DR. K.H.W. KLAASSENS
PASEN EN PINKSTEREN OP ÉÉN DAG een (dag)boek voor de vijftigdagentijd
Gehele boek á 49 pagina’s (A4) kost f 7,50 over te maken op giro 1421858 tnv. Narratio, Gorinchem o.v.v. Vijftigdagentijd. DIGI.boek N2001/004, te downloaden op www.narratio.nl © 2001 uitgeverij Narratio, Gorinchem © teksten: Dr. K.H.W. Klaassens Dit boek is pas rechtmatig eigendom van de bezitter indien een betalingsbewijs voor de verschuldigde rechten kan worden overlegd
1
Voor Mam en Oom Jaap, voor allen met wie ik geloof mag delen; voor Petra, die de omslagtekening maakte en mij dagelijks leert wat vertrouwen is.
2
Woord vooraf Dit boekje gaat over de thematiek van de Vijftigdagentijd in het christelijke kerkelijk jaar. Dat is de tijd van Pasen tot en met Pinksteren. Eeuwenlang heeft men die twee grote feesten los van elkaar gezien. Op Pasen herdacht men de Opstanding van Jezus Christus en op Pinksteren de komst van de Heilige Geest en het begin van de kerk. Maar in het Oude Testament is er sprake van het wekenfeest, dat met Pesach begint en vijftig dagen duurt. ‘En toen de pinksterdag aanbrak’; zo begint Handelingen 2:1 in de vertaling van het NBG (1951). Eigenlijk staat er: ‘en toen de vijftigste dag aanbrak’. Pinksteren (van het Griekse woord Pentekoste) is een telwoord en betekent: vijftig. Is het toevallig dat de uitstorting van de Heilige Geest op die vijftigste dag plaats vindt? Nee! Voor verschillende joodse groeperingen had die vijftigste dag van het wekenfeest een heel bijzondere betekenis. Dan vierde men namelijk het Verbond dat God met Israël gesloten had. De regels van dat Verbond, de Tien Woorden, werden dan feestelijk centraal gesteld. Men vernieuwde de belofte om zelf ook weer met hart en ziel in dat Verbond te willen leven. Zo waren die zeven weken doordrenkt van bezinning en heiliging, uitlopend op een soort belijdenis-doen. Wat is de betekenis van het feest dat de eerste christenen daar in Jeruzalem volgens het bericht uit Handelingen 2 vieren? De eerste christenen waren joden. Uit allerlei berichten kunnen we afleiden, dat hun liturgie en feesten volledig in overeenstemming waren met de joodse eredienst en feesten. Wat Handelingen 2 vertelt, is dat de christenen vanaf Pasen het wekenfeest hebben gevierd, en op de vijftigste dag bijeen zijn in Jeruzalem om het Verbondsfeest te vieren. Hoe komt het dan, dat men Pinksteren als een apart feest is gaan zien? Daarvoor moeten we terug in de geschiedenis. In de eerste drie eeuwen is de Vijftigdagentijd als een doorlopende periode van feest gevierd. Door de Heilige Geest beleefde men de verbondenheid met de Opgestane Heer. De Vijftigdagentijd was een tijd van geestelijke verdieping en groei in geloof. In de vierde eeuw wordt de kerk, die door de Romeinse overheid aanvankelijk verboden en soms ook vervolgd was, tot staatskerk..! Dat is een van de onbegrijpelijke momenten in de wereldgeschiedenis. De christelijke godsdienst wordt de officiële staatsgodsdienst. De christenen mogen nu kerken bouwen en openlijk hun samenkomsten houden. Daardoor verandert ook het liturgisch leven. De belangrijke heilsfeiten van het geloof worden verdeeld over het jaar. En dan komt men ertoe om Pinksteren los te maken van Pasen. De manier waarop wij in onze tijd nog altijd over Pinksteren denken: een apart feest van de uitstorting van de Heilige Geest, berust op deze ideeën uit de vierde eeuw. We zijn de achtergrond van het wekenfeest uit het Oude Testament vergeten en weten niet meer dat Pasen en Pinksteren op één dag vallen.. De pinksterdag is echter de laatste, afsluitende dag van het feest dat op Pasen begint en vijftig dagen duurt. In het evangelie naar Johannes verschijnt Jezus aan zijn volgelingen op de dag van Pasen en geeft hen op die dag zijn Heilige Geest! Dan vallen Pasen en Pinksteren dus inderdaad op één dag..! Ook uit andere gedeelten uit het Nieuwe Testament kunnen we opmaken dat het eigenlijk verschillende woorden zijn voor hetzelfde gebeuren: God heeft Jezus opgewekt uit de dood, Hem een plaats gegeven aan zijn Rechterhand, en door Zijn Heilige Geest is Jezus bij zijn volgelingen aanwezig. Dat ene geheel van Opstanding, Hemelvaart en Geest-zending, noemt het Nieuwe Testament: de Verhoging van Jezus. De Verhoging van Jezus: Opstanding, Hemelvaart en Geestzending, vieren we vijftig dagen lang. En het loopt uit op de viering van het Verbond en de plechtige vernieuwing van onze belijdenis. Tenminste: zo zou het kúnnen als we de bijbelse verbanden weer gaan zien.
3
Over het gebruik van dit boekje In dit boekje over de Vijftigdagentijd treft u voor elke dag van de Vijftigdagentijd een meditatie aan. Allerlei teksten uit het Oude en Nieuwe Testament komen naar U toe. Bij mijn onderzoek naar de bronnen van de Vijftigdagentijd ben ik ze tegengekomen. Ik geef ze U mee en ik hoop dat ze U helpen om de Vijftigdagentijd weer als één feestelijke tijd te gaan zien. Door de Heilige Geest worden we met de Opgestane Heer verbonden. De kerkvader Origenes zegt het zo: “Wie kan zeggen ‘Ik ben met Christus opgestaan’, leeft elke dag in de Vijftigdagentijd!” Ik hoop dat dit dagboek U inspireert tot een nieuwe verbondenheid met de Heer van Pasen. In het tweede deel van dit boekje vindt u een aantal praktische suggesties om in de christelijke gemeente aan de Vijftigdagentijd vorm te geven. In een aantal korte hoofdstukjes geef ik tenslotte de gegevens uit de bijbel en uit de eerste eeuwen van de kerk weer. Door middel van gespreksvragen kunnen deze hoofdstukjes goed dienen voor bespreking in liturgiewerkgroepen en bijbelstudiekringen. En natuurlijk ook voor persoonlijke bestudering! Wie dan nog nadere informatie wil kan mijn boek bestuderen dat een wetenschappelijke studie is naar de bronnen: De Vijftigdagentijd - de bijbelse gegevens, de uitwerking in de vroege kerk en de hedendaagse liturgische vernieuwing. Kockengen 1993. Een woord van dank wil ik graag richten tot Gerda Kieft en Anneke Rigterink die de tekst van dit boekje hebben ‘meegelezen’ en van commentaar voorzien met het oog op de leesbaarheid!
4
Inhoudsopgave Woord vooraf DEEL I MEDITATIES
3 7
Inleiding Een dagboek Wat vooraf ging: de Veertigdagentijd Mediteren Leesrooster voor de zondagse eredienst
7 7 7 7 9
Dagboek
10
Pasen Maandag in de eerste week - Leviticus 23: 15-16 Dinsdag in de eerste week - Lucas 5:33-39 Woensdag in de eerste week - Romeinen 8: 22-26 Donderdag in de eerste week - 1 Korintiërs 15:17-20 Vrijdag in de eerste week - Handelingen 2:32-38 Zaterdag in de eerste week - Nog eens: Johannes 20: 19-23
10 10 10 11 11 12 12
2e zondag van de Vijftigdagentijd - 1 Petrus 2:1-5 Maandag in de tweede week - Lucas 9:10-17 I Dinsdag in de tweede week - Lucas 9:10-17 II Woensdag in de tweede week - Efeziërs 1 Donderdag in de tweede week - Efeziërs 2:1-10 Vrijdag in de tweede week - Efeziers 4: 1-16 Zaterdag in de tweede week - Efeziers
12 13 13 14 15 15 16
3e zondag in de Vijftigdagentijd - Psalm 33 Maandag in de derde week - Handelingen 2:42-47 Dinsdag in de derde week - Handelingen 3:13-21 Woensdag in de derde week - Handelingen 4:1-12 Donderdag in de derde week - Handelingen 4: 32-33 Vrijdag in de derde week - Handelingen 5:1-11 Zaterdag in de derde week - Handelingen 10:34-48
17 17 17 18 18 19 20
4e zondag van de Vijftigdagentijd - Johannes 7:14 Maandag in de vierde week - Johannes 7:14-20 Dinsdag in de vierde week - Exodus 16:2-7 Woensdag in de vierde week - Exodus 16:13-16, 32-35 Donderdag in de vierde week - Psalm 110 Vrijdag in de vierde week - 2 Kronieken 34:29-33 Zaterdag in de vierde week - Ex 20:1-17 of Deuteronomium 5:1-22
20 20 21 21 22 22 23
5e zondag van de 50-dagentijd - Openbaring 14:14-15:4. Maandag in de vijfde week - Johannes 16:5-15 Dinsdag in de vijfde week - Johannes 14:15-26 Woensdag in de vijfde week - Johannes 21:1-14
23 24 24 24 5
Donderdag in de vijfde week - Daniël 12:1-4 Vrijdag in de vijfde week - Jeremia 31:31-34 Zaterdag in de vijfde week - Hebreeën 8:1-8 en 10:11-17
24 25 26
6e zondag van de Vijftigdagentijd - Romeinen 8:18-27 Maandag in de zesde week - Lucas 7:41/Lucas 16:1-8 Dinsdag in de zesde week - Lucas 10:1-2 Woensdag in de zesde week - Genesis 8:1-14 en Handelingen 1:1-9 Donderdag in de zesde week - 40e dag van de Vijftigdagentijd Handelingen 1:1-9/Lucas 24:43-53 Vrijdag in de zesde week - Handelingen 1:12-14 Zaterdag in de zesde week - Galaten 5:16-26
26 26 26 27
7e zondag van de Vijftigdagentijd - Galaten 6:7-9 Maandag in de zevende week - 2 Korintiërs 3 Dinsdag in de zevende week - Hebreeën 12:18-24 Woensdag in de zevende week - Dag van het staan - Exodus 19:17 Donderdag in de zevende week - Handelingen 2:1-5 Vrijdag in de zevende week - Handelingen 2:5-13 Zaterdag in de zevende week - Joël 2:28-32
28 29 29 29 30 30 31
8e zondag van de Vijftigdagentijd - Handelingen 2:14-21 De één-en-vijftigste dag
31 32
DEEL II PRAKTISCHE SUGGESTIES 1 Rituelen en symbolen 2 De viering van de veertigste dag 3 De pinksternoveen 4 Verbondsvernieuwing op de vijftigste dag Een orde van dienst
33 33 35 35 36 37
DEEL III ACHTERGRONDINFORMATIE 1 Het wekenfeest in het Oude Testament Gespreksvragen 2 De Vijftigdagentijd in het Nieuwe Testament 2.1 De feesten van de christenen 2.2 Pasen en Pinksteren op één dag 2.3 Het beeld van de Verhoging 2.4 Veertig dagen lang hun verschijnende - Handelingen 1:3 2.5 Volharden in het gebed in die dagen - Handelingen 1:14,15 2.6 En toen de pinksterdag aanbrak - Handelingen 2 2.6.1 Wekenfeest of pinksterfeest ? 2.6.2 De vervulling van de oudtestamentische heilsbelofte 2.6.3 Openbaring in de taal van de hemel 2.6.4 En toen de vijftigste dag vervuld werd 2.7 Conclusie Gespreksvragen 3 De Vijftigdagentijd in de vroege kerk Gespreksvragen
41 41 43 44 44 44 45 45 45 46 46 46 46 47 47 47 48 49
6
27 28 28
DEEL I MEDITATIES Inleiding Een dagboek Dit boekje is geschreven in dagboekvorm. Voor elk van de acht zondagen van de Vijftigdagentijd geef ik een lezingenrooster. De daarin opgenomen bijbelgedeelten licht ik in een afzonderlijke bespreking op de weekdagen toe. Bij de keuze van de teksten heb ik mij laten leiden door wat ik in de bijbelse gegevens en in de kerkvaderteksten heb aangetroffen als teksten die met het thema van de Verhoging van de Heer en het Verbond samenhangen. Wat vooraf ging: de Veertigdagentijd De Vijftigdagentijd van ononderbroken vreugde die op paasmorgen aanvangt met de jubel over de Opgestane, krijgt extra diepte tegen de achtergrond van de Veertigdagentijd als een tijd van soberheid en verdriet. De weken van de Veertigdagentijd die aan Pasen vooraf gaan, verwijzen naar de periode van voorbereiding waarin Jezus in de woestijn werd verzocht: veertig dagen. In deze tijd vastte Hij (Mat. 4:1-11). Naar Pasen toe wordt de weg steeds moeilijker. Het is passend bij de sfeer van de Schriftlezingen in deze periode, dat in de kerkdiensten de uitbundige gezangen en de jubelpsalmen en het Gloria achterwege blijven. Ook in het persoonlijk leven staan we stil bij de lijdensweg van Jezus en bij het lijden in de wereld. De Veertigdagentijd is waarschijnlijk ontstaan in de Vroege Kerk omdat de gemeenteleden in gedachten wilden meedoen met de voorbereiding van de catechisanten op hun doop in de Paasnacht. Door die doop werden ze als volwaardige leden van de gemeente opgenomen. Er ging een periode van drie jaar vooraf. Juist de weken naar de Paasnacht toe, waren voor de hele gemeente een bijzondere periode van bezinning en inkeer. Nu moeten we de Veertigdagentijd niet opvatten als een terugdenken aan historische gebeurtenissen. In de liturgie gedenkt de gemeente de weg die de Heer is gegaan. Dat houdt in: in het heden van onze werkelijkheid present stellen. Witte Donderdag is niet de historische avond van de instelling van het avondmaal, maar op die dag brengen we in ons heden te binnen dat Jezus als het Paaslam is geworden. Goede Vrijdag is niet de historische sterfdatum van Jezus van Nazaret, maar de dag waarop wij vieren dat het lijden niet het laatste woord heeft. Steeds weer brengen we het evangelie in onze actualiteit binnen. De sfeer van deze periode is eenvoudig en sober. De nood van de wereld krijgt bijzondere nadruk. Juist door deze voorafgaande periode van bezinning en onthouding, komt de Vijftigdagentijd als vreugdetijd naar voren. Het is niet bij Golgotha gebleven! God heeft Jezus verhoogd. De gekruisigde is de Opgestane. Het laatste woord is aan het Leven. In de Vroege Kerk werd in de Vijftigdagentijd niet gevast. En bij het bidden ging men staan, als een verwijzing naar de Opstanding. Men beleefde heel diep dat de Levende verschijnt aan zijn volgelingen door de Heilige Geest. Zo gaan wij na de Veertigdagentijd de Vijftigdagentijd in. Vreugde om het machtige evangelie dat een nieuwe toekomst is geboren voorbij de grenzen van dood en vernietiging.
Mediteren Vooraf nog iets over mediteren en ‘stille tijd’ houden. Mediteren is stil houden, niet doorhollen en weglopen voor je zorgen en vragen, je wonden en twijfels. Het latijnse woord ‘meditari’ betekent letterlijk: tot het midden brengen, concentreren. Van daaruit heeft het de betekenis gekregen van ‘nadenken’, ‘overleggen’ en zelfs ‘studeren’. Van 7
Maria staat geschreven: ‘En zij bewaarde al deze woorden, die overwegende in haar hart’ (Luc. 2:20). Stille tijd houden is orde brengen in je leven, afstand nemen van gedachten waarin je blijft ronddraaien. Je leven openen voor Gods invloed. Jezus ging vaak de stilte in om God te zoeken. Kies voor jezelf een vast tijdstip van de dag, zodat de gewoonte positief kan helpen om niet zo in beslag genomen te worden door allerlei dingen dat je geen tijd meent te hebben. Ook is belangrijk dat je een plek opzoekt waar je niet wordt afgeleid en dat je een lichaamshouding kiest waarbij je je gemakkelijk voelt. Het kan helpen om een kaars te branden of een ander symbool te gebruiken, waardoor je je concentreert op waar je mee bezig bent. Aanvankelijk zal er van alles door je hoofd gaan: gedachten, afspraken - schrijf eventueel wat dingen op, zodat je het voor dat moment van je af kunt zetten. Naar de Schriften luisteren is zoiets als naar muziek luisteren of een landschap, een kunstwerk op je in laten werken. Dat doe je ook niet met je verstand alleen. Het gaat er niet om dat je iets ervaart of voelt. Wij hoeven niet naar God te gaan: Hij komt naar ons. Luther zegt: begin je meditatie met het ‘Onze Vader’ zodat je gericht bent op Gods wil, Gods Rijk, Gods Naam.
8
Leesrooster voor de zondagse eredienst: 1e zondag Pasen Psalmen 110, 139 Johannes 20:19-23 Leviticus 23: 15, 16 1 Kor. 15:17-20 Handelingen 2:14-40 of 32-38 2e zondag Psalm: 81 Handelingen 2:42-47 Lucas 9: (1-6)10-17/Marcus 6:30-52/Johannes 6:1-21 Uit Efeziërs, bijvoorbeeld: 1:13-23; 2:4-7; 4:7-12. 3e zondag Psalm: 33 Handelingen 3:13-21 (26) Johannes 10:11-16 4e zondag Psalm: 66 Handelingen 4:8-12 Exodus 16:2-7, 13-16, 32-35 Johannes 7:14-20, 5:32-40 5e zondag Psalm: 98 Handelingen 4:32-33 Openbaring 14:14-15:4 of Jakbous 1:18-21 Johannes 16:5-15
6e zondag Psalm 66 Handelingen 10:34-44 Lucas 7:41/Lucas 16:1-8 Johannes 14:15-26 7e zondag van de Vijftigdagentijd Psalm: 27 Handelingen 1:12-14(26) 2 Korintiërs 3:7-18/Exodus 34:27-35 Jeremia 31:31-34/Hebreeën 8:6-13, 9:13-15 8e zondag - Vijftigste dag Psalmen 68, 110 Deuteronomium 5:6-6:9 2 Kronieken 34:29-33 Handelingen 2:1-21 Lucas 10:1-3 Numeri 11:16-17, 24-29/Ezechiël 36:24-28 Joël 2:8-32 Hebreeën 12:12-24
9
Dagboek Paaszondag - Lezen: het Opstandingsevangelie - Johannes 20:1-23 Vandaag is het Pasen, de eerste dag van die periode van vijftig dagen. In deze tijd vieren we dat het niet bij Golgotha is gebleven. God heeft Jezus verhoogd en Hem de Naam gegeven die boven alle Naam is. De Verhoging houdt in, dat God Jezus heeft opgewekt uit de dood, aan zijn Rechterhand heeft gezet en dat Jezus de beloofde Heilige Geest heeft ontvangen en uitgestort. Wij kunnen het wonder van Pasen niet verstaan als we niet beseffen dat wíj het zijn die dood waren. Dood door de zonde, die ons van God afhoudt en onze wereld kapot maakt. Maar God heeft het daar niet bij gelaten. Hij wil ons leven vernieuwen. Zoals Hij Jezus niet in de steek gelaten heeft, maar Hem heeft verhoogd tot een leven in Zijn nabijheid - zo wil Hij ook ons levend maken. Door de gave van de Heilige Geest kunnen wij Pasen vieren en met Jezus opstaan tot nieuw leven. Pasen en Pinksteren horen bij elkaar. Wij kunnen slechts geloven in het wonder van het levenuit-de-dood, als wij zelf tot leven komen door de gave van de Heilige Geest. Daarom is het zo treffend dat, als Jezus aan Zijn leerlingen als de Opgestane Heer verschijnt, Hij hen de gave van de Heilige Geest geeft. Waaruit blijkt, dat wij door de Geest met de Levende verbonden zijn. In deze Vijftigdagentijd van geestelijke verdieping die uitloopt op een vernieuwing van het Verbond mogen wij ervaren dat Jezus leeft. Het laatste woord is niet aan de dood, aan het onrecht, aan het lijden. De Geest ligt het evangelie in onze harten zodat wij zelf opstaan tot opstandig leven in het voetspoor van Jezus. Op zoek naar nieuw leven, op zoek naar de Levende die ons verschijnen wil, gaan wij deze feesttijd in. Maandag in de eerste week Leviticus 23: 15-16 Vijftig dagen tellen: zo wordt het verband gelegd tussen Pasen en Pinksteren. De lezing van vandaag gaat over het wekenfeest in het Oude Testament. Het begint op de sabbat na het paasfeest, en duurt vijftig dagen lang. Met het woord ‘tellen’ wordt iets anders bedoeld als: ‘optellen’, ‘rekenen’. Letterlijk staat er: ‘Tel vijftig maal de dag’. Elke dag in deze periode is er weer het besef: het is vreugdetijd! Met dit bewuste ‘tellen’ haal je het als het ware naar je toe. In de aartsvaderverhalen heeft het woord tellen ook zo’n bijzondere betekenis. Tegen Abraham wordt gezegd: ‘Tel de sterren - zo groot zal je nageslacht zijn.’ Het gaat daar om het tellen van zijn toekomstig nageslacht. Belofte van een toekomst die niet mogelijk lijkt. Van Abraham staat geschreven dat hij God geloofde. Hij vertrouwde erop dat God zijn belofte waar zou maken. Pasen vieren heeft ook te maken met vertrouwen op het onmogelijke: dat niet de dood het laatste woord heeft, dat deze wereld herschapen wordt tot een tuin van vrede. In het tellen van de vijftig dagen tellen we naar de toekomst toe. Zeven volle weken: door het zo te zeggen wordt duidelijk gemaakt, dat het om een proces gaat. Je maakt de week vol, af - en telt dan weer verder. In Israël verblijft men op dat moment op het land voor de oogst van de gerst. Ondertussen rijpt op de velden alweer de tarwe. Zo tellen wij naar wat vóór ons ligt: het Koninkrijk van God definitief aangebroken. Dinsdag in de eerste week Lucas 5:33-39 Voor de christenen van de eerste eeuwen was de Vijftigdagentijd een vreugdeperiode waarin niet gevast wordt. En bij het bidden gingen ze staan, om goed tot zich te laten doordringen: de Heer is Opgestaan en Hij is bij ons door zijn Geest. Lucas 5:33-35 heeft ertoe bijgedragen dat de Vijftigdagentijd in de Vroege Kerk als een periode van ononderbroken vreugde wordt gezien. Men beleeft het als een feest met de Bruidegom: het beeld van een bruiloft is in de bijbel het symbool voor de heilstijd. ‘Wanneer de bruidegom van hen weggenomen is, dan zullen zij vasten, in die dagen’. Met het ‘weggenomen worden van de bruidegom’ wordt het sterven van Jezus bedoeld. Jezus heeft 10
gezegd: ‘een korte zullen jullie Mij niet zien en schreien en weeklagen, maar Ik zal jullie weerzien en uw hart zal zich verblijden.’ Dit kan niet anders dan de paasdag zijn! Op die dag ervaren de christenen dat de Opgestane aan hen verschijnt door de Heilige Geest. Daarom is de periode na Pasen een tijd van vreugde. Het zou onjuist zijn om de periode van de Verhoging van Jezus aan te duiden als een tijd van vasten en rouwklagen. De dagen die zich kenmerken door vasten en weeklagen zijn de dagen vanaf de gevangenneming van Jezus tot paasmorgen. Die dagen van de ‘Stille Week’ worden door protestanten en rooms-katholieken steeds meer door vasten en soberheid geheiligd, dat is: apart gezet. Op paasmorgen breekt de jubel door: Hij is opgestaan. Het nieuwe is gekomen. Wij zijn met de bruidegom en dat is feest em daarbij past geen vasten en rouw. Woensdag in de eerste week Romeinen 8: 22-26 Wij hebben de Geest als ‘eerstelingsgave’ ontvangen. In het Grieks noem je een speciale gift, die iemand uit dankbaarheid aan een ander schenkt, een ‘eersteling’. Zo kreeg het de betekenis van ‘offer’ en werd het ook gebruikt voor belasting die men aan de staat moest afdragen. In het Oude Testament wordt gesproken over de eerstelingen van de oogst, zowel van de vruchten als van de kudde, die aan God geofferd worden. In Numeri 28:26 wordt het wekenfeest het ‘feest der eerstelingen’ genoemd. Dan werden de eerste vruchten van de oogst in de tempel aan de priester aangeboden. In feite bood men zichzélf daarmee opnieuw aan God aan; men dankte Hem voor zijn zorg en aanvaardde zijn leiding over hun leven. Ook het volk Israël wordt ‘eersteling voor de Heer’ genoemd. De Opstanding van Christus is Gods ‘nee’ tegen de macht van de dood en de ondergang. God wil de wereld voltooien naar zijn bedoeling. Daar is Hij nog mee bezig. In het wekenfeest gaat het om de eerstelingsgaven. U die gelooft, bent een eersteling van Gods oogstwerk. Wij zijn een stukje belasting, aan God afgedragen. De rest komt nog. De Heilige Geest is Gods eerstelingsgave aan ons. De vrucht van het werk dat God aan Christus heeft gedaan. Romeinen 8:11: ‘Indien de Geest van Hem, die Jezus uit de doden heeft opgewekt, in u woont, dan zal Hij, die Christus Jezus uit de doden opgewekt heeft, ook uw sterfelijke lichamen levend maken door zijn Geest, die in u woont.’ In deze dagen mogen we dat weer nieuw ervaren. Wij delen in de oogst van het nieuwe leven! Donderdag in de eerste week 1 Korintiërs 15:17-20 In 1 Korintiërs 15:20 en 23 wordt over Christus gesproken als uit de doden opgewekt, ‘eersteling van hen die ontslapen zijn’. Christus is de eersteling die als koning heerst totdat Hij, bij Zijn komst, het koningschap zal overdragen aan God de Vader en alle machten definitief overwonnen zullen zijn. Paulus betoogt hier, dat de nadruk niet langer moet liggen op het einde van de oogsttijd maar op het begin daarvan. Niet alleen vooruitkijken, naar de toekomstige en definitieve oogst in de voleinding, maar nu al leven uit het geloof dat de tijd van de oogst reeds is aangebroken. Dankzij de Opstanding van Christus is er een rijke oogst van nieuw leven. Christus is gezaaid in de aarde, en dat heeft een oogst aan gelovigen opgeleverd. Christus is de eersteling, het begin van de lange rij mensen die na Hem komt. Voor de kerkvader Cyrillus van Alexandrië is het wekenfeest van de eerstelingen dan ook een symbool voor de opstanding van Christus. Want Christus is de eerste van de vernieuwde mensheid, dat vieren wij in de Vijftigdagentijd. Een andere kerkvader spreekt over Christus als ‘het gezegende eerstelingsoffer uit Maria geoogst, vrucht van de moederschoot, heilige eersteling van de oogst, eersteling der eerstelingen.’ Vijftigdagentijd is oogst-tijd. Tijd om te delen in het nieuwe leven dat Christus als eerste ten deel is gevallen. En dan ook: verlangend uitzien naar de dag dat Jezus Christus zal terugkomen. Dan zal de laatste vijand, die nu nog het leven bedreigt en kapot maakt, overwonnen zijn. Christus is de Opgestane: Hij als eersteling. De rest volgt. Totdat God zal zijn alles in allen.
11
Vrijdag in de eerste week Handelingen 2:32-38 Waarom duurt het wekenfeest vijftig dagen? Het getal vijftig is in de bijbel een heel bijzonder getal. Elk vijftigste jaar is een Jubeljaar. De opening daarvan wordt aangekondigd door het blazen op de Jobeel-hoorn, vandaar de naam. In dat jaar worden alle scheef getrokken verhoudingen weer recht gezet. Degenen die land of bezittingen zijn kwijtgeraakt of tot slavernij zijn vervallen, krijgen hun positie weer terug. Want het land is van God en Hij geeft ieder een plek om te wonen. Vijftig is symbool van vergeving en nieuw begin. Zo betekent de Opstanding van Christus dat wij mogen delen in een nieuwe werkelijkheid die God mogelijk maakt. Het Verbond tussen God en de mensen wordt weer hersteld. Maar dan ook de verhoudingen tussen mensen onderling! Het is een wezenlijk onderdeel van de voorschriften over het wekenfeest dat bij het oogsten rekening gehouden wordt met de arme en de vreemdeling. Men mag de rand van het veld niet geheel afmaaien en wat is blijven liggen niet oplezen. Dat is voor degenen die geen land hebben. Bedelarij was in Israël ‘verboden’, dat wil zeggen dat niemand meer recht heeft op leven dan een ander. Het land en wat het opbrengt is er voor allen. De kerkvader Athanasius schreef jaarlijks een feestbrief om de gelovigen ter gelegenheid van Pasen te bemoedigen. Daarin legt hij sterk de nadruk op de onderlinge liefde en de zorg voor de naste. ‘We beleven de zeven weken van de Vijftigdagentijd met gebeden én met gemeenschap met onze naaste. We gedenken de armen, we kleden hen die naakt zijn en nodigen in onze huizen hen, die geen huis hebben. Werkelijk, het is een feest waarop zondaars hun boze leven verruilen voor een beter! Ons feest bestaat niet in wijn, maar in een oprecht geloof en een zuiver leven.’ Waar liggen voor u verhoudingen die dienen te worden hersteld? En hoe geeft u invulling aan het concrete delen van gerechtigheid met hen die in onrecht leven? Zaterdag in de eerste week Nog eens: Johannes 20: 19-23 Pasen en Pinksteren op één dag is de titel van dit boekje. Dat dit letterlijk zo is, bewijst de lezing uit Johannes vandaag. Op de avond van de eerste Paasdag verschijnt Jezus aan zijn leerlingen. Na de vredegroet geeft Hij hen een opdracht mee; Hij zendt hen uit, zoals Hij ook zelf door zijn Vader gezonden is. Daarna blaast Hij op hen en zegt tot hen: ‘Ontvangt de Heilige Geest’. De apostel Johannes spreekt in zijn evangelie vaak over de ‘verheerlijking’ van Jezus. Dat Jezus sterft aan het kruis is niet zijn vernedering, maar zijn Verhoging. Zoals Mozes de slang in de woestijn verhoogde door deze aan een paal voor iedereen zichtbaar te stellen, zo is Jezus verhoogd ‘opdat een ieder die in Hem gelooft, eeuwig leven heeft.’ Jezus keert terug tot zijn Vader door Opstanding en Hemelvaart. Maar door de gave van de Heilige Geest is Hij bij zijn leerlingen aanwezig. Pasen en Pinksteren vallen letterlijk op dezelfde dag, de eerste dag van de Vijftigdagentijd. Maar ook inhoudelijk gaat het om één gebeuren: de Verhoging van de Gekruisigde. Dat wij de gave van de Heilige Geest ontvangen is het gevolg van de verheerlijking van Jezus. De leerlingen worden nu apostelen: er op uitgezonden als boodschappers van Jezus. De gave van de Heilige Geest dient ertoe, dat mensen het evangelie van de Opgestane ervaren én ervan getuigen. De verschijning van de Levende brengt een diepe vreugde mee: ‘De discipelen dan, waren verblijd toen zij de Here zagen’. In deze Vijftigdagentijd mogen wij die vreugde ook beleven. Door de Heilige Geest verschijnt de Opgestane ook ons. Dat betekent tevens, dat wij van leerlingen en volgelingen tot zendelingen en apostelen worden.
2e zondag van de Vijftigdagentijd 1 Petrus 2:1-5 ‘Als pasgeboren kinderen..’ - zo wordt deze zondag al heel lang genoemd. Men heeft die naam afgeleid van de woorden uit 1 Petrus 2:2. Het thema van deze zondag drukt uit dat wij ‘als pasgeboren kinderen’ moeten onderwezen worden in de geheimen van het geloof. 12
In de kerk van de vierde eeuw vonden in de eerste week van de paastijd catechisaties plaats voor degenen die in de paasnacht gedoopt waren. Daardoor waren zij tot de kerk toegetreden, na drie jaar voorbereiding! Met dagelijkse bijeenkomsten in de eerste week van de Vijftigdagentijd werden zij in de geheimen van het geloof ingewijd. Daar sluit de toon van de brief aan de Efeziërs nauw bij aan. In de tweede helft van de komende week gaan we daar gedeelten uit lezen. Want juist nu wij Pasen vieren zien we, hoe dood en onrecht nog steeds regeren. Waar is de Levende te vinden in de werkelijkheid van alledag? Als ‘pasgeboren’ paasmensen hebben wij voedsel nodig waardoor wij groeien in geloof. Opdat wij zelf levende stenen worden, voor de bouw van een geestelijk huis. Door de kracht van de Heilige Geest maakt God ons tot mensen die een nieuw leven beginnen. Hoe diep dat insnijdt in ons eigen vlees, komt naar voren in de oproep: ‘Legt dan af alle kwaadwilligheid, alle bedrog, huichelarij, afgunst en alle kwaadsprekerij’. Pasen vieren is inderdaad: opnieuw geboren worden. Maandag in de tweede week Lucas 9:10-17 I Het getal vijftig, dat we op het spoor zijn gekomen als een symbool voor vergeving en nieuw begin, komen we op een bijzondere wijze tegen in dit gedeelte over de spijziging van de 5000. De 5000 man (vrouwen en kinderen niet meegerekend) moeten gaan zitten in groepen van: vijftig.. We vinden hiervan een parallel in Exodus 18:21,25. Op aanraden van Jetro deelt Mozes het volk in groepen van duizend, honderd, vijftig en tien in, teneinde de organisatie van het kamp te regelen. Zo verwijzen deze groepen van vijftig man naar de gemeente, de kerk. Er zijn aanwijzingen dat de eerste christenen samenkwamen in huisgemeenten van vijftig personen. Een dergelijk omvang maakt het mogelijk dat er echt van onderlinge gemeenschap sprake kan zijn. Bovendien was het ook veilig; het was immers verboden om Christus openlijk te belijden. De verdeling van de vijf broden doet denken aan de twaalf toonbroden in de tempel. Deze waren symbool voor de twaalf stammen van Israël. Elke sabbat worden daar nieuwe broden neergelegd. Koning David heeft ook eens iets van die toonbroden als voedsel gekregen. We zouden dus kunnen zeggen: van de twaalf (toon-)broden geeft Jezus er vijf aan de menigte van 5000. Vijf is het getal van de boeken van Mozes, de Wet. David kreeg te Nob ook vijf van de twaalf toonbroden. Jezus deelt het Woord van God uit dat leven geeft. De schare van 5000 man representeert het volk Israël. De lezing begint met de vermelding dat de apostelen terugkeren nadat zij door Jezus zijn uitgezonden ‘om het Koninkrijk Gods te verkondigen en genezingen te doen’. Die 5000 mensen vormen als het ware de ‘oogst’ van de arbeid van de twaalf apostelen. De apostelen delen immers de broden aan de schare uit! Zo leeft de gemeente van het levende Woord en deelt ervan uit. Na de spijziging blijven er twaalf korven vol over: daarmee is het getal twaalf weer compleet. De rabbijnse naam voor het wekenfeest is ook wel.. ‘korvenfeest’, zo genoemd vanwege de manden waarin de ‘eerstelingen’ vervoerd werden. De twaalf korven met brokken die overblijven verwijzen naar het wekenfeest. Wij mogen vergeving en nieuw begin ontvangen door het Levende brood dat Jezus ronddeelt. En het mag teerkost zijn voor onderweg naar het beloofde Land. Wij delen er in en wij delen uit. Dat is samen gemeente van Jezus zijn. Dinsdag in de tweede week Lucas 9:10-17 II Het verhaal van de spijziging doet ons denken aan wat in het Oude Testament verteld wordt: de spijziging met het manna en de kwakkels (Num. 11). Dat is daar een teken van Gods zorg voor het volk in de woestijn. De rabbijnen leerden, dat de Messias bij zijn komst manna zou geven. Door de 5000 man voedsel te geven, komt als het ware naar voren dat Jezus als Mozes is, die in dienst van God aan het volk manna gaf en dat in Jezus de Messiaanse tijd is aangebroken. Door de manier waarop de evangelist Johannes dit verhaal verbindt met Jezus’ uitspraak: ‘Ik ben het Brood des levens’ verstaan we dit hele gebeuren als een avondmaalsviering. In Johannes 6:4 staat, dat het Pascha nabij was. Met Pasen viert de christelijke gemeente dat Jezus aan de pesach13
maaltijd een nieuwe inhoud heeft gegeven. Het brood is zijn leven, de wijn is zijn bloed. Johannes noemt ook dat het om gerstebroden gaat. Tijdens het paasfeest werden de eerste vruchten van de gersteoogst in de tempel gebracht; vijftig dagen later, op het wekenfeest, de tarwe. Daaruit kunnen we concluderen, dat de spijziging plaatsvindt aan het begin van de Vijftigdagentijd. De aanduiding dat de dag begon te dalen, tekent de sfeer: men heeft die dag op het land gewerkt in de oogst. Als het avond is geworden wordt de maaltijd gehouden: wij mogen delen in de oogst van nieuw leven! Ook voor de kerkvader Origenes heeft het getal vijftig hier een bijzondere betekenis, namelijk als de aanduiding van vergeving en een nieuw begin. Origenes wijst op het jubeljaar en op de Vijftigdagentijd als de achtergrond van het getal vijftig, em acht het niet toevallig dat de mensen in groepen van vijftig moesten gaan zitten! Een andere kerkvader schrijft dat Christus ‘als Hogepriester de Eerstelingsbroden van de aarde, als aan God gewijd heeft gegeten’. Het verhaal van de spijziging zegt ons aan het begin van de Vijftigdagentijd: wij mogen delen in het nieuwe leven dat Jezus Christus ons als Manna uitdeelt. Daarmee kunnen we voort! Woensdag in de tweede week Efeziërs 1 In de Vroege Kerk kwamen degenen die met Pasen tot de gemeente waren toegetreden de eerste tijd nog dagelijks bij elkaar. Men was nu volledig en uit eigen keuze deel van de kerk. Daarom droeg de catechese ná Pasen een ander karakter dan daarvoor.. Ook voor ons geldt, dat we ons in de Veertigdagentijd hebben voorbereid op de viering van Pasen en weer opnieuw ‘Ja’ hebben gezegd tegen het evangelie van de Gekruisigde. Bij de viering van Pasen hoort de bediening van de doop en de vernieuwing van onze doopbelofte. Wanneer wij daar bewust mee om willen gaan, speelt dat in onze gedachten in deze weken na Pasen. Deze elementen waren in de tijd van het Nieuwe Testament nog niet zo gestructureerd in het kerkelijk leven opgenomen. Maar het is opvallend, dat de brief aan de Efeziërs wel een preek lijkt tot hen die nieuw in het Verbond van God met zijn volk zijn opgenomen. Iemand heeft er zelfs op gewezen, dat het een soort van Orde van Dienst voor een christelijk Verbondsvernieuwingsfeest lijkt, die later tot een brief is omgewerkt. Na de openingsgroet begint de brief met een lofprijzing: ‘Gezegend zij de God en Vader van onze Here Jezus Christus..’. Vervolgens worden we aangesproken op onze keuze voor het geloof. En vooral op Gods keuze voor óns. ‘In liefde heeft Hij ons tevoren ertoe bestemd als zonen van Hem te worden aangenomen door Jezus Christus’. Van de Heilige Geest wordt gezegd dat het een onderpand is van onze erfenis. Een onderpand gaf je vroeger aan iemand van wie je geld geleend had. Door dat onderpand wist die ander dat degene die het geld geleend had, ook terug zou komen. En anders had hij in elk geval dat onderpand nog om te verkopen. Zo is de Heilige Geest voor ons een zekerheid dat ons in het geloof nog heel wat staat te wachten. De Geest houdt ons op de weg van het geloof in de nieuwe hemel en aarde waar recht en vrede zullen heersen. Voorlopig is daar nog weinig van te zien.. Maar de Geest is ons onderpand, waardoor we de vaste hoop hebben, dat God zijn belofte nakomt. In sommige christelijke groepen is het belangrijk dat je je kunt herinneren waar en hoe je gelovig werd. De eerste christenen, die tot dan toe de heidense godsdiensten hadden aangehangen, zullen zich hun ‘overgang’ tot het christelijk geloof zeker wel herinnerd hebben. Maar Paulus vragt niet naar de datum en de toedracht van dat gebeuren, hij bedoelt: je staat in het geloof en je leven wordt erdoor beïnvloedt, en je kunt niet meer achter dat moment om of je zou alles moeten verlochenen. Maar weet dit: je bent verzegeld met de Heilige Geest. Je krijgt steeds opnieuw de belofte van het evangelie aangereikt en steeds opnieuw zal het je raken. Ik bid, zegt hij in vers 17, ‘dat de God van onze Here Jezus Christus, de Vader der heerlijkheid, u geve de Geest van wijsheid en van openbaring om Hem recht te kennen’. Door de Geest blijven wij verbonden met Christus wiens Opstanding wij vieren. 14
Donderdag in de tweede week Efeziërs 2:1-10 In deze dagen beleven we de gemeenschap van de kerk. Samen met de nieuwe lidmaten voelen we ons opgenomen in die ene gemeente van Christus die over heel de wereld door de Heilige Geest uit het geloof leeft. We mogen door het paasgeloof heel echt voelen dat de Heer bij ons is, dat Hij regert over levenden en doden - wat er ook gebeurt, en ook al lijkt het in de wereld zo vaak anders: het komt allemaal goed!, de toekomst is aan Jezus en aan allen die Hem liefhebben. We zijn tot een nieuw leven geboren, een paasleven!, en dat is wel even wennen. We zitten nog zo vast aan het leven in de wereld, we vinden ons geld en onze spullen en onze eer nog zo belangrijk, en ondanks het paasevangelie dat de dood is overwonnen worden we er dagelijks mee geconfronteerd dat ziekte en honger en oorlog en verkeersongelukken de dood in onze straten brengen.. Pasgeboren kinderen zijn we, nog onwennig en aarzelend gaan wij met de Levende mee; wij zoeken Hem nog bij de doden.. Denk dus maar niet dat de catechisatie is afgelopen! Niet voor de jonge lidmaten en niet voor ons - integendeel, pas nu gaan we echt vragen naar waar het op aankomt en hoe het allemaal zit, vragen naar de Weg, naar de Waarheid, naar het Leven. Door ons eigen kleingeloof, maar ook door al die rampzalige berichten om ons heen waardoor we horen van mensen die nog niet bevrijd zijn uit hun lijden. Ook nu de Veertigdagentijd is afgelopen willen wij de mensen om ons heen niet vergeten die roepen om hulp, Kyrie Eleison. Die roep betekent, Heer ontferm U, Heer, heb erbarmen. In Efeziërs 2:4 staat: ‘God, die rijk is aan erbarming, heeft ons om zijn grote liefde, hoewel wij dood waren door de overtredingen, mede levend gemaakt.’ Wij roepen en wij zingen: Heer, erbarm U - en wij roepen het niet voor niks! De apostel zegt: ‘Je moet niet denken dat God het niet hoort, al vraag je je dat soms af. God heeft ons mede levend gemaakt en heeft ons mede opgewekt en ons mede een plaats gegeven in de hemelen.’ Driemaal achter elkaar het woord mede: dat gaat over ons! En het gaat over Christus, de Opgestane. Wij: samen met Christus. We vieren in de paastijd dat Jezus leeft - maar dan moet je ook zeggen: en wij met Hem! Met Jezus mee is ook ons leven opgewekt. Hoewel wij dood waren door de overtredingen - die er nog zijn, die onze wereld in de kou zetten en die ons dood maken - het weerhoudt God niet om ons steds opnieuw weer daaruit te halen en levend te maken. Daarom is het Halleluja niet van de lucht en mogen we uitbundig vrolijk zijn. Drie maal het woordje mede, met, samen; maar ook driemaal het woord ons. Niet ik of u alleen, maar samen, in het grote geheel van de gemeente over heel de wereld verschijnt de Opgestane Heer. Vrijdag in de tweede week Efeziers 4: 1-16 In Psalm 68:19 staat te lezen: ‘Gij zijt opgevaren naar de hoge; gij hebt gevangenen meegevoerd; Gij hebt gaven in ontvangst genomen onder de mensen.’ Deze Psalm 68 wordt tijdens het joodse wekenfeest in de synagoge gezongen. In een andere bewoording, die onder de joden uit de tijd van het Nieuwe Testament bekend was, leest men het zo: ‘Gij hebt gaven gegeven’. Men ziet in de ‘gij’ van vers 19 Mozes die opklimt naar de Sinai om de gave van de Wet, de Tora, aan het volk uit te delen. En kijk nu eens: hier in Efeziërs 4:8 komen we ook die aanhaling van Psalm 68:19 tegen... En ook in die ándere bewoording: ‘gaven gaf Hij aan de mensen’. De gaven van God, die de Geest aan de mensen geeft, zijn de vrucht van de Verhoging van Jezus. Als een tweede Mozes geeft Christus de nieuwe Wet aan het volk van God: de gaven van de Geest. ‘Aan ieder afzonderlijk is de genade gegeven, naar de mate, waarin Christus haar schenkt’ (Efez. 2:7). In deze weken mogen we bezig zijn met datgene wat God ons in het geloof geeft. Dat betekent heel concreet, dat God ons leven wil beïnvloeden en vernieuwen. Wat zijn nu die gaven van de Geest? In 1 Corintiërs 12:7-12 worden die genoemd: ‘Want aan de een wordt door de Geest gegeven met wijsheid te spreken, en aan de ander met kennis te spreken krachtens dezelfde Geest; en aan 15
de een geloof door dezelfde Geest en aan de ander gaven van genezingen door die ene Geest; aan de een werking van krachten, aan de ander profetie; aan de een het onderscheiden van geesten, en aan de ander allerlei tongen, en aan weer een ander vertolking van tongen.’ Romeinen 12:7 en 8 spreek eveneens over de gaven: ‘profetie, naar gelang van ons geloof; wie dient, in het dienen; wie onderwijst in het onderwijzen; wie vermaant, in het vermanen; wie mededeelt, in eenvoud; wie leiding geeft, in ijver; wie barmhartigheid bewijst, in blijmoedigheid.’ Zo werkt God in de gemeente. Niet om ons persoonlijk tot een hoger geestelijk peil te brengen, maar: ‘Om de heiligen toe te rusten tot dienstbetoon, tot opbouw van het lichaam van Christus’. De kerk zijn wij samen. Ieder van ons heeft een taak en een opdracht, naar de gave die ons gegeven is. Wat is uw taak in de gemeente en welke gave heeft ú ontvangen? Zaterdag in de tweede week Efeziers De kerkvader Origenes ziet als belangrijkste kenmerk van de Vijftigdagentijd, dat de gelovige ervart: ‘Ik ben met Christus mede opgewekt’. Een tijd van geestelijke verdieping en verbonden zijn met Christus. Daar sluiten de teksten uit de Efezebrief bij aan. Als de brief een preek, een soort liturgie voor Verbondsvernieuwing is, zijn er een aantal elementen die er uit springen. Ik heb ze hieronder bij elkaar gezet. Natuurlijk moeten ze in hun verband gelezen worden. Maar door ze er uit te lichten, zijn het evenzovele kleine pareltjes en komen ze heel kostbaar naar ons toe. 1:13b-14
1:17b
Ook u bent tot geloof gekomen, toen u van de boodschap der waarheid, het grote nieuwsvan uw redding, gehoord had. U bent gemerkt als eigendom van God met het stempel van de heilige Geest die God beloofd had. De Geest is het voorschot van ons erfdeel, waarborg voor de bevrijding van Gods eigen volk. Laten wij zijn grootheid prijzen! Ik smeek de God van onze Heer Jezus Christus, de Vader aan wie alle eer toekomt, u de geest van wijsheid en inzicht te geven, zodat u hem leert kennen.
2:4-6
Maar God, die rijk is aan barmhartigheid, had ons innig lief. Gedreven door die liefde, heeft Hij ons, die dood waren door onze dwalingen, samen met Christus het leven gegeven. Aan de gunst van God hebt u uw leven te danken! Door onze eenheid met Christus Jezus heeft Hij ons samen met hem opgewekt en ons samen met Hem een plaats gegeven in de hemel.
4:6-8
Er is één God die de Vader is van alle mensen, en die boven allen staat, door allen werkt en in allen aanwezig is. Ieder van ons is begenadigd naar de maat waarmee Christus heeft gegeven. Daarom zegt de Schrift: ‘Hij steeg op naar omhoog, hij voerde gevangenen mee en verdeelde gaven onder de mensen.’
4:12
Zo worden degenen die God toebehoren uitgerust om Hem te dienen en het lichaam van Christus op te bouwen. 4:22b, 23a Laat daarom uw vroegere manier van denken varen en leg uw oude ik af. Doe de nieuwe mens aan. 5:18,19
16
Wees vervuld van de Geest. Zing met elkaar psalmen, hymnen en geestelijke gezangen. Zing en speel voor de Heer. Breng God, de Vader, altijd voor alles dank in de naam van onze Heer Jezus Christus.
3e zondag in de Vijftigdagentijd Psalm 33 ‘De barmhartigheid van de Heer’ is de naam van deze zondag. Naar Psalm 33:5, waar gezegd wordt dat de aarde vol is van Gods barmhartigheid.. Zo gaan wij deze derde paasweek in. Maar wij realiseren ons, dat de aarde ook ‘vol’ is met onbarmhartigheid en kwaad. Het kan je soms hard treffen. De vreugde van Pasen is soms niet terug te vinden in de rauwe werkelijkheid van alledag. ‘Zondag van de goede Herder’ is een andere naam voor deze zondag, naar aanleiding van de lezing uit Johannes 10. En dat is nu precies wat we nodig hebben: dat we vastgehouden worden en geleid, om niet op dwaalwegen terug te keren. De goede Herder zet zijn leven in voor de schapen: dat is niet een dogmatische verwijzing naar het sterven van Jezus op Golgotha. Het wijst op het actieve handelen van de Heer in en aan ons leven. ‘De wolf komt’ - dat merken we maar al te vaak. Maar dan ook: de Hérder komt! Hij laat er zijn leven bij. En dat nu juist verschaft Jezus de macht om zijn leven weer óp te nemen, nadat Hij het heeft afgelegd. Dat is het allerwonderlijkste: dat liefde sterker is dan de dood. De schapen kennen deze Herder en weten wie huurling is en wie herder. Gaan wij mee met huurlingen die ons in de steek laten? Waardoor laten wij ons leiden - door de harde feiten of door de stem van de Herder? Maandag in de derde week Handelingen 2:42-47 Kenmerkend voor de gemeente van Christus is, dat je blijft volharden. Geloven gaat niet vanzelf en is niet vanzelfsprekend. Je moet er wat voor doen om het vast te houden en er mee bezig te blijven. Daarom mag je ontdekken dat je deel bent van de wereldwijde gemeente. In het Oude Testament is er het beeld van het volk; het Nieuwe Testament spreekt van een lichaam waar ieder deel van is, en een huis waarvan we samen de levende stenen vormen. Hier in Handelingen 2 lezen we dat de leden van de gemeente bleven volharden bij: de gemeenschap. Dat betekent niet, dat je met iedereen moet kunnen opschieten. Of dat we het altijd met elkaar eens zouden moeten zijn. Het betekent wel, dat we ons realiseren dat we pas sámen een volk, een lichaam, een huis kunnen zijn. We hebben de anderen nodig. En: de anderen hebben mij nodig. Christen zijn bestaat niet op zichzelf. Dat blijkt ook verder wel uit het beeld dat we van de gemeente krijgen hier in Handelingen 2: ze hadden alles gemeenschappelijk, ze waren voortdurend en eendrachtig in de tempel; ze gebruikten samen hun maaltijden aan huis. Er staat zo typerend: ‘En allen, die tot het geloof gekomen en bijeenvergaderd waren...’ Tot geloof gekomen én bijeenvergaderd! Geloven doe je niet alleen. Je bent deel van het geheel. Je kunt niet gemist worden. Vier kenmerken van waarin de christelijke gemeenschap volhardt, worden genoemd: het onderwijs van de apostelen, de gemeenschap, het breken van het brood en de gebeden. Als de volgorde niet willekeurig is, gaat het onderwijs uit de Schrift voorop: daar halen we onze gezamenlijkheid vandaan. Daar ligt onze inspiratie en onze opdracht. Onmiddellijk volgt daarop, nog vóór het breken van het brood en de gebeden: de gemeenschap. In de liturgische structuur van samenkomst, waar al deze vier elementen een rol dienen te spelen, moet dit tot z’n recht kunnen komen. Ook de gemeenschap moet worden georganiseerd. Naast de eredienst in de tempel zijn er ook vormen van onderlinge ontmoeting aan huis. Hoe staat u in de gemeenschap? Dinsdag in de derde week Handelingen 3:13-21 Zevenmaal komt in het verhaal over de genezing van de verlamde man het woord ‘zien’ voor. Er is een verschil tussen kijken en zien. Petrus en Johannes zien de man. Ze lopen niet aan hem voorbij. En het gaat aan de andere aanwezigen ook niet voorbij. Doordat ze ‘zien’ krijgen ze ‘zicht’ op wat de diepere achtergrond is van deze genezing. Als er in bijbelverhalen sprake is van een genezing heeft dat altijd de bedoeling dat mensen oog krijgen voor het Koninkrijk van God. Om te helen wat gebroken is, om recht te zetten wat geval17
len is: daarome komt het rijk van God. Genezingsverhalen doen even een glimpje oplichten van de nieuwe werkelijkheid die aangebroken is. Ook hier is de genezing aanleiding tot de oproep: ‘bekeer je! Keer je om naar de werkelijkheid van God’. Daarbij richt Petrus zich tot de joodse hoorders. Soms heeft men hier het bewijs in gezien dat de joden schuldig worden geacht aan de moord op Jezus Christus. Petrus laat hier echter zien, dat het Verbond van God met zijn volk nog altijd actueel is: lees vers 25 en 26 maar! Maar tot dat Verbond moet je je steeds weer bekeren. Want de Messiaanse belofte van de ‘wederoprichting aller dingen’ blijft. Deze kapotte wereld wordt gedragen door het Verbond van God met de mensen. De kreupele man kreeg niet de boodschap mee dat het eenmaal wel goed met hem zou komen! De wederoprichting aller dingen is reeds hier en nu Gods actieve handelen in de levens van mensen en in de structuren van deze wereld. ‘De hemel moest Jezus opnemen’. De Opgestane regeert aan de rechterhand van God en is door zijn Geest aanwezig. Waar mensen in dat Verbond treden komen er ‘tijden van verademing’. Die term komt uit de medische wereld. Het wordt gebruikt als bij een zieke het gevaar is geweken en de genezende activiteit werkzaam wordt. In deze Vijftigdagentijd komt het naar ons toe: de hemel heeft Jezus opgenomen, maar Hij kan tot ons gezonden worden door de Heilige Geest en dan wordt de Messiaanse belofte van herstek werkelijkheid in uw en mijn leven. Tijden van verademing mogen wij dat in deze dagen ervaren. Woensdag in de derde week Handelingen 4:1-12 Dat Jezus is Opgestaan uit de doden, is de meest ongeloofwaardige boodschap die je kunt verkondigen. Maar hier staat, dat Petrus en Johannes het volk leerden en ‘in Jezus de opstanding uit de doden verkondigen’ (vers 2) - en dat is de meest revolutionaire boodschap die je ooit kunt brengen! Het gaat hier niet alleen om de Opgestane Heer. In Jezus is er opstanding uit de doden! De Sadduceese priesters hielden er zo hun eigen gedachten op na. Dat de rechtvaardigen zouden leven, voorbij de grenzen van de dood, hoorde niet tot hun overtuiging. Zij laten de apostelen gevangen nemen, omdat zij het volk op deze manier misleidden. Maar het gaat veel dieper dan dat er theologische verschillen aan de dag treden. De opstanding der rechtvaardigen houdt in, dat er een oordeel is over de aardse machten. Niet ongestraft kan ieder doen wat goed is in zijn of haar ogen. God zal ten laatste rechtspreken en een nieuwe toekomst doen aanbreken. Dat is bedreigende taal voor hen, die menen het op aarde voor het zeggen te hebben.. Hun heerschappij zal uiteindelijk geen stand houden. Vervuld van de Heilige Geest spreken de apostelen van de Naam van Jezus Christus, die God heeft opgewekt uit de doden. Uit kracht van die Naam is de verlamde man genezen. Als dat werkelijk zo is, dan is er inderdaad ‘aan de mensen geen andere Naam gegeven waardoor wij moeten behouden worden’. Het evangelie van de Opstanding is confronterend en eist een stellingname. Alleen het geloof in de God van Israël brengt toekomst en leven, voorbij alle grenzen. Het evangelie spreekt van de Heiland die mensen gegeven is en die macht heeft om Leven te schenken. Het evangelie zegt ons dat deze wereld aan God behoort, dat elk mens voor God belangrijk is en dat wij ons daarom hebben in te zetten voor wat Zijn zorg heeft. Recht is recht en krom is krom, en de waarheid dient gezegd te worden. Het gaat immers om behoud, om redding, om toekomst. Juist ten overstaan van de machtigen mag de gemeente van Christus vrijmoedigheid hebben om dit evangelie te verkondigen en er uit te leven. ‘De steen, die door de bouwlieden versmaad is, is geworden tot de hoeksteen’. Een andere Naam waardoor wij moeten behouden worden - geen hemelse en geen aardse naam - is er niet. Donderdag in de derde week Handelingen 4: 32-33 Christen-zijn brengt je in conflict met de wereld. In sommige delen van de wereld is dat heel duidelijk, daar leeft de kerk in de verdrukking en kun je niet openlijk je geloof belijden. In ons land valt dat wel mee en we hoeven ook niet naar vervolging te verlangen. Maar: is het zo’n onschuldige 18
boodschap die wij brengen? Als wij de bijbelse boodschap werkelijk serieus nemen en ter harte nemen wat gezegd wordt over de gebroken schepping, over verstoorde relaties, over de zorg voor vreemdelingen, armen en wezen, over het doen van gerechtigheid - dan brengt ons dat in conflict met de boodschap van ‘ikke, ikke en de rest kan stikken’. In de praktijk leven wij vaak in harmonie met de wereld. Christen-zijn is een hobby, één van de vele ‘dingen’ die wij doen. Maar: het evangelie is een dwaasheid! In de wereld geldt het recht van de sterkste. Behoud is in de bijbel geen geestelijke zaak voor het leven na dit leven alleen. Het heeft ook consequenties voor ons gedrag, voor wat we doen of laten. Het houdt in dat we nee zeggen als er met mensen wordt gesold, als er onrechtvaardig beleid is. Burgerlijke ongehoorzaamheid kan van ons verlangd worden, omdat men ‘God meer gehoorzaam moet zijn dan mensen.’ Aan wie zijn wij meer gehoorzaam? Aan wat in de wereld gewoon is, aan wat de mensen om ons heen ook menen? De apostelen bidden God niet of Hij hen voor onheil wil sparen, maar dat Gods werk voortgang mag vinden en er tekenen en genezingen mogen plaats vinden, opdat velen de macht van God zullen zien. Om vrijmoedigheid om voor hun geloof uit te komen, bidden ze. En dan wordt de plaats waar ze bij elkaar zijn bewogen, en zij ‘werden allen vervuld met de Heilige Geest en spraken het woord Gods met vrijmoedigheid.’ In deze weken heiligen we ons opnieuw toe aan God en zijn Koninkrijk. Dat brengt ons onherroepelijk in conflict met de wereld. Laten we bidden of de Geest ons de vrijmoedigheid wil geven om het evangelie te léven, in woord en daad. En Gode meer gehoorzaam te zijn dan mensen. Vrijdag in de derde week Handelingen 5:1-11 Dit huiveringwekkende verhaal lijkt niet te passen bij de boodschap van liefde. Twee mensen die iets doen wat niet klopt en dan onmiddellijk dood neer vallen. Als wij zo beoordeeld worden als Ananias en Safira, ziet het er voor ons wellicht ook niet best uit. Moet een gemeente dan bestaan uit louter volmaakte mensen op wie niets is aan te merken? De sleutel tot het verstaan van dit verhaal ligt in het voorgaande. Het leven van de gemeente is een delen met allen. De gemeente van Jeruzalem leeft tegen het onmogelijke in. Eén van hart en ziel, volkomen beheerst door het evangelie. Ze wijken niet voor aanvallen van buitenaf. Er is echter ook de aanvechting van binnenuit. Want alles delen houdt ook in: alles geven. Ieder brengt mee wat hij of zij bezit. Zo wordt de kerk tot kerk door wat mensen inzetten, aan tijd, aan visie, aan geldmiddelen. ‘Met grote kracht verkondigen zij de Opstanding van de Here Jezus’. Dát is waar alles voor wijken moet; alle tegenstelling, alle privé-belang. De gemeente was ‘één van hart en ziel’ staat er. Dat doet denken aan ‘God liefhebben met geheel je hart en met geheel je ziel en met geheel je kracht’. Hart, ziel, kracht - duidt op de menselijke geest, dat wat je keuzen bepalt. Je kunt God niet half liefhebben, niet een beetje in Hem geloven, niet Hem dienen als je er behoefte aan hebt. Maar het is geen gebod of bevel. Je hóeft je akker niet te verkopen. Je hoeft niet te geloven. Wat Ananias en Saphira doen is huichelarij. Geloven is álles geven, al je hoop op die Ene zetten. Met heel je wezen van Hem afhankelijk willen zijn. De boodschap van het evangelie is dat wij geloven dat er voor ons gezorgd wordt, dat wij terechtkomen. Dat schreeuwen we uit tegen de leugen en tegen de dood. Het is het vuur dat in ons brandt en ons hoopvol maakt en strijdbaar voor vrede, gerechtigheid, en behoud van de schepping. Dat kan geen verplichting zijn, geen schone schijn - dan houd je het niet vol. ‘Waarom heb je deze daad in je hart gelegd’, vraagt Petrus. Wat leggen wij in ons hart? Wat de Geest ons ingeeft of wat de boosheid ons toelispelt? We hebben al gezien, dat het concrete delen van gerechtigheid tot de wezenlijke onderdelen van het wekenfeest behoort. Leven uit kracht van de Opgestane grijpt diep in je leven in.
19
Zaterdag in de derde week Handelingen 10:34-48 Een uitstorting van de Geest, in tongen spreken en God groot maken. Degenen die de woorden van Petrus horen, merken dat de kring steeds wijder wordt. Ook de zogenaamde ‘heidenen’, de nietjoden, delen in het Verbond van God met Israël. Duidelijk komt hier naar voren, dat God ook de volkeren op het oog heeft. De verkiezing van Israël betekent niet, dat alleen Israël tot het geloof in de God van hemel en aarde is geroepen. Maar duidelijk is wel: Israël eerst, en dan ook de volkeren. Israël is de stam en wij zijn de takken. Bij God is geen aanneming des persoons: ieder die Hem vereert en gerechtigheid werkt is Hem welgevallig. Die boodschap heeft Hij gebracht aan Israël, om vrede te verkondigen door Jezus Christus. Petrus verhaalt van de dingen die gebeurd zijn in het joodse land. Het evangelie gaat over concrete gebeurtenissen in het joodse land. Wij kunnen het evangelie niet ‘los’ verkrijgen. Hij ‘die is aangesteld tot rechter over levenden en doden’ is de joodse Jezus van Nazareth. ‘Van Hem getuigen alle profeten’ en we kunnen slechts vanuit het Oude Testament begrijpen wat het Nieuwe Testament inhoudt. De Geest waait waarheen Hij wil; en zo wordt de kring steeds wijder. De gave van de Geest wordt ook op de heidenen uitgestort! Wij mogen door de doop ingelijfd worden in het Verbond dat in het joodse land concreet werd. In de Opstanding van de Eersteling wordt duidelijk dat God in Hem heel diep in zijn schepping aanwezig is. Jezus is de verbinding tussen God en mensen. ‘Een ieder, die in Hem gelooft, ontvangt vergeving van zonden, door zijn naam.’ We danken God dat wij mogen delen in Zijn trouwbelofte aan Zijn volk.
4e zondag van de Vijftigdagentijd Johannes 7:14 De Oosters Orthodoxe Kerk heeft een oude traditie bewaard die de Vijftigdagentijd nog eens heel sterk doet oplichten. Daar viert men namelijk Mesopentecostes (mid-pinksteren) van de 17e tot en met de 23e dag in de Vijftigdagentijd. Deze vierde zondag van de Vijftigdagentijd valt in die mid-week ‘halverwege het feest’. Die uitdrukking vinden we letterlijk in Johannes 7:14, waar we lezen: ‘Doch toen het feest reeds op de helft was’. Volgens de aanduidingen van Johannes zelf betreft het hier het Loofhuttenfeest: 7:2,8,10,11,37. Maar het ‘midden’ van een bepaalde tijd komt in de bijbel ook naar voren als het gaat over het wekenfeest. Op het tijdstip halverwege een bepaald punt aangeland, breekt een kritiek moment aan. Wij merken dat zelf: zeven volle weken tellen is een hele opgave. Wij hebben er behoefte aan, even halt te houden en om te zien naar de weg die we hebben afgelegd. Dat er nog minstens zo’n stuk voor ons ligt kan ons de moed in de schoenen doen zakken. Hoe houden we het vol? En dan bedoel ik niet zo zeer of we wel tot aan de vijftigste dag zullen geraken, maar of we de aandacht kunnen houden op de zaak van Gods Verbond en onze toewijding daaraan. Daarom is er manna. Teerkost voor onderweg. We zijn op weg naar Gods toekomst. We zijn er nog niet. Maar al wel halverwege. De vermelding in Johannes 7:14 betreffende het ‘halverwege’ houdt mijns inziens meer in dan een terloopse aanduiding. De vertaling van het NBG ‘doch toen het feest reeds op de helft was’ is wel een beetje zwak. Maar we zijn gewaarschuwd om er niet overheen te lezen! Maandag in de vierde week Johannes 7:14-20 Wat speelt zich af ‘halverwege het feest’? Jezus is ook opgegaan naar Jeruzalem. Hij is incognito gegaan maar wie Hij is wordt duidelijk uit zijn woorden. In de tempel leert Hij. Waar wij bij een feest meestal denken aan ‘de bloemetjes buiten zetten’, ‘even alles van je afzetten’, is een bijbels feest er juist voor dat je de tijd hebt om stil te staan bij je leven. Wat hoop ik? Waarvoor leef ik? Waar ontleen ik kracht aan en wat inspireert mij? Ben ik degene die ik zou 20
moeten zijn? Wat maak ik van mijn leven? En dan niet ‘ik’, individu, ikke - maar: ik-en-de-anderen, wij samen als kerk, als volk van God, als samenleving. Tijdens een bijbels feest komen de fundamenten van het bestaan naar boven en weten we weer waar het omdraait en wat er toe doet. Hoe komt Jezus zo geleerd? Jezus bezit geen verstandelijke kennis, maar levenswijsheid. Hij leert je wat leven is. Maar niet zijn persoonlijke visie draagt Hij over, nee: Hij weet zich gezonden door God. Hij staat in de levenskennis die de profeten in het Oude Testament overbrengen. Het woord ‘kennen’ betekent in de bijbel: gemeenschap hebben met. Een man en een vrouw in een liefdesrelatie kennen elkaar. Zo is de kennis, de leer, die Jezus overbrengt zijn eigen gemeenschap met de Vader. ‘Mozes heeft u de wet gegeven’ (vers 19). Het hebreeuwse woord voor wet is ‘tora’. Dat is, beter vertaald, ‘wegwijzer’, ‘richtingaanwijzer’. Op de vijftigste dag staat het Verbond centraal en danken we God voor de Wet, de Tora van het Koninkrijk. Jezus laat echter zien, dat het niet gaat om regeltjes en voorschriften waar je op een verstandelijke manier mee om kunt gaan. Het gaat om innerlijke gedrevenheid, een van God ontvangen geleerdheid. Daarom: wie in Hem gelooft: stromen van levend water zullen uit zijn/haar binnenste vloeien! (vers 39). De Geest schrijft de Wet van God in ons hart. Uit die gemeenschap worden wij gezonden en leren wij wat Leven is. Dinsdag in de vierde week Exodus 16:2-7 Volgens Exodus 16:1 komen de Israëlieten ‘op de vijftiende dag van de tweede maand’ in de woestijn Sin aan. Dit valt in de vierde week van de Vijftigdagentijd. Vandaar de lezing over het manna in deze week. Morren, mopperen - daar begint het mee. Het is niet hetzelfde als twijfel of ongeloof. Maar daar kan het wél op uitdraaien. Het volk wil in de omgekeerde richting: terug naar Egypte. Terug naar de slavernij alsof er niets gebeurd is. Alsof wát er gebeurd is er niet toe doet. Het heeft niets uitgehaald. Verspilde moeite. Is de Opstanding van Jezus en dus het lijden van de Heer verspilde moeite? Het had er net zo goed niet kunnen zijn, want het heeft niets uitgehaald? Je zou het waarachtig soms denken.. Er is in ons dagelijks leven weinig van te zien. En als het bestaan ons zwaar valt, begint het gemopper. Gemopper allereerst op onszelf dat we ons zó hebben laten beet nemen. En dan ook gemopper op degenen die ons schone beloften op de mouw hebben gespeld. En uiteindelijk gemopper tegen God: is dít het dus? Veertig jaar hebben de Israëlieten het manna gegeten ‘tot zij kwamen in bewoond land’. Veertig is in de bijbel het getal dat een bepaalde periode aangeeft die gekenmerkt wordt door voorbereiding, bezinning, openbaring. Veertig jaar tot aan bewoond land. Ook de uitdrukking ‘het beloofde land’ is een bijbelse uitdrukking. Het gaat niet zonder meer om het land Kanaän, maar het is de plek waar mensen in vrede zullen wonen in Gods zorg. Naar dat beloofde land zijn u en ik en ieder mens in zijn of haar leven onderweg. Pelgrims, zoekenden, zelfs vluchtelingen en vreemdelingen op aarde. Wat met gemopper begint kan uitlopen op het besluit om van de hele onderneming maar af te zien. Enkele reis. Terug naar Af. Het is werkelijk een verschil of je God om ontferming roept of van God afdwaalt in morrende bitterheid. Woensdag in de vierde week Exodus 16:13-16, 32-35 Manna betekent letterlijk: wat is dit? Op een huisbezoek werd mij door een ernstig zieke gevraagd: ‘Hebt u een stukje manna voor mij?’ Een gebaar, een woord, een beeld - het kan als een stukje manna voor je zijn, waardoor je verder kunt en het volhoudt op je zoektocht. Manna is er altijd maar voor één dag. Morgen moet je weer opnieuw iets vinden. Elke dag heeft genoeg aan zijn eigen zorgen. Het is ook een beproeving voor het volk ‘of het al dan niet wandelt naar Mijn wet’. Waag je het met de Tora, de aanwijzing van God? Vertrouw je, dat Hij je leidt en de toekomst in Zijn hand heeft genomen? Waar het op aan komt is ‘dat zij zullen weten dat de 21
Here u uit het land Egypte heeft geleid’. Hoe weten wij dat? Niet omdat iemand anders ons dat zegt. Niet door dogma’s en redeneringen. Ik weet het pas, als ik het vertrouw. In het Nieuwe Testament spreekt Jezus in Johannes 6 over het manna en noemt dat ‘het brood dat uit de hemel neerdaalt.’ Hijzelf is dat Levende Brood. ‘Het Brood is mijn vlees, dat Ik geven zal, voor het leven der wereld’ (Johannes 6:51). Ook dat levende brood komt in dagelijke porties tot ons. Elke dag opnieuw mag je dat in je relatie met de Heer weer naar je toe halen. Donderdag in de vierde week Psalm 110 Het eerste vers van deze psalm is de meest geciteerde tekst uit het Oude Testament in de nieuwtestamentische geschriften. Het is een soort tweespraak tussen de Here God en... ja wie wordt er bedoeld met ‘mijn Here’? Allereerst de koning van Israël. Oorspronkelijk werd de psalm gebruikt als een loflied op de koning van Israël, die gezien werd als de stadhouder van God. Hij trad op namens God om het volk te leiden. Met de hulp van God overwint de koning de vijanden die het volk bedreigen. Welke koning is hier bedoeld? Elke koning eigenlijk. Want koning van Israël was je niet zo maar; je stond in dienst van God en ten dienste van de mensen. Maar niet elke koning had dat door. Velen voelden zich gewoon een tirannetje over een oud-oosters volk. Het zijn dan ook vooral bepaalde koningen van wie je kunt zeggen dat ze ‘koning namens God’ waren; Abraham en Hizkia en zeker ook David. En zo zou ook de gezalfde Messias zijn naar wie de mensen uitzagen; de knecht van God die namens God het volk zou regeren. Een koning die tevens priester was. De Messias wordt verhoogd aan Gods rechterhand om het volk regeren. Psalm 110 hoorde zo goed als zeker bij de liederen die op het wekenfeest gezongen werden in de tempel en de synagoge. Want als je het Verbond viert en gedenkt hoe God zijn volk de weg wijst door zijn Tora, dan denk je ook aan de Messias. Tenminste, zo zal het wel gegaan zijn. En darom zullen de christenen in die koning uit Psalm 110 hún Koning herkend hebben. Jezus Christus is gezet aan de rechterhand van God. Dat zegt niet zoveel over wáár Jezus is, maar over wát Jezus is: Hij is een Koning, Hij regeert en oefent macht uit en leidt zijn volk door de Heilige Geest. Vrijdag in de vierde week 2 Kronieken 34:29-33 Op een Verbondssluiting zoals die in het Oude Testament een aantal malen genoemd wordt beloven de mensen opnieuw om de woorden en aanwijzingen van het Verbond trouw te onderhouden. ‘Dat zij een volk des Heren zouden zijn’ (2 Kon. 11:17); ‘te wandelen naar de wet van God’ (Neh. 10:29); ‘zij zouden de Here, de God hunner vaderen, zoeken met hun gehele hart en hun gehele ziel, met geheel hun wil hadden zij de Here gezocht’ (2 Kron. 15:12-15). Zo’n Verbondsvernieuwing vindt ook plaats in het gedeelte dat we vandaag lezen. Koning Josia is een ‘koning namens God’. Hij maakt er ernst mee dat het volk Israël een heilig volk is en aan God toebehoort. Het altaar van Baäl gaat om ver. Van Gods kant klinken beloften zoals: ‘Ik zal u bevestigen als Mijn volk en u tot een God zijn’ (Deut. 29:13); ‘Hij had Zich door hen laten vinden en gaf hen vrede aan alle kanten’ (2 Kron. 15:15). In het geval van koning Josia was het wel heel nodig: de Tora wordt toevallig weer teruggevonden en aanvankelijk weet men niet eens om wat voor boek het eigenlijk gaat. Nu ja, dat ligt bij ons anders. Wij leven met de woorden van God. Hoewel... Soms is het of je het Boek weer terugvindt. Letterlijk, doordat je er een poos niets mee gedaan hebt. Of omdat je tussen de overbekende woorden die je een tijdlang niet echt raakten ineens weer iets vindt waar je van wakker schrikt. Het doet je wat. Het is goed om zo’n moment niet achteloos te laten verglijden in het leven van alledag. Probeer het vast te houden. Vernieuw je Verbond, gooi je hart en ziel en wil er in. Een jaarlijks Verbondsvernieuwingsfeest is zo gek nog niet. Om in elk geval tegen te komen dat het niet vanzelfsprekend is, dat het zo snel ‘gewoon’ wordt. Om de Baäl overboord te zetten. Om... 22
Zaterdag in de vierde week Ex 20:1-17 of Deuteronomium 5:1-22 Wat zijn de regels van het Verbond? Samengebald klinken ze in de Tien Woorden die Mozes op de berg van God ontvangt om ze aan zijn volk door te geven. Dit is werkelijk de grootste gave die God zijn volk schenkt. We moeten ons wel realiseren dat het Nederlandse woord ‘wet’ niet in de verste verte overeenkomt met wat het Hebreeuws noemt: ‘Tora’. Want het gaat wel om regels, maar dan meer in de zin van spelregels. Tora betekent zoiets als: aanwijzing, wegwijzer, raad. Het gaat om de Verbondsregels van de God ‘Die u uit Egypte, uit het diensthuis heb uitgeleid’. Dat zegt eigenlijk al genoeg. Bevrijdende regels van de Bevrijder. Dit is nu helemaal waar het bij het wekenfeest omgaat. God openbaart zich en het volk heiligt zich. Er is vuur en wolk en storm en donder. En het is niet een verhaal van toen, maar van altijdweer-opnieuw. ‘Niet met onze vaderen heeft de Here dit Verbond gesloten, maar met ons, zoals wij hier heden allen in leven zijn.’ Gedenken is: in het heden present stellen. Wat toen waar was, is nu nog waar. Beleven wij die regels als wetten van wat hoort en niet hoort, van wat mag en niet mag? Tien geboden en verboden? Of horen we ze als de liefdevolle aanwijzingen van onze Bevrijder? We komen uit de slavernij, uit het diensthuis. Dat ligt weliswaar achter ons maar hoe vinden we het beloofde land - want daar zijn we toch naar op weg? Als een richtingaanwijzer staan ze in de woestijn van het leven: de Tien Woorden van onze Bevrijder. Richtingwijzend voor onze zoektocht naar het beloofde land.
5e zondag van de 50-dagentijd Openbaring 14:14-15:4. Mooi, die eeuwenoude benamingen voor de zondagen van de Vijftigdagentijd. Deze dag heet Cantate, ‘zingt’ betekent dat. Het lied dat Mozes zingt na de doortocht door de zee komt in Openbaring 15:3 weer terug. De overwinnaars van het beest zingen het. In de taal van de Openbaring van Johannes zijn dat degenen die volhard hebben in het geloof dat het Lam Herder is. Niet de tirannen zullen het uiteindelijk winnen en niet de dood. Maar de slachtoffers van ‘het beest’ zullen de overwinnaars zijn. In Openbaring 14:4 worden zij ‘eerstelingen voor God en voor het Lam’ genoemd. In Openbaring 14:14-20 verschijnt de Mensenzoon en zendt zijn sikkel in de oogst, want ‘de oogst der aarde is rijp geworden.’ Oogst heeft hier dus te maken gericht en oordelen en recht zetten. Dat komen we in het Nieuwe Testament ook elders tegen. Het laatste woord is aan het Lam. Het wekenfeest is een oogstfeest. Van tarwe dus. Maar ook, symbolisch gezien, van ménsen. Van eerstelingen en van dé Eersteling. Zij zingen een nieuw gezang. Een lied van bevrijding en verwondering dat hun naam niet onderging (gezang 225 uit het Liedboek voor de Kerken). De kerkvader Chrysostomus vergelijkt de sikkel met de prediking van de apostelen. Niet zo raar gedacht: de Mensenzoon zendt zijn woord naar ons uit via de woorden van de verkondiging. Zo bent ú er ook mee in aanraking gekomen. Je mag het danklied voor de Bevrijding zingen. Maandag in de vijfde weekJohannes 16:5-15 Een oud kerkelijk bijbelrooster plaatst de woorden uit Johannes 14, 15 en 16 op de zondagen van de Vijftigdagentijd. Deze drie hoofdstukken vormen samen de zogenaamde afscheidsrede van Jezus. Volgens Johannes heeft Jezus dit gesproken op de avond van het laatste paasmaal. Jezus belooft de Trooster. In het Grieks staat daar ‘Parakleet’. Dat betekent: degene die erbij geroepen wordt. Een soort advocaat. Jezus zal zijn leerlingen de Geest der waarheid zenden ‘om u de weg te wijzen tot de volle waarheid’. Johannes zegt dat de Geest zal komen als Jezus verheerlijkt is (Joh. 7:39). Wanneer is dat? We hebben gezien dat met de verheerlijking van Jezus zijn Opstanding en opneming aan Gods rechterhand is bedoeld. De Trooster die Jezus beloofde is sinds Pasen geen belofte meer. Niet pas op de pinksterdag vindt de uitstorting van de Geest plaats: door Zijn Geest is de Opgestane bij zijn leerlingen aanwezig. Jezus spreekt bij het laatste avondmaal over 23
de Geest in de vorm van een belofte. Sinds Zijn verheerlijking is die belofte vervuld en tegenwoordige tijd geworden. En daarin ligt de reden dat wij van een vijftigdaagse vreugdetijd kunnen spreken. Dinsdag in de vijfde week Johannes 14:15-26 Door de Heilige Geest kunnen wij met de Opgestane Heer verbonden zijn. Hoe zou dat contact anders mogelijk zijn? De wereld ziet Jezus niet meer. Maar de leerlingen zien Hem door de Geest die ‘bij u blijft en in u zal zijn’. Jezus zien is leven. ‘Want Ik leef en gij zult leven.’ Het gaat dus om de vitaliteit, de levenskracht van Jezus. Dat kun je ook anders zeggen zoals Jezus zelf ook doet. Het is zijn geboden bewaren, zijn woord doen. Het is het werk van de Geest ons met Jezus te verbinden. En dat houdt in: met datgene te verbinden waarvoor Jezus zich heeft ingezet. Zijn woorden en werken navolgen: daar komt het op aan. Het is een geestelijke verbondenheid die heel praktisch naar voren komt in de navolging. ‘De Geest zal u alles leren en u te binnen brengen al wat Ik u gezegd heb’. Discipelschap heeft te maken met discipline. Met leren. Je te binnen brengen wat er gezegd is en wat er gedaan is, met het oog op navolging vandaag. Een relatie in de binnenkamer van het geloof is niet eenvoudig. Daar moet je tijd voor nemen. En dat vervolgens omzetten in het dagelijks leven. Want daar worden we beoordeeld op ons christenzijn. Ook als we in de ‘buitenkamer’ zijn, zijn we niet op ons zelf aangewezen. De Geest ‘blijft bij u en zal ik u zijn.’ Wat leert de Geest u, vandaag? Woensdag in de vijfde week Johannes 21:1-14 Het is Pasen geweest, de Heer is opgestaan! Het dringt niet tot de leerlingen door wat dat betekent. Ze pakken hun oude bestaan weer op. Hoe ligt dat bij ons die ook Pasen gevierd hebben? Op de kalender gezien vandaag 32 dagen geleden. Maar Pasen vieren is theologisch gezegd: belijden dat het laatste het laatste niet is. God heeft het oude doorbroken en het volkomen nieuwe doen komen. Voortaan is niets meer zoals het geweest is. Niets is meer te beoordelen vanuit ónze waarden en principes. Het is allemaal anders dan we dachten. Wij hebben Pasen gevierd. En wat heeft dat voor invloed op ons alledaagse leven? Voor de leerlingen aanvankelijk geen enkele. ‘Ik ga vissen’. Alsof het allemaal een droom is geweest, alsof er niets gebeurd is. Alsof het twee werelden zijn: de wereld van het geloof en het gebed én de wereld van het brood en het werk. ‘Die nacht vingen ze niets’. Wie Pasen gevierd heeft kan niet meer terug. Kan het niet meer accepteren dat het maar doorgaat: ziekte, oorlog, honger, onrecht, donker. Maar aan de oever in het nieuwe licht staat Jezus. ‘Werpt uw net uit en gij zult vinden’. Jezus maakt van zijn leerlingen vissers van mensen. ‘Mensen, als de vissen van de zee, sleept hij in zijn net en vergadert ze in zijn zegen’ (Habakuk 1:14,15). Terug naar het gewone leven moeten wij, natuurlijk! Daar moet Pasen gestalte krijgen. Vijftigdagentijd is de tijd van de oogst. ‘Het Koninkrijk is gelijk aan een sleepnet, neergelaten in de zee, dat allerlei bijeenbrengt’ (Mat. 13:47). Sinds Pasen is alles anders geworden. Het gewone leven van de discipelen wordt in dienst van het Koninkrijk genomen. Ze zijn priesters voor God geworden. Ze houden maaltijd met de Opgestane en doen kracht op voor het werk in de oogst: 153 vissen. Ik moet denken aan wat in 1 Koningen 5:16,17 staat: 153.000 vreemdelingen werkten aan de bouw van Salomo’s tempel. 100 en 50 en 3. Of vindt u dat met die getallen te vergezocht? Donderdag in de vijfde week Daniël 12:1-4 In het jodendom heeft de 33e dag van het wekenfeest een bijzondere betekenis. Dit is een dag van vreugde in de periode van rouw die de Vijftigdagentijd in het jodendom karakteriseert. Want volgens de overlevering stierven de leerlingen van Rabbi Akiba tijdens het wekenfeest van dat jaar. Op de 33e dag hield de sterfte op; daarom is dit een dag van vreugde. 24
Waarom is het wekenfeest in het jodendom gekenmerkt door weeklacht en soberheid? In het Oude Testament is het immers een vrolijk oogstfeest en staat de vernieuwing van het Verbond centraal. Waarom is het voor de rabbijnse joden dan een treurtijd geworden? Sommigen verklaren dat zo: als op het wekenfeest het Verbond centraal staat moet ook gedacht worden aan hen die om het Verbond geleden hebben. De weeklacht klinkt op om wat het volk Israël is aangedaan. Om het lijden omwille van de gerechtigheid. Dat kan de reden zijn, en het is goed daar vandaag bij stil te staan. Israël is de lijdende knecht des Heren. Dat wij mogen delen in het Verbond van God met Israël hebben we mede te danken aan de strijd die dit volk heeft geleverd en nog levert om God te dienen in het Verbond. Maar: Israël heeft ook altijd geweten dat God het lijden zal lonen en de rechtvaardigen zal gedenken. ‘Velen van hen die slapen in het stof der aarde, zullen ontwaken.. De verstandigen zullen stralen als de glans van het uitspansel, en die velen tot gerechtigheid hebben gebracht, als de sterren, voor eeuwig en altoos’ (Daniël 12:2,3). Dit verlangend uitzien naar Gods rechtvaardige toekomst verklaart dat de 33e dag een blijde dag is die verwijst naar het einde van het lijden. In het christelijk geloof is de Vijftigdagentijd uiteindelijk een tijd van diepe vreugde geworden. En van toekomstverwachting nu Christus uit de doden is opgestaan. Maar wij vergeten het lijden niet en wij lijden soms zelf. Pas als God alles in allen zal zijn is de tocht voleindigd, de oogst binnengehaald. Vrijdag in de vijfde week Jeremia 31:31-34 De profeten hebben ervan geweten en ze worden niet moe het uit te zeggen: God is in woede ontstoken over volk. Dat het volk in ballingschap wordt weggevoerd en de tempel is verwoest, ziet men als een gevolg van de ontrouw van het volk. Maar tegelijk zeggen de profeten ook: God zal het daar niet bij laten. In Jeremia 31:31 vinden we de enige plaats in het Oude Testament waar van een nieuw Verbond sprake is. Het gaat echter niet om een Verbond dat is verouderd en derhalve vervangen moet worden. Jeremia spreekt over het éne Verbond van God met de vaderen dat zij verbroken hebben (vers 32). Ondanks de herhaalde ontrouw van het volk wil God toch weer zijn Verbond bevestigen. Het is dus veel meer een ‘opnieuw-Verbond’ dan een nieuw Verbond. In deze enkele verzen is de enorme spanning merkbaar tussen de ontrouw van het volk en de onverwoestbare trouw van God. Die spanning gaat bij de profeten heel diep: volledige verwerping van het volk maar ook volledige redding dankzij de onverwoestbare trouw van God. Zaterdag in de vijfde week Hebreeën 8:1-8 en 10:11-17 Christus wordt hier de hogepriester genoemd wordt die ‘gezeten is ter rechterzijde van de troon der majesteit in de hemelen’. Wat is het kenmerk van de hogepriester? Hij is de bemiddelaar tussen God en zijn volk. Eenmaal per jaar ging de hogepriester op Grote Verzoendag het heilige van de tempel binnen om door een offer verzoening te doen over de zonde. In de lezing van vandaag vinden we Jeremia 31:31 weer terug. Deze passage staat in 8:1 en 10:18. Wat daartussen in ligt is een soort preek over het nieuwe Verbond waarin Christus wordt gezien als de hogepriester. Het tweede Verbond is anders dan het eerste. Het wordt door de Geest in de harten van de ‘geheiligden’ gelegd. De gelovigen worden hartelijk uitgenodigd deel te nemen aan dat heilsgebeuren. Hoe dan? Doordat het nieuwe Verbond gedragen wordt door het offer dat hogepriester Jezus voltrekt. Het eens-en-voorgoed offer. Het is het werk van de Geest wanneer deze verinnerlijking plaats vindt. Zoals Mozes de bemiddelaar is van het Verbond, zo is Christus dat van het definitieve ‘opnieuw-Verbond’. Na Hem is er geen andere middelaar en geen ander offer meer nodig.
25
6e zondag van de Vijftigdagentijd Romeinen 8:18-27 In dit hoofdstuk heeft de apostel Paulus gesproken over de ‘wet van de Geest’ en de ‘wet van de zonde’. Steeds weer komen we tegen dat er met Jezus Christus een nieuwe werkelijkheid aangebroken is. Het leven uit de Geest is een leven dat uitziet naar ‘de heerlijkheid die over ons geopenbaard zal worden’. Met een prachtig beeld vergelijkt Paulus dat met de barensweeën. Met pijn en moeite wordt nieuw leven geboren uit het oude. Losgescheurd en op eigen benen gezet. Dat nieuwe leven is in ons nog bezig geboren te worden. ‘Wij die de Geest als eerstelingsgave ontvangen hebben, zuchten bij onszelf’. En de Geest ‘pleit voor ons met onuitsprekelijke verzuchtingen’. Door de Geest zijn wij deelgenoten van het nieuwe leven maar ook zuchtende mensen in barensnood. Wij zouden willen dat het allemaal voltooid was. Wij zien uit naar het rijk van God waar allen in vrede wonen. ‘In die hoop zijn wij behouden.’ Maar het is en blijft hoop. ‘Hoop die gezien wordt is geen hoop’. Wij hopen op wat wij niet zien. En daar hebben we volharding bij nodig en daarbij komt de Geest ons te hulp. Hij helpt zuchten, ademen, verlangen, pijn dragen. Hij zucht in ons naar het nieuwe leven. Maandag in de zesde week Lucas 7:41/Lucas 16:1-8 Lucas 7:41-42 komt als gelijkenis ter sprake in de ontmoeting tussen Jezus en Simon de farizeeër. Het gesprek gaat over Jezus’ omgang met de zondares die het huis van Simon binnenkomt. Het gaat in de gelijkenis om twee schuldenaars, van wie de één vijfhonderd en de ander vijftig schellingen schuldig is. Het wordt hen beide kwijtgescholden. En dat maakt dat zij de schuldeiser liefhebben: het meest degene aan wie het meest is kwijtgescholden. Ook hier komen we via de symbolische betekenis van het getal vijftig terecht bij de kern van het evangelie dat wij in deze weken bijzonder vieren: dat er vergeving is en nieuw begin. De gelijkenis van de onrechtvaardige rentmeester in Lucas 16 vertelt van een man die met overleg te werk gaat door de schuldeisers van zijn baas de gelegenheid te bieden de schuldbekentenis te veranderen. Vijftig in plaats van honderd; tachtig in plaats van honderd. De kerkvaders Hippolytus en Origenes wijzen er op dat hier in het evangelie een verband ligt met de Vijftigdagentijd. Dat wij in vreugde met de Opgestane verbonden zijn en uitzien naar Gods heerlijke toekomst, is een gevolg van de kwijtschelding die ons ten deel is gevallen. En ten deel valt. Wij zullen God meer liefhebben als wij beseffen dat Hij ons een nieuwe kans gegeven heeft. Dinsdag in de zesde week Lucas 10:1-2 De term ‘oogst’ is de meest typische term in het Nieuwe Testament om de tijd van de Messias aan te duiden. In verscheidene gelijkenissen maakt Jezus duidelijk dat de oogst aanstaande is of is aangebroken; dat er gezaaid moet worden om straks te kunnen oogsten; dat het Koninkrijk Gods te vergelijken is met een zaad dat in de aarde valt en groeit, geheel ‘vanzelf’. Het wekenfeest is een oogstfeest; de mensen zijn druk op de akker. In Lucas 10:1,2 spreekt Jezus over de oogst die groot is. En Hij zendt zeventig leerlingen uit om te oogsten. Daar doelt Jezus niet op de oogst van koren, maar van mensen! En dat getal zeventig is ook niet toevallig: een belangrijke achtergrond van dit uitzendingsverhaal vinden we in het Oude Testament in Numeri 11. Daar wordt verteld dat Mozes van God zeventig mannen mag aanstellen die met hem ‘de last van het volk dragen’ (vers 16). Lucas stelt Jezus hier voor als de tweede Mozes. Ook Jezus heeft zeventig helpers. Lucas 10 kunnen we het ‘Pinksterverhaal van het Lucas-evangelie’ noemen. De zeventig oudsten die Mozes aanstelt worden daarvoor toegerust: ‘Hij nam een deel van de Geest die op hem (Mozes) was en legde dat op de zeventig mannen, op de oudsten; toen de Geest op hen rustte, profeteerden zij’ (Num. 11:25). Dat Lucas deze tekst in zijn achterhoofd heeft, blijkt tenslotten in het pinksterverhaal ook. In Handelingen 2:18 haalt Lucas Joël aan. Maar hij geeft diens woorden niet letterlijk weer! Hij voegt daar nog aan toe: ‘en zij zullen profeteren’. Waar haalt Lucas dat vandaan? Uit Numeri 11:25,29 dus! 26
En daarmee is gezegd dat wij worden uitgezonden om de volkeren te oogsten voor het Koninkrijk. Maar niet zonder dat wij daarvoor worden toegerust door de Geest! Woensdag in de zesde week Genesis 8:1-14 en Handelingen 1:1-9 In het verhaal van Noach komen veel getallen voor. En die zijn in de bijbel altijd symbolisch bedoeld. Niet om te zeggen ‘toen en toen’, maar om te verwijzen naar de dingen van God. Veertig dagen en nachten regent het over de aarde. Zoals het volk 40 jaar in de woestijn zwierf, Mozes 40 dagen en nachten op de berg Sinai verbleef en Elia 40 dagen en nachten op de berg Horeb was. En zoals Jezus 40 veertig en nachten in de woestijn verbleef. Steeds met een tussentijd van zeven dagen zendt Noach een vogel uit: de zeven dagen van de schepping, de zeven dagen van sabbat tot sabbat. Na veertig dagen en nachten is de aarde droog en gaat Noach de ark uit, de wereld in. Dat gebeurt volgens vers 14 ‘op de 27e dag van de tweede maand’. En dat is precies veertig dagen na Pasen! Want het paasfeest werd gevierd op de 14e dag van de eerste maand... De dag dat Noach de ark uit gaat is volgens de oudetestamentische liturgie veertig dagen na Pasen. Dat zijn geen kalenderfeiten, dat is verkondiging! De aarde is aanvaard. De naam Noach betekent: rust. En wat komt er tot rust? De regen, de grote vloed van Gods boosheid om alles wat niet gaat zoals Hij het wil. God richt zich niet langer tegen de mensen, maar biedt hen een nieuwe kans. Zijn trouw staat aan de horizon geschreven met het teken van de regenboog. Hemel en aarde zijn in een verhouding komen te staan, waarin niet alleen het verhaal van wat mis gaat klinkt, maar óók het verhaal van het nieuwe begin. In Handelingen 1 vers 3 staat dat er na veertig dagen een einde komt aan de tijd dat Jezus zijn leerlingen na zijn Opstanding verscheen. Daar hebben wij weer die periode van veertig dagen, die ook hier symbolisch is! Het betekent dat er iets is afgesloten. Zoals Noach de ark uit en de wereld in gaat, zo gaan de leerlingen de wereld in. Een nieuwe tijd breekt aan. Juist nu Jezus weg gaat, hebben de leerlingen het gevoel dat de Heer heel dichtbij is. Hemel en aarde zijn weer verenigd. Donderdag in de zesde week - 40e dag van de Vijftigdagentijd Handelingen 1:1-9/Lucas 24:43-53 De veertigste dag van de Vijftigdagentijd kennen we onder de naam hemelvaartsdag. Tegen de mordenaar aan het kruis zegt Jezus: ‘Heden zul je met mij in het paradijs zijn’. Dat Jezus ten hemel opgenomen is, is een onderdeel van dat ene gebeuren dat zegt: Golgotha is niet het laatste! We moeten deze dag niet niet als de letterlijke datum van de hemelvaart zien. Vijftig dagen lang vieren we de Verhoging van Jezus als hemelse Heer. Toch komen we het getal veertig ook in Handelingen 1:3 tegen, als het einde van de tijd waarin Jezus zichtbaar aan zijn leerlingen verschijnt. Die periode wordt afgesloten en een nieuwe fase begint. Het is de laatste verschijning van Jezus. De leerlingen verkeren in diep verdriet en vrees. Maar het loopt uit op grote blijdschap. Hun verstand is geopend en zij hebben de Schriften leren verstaan (Lucas 24:45). Heel dat getuigenis van Adam en Noach en Abraham en Mozes en Elia - het vurig verhaal van Gods liefde die uit is op vernieuwing - nu verstaan ze dat alles! Het evangelie van Jezus Christus is geen incident. Het is niet allemaal weg en voorbij. Met Hem is alles anders geworden. Wie in Christus is, is een nieuwe schepping. Juist nu Hij in de hemel is opgenomen hebben wij de aarde teruggekregen. En het is niet meer dezelfde aarde; zijn voetstappen zijn er op gedrukt. Hoe ook de stormen over de wereld gaan en de geschiedenis voortraast - de aarde is niet aan haar lot overgelaten. Jezus is door de hemel opgenomen en heerst aan de rechterhand van God. God heeft Jezus verhoogd. En waarom is er nu grote blijdschap bij de leerlingen? Omdat alles wat Jezus aan de mensen gedaan heeft de volledige instemming blijkt te hebben van God. Op de dag dat Noach de ark uit en de wereld in gaat, op de veertigste dag, plaatst Lucas de ten hemel opneming van Jezus. Daarmee maakt de bijbel duidelijk dat alles anders is geworden. Leerlingen worden apostelen en getuigen. ‘Aldus staat er geschreven, dat de Christus moest lijden 27
en ten derde dage opstaan uit de doden, en dat in zijn naam moest gepredikt worden bekering tot vergeving van zonden’ (Lucas 24:46,47). God heeft zich aan de mensen verbonden en dat alles is in Jezus Christus eens en voorgoed waar geworden. Hemel en aarde horen weer bijeen. Vrijdag in de zesde week Handelingen 1:12-14 Handelingen 1:12-28 vertelt dat de apostelen na die periode van veertig dagen terugkeren naar Jeruzalem, naar de bovenzaal waar zij verblijf hielden. Daar blijven zij ‘eendrachtig volharden in het gebed’. Er is een groep van ongeveer 120 personen bijeen. In deze periode vindt volgens Lucas de aanvulling van de groep van elf apostelen plaats. Er is dus in deze ‘negendaagse’ sprake van een gestelijke heiliging en voorbereiding. Dit ligt geheel in de lijn van de speciale gebeurtenis waar men naar uitziet: de Verbondsvernieuwing op de vijftigste dag. De dagen kenmerken zich door gebed. De leerlingen bidden ‘met enige vrouwen en met Maria, de moeder van Jezus, en met zijn broers’. Dat staat er zo uitdrukkelijk bij. Het gaat om een gezamenlijk gebed, een gebed ‘met Maria’. Dat horen rooms-katholieken anders dan protestanten. Maar voor beide geldt dat we ons de vrouw te binnen brengen die in haar wezen Gods belofte van het nieuwe leven heeft toegelaten en die wij daarom zalig prijzen. Vandaag begint de negendaagse van gebed die vanouds de Pinksternoveen genoemd wordt. Een gezamenlijk gebed waar ieder thuis of gezamenlijk in de gemeente aan mee kan doen. Een gezamenlijke voorbereiding op de Verbondsvernieuwing op de vijftigste dag. De kerkvader Chrysostomus dacht dat juist in deze negen dagen de Geest heel speciaal zijn gaven en geestkracht uitdeelt - wie weet? Maar in elk geval bereikt ons bezig zijn met de Opgestane Christus een hoogtepunt, op weg naar de vijftigste dag. Zaterdag in de zesde week Galaten 5:16-26 Of het een óf het ander! Leven volgens het vlees of leven uit de Geest. Paulus maakt het hier wel heel concreet. Leven uit de Geest komt overeen met wat de Wet in haar uiterste samenvatting zegt: ‘uw naaste liefhebben als uzelf’. De Geest en de Wet - we komen die twee verder nergens samen tegen. Paulus denkt aan het wekenfeest: de hernieuwde belofte om ernst te maken met de Wet van het Verbond. En dan gaat het dus voor de nieuwtestamentische gemeente om het leven uit de Geest. Wat dat inhoudt brengt Paulus in 5:19-22 duidelijk onder woorden: ‘liefde, blijdschap, vrede, lankmoedigheid, vriendelijkheid, goedheid, trouw, zachtmoedigheid, zelfbeheersing’. Hij noemt dit de vrucht van de Geest. Dus niet in het meervoud: vruchten, maar als één geheel. Deze vrucht van de Geest wordt niet pas in de toekomst geoogst. ‘Vlees’ duidt het menselijk bestaan aan in zijn natuurlijkheid, in dat wat we uit onszelf bezitten, dat wat is tegenovergesteld aan het goede. De Geest is van een geheel andere orde en komt als een gave van God. Maar het komt niet vanzelf: ‘laat je door de Geest leiden’; ‘laten wij door de Geest het spoor houden’. Makkelijk gezegd, maar hoe wordt dat concreet gemaakt in uw en mijn leven? Misschien is het het beste, om het tegenovergestelde onder woorden te brengen, zoals in vers 20 en 21. Wie zulke dingen doen, zijn in elk geval niet met het Koninkrijk verbonden. Soms is het makkelijker om te zeggen wat iets niet is, dan wat het wel is. Zoals in vers 20 en 21 gezegd wordt moet het zeker niet. Dat is toch concreet?
7e zondag van de Vijftigdagentijd Galaten 6:7-9 Wie in de Geest zaait, zal uit de Geest eeuwig leven oogsten. Dat brengt het lekker ver van ons af. In de toekomst zien we wel wat we van ons leven gemaakt hebben.. Maar oogsten is juist verbonden worden met wat we gisteren lazen over de concrete levensstijl? Laat je je door de Geest leiden of door het vlees? Dat blijkt hier en nu! Origenes zegt in zijn uitleg van het feest der eerstelingen: ‘Het hangt er vanaf hoe en waar je zaait om vruchten te kunnen oogsten die voor God welgevallig zijn’. En dan wijst hij inderdaad op 28
Galaten 5:22 als de vrucht van je zaaien. Hij ziet de werkwoorden ‘zaaien’ en ‘oogsten’ in dit bijbelgedeelte als een verwijzing naar het wekenfeest. ‘Wanneer het eenmaal tijd is, zullen wij oogsten’. Bedoelt Paulus een speciale tijd, misschien zelfs de Verbondsvernieuwing op de vijftigste dag die aanstaande is, en waarop we ons in deze dagen ook voorbereiden? Laten we niet moede worden goed te doen, en de Geest bidden om de vrucht die alleen God geven kan. Zo gaan we de zevende week in. Deze zondag werd vroeger de ‘wezenzondag’ genoemd; het was immers de dag tussen ‘hemelvaart’ en Pinksteren. Wij kunnen dit zo niet meer zeggen. We zijn immers juist niet als wezen achter gelaten (Johannes 14:18). Door de Geest is de Opgestane bij ons present. Maandag in de zevende week 2 Korintiërs 3 Paulus vergelijkt in dit gedeelte het Verbond van Mozes met het nieuwe Verbond in Jezus. Het woordje ‘nieuw’ betekent zoiets als: ‘nog niet gebruikt’. Exodus 34:29-35 vormt de achtergrond van vers 13: ‘Toen Mozes met God gesproken had, glansde zijn gezicht’. Om niet te laten zien dat deze glans verdween, bedekte hij zijn gezicht totdat hij weer met God gesproken had. Dit verdwijnen van de glans op Mozes’ gezicht ziet de apostel als een symbool van het verdwijnen van de geldigheid van het Oude Testament. Waarom bedekte Mozes zijn gezicht? Het hoofd bedekken is een teken van schaamte en verdriet; het hoofd ont-dekken duidt daarentegen op vrijheid en vertrouwen. Dit geeft het verschil in houding van Mozes en van de christenen weer. Mozes bedekte zijn gezicht omdat het volk vreesde (Ex. 34:30) maar waar de Geest des Heren is, is vrijheid. De vernieuwing van het Verbond houdt in, dat door de verhoogde Heer de Geest is uitgestort. Dat is huiveringwekkend en groots, overvloedig in heerlijkheid en majesteit. Maar de liefde bant de vrees uit. Het is niet om bang van te worden. Er is vrijheid en vrijmoedigheid om met dit machtige om te gaan, je hoeftje gezicht niet te bedekken. Voor alle duidelijkheid: ook bij Paulus gaat het niet om een Verbond dat qua inhoud verschilt van het eerste; het is immers dezelfde Wet die in het oude Verbond op de stenen tafelen en in het nieuwe Verbond in het hart geschreven wordt! Maar dat laatste is nu net het verschil: liefde zit van binnen. Het is niet van buiten opgelegd, maar in het hart geschreven door de Geest. Dat is het nieuwe. Dinsdag in de zevende week Hebreeën 12:18-24 In dit gedeelte worden de Sinaiopenbaring en de grootsheid van dat gebeuren vergeleken met iets dat volgens de schrijver nog veel groter is. Dat hier een vergelijking gegeven wordt met het gebeuren dat Exodus 19 beschrijft kunnen we afleiden uit de beschrijving zelf. Een tastbaar en brandend vuur, donkerheid, duisternis en stormwind, het geklank van een bazuin en het geluid van een stem: een ontzagwekkend gebeuren. Wat ter wereld kan groter zijn dat dit? Dat moet toch in elk geval op een ontmoeting met God slaan, ‘die uit de hemelen spreekt’. ‘Gij zijt genaderd tot een plechtige en feestelijke vergadering.’ Welke samenkomst heeft de schrijver op het oog? De uitdrukking: ‘Gij zijt genaderd’ duidt op een liturgische samenkomst. De gebeurtenis, die volgens de schrijver grootser is dan de Sinai-openbaring, is in eerste instantie...de christelijke eredienst. Daar ontmoeten wij de levende God. Maar het woord voor samenkomst dat in vers 22 gebruikt wordt, komt alleen hier in het Nieuwe Testament voor. In de rabbijnse literatuur is het verwant aan een woord waarmee het wekenfeest wordt aangeduid! De bijzondere eredienst, waarin het gebeuren op Sinai centraal staat, is de viering op de vijftigste dag. Een ontzagwekkend gebeuren. Woensdag in de zevende week Dag van het staan - Exodus 19:17 In deze periode gedenken de Samaritanen op de woensdag voor Pinksteren het ‘staan van het volk’ op de berg Sinai in afwachting van Gods Openbaring (Ex. 19:17). Ook hier vinden we het element van voorbereiding op een bijzondere Openbaring van God. Door een bijzondere voorbereiding kunnen ook wij het Verbondsvernieuwingsfeest dieper ervaren. In de joodse feestkalender worden de 29
drie dagen voorafgaande aan de vijftigste dag, de ‘dagen van omheining’ genoemd. Want God komt niet om te veroordelen, maar om zijn Tora, zijn wegwijzing te geven. Om zich voorgoed aan zijn volk te verbinden. Dat geeft ‘omheining’, dat wil zeggen: veiligheid en bescherming. Misschien kunt u zich vandaag eens afvragen wat voor u het ‘omheinende’, het veilige is in het geloof. En waar u in het bijzonder naar uitziet om op de afsluitende pinksterdag opnieuw weer voor uzelf en voor God te onderstrepen. In de komende laatste dagen willen we het verhaal dat Handelingen 2 beschrijft voorbereidend bespreken. Donderdag in de zevende week Handelingen 2:1-5 Waarom zegt Lucas nergens dat het gaat om de viering van het wekenfeest en het Verbond? Dat komt, omdat Lucas een boek schrijft. In dat boek, Handelingen, beschrijft hij de fase van de gemeente die met het evangelie van de Opgestane Heer de wereld in trekt. De manifestatie op de pinksterdag is in zijn boek een ‘aanloopje’ naar wat hij wil gaan vertellen. De gebruikte beelden van het vuur en de storm en de stem, ‘plotseling, uit de hemel’, duiden aan dat het om een gebeuren gaat vanuit God zelf. Elders in de bijbel komen ook vuur en storm voor als er sprake is van een Openbaring van God. ‘Allen waren tezamen bijeen’. Dat is een beetje dubbel-op gezegd: het verwijst naar een liturgische samenkomst die men hield: de Verbondsvernieuwing op de vijftigste dag van het wekenfeest. ‘Tongen van vuur zetten zich op ieder van hen’. De rabbijnen vertellen dat er soms vuurverschijningen waren als men de Tora bestudeerde.. ‘En zij werden allen vervuld met (de) heilige Geest.’ In het Oude Testament komt het ook voor dat profeten en koningen voor hun taak worden toegerust door de Geest van God. Van de Messias wordt gezegd, dat op hem de Geest van God blijvend zal rusten. En zo ontwikkelt zich de hoop, dat God zijn Geest zal geven in het binnenste van het huis Israëls en dat zijn Geest blijvend zal worden uitgegoten op mannen en vrouwen, jong en oud. Die belofte wordt nu vervuld. Vrijdag in de zevende week Handelingen 2:5-13 ‘Zij begonnen te spreken met andere tongen, zoals de Geest het hun gaf uit te spreken.’ Ik heb hier de NBG vertaling gebruikt, maar nauwkeurige bestudering leert het volgende. Onder ‘uitspreken’ wordt iets heel speciaals verstaan: het gaat om ‘geestdriftig uiten, enthousiast spreken’. Dat wijst op een ervaring, waarbij de leerlingen in extase raken; en-thou-siast: van God vervuld. Zij spreken ‘met andere tongen’. Hebben de leerlingen in buitenlandse talen gesproken? Men ziet echter niet aan de buitenkant dat het Galileërs waren! Dat merkten ze aan.. hun taalgebruik. Was het ‘wonder’ dat elke vreemdeling hen in zijn eigen taal verstond? De lijst met plaatsen van herkomst zou dat kunnen doen vermoeden. Ik denk echter, dat die lijst aangeeft dat het om álle volkeren gaat; alle volkeren en iedereen! Wat de apostelen spreken is volgens mij geen mensentaal, maar tongentaal. ‘Met andere tongen’ dat kun je ook vertalen met: ‘in tweede, andere tongen’. Zij spreken ‘de grote daden van God’ (vers 11). Lees daar bij wat in Handelingen 10 vers 46 staat: ‘De gave van de Heilige Geest was ook over de heidenen uitgestort, want zij hoorden hen spreken in tongen en God groot maken’. Hoe komt het dan dat iedereen dat ‘in zijn eigen taal’ verstaat? Omdat er ook de gave van de uitlegging is. Daarover spreekt Paulus in 1 Corintiërs 14; in tongen spreken en de uilegging daarvan. Wat in Jeruzalem plaats vindt is ‘vervoering des geestes’. Zij aanbidden God en maken Hem groot in een charismatisch vervuld zijn met de Heilige Geest. Hier is het helemaal God zelf die zijn nieuwe Verbond door de Geest in de harten schrijft.
30
Zaterdag in de zevende week Joël 2:28-32 De uitstorting van de Geest ‘op alle vlees’ wordt in het Oude Testament belooft, als een nieuw heilshandelen van God aan zijn volk. We hebben dat gezien in de woorden van Jeremia. We kunnen ook denken aan Ezechiël 36:24-28. Waarom citeert Petrus hier de woorden van de profeet Joël en niet Jeremia of Ezechiël? Misschien wel, omdat Joël het heeft over visioenen zien en dromen dromen, over profeteren en bijzondere tekenen. Lucas wijst juist op deze profetie omdat hij wil duidelijk maken dat de Geest niet zomaar uit de hemel komt vallen! Wat de profeten aankondigden dat is nu werkelijkheid geworden. De tekenen aan zon en maan wijzen op het alles-omvattende van dit gebeuren. Hemel en aarde staan te trillen op hun grondvesten. ‘En het zal geschieden, dat ieder die de Naam des Heren aanroept, behouden zal worden.’ Dat is de meest kernachtige samenvatting van waar dit alles om begonnen is. Petrus knoopt daar ook zelf bij aan als hij mensen, die vragen wat ze moeten doen, ten antwoord geeft: ‘Laat u behouden uit dit verkeerd geslacht. Want voor u is de belofte en voor uw kinderen.’ Bij de veroordeling van Jezus schreeuwden de mensen: ‘Zijn bloed kome over ons en onze kinderen’ (Mat. 27:25). Misschien staat er daarom nu zo uitdrukkelijk bij, dat de belofte ‘voor u is en voor uw kinderen’. En daarmee is tenslotte ook alles gezegd wat op het pinksterfeest aan de orde moet komen. Samengevloeid tot één gebeuren van belofte en Verbondsvernieuwing, breekt morgen de vijftigste dag aan. In het jodendom brengt men deze avond door met het lezen van de Schriften, gezamenlijk gesprek en gebed. Misschien kunt u dit boekje nog eens doorbladeren of u op een andere manier vorbereiden. Wat heeft u het meest getroffen, wat zou u willen proberen vast te houden?
8e zondag van de Vijftigdagentijd Handelingen 2:14-21 Is dit nu de dag van de uitstorting van de Heilige Geest? Ja en nee. De Geestzending is een onderdeel van dat ene gebeuren van de Verhoging van Jezus. Opstanding, hemelvaart, zitten ter rechterhand Gods en de gave van de Geest, vormen één geheel. Bij Johannes vallen Pasen en Pinksteren op één dag, de dag van Pasen. Maar dat neemt niet weg, dat ook op die vijftigste dag een bijzondere manifestatie van de Geest plaats vindt. Zoals dat op elke dag kan gebeuren. Leerlingen worden apostelen en getuigen. De ‘kerk’ begint; de eeuwenlange gemeente die doorgeeft wat ze van de Heer heeft ontvangen. Vandaag wordt u uitgenodigd met vreugde te vieren dat God een Verbond heeft tot op de toekomst. En uitgenodigd, om weer opnieuw in dat Verbond te gaan staan en uw belofte daartoe te vernieuwen. Misschien leggen mensen in de gemeente belijdenis af van hun geloof of worden er ambtsdragers bevestigd. Maar in elk geval: het is vandaag niet afgelopen! Het begint nu. De Geest leidt ons in alle waarheid, door alle dagen. Laten wij deze dag als een hoogtepunt mogen beleven! O Pinksterdag, paasfeest in ‘t goud: God heeft ons niet verlaten; zijn Geest getuigt zeventigvoud, brengt ons in alle staten. O Hemelvuur stormende kracht als duif hier neergestreken, brand ons vooruit door diepe nacht, de aarde tot een teken. 31
O Pracht van God kolom van licht, zelf aan het licht onttogen, o warmte van Gods aangezicht: door U zijn wij bewogen. O Trooster lief, berg ons in U, wij waren haast verloren; waar blijft de hoop als wij niet nu uit U worden herboren? Klaas Eldering. De één-en-vijftigste dag Dat kan natuurlijk niet! Het wekenfeest duurt vijftig dagen. En we kunnen toch ook niet van een tweede pinksterdag spreken?! Maar wat ik tot slot wil meegeven: het eindigt nu natuurlijk niet. Uit de kracht van de Geest leven met de Opgestane Heer gaat door, kan doorgaan, elke dag opnieuw, het hele jaar.
32
DEEL II PRAKTISCHE SUGGESTIES 1 Rituelen en symbolen Willen we in de christelijke gemeente de Vijftigdagentijd weer kunnen gaan beleven als één vreugdetijd, dan zal er veel creativiteit nodig zijn om vormen te vinden die aansluiten bij ons moderne levensgevoel. De invloed van het kerkelijk leven lijkt af te nemen; hoe zouden we dan zoiets als een Vijftigdagentijd kunnen invoeren? In de afgelopen jaren heeft in veel gemeenten echter ook de Veertigdagentijd aan betekenis gewonnen. Rituelen en symbolen waarmee aan deze tijd wordt vorm gegeven, komt men overal tegen. Bijvoorbeeld het gebruik om in de zondagse eredienst een blok met zeven kaarsen te hebben en er steeds één van te doven; het gebruik van een hongerdoek; het weglaten van uitbundige zang en het Gloria; een gezamenlijk vastenproject en wellicht nog andere uitingen. Een sobere sfeer van bezinning beleven we vauit de bijbelgedeelten en liederen. Op een dergelijke wijze zou de Vijftigdagentijd in de oecumene gezamenlijk hervonden kunnen worden. In onze tijd zijn de pinksterdagen bij uitstek vrije dagen in de voorzomer. Kerkelijke gemeenten hebben te maken met de afwezigheid van gemeenteleden en de aanwezigheid van gasten. Voor Pasen geldt dit ook, zij het in mindere mate. Willen wij Pasen, de zondagen van de Vijftigdagentijd en de pinksterdag in één verband kunnen beleven, dan zal er voor de erediensten een gezamenlijk idee moeten ontstaan. Op ons vakantieadres maken we dan bijvoorbeeld de pinksterdienst mee op een manier die aansluit bij wat we in de Vijftigdagentijd in de eredienst ‘thuis’ belefd hebben. Zijn zulke algemene uitingsvormen te vinden en met argumenten te staven? Want we hebben al genoemd dat het niet de bedoeling is dat we een oude kerkelijke traditie weer gaan her-invoeren. Ook al is iets bij de vroegste christelijke kerk in gebruik geweest, daarom hoeven wij dat nog niet over te nemen. Misschien beleven wij bepaalde zaken wel heel anders.. Voor mijzelf is het echter duidelijk geworden dat het hier gaat om een bijbels feest en dat de thema’s van het Nieuwe Testament voldoende bewijzen dat we met fundamentele zaken te maken hebben die van belang zijn voor ons geloof. Dan laat ik op me afkomen wat mensen in de eeuwen voor mij aan mogelijkheden hebben gezien, om aan de beleving van het geloof gestalte te geven. Ik heb een aantal mogelijkheden verzameld. 1. We moeten voor de hele periode één liturgische kleur vaststellen. De hele paastijd door is de liturgische kleur wit; het is onjuist dan op de laatste dag van de paastijd opeens de rode kleur te nemen. Het zou goed mogelijk zijn om in de liturgische tafel- of kanselkleden en kerkelijke gewaden wit als hoofdkleur te nemen, en deze door rode vuurvlammen te onderbreken. Dit rood herinnert aan de vroegere kleur van het pinksterfeest en suggereert eens te meer het verband tussen Pasen en Pinksteren. Ook in het onder 2 genoemde bloemstuk kunnen de kleuren rood en wit overheersen. 2. De vreugdetijd kan uitgedrukt worden in een feestelijke aankleding van het liturgisch centrum. Er kan jaarlijks een bloemstuk vervaardigd worden dat in uitbundige kleuren de Vijftigdagentijd markeert. De synagoge viert het wekenfeest als het bloemenfeest en kent een rijke versiering van de plaats van waaraf de Schriften gelezen worden (de biema). Te denken valt ook aan een compositie van gerst- en tarweschoven; in sommige delen van het land is het bloeiende koolzaad goed te gebruiken. 33
3. Het gebruik van kaarsen is op verschillende moment van het kerkelijk jaar zinvol. In de bijbelse geschriften treffen we nogal wat aanknopingspunten voor die lichtsymboliek aan. In de Vijftigdagentijd zou een twaalftal kaarsen de twaalf apostelen kunnen symboliseren, die de Geest ontvangen om er op uit gezonden te worden. De uitwaaierende betekenis van het evangelie wordt uitgedrukt door het dubbeltal, 24, aan waxinelichtjes te laten branden. Deze kaarsen kunnen rood zijn, kleur van het vuur. Deze kaarsen zouden in een bloemstuk verwerkt kunnen worden. In een bloemschikking met wit als hoofdkleur, is het contrast mooi te creëren door middel van vuurlelie’s. 4. Zoals in de Veertigdagentijd het Glorialied en de uitbundige responsies wegvallen, moet de Vijftigdagentijd zich daarentegen kenmerken door lofprijzing! Het zou goed zijn om een vast ‘Halleluja’-lied te hebben dat overal gezongen wordt. Ik denk bijvoorbeeld aan lied 255 uit het Liedboek der Kerken. Een vast ‘Halleluja’-lied dient als Glorialied op alle zondagen van de paastij gezongen te worden. Wellicht kan een speciaal ‘Vijftigdagentijd-halleluja’ gecomponeerd worden! Een andere mogelijkheid is lied 228 of lied 208: 1,2,3,19. Ook lied 205:6 kan op deze zondagen terugkeren. Vóór of na de zegen kan lied 259 klinken. 5. De kerkvaders onderstrepen de Vijftigdagentijd door in die periode staande te bidden. Dat betekent, dat men in de rest van het jaar knielde bij de gebeden. De joodse gebedshouding is staande, met opgeheven handen. Zo zullen ook de christenen in hun samenkomsten staande gebeden hebben. Wij blijven meestal zitten tijdens onze gebedshandelingen, soms wordt er geknield. Misschien kan het gebed om ontferming met het aansluitende Glorialied in de Vijftigdagentijd staande gebeden worden? Een andere mogelijkheid is gaan staan bij het Tafelgebed tijdens een Avondmaalsdienst. En thuis kunnen we een staande gebedshouding natuurlijk heel goed in praktijk brengen. Dan helpt je lichamelijke houding de paasvreugde te uiten! 6. Dankend feestvieren kan niet zonder delen in gerechtigheid. De diaconie kan voor een project zorgen dat concreet is en de gemeente aanspreekt. Misschien zou er op een leuke/ludieke manier een actie gehouden kunnen worden. Hier ligt een kans om kinderen en jongeren in te schakelen. Er valt te denken aan een zendingsproject/zendingsbijeenkomst omdat in deze tijd het missionaire aspect sterk naar voren komt. In enkele plaatsen wordt al jaren een zendingsfeest gehouden rondom de pinksterdag. 7. In de periode van de veertigste naar de vijftigste dag kan nadruk worden gelegd op charismatische vernieuwing. Dat wil zeggen: speciale aandacht voor het zich openstellen voor de kracht van de Heilige Geest. In sommige kringen kent men de pinksternoveen; een negendaagse van (gezamenlijke) gebedsmomenten. Ik kom daar nog apart op terug. 8. Ambtsbevestiging van nieuwe kerkeraadsleden op de vijftigste dag kan de Verbondsvernieuwing en toewijding onderstrepen. Bovendien blijkt deze termijn ook zeer praktisch: de nieuwe kerkeraadsleden kunnen zich dan nog vóór het zomerreces oriënteren. 9. Naast de paasnacht, waarin de doop(gedachtenis) een plaats heeft, is ook de vijftigste dag uitermate geschikt voor rituelen van belijdenis en inwijding. De viering van de eerste communie en/of het vormsel en de Openbare Geloofsbelijdenis passen uitermate goed op de vijftigste dag als Verbondsvernieuwing. De dienst heeft op die dag het karakter van opnieuw Ja zeggen tegen het Verbond van God met de mensen. Ook feestelijk binnenbrengen van de bijbel, met bijzondere aandacht voor de Tien Woorden onderstreept het Verbond. 10. Na de drukte van de paascyclus houden koren en cantorijen het soms even voor gezien, dit is jammer want juist de muziek kan in deze periode de vreugdetijd markeren! Te denken valt aan een 34
(gelegenheids-)huisorkest dat voor deze zondagen de samenzang geheel of gedeeltelijk begeleidt en/of instrumentale intermezzo’s verzorgt. Jong en oud kan hierbij betrokken zijn. Ook hier geldt: praktische bezwaren kunnen wellicht opgelost worden, bijvoorbeeld door een rooster te maken van wie op welke zondag aanwezig kan zijn. Misschien zijn hier en daar nog andere rituelen onstaan. In de komende jaren kan er misschien een uitwisseling plaatsvinden en kunnen we elkaar via de kerkelijke media op de hoogte stellen van bepaalde experimenten. Ik houd me daarvoor aanbevolen!
2 De viering van de veertigste dag In mijn onderzoek heb ik geconstateerd dat het getal veertig niet letterlijk als een datum, maar symbolisch moet worden opgevat. Als de veertigste dag als Hemelvaartsdag traditioneel gevierd wordt, is het een herdenking van de Hemelvaart van Jezus. Daarom denk ik dat het juist is om de veertigste dag niet als Hemelvaartsdag te vieren. We hebben gezien dat Lucas in Handelingen 1:3 met veertig iets heel anders bedoelt dan een datum. Opstanding, Hemelvaart en uitstorting van de Geest worden als één gebeuren gezien. Daarom acht ik een op zichzelfstaande liturgische viering niet juist. Maar: zolang de Hemelvaartsdag als een door de overheid erkende feestdag op de kalender staat is er misschien toch een zinnig gebruik van te maken! Zoals je de negen-en-dertigste en de eenen-veertigste dag kunt vieren, kun je ook de veertigste dag als een overgangsmoment in de vijftigdagenperiode markeren. Het is in bepaalde zin het einde van een periode van veertig dagen sinds Pasen. De hieronder genoemde noveen begint; de voorbereiding op de afsluitende viering en vernieuwing van het Verbond op de vijftigste dag. ‘Gedurende de veertig dagen die verliepen tussen Jezus’ Opstanding en zijn hemelvaart verscheen Hij telkens weer aan de zijnen, om hen ervan te overtuigen dat Hij echt was verrezen. Hemelvaart betekent dat er aan die reeks van verschijningen een einde komt. Een periode wordt afgesloten. Het is de laatste verschijning van de Heer.’ Kan de gemeente een gezamenlijke activiteit ondernemen? Bijvoorbeeld een (fiets)tocht naar een van te voren bekend gemaakt doel (dauwtrappen!). In de kerk ter plaatse kan een ochtendgebed/vesper een liturgisch begin of besluit vormen. Voor de kinderen/jongeren dient in het programma uiteraard aandacht te zijn. Organiseert men een dergelijke uitbundige activiteit niet, dan zou op de veertigste dag een ochtend- of avondgebed gehouden kunnen worden. In de aankondiging moet mijns inziens niet over de Hemelvaartsdag gesproken worden, maar net zoals we voor pinksteren het telwoord gebruiken: vijftigste dag, verdient de benaming ‘veertigste dag’ voorkeur.
3 De pinksternoveen Lucas vermeldt dat de leerlingen de dagen die voorafgaan aan de vijftigste dag doorbrengen in gezamenlijk gebed (Handelingen 1:14). Deze vermelding heeft tot het ontstaan geleid van de zogenaamde ‘Pinksternoveen’ Dit is sinds de 17e eeuw aan te wijzen in de volksvroomheid van de roomskatholieke plattelandsbevolking. Het betreft een serie van negen gebedssamenkomsten die diende als bescherming tegen nood en gevaar. In de rooms-katholieke liturgie heeft elke weekdag in deze periode een eigen misformulier. Als lezing wordt daar gekozen uit Johannes 1,4, 15 en 16 over de belofte van Christus aangaande de Trooster. Deze oudste noveen is verbonden met de Mariadevotie, vanwege de vermelding van Maria in Handelingen 1:14. De Evangelische Alliantie heeft dit bidden om vervulling met de Geest overgenomen. In het blad ‘Idea-bulletin’ treft u jaarlijks de noveen voor Pinksteren aan. Er is steeds een ander motti. Men geeft voor elke dag een gebedsthema naar aanleiding van bepaalde Schriftgedeelten. Deze worden kort toegelicht. Ook worden gebedsonderwerpen genoemd. Het is heel zinnig om dit gezamenlijk 35
bidden rondom dezelfde thema’s met christenen uit de oecumene te beleven. Waar dat mogelijk is en zinvol wordt gevonden, kunnen in de gemeenten vesperdiensten worden gehouden. Bijvoorbeeld door samen rondom de Avondmaalstafel plaats te nemen. Iemand heeft de leiding over dit (korte) gebedsmoment. Een mogelijke iturgie zou er zo uit kunnen zien: 1. Welkom. 2. Zingen van enkele liederen om tot God te naderen. 3. Stilte om eventuele belemmeringen voor gebed bij God te brengen. 4. Gebed voor de avond. 5. Lied van toewijding en/of lofprijzing. 6. Korte inleiding op het thema van de dag. 7. Voorbede (volgens programma). 8. Eventueel gezamenlijk gebeden ‘Onze Vader’. 9. Één of meer dank- en/of toewijdingsliederen. 10. Sluiting. Bijeenkomsten van een half uur à drie kwartie zijn wellicht haalbaar. Voorkomen moet worden dat de dagen toch weer in een soort ‘wezen-stemming’ gehouden worden of dat er gebeden wordt tot de weggenomen Heer. Het gaat niet om het uitzien naar de uitstorting van de Heilige Geest op de pinksterdag, maar een gemeenschappelijk gebed om meer en meer te leven uit de Geest en de toerusting door de Geest te ontvangen.
4 Verbondsvernieuwing op de vijftigste dag De vijftigste dag is de slotviering van de paastijd. Het ene, grote gebeuren van de Verhoging van de Heer is in deze periode nog weer eens heel indringend naar ons toe gekomen. Het met-Christusopgewekt-zijn, de vergeving van zonden, de charismatische leiding van de Heilige Geest en het concrete, diaconale leven: dat alles is overwogen en toegepast. Door deze voorafgaande bezinning mag de vijftigste dag het karakter hebben van Verbondsvernieuwingsfeest. Wij mogen met de christelijke gemeente gaan staan in het Verbond van God met Israël, waarin ook de volkeren mogen delen. Door middel van een uit te spreken belofte, wijden wij ons op de vijftigste dag toe aan het Verbond. Daarmee komen de noties van doop en belijdenis in het vizier. In sommige gemeenten bestaat de gewoonte om het ‘doen van Openbare Belijdenis’ op de vijftigste dag te plaatsen. Dit past uitermate goed bij het karakter van de dienst op deze dag: ieder zegt voor het eerst of opnieuw ja tegen het Verbond en wijdt zich toe als lid van Christus’ gemeente. Een andere goede mogelijkheid voor doop en belijdenis is de paasnacht. In de eerste eeuwen van de beginnende kerk werden degenen die wilden toetreden tot de gemeente, na jaren ‘catechisatie’, in de Veertigdagentijd voorbereid, waarna in de paasnacht hun doop plaatsvond. Dat betrof dus volwassen mensen en hun doop was tegelijk hun belijdenis. Zoals we hebben gezien, vonden in de weken daarna ook catechisaties plaats, om de nieuwe leerlingen in de geheimen van het geloof ‘in te wijden’. Een onderdeel van de paasnachtdienst is dan ook altijd de doopgedachtenis; ieder herinnert zich de zelf eenmaal gedane belofte, maar ook hoe hem of haar zelf ooit het heil ten deel is gevallen om gedoopt te mogen worden! Iets van die doopgedachtenis komt op de vijftigste dag weer terug. Met de op Pasen nieuw-gedoopten, of met hen die op de vijftigste dag belijdenis doen, óf in een gedenken van je eigen belofte, wordt gevierd dat God een Verbond met ons heeft, én: dat wij daar voor het eerst of opnieuw in willen delen.
36
Een Orde van dienst Openingslied is Psalm 68 (3,7,9,11,12) of Lied 242 uit het Liedboek der Kerken: Wie ‘s Heren Geest bezielt, Wie ‘s Heren woord doet zingen, wie met ons vieren wil het feest der eerstelingen, die stemme met ons in en prijze Gods verbond dat Hij vandaag vernieuwt en elke morgenstond. (Lied 242:7) Na groet, Onze Hulp en drempelgebed of Votum en groet kan nog gezongen worden uit Psalm 68 of Lied 242. Dan volgt het gebed tot de Heilige Geest. Een mogelijke bewoording, gebaseerd op een tekst van Huub Oosterhuis, is: Heilige Geest van God, dit is de dag dat U een vuur van liefde aansteekt in de mensen. Dit is de dag, waarop de gloed van God gegeven wordt aan mensen die daar om bidden en daarnaar verlangen. Dat wij geloven, is uit uw kracht, is door uw werk. Wij openen ons hart voor U, om te verstaan hoe diep U overal aanwezig bent. U bent de lucht die wij ademen, de ruimte die ons gegeven is. Alles wat leeft ontvangt zijn kracht van U, U bent het die ons bindt aan onze God. Wij bidden U, voltooi het werk dat U begonnen bent. Spoor ons aan om te blijven geloven en alles te hopen en alles te verdragen - zoals de liefde doet. Onsteek in ons de zorg vaan al wat leeft, de vreugde om wat goed en menselijk is. Wij bidden U om wijsheid om elkaar te begrijpen, om vaardigheid om elkaar te helpen, om vergeving van zonden en een nieuw begin. Dat wij niet blijven steken in onze oude woorden, in onze verkeerde daden. Vernieuw het gezicht van de schepping, geef ons groeikracht en energie - dat wij léven! Door Jezus Christus onze Heer - maak ons vuur van uw vuur en licht van uw licht, zoals U de kracht en de inspiratie was in Jezus Christus, die wij aanbidden door U, tot eer van God de Vader. AMEN. Met Kyrie en Gloria kan het gebed besloten worden. DIENST VAN HET WOORD De dienst van het Woord zou heel goed in twee ‘blokken’ kunnen worden verdeeld. Het eerste deel verkondigt de belofte van het Verbond van God met zijn volk en legt de ‘regels’ daarvan opieuw in het midden van de geneente. Schriftlezing: Numeri 11:16-17, 24b-19 of Ezechil 36:24-28 of Joël 2:28-32. In de uitleg wordt de belofte van het nieuwe Verbond verkondigt en een appèl gedaan om de leiding van God over ons leven te aanvaarden. Dan worden de Tien Woorden gelezen of gezongen. We denken eraan dat God de regels van het Verbond heeft gegeven. Leest men Exodus 20, dan in elk geval tot en met vers 18! Heel geschikt is ook Deuteronomium 5:6-6:9 waarin Mozes terugkijkt op de Verbondssluiting en deze in de actualiteit plaatst. Een mogelijke bewoording (uit ‘de Eerste dag’, mei-augustus 1992, p. 7) is van G.W. van der Brug: 37
Wij loven Hem die door Zijn wet ons in de ruimte heeft gezet. Hij sprak Zijn Woord in het begin. Wij treden nu het Leven in. Hij wil onze bevrijder zijn; dat zal voor ons voldoende zijn. Hij gaat ons voor door de woestijn tot wij terecht gekomen zijn. Geen and’re Schepper kennen wij, geen groter liefde loven wij. Gods adem heeft ons aangeraakt, tot Zijn gelijkenis gemaakt. Wij heiligen Zijn grote Naam. Hij heeft ons immers welgedaan. Die Naam geleidt ons door de nacht, tot alles is aan ‘t licht gebracht. Wij vieren ook naar hartelust een dag van feest, een dag van rust, omdat God die gegeven heeft aan al wat er op aarde leeft. Wij eren ook het voorgeslacht, dat immers heeft ons voortgebracht. Wie leeft met de geschiedenis ziet ook wat aan ‘t geschieden is. Gods trouw en liefde zijn zo groot. Wij haten niemand totterdood. De Heer staat voor Zijn mensen borg; hun leven; dat is onze zorg. Wij breken niemands leven stuk, eerbiedigen elkaars geluk. Wij blijven met de naaste blij; de levenshulp aan onze zij. De aarde en haar volheid zijn des Heren koninklijk domein. God, die in liefde alles deelt maakt zo, dat niemand meer iets steelt. Gods Woord, dat niet te buigen is, spreekt steeds een recht getuigenis. Hij spreekt ons ‘t goede leven aan. Dat zal ook ons ter harte gaan. 38
Wie naar Zijn goede Woorden leeft, weet dat de Heer voldoende geeft. Het daag’lijks brood geeft zekerheid; tot delen zijn wij graag bereid. Wij loven Hem die door Zijn Woord ons diepst verlangen heeft verhoord. Wij geven Hem ons huldeblijk. Zijn Wet brengt ons in ‘t Vrederijk! (Melodie: Psalm 100 of 134, Lied 128, 225 of 239) Lied (bijvoorbeeld Lied 237) en Dankgebed voor de gave van het Verbond. Vervolgens is er een tweede blok van Schriftlezingen dat de viering van een Verbondsviering betreft en dat heen wil leiden tot Verbondsvernieuwing. Schriftlezingen: 2 Kronieken 34:29-33 of Hebreeën 12:12-24 en in ieder geval Handelingen 2:1-4 (1-21). Het betreft hier de viering van de Verbondssluiting en de missionaire opdracht waartoe ieder geroepen is. Na prediking en lied volgt de DIENST VAN DE TOEWIJDING. In de vorm van een gebed of een didactisch formulier wordt de gemeente opgeroepen tot toewijding en dienst. Een mogelijke bewoording begint met Lucas 10:1-2: God van alle mensen, God van alle tijden Jezus heeft gezegd: ‘bidt de Heer van de oogst, dat Hij arbeiders uitzende in zijn oogst, want de velden zijn wit om te oogsten’. Daarom, God, roepen wij U aan en bidden: zend ons. Wij belijden U als de God van ons leven en aanvaarden de roeping om Jezus uw Zoon te volgen. Vervul ons met uw Heilige Geest, dat wij de grote daden van God verkondigen. Zend uw Geest, de Geest die levend maakt, dat wij worden herschapen. Voor het eerst of opnieuw vragen wij U: rust ons toe met uw gaven, draag ons op uw Adem, zucht en bidt in ons tot de dag dat uw Koninkrijk de aarde zal vervullen. Laat in ons groeien de vrucht van uw Geest, goedheid, gerechtigheid en waarheid. allen Amen. (Eventueel worden hierna de nieuwe lidmaten en de nieuwe ambtsdragers bevestigd.) Vervolgens wordt van de gemeente een gelofte gevraagd. DIENST VAN DE TAFEL Deze toewijding wordt vierend besloten door de Tafelgemeenschap. Behalve de Maaltijd des Heren kan ook een vorm van gemeenschapvieren ontstaan door gebruik te maken van het oudtestamentisch voorschrift betreffende de twee broden, die als eerstelingsgaven in de tempel werden gebracht (Leviticus 23:17). Dit zouden (rozijne-? voor de smaak?) broden kunnen zijn, die aan het begin van de dienst door kinderen zijn binnengebracht. Als ze al gedeeltelijk voorgesneden zijn, kunnen ze nu verder gesneden worden en in stukjes op manden gelegd. Er kan door kinderen van rond gedeeld worden. Ondertussen wordt een lied/liederen gezongen die het toewijdingskarakter onderstrepen (bijvoorbeeld Lied 51, of lied 473).Een mogelijke bewoording waarmee dit onderdeel wordt ingezet, kan zijn:
39
‘Wij hebben hier in de kerk twee broden gebracht, zoals men dat volgens voorschrift uit het Oude Testament op de laatste dag van het wekenfeest deed. Dot brood zegt ons, dat God voor ons zorgt, dat Hij ons voedt, en dat in zijn zegen de hele wereld mag delen. Als wij delen wat Hij geeft zal er genoeg zijn voor ieder mens, op heel de wereld. Laten we bidden: Heer onze God, wij danken U voor Jezus Christus, die U de macht hebt gegeven om leven te schenken aan de mensen, levend brood te zijn voor allen die hongeren en dorsten naar gerechtigheid. Wij danken U voor Hem die de Levende is, Licht der wereld, Eerstgeborene van de doden, die gebroken werd als de minste van de mensen en uitgedeeld van hart tot hart als eeuwige vrede wij bidden U, dat wij in het brood dat wij eten erkennen dat U voor ons zorgt en nu zelf ook zorgen voor het leven dat U ons gegeven hebt, met alle mensen. Door Jezus Christus onze Heer allen Amen.
Als er geen eucharistie heeft plaatsgevonden wordt met de gebeden en de (zendings!)collecte de dienst besloten. Slotlied (bijvoorbeeld Lied 218: een lied dat de verbinding tussen Opstanding en Geestzending goed legt). Zegen.
40
DEEL III ACHTERGRONDINFORMATIE 1 Het wekenfeest in het Oude Testament In verschillende bijbelboeken vinden we gegevens over het feest dat zeven weken lang gevierd wordt, vanaf Pesach. a. Exodus 23:16 is het voorschrift betreffende het tweede grote feest, het ‘feest van de oogst’ genoemd: ‘Ook het feest van de oogst, der eerstelingen van uw vruchten, die gij op de akker zaaien zult’. Met ‘de eerstelingen van uw vruchten’ wordt hier de tarwe bedoeld. De term ‘eerstelingen’ heeft een godsdienstige achtergrond en komt in betekenis dicht bij ‘het beste’. b. Exodus 34:22. In deze passage wordt gesproken over het feest der weken: ‘Het feest der weken, der eerstelingen van de tarweoogst, zult gij vieren’. Het werkwoord waar het woord ‘week’ van is afgeleid betekent ook ‘zweren’, ‘bezweren’. Het zweren van een eed kan de belofte inhouden, zich voortaan en onder alle omstandigheden ergens toe te verplichten. We zouden dus ook kunnen vertalen: ‘het feest van het zweren’. c. Leviticus 23:15-22 spreekt van ‘zeven volle weken’ en ‘vijftig dagen tellen’: ‘Dan zult gij tellen van de dag na de sabbat, van de dag waarop gij de garve van het beweegoffer gebracht hebt: zeven volle weken zullen het zijn; tot de dag na de zevende sabbat zult gij tellen, vijftig dagen; dan zult gij een nieuw spijsoffer den Here brengen. Uit uw woonplaatsen zult gij twee beweegbroden meebrengen; uit twee tienden efa fijn meel zullen zij bereid worden, gezuurd zullen zij gebakken worden, eerstelingen voor de Here. Bij het brood zult gij zeven gave eenjarige schapen offeren en een jonge stier en twee rammen; zij zullen een brandoffer voor de Here zijn, met de bijbehorende spijsoffers en plengoffers, een vuuroffer tot een liefelijke reuk voor de Here. Dan zult gij een geitebok ten zondoffer, en twee eenjarige schapen ten vredeoffer bereiden. En de priester zal ze bewegen, bij het brood der eerstelingen, als beweegoffer voor het aangezicht des Heren bij de twee schapen; zij zullen de Here heilig zijn, zij zijn voor de priester. Op deze zelfde dag zult gij een oproep doen uitgaan, gij zult een heilige samenkomst hebben, generlei slaafse arbeid zult gij verrichten; het is een altosdurende inzetting, in al uw woonplaatsen, voor uw geslachten. Wanneer gij de oogst van uw land binnenhaalt, dan zult gij de rand van uw veld bij uw oogst niet geheel afmaaien en wat van uw oogst is blijven liggen, zult gij niet oplezen; dat zult gij voor de arme en de vreemdeling laten liggen: Ik ben de Here, uw God.’ Het Hebreeuwse woord voor ‘tellen’ heeft een andere betekenis dan zomaar rekenen. Zo duidt het in de aartsvaderverhalen het tellen aan van het toekomstig nakomelingschap. Zeven ‘volkomen’ weken moeten worden geteld; het gaat niet om iets wat plaats vond en afgelopen is, maar om het proces van het tellen en voleindigen. Vers 16 zegt letterlijk: ‘tel vijftig maal de dag’. Het getal vijftig speelt in het Oude Testament een rol bij de bepalingen ten aanzien van de afmeting van ark en tabernakel (vijftig el). Verder ook bij de bepaling betreffende het jubeljaar, dat zo genoemd wordt omdat de opening ervan met trompetgeschal wordt aangekondigd. De trompet wordt ook wel de Jobel-hoorn genoemd. Dit jubeljaar heeft met het wekenfeest te maken omdat het elk vijftigste jaar plaatsvindt en vrijstelling inhoudt voor al de bewoners van het land, wat betreft schulden, verspeelde erfgronden en voor aan slavernij vervallen Israëlieten. Vers 22 is een wezenlijk onderdeel van de voorschriften betreffende het feest der weken. De rand van het veld mag niet geoogst worden, maar is voor hen die geen eigen land hebben, zodat 41
iedereen kan delen in de gaven die God geeft. De solidariteit met de arme en de vreemdeling vloeit voort uit het gedenken van het Verbond. d. Numeri 28:26-31. De benaming luidt ook hier ‘de dag der eerstelingen’. Vers 26 luidt: ‘En op de dag der eerstelingen, wanneer gij een nieuw spijsoffer den Here brengen zult, op uw feest der weken, zult gij een heilige samenkomst hebben, gij zult generlei slaafse arbeid verrichten.’ Vervolgens worden er voorschriften voor de offers gegeven.’ e. Deuteronomium 16:9-12. Het tellen van de zeven weken begint op het moment dat de sikkel door het gerstekoren gaat. Het tellen vindt plaats in een periode dat men dagelijks het oogstwerk op de akker verricht. ‘Zeven weken zult gij tellen: van dat de sikkel voor het eerst in het staande koren geslagen wordt, zult gij zeven weken beginnen te tellen. Dan zult gij het feest der weken vieren ter ere van de Here, uw God, naar de mate van de gaven, die gij vrijwillig geven zult naar dat de Here, uw God, u gezegend heeft; gij zult u verheugen voor het aangezicht van de Here, uw God, gij met uw zoon en uw dochter, uw diensknecht en uw dienstmaagd, met de Leviet, die binnen uw poorten woont, en met de vreemdeling , de wees en de weduwe, die in uw midden zijn, op de plaats die de Here, uw God, verkiezen zal om zijn naam daar te doen wonen. Gij zult gedenken, dat gij een dienstknecht geweest zijt in Egypte en gij zult deze inzettingen naarstig onderhouden.’ Vers 10 spreekt van het ‘feest der weken’, aan het eind van het tellen der zeven weken. Op de vijftigste dag komt men met een vrijwillige gave waarin God de dank ontvangt voor de zegen die Hij heeft gegeven. De zegen geeft uitdrukking aan de nauwe verbondenheid tussen God en zijn volk. Ook de leviet, de vreemdeling, de wees en de weduwe zijn betrokken in de zegen van JHWH en delen in zijn heilsgaven. In vers 12 vinden we het begrip ‘gedenken’. De feesten dienen om de heilsdaden van God steeds weer tot gedachtenis te brengen. Op de theologische waarde van dit begrip kan niet genoeg de nadruk worden gelegd. Als je niet gedenkt, dan vergeet je. Bij gedenken gaat het niet alleen om gebeurtenissen in het verleden: ook beloften voor de toekomst kunnen als onderwerp van het gedenken gelden. f. Het wekenfeest als Verbondsvernieuwingsfeest. Van een feest waarop het Verbond centraal staat en wordt vernieuwd, is sprake in Deuteronomium 29:10-13; in 2 Koningen 11:17 en 2 Kronieken 23:16; en in Nehemia 10:29 (9:38;13:29). Daar wordt niet vermeldt wanneer dit plaats vindt. Dat ligt echter anders in 2 Kronieken 15:1-15, waar sprake is van een Verbonds- vernieuwingsfeest in de derde maand. ‘Vers 10: En zij kwamen bijeen te Jeruzalem in de derde maand...en offerden den Here op die dag van de buit die zij hadden meegbracht..’ Vers 12: ‘Zij gingen een verbond aan, dat zij de Here, de God hunner vaderen, zouden zoeken met hun gehele hart en met hun gehele ziel’. Vers 14,15: ‘Zij zwoeren de Here met luider stem en onder gejuich, en onder het geschal van trompetten en horens. Geheel Judea verheugde zich over de eed, want met geheel hun hart hadden zij gezworen, met geheel hun wil hadden zij de Here gezocht en Hij had Zich door hen laten vinden; Hij gaf hun vrede aan alle kanten.’ In een joods commentaar wordt hierbij opgemerkt dat het om de zestiende van de maand gaat: het wekenfeest. Dat kan het bewijs zijn dat het al een oude traditie is om het wekenfeest als Verbondsvernieuwingsfeest te vieren. De gebeurtenissen van de wetgeving op Sinai vinden ook volgens Exodus 19:1 plaats in de derde maand na de uittocht uit Egypte. Uit moderne onderzoekingen is gebleken dat het wekenfeest als Verbondsviering voor verschilldende joodse groepen in het begin van onze jaartelling een belangsrijk feest was. De groep van Qumran kent een uitgebreide ceremonie bij toetreding tot die gemeenschap. De nieuwe leden werden ingewijd op het wekenfeest. Jaarlijks vernieuwden alle leden hun belofte om God te dienen in het Verbond. Men deed dat op de vijftigste dag van het wekenfeest. In de rabbijnse traditie komt pas na 150 na Christus de traditie op om het wekenfeest te verbinden met de wetgeving op Sinai. Daarom werd tot voor kort aangenomen, dat de christenen het wekenfeest als Verbondsvernieuwingsfeest niet gekend hebben. We hebben echter ontdekt, dat de 42
rabbijnen zich hebben afgezet tegen bepaalde joodse groepen voor welke het wekenfeest het meest belangrijke feest was. Om die reden hebben de rabbijnen het afgedaan als een onbelangrijk oogstfeest. Pas na 70 na Christus, toen de rabbijnse traditie een leidende positie verkreeg, hebben ook de farizeeën en rabbijnen het wekenfeest naar voren gehaald als het feest van de Wetgeving op Sinai. De christenen hebben die andere joodse groepen echter wel degelijk gekend. Ook zij hebben het wekenfeest als Verbondsfeest gevierd. Dat bewijzen de teksten die wij in dit dagboekje hebben besproken. Gespreksvragen 1. Kent u nog andere voorbeelden uit de bijbel waar er een verband wordt gelegd tussen het dienen van God en het sociale en maatschappelijke leven van mens en dier? 2. Wat is het verschil tussen gedenken en herdenken? 3. Wat voor feesten uit het Oude Testament zijn er verder nog en weet u de betekenis daarvan?
43
2 De Vijftigdagentijd in het Nieuwe Testament 2.1 De feesten van de christenen Pasen De christenen vierden de feestkalender met de joden mee. Het meest belangrijke feest was voor hen Pasen. De dood van het paaslam wordt gezien als voorafbeelding van het sterven van Christus: 1 Korintiërs 5:7. Onder Pascha verstond men het gedenken van de uittocht uit Egypte, maar ook het sterven van Jezus. Pasen noemt men de dag waarop de Opstanding van Jezus wordt gevierd. De zondag De christenen waren geregeld bij de tempel te vinden en hielden zich als joden aan de viering van de sabbat. In Handelingen 20:6 lezen we echter dat Paulus, na het feest der ongezuurde broden gevierd te hebben, uit Philippi afreist en te Troas een samenkomst heeft op de eerste dag der week (20:7) ‘om brood te breken’. De wekelijkse zondag zal dus hoogstwaarschijnlijk ontstaan zijn vanuit de viering van Pasen op de eerste dag der week (vgl. Op. 1:10). De benaming zondag komt in de bijbel nog niet voor. Er is ook een diaconaal aspect aan de eerste dag van de week verbonden: ieder legt thuis iets opzij, om bij te dragen aan de behoeften van anderen (1 Kor. 16:2, een collecte bedoeld ter ondersteuning van de gemeente te Jeruzalem). Men viert Pasen: eenmaal per jaar, en op zondag herhaalt men dat. De zondag is dus de dag van de Opstanding, de eerste dag van de week. De Vijftigdagentijd Uit de bijbelse gegevens is niet op te maken hoe de christenen de Vijftigdagentijd hebben gevierd. We gaan er vanuit dat dit volgens oudtestamentisch voorschrift is gebeurd. Driemaal wordt er in het Nieuwe Testament over Pinksteren gesproken. In 1 Korintirs 16:8 maakt Paulus er melding van dat hij ‘tot Pinksteren te Efese wil verblijven’. Waarom deze tijdsbepaling? Wil hij met de gemeente van Efese, waarmee Paulus een bijzondere geestelijke band heeft (Hand. 20:31-38), de Vijftigdagentijd van dat jaar beleven? Ook in Handelingen 20:16 spreekt Paulus over Pinksteren: hij wil tegen die tijd in Jeruzalem zijn. De derde maal komt Pinksteren naar voren in Handelingen 2: ‘Toen de pinksterdag voltooid was’. Van een aparte hemelvaartsdag is geen sprake (dit ontstaat pas in de vijfde eeuw na Christus). Het derde grote joodse feest, Loofhutten, wordt genoemd in Johannes 7:12, 15, 37. Of het wel of niet door de joodse christenen gevierd is, is nog moeilijk te zeggen en vraagt om nadere bestudering. 2.2 Pasen en Pinksteren op één dag In Johannes 20:19-23 lezen we het volgende: ‘Toen het dan avond was op die eerste dag der week en ter plaatse, waar de discipelen zich bevonden, de deuren gesloten waren uit vrees voor de Joden, kwam Jezus en stond in hun midden en zeide tot hen: Vrede zij u! En na dit gezegd te hebben toonde Hij hun zijn handen en zijn zijde. De discipelen dan waren verblijd, toen zij de Here zagen. Jezus dan zeide nogmaals tot hen: Vrede zij u! Gelijk Mij de Vader gezonden heeft, zend Ik ook u. En na dit gezegd te hebben, blies Hij op hen en zeide tot hen: Ontvangt de Heilige Geest. Wien gij hun zonden kwijtscheldt, dien zijn ze kwijtgescholden; wien gij ze toerekent, dien zijn ze toegerekend.’ Voor Johannes is de Geest het teken van de Verhoging van de Heer (7:39). Op de avond van Pasen verschijnt Jezus aan zijn leerlingen en geeft hen de gave van de Heilige Geest. De Geest is de inspirerende kracht waardoor de tijd van de missionaire kerk aanbreekt. De leerlingen worden er door Jezus op uitgezonden (vers 21b). Ze hebben volmacht om zonden te vergeven. Dat in de Vijftigdagentijd overvloedige vreugde heerst, komt naar voren in vers 20b: ‘De discipelen dan waren verblijd, toen zij den Here zagen’. De gebeurtenis op de avond van de paasdag is tevens het begin van de ‘tussenperiode’ van veertig dagen waarin Jezus zijn leerlingen verschijnt. 2.3 Het beeld van de Verhoging 44
Filippenzen 2:5-11 spreekt over de Verhoging van Jezus als gevolg van zijn gehoorzaamheid tot de dood. De uitspraak ‘Christus is Heer’, vat het beeld van de Verhoging goed samen. Een andere hymne, 1 Timotes 3:16, spreekt over ‘opgenomen in heerlijkheid’. In het beeld van de Verhoging drukt de gemeente uit dat de Gekruisigde de door God tot leven geroepen Heer van doden en levenden is, die alle machten en krachten heeft overwonnen, zodat de gemeente onder Zijn heerschappij getroost haar weg kan gaan. Handelingen 2:33,34 luidt (vertaling van mij - KHWK): ‘Deze Jezus heeft God opgewekt, waarvan wij allen getuigen zijn. Aldus, verhoogd geworden aan Gods rechter(hand), en ontvangen hebbende de belofte van de Heilige Geest van de Vader, stortte Hij dit uit wat jullie ziet en hoort. (34) Want niet David is opgestegen naar de hemelen, maar hij zegt zelf: ‘De Heer sprak tot mijn Heer: zit aan mijn rechter(hand). totdat ik jouw vijanden heb geplaatst: een voetbank voor je voeten.’ God heerst nu door Christus. Door de nieuwe plaats die Jezus inneemt heeft Hij de volmacht om de Heilige Geest uit te storten. De gave van de Geest geldt als vrucht van de Verhoging van Christus en is met de Opstanding verbonden: ‘God wekte Hem op’, ‘Hij ontving de belofte van de Heilige Geest van de Vader’, ‘Hij stortte dit uit’. 2.4 Veertig dagen lang hun verschijnende - Handelingen 1:3 Moeten we het getal veertig in Handelingen 1:3 als een historisch-kalendarische aanduiding opvatten? Het getal veertig komt in bijbelse en buiten-bijbelse bronnen voor als een afgebakende periode van geestelijk leven. Bezinning, groei en Openbaring vormen er de kenmerken van. Mozes is veertig dagen en nachten op de berg als hij de Tora ontvangt. Het volk is veertig jaar in de woestijn, Jezus is veertig dagen en nachten in de woestijn als Hij zich voorbereid op zijn taak. Met het getal veertig brengt Lucas een duidelijke scheiding aan tussen de de periode van Jezus en de discipelen èn de periode van de kerk. Met het gedenken van de Hemelvaart eindigt de veertigdagenperiode van de verschijningen. Een nieuwe periode begint: de gemeente gaat in de kracht van de Heilige Geest met het evangelie de wereld in. Wanneer Lucas de Hemelvaart niet aan het einde van de veertigdaagse periode der verschijningen had geplaatst, was er niet zo’n duidelijk effect van overgang bereikt naar de periode van de beginnende kerk. In Handelingen 13:31 spreekt Lucas van ‘vele dagen’ waarop de Heer aan zijn leerlingen verscheen; zonder een tijdsaanduiding te geven. Het Hemelvaartsverhaal in Handelingen 1:9-11 hoort dus nadrukkelijk bij de manier waarop Lucas het hoofdstuk (over Jezus) afsluit. 2.5 Volharden in het gebed in die dagen - Handelingen 1:14,15 Handelingen 1:12-28 vertelt dat de apostelen na die periode van veertig dagen terugkeren naar Jeruzalem, naar de bovenzaal waar zij verblijf hielden. Daar blijven zij ‘eendrachtig volharden in het gebed’. Er is een groep van ongeveer 120 personen bijeen. In deze periode vindt volgens Lucas de aanvulling van de groep van elf apostelen plaats. Ter vervanging van Judas wordt gekozen tussen Jozef en Mattias. Zij bidden en het lot valt op Mattias. Als criterium wordt vermeld dat het iemand moet zijn die zich bij de leerlingen heeft aangesloten in de tijd dat de Here Jezus bij hen in- en uitging, vanaf de doop van Johannes tot de dag dat Jezus werd opgenomen. De te kiezen apostel moet evenals de anderen ‘getuige worden van Zijn opstanding’ (Handelingen 1:21,22). Er is in deze negendaagse (noveen) sprake van een geestelijke heiliging en voorbereiding. Dit ligt geheel in de lijn van de speciale gebeurtenis waar men naar uitziet: de Verbondsvernieuwing op de vijftigste dag. De dagen kenmerken zich door gebed.
45
2.6 En toen de pinksterdag aanbrak - Handelingen 2 2.6.1 Wekenfeest of pinksterfeest ? In Handelingen wordt de wereldwijde betekenis van het Evangelie aangegeven. In Lucas’ tweede boek ligt het accent op het werk van de Geest in de kerk. De vroegere mening dat het christelijk pinksterfeest niet in verband kan worden gebracht met het oudtestamentische wekenfeest omdat de rabbijnen pas in 150 na Christus over het Verbond en de Tora op Pinksteren spreken, is op grond van het voortgaande onderzoek niet houdbaar gebleken. Maar: afgezien van de plaatsing van de uitstorting van de Geest op de ‘vijftigste dag’ noemt Lucas nergens dat het gaat om de viering van de Verbondsvernieuwing en de gave van de Wet op de Sinai. Hij kent dit thema wel; waarom noemt hij het dan in Handelingen 2 niet? Dat komt, omdat Lucas in het boek Handelingen heel eenzijdig gericht is op zijn hoofddoelstelling: met de uitstorting van de Geest begint de periode van de missionaire gemeente. Dát wil hij door het verhaal in Handelingen 2 naar voren brengen. 2.6.2 De vervulling van de oudtestamentische heilsbelofte In Handelingen 2:33 is sprake van de vervulling van een belofte, namelijk van het uitstorten van de Geest. Degenen die Petrus aanspreekt, zijn echter niet de leerlingen van Jezus maar andere joden die nog niet de weg van Jezus volgen. De belofte waarvan sprake is, moet vanuit oudtestamentische achtergrond worden verstaan. Daarom citeert Lucas de profetie van Jol, 2:28-32. De uitstorting van de Geest op al wat leeft functioneert bij Joël als een teken van de eindtijd, als God een keer zal brengen in het lot van zijn volk (3:1). God zal zelf iets nieuws tot stand brengen door de Geest in het binnenste te geven. Waarom verwijst Lucas naar Joël en niet naar Ezechiël of Jeremia? Joël noemt de extatische werking waarmee de komst van de Geest gepaard gaat. Lucas wil de nadruk leggen op het buitengewone van de uitstorting van de Geest en kiest daarom voor Joël. De Geestzending is een profetisch teken van het nieuwe Verbond dat God zelf opricht. 2.6.3 Openbaring in de taal van de hemel De tongen ‘als van vuur’ verdelen zich en zetten zich op ‘ieder van hen apart’; worden daarmee de apostelen bedoeld of alle aanwezigen? Allen ontvangen deze geesteskracht. In het Oude Testament is er sprake van de Geest Gods die individueel mensen vervuld, in speciale gevallen, bijvoorbeeld als een koning toegrust wordt voor het koningsambt. Anders ligt het bij wat van de Messias gezegd wordt: op Hem zal blijvend de Geest Gods rusten. Vanuit deze gedachte ontwikkelt zich de belofte dat het huis van Israël de Geest van de Here in het binnenste zal ontvangen (Ez. 36:22-27). Ook Joël (2:28v.v) zegt dat de Geest blijvend zal worden uitgegoten op oud en jong, mannen en vrouwen, slaven en slavinnen. ‘Zij werden allen vervuld met Heilige Geest en begonnen te spreken in ‘andere, tweede tongen’, zoals de Geest hen gaf zich geestdriftig te uiten.’ Hebben de christenen in buitenlandse talen gesproken en verwondert men zich dat deze Galileeërs zo welbespraakt zijn? De hoorders waren joden en spraken Aramees of Grieks. In welke taal heeft Petrus zijn toespraak gehouden? Vermoedelijk is dit Aramees of Grieks geweest. In de synagogedienst was het gebruikelijk dat de lezing uit de Tora vertaald werd, omdat vele joden die buiten Israël woonden, geen Hebreeeuws meer verstonden.. De hoorders merken op dat ‘deze allen, die spreken, Galileërs zijn’; dit was aan de buitenkant niet te zien maar moet afgeleid worden uit hun spraak! Dat de christenen Grieks of Aramees gesproken hebben, was niet iets om ontzet over te zijn. Daarom concludeer ik: wat door de christenen geuit wordt is geen menselijke taal maar geestestaal: de taal van de hemel, ‘andersoortige taal’, de taal van aanbidding en lofprijzing. In de joodse traditie kent men de uitdrukking ‘engelentaal’, zie 1 Korintiërs 13:1. Zij spreken de ‘grote daden Gods’. Ook in Handelingen 4:31; 10:44-48; en 19:6 wordt bij een uitstorting van de Heilige Geest het spreken in tongen vermeld en niet het spreken in buitenlandse talen. 46
2.6.4 En toen de vijftigste dag vervuld werd Volgens het voorschrift in Leviticus 23:15 gaat het om een periode van de vijftig dagen tellen. Nu breekt de vijftigste dag daarvan aan. Pinksteren (Pentekoste) is een telwoord en kan mijns inziens niet anders zijn dan een verwijzing zijn naar de vijftigste dag van het wekenfeest. 2.7 Conclusie Met de bespreking van deze nieuwtestamentische gedeelten heb ik laten zien, dat er -net als in het Oude Testament en zoals later in de Vroege Kerk- door de christenen in de tijd van het Nieuwe Testament zoiets als een Vijftigdagentijd wordt gevierd. De Verhoging van Jezus betekent, dat het niet bij Golgotha is gebleven! God heeft hem verhoogd, dat wil zeggen: Jezus is opgestaan, ten hemel gevaren, Hij zit aan Gods Rechterhand en verschijnt aan de gemeente door de Heilige Geest.
Gespreksvragen 1. Hoe zou het komen dat de zondag aanvankelijk de viering van de Opstanding was, maar meer en meer uitvoering van het vierde gebod werd, met alle ‘verboden en geboden’ van dien? 2. Lees over de Verhoging van Jezus ook de vergelijking die Johannes geeft met de slang die Mozes verhoogde in de woestijn - Johannes 3:16 en volgende. 3. Wat is uw mening over het spreken in tongen? Lees en bespreek 1 Korintiërs 14.
47
3 De Vijftigdagentijd in de vroege kerk Vanaf ongeveer 150 na Christus vinden we gegevens over de viering van een Vijftigdagentijd door de christenen in de Vroege Kerk. Zij noemen die periode Pentecoste. Op Pasen begint deze Vijftigdagentijd, die tot en met Pinksteren, de vijftigste dag, duurt. In die periode van vijftig dagen wordt gedacht aan de Opstanding van Jezus, zijn Hemelvaart en zitten aan Gods rechterhand, en de Geestzending. Ook de verwachting van de wederkomst van de Heer wordt in deze tijd sterk benadrukt. De Vijftigdagentijd is een heel speciale tijd waarin niet gevast wordt. Degenen die niet aan de (verplichte) vastendagen zijn toegekomen op het moment dat de Vijftigdagentijd begint, moeten dat dan maar na Pinksteren inhalen. Er wordt niet geknield tijdens het bidden, maar men gaat daarbij juist staan om de Opstanding te symboliseren! In de vierde eeuw wordt de vijftigste dag, pinksteren, zelf tot een zelfstandig feest gemaakt. Pinksteren wordt de historische dag van de uitstorting van de Heilige Geest, wat men op het derde uur van de dag met een bijeenkomst herdenkt. Het verband met het wekenfeest in het Oude Testament verdwijnt. En ook worden Pasen en Pinksteren niet meer als hetzelfde gebeuren gezien. Ik laat hier nu een aantal teksten uit de Vroege Kerk de revue passeren, waarin gesproken wordt over die speciale periode van de vijftig dagen van Pasen tot en met Pinksteren. Tot de niet in de bijbel opgenomen geschriften over het leven van de apostelen behoort ‘Acta Pauli’, over de levensomstandigheden en leer van de apostel Paulus. Er wordt verteld hoe de broeders uit Efese van Paulus afscheid nemen als hij verder reist. Hoewel ze Paulus willen bewegen daar van af te zien, gaat hij toch weg en het afscheid valt hen zwaar. Maar omdat het de Vijftigdagentijd is ‘huilden de broeders niet noch bogen de knieën, maar verheugd zijnde baden zij staande, toen het Pentecoste was.’ Een andere tekst zegt: ‘Paulus kon echter niet zwaarmoedig zijn, vanwege Pentecoste, want dat is een feest voor hen die in Christus geloven, zowel catechumenen als gelovigen; het verschaft grote vreugde en bewerkt ijverige liefde, en psalmen en lof voor Christus, en dient om de hoorders te bemoedigen.’ De Vijftigdagentijd is een feest voor de gelovigen dat met grote vreugde en ijverige liefde en met psalmen en lofgezangen gevierd wordt. Het dient ter versterking van het geloof van de hoorders. Daarbij is het getal vijftig een symbool voor vergeving. In de periode van de Vijftigdagentijd is er vrede gemaakt met de Heer, waarna de pinksterviering het karakter heeft van een geestelijke offer van de gelovige aan God. Een kerkvader schrijft: ‘Het is in de Wet voorgeschreven om zeven volle weken te tellen, vanaf de dag na de sabbat tot de dag die de vervulling is van de zevende week, dat is de vijftigste dag. Op die dag worden de eerstelingen geofferd. Deze telling wijst op volkomenheid door het getal zeven en door tienmaal vijf en vijfmaal tien. Ik geloof dat daarmee bedoeld wordt dat wij door het getal vijftig ook de vijf zinnen van ons lichaam aan de wet van God onderworpen hebben. Vijftig houdt immers vergeving in, en door de zevenvoudige genade van de Geest is de liefde overvloedig in onze harten uitgestort.’ Volgens Tertullianus (geboren in 155 te Carthago, gestorven omstreeks 223), ben je in de Vijftigdagentijd vrij van zorg en angst. Men moet geen handelszaken bedrijven maar zich in vrolijkheid bezighouden met de Opgestane Heer die in de Vijftigdagentijd veelvuldig met zijn discipelen samen is. De kerkvaders zien Christus als de Eersteling van de mensheid, die Hij als offergave aan God aanbiedt. Origenes (185-254) verwijst naar Efese 2:6: het beleven van het met-Christus-zijn is kenmer48
kend voor de dagen van Vijftigdagentijd. Het gaat om een geestelijke, innerlijke vernieuwing (hij citeert ook 2 Kor. 4:16), een zaaien op de akker van de Geest om de vruchten van de Geest te kunnen oogsten. Eusebius (263-339) ziet in de nieuwe broden die op het oudtestamentische wekenfeest in de tempel werden gebracht, een profetische verwijzing naar de nieuwe oogst van de volkeren die in het Verbond mogen worden opgenomen. De Vijftigdagentijd is voor hem dus een periode waarin het Verbond centraal staat en waarin de zielen toebereid worden voor God. Het is een uitgesproken vreugdetijd, een zijn-met-de-Bruidegom, een voorproefje van de toekomstige rust. Ambrosius (333-397) kent de Vijftigdagentijd als een periode waarin je je verdiept in de geloofsgeheimen en je ziel verkwikt. Augustinus (354-430) zegt dat de Opstanding van de Heer wordt gevierd, als onderpand van onze eigen opstanding. Het Halleluja-gezang viert in deze tijd de boventoon! De bijzondere tijd van de Vijftigdagentijd komt volgens de kerkvader Athanasius (295-373) ook tot uitdrukking in de gezindheid van de gelovige om met de naaste in vrede te willen leven. Het gaat om een heilige periode van geestelijke bekering, van concreet leven in vrede met de naaste en het doen van gerechtigheid aan armen en thuislozen. Tot zover dit korte overzicht van de beleving van de Vijftigdagentijd in de Vroege Kerk, We hebben gezien, dat er in de vierde eeuw veel verandert. Pinksteren wordt dan als een apart feest gezien, los van Pasen. Ook de Hemelvaart gaat men op de veertigste dag vieren als een zelfstandige gebeurtenis. Het verband tussen de Vijftigdagentijd uit het Oude Testament en de voortzetting daarvan in de joods-christelijke traditie, wordt voorgoed losgelaten. Dat is jammer en, zoals u hopelijk in dit boekje duidelijk is geworden, ook heel onbijbels!
Gespreksvragen 1. Zou u het beeld dat u hebt van de eerste christenen eens onder woorden kunnen brengen? 2. In hoeverre is het belangrijk dat wij aansluiten bij de vroegste gegevens?
49