TOM WOOD DE
JAGER
1 PARIJS MAANDAG 06.19 uur
Het doelwit zag er ouder uit dan op de foto’s. Het schijnsel van de lantaarnpaal accentueerde de diepe groeven in zijn gelaat en zijn bleke huid. Victor had de indruk dat de man gespannen was, of door nervositeit, of door een teveel aan cafeïne. Maar wat de reden ook was, dat maakte binnen nu en dertig seconden niets meer uit. De naam die op het dossier stond was Andris Ozols, Lets staatsburger. Achtenvijftig jaar oud. Een meter negenenzeventig lang. Tweeënzeventig kilo. Rechtshandig. Geen opvallende littekens. Zijn grijzende haar was kortgeknipt en keurig verzorgd, net als zijn snor. Hij had blauwe ogen. Ozols was bijziend en droeg een bril. Hij was chic gekleed in een donker kostuum en een overjas, zijn schoenen waren gepoetst. Hij hield met beide handen een kleine, leren attachékoffer tegen zijn buik gedrukt. Bij de ingang van het steegje keek Ozols even over zijn schouder; een amateuristische beweging, veel te opvallend en te vluchtig om daadwerkelijk iets te zien. Victor wist uit ervaring dat mensen geneigd zijn meer aandacht te besteden aan wat er zich achter hun rug afspeelt dan wat er voor hun neus gebeurt. Ozols zag de man in de schaduw een paar meter verderop dan ook niet staan. De man die daar stond om hem te vermoorden. Victor wachtte tot Ozols uit de lichtkring was gestapt, voor hij met een vloeiende beweging de trekker overhaalde. Gedempte pistoolschoten verscheurden de stilte van de ochtend. Ozols werd in zijn borstbeen geraakt, twee keer vlak achter elkaar. Het waren subsonische 5.7 mm-kogels met weinig slagkracht, maar andere kogels hadden hun werk niet beter kunnen doen. Het met een laagje koper omhulde lood drong door de huid, het bot en het hart, waarna 7
de twee kogels naast elkaar tussen twee wervels bleven steken. Ozols sloeg achterover en viel met een doffe klap en gestrekte armen op de grond. Zijn hoofd viel opzij. Victor kwam voorzichtig uit de schaduw en deed een stap naar voren. Hij richtte de 5.7 mm en schoot Ozols door zijn slaap. Hij was al dood, maar volgens Victor kon je niet grondig genoeg te werk gaan. De lege huls kletterde op de stenen en bleef liggen in een plas waarin de oranje natriumverlichting weerspiegelde. Een zacht gefluit uit de twee kogelgaten in de borst van Ozols was het enige andere geluid. Er ontsnapte lucht uit de nog gevulde longen – lucht die hij nooit had kunnen uitademen. De ochtend was koud en donker en de dageraad begon de lucht in het oosten te kleuren. Victor stond midden in Parijs, in een buurt met smalle steegjes en bochtige zijstraatjes. De steeg lag afgezonderd – er keken geen ramen op uit – maar toch ging hij voor de zekerheid na of er geen getuigen waren van de moord. Niemand kon het gehoord hebben. Met subsonische kogels en een geluiddemper was het geluid van ieder schot beperkt gebleven tot een zachte klik. Dat wilde echter niet zeggen dat er niet toevallig iemand was die vond dat uitgerekend dit een goede plek was om zijn blaas te legen. Toen hij zeker wist dat hij alleen was, hurkte Victor neer naast het lijk. Hij vermeed omzichtig de aanraking met het bloed dat uit de gapende wond op de slaap van het slachtoffer was gestroomd. Met zijn linkerhand opende hij de attachékoffer en controleerde de inhoud. Hij vond wat hij zocht, verder was het koffertje leeg. Victor haalde de usbstick eruit en liet hem in zijn jaszak glijden. Zo klein en onschuldig leek het niet de moeite waard om er iemand voor te vermoorden, maar toch was dat wel het geval. Hij had er trouwens helemaal geen speciale reden voor nodig, bedacht Victor zich. Je moest het gewoon vanuit het juiste perspectief zien. Victor zag het zo: hij kreeg betaald om te doen wat de mensheid in de afgelopen millennia had geperfectioneerd. Hij was niets meer dan het culminatiepunt van die evolutie. Hij doorzocht het lijk grondig om er zeker van te zijn dat hij niets over het hoofd had gezien. Hij vond slechts een portefeuille, die hij in het licht hield. Er zaten de gebruikelijke dingen in: creditcards en een rijbewijs op naam van de Let, contant geld, en een verschoten foto van een jongere Ozols met vrouw en kinderen. Het gezin zag er goed uit, gezond.
Victor stopte de portefeuille terug en kwam overeind. Hij telde de schoten die hij had gelost. Twee in de borst, één in het hoofd. Er zaten nog zeventien patronen in het magazijn van de 5.7 mm. Een eenvoudige rekensom, maar het hoorde er wel bij. Hij wist dat de dag waarop hij de tel kwijtraakte de dag was waarop hij de trekker overhaalde en slechts een klik zou horen. Die klik zou hem de kop kosten. Hij had er verhalen van anderen over gehoord, en had zich vast voorgenomen om niet zo te sterven. Hij keek nog een keer goed om zich heen, op zoek naar iets wat hem zou kunnen verraden. Hij zag nergens mensen of auto’s en hoorde geen voetstappen. Victor schroefde de geluiddemper los en stak hem in de binnenzak van zijn overjas. Met de geluiddemper erop was het pistool te groot om het goed te kunnen verbergen en te zwaar om het snel te kunnen trekken. Hij bukte zich om de drie patronen van de grond te rapen voordat het zich verspreidende bloed ze zou bereiken. Twee ervan voelden nog warm aan, de derde, die in een plas had gelegen, was koud. De halve maan stond helder aan de hemel. Achter de sterren strekte het universum zich tot in het oneindige uit, maar vanaf de plek waar Victor stond, was de wereld klein en was er weinig tijd. Hij voelde zijn hartslag, langzaam en regelmatig, maar misschien wel vier slagen per minuut meer dan gebruikelijk. Dat verbaasde hem. Hij had trek in een sigaret. Dat had hij de laatste tijd constant. Hij liep de steeg uit; het geluid van zijn schoenen was bijna niet te horen op de harde, ongelijke grond. Hij had al een week in Parijs doorgebracht voor hij toestemming kreeg om toe te slaan – en hij was opgelucht dat het er bijna op zat. Het enige wat hem nog te doen stond, was het voorwerp verstoppen en contact opnemen met zijn tussenpersoon om de locatie door te geven. Het was geen moeilijke of gevaarlijke opdracht geweest. Hooguit saai. Een simpele moord en afrekening, onder zijn niveau. Maar als de klant bereid was een exorbitant bedrag neer te tellen voor een klus die een amateur ook had kunnen klaren, was het niet aan Victor om daarover in discussie te gaan. Toch waarschuwde een stemmetje in zijn achterhoofd hem dat het allemaal iets te makkelijk was gegaan. Voor hij in de stad verdween, keek hij nog een laatste keer naar de man die hij zonder te aarzelen gewetenloos had vermoord. In het zwakke licht zag hij hoe de grote, beschuldigende ogen van zijn slachtoffer hem aankeken. Het oogwit was al zwart als gevolg van de bloeding.
2 08.24 uur
Ze waren met zijn tweeën. Met hun gemiddelde bouw en casual kleding was er niets opvallends aan hen te zien, behalve misschien dat ze te onopvallend waren. Hotel de Ponto lag in de chique Parijse Rue du Faubourg Saint-Honoré en de gasten waren rijke toeristen en zakenmensen, gekleed in dure designkleding. Normaal gesproken zouden de twee mannen niet opvallen. Maar hier wel. Victor zag hen meteen toen hij door de hoofdingang naar binnen liep. Ze stonden voor de liften aan de andere kant van de lobby, met hun rug naar hem toe. Ze stonden onbeweeglijk te wachten, de een met zijn handen in zijn zakken, de ander met zijn armen over elkaar geslagen. Als ze al met elkaar spraken, dan deden ze dat zonder dat er iets aan hun lichaamstaal veranderde. Het was rustig in de indrukwekkende lobby en er bevonden zich slechts een stuk of tien mensen. Het plafond was hoog, de vloeren waren van marmer, net als de zuilen, en er was een overvloed aan exotische planten in potten. Groene leren stoelen stonden in groepjes in de hoeken en in de centrale ruimte. Victor liep naar rechts, naar de receptie. Hij liep ontspannen en in een nonchalant tempo, ondanks het dreigende gevaar. Hij bleef de mannen constant vanuit zijn ooghoek in de gaten houden, klaar om te reageren, mocht een van beiden zijn kant op kijken. Hij had nog niet besloten wat hij met die twee aan moest, maar in Victors wereld was een mogelijk gevaar een reëel gevaar tot het tegendeel bewezen was. In de lobby viel hij veel te veel op en was hij kwetsbaar, maar niets in zijn gedrag verried dat. Hij gedroeg zich precies als de andere aanwezigen, trok niemands aandacht. Van Victors vakgenoten werd over het algemeen aangenomen dat ze zich graag in het zwart kleedden, maar Victor zag er niet graag uit als een wandelend cliché. Zwart stond hem goed, misschien wel iets té
goed voor iemand wiens leven valt of staat bij onopvallendheid. Gekleed in een donkergrijs kostuum, wit katoenen overhemd en effen zilverkleurige stropdas, zag Victor eruit als een respectabele zakenman. Het kostuum was van wol, confectie maar van goede kwaliteit, een maat te groot, zodat hij extra ruimte had bij de heupen, bovenbenen, armen en schouders en zijn kleding niet de indruk wekte krap te zitten. Zijn veterschoenen waren zwart, gepoetst, maar niet overdreven glanzend, enkelhoog met dikke profielzolen. Hij droeg een bril met een eenvoudig montuur en had een saai kapsel. Hij koos zijn kleren zodanig dat hij er vriendelijk en neutraal uitzag. Als iemand zich Victor voor de geest zou moeten halen, zou hij er moeite mee hebben hem accuraat te beschrijven. Hij was een man in pak, zoals er miljoenen mannen in pak rondliepen. Op de snel af te zetten bril na was de baard het enige aan hem wat zou kunnen opvallen, maar die was bedoeld om de aandacht af te leiden en zou hij afscheren. Hij zag er goed uit zonder modieus te zijn, verzorgd maar gewoontjes, zelfverzekerd maar niet arrogant. Iemand die je niet bijbleef. De receptioniste achter de balie keek van haar werk naar hem op en hij lachte vriendelijk. Ze had ravenzwart haar, grote ogen, een zongebruinde huid en had zich zorgvuldig en subtiel opgemaakt. Haar glimlach was opgewekt maar gemaakt. Hoewel ze het goed wist te verbergen, zag Victor dat ze liever ergens anders was. ‘Bonjour,’ zei hij op gedempte toon. ‘J’occupe la chambre 47, je m’appelle Bishop. Pouvez-vous me dire si j’ai reçu des messages?’ ‘Un moment s’il vous plaît.’ Ze knikte en keek in haar logboek. Er hing een grote spiegel aan de muur achter de balie waarin Victor de twee mannen in de gaten kon houden. De liftdeuren gingen open en de mannen gingen opzij om een stel door te laten, alvorens zelf de lift in te stappen, bijna tegelijkertijd. Hij zag hun handen. Ze droegen handschoenen. Victor ging anders staan om in de lift te kunnen kijken, maar hij kon slechts een van de mannen zien staan. Victor hield zijn hoofd schuin naar één kant, zijn gezicht gedeeltelijk verborgen voor het geval de man zijn kant op zou kijken. De man had een bleke huid en een breed, gladgeschoren gezicht. Hij keek strak voor zich uit, zijn armen slap langs zijn lichaam. Zijn handschoenen waren van bruin leer. Hij had ofwel een misvormde borstkas, of hij droeg een wapen onder zijn nylon jas. Er was geen twijfel meer mogelijk over de reden van hun aanwezigheid in het hotel.
Was het politie? Nee, besloot hij. Het was nog geen twee uur geleden dat hij Ozols had vermoord en hij kon onmogelijk in zo’n kort tijdsbestek met de moord in verband zijn gebracht. Het waren ook geen stillen. Iemand die bij de geheime dienst werkte droeg geen handschoenen. Er bleef dus maar één beroep over. Victor hield het op Oost-Europeanen – Tsjechen of Hongaren of wellicht kwamen ze uit de Balkan, waar bijzonder doeltreffende moordenaars vandaan kwamen. Hij had er twee gezien, maar er zouden er gemakkelijk meer kunnen zijn. Twee pistolen kunnen meer dan één pistool kan uitrichten, maar een heel team zou natuurlijk nog beter zijn, zeker als het doelwit een ervaren beroeps was. Alleen de allerbesten konden het zich permitteren om alleen te werken. Uit het gedrag van de mannen maakte hij op dat ze niet alleen waren. Ze hielden zich niet bezig met hun omgeving of met veiligheidsmaatregelen. Dat wilde dus zeggen dat er een surveillanceteam aanwezig was. En dat ze met meer waren. Ze zouden met z’n vieren, maar ook met z’n tienen kunnen zijn. Als het er nog meer waren, schatte Victor zijn kansen niet erg hoog in. Dat ze wisten waar hij verbleef, wilde zeggen dat ze zeer doeltreffend waren en over uitstekende informatie beschikten. Zolang hij niet wist met wie hij te maken had, kon hij het zich niet permitteren hen te onderschatten. Hij moest ervan uitgaan dat ze minstens zo goed waren als hij was. Mocht dat niet zo zijn, dan werkte dat alleen maar in zijn voordeel. De receptioniste schudde haar hoofd. ‘Il n’y a aucun message pour vous, monsieur.’ Terwijl hij haar bedankte, zag hij dat de man in de lift opeens erg geconcentreerd voor zich uit keek. Hij hield zijn vinger tegen zijn rechteroor, waarna hij snel naar zijn partner keek. Hij opende zijn mond om iets te zeggen en wilde tegelijkertijd de liftdeuren tegenhouden, maar hij was te laat. Victor zag nog net hoe zijn mond de eerste woorden vormde. Hij is in de lobby... Ze hadden een radio-ontvanger. Ze hadden hem gezien. Victor draaide zich om en speurde de omgeving af. Hij keek iedereen in de lobby een paar seconden aan om te controleren of hij niemand van het team over het hoofd had gezien. Een natuurlijke reactie op dreigend gevaar zou zijn om onmiddellijk te reageren. De bijnierklieren
maken op zo’n moment adrenaline aan die door het bloed wordt opgenomen, waarna de hartslag versnelt en het lichaam zich voorbereidt op actie. Wilde dieren hebben maar twee opties: vechten of vluchten. Voor Victor was de keuze zelden zo simpel. Hij slikte de adrenalinestoot weg, haalde een keer diep adem en dwong zijn lichaam tot rust te komen. Hij moest nadenken. Hij schoot er niets mee op om snel in actie te komen als hij daarbij de verkeerde keuze maakte. In Victors werk leefde iemand die een fout maakte zelden lang genoeg om er nog een te maken. Hij telde tien mensen in de lobby. Een man van middelbare leeftijd liep met een jong ding naar de bar verderop. Een groepje stijve mannen zat lachend in de leren stoelen. De charmante receptioniste onderdrukte een geeuw. Op weg naar de uitgang liep een zakenman in zijn telefoon te schreeuwen. Bij de liften deed een moeder haar best om haar peuter in bedwang te houden. Ze hoorden er geen van allen bij, maar er zouden via de dienstingang nog meer mannen kunnen binnenkomen, of misschien door de keuken, om in één keer alle vluchtwegen te blokkeren terwijl ze hun prooi insloten. Zo werd het je geleerd. Maar als je prooi er niet was, had je er niet veel aan. Hun timing klopte om de een of andere reden niet, en hun plan, wat dat ook mocht zijn, lag in duigen. Ze waren wellicht van hun stuk gebracht, bang dat ze gevaar liepen en dat hun doelwit zou ontkomen. Ze waren hem kwijt en moesten hem zien te vinden. Of misschien zouden ze hem gewoon hier om zeep helpen, omdat ze ervan uitgingen dat hij kwetsbaar was en niet op zijn hoede zou zijn. Dan zouden ze zich enorm vergissen. Hij keek naar de display boven de liftdeuren. De lift was op de vierde verdieping, waar zijn kamer lag. Hij bleef er strak naar kijken en even later verscheen het cijfer 3. De lift kwam weer naar beneden. Victor keek naar de hoofdingang. Als hij nu zou vertrekken, hoefde hij alleen rekening te houden met degenen die buiten de situatie in de gaten hielden. Ze waren er misschien niet op berekend om hem op straat achterna te gaan, en als hij snel genoeg was, kon hij misschien ontkomen zonder dat er schoten werden gelost. Maar hij kon niet weg. Zijn paspoort en creditcards lagen nog op zijn kamer. Die stonden weliswaar op een valse naam, maar ze wisten toch al te veel van hem. Hij zou de trap kunnen nemen, maar alleen als niet een van de mannen de trap had genomen om te voorkomen dat hij dat zou doen. Hij 3
was ongewapend. De 5.7 mm waarmee hij Ozols had omgebracht had hij uit elkaar gehaald en in delen weggegooid. De loop lag in de Seine, de slee in een rioolput, de geleider en de slagpin lagen in een vuilcontainer en het magazijn had hij in een vuilnisbak gegooid. Victor gebruikte een wapen altijd maar één keer. Rondlopen met het bewijsmateriaal dat de rechtbank nodig had was niet zijn stijl. Als hij zijn reserve-exemplaar kon gaan halen, zou hij zich tenminste kunnen verdedigen. Er was echter maar één lift die het deed. Op de andere hing een sticker met defect erop. Victor kuierde door de lobby en ging voor de lift staan die het wél deed en die de mannen hadden genomen. Met zijn duim liet hij de knokkels van zijn rechterhand knakken. Er klonk een ping toen de lift bij de lobby arriveerde. Vlak voordat de deuren opengingen, deed Victor een stap opzij en ging met zijn rug tegen de aangrenzende muur staan in een kleine nis, waar een uitbundig beschilderde vaas stond. Hij bleef stokstijf staan en negeerde de verbijsterde blik van een jochie van vijf. De mensen om hem heen hadden het druk met andere zaken en sloegen geen acht op hem. Een van de twee huurmoordenaars stapte uit de lift en liep een paar meter de lobby in. De tweede ging niet achter hem aan; hij had kennelijk de trap genomen. De man die met zijn rug naar Victor stond had een stevig postuur, een dikke nek, en was naar zijn bouw en manier van lopen te oordelen een oud-militair. Hij leek onverschillig en stond in de lobby zonder zijn hoofd te bewegen. Victor wist echter dat hij de hele ruimte in zich op stond te nemen door alleen zijn ogen te bewegen en zijn hoofd stil te houden, omdat hij niet wilde opvallen. Hij was goed, maar niet zo goed dat hij ook áchter zich keek. Victor wachtte tot het laatste moment voor hij tussen de deuren van de lift naar binnen glipte. Hij liep op een kleine vijftien centimeter achter de huurmoordenaar langs. Een fractie van een seconde voordat de deuren zich sloten zag de man dat het jongetje naar Victor stond te wijzen en draaide hij zich om. Pech. Heel even keek de man Victor recht in de ogen. Victor zag dat de man hem herkende. De deuren gleden dicht.
4
3 08.27 uur
Victor haalde een paar keer diep adem; de lucht vulde zijn longen tot helemaal onderin voor hij weer uitademde. Door de stoot adrenaline ging zijn hart als een razende tekeer om zijn spieren van de noodzakelijke zuurstof te voorzien. Boven de honderdtwintig slagen per minuut verminderde de fijne motoriek drastisch – en die had je nodig voor kleine spierbewegingen, zoals het nauwkeurig richten van een pistool. Boven de honderddertig slagen per minuut had je zo goed als geen fijne motoriek meer. Om te overleven kon een lichaam het ook best zonder deze functies stellen. Victor dacht daar anders over. Door zijn ademhaling te controleren, onderbrak hij de normale werking van het autonome zenuwstelsel, en riep hij zijn versnellende hartslag een halt toe. Hij was zijn instinct niet de baas, maar kon het gelukkig wel beïnvloeden. Hij ging ervan uit dat de man in de lobby geen tijd zou verspillen met het doorgeven aan de rest van het team dat hij was gezien, op de vlucht was geslagen en op weg was naar boven. Victor kon op iedere verdieping uitstappen, door een willekeurig raam naar buiten klimmen en binnen de kortste keren ontkomen. Maar hij moest zijn spullen hebben. Als zijn achtervolgers die niet in handen zouden krijgen, dan zouden ze wel in handen vallen van de autoriteiten. In een paspoort stonden stempels van andere landen met data erop. Zijn creditcardgegevens konden worden achterhaald. Vanwege het pistool zou hij grondig worden doorgelicht. Zijn papieren hoorden allemaal bij een valse identiteit, die hij echter al vaker had gebruikt. Hij nam iedere denkbare voorzorgsmaatregel, maar als je wist waarnaar je moest zoeken, was zijn spoor te volgen: het zou uiteindelijk altijd naar hem leiden. Dat kon hij niet laten gebeuren. De lift zoefde zonder te stoppen de eerste en de tweede verdieping 5
voorbij. Victor zorgde ervoor dat zijn ademhaling regelmatig was. Hij telde iedere lange seconde totdat hij ping hoorde. Hij liep al de gang in toen de deuren nog niet eens helemaal open waren. Hij haastte zich naar het trappenhuis aan het eind van de gang, een meter of tien van de lift. De deur was dicht. Hij hoefde zijn oor niet te luisteren te leggen om te horen dat er twee mensen de trap op kwamen lopen. Met sterke, gezonde benen, op nog geen twintig seconden afstand. Hij had tijd nodig om zijn spullen te pakken. Tijd die hij niet had. Tenzij hij tijd maakte. Verderop in de gang hing een brandbijl. Victor sloeg met zijn elleboog het glas in en rukte hem los. Hij liep terug naar het trappenhuis en zette de bijl tussen de deurklink en de vloer. Hij paste precies en zat klemvast. Er hing een brandblusapparaat onder de plek waar de bijl had gezeten. Victor tilde het met zijn linkerhand uit de houder en liep terug naar de lift, die nog niet naar beneden was gegaan. Hij drukte op het knopje om de deuren te openen. Er werd plotseling tegen de deur van het trappenhuis geduwd, maar de klink kwam niet in beweging. De bijl voorkwam dat hij omlaag ging, ook al werd er nog zo veel kracht gebruikt. Nog een poging, wederom zonder succes. Daarna gaven ze het op. Victor keek weer naar de lift. Hij legde de brandblusser tussen de open deuren, boog naar binnen en drukte op het knopje van de begane grond. De deuren gleden dicht totdat ze de brandblusser raakten, gingen weer open, en wilden zich weer sluiten. Dit herhaalde zich eindeloos. Victor schatte dat hem minstens twee minuten resteerden. Hij had minder dan een minuut nodig. Hij bereikte onhoorbaar zijn kamer en ging voor de deur staan. Hij zou binnen opgewacht kunnen worden. Ze zouden alert zijn, klaar om toe te slaan. Hij gooide de deur open en liep diep voorovergebogen naar voren, zodat zijn hoofd lager zat dan waar zijn zwaartepunt normaal gesproken zat. Hij had slechts weinig tijd nodig om de kamer en de aangrenzende badkamer te overzien. Er was niemand. Er waren dus die twee mannen in het trappenhuis, de bewaking buiten en mogelijk nog anderen in het hotel. Ze waren niet alleen goed, maar ook goed georganiseerd. Als ze écht heel goed waren, zouden ze aan de overkant van het hotel een scherpschutter hebben zitten.
Victor kwam niet in de buurt van het raam. In de badkamer tilde hij het deksel van de stortbak en pakte er de waterdichte plastic zakken uit. In de ene zaten zijn paspoort, ticket en creditcards. Hij haalde ze eruit en stopte ze in zijn jas. In de andere zak zaten een geladen 5.7 mm en een geluiddemper. Het loonde altijd om op het ergste te zijn voorbereid, wist Victor. Hij scheurde de zak open, haalde het pistool eruit, schroefde de demper erop en laadde de eerste kogel. Het koffertje met schone kleding en de rest van zijn spullen stond al ingepakt klaar op bed. Victor pakte het met zijn linkerhand op en liep de kamer uit, het pistool uit het zicht tegen zijn rechterheup. Hij liep op zijn hoede de gang door, niet naar het trappenhuis en de lift, maar naar de brandtrap. Tegen de tijd dat ze doorhadden wat er aan de hand was, zou hij al lang weg zijn. Hij stond stil. Als hij nu weg zou gaan, zou hij nooit weten wie zijn zogenaamde moordenaars waren. Degene door wie zij ingehuurd waren, zou de actie niet zomaar afblazen. Hij stond op iemands zwarte lijst. Als het hen gelukt was om hem hier te vinden, zou het nog wel een keer lukken. En misschien zag hij hen een volgende keer minder snel dan nu, als hij ze überhaupt al zou zien. Ze waren in de meerderheid, maar ze waren nu even stuurloos. Een van de eerste gevechtstechnieken die hij had geleerd, was dat als je in het voordeel was, je dat nooit uit handen moest geven. Victor liep terug. Ze kwamen buiten adem naar zijn kamer gelopen, hun pistolen in de aanslag. Een van hen ging rechts van de deur staan, de ander aan de linkerkant. De deur van het doelwit stond op een kier, het slot was opengebroken. De langste van de twee, tevens de oudste, stond even stil om twee keer op het verzendknopje van zijn radio-ontvanger te drukken, die in zijn zak zat. Er werd iets in zijn huidkleurige draadloze oortje gefluisterd. De moordenaar maakte een vlug handgebaar naar zijn partner en ze stormden de kamer binnen. De voorste was snel en liep gebukt, zodat de tweede, die vlak achter hem aan kwam, over hem heen kon vuren. De eerste man inspecteerde de linkerkant van de kamer, de tweede nam de rechterkant voor zijn rekening. Je moest ervoor zorgen dat je zo snel 7