010). Marketing strategie Nederland.
•
Via:
http://www.prolevel.nl/marketing_strategie_nederland/marketing_begrip‑
pen.html •
Price Waterhouse Coopers,
•
Porwal, V. (2010). Bim-and-lean-wave-of-change-in-industry.
•
Via: http://bimleangreen.blogspot.com/2010/10/bim-and-lean-wave-of-changein-industry.html
•
Pries, F. (2009). De bouw kan niet zonder architecten. Cobouw 68, 9 april 2009
•
Raaij,
van
M.
(2010).
Ketenintegratie.
Voorbij
het
vechtmodel.
Architectenwebmagazine, pagina 90-93, november 2010. •
RAU, (2011)
•
via: http://rau.eu/media/anderenoverrau/
•
Regieraad Bouw (2007). Opdrachtgevers aan het woord. Onderzoek naar het marktgedrag
•
van opdrachtgevers in de bouw. Meting 2007. Amsterdam: Economisch Instituut voor Bouwnijverheid.
•
Renier, B. & L. Volker. (2010) Architectuur en innovatie. Delft: TU Delft.
•
De Rouw, H. (2005). Strategische positionering van architectenbureaus. Een methode voor het strategische adviestraject van Archipunt. Groningen: Rijksuniversiteit Groningen.
•
Rutten, M. (2011). Van dim sum naar yab yum. Den Haag: Constructief.
•
Ruimtelijk Planbureau (2007). Particulier opdrachtgeverschap in de woningbouw. Rotterdam: NAI uitgevers.
•
Schravesande, M. en J. Hoogendoorn (2011). Hack de overheid. Ruimtevolk
•
via: http://ruimtevolk.nl/blog/hack-de-overheid
•
Steunpunt Architectuurwedstrijden Ontwerpopgaven, (2010). 5 jaar Europees aanbesteden. Amsterdam: Architectuur lokaal
•
Schop, J.P en R. Zuydgeest (2010). Integriteit en transparantie in de bouwsector. 1-meting. Zoetermeer: Vernieuwing Bouw (USP).
• 156
SEV, (2004). Bouwen met tijd. ‘s Gravenhage: ministerie van VROM.
•
Stigt, J. Van (2011). Gestrekt erin. De Architect.
•
Via: http://www.dearchitect.nl/blogs/2010/11/12/gestrekt-erin.html
•
TNS NIPO (2010). Het Nieuwe Werken. Amsterdam: TNS NIPO.
•
TNS NIPO (2006). Beleid van gemeentebestuurders als opdrachtgever bij ruimtelijke opgaven. Amsterdam: TNS NIPO (architectuur lokaal).
•
Verberne, G. Et al. (2010). Aanbestedingsrechtspraak in Nederland. ‘s gravenhage, ministerie van EZ (Price Waterhouse Coopers en Van Doorne)
•
Verhoeven J., J. van Vugt, J. Wegstapel (2011). Strategisch samenwerken. Onderzoek naar de toekomst van kleine en middelgrote woningcorporaties. Best: Atrivé.
•
Vijsel, A. van de (2009). De vraag naar zorg in ziekenhuizen. Utrecht: TNO bouw en ondergrond.
•
Virtus (2011).
•
via: http://www.virtus.net/virtus_borgplan_aanpak_in_10_stappen.php
•
VROM (2000). Nota Wonen: Mensen, wensen, wonen. Wonen in de 21ste eeuw. ‘s Gravenhage: ministerie van VROM.
•
VROM en RGD (2008). Geïntegreerde contractvorming - een introductie. ‘s Gravenhage: ministerie van VROM en RGD
•
Wijnen, A. (2010). De janus bouwdialogen. Dialoog architect aannemer. Eindhoven: stichting Janus.
•
Zuidema, M. & Elp, M. van (2010). Kantorenleegstand: Probleemanalyse en oplossingen. Amsterdam: Economisch Instituut voor Bouwnijverheid.
157
nuttige websites:
158
•
www.bna.nl
•
www.nlingenieurs.nl
•
www.bouwendnederland.nl
•
www.ace-cae.org
•
www.uia-architectes.org
•
www.scsb.nl
•
www.pianoo.nl
•
www.eurpoeseaanbestedingen.eu
•
www.architectuurlokaal.nl
•
www.psibouw.nl
•
www.vernieuwingbouw.nl
•
www.debouwvernieuwt.nl
•
www.kennispleinzorgenbouw.nl
•
www.tno.nl
•
www.nirov.nl
•
www.kei.nl
•
www.sev.nl
•
www.coelho.nl
•
www.hoziron.nl
•
www.cbs.nl
•
www.opdrachtgeversforum.nl
•
www.aedesnet.nl
•
www.rgd.nl
•
www.binnenlandsbestuur.nl
•
www.rijksoverheid.nl/themas/bouwen-wonen-en-leefomgeving
Bijlage 1: enquête opdrachtgevers Thema 1 DE ROL VAN DE ARCHITECT IN HET BOUW- EN ONTWERPPROCES 1a Door welke personen of partijen buiten uw organisatie laat u zich informeren over de organisatie van het ontwerp- en bouwproces? Denk bijvoorbeeld aan: brancheorganisaties, bouwmanagementbureaus en kennisplatforms voor huisvesting in uw sector. 1b Welke interne of externe partijen betrekt u bij de ontwikkeling van een nieuw concept van een huisvestingsopgave? 1c Uw organisatie heeft in het verleden meermaals een ontwerp- en bouwproces doorlopen. Welke stappen in het proces heeft u genomen voordat een architec‑ tenbureau in beeld komt? 1d Op welk moment in het proces besluit u een architectenbureau in te schakelen en waarom? 1e Wanneer uw organisatie heeft besloten een architectenbureau in te schakelen, hoe bepaalt u dan welke architectenbureaus benaderd zullen worden voor een opdracht, of op welke wijze
u de selectie van het architectenbureau gaat organiseren?
1f Welke eigenschappen van een architect vindt u het belangrijkst in een selectie‑ procedure van een architectenbureau? 1g Welke activiteiten en werkzaamheden verrichten architectenbureaus meestal in uw ontwerp- en bouwprocessen en waarom? 1h Wat wilt u in de toekomst verbeterd zien in de het bouw- en ontwerpproces? Thema 2 CONTRACTVORMEN 2a Met welke organisatiewijzen heeft u ervaring? 2b Welke wijze van organiseren van het ontwerp- en bouwproces van nieuwbouw heeft uw voorkeur? 2c Welke wijze van organiseren van het ontwerp- en bouwproces van nieuwbouw heeft uw voorkeur? 2d Waarom heeft de wijze bij 2b uw voorkeur? 2e Waarom heeft de wijze bij 2c uw voorkeur? 159
Thema 3 BIM 3a Kent u het begrip BIM? 3b Kunt omschrijven wat u onder BIM verstaat? 3c Heeft het voor u een meerwaarde als een architect met BIM werkt? 3d Kunt u aangeven wat die meerwaarde kan zijn? 3e Heeft het BIM-model voor u een meerwaarde als hulpmiddel bij exploitatie en onderhoud van uw gebouwen? 3f Kunt u aangeven wat die meerwaarde kan zijn? Thema 4 DUURZAAM BOUWEN 4a Wat verstaat u onder duurzaam bouwen? 4b Heeft uw organisatie beleid op het gebied van duurzaam bouwen dat verder gaat dan wat wordt aangeven door wettelijke kaders? 4c Hoe kijkt u aan tegen hogere investeringen die kostenverlagend kunnen werken in exploitatie en beheer van uw gebouwen? 4d Er zijn verschillende, niet wettelijk verplichte, instrumenten op de markt om de duurzaamheid van gebouwen te meten. Bijvoorbeeld GPR, BREEAM en de Greencalc-methode. Hoe kijkt u aan tegen het inzetten van dit soort instrumen‑ ten? Thema 5 TOEKOMSTIGE HUISVESTINGSVRAAG IN UW SECTOR 5a Wat voor een type bouwwerken bouwt uw organisatie? Bijvoorbeeld: seriematige woningbouw, verpleegzorg, scholenbouw etc. 5b Hoe verwacht u dat de doelgroep (of doelgroepen) waar u voor bouwt in de ko‑ mende vijf à tien jaar gaat veranderen? 5c Hoe verwacht u dat de huisvestingsconcepten in uw sector de komende vijf à tien jaar gaan veranderen? 5d De wensen van eindgebruikers van gebouwen wordt steeds belangrijker. Hoe denkt u in de toekomst het participatie-proces van (eind)gebruikers in het ont‑ werpproces te organiseren? Thema 6 KANSEN VOOR HET ARCHITECTENBUREAU 6a Waar liggen volgens u kansen voor architectenbureaus? 6b Heeft u nog een ‘gouden tip’ voor architectenbureaus?
160
Thema 7 PERSOONSGEGEVENS 7a Bij wat voor een soort instelling bent u werkzaam? Bijvoorbeeld: woningcorpora‑ tie, zorginstelling, school, ontwikkelend bouwer etc. 7b Wat is uw functie bij deze instelling? 7c Wat is uw leeftijd? 7d Wat is uw geslacht? 7e Bij hoeveel projecten waar een architectenbureau bij betrokken is, bent u betrok‑ ken geweest? Graag zowel de gerealiseerde projecten als de niet-gerealiseerde en studieprojecten meetellen. 7f In welke regio bouwt uw organisatie voornamelijk: 7g Hoeveel mensen werken er in uw organisatie? 7g Heeft u nog opmerkingen over de vragenlijst of het onderzoek dan kunt u die hieronder aangeven:
161
Bijlage 2: lijst geïnterviewde personen •
dhr. P. Boonstra - Karakter
•
mevr. A. van Doorn -TU delft
•
dhr. W. Flinkert - Gemeente Meppel
•
dhr. M. Geertse - Architectuur Lokaal
•
dhr. B. Haan - GGD Amsterdam
•
dhr. J. Hillen - Van Wijnen Oost
•
dhr. T. van Honk - Pré Wonen
•
mevr. C. Jansen - Architectuur Lokaal
•
dhr. H. de Jonge - Brink Groep
•
dhr. A. van Kempen - Florence Zorg
•
dhr. A. de Kruif - Stichting Sportaccomodaties Haarlem
•
dhr. E. Leydekkers - GGD Amsterdam
•
dhr. R. Lodder - Rhenense Woningstichting
•
mevr. M. Maljaars - Vidi Vici
•
dhr. H. Michel - Han Michel concepts & projects
•
dhr. M. Oldengarm - BNA
•
mevr. M. Pomp - Digital Action
•
dhr. E. Schaaphok - Ymere
•
dhr. D. Spekkink - Spekkink C&R
•
dhr. H. Stooker - Trebbe
•
mevr. I. Strijp - AMC Amsterdam
Daarnaast worden de volgende mensen bedankt die op een of andere wijze hebben een inhoudelijke bijdrage aan dit onderzoek hebben geleverd: Clemens Witteveen (TU Eindhoven), Kees Duijvestein, Gert ter Haar (Academie van Bouwkunst Groningen), Paul Bos (ZEEP), Kria Djoyoadhiningrat (studio Rosa), Jaap Hoekstra, Oebele Hoekstra (Oebele Hoekstra Architecten), Marianne Loof (LEVS), Ingeborg Holtman (Bureau Architectenregister), Herman ten Kate (Hanzehogeschool), Roy Meenhuis (Itannex), Wim Bremmer (itannex), Kasper Nipius (Brabantse Delta), Michiel van der Stel (de Mâr), Wilbert de Haan (Nexit).
162
Bijlage 3 : SWOT-analyse door IPC-deelnemers Op 27 oktober heeft Archipunt in het kader van het collectieve IPC-project ‘markt‑ onderzoek innovaties’ een bijeenkomst georganiseerd voor deelnemers aan het IPCtraject. Op deze bijeenkomst is de deelnemers gevraagd een SWOT-analyse te maken van de architectenbranche. Een SWOT-analyse is een hulpmiddel om de omgevingsvariabelen en de zwakke en sterke punten van een product, bedrijf of branche in kaart te brengen. Het bepalen van de sterktes en de zwaktes is een zelfanalyse. Het nagaan van de kansen en bedreigin‑ gen heeft betrekking op de buitenwereld (markt en maatschappij). Daarbij valt te den‑ ken aan invloeden vanuit de socio-culturele omgeving, de technologische omgeving, de economische omgeving, de politieke en de juridische omgeving. SWOT staat voor Strenghts (krachten), Weaknesses (zwaktes), Opportunities (kansen), Threats (bedrei‑ gingen). De SWOT-analyse wordt uitgevoerd in het kader van het IPC voor architecten. In het IPC ontwikkelen architecten nieuwe diensten en producten waarmee op middellange termijn ze hun marktaandeel willen vergoten of minimaal behouden. Doel van deze SWOT-analyse is om de deelnemende vertegenwoordigers van architectenbureaus zelf een breed beeld van de markt te laten schetsen waarin duidelijk wordt waar de mogelijkheden voor nieuwe producten, diensten en markten liggen, en hoe daar op ingespeeld kan worden. De analyse betreft de hele branche, en niet alleen het eigen bureau van de deelnemers. Deze analyse wordt in het marktonderzoek innovaties verwerkt om afgezet te worden tegen de visies van opdrachtgevers en stakeholders die in het kader van het onder‑ zoek worden geïnterviewd. Waar delen opdrachtgevers en architecten hun inzicht in (met name) kansen voor de architect, en waar loopt dat uiteen? werkwijze De deelnemers hebben vooraf een toelichting gekregen over het positioneringsmo‑ del voor architectenbureaus. In dit model worden verschillende organisatiestructu‑ ren afgezet tegen marktposities. De categorisering van architectenbureaus die hier uit volgt hebben de deelnemers kunnen gebruiken bij het formuleren van hun items in de SWOT-analyse. Door gebruik te maken van deze categorieën kan de SWOT genu‑
163
anceerd worden waar nodig; de branche bestaat uit veel verschillende typen bureaus, variërend in omvang van 1 tot 100+ medewerkers. Voor elke categorie (S-W-O-T) zijn in de bijeenkomst voorbeelden gegeven. Deze staan vermeld in onderstaande lijst met (vb) erachter. In gesprekken met de groep is aange‑ geven dat de voorbeelden relevant zijn; deze worden dus meegenomen in de analyse. Het thema van de SWOT was: de architectenbranche. Aan de deelnemers is gevraagd om te vermelden als een bepaalde eigenschap/onderwerp specifieke van toepassing is op een bepaald type bureau. De deelnemers zijn verdeeld in 4 groepen, die elk alle 4 de thema’s (S-W-O-T) hebben behandeld. De deelnemer is gevraagd hun bevindingen op mem-blaadjes te schrijven en deze bij de betreffende thema’s te plakken. De groepen zijn ongeveer 75 minuten bezig geweest met het bespreken en benomen van de items. De groepen hoeven het onderling niet eens te zijn over de genoemde items of standpunten. Het resultaat is dus een staalkaart van meningen, opvattingen en constateringen die niet per se door alle deelnemers wordt gedeeld. interpretatie Drie groepen hebben alle thema’s behandeld, een groep heeft alleen S, O en T behan‑ deld. Met dat in gedachten lijkt het rop dat alle bij alle thema’s ongeveer evenveel onderwerpen/items zijn benoemd. Het totaaloverzicht geeft een inzichtelijk overallbeeld. Wel moet er bij het beoordelen van het beeld rekening mee woerden gehouden dat sommige genoemde items op verschillende manieren te interpreteren zijn. En ook bij de items die duidelijk lijken is er enige mate van onzekerheid. Niet iedereen heeft hetzelfde beeld voor ogen bij termen als Turn-Key, Integraal Werken of bijvoorbeeld Het Nieuwe Werken. De categorieën architectenbureaus die zijn besproken aan de hand van het positioneringsmodel zijn weinig gebruikt bij het benoemen van items. Het is niet geheel duidelijk waarom niet. Er zijn verschillende oorzaken te bedenken (model wordt niet begrepen en daarom niet toegepast, relevantie van het model is niet duidelijk, genoemde items worden voor alle soorten bureaus geldig gevonden) maar onduidelijk blijft wat de reden is. De items zijn geïnterpreteerd en gegroepeerd rondom samenvattende noemers. Het totaaloverzicht van items en noemers is hierna opgenomen. Voor de interpretatie is
164
gebruikt gemaakt van de toelichtingen en opmerkingen uit de groepsdiscussie over de resultaten. Hieronder worden de interpretatie van de items apart beschreven. Kansen: Nieuwe markten Er worden door veel deelnemers nieuwe markten gesignaleerd, met een zekere over‑ lap. Oriëntatie op de bestaande voorraad, zowel in renovatie als herbestemming en hergebruik worden genoemd. Het buitenland wordt in zijn algemeenheid als nieuwe markt genoemd, De groeiende zorgmarkt wordt als een kans gezien. Specifiek worden daar genoemd levensloopbestendige woningen en expertise in de zorgsector als ex‑ portproduct. Tenslotte wordt er een kans gezien in het vergoten van de zichtbaarheid van ‘de architect’ voor opdrachtgevers die in CPO-verband willen bouwen. Kansen: vergroten rol in bouwproces Vergroten van de rol van de architect in het bouwproces kan ook worden gezien als het aanbieden van nieuwe diensten. Er wordt verwezen naar de rol van de bouwmanager; Uit de groepsdiscussie blijkt dat dan wordt gedacht aan activiteiten zowel vooraan in het proces (bijvoorbeeld pve opstellen, haalbaarheidsstudies, advisering rondom selectie andere adviseurs en contractmogelijkheden, financieel advies), als verderop in het proces (bijvoorbeeld directievoering). Kansen: procesbeheer door middel van BIM Het is logisch dat binnen het IPC (waarin vrijwel alle deelnemers zich bezig houden met BIM-ontwikkeling) vrijwel alle deelnemers BIM als kans zien; specifiek worden genoemd het verkrijgen van procesregie en het vergroten van de eigen productiviteit. Kansen: nieuwe diensten Veel nieuwe diensten die worden genoemd zijn nog niet uitgekristalliseerd wat betreft de vorm die ze moeten krijgen. Bijvoorbeeld BIM en kennisontwikkeling. Er worden ook een paar diensten genoemd die juist heel specifiek en eenduidig zijn: energiela‑ bel (toetsing) en bouwplantoetser (wanneer dit overgelaten wordt aan marktpartijen). Kansen: designcultuur De vraag naar kwaliteit, de behoefte aan design en bewustwording van opdrachtge‑ vers op het gebied van design kan een kans betekenen voor architectenbureaus.
165
Kansen: krimp Veel deelnemers zien in de krimp niet alleen een bedreiging maar ook een kans. Er worden twee soorten krimp aangestipt, enerzijds krimp in bouwvolume door demo‑ grafische ontwikkelingen, anderzijds ‘krimp’ van de opdracht aan architecten. Door het focussen op de core-business (alleen ontwerpen) kunnen bijvoorbeeld meer werken tegelijk worden aangenomen. Kansen: samenwerking Bij samenwerking worden verschillende mogelijkheden onderkend. Verschillende ge‑ noemde termen lijken erop te wijzen dat kansen worden gezien in vormen van (ver‑ ticale) ketenintegratie en het overnemen van financieel risico van de opdrachtgever (turn-key, allianties). Als doel wordt daarbij kwaliteitsverbetering, proces versnelling en betere kennisdeling genoemd. Verassend genoeg wordt daarbij niet expliciet ge‑ noemd het ontwikkelen van modellen waarbij het financiële risico van de opdrachtge‑ ver wordt verminderd of gedeeld. Daarnaast wordt het Nieuwe werken genoemd, wat eerder een vorm van horizontale integratie is. Kansen: kennisontwikkeling Door het ontwikkelen van kennis op nieuwe gebieden kan de architect ofwel ande‑ re diensten aanbieden (verbreding dienstenpakket) of kwalitatief rijkere ontwerpen maken. Kennisontwikkelingsgebieden die genoemd worden zijn: duurzaam bouwen, financiële kennis (zowel om opdrachtgevers te adviseren als om zelf projecten te kun‑ nen ontwikkelen) en algemene technische kennis vergroten. Dit valt te koppelen aan de gesignaleerde zwakte dat sommige deelnemers vinden dat de branche niet vol‑ doende technische vaardigheden (niet voldoende geschoold personeel) heeft om een goed product te kunnen leveren. Kansen: Imago/pr Onder de noemer Imago en PR zijn verschillende items geschaard die aanknopings‑ punten bieden om door het verbeteren van het imago van de architect (al dan niet door PR-activiteiten) een grotere opdrachten portefeuille te verkrijgen. Het deelne‑ men aan publiek debat en het profileren van de architect als vertegenwoordiger van de belangen van de opdrachtgever worden daarbij genoemd.
166
Kansen: als-dan Als laatste kans wordt genoemd Europees aanbestedingsproces transparanter. Onduidelijk is of hier wordt gedoeld op een trend of een wens. bedreigingen: krimp, crises en concurrentie De bedreigingen uit deze categorieën hangen sterk samen. Demografische ontwik‑ kelingen (bevolkingskrimp) en bezuinigingen vanuit de overheid leiden tot een ver‑ kleining van de omvang van het bouwvolume. Peak oil (uitputting van voorraden) zal leiden tot hogere prijzen. Deze beide ontwikkelingen leiden tot een verkleining van de orderportefeuille van architecten en daarmee tot een vergroting van de concurrentie onder architecten. bedreigingen: kennisgebrek Nieuw personeel heeft niet het kennisniveau dat nodig is om werk van voldoende kwaliteit te realiseren. bedreigingen: marginalisatie Kleinere opdrachten, een kleinere rol in het bouwproces onder andere door toene‑ mende specialisatie waardoor andere (ontwerp)bureaus delen van de opdracht over‑ nemen leiden tot dreigende marginalisatie. bedreigingen: onbekendheid Voor A1/A2 bureaus: kleine bureaus ervaren dat mensen niet op de hoogte zijn welke meerwaarde een architect bij (met name) kleinere opdrachten kan hebben. bedreigingen: risicocultuur, toenemende complexiteit en aanbestedingsmethoden Deze drie items hangen samen. De bouwopgave neemt toe in complexiteit en het aan‑ tal betrokken partijen neemt ook toe. Daarnaast worden budgetoverschrijdingen bij overheidsprojecten de opdrachtgevers zwaar aangerekend. In dat licht wordt gezocht naar methoden om meer financiële zekerheid te krijgen over de bouw-, en ontwerp‑ kosten. Dit leidt onder andere tot geïntegreerde contracten waarin architecten zich aan andere ontwerpende en/of uitvoerende partijen committeren. Daarnaast worden ook in aanbestedingen van traditionele opgaven hoge eisen gesteld aan de inschrij‑ vers. Deelnemers ervaren de eisen als onredelijk hoog waardoor bureaus aan minder
167
procedures deel kunnen nemen dan gewenst. Daarnaast wordt er steeds meer werk voor een (te) kleine vergoeding worden verricht in de aanbestedingsfase. krachten: persoonlijkheidskenmerken Er worden veel persoonlijkheidskenmerken genoemd die als kracht van de architect of het architectenbureau kunnen worden gezien. Hierbij wordt door de deelnemers geen onderscheid tussen typen bureaus gemaakt. Veel kenmerken hebben betrekking op hoe wordt omgegaan met de opgave: onder andere vrij, abstract en oplossingsgericht denken, analytisch vermogen, integrale denken, verbeeldingskracht. Opvallend is dat er geen termen worden genoemd die rechtstreeks naar acquisitievermogen verwijzen, bijvoorbeeld netwerken. krachten: continuïteit en vakkennis Continuïteit en vakkennis worden onder een noemer geschaard. Een veel genoemde kracht is de continue aanwezigheid van de architect in het proces; hij overziet het proces en kan door zijn probleemoplossend vermogen het proces soepel laten lopen. Daarbij is vakinhoudelijke kennis noodzakelijk. krachten: belangenbehartiging Belangenbehartiging wordt vaak genoemd, met verschillende invalshoeken. De archi‑ tect om kan gaan met tegenstrijdige belangen. Ook wordt gesteld dat de architect on‑ afhankelijk is. Bij de zwaktes wordt echter het tegendeel genoemd: de architect is niet onafhankelijk, behartigt de belangen van zichzelf (het project als kunstwerk) krachten: pr-waarde De status van de architect (starchitect) wordt als kracht gezien. krachten: persoonlijkheidskenmerken In verschillende termen wordt in de branche een gebrek aan zakelijk ondernemer‑ schap geconstateerd. Daarnaast worden een aantal termen genoemd de wijzen op een gebrek aan professionaliteit: naïviteit, zelfoverschatting, eagerness.
168
krachten: vakkennis Gesteld wordt dat de architectenbranche niet voldoende kennis heeft: zowel tech‑ nisch, financieel als architectonisch. krachten: belangenbehartiging Bij de zwaktes wordt genoemd: de architect is niet onafhankelijk, behartigt de belan‑ gen van zichzelf (het project als kunstwerk). krachten: imago en externe marktfactoren Op het eerste gezicht zijn dit eerder bedreigingen dan zwaktes (marktontwikkelingen). Deze externe factoren kunnen echter als zwakte worden gezien vanuit de redenering dat de opstelling van architecten er voor heeft gezorgd dat de bouwmanagers voet aan de grond hebben gekregen. Op dezelfde manier wordt gesuggereerd dat de branche hand in eigen boezem moet steken waar het de constatering betreft dat architecten door het publiek alleen als ontwerper wordt gezien. conclusies De SWOT-analyse heeft een algemeen karakter doordat geen onderscheid wordt ge‑ maakt naar bureautypering. Bij kansen en bedreigingen is in de groepsdiscussie gesteld dat kansen een bedreiging kunnen worden en dat in een bedreiging vaak ook een kans zit. Dit is rechtstreeks te zien bij het thema krimp. Verder zijn er thema’s aan elkaar te verbinden. De moeilijkheden rondom aanbestedingen kunnen met nieuwe vormen van samenwerken worden aangepakt. Onbekendheid kan worden tegengegaan door pr-activiteiten te ontwikkelen. Marginalisatie van de omvang van het architectenwerk is ongewenst, veel deelnemers vinden dat de rol in het bouwproces vergroot moet worden, hier kan ook BIM worden ingezet. Kennisgebrek wordt bestreden door kennis te vergaren, onder ander op DuBo-gebied. De geconstateerde toename in de vraag naar design en kwaliteit kan marginalisatie tegengaan. Omgaan met risicomijdend ge‑ drag door turnkey werken, allianties aan te gaan en ketenintegratie te bewerkstelligen. Terugval van opdrachten door de financiële crisis en daardoor toenemende concur‑ rentie kan worden voorkomen door nieuwe markten aan te boren en nieuwe diensten te ontwikkelen. Bij de sterkte/zwakte analyse komen er een aantal categorieën zowel bij sterktes als bij zwaktes aan de orde. Dit zijn persoonlijkheidskenmerken (van de architect/het architectenbureau), belangenbehartiging en vakkennis. De nadruk ligt 169
KANS • positief
herbestemming na-oorlogs erfgoed kleinschalige woningverbetering zorgmarkt
nieuwe markten
• externe invloed designcultuur
nieuwe markten (buitenland / renovatie / levensloopbestendig) buitenland: exportproduct (ervaring ziekenhuizen, signatuur) CPO: beter zichtbaar worden voor potentiele opdrachtgevers
BIM regie houden dmv BIM BIM-beheer vermarkten 3D kennis/productiviteit procesbeheer bim
behoefte aan / vraag naar kwaliteit (bewustwording, design)
inspelen op krimp kleiner deel van de taart (kun je meer doen)
krimp
aanpassen aan schaalverkleining veranderende bouwopgave/traagheid laat maatwerk toe
procesbeheer ipv projectmanager centrale rol in proces terugwinnen
vergroten rol in bouwproces
energielabel bouwplantoetser
aandacht voor milieu en energie financiele kennis (ontwikkelkansen) technische kennis kennis ontwikkelen over financiele haalbaarheid kennis dubo
ma
s t o o
onafhankelijkheid
pr-waarde
stardom: architecten hebben status
persoonlijkheidskenmerken expertise van architect vakmanschap
vakkennis
inhoudelijk meerwaarde aan het geheel gevend
• positief • interne eigenschap
KRACHT
bouw aan te ve
extern
teko
omgaan met tegenstrijdige belangen
belangenbehartiging
onafhankelijk (bewezen) handelt in belang project
spin in het web overzicht, helicopterview
productie (wie maa
vakkennis
technisch geen spe
continue factor
communicator, binder, rode draad in het proces expert door continuiteit, aanwezigheid in proces(centrale rol) continue factor in proces
daarbij bij beide op persoonlijkheidskenmerken. Opvallend is dat bij sterkte/zwakte170
sle we
imago/pr
samenwerking (bijv a-platfrom) turnkey / intergraal bouwen
flexibiliteit creatief vrij denken, niet ideologisch analytisch vermogen de diepte in kunnen gaan oorspronkelijkheid aanjager/spirit ondernemend
ken
je vak verkopen rol spelen in publiek debat architect heeft overzicht: kan proces sturen in belang opdrachtgever
samenwerking
integrale denkers verbeeldingskracht oplossingsgericht denken in oplossingen abstract denken probleemoplossend vermogen
nieuwe diensten
kennisontwikkeling
taken projectmanagers terug/overnemen
ketenintegratie allianties (bouwproces versnelt, kwaliteit verbetert, kennis beter gedeeld) het nieuwe werken
europees aanbestedingproces transparanter
als-dan
belangenbehartig architect wordt ni tunnelvisie (gebo belang andere pa
belangenbeha
mix van kunstena
DREIGING negatief•
europees aanbestedingproces transparanter
als-dan
e/
entiele
uwe diensten
energielabel bouwplantoetser
oor milieu en energie ennis (ontwikkelkansen) kennis
wikkeling
wikkelen over aalbaarheid
krimp kennisgebrek
slecht geschoolde mensen/ weinig kennis van bouwen
risicomijdend gedrag (opdrachtgevers)
risicocultuur toenemende complexiteit complexiteit/snelheid bouwporces nieuwe contractvormen aannemer wint terrein
verschraling werkzaamheden
aanbestedingsmethoden
kleiner deel van de taart
schaalverkleining opdrachten
marginalisatie
specialisering (andere bureau toegevoegd aan project) open structuur: een ander kan jouw rol/positie overnemen toenemende concurrentie teveel architecten
externe marktfactoren
persoonlijkheidskenmerken
naiviteit te weinig innovatief weinig zakelijk voor goed eindresultaat (tegenstrijdige belangen) imago van eigenwijs zijn commercieel vermogen gebrek aan ondernemerschap ego’s/zelfoverschatting
productie van anonieme kantoordozen (wie maakt dit?) technisch/financieel zwakker dan qua vormgeving geen specialist, niet alles tot in detail beheersen
imago
financiele crisis/bezuinigingen bezuinigingen overheid “peak-oil”
eagerness [gebrek aan] financieel ondernemerschap
tekort aan tekenaars
vakkennis
crises (financieel/ecologisch)
onbekendheid van het beroep (a1/a2 bureaus)
overschot aan bureuas
bouwmanagers hebben voet aan de grond gekregen te veel architecten
onredelijke criteria aanbestedingingen aanbestedingsprocedures (alleen B3-bureau profiteren) tijd- en kostenrovende aanbestedingen prijsvragen
onbekendheid
concurrentie
gen
draad in het proces wezigheid in
externe invloed•
krimp krimp bevolking krimp/concurrentiestijging
afhankelijkheid andere partijen meer partijen nodig calimeroeffect
negatief • interne eigenschap•
architect wordt door publiek als alleen ontwerper gezien (publiek=men)
belangenbehartiging architect wordt niet als onafhankelijk beschouwd tunnelvisie (gebouwbelang boven belang andere partijen stellen)
belangenbehartiging
mix van kunstenaar en adviseur - niet onafhankelijk
ZWAKTE
analyse geen onderscheid wordt gemaakt naar type bureau.
171
Bijlage 4 : Transscriptie interview Cilly Jansen
Cilly Jansen, Michel Geertse Architectuur Lokaal, Amsterdam, 22 november 2011 Architectuur Lokaal is een onafhankelijke stichting die deel uitmaakt van het nationale bestel voor cultuur- en architectuurbeleid van het rijk. We zijn geen brancheorganisa‑ tie zoals de BNA of Bouwend Nederland. Architectuur Lokaal voorziet opdrachtgevers van kennis en informatie en wisselt ervaringen uit. We zijn gericht op het verbinden van politiek en ontwerp, we dragen bij aan professionalisering van het opdrachtgever‑ schap van met name publieke partijen. Een wethouder is niet per definitie een pro‑ fessionele opdrachtgever. We organiseren programma’s die ofwel op de voorfase, of‑ wel op de analyse van de resultaten van het opdrachtgeverschap betrekking hebben. Daarbij betrekken we altijd ontwerpers. We houden iedere vier jaar een onderzoek onder vertrekkende wethouders ruimtelijke ordening, wat staat er nog op de agenda, wat zijn de tendensen, wat ziet men als opgave, hoe gaat men met het opdrachtgever‑ schap om. Die informatie dient als input voor de programmering voor hun opvolgers; om te beginnen met een vierjaarlijkse manifestatie voor de nieuwe bestuurders en anderen betrokken partijen. Eén van onze vaste activiteiten is het Steunpunt Architectuuropdrachten & Ontwerpwedstrijden, dat publieke opdrachtgevers behulpzaam is bij het goed inrich‑ ten van aanbestedings- en prijsvraagprocedures voor architectuuropdrachten (archi‑ tectendiensten en werken met volwaardige ontwerpcomponent). Er is een tendens bij de rijksoverheid naar geïntegreerd aanbesteden; directe architectenopdrachten worden nauwelijks meer door het rijk verstrekt. Vaak wordt gesteld dat geïntegreerde contracten zo’n 10 tot 15% goedkoper zijn dan traditioneel aanbesteden. Volgens ons kan dat nu nog niet met zekerheid gesteld worden; de geïntegreerde contracten van her rijk lopen nog, pas aan het eind van de rit kunnen er zinnige conclusies over het vermeende rendement gemaakt worden. Uit Engeland, waar geïntegreerd aanbeste‑ den al veel langer ingeburgerd is, bereiken ons steeds meer geluiden dat er ook veel risico’s aan DBFMO-contracten zitten.
172
Ook de gemeenten hebben minder directe relaties met architecten. Een architect zit zelden meer met de wethouder aan tafel. Een aanbesteding verloopt vaak via inkopers of bouwmanagementbureaus. Hiernaast heeft de gemeentelijke overheid behoefte aan meer draagvlak bij het publiek. Architecten worden geconfronteerd met de vraag hoe zij op deze veranderingen moe‑ ten reageren, welke initiatieven kunnen zij nemen? Architecten moeten wennen aan de cultuurveranderingen in hun vakgebied, het is van belang dat zij antwoorden vin‑ den op de veranderingen in de markt. Architectenlijstjes bestaan allang niet meer, en ontwerpen worden niet meer alleen door vakgenoten beoordeeld. Wethouder Karakus van Rotterdam heeft een marktplatform opgericht om te praten met bedrijven over de stedelijke ontwikkeling van Rotterdam, en wat gezamenlijk kan worden gedaan voor de stad. Hij heeft ook voorgesteld een architectenplatform op te zetten. Hij wil het initiëren, daarna moeten de architecten het overnemen, en wellicht kunnen ze bij het marktplatform aansluiten. In een interview zei Karakus dat architecten die aansluiting nog niet zoeken, hun netwerk zou nog niet sterk zijn. Hij noemde de architectenwereld een gesloten wereld. Dat horen we vaker, buiten en binnen de branche. Het NOS-journaal berichtte onlangs over de moeizame toegang van architecten tot aanbestedingsprocedures; het is een actuele discussie en er moet ook nog het no‑ dige veranderen. Bij het Steunpunt zien wij ook dat de ervarings- en omzeteisen te hoog zijn bij veel selecties. Een voorbeeld is de televisietoren in China, die door een Nederlands bureau werd ontworpen. Dit bureau werd wegens gebrek aan ervaring uit‑ gesloten van deelname bij de aanbesteding voor het stadskantoor in Rotterdam. Dat is moeilijk te begrijpen. Uit onze database blijkt dat architecten de procedures mijden vanwege de hoge eisen. Het ligt heel gevoelig, zeker nu veel bureaus het zwaar heb‑ ben op de markt. We volgen sinds een paar jaar alle aanbestedingen voor architectuur‑ opdrachten en hebben de praktijk in de afgelopen jaar in kaart gebracht. We publice‑ ren elk kwartaal de cijfers. Daardoor wordt duidelijk wat er echt gebeurt, bijvoorbeeld dat opdrachten niet altijd naar dezelfde bureaus gaan, dat er nog vaak heraanbeste‑ dingen plaatsvinden en dat het aantal Europese aanbestedingen stijgt. Wij denken dat deze toename komt doordat de regelgeving bij gemeenten doordringt. Relatief gezien nemen geïntegreerde contracten fors toe. Het Steunpunt heeft in samenwerking met veel andere partijen Kompas Light ont‑ wikkeld, een digitale handleiding waarmee opdrachtgevers zelf een aanbestedings‑ 173
leidraad voor architectendiensten kunnen opstellen. De handleiding is pas een jaar oud, maar er is veel in beweging. De problematiek staat nu op de agenda’s; niet alleen door de crisis, maar ook omdat er onvoldoende inzicht was. Het is aantoonbaar dat de procedures voor vooral kleinere bureaus en jong talent nauwelijks toegankelijk zijn. Maar in de toekomst is er wel een nieuwe generatie architecten nodig. Het is gelukt om samen met andere partijen zoals de Rijksbouwmeester en de BNA om daar beweging in te krijgen. Ook de afstemming met de bouwmanagementbureaus is op gang gekomen. Hiernaast is er aandacht nodig voor de gemeentelijke inkopers die de procedures voorbereiden. De gemeentelijke inkoopdiensten kopen van alles en nog wat in. Zij zijn geen speci‑ alist in het opstellen van aanbestedingsprocedures voor architectendiensten; meer dan de helft van de gemeenten heeft nog nooit een Europese aanbesteding voor een architectuuropdracht gedaan. We willen er ook bij hen de nadruk op leggen, dat eerst de ambities worden bepaald: kijk eerst naar wat je wilt (resultaat) en hoe je het wilt (proces), voordat je de procedure juridisch gaat verpakken. Zoek je een ontwerp of een partner die samen met jou het ontwerpproces ingaat? Wat is de passende proce‑ dure voor de opdracht, zijn er alternatieven? Het nieuwe fenomeen Europees aanbe‑ steden is destijds door het ministerie van EZ geïntroduceerd in de discussienota Haal pegels uit die regels! (1999). Wij denken dat het behalve om geld, vooral zou moeten gaan om wat je ambieert. Daaraan kunnen architecten een belangrijke invulling geven. Met jonge architecten, opdrachtgevers, wethouders en raadsleden etc. organiseert Architectuur Lokaal bijeenkomsten onder de noemer De Olifantenkooi. Daaruit blijkt dat veel jongeren niet per se op wereldschaal bezig zijn maar juist op kleinere schaal, met het leggen van verbindingen tussen mensen op wijkniveau en het richting geven aan kleinere ontwikkelingen. Dat zijn heel andere discussies dan die over gebiedsont‑ wikkeling, waarvan de toekomst door de economische crisis toch anders zal zijn dan we de afgelopen jaren gewend waren. Wat wordt de toekomst van een architectenbu‑ reau? Gaan architecten nieuwe allianties aan om meer toegang tot grote opdrachten te verkrijgen? Gaan zij internationaler werken? Er zijn jonge architecten zoals bij‑ voorbeeld het bureau Imparfait, twee jonge architectes met een bureau in Amsterdam en een in Luxemburg. Zij bestrijken het gebied daartussen. Zij kozen voor Luxemburg omdat volgens Judith Peters, die daar gevestigd is, een derde van Luxemburg op de schop gaat, en dat biedt mogelijkheden. Over het algemeen richten Nederlandse ar‑ 174
chitectenbureaus zich nog beperkt op de internationale markt, ook al werken er vaak ook buitenlandse ontwerpers. Het zoeken naar een reële omgang met architectense‑ lecties op Europees niveau speelt ook buiten Nederland en het heeft effect op elkaar. Van de 704 architectuuropdrachten in de afgelopen vijf jaar in Nederland zijn er maar 4 gegund aan buitenlandse bureaus. Zo sluit de binnenlandse markt zich ook voor de buitenlandse markt, die slibt dicht en loopt vast. De Nederlandse ambassade in Duitsland organiseert geregeld ontmoetingen tussen architecten uit beide landen, onder meer vanuit economische overwegingen. Een relatief nieuwe opgave is het particulier opdrachtgeverschap, althans op de schaal waarop er nu belangstelling voor is in Nederland. Dan gaat het niet over woningbouw zoals bijvoorbeeld vrijstaande huizen uit de catalogus, zoals de aannemers die altijd in Brabant en Groningen bouwden voor particulieren. Het gaat nu om veel grotere aan‑ tallen, en om de rol van gemeenten bij stedenbouw in samenspraak met particulieren. Uit de CBS-cijfers blijkt dat tussen 2005 en 2008 gemiddeld 7.000 bouwvergunningen per jaar zijn afgegeven voor particuliere woningen. In 2009 waren dat er ruim 12.000. Dit jaar is dat aantal behoorlijk gezakt, het eerste halfjaar 2.000. De verwachting is niet dat het aantal van 2009 dit jaar wordt gehaald, maar er is natuurlijk ook veel financiële onzekerheid door de economische crisis. Er zijn architecten die zich richten op grotere opgaven en Europese aanbestedingen; anderen haken daar noodgedwongen vanaf, of omdat zij zich welbewust willen con‑ centreren op kleinere, particuliere initiatieven; weer anderen kiezen welbewust voor de internationale markt. Veel architectenbureaus zoeken naar hun visie op onderne‑ merschap en naar de manier van omgang met verschillende soorten klanten. We horen nog weleens van opdrachtgevers dat architecten niet altijd goed zouden luisteren naar de vraag, maar ook dat verandert. Mogelijk selecteren architecten hun opdrachtgevers scherper, ook dat gaat over ondernemerschap. Maar dat is natuurlijk moeilijk in de hui‑ dige slechte marktsituatie. Nederland gaat de Angelsaksische kant op, het neolibera‑ lisme zet door, architecten worden in toenemende mate afgerekend op hun onderne‑ merschap in plaats van hun creativiteit. Architecten zien dat gelukkig in toenemende mate in. Zie bijvoorbeeld de BNA, die BNA zakelijk gestart is. Architecten die zich als solide ondernemer kunnen profileren zitten gebakken, al zal niet elke architect dit wil‑ len.. Architecten moeten zich afvragen waarom een opdrachtgever iets vraagt en daar vervolgens op inspelen. Waarom wil een opdrachtgever een geïntegreerd contract? 175
Hij zoekt zekerheid. En dat wordt door de opdrachtgever opgelost door de ontwerp‑ tak naar de aannemer over te hevelen. Architecten kunnen zich aan dergelijke keuzes conformeren, maar zij kunnen ook initiatieven ontplooien die een opdrachtgever een vergelijkbare zekerheid verschaffen. Waarom halen zij de deskundigheid van de aan‑ nemer (de zogenaamde buildability) en de exploitanten niet naar de ontwerpkant, misschien als een nieuwe variant van het bouwteam. De andere kant van het spectrum is de architect als zzp’er. Er zijn landen waar drie‑ kwart van alle architecten zzp’er is. Als zzp’er kun je je bij gelegenheid aan partijen verhuren. Het gaat erom dat je als ondernemer een positie kiest in een veranderende markt, zonder dat je geweld doet aan je creatieve ambities. Nauwere samenwerking van architecten met technische specialisten kan ook interes‑ sant zijn; bij de problematiek van het binnenklimaat bij scholenbouw bijvoorbeeld. Je kunt van architecten niet per definitie verwachten dat zij innovatieve technologische technieken tot in de vingertoppen beheersen. Het valt ons geregeld op dat architecten niet meer gewend zijn om over hun eigen werk te praten, te schrijven of te debatteren. We komen ook wel tegen dat zij kranten‑ artikelen eerder als pr zien dan als een inhoudelijke bespreking van het ontwerp, van architectuurkritiek. Voor zover kranten dat nog doen trouwens. Maar het is belangrijk om uit te leggen in een publiek debat waarom je bepaalde keuzes maakt en waarom je de opdracht op jouw manier hebt vertaald. Vrijdag werd de BNA-kubus aan Neutelings Riedijk uitgereikt. Michiel Riedijk zei bij zijn dankwoord: “Bij ons krijgt een opdracht‑ gever altijd wat hij wenst, maar dat is niet per definitie wat hij verwacht.” Dat was een duidelijke uitspraak. Een tevreden opdrachtgever krijg je doordat zo’n bureau erin slaagt om de opdrachtgever mee te nemen in het vertalen van de vraag en die op te lossen op een manier waar de opdrachtgever zelf nooit aan gedacht had omdat hij zich dat niet kon voorstellen. Je moet erover praten, je moet het motiveren, maar architec‑ ten lijken niet meer gewend om dat uit te leggen. In het kader van Superdutch hebben veel architecten zich geprofileerd met concepten. André Kempe van Atelier Kempe Thill zegt: “Allemaal goed en wel, maar opdrachtgevers willen gewoon een architect die het bouwbesluit kent, die weet hoe je een goed gebouw maakt.” Dat doet je afvra‑ gen waarom dat niet vanzelfsprekend is, dat zou het wel moeten zijn. Vakmanschap van architecten gaat behalve ontwerpkwaliteit en eigen ondernemerschap, ook om een visie op opdrachtgeverschap. 176
177
colofon Vormgeving Archipunt / Ilja Nieuwland, Den Haag
Druk RCG, Groningen
Tekst en illustraties Annette van Apeldoorn
Eindredactie Marieke van der Duin, Den Haag
Fotografie
pag. 100, 138, 141: Marcel van Apeldoorn pag. 4,38: Annette van Apeldoorn
© Archipunt, Groningen, 2011 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/ of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Archipunt. 178
Heresingel 4 9711 ES Groningen 050 313 36 36 www.archipunt.nl
[email protected]
179
Heresingel 4 9711 ES Groningen 050 313 36 36 www.archipunt.nl
[email protected]
© Archipunt, Groningen, 2011 Niets uit deze uitgave mag worden verveelvoudigd, opgeslagen in een geautomatiseerd gegevensbestand en/of openbaar gemaakt in enige vorm of op enige wijze, hetzij elektronisch, mechanisch, door fotokopieën, opnamen of op enige andere manier zonder voorafgaande schriftelijke toestemming van Archipunt.