Eindrapport
Opmaak van een code van goede praktijk voor het zelf telen van voeding - deel literatuurstudie
C. Cornelis, K. Touchant, M. Van Holderbeke (VITO), G. Gommers (VELT)
Studie uitgevoerd in opdracht van Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE) 2014/Unit/R/71 Maart 2014
Alle rechten, waaronder het auteursrecht, op de informatie vermeld in dit document berusten bij de Vlaamse Instelling voor Technologisch Onderzoek NV (“VITO”), Boeretang 200, BE-2400 Mol, RPR Turnhout BTW BE 0244.195.916. De informatie zoals verstrekt in dit document is vertrouwelijke informatie van VITO. Zonder de voorafgaande schriftelijke toestemming van VITO mag dit document niet worden gereproduceerd of verspreid worden noch geheel of gedeeltelijk gebruikt worden voor het instellen van claims, voor het voeren van gerechtelijke procedures, voor reclame of antireclame en ten behoeve van werving in meer algemene zin aangewend worden
Verspreidingslijst
VERSPREIDINGSLIJST Nevens Marc Keymeulen Maayke De Telder An Mampaey Maja Oorts Katrien Van Campenhout Karen Van Gestel Griet Mosselmans Jan Norga Katelijne Bautmans Bart Samson Roeland Du Laing Gijs Gommers Geert Verdeyen An Cornelis Christa Touchant Kaat Van Holderbeke Mirja Van Stichelen Kristof Absilis Sigi Vanhille Adelheid
De Vlaamse Volkstuin Departement Landbouw en Visserij KVLV LNE LNE LNE OVAM Pantarein Pantarein ToVo UA UGent VELT VIGEZ VITO VITO VITO VLACO VLM VMM
I
Samenvatting
SAMENVATTING In opdracht van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE) van de Vlaamse Overheid (opdracht LNE/OL201200029/13010/M&G) wordt een code van goede praktijk opgemaakt voor het zelf telen van voeding. Als onderdeel van dit project is een beknopte literatuurstudie uitgevoerd met het oog op het verzamelen van relevante informatie, die in de code van goede praktijk zal verwerkt worden. Er werd een oplijsting gemaakt van bestaande initiatieven en richtlijnen. Er is een oplijsting gemaakt van de adviezen in verband met duurzaam tuinieren in Vlaanderen. In Vlaanderen zijn er ook adviezen en richtlijnen over het telen van groenten en het gebruik van eieren uit eigen tuin, rekening houdend met verontreiniging. De adviezen voor groenten zijn meestal te kaderen in gekende regionale problemen voor metalen (cadmium, in mindere mate lood). Binnen enkele studies zijn er adviezen geformuleerd over organische verontreinigingen (DDT, dioxines en PCB’s) en consumptie van eieren uit eigen tuin. Ook zijn een aantal concrete voorbeelden rond samentuinen/volkstuinen uit Vlaanderen, Brussel en Wallonië besproken. Nuttige informatie uit het buitenland (Frankrijk, Verenigde Staten, Nederland, Canada) is eveneens besproken. In een tweede deel werd aandacht besteed aan activiteiten die aanleiding kunnen geven tot bodemverontreiniging en relevant zijn voor lokale voeding. Ook werden de meest relevante chemische verontreinigingen kort besproken. Hierbij werd aandacht besteed aan lokale en diffusie bronnen. De typische bronnen/activiteiten en hun relevante parameters zijn opgenomen in onderstaande tabel. Verontreinigingsbron Olielekken t.h.v. tankstations, garages, onder- of bovengrondse opslagtanks (particuliere stookolietanks) Verkeer Spoorwegen
Relevante parameters PAK’s, minerale olie, BTEX
zware metalen, PAK’s en BTEX Koper, zink, nikkel, (andere metalen waaronder chroom, molybdeen, vanadium), arseen, PAK’s, olie, bestrijdingsmiddelen Verbrandingsprocessen zware metalen, PAK’s en dioxines, PCB’s Industrie zware metalen, PAK’s, minerale olie, BTEX, VOCl’s, … Dierlijke mest/kunstmest zware metalen Riool- en zuiveringsslib zware metalen en POP’s* Pesticiden (herbiciden, insecticiden en zware metalen (historisch), PAK’s, chloordaan en fungiciden) andere gechloreerde pesticiden Houtverduurzaming (behandeling) zware metalen (historisch) Bouwmaterialen zware metalen en asbest (’40-’80) Verftoepassingen zware metalen (historisch) Naar relevantie van de chemische contaminanten spelen vooral de metalen en de meer persistente organische verbindingen een rol. Uitzonderingen zijn er natuurlijk indien een specifieke industriële activiteit heeft plaatsgevonden op de locatie. Dan dient men zich te baseren op de verdachte stoffen geassocieerd met deze activiteit. Metalen zijn over het algemeen vooral van belang bij de teelt van groenten. Persistente organische verbindingen (dioxines, PCB’s, DDT, …) stapelen eerder op in eieren van kippen, die door particulieren gehouden worden. Dioxines, PCB’s en PAK’s (en lood) komen ook via de lucht op de groenten terecht.
II
Samenvatting
In een derde deel is aandacht besteed aan mogelijke gezondheidseffecten van praktijken bij lokale teelt. Grondwater en regenwater kunnen, afhankelijk van hun herkomst, aangerijkt zijn met verontreinigende stoffen. Voor grondwater is de informatie beschikbaar via de databank Ondergrond Vlaanderen of via OVAM indien op de locatie een bodemonderzoek werd uitgevoerd. Regenwaterkwaliteit wordt bepaald door de aard van opvanging (vb: dakmateriaal). Bij regenwater (en in mindere mate bij grondwater) moet men ook aandacht besteden aan de microbiële kwaliteit. Er zijn weinig richtlijnen voor de beoordeling van de kwaliteit van sproeiwater, gebaseerd op opstapeling van chemische contaminanten in voeding, en gericht op gebruik door particulieren. De beschikbare advieswaarden voor chemische stoffen en microbiële kwaliteit zijn opgelijst. In de tuin werden en worden vaak materialen gebruikt of gerecycleerd. Het gebruik en hergebruik van asbest is verboden in Vlaanderen. Asbest zal niet door planten worden opgenomen, maar inademing van losgekomen asbest van bloembakken en afboordingen kan een risico vormen. De Vlaamse overheid (LNE) geeft concrete adviezen over omgaan met aanwezig asbest. Regenwater, dat afspoelt van een asbesthoudend dak, wordt best niet gebruikt in de (moes)tuin. Bij behandeld hout (creosoot-behandeld zoals treinbiels, koperchroomarsenaat behandeld hout) dat in de tuin gebruikt wordt, kunnen de chemische stoffen vrijkomen uit het hout. Ze worden vooral aangetroffen in de bodem tot een tiental cm (50 cm) afstand van het hout. Wanneer verontreinigingen aanwezig zijn in de bodem, kan men trachten deze te immobiliseren. In het kader van de metalenverontreiniging in de Kempen werden verschillende soorten immobiliserende additieven onderzocht. Een optimaal werkend additief is moeilijk te selecteren. Bekalking van de bodem voor het bereiken van en behoud van een optimale bodem-pH (niet lager dan pH-H2O = 7) is een afdoende maatregel om de opname van metalen door planten te beperken (cadmium, lood). Voldoende organische stof beperkt zowel de opname van metalen als van organische verbindingen door planten. Gebruik van organische mest houdt in theorie risico’s in van aanwezigheid van microorganismen. De beschikbare informatie geeft aan dat er weinig risico’s zijn op overdracht van deze organismen naar groenten.
III
Inhoud
INHOUD Verspreidingslijst _________________________________________________________________ I Samenvatting ___________________________________________________________________ II Inhoud ________________________________________________________________________ IV Lijst van tabellen ________________________________________________________________ VI Lijst van figuren ________________________________________________________________ VII Lijst van afkortingen ____________________________________________________________VIII HOOFDSTUK 1.
Inleiding _______________________________________________________ 1
HOOFDSTUK 2.
Bestaande initiatieven en richtlijnen ________________________________ 2
2.1.
Inleiding
2
2.2. Adviezen in verband met duurzaam tuinieren 2.2.1. Vlaamse Volkstuin vzw ________________________________________________ 2.2.2. Velt vzw ___________________________________________________________ 2.2.3. Algemeen Verbond van Volkstuinders Verenigingen in Nederland (AVVN) _______ 2.2.4. Vlaco vzw __________________________________________________________
2 3 3 5 6
2.3. Adviezen in verband met omgaan met verontreiniging 6 2.3.1. Geografie van de adviezen _____________________________________________ 7 2.3.2. Bodemkwaliteit_____________________________________________________ 12 2.3.3. Werking van de tuin _________________________________________________ 12 2.3.4. Consumptie________________________________________________________ 15 2.3.5. Adviezen organisaties duurzaam tuinieren _______________________________ 16 2.3.6. Concrete cases _____________________________________________________ 19 HOOFDSTUK 3. 3.1.
Relevante activiteiten die bodemverontreiniging kunnen veroorzaken ____ 26
Inleiding
26
3.2. Bespreking van relevante activiteiten die bodemverontreiniging kunnen veroorzaken 26 3.2.1. Relatie landgebruik en verontreiniging __________________________________ 26 3.2.2. Samenvatting van de meest voorkomende parameters met bijhorende activiteiten29 3.3.
Relevantie van chemische stoffen naar opname in lokaal geteelde voeding
HOOFDSTUK 4.
29
Mogelijke gezondheidseffecten van praktijken bij lokale teelt ___________ 32
4.1. Gebruik van regenwater en grondwater 32 4.1.1. Inleiding __________________________________________________________ 32 4.1.2. Kwaliteit van regenwater en grondwater in Vlaanderen _____________________ 32 4.1.3. Kwaliteit van afstromend regenwater ___________________________________ 41 4.1.4. Kwaliteitsvereisten en impact bij gebruik van gietwater (en drinkwater voor kippen) 43 4.2. Gebruik van materialen in de tuin 49 4.2.1. Asbest ____________________________________________________________ 49
IV
Inhoud
4.2.2. 4.2.3. 4.2.4. 4.2.5.
Treinbielzen en behandeld hout ________________________________________ 50 Stoffen en substraten ter beperking van de opname van schadelijke stoffen _____ 54 Gebruik van organische meststoffen ____________________________________ 58 Gebruik van (alternatieve) bestrijdingsmiddelen ___________________________ 60
HOOFDSTUK 5.
Referenties ____________________________________________________ 62
Bijlage A: Relevante parameters en hun verontreinigingsbronnen ________________________ 70
V
Lijst van tabellen
LIJST VAN TABELLEN Tabel 1: Overzicht van adviezen in verband met verontreiniging in lokale teelt ________________ 8 Tabel 2: Teeltadviezen cadmium (volgens cadmiumwebtool, schadelijke metalen in je moestuin, teeltadvies Beerse) __________________________________________________________ 13 Tabel 3: Teeltadviezen cadmium (volgens cadmium in de tuin – groenten telen onder voorwaarden) _________________________________________________________________________ 13 Tabel 4: Normen voor zware metalen in Vlaco-compost (mg/kg ds) [12] ____________________ 17 Tabel 5: Typische bronnen/activiteiten en de relevante parameters _______________________ 29 Tabel 6: Relevantie van enkele groepen chemische stoffen naar lokale voeding op basis van bijdrage blootstellingswegen in gebruiksscenario’s met lokale voeding, gebaseerd op OVAMstudie naar richtwaarden voor lokale voeding _____________________________________ 30 Tabel 7: Overzicht van de gegevens omtrent regenwaterkwaliteit in Vlaanderen en Nederland __ 34 Tabel 8: Overzicht van de gegevens van grondwaterkwaliteit in Vlaanderen; ________________ 37 Tabel 9: Chemische kwaliteitsnormen voor irrigatiewater _______________________________ 46 Tabel 10: Kwaliteitscriteria voor irrigatiewater ________________________________________ 46 Tabel 11: Normen wateronderzoek voor pluimvee [55] _________________________________ 48 Tabel 12: Additieven, per functionele klasse, met de toegepaste inmengingsdosis en de overeenkomstige dosis (uit [72]) _______________________________________________ 54 Tabel 13- bronnen van milieuverontreiniging door gewasbeschermingsmiddelen_____________ 74
VI
Lijst van figuren
LIJST VAN FIGUREN Figuur 1: Bodemconcentraties van PAK’s in functie van afstand tot creosootbehandeld hout (uit [63]) ______________________________________________________________________ 51 Figuur 2: Bodemconcentraties van As in functie van afstand tot CCA behandeld hout (Alamgir et al.25) ______________________________________________________________________ 53 Figuur 3: Cadmiumgehalte van schorseneer, prei en aardappel in 2004 en 2005 als functie van de pH. De Cd gehalten zijn gegeven op basis van vers gewicht. De stippellijn geeft de warenwetnorm (Nl). (bekalkte veldjes: bij schorseneer met 4,7 < pH < 5,6; bij prei 5,2 < pH < 5,7 in 2004 en 5,5 < pH < 5,7 in 2005). Overgenomen uit Alterra [73] ___________________ 57
VII
Lijst van afkortingen
LIJST VAN AFKORTINGEN AMPA BAM BTEX CCA DDD DDE DDT DMS DOV FAO FAVV LNE MMK MRL MTR OVAM PAK’s PCB’s POP’s RIT VELT VIS-01 VMM VOCl VOS WHO
VIII
aminomethylphosphonic acid 2,6-dichloorbenzamide Benzeen, tolueen, ethylbenzeen, xylenen Koper-chroomarsenaat 1,1-dichloor-2,2-bis(p-chloorfenyl)ethaan 1,1-dichloor-2,2-bis(p-chloorfenyl)etheen 1,1,1-trichloor-2,2-bis(p-chloorfenyl)ethaan dimethylsulfamide Databank Ondergrond Vlaanderen Food and Agriculture Organization Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen Leefmilieu Natuur en Energie Medisch Milieukundige Maximaal Residuniveau Maximaal Toelaatbaar Risiconiveau Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij Polyaromatische koolwaterstoffen Polychloorbifenylen Persistente Organische Polluenten Risico Inrichtingen Tool Vereniging voor Ecologisch Leven en Tuinieren 2-amido-3,5,6-trichloro-4-cyanobenzenesulfonic acid Vlaamse Milieumaatschappij Vluchtige Organische chloorverbindingen Vluchtige Organische Stoffen Wereldgezondheidsorganisatie
HOOFDSTUK 1 Inleiding
HOOFDSTUK 1. INLEIDING
In opdracht van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE) van de Vlaamse Overheid (opdracht LNE/OL201200029/13010/M&G) wordt een code van goede praktijk opgemaakt voor het zelf telen van voeding. Als onderdeel van dit project werd een beknopte literatuurstudie uitgevoerd met het oog op het verzamelen van relevante informatie, die in de code van goede praktijk zal verwerkt worden. Voorliggend rapport presenteert de resultaten van de literatuurstudie. Volgende onderwerpen komen hierin aan bod:
Oplijsting van bestaande initiatieven en richtlijnen rond teelt en gebruik van zelf geteelde voeding; Overzicht van relevante activiteiten die bodemverontreiniging zouden kunnen veroorzaken; Mogelijke gezondheidseffecten van het gebruik van regenwater/grondwater, en specifieke materialen, evenals van praktijken toegepast in lokale teelt.
1
HOOFDSTUK 2 Bestaande initiatieven en richtlijnen
HOOFDSTUK 2. BESTAANDE INITIATIEVEN EN RICHTLIJNEN
2.1.
INLEIDING
De doelstelling van deze taak is het oplijsten van bestaande initiatieven en richtlijnen, enerzijds rond duurzaam tuinieren en anderzijds rond de aanwezigheid van verontreiniging in de tuin en in lokale voeding. Op deze manier zal in de code van goede praktijk gezorgd worden voor een afstemming met en eventuele verwijzing naar bestaande initiatieven en richtlijnen. Voor de adviezen rond duurzaam tuinieren is gebruik gemaakt van de expertise van VELT zelf. VELT brengt immers zelf adviezen uit. Daarnaast heeft VELT haar netwerk aangesproken en een aantal partners en initiatiefnemers in binnen- en buitenland gecontacteerd. Het betreft hierbij onder meer volgende partners: • • • •
Volkstuinen vzw (Vlaanderen) Le Début des Haricots asbl (Brussel) Nature & Progrès (Wallonië, Frankrijk) Algemeen Verbond van Volkstuinders Verenigingen in Nederland - AVVN (Nederland)
Verder werd contact opgenomen met volgende initiatiefnemers / initiatieven in stedelijke regio’s: • in Antwerpen, bij de initiatiefnemers van de stadsmoestuin op de daken van de vzw Noösfeer, en bij de initiatiefnemers van de Biodroom op Linkeroever; • in Rotterdam, oa. bij de initiatiefnemers van de stadsboerderij ‘Uit je eigen stad’, van de dakakkers op een kantoorgebouw in het centrum van Rotterdam en de moestuintjes in het kader van het stadslandbouwproject Schiebroek-Zuid; • in New York, na een 5-daagse studiereis over stadslandbouw van Jan Vannoppen, directeur van Velt in oktober 2012; • Brussel, Freiburg, Berlijn, Montréal, Amsterdam, Lausanne. Voor de oplijsting van bestaande adviezen omtrent omgaan met verontreiniging is in eerste instantie uitgegaan van adviezen, die in Vlaanderen reeds verspreid worden. Daarnaast is via de bovenvermelde contacten ook gepeild naar adviezen omtrent het omgaan met verontreiniging. 2.2.
ADVIEZEN IN VERBAND MET DUURZAAM TUINIEREN
Er zijn verschillende verenigingen, organisaties en instanties die een werking uitgebouwd hebben rond tuinieren. In de jaren ’70 van de vorige eeuw ontstond er aandacht voor tuinieren zonder het gebruik van externe inputs (kunstmest, pesticiden). Sindsdien heeft deze vorm van tuinieren zich in Vlaanderen, België en andere landen verder ontwikkeld. Deze vorm van tuinieren kreeg verschillende namen: ecologisch tuinieren, kringlooptuinieren, natuurlijk tuinieren. Sinds ongeveer het jaar 2000 vinden deze vormen van tuinieren hun plek onder de noemer ‘duurzaam tuinieren’. Vooral tuinverenigingen hebben deze vorm van duurzaam tuinieren concreet uitgewerkt. Hierbij worden richtlijnen en adviezen opgesteld voor tuiniers. De drie belangrijkste tuinverenigingen in Vlaanderen en Nederland zijn: Vzw Vlaamse Volkstuin – Werk van de Akker, actief in Vlaanderen 2
HOOFDSTUK 2 Bestaande initiatieven en richtlijnen
Vereniging voor Ecologisch Leven en Tuinieren – Velt vzw, actief in Vlaanderen en Nederland Algemeen Verbond van Volkstuinders Verenigingen in Nederland (AVVN), actief in Nederland
Ook Vlaco vzw is een relevante organisatie in deze context. Je kan hen beschouwen als het kenniscentrum omtrent thuiscomposteren én compostgebruik in Vlaanderen. Beide aspecten hebben een prioritaire plaats in het duurzaam tuinieren. Van elk wordt hun aanpak over duurzaam tuinieren beschreven. Tegelijkertijd wordt, indien van toepassing, hun aanpak over het vermijden en de inperking van potentiële risico’s beschreven. 2.2.1.
VLAAMSE VOLKSTUIN VZW
De Vlaamse Volkstuin vzw wil de belangstelling voor duurzaam en milieubewust tuinieren bevorderen. Algemeen geldende richtlijnen om duurzaam te tuinieren zijn er niet binnen deze vereniging. Wel is het zo dat hun volkstuinparken elk een huishoudelijk reglement hebben waarin maatregelen rond duurzaamheid staan opgenomen en waaraan de huurders zich moeten houden. De klemtoon ligt daar op het ecologisch tuinieren. De Vlaamse Volkstuin heeft geen specifieke adviezen omtrent potentiële risico’s van zelfgeteelde voeding door vervuiling. Contact: Marieke De Boe, stafmedewerker Volkstuin vzw,
[email protected], tel. 0485-62 96 50, www.volkstuin.be 2.2.2.
VELT VZW
Velt vzw kiest voor ecologisch tuinieren. In de ecologische moestuin teel je groenten in het goede seizoen en werk je samen met de natuur. Dat vertaalt zich in een aanpak waarbij bodemzorg, vruchtwisseling en natuurlijke vijanden centraal staan. En een ecologische tuinier kijkt verder dan zijn perceel. De tuin past binnen een breder kringloopverhaal en is ingebed in het natuurlijk landschap. Bodemzorg Om de vruchtbaarheid van je bodem ecologisch te onderhouden, zet je het bodemleven compost en organische meststoffen voor. De voedingsstoffen komen bij een organische bemesting langzaam vrij, net wanneer de planten het nodig hebben. Overschotten blijven in de grond voorradig voor later. Bovendien dragen organische meststoffen op termijn bij tot de nodige structuurverbetering van je tuingrond. We houden de bodem bedekt, dat zorgt voor een actief bodemleven en onderdrukt tegelijkertijd opschietend onkruid. Na het oogsten van groenten worden groenbemesters ingezaaid. Zo heb je geen kunstmest nodig.
3
HOOFDSTUK 2 Bestaande initiatieven en richtlijnen
Vruchtwisseling Groenten van dezelfde plantenfamilie vertonen dezelfde kenmerken. Dat wil zeggen dat ze een gelijkaardige groei en wortelgroei hebben, dezelfde voedingsstoffen gebruiken en vooral dat ze vaak gevoelig zijn voor gelijkaardige bodemgebonden ziekten en plagen. Als je dus jaar in, jaar uit dezelfde groenten op hetzelfde perceel teelt, kunnen de ziekten en plagen zich heel goed ontwikkelen. Door te werken met vruchtwisseling, kun je dit voorkomen. Natuurlijke vijanden Als een belager uitgroeit tot een plaag die jij te lijf gaat met chemische producten, dan gaan die insecten niet allemaal dood. De sterkste overleven en zorgen voor nakomelingen die heel wat beter bestand zijn tegen dat bestrijdingsproduct. En die tweede generatie insecten tast opnieuw je gewas aan. Je spuit een tweede keer, maar je moet nu meer spuiten voor hetzelfde effect. En weer overleven er een paar enkelingen en die zorgen voor nog sterkere nakomelingen... Zo kweek je plagen, geen groenten. In de ecologische tuin probeer je zoveel mogelijk problemen te voorkomen, door bodemzorg, door een juiste rassenkeuze, door vruchtwisseling en door natuurlijke vijanden te lokken naar je tuin. Een insectenhotel of een takkenwal bieden de nodige beschutting voor je natuurlijke vijanden. In geval van nood gebruik je biologische bestrijdingsmiddelen, nooit chemisch-synthetische pesticiden. Kringloop Voor de ecologische tuinier stopt het milieu niet bij de schutting van zijn tuin. Bij het tuinieren denkt hij aan de kringloop in zijn tuin. Hij composteert zijn tuinafval, zo hoeft het niet verbrand of gestort te worden. Met die compost bemest hij de tuin, in de plaats van kunstmest aan te slepen. Dat betekent meteen dat hij zo veel energieverspilling voor productie en transport van kunstmest vermijdt. Zorg voor natuur en landschap Bij de aanleg van je eigen moestuin of van een volkstuin blijven bestaande landschapselementen (boom, poel, haag, …) zoveel mogelijk behouden. Nieuwe randbeplantingen gebeuren met inheemse planten die van nature op die bodem goed groeien. Infrastructuur bestaat uit natuurlijk materiaal. Denk hierbij aan een afsluiting in niet-geïmpregneerd kastanjehout of een wandelpad bedekt met houtsnippers. Om het ecologisch tuinieren te promoten en zichtbaar te maken heeft Velt tal van publicaties ter beschikking: Het Handboek Ecologisch Tuinieren [1] en de vraag-en-antwoord rubriek op www.velt.be zijn daar de beste voorbeelden van.
Contact: Geert Gommers, diensthoofd tuin en voeding,
[email protected], tel. 03-281 74 75, www.velt.be
4
HOOFDSTUK 2 Bestaande initiatieven en richtlijnen
2.2.3.
ALGEMEEN VERBOND VAN VOLKSTUINDERS VERENIGINGEN IN NEDERLAND (AVVN)
Het AVVN kiest voor het natuurlijk tuinieren. Natuurlijk tuinieren betekent zodanig tuinieren dat de natuur zich optimaal in de tuin kan ontwikkelen. Je zoekt naar mogelijkheden om de planten- en dierenwereld met elkaar in harmonie te brengen. Want de een kan niet zonder de ander. Vogels, egels, padden, hommels, bijen, lieveheersbeestjes en tal van andere insecten heb je nodig voor een gezonde tuin. Heel veel dieren zijn nuttig en zorgen voor een natuurlijk evenwicht. In het natuurlijk tuinieren zijn plantenkeuze, tuininrichting en onderhoud er op gericht om zoveel mogelijk dieren en planten een plekje te geven om te leven, te schuilen, te nestelen, te foerageren en te overwinteren. Belangrijk hierbij zijn Geen gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen Natuurlijk tuinieren en het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen gaan niet samen. Die verstoren het natuurlijk systeem. De aandacht ligt op het voorkomen van ziekten en plagen door teeltmaatregelen en plantenkeuze. Als er al bestreden moet worden, dan kan dat met biologische middelen. Als er bemest moet worden, dan gaat de voorkeur uit naar organische mest of compost. De juiste plek Bij natuurlijk tuinieren staan bloemen en planten op de juiste plek. Daardoor worden ze sterk en gezond. De planten zijn zoveel mogelijk inheemse flora. Deze leveren immers het voedsel (nectar, stuifmeel, bessen en zaden) voor de dieren die hier ook van nature voorkomen. Uitheemse planten zijn welkom, maar dan moeten ze wel een aanvullende natuurwaarde vervullen. Voorzieningen voor dieren Bij natuurlijk tuinieren hoort ook dat je bepaalde voorzieningen treft voor de dieren in de tuin. Vaak hebben ze een steuntje in de rug nodig om voort te kunnen bestaan. Soms zijn vogelnestkastjes nodig. Maar denk ook aan een takkenril voor bepaalde vogels, insecten en kleine zoogdieren. Een losse stapel stenen is geschikt als schuilplaats voor amfibieën. Kleine bundeltjes vlier of dood hout voor wilde bijen. Door natuurlijk te tuinieren krijg je een tuin die gonst van het leven. Met kleur en fleur op bijna ieder moment in het jaar. Om het natuurvriendelijk tuinieren te promoten en zichtbaar te maken heeft de AVVN het Nationaal Keurmerk Natuurlijk Tuinieren ontwikkeld. Na een succesvol begeleidingstraject van ong. 2 jaar kunnen volkstuinen dit keurmerk verkrijgen. Hierbij is een advieslijst van kracht. Deze lijst bevat de minst milieubelastende bestrijdingsmiddelen, hun werkzame stoffen en de aanbevolen want minst milieubelastende meststoffen. De lijst is richtinggevend voor particuliere tuinliefhebbers en heeft een verplichtend karakter voor deelnemers aan het Nationaal Keurmerk Natuurlijk Tuinieren. De lijst is te raadplegen op http://www.avvn.nl/userfiles/files/2013%20ADVIESLIJST%20NKNT.pdf. Contact: Francis Flohr, beleidsmedewerker AVVN,
[email protected], www.avvn.nl
5
HOOFDSTUK 2 Bestaande initiatieven en richtlijnen
2.2.4.
VLACO VZW
Vlaco helpt particulieren in Vlaanderen om de biologische kringloop thuis in de praktijk te brengen. Zo zijn er concrete initiatieven rond composteren en kippen houden om keukenrestjes te verwerken. Thuiscomposteren en het gebruik van compost hebben een vooraanstaande plaats in het duurzaam tuinieren. Hieromtrent heeft Vlaco verschillende brochures ontwikkeld: Thuiscomposteren in de kringlooptuin [2], 60p., een algemene brochure met het hoe, het wat en het waarom van thuiscomposteren Vlaco-detaillijst-2012 ‘nuanceerbaar, composteerbaar’ [3], 53p. met beoordeling en toelichting welk materiaal wel, moeilijk of niet composteerbaar is Vlaco-compost brengt leven in de tuin [4], 40 p. met praktische info over het gebruik van compost in de tuin, ook de moestuin komt aan bod. Daarnaast is Vlaco bevoegd voor de controle van compost die in Vlaanderen op de markt komt. Compost die deze controle doorstaat, mag zich ‘Vlaco-compost’ noemen. Deze ‘Vlaco-compost’ beantwoordt aan de wettelijke vereisten, nl. 16% OS, 50% DS resp. 0,50% onzuiverheden. Sommige compostproducenten gaan graag een stapje verder en willen naast de minimale wettelijke vereisten beantwoorden aan een reeks strengere normen, zoals opgenomen in het Vlaco-lastenboek, o.a. 18% OS, 55% DS resp. 0,25% onzuiverheden. Bovendien wordt het composteringsproces intensiever opgevolgd, worden er meer staalnames gedaan en gebeuren er meer administratieve controles door Vlaco. Deze hoogkwalitatieve compost is zgn. ‘compost met Vlaco-label’. Contact: Kristof Van Stichelen, team ThuisKringLopen Vlaco vzw,
[email protected], tel. 015-451 376, www.vlaco.be 2.3.
ADVIEZEN IN VERBAND MET OMGAAN MET VERONTREINIGING
Een overzicht van de adviezen in verband met het omgaan met verontreiniging bij zelf geteelde voeding in Vlaanderen is opgenomen in Tabel 1. Deze lijst van adviezen is niet volledig. Dergelijke adviezen worden immers niet gecentraliseerd, waardoor het moeilijk is om tot een volledig overzicht te komen. Ook kunnen de adviezen met de tijd wijzigen. De grootste groep adviezen heeft te maken met de aanwezigheid van zware metalen in de bodem en/of in depositie. De adviezen hier zijn sterk gericht op de gebieden met een gekende verontreiniging: Noorderkempen, Beerse, Hoboken, Hemiksem, Zwijndrecht en Kruibeke. Een beperkter aantal adviezen besteedt aandacht aan organische verontreinigingen en is zowel generiek als geografisch specifiek. In specifieke dossiers bij OVAM worden ook adviezen gegeven. Deze zijn meestal beperkt tot het afraden van het gebruik van groenten uit eigen tuin of het niet gebruiken van putwater. Een specifiek aandachtspunt hier is de PAK-verontreiniging rond VFT Zelzate. Een uitgebreide studie naar de impact op groenten is uitgevoerd, de adviezen met betrekking tot het zelf telen van groenten worden in de nabije toekomst verwacht.
6
HOOFDSTUK 2 Bestaande initiatieven en richtlijnen
2.3.1.
GEOGRAFIE VAN DE ADVIEZEN
Een aantal regio’s in Vlaanderen is geconfronteerd met een verontreiniging van het milieu (bodem en eventueel nog actuele atmosferische depositie, grondwater) door zware metalen. In deze regio’s worden adviezen gegeven aan de bevolking of zijn ze in voorbereiding. Het betreft de regio’s Noorderkempen, Beerse, Hoboken, het noordelijk deel van Hemiksem, Zwijndrecht en Kruibeke. Daarnaast is er de gemeente Menen met gekende verontreiniging door dioxines en PCB’s, waar de bevolking eveneens geadviseerd wordt. Een aantal andere verontreinigingsproblemen heeft een meer verspreid karakter. Zo is er het “landelijk gebied” in Vlaanderen met verhoogde blootstelling aan DDT/DDD/DDE gerelateerd aan lokale voeding. Advies is hier alleen gegeven aan een selectie uit de deelnemers aan de Vlaamse Humane Biomonitoring. Ook zijn er studies geweest naar het voorkomen van dioxines en PCB’s in eieren en groenten en DDT in eieren, waarbij de deelnemers aan de studies persoonlijke adviezen gekregen hebben.
7
HOOFDSTUK 2 Bestaande initiatieven en richtlijnen
Tabel 1: Overzicht van adviezen in verband met verontreiniging in lokale teelt instantie MMK
MMK
MMK
context Wat: Cadmiumverontreiniging Geografisch: Noorderkempen (gemeenten met een historische cadmium bodemvervuiling) Groenten telen
Wat: zware metalen Geografisch: gebieden met zware metalen in omgeving Algemeen + groenten
Wat: zware metalen, focus: cadmium en lood Geografisch: ? Algemeen + groenten
1
Cadmiumwebtool: www.cadmiumwebtool.be
8
inhoud advies Teelten in functie van cadmiumconcentratie en zuurtegraad Bekalkingsadviezen Voldoende organisch materiaal Geen gebruik putwater Groenten wassen Bodem afdekken, begroeien Hoe staal nemen Wassen groenten Lijst veilige groenten Verwijzing brochure ‘schadelijke metalen in je moestuin’
referentie / beschikbaarheid verspreiding: via teeltadviescampagne (najaar 2009), lancering cadmiumwebtool1 (najaar 2010), via nieuwsbrief “zware metalen” lokaal netwerk (vanaf 2012) beschikbaar via: www.cadmiumwebtool.be referentie: Cadmium in de tuin – groenten telen onder voorwaarden [5] (folder op website www.mmk.be; www.kruibeke.be) ; en cadmiumwebtool
verspreiding: doelgroep zijn “ouders die wonen in een gebied waar meer zware metalen in de omgeving voorkomen” beschikbaar via: www.antwerpen.be referentie: Meer gezondheid, minder zware metalen / brochure over het verminderen van contact met metalen [6] verspreiding: ? Afstand tot bron, zinkassen beschikbaar via: www.antwerpen.be Wassen groenten Teelten in functie van referentie: Schadelijke metalen in je moestuin? – cadmiumconcentratie en praktische info en tips om veilige groenten te telen [7] zuurtegraad Adviezen pH en organisch materiaal onderscheid lood, cadmium hoe staal nemen
HOOFDSTUK 2 Bestaande initiatieven en richtlijnen
instantie MMK
MMK
context Wat: metalen (lood, cadmium, antimoon), focus: cadmium Geografisch: Beerse Gebaseerd op advies Noorderkempen; groenten Wat: zware metalen Geografisch: gebieden met zware metalen in omgeving en huidige uitstoot (Hoboken en noordelijk deel van Hemiksem + Noorderkempen?) Algemeen + groenten
inhoud advies Advies i.f.v. afstand bron Advies teelten Advies pH, organisch materiaal
referentie / beschikbaarheid Verspreiding: Beerse, toesturing inwoners kanaalzone West straal 2 km (2011) Beschikbaar via: http://www.beerse.be/product.aspx?id=2994 Referentie: Schadelijke metalen in je moestuin? – praktische info en tips om veilig groenten te telen [8] Tuinteelt afraden, indien Voor deze regio bestaat geen cadmiumwebtool. inwoners toch tuinteelt wensen: Gemeente en Logo’s adviseren inwoners. Wassen groenten Voor Hemiksem gebeurt dit nog niet. We wachten de Lijst veilige groenten Verwijzing brochure afstemming met de OVAM af. ‘schadelijke metalen in je moestuin’ Bodemanalyse goedkoper tarief door provincie Teelten in functie van cadmiumconcentratie en zuurtegraad Bekalkingsadviezen Voldoende organisch materiaal Geen gebruik putwater Bodem afdekken, begroeien
9
HOOFDSTUK 2 Bestaande initiatieven en richtlijnen
instantie
context inhoud advies Wat: zware metalen Bodemanalyse van moestuin aan goedkoper tarief door Geografisch: gebieden met provincie aanraden. Indien zware metalen in de verhoogde waarden: bodem (Zwijndrecht en Kruibeke) Wassen groenten Algemeen + groenten Lijst veilige groenten Verwijzing brochure ‘schadelijke metalen in je moestuin’ Teelten in functie van cadmiumconcentratie en zuurtegraad Bekalkingsadviezen Voldoende organisch materiaal Zelzate Wat: polyaromatische Verbruik grondwater als koolwaterstoffen (PAK’s) drinkwater verboden in Zelzate Geografisch: Zelzate, Telen van groenten in gebied rond bedrijf Rütgers afgebakende zone rond bedrijf verboden VELT Dioxines algemeen advies: eieren geen vuur stoken groene buitenren geen vet/olie voederen Federale Overheid Wat: metalen, organische Algemeen advies: Volksgezondheid, contaminanten, advies Grasgroei Veiligheid van de beperkt tot dioxines/PCB’s Oppervlakte Voedselketen en Geografisch: België (qua Overdekte voederplaats Leefmilieu bemonstering) Verhard oppervlak eieren Individueel advies (wel of geen eieren) i.f.v. gehalten MMK
10
referentie / beschikbaarheid Voor deze regio bestaat geen cadmiumwebtool. Gemeente en Logo’s adviseren inwoners. Zwijndrecht biedt deze info aan haar inwoners aan.
Politiereglement Zelzate, beschikbaar via: http://www.zelzate.be/upload/drs/reglementen/park.pdf
Verspreiding: VELT leden Beschikbaar: via VELT Referentie: VELT verspreiding: deelnemers studie beschikbaar: referentie: individuele brieven
HOOFDSTUK 2 Bestaande initiatieven en richtlijnen
instantie OVAM
Steunpunt M&G
Menen
Alterra/RIVM
context inhoud advies Wat: dioxines / PCB’s, Algemeen advies: overdracht vanuit Grasgroei bodem/depositie Oppervlakte Geografisch: Vlaanderen Overdekte voederplaats (qua bemonstering) Verhard oppervlak Eieren, groenten Geen dierlijk voeder Groenten wassen en schillen (in principe geen probleem) Individueel advies i.f.v. gehalten en consumptie Wat: DDT/DDD/DDE gebruik bestrijdingsmiddelen Geografisch: advies i.v.m. wassen schillen Albertkanaalzone, landelijk gevarieerde voeding Vlaams-Brabant, Oost- en West-Vlaanderen biomonitoring Wat: dioxines, PCB’s Groenten wassen, ontdoen buitenste bladeren Geografisch: gemeente Menen Beperken gebruik eieren van kippen met uitloop buiten Eieren, groenten Wat: lood Soorten groenten Geografisch: Nederland pH
referentie / beschikbaarheid verspreiding: deelnemers studie beschikbaar: referentie: individuele brieven
Verspreiding: deelnemers biomonitoring aanvullende vragenlijst Referentie: brieven
Verspreiding: ? Referentie: http://www.menen.be/nieuws/stand-vanzaken-pcb-en-dioxineverontreiniging Verspreiding: publiek beschikbaar Alterra/RIVM Referentie: Alterra [9, 10]
via
website
11
HOOFDSTUK 2 Bestaande initiatieven en richtlijnen
2.3.2.
BODEMKWALITEIT
In de algemene brochure rond zware metalen [6], die bestemd is voor ouders die wonen in een gebied waar meer zware metalen in de omgeving voorkomen, staat vermeld dat het best is een bodemstaal te nemen vooraleer groenten te telen in de tuin. In de meer gedetailleerde brochure [7], die gericht is op de Noorderkempen, wordt aangegeven dat windafwaarts en in de directe omgeving van de fabrieken (< 1km) best geen groenten geteeld worden, evenmin op percelen met zinkassen. Wil men in die gebieden toch groenten telen, dan is het aangeraden een onderzoek naar het gehalte cadmium te laten uitvoeren. De folder van de gemeente Beerse [8] raadt af om in de directe omgeving van de metaalverwerkende bedrijven in de kanaalzone West (< 0,5 km) groenten te telen. In de ruimere omgeving kunnen groenten geteeld worden mits het op peil houden van zuurtegraad en organisch stofgehalte. De cadmiumwebtool laat toe om een indicatie te krijgen van de bodemconcentratie in de tuin op basis van kanskaarten voor de gemeenten Mol, Balen, Lommel, Overpelt, Neerpelt, Hamont-Achel. Na ingeven van het adres wordt, op basis van de kans tot overschrijding van 2 mg Cd/kg in de bodem, een aanduiding gegeven van “veilige zone”(< 20 %), “onzekere zone” (20 – 80 %) en “onveilige zone” (> 80 %). In de onzekere zone wordt geadviseerd om een bodemanalyse te laten uitvoeren, in de onveilige zone wordt groenten telen afgeraden, tenzij men een bodemanalyse laat uitvoeren. Op de cadmiumwebtool wordt concreet advies gegeven over hoe een staalname best gebeurt voor een cadmiumanalyse: staal van de eerste 20 cm van de grond (strooisel niet meenemen), meerdere stalen over de oppervlakte van de tuin en grondig mengen, minimum 500 g in een goed afgesloten zak, naar een laboratorium dat bodemanalyses uitvoert (website van OVAM of Gouden Gids). 2.3.3.
WERKING VAN DE TUIN
Voor wat betreft groenten, wordt vooral aandacht besteed aan de opname van cadmium; lood wordt veeleer summier aangehaald. Een uitzondering zijn de studies in Nederland [9, 10] en de gegevensinventaris in Brussel [11]. Hoewel we voor de volledigheid dit laatste rapport vermelden, lijkt de informatie erin op weinig gegevens gebaseerd en beperkt nauwkeurig. In de meeste Vlaamse brochures wordt voor verdere informatie verwezen naar de MMK’s. Adviezen cadmium Er zijn verschillende brochures waarin adviezen gegeven worden over het veilig telen van groenten in de moestuin. Deze zijn meestal op elkaar afgestemd met uitzondering van de brochure “Cadmium in de tuin – groenten telen onder voorwaarden”[5], waar een andere opdeling in bodemconcentraties en soorten groenten gehanteerd wordt. We geven de beide adviezen hierna weer in Tabel 2.
12
HOOFDSTUK 2 Bestaande initiatieven en richtlijnen
Tabel 2: Teeltadviezen cadmium (volgens cadmiumwebtool, schadelijke metalen in je moestuin, teeltadvies Beerse) Bodemconcentratie Teelten a) < 2 mg Cd/kg; bodem niet te zuur , organisch Alle groenten kunnen geteeld worden materiaal op peilb), wassen en/of schillen van groenten 2 – 5 mg Cd/kg NIET: andijvie, kervel, peterselie, rabarber, schorseneren, selder, sla, spinazie, tuinkers, veldsla, waterkers 5 – 10 mg Cd/kg NIET: hierboven opgesomde groenten, aardappelen, aardbeien, bloemkool, prei, radijs, sjalot, ui, witlof, wortelen 10 – 12 mg Cd/kg NIET: hierboven opgesomde groenten, bonen, erwten, paprika, tomaten > 12 mg Cd/kg WEL: komkommer, augurk, pompoen, diepwortelende fruitbomen a) : pH-water niet lager dan 7, of pH-KCl niet lager dan 6,5 b) : zie Adviezen organisch materiaal onder 2.3.3 Tabel 3: Teeltadviezen cadmium (volgens cadmium in de tuin – groenten telen onder voorwaarden) Bodemconcentratie Afgeraden teelten Mogelijke teelten < 3 mg Cd/kg; pH(H2O) > 7,5 of Alle groenten kunnen geteeld worden pH(KCl) > 6,5, voldoende organisch materiaala) 3 – 6 mg Cd/kg NIET: andijvie, kervel, WEL: aardappelen, peterselie, prei, radijs, aardbeien, appels, augurk, schorseneren, selder, bessen, bonen, erwten, sjalotten, sla, spinazie, kersen, komkommer, tuinkers, ui, veldsla, koolsoorten, peren, waterkers, witlof, wortelen pompoen, pruimen, tomaten, > 6 mg Cd/kg WEL: appels, augurk, bessen, kersen, komkommer, peren, pompoen, pruimen, tomaten > 12 mg Cd/kg WEL: komkommer, augurk, pompoen, diepwortelende fruitbomen a) : Het optimale gehalte wordt niet vermeld, wel een advies om jaarlijks 1 – 1,5 m³ organisch materiaal/are toe te voegen Het gebruik van putwater voor het besproeien van de tuin en het wassen van groenten wordt afgeraden in de gebieden met gekende verontreiniging door zware metalen. Adviezen lood In de Vlaamse brochures wordt aangegeven dat lood (en antimoon voor Beerse) veel minder opgenomen worden door de planten. Er worden geen adviezen gegeven met betrekking tot teelten in functie van bodemconcentraties en/of pH/organisch materiaal.
13
HOOFDSTUK 2 Bestaande initiatieven en richtlijnen
Twee Nederlandse studies hebben de gehalten aan lood in moestuinen geëvalueerd in functie van de bodemkwaliteit [9, 10] . De gemeten gehalten hebben betrekking op gewassen en/of geschilde stalen. Deze studies bevestigen dat de relatie tussen de gehalten lood in de planten en in de bodem niet sterk is, maar desondanks aanwezig. Ook daalt de loodopname door de plant bij stijgende pH. Groenten nemen lood in beperkte mate op. Bladgroenten hebben licht hogere gehalten dan wortel- en knolgewassen. Rabarber en snijbiet nemen meer lood op dan andere groenten. Volgende gewassen nemen weinig lood op: ui, fruit, tuinboon, courgette, komkommer. Adviezen bodem-pH Vooral met het oog op het beperken van de opname van cadmium door planten wordt aangeraden de bodempH op peil te houden (neutraal) en voldoende organisch materiaal te voorzien. Volgende adviezen worden in de brochures gegeven:
pH stijgt met ongeveer 0,5 bij toevoeging van 40 kg kalk per 100 m²; zandbodems spoelen makkelijk uit: controle voor en na teeltseizoen; aangepaste pH = 7 (water) of 6,5 (KCl); 7,5 (water) werd ook teruggevonden; indien pH op peil: jaarlijkse onderhoudsbehandeling van 4 – 6 kg kalk per 100 m².
In de brochure cadmium in de tuin – groenten telen onder voorwaarden, wordt nog specifiek ingegaan op de richtwaarden in functie van de zuurtegraad van de bodem en de vermelding dat de dosering uitgaat van CaO met een neutraliserende waarde van 100. Er wordt ook aangegeven hoe moet omgerekend worden bij gebruik van kalk met een afwijkende neutraliserende waarde. pH (H2O) Zure gronden Matig zure gronden Neutrale gronden Licht alkalische gronden
<6 6-7 7 – 7,5 > 7,5
Bekalking (CaO) Ong. 40 kg/are 25 – 40 kg/are 15 – 25 kg/are 5 – 15 kg/are
Alterra adviseert om de bodem-pH met het oog op het beperken van de loodopname door de plant naar 5,5 - 6 (CaCl2) te brengen (niet lager). Adviezen organisch materiaal Er wordt aangeraden om regelmatig compost, stalmest of teelaarde te gebruiken met een dosering van 0,5 – 1,0 m³ (3 – 6 kruiwagens) per 100 m². Gezien de adviezen betrekking hebben op gebieden met verontreiniging wordt aangeraden compost uit de handel te gebruiken en eigengemaakte compost alleen in de siertuin toe te passen. Adviezen organische contaminanten Het aantal adviezen voor organische contaminanten is beperkter en is vooral gericht op het houden van kippen voor eieren, omdat de beschouwde stoffen meestal vetoplosbaar zijn en daarom opstapelen in dierlijke weefsels.
14
HOOFDSTUK 2 Bestaande initiatieven en richtlijnen
VELT geeft, in het kader van het beperken van de dioxineniveaus in eieren, volgende adviezen:
Zorg voor begroeiing in de ren zodat kippen minder bodemdeeltjes kunnen oppikken; Let op de voeding van kippen: geef geen oud frituurvet of andere vetten; Stook geen vuurtjes in de tuin (is verboden).
Bovenop bovenstaande adviezen werden in de OVAM-studie en de CONTEGG-studie rond dioxines en PCB’s nog bijkomende adviezen gegeven:
Grasmaaisel uit de tuin kan u gerust in de kippenren gooien. We raden evenwel af om onkruid uit de tuin in de kippenren te gooien. Voldoende oppervlakte voorzien per kip: wanneer men voldoende ruimte per kip voorziet, dan wordt de grond minder sterk omgewoeld en geef je gras en andere kruiden de kans om te groeien. Hiervoor wordt zo’n 10 tot 25 m² per kip aangeraden. De bodembedekking zorgt er dan voor dat de kippen minder grond zullen opnemen. Een overdekte voederplaats: zowel commercieel voeder als keukenafval en drinkwater kunnen in het kippenhok of op een droog, verhard plekje buiten het hok gegeven worden. Op deze manier wordt vermeden dat de kippen tijdens het eten veel grond opnemen. Een verhard oppervlak in het kippenhok: sommige kippenhokken zijn nog niet voorzien van een bodem, anders dan de aanwezige aarde. Kippen scharrelen ook in het kippenhok, dus zou men er een verhard oppervlak moeten voorzien om de opname van grond te voorkomen. Een verhard oppervlak kan bijvoorbeeld een betonnen vloer zijn. Geen dierlijke producten voederen aan de kippen: geef je kippen geen vlees, vis, charcuterie, frituurvet, panvet of sauzen. Verwijzing naar de LNE-brochure voor goede verbranding in kachel of open haard.
De OVAM-studie vermeldt in de adviezen aan de deelnemers dat er geen problemen zijn met betrekking de tot de inname van dioxines en PCB’s via groenten. Zowel de OVAM- als de CONTEGGadviezen zijn alleen verspreid naar de deelnemers aan de studies. Aan een selectie van deelnemers aan de Vlaamse Humane Biomonitoring (deelnemers uit landelijk gebied met extra bevraging vanwege verhoogde gehalten DDE in hun bloed) werd meegedeeld dat DDT en andere pesticiden vooral voorkomen in de schil en in het wasachtig oppervlak van gewassen zoals aardappelen, kolen, pompoenen, courgetten, komkommers en meloenen. 2.3.4.
CONSUMPTIE
De meeste brochures geven ook adviezen naar de consumptie en hygiëne toe. Het gaat vooral om de volgende boodschappen:
Wassen en schillen (waar relevant) van groenten en fruit, buitenste bladeren verwijderen; Handen wassen na werken in de moestuin; Variëren in groentesoorten en herkomst.
Specifiek voor eieren werd in de adviezen aan de deelnemers van de OVAM-studie naar dioxines in lokale voeding aangeraden om de aanbevelingen van de Actieve Voedingsdriehoek te volgen: “In de Actieve Voedingsdriehoek, die aanbevelingen geeft rond gezonde voeding, behoren eieren tot de
15
HOOFDSTUK 2 Bestaande initiatieven en richtlijnen
groep van vlees, vis, eieren en hun vervangproducten. Regelmatig variëren binnen deze groep wordt aanbevolen. Voor personen vanaf 12 jaar wordt aangeraden niet meer dan één maal per week eieren (100 gram) als vervanging voor vlees te gebruiken en, met inbegrip van de eieren verwerkt in andere levensmiddelen, niet meer dan 3 eieren per week te gebruiken”. Naar aanleiding van verhoogde gehalten van DDE (afbraakproduct van DDT) in deelnemers van de Vlaamse Humane Biomonitoring afkomstig uit het landelijk gebied, werden volgende adviezen gegevens richting consumptie:
Schillen van groenten en fruit, wassen met lauw of warm water; Zorg voor afwisseling in voeding en in herkomst
2.3.5.
ADVIEZEN ORGANISATIES DUURZAAM TUINIEREN
Hierna lichten we een aantal adviezen toe van organisaties rond tuinieren, die betrekking hebben op “gezond” tuinieren. Het kan hier zowel gaan om gezondheidsrisico’s door verontreinigingen, het gebruik van bestrijdingsmiddelen, als risico’s door organismen. VELT Om potentiële gezondheidsrisico’s te voorkomen adviseert Velt aan tuiniers en aan initiatiefnemers van een volkstuin om de volgende richtlijnen in acht te nemen:
Verifieer de bodemkwaliteit bij de keuze van de locatie om te tuinieren o Informeer naar de historiek van het perceel o Laat een standaard-bodemanalyse uitvoeren (pH, %C, voedingsstoffen) en voeg compost en organische meststoffen toe via een ecologisch bemestingsadvies. Zo wordt overbemesting voorkomen. o Laat een bijkomende bodemanalyse uitvoeren bij vermoeden van vervuiling basis: opzoeken van 8 zware metalen (As, Cd, Cr, Hg, Pb, Cu, Ni, Zn) extra: te bekijken ifv. de aard van de vervuiling Vraag een certificaat voor de zuiverheid bij de aanvoer van nieuwe grond Gebruik van bestrijdingsmiddelen: o Gebruik geen chemisch-synthetische bestrijdingsmiddelen o Volg nauwkeurig de voorschriften bij gebruik van biologische bestrijdingsmiddelen Gebruik voor de infrastructuur van de tuin natuurlijk materiaal, en bv. geen geïmpregneerd hout
Algemeen Verbond van Volkstuinders Verenigingen in Nederland (AVVN) Om potentiële gezondheidsrisico’s te voorkomen adviseert de AVVN aan haar achterban een aantal concrete acties:
16
Geen chemische bestrijdingsmiddelen in te zetten Verstandig om te gaan met biologische bestrijdingsmiddelen; bij voorkeur aan preventie van onkruid, ziekten en plagen te doen via teelttechnische methoden Geen kunstmest te gebruiken
HOOFDSTUK 2 Bestaande initiatieven en richtlijnen
Verstandig te bemesten met organische of biologische mest. Via de grondmonsterservice kunnen volkstuinders hun bodem laten analyseren en ontvangt men een bemestingsadvies voor bodemvruchtbaarheid. Zo wordt overbemesting voorkomen. http://www.avvn.nl/natuurlijk-tuinieren/bodem-en-bemesting/bodemonderzoek/ Bij zelfcomposteren alleen composteerbaar materiaal te gebruiken Geen verduurzaamd of geïmpregneerd hout te gebruiken. Als er grond moet worden opgebracht, dan via een gekwalificeerd bedrijf dat een certificaat over de kwaliteit van de aarde meelevert. In Nederland zijn achtergrondwaarden (vroegere streef- en interventiewaarden) vastgelegd in de Regeling Bodemkwaliteit waaraan grond of de bodem voor bepaalde doeleinden dient te voldoen. In gevallen dat er vermoeden is dat de bodem of opgebrachte grond verontreinigd is, kan daaraan getoetst worden. http://wetten.overheid.nl/BWBR0023085/BijlageB/geldigheidsdatum_04-10-2013
Vlaco In het kader van potentiële risico’s voor tuiniers is het relevant om te weten dat ook de gehaltes aan zware metalen in compost gereglementeerd zijn. Voor compost met Vlaco-label liggen deze lager dan de wettelijke vereisten, de wettelijke vereisten zijn opgenomen in Vlarema. Deze normen voor zware metalen staan in het Vlaco-lastenboek gft- en groencompost. Tabel 4: Normen voor zware metalen in Vlaco-compost (mg/kg ds) [12]
Arseen Cadmium Chroom Koper Kwik Lood Nikkel zink
kwaliteitsdoelstelling < 15 < 1,5 < 70 < 90 <1 < 120 < 20 < 300
Percentielgetal 75 75 75 75 75 75 75 75
Norm < 20 <2 < 70 < 150 <1 < 150 < 30 < 400
In juni 2013 werd in de media ingezoomd op potentiële risico’s van het thuiscomposteren. Vlaco nam deze gelegenheid te baat om de potentiële risico’s van thuiscomposteren te bespreken. http://www.vlaco.be/vlaco-vzw/nieuws/even-de-wenkbrauwen-gefronst De conclusies van Vlaco omtrent potentiële risico’s van thuiscomposteren zijn:
Er zijn geen indicaties dat thuiscomposteren relevante gezondheidsrisico’s inhoudt Het is belangrijk dat het thuiscomposteren goed gebeurt en dat er gezorgd wordt voor een goede persoonlijke hygiëne. Composteren is uiteindelijk een natuurlijk proces. Schimmels vormen een belangrijk onderdeel van het composteringsproces. Ook in een bos vinden we heel wat schimmels op afbrekend materiaal. En schimmels produceren schimmelsporen die allergische reacties 'kunnen' veroorzaken. Alles hangt af van de concentraties waarin die schimmelsporen voorkomen. Door het toepassen van eenvoudige hygiëneregels (bv. keukenafval niet langer dan enkele dagen in de keuken
17
HOOFDSTUK 2 Bestaande initiatieven en richtlijnen
bewaren) kan iedereen het keuken- en tuinafval gescheiden houden hetzij voor selectieve inzameling, hetzij voor thuiscomposteren. In het compostvat moet er gezorgd worden voor nat en droog materiaal in de goede verhoudingen zodat het composteringsproces vlot kan opstarten en voor een goede beluchting zodat het proces vlot blijft verlopen.
Vlaco krijgt zelf geregeld vragen voor advies bij het aanleggen van schoolmoestuinen of composteerlocaties. Ze hanteren daarvoor een standaardtekst, gebaseerd op hun ervaring: Bij het inrichten van een schoolmoestuin zijn er een aantal zaken die kunnen in acht genomen worden. Voor nieuw aan te leggen tuinen en bij de eventuele keuze tussen verschillende terreinen of plaatsen in een tuin, stelt Vlaco het volgende stappenplan voor: 1. Vraag in de omgeving van de tuin (de buren) na of zij weet hebben van historische activiteiten die mogelijks bodemverontreiniging kunnen veroorzaken. Hierbij kunnen we denken aan verspreiding van assen (uit de steenkoolkachel) in de tuin, aanwezigheid van stookolietanks, dienst gedaan als stockageruimte, perceel reeds eerder dienst gedaan als tuin … Indien zich hier geen fundamenteel probleem stelt, kan je overgaan naar stap 2. 2. Vraag bij de gemeente na of er voor het betreffende perceel gegevens ter beschikking zijn in het kader van de Vlaamse Vlarebo- of de Brusselse BBR-regelgeving (bv. voor volkstuinen bij de gemeenten bevragen of er weet is van historische VLAREBO- of BBRactiviteiten). Indien zich hier geen fundamenteel probleem stelt, kan je overgaan naar stap 3. 3. Tracht zelf een antwoord te vinden (indien je dat nog niet hebt) op volgende aandachtspunten / vragen (bv. in bib, op het internet, dienstencentrum …): 1. Wat is de ligging van het perceel ? (centrum stad, buitengebied) 2. Wat is de bestemming van het perceel ? (landbouwgebied, woongebied, eventuele gewijzigde bestemmingen) 3. Wat is de afstand van het perceel tot een drukke weg, tot industriële activiteiten, tot waterloop… ? Indien zich hier geen fundamenteel probleem stelt, kan je overgaan naar stap 4. 4. Vraag jezelf af of het perceel sowieso moestuincapaciteiten heeft en check een aantal fysische aspecten van de omgeving: 4. Is er voldoende lichtinval ? (een perceel met een hoge muur omgeven, heeft heel wat randeffecten waardoor de ontwikkeling van gewassen aanzienlijk wordt bemoeilijkt) 5. Is er voldoende natuurlijke vochtaanvoer ? (overhangende dakranden verhinderen regeninval, hagen en fruitbomen slorpen massa’s vocht weg waardoor er in de onmiddellijke nabijheid weinig oogst te verwachten valt) 6. Is er voldoende windbeschutting ? (zijn er nergens echte tochtgaten waar de wind altijd doorheen giert) 7. Is het reliëf OK ? (percelen met een hellingsgraad van >20% zijn moeilijk te bewerken en te betelen) Indien zich hier geen fundamenteel probleem stelt, kan je eventueel nog kiezen voor stap 5. 5. Wil je meer weten over de kwaliteit van de bodem, dan kan je een bodemstaal laten analyseren. In België kun je een grond/bodemonderzoek aanvragen bij: 1. de Bodemkundige Dienst van België (www.bdb.be). Je krijgt een zelfhulp-tuindoosje toegestuurd. Je neemt hiermee een bodemstaal van je tuin (in overeenstemming met de werkwijze beschreven in het doosje) en post alles vervolgens met de bijgeleverde, speciale envelop. Het onderzoek omvat o.a. bepaling van pH, grondsoort, voedingselementen, organischestofgehalte, ... Na ongeveer twee weken is het 18
HOOFDSTUK 2 Bestaande initiatieven en richtlijnen
onderzoeksverslag klaar. Daarin staat naast het resultaat van je tuingrond ook het streefgetal vermeld. Op die manier ontdek je in één oogopslag voor welke voedingsstoffen er een tekort is en voor welke er een reserve in de bodem aanwezig is. De kost bedraagt 60 à 70 euro. 2. het TuinbouwLaboratorium van Terhulpen (http://www.brabantwallon.be/fr/Qualite-devie/agriculture/lanalyse-physico-chimique-des-terres.htm). Dit labo biedt een gelijkaardige dienst aan. Indien er zich bij geen van de 5 voorgaande stappen een fundamenteel probleem stelt, dan kan je met grote waarschijnlijkheid stellen dat je bij het telen op het uitgeselecteerde perceel gezonde (school)groenten zult kunnen oogsten.” 2.3.6.
CONCRETE CASES
Naast de adviezen via deze instanties zijn er al verschillende locaties waar er maatregelen genomen zijn om potentiële risico’s in te perken. We geven hier enkele concrete voorbeelden uit België: buurttuin Leilekkerland te Kortrijk samentuin Velt-Koekelberg te Brussel Relevant is ook het onderzoek dat in april 2013 opgestart werd in Gent. Gespreid over heel Gent komen proefopstellingen waarmee nagegaan wordt welke invloed onder meer nabijheid van druk verkeer kan hebben op de kwaliteit van zelfgeteelde groenten. We beschrijven een stand van zaken van dit onderzoek. In Wallonië en Brussel hanteren tuiniersverenigingen een specifieke aanpak. Nature & Progrès asbl (Wallonië) en Le Début des Haricots asbl (Brussel) zijn hier de belangrijkste betrokkenen. Hun aanpak wordt hier beschreven. Tegelijkertijd zijn er verschillende steden waar de voedselproductie in de stad een belangrijke plaats in neemt. Ook daar steekt deze problematiek de kop op. We bespreken achtereenvolgens de aanpak in New York, Montréal en Amsterdam. Buurttuin Leilekkerland te Kortrijk Op het Buda-eiland, een eilandje gevormd tussen de Oude en de Nieuwe Leie aan de Reepkaai in Kortrijk, bleef de westelijke tip van het eiland een tijd lang braakliggend terrein. In januari 2012 startte de lokale Velt-groep, Velt Eetbaar Kortrijk, met een tijdelijke buurttuin. In de tuin worden de principes van het ecologisch en kringlooptuinieren toegepast. Het aantal individuele perceeltjes werd in 2013 uitgebreid van 26 naar 35 percelen, naast een collectief tuingedeelte van 400 m2. Bij aanvang in 2012 informeerden de initiatiefnemers bij de eigenaar, Waterwegen en Zeekanaal NV, naar de gebruikte grond bij de aanleg van het eilandje. Uit het herinrichtingsdossier van de site bleek dat 50 cm landbouwgrond op de bestaande bodem was opgevoerd, via tussenkomst van de Grondbank, een erkende bodembeheerorganisatie in Vlaanderen. In de praktijk is de 50 cm niet overal gelijk, op sommige plaatsen blijkt de opgevoerde laag 30 cm dik. Op die plaatsen worden ondiep wortelende gewassen geteeld, bv. mediterrane kruiden. Bij de start werd een bodemanalyse uitgevoerd, zowel naar bodemvruchtbaarheid (pH, organische stof, voedingselementen) als naar zware metalen via de Bodemkundige Dienst van België (BDB). Uit het advies van de BDB bleek dat er geen risico’s waren wat betreft zware metalen.
19
HOOFDSTUK 2 Bestaande initiatieven en richtlijnen
Wat gebruik van water betreft, werd er eerst gedacht aan water uit de Leie. Dat bleek echter vrij basisch (pH ≥ 8) te zijn, en dus minder geschikt. Nu wordt er gebruik gemaakt van regenwater uit een grote regenwaterput (70.000 liter) van het naburig OLV hospitaal van het AZ Groeninge. Contact: Frank Petit-Jean, contact Velt Eetbaar Kortrijk,
[email protected], tel. 056-25 60 58, http://www.velt.be/eetbaarkortrijk/pag1344 Samentuin Velt-Koekelberg te Brussel In Koekelberg, hartje Brussels Gewest, lag tot in 2012 langs de Van Hoegaerdenstraat reeds jarenlang een park, met veel gras en enkele speeltuigen. De oppervlakte bedraagt ong. 28 are. Sinds het voorjaar 2013 wordt er door buurtbewoners getuinierd, op 35 individuele perceeltjes en in een collectief gedeelte. De stedenbouwkundige bestemming van het terrein is bouwterrein. Toch ziet zowel de eigenaar, de sociale huisvestingsmaatschappij de Koekelbergse Haard, als de gemeente deze tuin als een project op lange termijn - zolang het door de tuiniersgroep goed beheerd wordt. Er is een overeenkomst gesloten dat het terrein tot eind 2017 enkel als locatie voor een samentuin kan gebruikt worden. Voor de start werd bij de eigenaar navraag gedaan naar de historiek van de locatie. Op de locatie was vroeger brouwerij De Boeck gevestigd. De zone van 28 are waar nu getuinierd wordt, was toen opslagruimte van de brouwerij. De bodem bestaat uit steenpuin waarop, na de afbraak van de brouwerij, een laag grond van naar schatting 40 cm opgevoerd is. Er waren niet meteen aanwijzingen dat er vroeger vervuilende activiteiten plaatsvonden. Voor de start werden op 4 plaatsen in de tuin grondstalen genomen. Dit werd opgelegd, in het kader van de ondersteuning die deze tuin kreeg in 2013 vanuit Leefmilieu Brussel (LB). De parameters die onderzocht werden in deze 4 stalen werden bepaald tussen de bodemdeskundigen bij LB en de gemeente als beheerder van het investeringsbudget, in overleg met de Bodemkundige Dienst van België (BDB) die de analyses uitvoerden. De analyses omvatten: bodemvruchtbaarheid (organische stof, pH, voedingselementen) zware metalen (As, Cd, Cr, Hg, Pb, Cu, Ni, Zn) polyaromatische koolwaterstoffen (PAKs) vluchtige organochloorverbindingen (VOCls) minerale oliën In twee stalen werd de streefwaarde licht overschreden, éénmaal voor Cu, éénmaal voor een PAK, echter zonder dat concrete actie nodig was. De bodem wordt door de BDB als veilig beoordeeld om groenten in te telen. De bodemvruchtbaarheid is laag (gehalte organische stof is laag, pH hoog). De prijs voor deze analyses bedroeg 1.206,07 euro, betaald door de gemeente. Deze analyses leiden tot: zekerheid bij alle betrokkenen dat er veilig in vollegrond kan getuinierd worden bepaling van de hoeveelheid compost als basis- en onderhoudsbemesting De watervoorziening staat nog niet op punt. Momenteel brengen de tuiniers in een droge periode kraantjeswater met een gieter mee. De tuin ligt tussen woonblokken, met langs één zijde een private toegangsweg, waar zeer sporadisch een wagen rijdt. Uitstoot van wegverkeer is hier geen
20
HOOFDSTUK 2 Bestaande initiatieven en richtlijnen
bezorgdheid. Een belangrijke zorg bij de tuiniers is de uitstoot van overvliegend luchtverkeer. Opstijgende vliegtuigen uit Zaventem vliegen frequent over Koekelberg. Contact: Katleen Deruytter, samentuin Velt-Koekelberg,
[email protected], tel. 02-245 40 04 Onderzoeksopstelling stadslandbouw in Gent Een interessant onderzoek werd in april 2013 opgestart in Gent. De Gentse sociale economieorganisaties Con Brio en Labeur werken hier samen met het Laboratorium voor Analytische Chemie en Toegepaste Ecochemie van de Faculteit Bio-Ingenieurswetenschappen van de UGent, onder leiding van professor Gijs Du Laing. Gespreid over heel Gent komen proefopstellingen waarmee nagegaan wordt welke invloed onder meer nabijheid van druk verkeer kan hebben op de kwaliteit van geoogste producten. Het onderzoek omvat twee experimenten: Onderzoek naar externe factoren, bv. afzetting van verontreinigingen uit de lucht of hun opname uit de bodem, op de kwaliteit van de gekweekte producten. Onderzoek naar eventuele uitloging van schadelijke stoffen uit recuperatiemateriaal dat gebruikt wordt in constructies om te tuinieren in bakken Bladgewassen zijn het gevoeligst voor atmosferische contaminatie, daarom wordt sla gebruikt in dit onderzoek. Zowel de geteelde sla als de bodem worden geanalyseerd. De resultaten worden verwacht in december 2013. Contact: Peter Baert, projectmedewerker stadslandbouw Con Brio vzw,
[email protected], tel. 09-232 35 32, www.con-brio.be Aanbevelingen Nature & Progrès omtrent tuinieren in grond vervuild met zware metalen Nature & Progrès asbl is de Waalse zustervereniging van Velt vzw. Hun kantoor bevindt zich in Jambes, nabij Namen, waar ze een ecologische demonstratietuin hebben. Bij de opstart van deze tuin werd een bodemanalyse uitgevoerd. Het resultaat toonde een te hoog gehalte aan zink en lood. Daarop heeft Nature & Progrès aanbevelingen opgesteld voor haar leden die zich in een gelijkaardige situatie bevinden, cf. dossier Préserver et restaurer la qualité du sol de nos jardins [13]. Ze worden hier weergegeven:
Vermijd bijkomende aanbreng van zware metalen op je tuingrond, door o geen asse van met kleur bedrukt papier uit te strooien o geen asse van steenkolen uit kachels uit te strooien o enkel asse van onbehandeld hout en niet bedrukt papier en karton uit te strooien Vermijd frequente behandelingen van groenten met koperhoudende verbindingen tegen schimmels (Bordeauxse pap, koperoxychloride, …) Teel enkel groenten die geen tot weinig zware metalen accumuleren, volgens de gegevens in de het overzicht hieronder:
Overzicht van geteelde planten, met vermelding van de zware metalen die ze accumuleren groenten: wortel (Cu), kolen (Cd, Pb, Zn), spinazie (Cd, Cu, Zn) venkel (Pb), boon (Cd, Cu, Pb), sla (Cd, Cu, Pb, Zn), ui (Cd, Pb), erwt (Pb), radijs (Pb), aardappel (Pb, Cd)
21
HOOFDSTUK 2 Bestaande initiatieven en richtlijnen
granen: haver (Cu, Cd), tarwe (Pb), gerst (Cu, Cr), luzerne (Cr)
Contact:
Marc Fichers, secrétaire général Nature & Progrès asbl,
[email protected], tel. 081-32 30 52, www.natpro.be
Aanpak door Le début des Haricots in stadsmoestuinen in het Brussels Gewest Sinds 2011 verzorgt de vzw Le Début des Haricots in Brussel de opstart en begeleiding van nieuwe stadsmoestuinen in opdracht van Leefmilieu Brussel (LB). Bij de aanmelding van elk nieuw initiatief in vollegrond wordt systematisch een analyse naar organische en minerale polluenten door Leefmilieu Brussel uitgevoerd. Sinds 2007 zijn er in het Brussels Gewest 7 locaties niet geschikt bevonden om te tuinieren in vollegrond. Daar wordt dan gekozen om te tuinieren in bakken, met aanvoer van zuivere grond. Op één locatie werd er in één staal een te hoog gehalte aan minerale oliën teruggevonden. Alle andere stalen op deze locatie, in totaal 3.000 m2 (30 are) groot, waren conform. Rond de plaats met het niet-conform resultaat werd door deskundigen van LB een veiligheidszone van 800 m² ingesteld. Op het grootste gedeelte van deze locatie, 2.200 m², kon wel gestart worden met tuinieren in vollegrond. Via het netwerk van collectieve moestuinen in het Brussels Gewest is er een werkgroep opgestart om de vervuilingsproblematiek verder te onderzoeken. Op 7 vervuilde locaties in het Brussels Gewest met verhoogd gehalte aan zware metalen loopt momenteel een experimentele proef met fytoremediatie om de vervuiling te reduceren, in samenwerking met het Centre d'écologie urbaine2. Op basis van deze 3-jarige ervaring concludeert Le Début des Haricots dat het heel moeilijk is om een gestandaardiseerde aanpak naar voor te schuiven. Er zijn heel wat parameters, variërend van locatie tot locatie, die een invloed hebben op de uiteindelijke impact van de veiligheid van zelfgeteelde voeding in een stedelijke omgeving. Een algemene conclusie is daarom moeilijk te trekken. Een geval-per-geval aanpak lijkt het meest geschikt. Parameters waarmee men rekening houdt, zijn o.a. kenmerken van de bodem (pH, organisch stofgehalte, grootte bodemdeeltjes, …) aanwezig bodemleven (aantal micro-organismen, werking rhizosfeer, …) type water dat gebruikt wordt (grondwater, regenwater, …) ligging tov. bronnen van uitstoot (verkeer, industrie, verbrandingsinstallaties, …) aanwezig bodemklimaat (temperatuur, vochtigheid, …) eigenschappen van de geteelde groenten (soort, ras, welk deel voor consumptie, al of niet ophoping van zware metalen, …) Contact: Fanny Pieman, projectleider netwerk stadsmoestuinen Le Début des Haricots asbl
[email protected], tel. 02-644 07 77, www.haricots.org, www.stadsmoestuinen.be
2
22
http://www.phytoremediation.be/
HOOFDSTUK 2 Bestaande initiatieven en richtlijnen
New York (Verenigde Staten) – Community Gardening In oktober 2012 bezocht Velt gedurende een meerdaagse studiereis meer dan 10 verschillende locaties in de staat New York waar buurtbewoners in een stedelijke context tuinieren. Hier is het GreenThumb Gardener’s Handbook [14] de leidraad voor initiatiefnemers én tuiniers. GreenThumb is het meest verspreidde community gardening–concept in de Verenigde Staten. In de meest recente uitgave van 2013 komt de problematiek van vervuiling aan bod. We geven hier de belangrijkste conclusies uit het handboek met betrekking tot potentiële risico’s door aanwezige contaminanten
zware metalen zijn de belangrijkste risicofactor in New York lood wordt als het meest risicovolle zware metaal beschouwd, en er worden concrete voorzorgsmaatregelen voor lood opgesteld i.f.v. de aanwezige gehaltes in de bodem: o 120 mg/kg of minder: normaal in landbouwproductie o > 300 mg/kg: bodem-contact vermijden door jonge kinderen en zwangere vrouwen o > 500 mg/kg: reden tot bezorgdheid indien voedselproductie en kinderen betrokken zijn o > 1000 mg/kg: sanering moet geïnitieerd worden tuiniers kunnen een aantal voorzorgsmaatregelen toepassen bij het telen in vollegrond om het risico door zware metalen in te perken o teel geen wortel- of bladgewassen o verbeter de bodem met compost o zorg voor een neutrale pH in de bodem o zorg voor een bedekte bodem (mulching) o draag handschoenen tijdens het tuinieren o was handen na het tuinieren o was de groenten grondig voor consumptie bij te hoge gehaltes in de vollegrond, o teel in bakken, los van de bestaande bodem o teel op verhoogde bedden, met een fysieke scheiding, bv. via worteldoek, tussen de bestaande bodem en de tuingrond in de verhoogde bedden
Tegelijkertijd geeft het handboek algemene tips om op een gezonde wijze te tuinieren: “10 Best practices for healthy gardening”. Daarnaast zijn er in de Verenigde Staten nog verschillende andere publicaties omtrent deze thematiek. Zo is er de publicatie “Urban Agriculture–Best Practices and Possibilities” van de universiteit van Missouri [15]. Ook hierin komt de problematiek van brownfields en vervuilde bodem aan bod. Hierin worden voor landbouwers en tuiniers de volgende acties als noodzakelijke stappen omschreven: verifieer de historiek van de locatie voer standaard een bodemanalyse uit naar bodemvruchtbaarheid en zware metalen Overkoepelend voor de Verenigde Staten heeft in 2011 het Environmental Protection Agency (EPA) voorlopige richtlijnen uitgebracht om veilig te tuinieren op voormalig vervuilde locaties [16, 17].
23
HOOFDSTUK 2 Bestaande initiatieven en richtlijnen
Montréal (Canada) – Les Jardins Communautaires De stad Montréal heeft een lange traditie van volkstuinen in en rond de stad. Dat blijkt ook uit een recente enquête: 42% van de inwoners van Montréal zijn op een of andere manier actief betrokken bij de voedselproductie in hun stad3. In het begin van de jaren 2000 werden door de bevoegde diensten van de stad, de Direction de la Santé Publique (DSP), verschillende locaties ongeschikt bevonden om groenten te telen. De problematiek betrof meestal een te hoog gehalte aan PAK’s en/of lood. Dit leidde in de periode 2006-2009 tot een systematisch onderzoek van groenten (tomaten, wortel, sla) in 4 verontreinigde volkstuinen en 1 referentievolkstuin in Montréal [18]. Tijdens dit onderzoek bedroegen de concentraties in de laag 0 – 30 cm 9 – 36 mg Pb/kg, in de laag 30 – 70 cm 50 – 1700 mg Pb/kg. Concentraties PAK’s (16) in de toplaag (0 – 30 cm) bedroegen 1 – 24 mg/kg, in de onderliggende laag (30 – 60 cm) bedroegen de concentraties 3 – 1113 mg/kg. Het resultaat: in 61 van de 95 onderzochte volkstuinen was geen enkele actie nodig (concentraties waren meestal verhoogd ten opzichte van commerciële groenten, maar leverden geen risico op). Voor de andere tuinen werd een individueel actieplan uitgewerkt, i.f.v. de gemeten resultaten, de diepte tot waar de vervuiling zit en de grootte van de site. Hierbij wordt één of een combinatie van de volgende acties voorgesteld: sanering van de site met de verwijdering van de vervuilde grond en het aanvoer van propere grond om in te tuinieren constructie van bakken zodat getuinierd wordt los van de vervuilde grond herlocalisatie van de site om te tuinieren In afwachting van de uitvoering van het actieplan bleven de tuinen ter beschikking van de buurtbewoners om bloemen te telen of als groene rustplaats. De teelt van groenten werd in die tussenperiode verboden. Deze “jardins communautaires” hebben voor het stadsbestuur van Montréal een volwaardige plaats binnen stadslandbouw, getuige de beleidsverklaringen daaromtrent van de burgemeester4. Deze visie illustreert de kordate aanpak van de stad Montréal omtrent vervuiling van bodems waar groenten geteeld worden. Het is de stad die deze problematiek van nabij opvolgt, getuige ook haar participatie in de volgende rapporten:
“Jardinage en bac – une solution aux jardins communautaires contaminés, cas du jardin Monsabré”, 2010 : een pilootstudie voor het ontwikkelen van bakken om te tuinieren in verhoogde bakken, met een fysieke scheiding tussen de vervuilde bodem en de nieuwe aangevoerde tuingrond [19] “Concentration de plomb et de HAP mésurées dans les légumes de certains jardins communautaires de Montréal”, 2010 : een onderzoek naar aanwezigheid en gedrag van lood en PAK’s in de bodem en op de geteelde groenten in enkele volkstuinen in Montréal [18].
Het is opmerkelijk dat er door de stad Montréal weinig tot geen concrete maatregelen opgelijst zijn die de tuiniers zelf kunnen toepassen om de impact van de vervuilende stoffen in te perken.
3
http://ville.montreal.qc.ca/portal/page?_pageid=7017,111991580&_dad=portal&_schema=PORTAL
4
http://ville.montreal.qc.ca/pls/portal/docs/PAGE/CHANTIER_DEMOCRATIE_FR/MEDIA/DOCUMENTS/AGRIC ULTUREURBAINEMONTREAL_2012.PDF
24
HOOFDSTUK 2 Bestaande initiatieven en richtlijnen
Rotterdam – stadslandbouw Sinds een aantal jaren zijn in Rotterdam heel wat stadslandbouwinitiatieven gestart. Daarop ontwikkelde de stad Rotterdam haar visie, en schreef ze in februari 2012 neer in een beleidsnota: Food & the city – Stimuleren van stadslandbouw in en rond Rotterdam [20]. Een apart item in deze nota betreft “Stadslandbouw en bodem”, waarbij de stad haar rol als stimulator van stadslandbouw plaatst naast haar verantwoordelijkheid die ze heeft als buurtbewoners, organisaties en bedrijven met deze vorm van landbouw aan de slag gaan. Om er voor te zorgen dat het stadstuinieren in vollegrond geen risico’s met zich meebrengt, heeft de stad een gebruiksaanwijzing opgesteld. Hier komen vier stappen aan bod: Vooronderzoek Verkennend onderzoek Wat in geval van ernstige bodemverontreiniging? Geschiktheidsverklaring De bezorgdheid om de bodem krijgt een duidelijke plaats in de communicatie naar initiatiefnemers. Zo vermeld de meest recente flyer ‘Hoe begin ik met stadslandbouw?’ als 4e punt ‘Controleer de bodemkwaliteit’5
5
http://www.rotterdam.nl/Clusters/Stadsontwikkeling/Document%202013/Groen/flyer%20Stadslan dbouw.pdf 25
HOOFDSTUK 3 Relevante activiteiten die bodemverontreiniging kunnen veroorzaken
HOOFDSTUK 3. RELEVANTE ACTIVITEITEN DIE BODEMVERONTREINIGING KUNNEN VEROORZAKEN
3.1.
INLEIDING
De doelstelling van dit hoofdstuk is een overzicht te geven van activiteiten, die bodemverontreiniging kunnen veroorzaken en de relevantie naar lokale voeding. In de hiernavolgende tekst wordt vooral aandacht besteed aan de mogelijke bronnen (activiteiten) die bodemverontreiniging kunnen veroorzaken en welke chemische stoffen aangetroffen kunnen worden. We bespreken ook kort de relevantie van de stoffen naar mogelijke opname in de voedselketen. Voor dit laatste baseren we ons op de resultaten van het OVAM-project rond afleiding van richtwaarden voor lokale voeding. 3.2.
BESPREKING VAN RELEVANTE ACTIVITEITEN DIE BODEMVERONTREINIGING KUNNEN VEROORZAKEN
Bodemeigenschappen variëren van plaats tot plaats en sommige stoffen zijn van nature aanwezig in de bodem. De meeste chemische stoffen komen echter in de bodem terecht als gevolg van menselijke activiteiten zoals industrie, verkeer en landbouw. Er zijn dus vele verschillende bronnen van bodemverontreiniging. Sommige stoffen zoals bestrijdingsmiddelen (pesticiden, insecticiden en herbiciden) en meststoffen worden opzettelijk toegevoegd aan bodems terwijl andere (chemische) stoffen door morsen of lekken in de bodem zijn terecht gekomen. De inrichting van de tuin kan aanleiding geven tot verontreiniging (gebruik van treinbiels, zinkassen, …). Contaminanten kunnen ook worden verspreid door de lucht (emissie) en worden afgezet als stof of door neerslag. 3.2.1.
RELATIE LANDGEBRUIK EN VERONTREINIGING
Het (voormalig) landgebruik zal de kans op het voorkomen van bodemverontreiniging sterk beïnvloeden. Bodemverontreiniging is in het verleden vooral veroorzaakt door bedrijven (industrie en landbouw). Ter hoogte van woongebied waar tot op heden in de nabije omgeving geen industriële activiteiten hebben plaatsgevonden is de kans op bodemverontreiniging eerder gering, doch dient rekening gehouden te worden met een aantal potentiële verontreinigingsbronnen (o.a. opslagtanks) en de diffuse verontreinigingsbronnen van zware metalen, dioxines en PAK’s (polyaromatische koolwaterstoffen) zijnde het verkeer, gebouwenverwarming en open vuurtjes. Ook kunnen in het verleden allerlei beperkte activiteiten hebben plaatsgevonden, die nu niet meer bekend zijn en die diffuse bodemverontreiniging kunnen veroorzaken, zoals achterlaten van afval, stoken, kleinschalige bedrijvigheden, …. Industriële activiteiten In de meeste gevallen is bodemverontreiniging het gevolg van (voormalige) industriële activiteiten. De verontreinigende stoffen zijn in zulke gevallen te relateren aan de specifieke activiteiten die voorkomen ter hoogte van bijvoorbeeld droogkuisbedrijven, tankstations, garages, voormalige gasfabrieksterreinen, stortplaatsen, spoorwegen, … Wanneer op het terrein zelf of in de nabije
26
HOOFDSTUK 3 Relevante activiteiten die bodemverontreiniging kunnen veroorzaken
omgeving industriële activiteiten hebben plaatsgevonden is het terrein vaak niet geschikt voor het telen van gewassen ten gevolge van verdichting en/of de aanwezigheid van verontreiniging. De historiek van een terrein is dus zeer relevant en daarom dient steeds nagegaan te worden of het terrein zelf een risicogrond6 betreft. De aanwezigheid van een risico-inrichting7 in de nabije omgeving kan eveneens de bodemkwaliteit negatief beïnvloeden via atmosferische depositie of ten gevolge van verspreiding via grondwater. OVAM8 heeft een tool ter beschikking gesteld die aangeeft welke bodemverontreinigingen tot stand kunnen komen ten gevolge van industriële activiteiten/inrichtingen. In de Risico Inrichtingen Tool of kortweg RIT genaamd (http://www.ovam.be/jahia/Jahia/pid/2571) kan een handeling/zoekzin of VLAREM-(sub)rubriek ingegeven worden en vervolgens wordt onder de aandachtspunten ‘de kans op verontreiniging met …’ weergegeven. Er dient wel opgemerkt te worden dat in deze tool enkel rekening gehouden wordt met (sub)rubrieken waarvoor er een onderzoeksplicht geldt in het kader van het Bodemdecreet. Zo vallen stookolietanks met een inhoud van minder dan 5.000 liter, ook wel “particuliere stookolietanks” genoemd, hierbuiten ondanks het feit dat deze in het verleden toch een olieverontreiniging veroorzaakt kunnen hebben. Er dient steeds rekening mee gehouden te worden dat er verschillende activiteiten aanwezig kunnen zijn op een grond. Zeker grote bedrijven hebben naast hun hoofdactiviteit nog vaak nevenactiviteiten die eveneens bodemverontreiniging kunnen veroorzaken. Indien het een risicogrond betreft en/of indien in de nabije omgeving risico-inrichtingen aanwezig zijn/waren, kan via de inventaris van de verdachte stoffen, die tevens online ter beschikking wordt gesteld via de OVAM (http://www.ovam.be/jahia/Jahia/pid/1975), nagegaan worden welke de relevante verdachte (verontreinigende) stoffen zijn per risico-inrichting. Woonzone Ter hoogte van een (voormalig) woongebied dient rekening gehouden te worden met het voorkomen van volgende potentiële verontreinigingen: mazoutverontreiniging (t.g.v. lekkende stookolietanks), loodverontreiniging (t.g.v. oude verftoepassingen en loodgieterij), asbestverontreiniging (t.g.v. onzorgvuldige sloop van asbesthoudende gebouwen), PAK- en dioxineverontreiniging (t.g.v. het uitstrooien van assen of het verbranden van afval in de tuin), Pesticidenverontreiniging (t.g.v. (vroeger) gebruik van persistente pesticiden in de tuin) Landbouwgebied Ter hoogte van een (voormalig) landbouwgebied dient rekening gehouden te worden met verhoogde concentraties van organische en anorganische parameters ten gevolge van morsen van meststoffen of van bestrijdingsmiddelen tijdens gebruik of ten gevolge van het wassen van spuitapparatuur. 6
2
Risicogrond: grond waarop een risico-inrichting gevestigd is of was. Risico-inrichtingen: fabrieken, werkplaatsen, opslagplaatsen, machines, installaties, toestellen en handelingen die een verhoogd risico op bodemverontreiniging kunnen inhouden en die voorkomen op een lijst die de Vlaamse Regering opstelt (kolom 8 van de indelingslijst opgenomen in bijlage 1 van titel I van het VLAREM). 8 OVAM: Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij 7
27
HOOFDSTUK 3 Relevante activiteiten die bodemverontreiniging kunnen veroorzaken
Diffuse verontreinigingsbronnen Indirecte (diffuse) verontreinigingsbronnen van zware metalen, dioxines en PAK’s die voorkomen in stedelijk gebied zijn verkeer en gebouwenverwarming. Dioxines en PAK’s komen immers als gevolg van onvolledige verbrandingsprocessen, via de lucht in het milieu terecht. Naast uitlaatemissies ten gevolge van transport zijn er ook de niet-uitlaatemissies van zware metalen, door slijtage van banden, remmen en bovenleidingen (wegverkeer en spoor). Volkstuinen zijn vaak terug te vinden in de nabijheid van spoorwegen. Spoorwegactiviteiten kunnen aanleiding geven tot verontreiniging door [21, 22]: Koper: slijtage van bodemleidingen Zink en nikkel: slijtage van spoorbaan en wielbanden (samen met ijzer) Arseen: samen met ijzer Polyaromatische koolwaterstoffen: dwarsliggers (vroeger creosoot behandeld hout) en (diesel)treinen; uitloging uit ballast en kool-/sintelhoudende ophooglagen Olie: opslagtanks, lozen, lekken, … Bestrijdingsmiddelen: onkruidverdeling langs spoorbanen In december 2012 werd in Frankrijk een studiedag gehouden over tuinen langs spoor- en autowegen. Eén van de aspecten, die hierbij behandeld werd, was de aanwezigheid van metalen in bodems langs deze wegen [23]. Uit deze studie bleek dat de impact van de weg op de gehalten lood en zink in de bodem beperkt was tot een tiental meter (in overeenstemming met andere studies). Er werd ook een invloed gezien van de verkeersdrukte, de bodemtextuur en de aanwezigheid van obstakels. Voor spoorwegen was de afname met de afstand minder duidelijk (zink en koper). Viard et al. [24] maten zowel de depositie als de gehalten in bodem langs een drukke autoweg. Ze vonden dat de depositie van Zn en Cd tot een afstand van 160 m reikte, terwijl deze voor Pb tot minstens 320 m ging. De invloed op de gehalten van Pb en Cd in bodem was evenwel beperkt tot minder dan 10 meter, voor zink was de invloedsafstand groter. Een Duitse studie ging na wat de invloed was van de ligging van tuinen ten opzichte van wegen, van de aanwezigheid van barrières tussen straat en moestuin en het soort groente op de gehalten van metalen in groenten in de stad Berlijn [25]. De planten werden grondig gewassen vóór analyse. Bodemstalen werden niet geanalyseerd. De resultaten in de groenten waren sterk variabel en bevestigden voor lood bijvoorbeeld niet het typische beeld dat peulvruchten weinig accumuleren, wortelgroenten gemiddeld en bladgroenten veel metalen accumuleren. De resultaten toonden evenwel een relatie tussen gehalte van metalen in de plant en verkeersgerelateerde parameters. Hoge verkeersdrukte en afwezigheid van een barrière (vegetatie, gebouw) leidden tot hogere metaalgehalten in de planten. In Nederland is een beperkte studie uitgevoerd naar mogelijke contaminatie van groenten geteeld op een daktuin [26]. De metingen werden uitgevoerd in Amsterdam (langs A10). Er werden metingen uitgevoerd van metalen (cadmium, lood en kwik) en PAK’s. Bij ongewassen kruiden werden concentraties net boven de meetgrens maar meestal onder de EU-referentiewaarden voor lood en cadmium gevonden. Ook konden PAK’s aangetoond worden. Op kruisbes en rode kool werd geen vervuiling vastgesteld. Na wassen van de kruiden bleek dat eventuele vervuiling volledig kon afgespoeld worden. Op dit moment loopt in opdracht van de Universiteit Antwerpen (prof. Roeland Samson) een onderzoek naar de gehalten van verontreinigende stoffen in groenten in volkstuinen nabij spoorwegen. De resultaten hiervan zijn momenteel nog niet publiek.
28
HOOFDSTUK 3 Relevante activiteiten die bodemverontreiniging kunnen veroorzaken
3.2.2.
SAMENVATTING VAN DE MEEST VOORKOMENDE PARAMETERS MET BIJHORENDE ACTIVITEITEN
De typische verontreinigingsbronnen/activiteiten van de relevante parameters in de bodem worden opgelijst in Tabel 5, gebruik makend van de bestaande achtergronddocumenten die gehanteerd worden voor het afleiden van bodemsaneringsnormen, soilpedia (http://www.soilpedia.nl), MIRA-rapporten (VMM): Achtergronddocumenten met de thema’s: verspreiding van persistente organische polluenten en verspreiding van bestrijdingsmiddelen (beschikbaar via http://www.milieurapport.be), en literatuur met betrekking tot stedelijk tuinieren [27, 28, 16]. Voor meer informatie over de typische bronnen van de meest voorkomende parameters wordt verwezen naar bijlage A. Tabel 5: Typische bronnen/activiteiten en de relevante parameters Verontreinigingsbron Relevante parameters Olielekken t.h.v. tankstations, garages, PAK’s, minerale olie, BTEX onder- of bovengrondse opslagtanks (particuliere stookolietanks) Verkeer zware metalen, PAK’s en BTEX Spoorwegen Koper, zink, nikkel, (andere metalen waaronder chroom, molybdeen, vanadium), arseen, PAK’s, olie, bestrijdingsmiddelen Verbrandingsprocessen zware metalen, PAK’s en dioxines, PCB’s Industrie zware metalen, PAK’s, minerale olie, BTEX, VOCl’s, … Dierlijke mest/kunstmest zware metalen Riool- en zuiveringsslib zware metalen en POP’s* Pesticiden (herbiciden, insecticiden en zware metalen (historisch), PAK’s, chloordaan en fungiciden) andere gechloreerde pesticiden Houtverduurzaming (behandeling) zware metalen (historisch) Bouwmaterialen zware metalen en asbest (’40-’80) Verftoepassingen zware metalen (historisch) * Persistente Organische Verontreinigende Stoffen (POP, van het Engelse “Persistent Organic Pollutants”)
zoals de pesticiden DDT, aldrin, chloordaan, dieldrin, endrin, heptachloor, hexachloorbenzeen, mirex, toxafeen, chloordecon, hexachloorcyclohexaan en een aantal industriële chemische (bij)producten zoal PCB’s ( polychloorbifenylen), polychloordioxinen, furanen, hexabroombifeny, pentachloorbenzeen, tetrabroomdifenylether, pentabroomdifenylethers, hexabroomdifenylethers, heptabroomdifenylethers, PFOS (perfluoroctaansulfonzuur) en zouten ervan.
3.3.
RELEVANTIE VAN CHEMISCHE STOFFEN NAAR OPNAME IN LOKAAL GETEELDE VOEDING
De aanwezigheid van stoffen in moestuin, volkstuin en kippenren leidt in eerste instantie tot bezorgdheid omwille van de mogelijke opname in dierlijke of plantaardige producten. Consumptie van deze producten kan de inname van deze stoffen verhogen, al dan niet leidend tot bezorgdheid voor de gezondheid. Op basis van de fysicochemische en biologische eigenschappen van stoffen kan een inschatting gemaakt worden van hun relevantie naar lokale voeding. Hun relevantie naar gezondheid dient uiteraard gemaakt te worden op basis van toxicologische informatie. Naast de blootstelling via voeding, moeten we ook rekening houden met rechtstreeks contact met de bodem en hieruit volgend hand-mondcontact. Werken in de moestuin, spelen van kinderen in de tuin geeft immers een verhoogd contact met bodem en hieruit resulterende inname van bodemdeeltjes. In Tabel 6 geven we een summier overzicht van de relevantie van de stoffen naar verhoogde
29
HOOFDSTUK 3 Relevante activiteiten die bodemverontreiniging kunnen veroorzaken
blootstelling via lokale voeding. Een eenduidige evaluatie is niet altijd mogelijk. Zo werd in het OVAM-project rond richtwaarden voor lokale voeding eveneens besloten om a priori geen stoffen uit te sluiten, maar wel het belang van de verschillende blootstellingswegen te evalueren. In Tabel 6 is geen rekening gehouden met waargenomen concentraties in vergelijking met beschikbare richtwaarden. Tabel 6: Relevantie van enkele groepen chemische stoffen naar lokale voeding op basis van bijdrage blootstellingswegen in gebruiksscenario’s met lokale voeding, gebaseerd op OVAM-studie naar richtwaarden voor lokale voeding Stofgroep/stof Metalen en arseen arseen
Relevantie
Relevant bij hogere bodemconcentraties; toxischer via inademing (opgewaaid stof) cadmium Sterke relevantie naar opname door planten, verhoogde concentraties in een aantal regio’s in Vlaanderen chroom Beperktere relevantie wegens beperkte opname en lage toxiciteit (Cr(III)); indien Cr(VI) voorkomt is vooral inademing van belang kwik Algemeen beperkt verhoogde concentraties, enkele zones in Vlaanderen met verhoogde concentraties als gevolg van historische industriële activiteiten, opname door planten dan relevant lood Algemeen verhoogd voorkomend in gebieden met bebouwing en verkeer, enkele zones in Vlaanderen met verhoogde concentraties; vooral aandacht voor hand-mondgedrag (kinderen) en depositie op groenten, opname vanuit bodem eerder beperkt nikkel relevant koper, zink Relevantie eerder naar fytotoxiciteit, weinig humaan toxisch, aandacht bij gebruik regenwater van zinken daken, koperen leidingen andere metalen Verhoogde niveaus alleen in specifieke gevallen, relevantie naar opname door planten niet uit te sluiten BTEXS (benzeen, tolueen, ethylbenzeen, Verdampen snel, worden weinig door planten styreen) opgenomen, ook weinig relevant naar eieren Gechloreerde alifatische solventen o.m. vinylchloride, trichloormethaan Verdampen snel, worden weinig door planten opgenomen, ook weinig relevant naar eieren overige Weinig relevant tot mogelijk relevant PAK’s (polyaromatische koolwaterstoffen) Komen vaak in verhoogde concentraties voor in stedelijke omgeving, relevant naar lokale voeding, aandacht voor atmosferische depositie en aanhangende bodem, niet relevant naar kippen
30
HOOFDSTUK 3 Relevante activiteiten die bodemverontreiniging kunnen veroorzaken
Stofgroep/stof Cyaniden
PCB’s en dioxines
Pesticiden
Relevantie Hoewel richtwaarden berekend zijn is de relevantie naar opname door planten en in eieren onduidelijk voor complexe cyaniden wegens beperkte onderbouwing; voor vrij cyanide speelt uitdamping de belangrijkste rol, opname door planten en in ei weinig relevant (acuut toxisch via inademing) Sterke relevantie qua voorkomen, zeer relevant naar eieren, voor groenten aandacht voor atmosferische depositie (opname vanuit de bodem eerder beperkt, behalve courgette) Gereglementeerde pesticiden: eigen gedrag bepaalt relevantie (gebruik volgens voorschriften), geen richtwaarden Vooral aandacht voor persistente (gechloreerde) pesticiden, aandacht voor eieren, opname door groenten beperkt (behalve pompoenfamilie); qua voorkomen vooral aandacht voor DDT/DDE
31
HOOFDSTUK 4 Mogelijke gezondheidseffecten van praktijken bij lokale teelt
HOOFDSTUK 4. MOGELIJKE GEZONDHEIDSEFFECTEN VAN PRAKTIJKEN BIJ LOKALE TEELT
4.1.
GEBRUIK VAN REGENWATER EN GRONDWATER
4.1.1.
INLEIDING
Regenwater en grondwater worden vaak gebruikt voor het begieten van de moestuin of voor het voorzien van water in de kippenren. We zullen hierna de term gietwater gebruiken wanneer het gaat over het gebruik van water voor het “irrigeren” van de moestuin. Termen als sproeiwater kunnen verwarring veroorzaken met het sproeien van pesticiden. De kwaliteit van neervallend regenwater wordt beïnvloed door de algemene of lokale milieukwaliteit. Naar irrigatie toe is dit minder belangrijk omdat neervallend regenwater in de moestuin dezelfde impact zal hebben. Van groter belang is de mogelijke aanrijking van ongewenste stoffen en een eventuele negatieve microbiologische beïnvloeding bij verzameld regenwater, dat bekomen wordt na afspoeling van daken (en eventueel andere verharde oppervlakken). In de meeste gevallen zal het gaan over regenwater dat gecollecteerd wordt na afspoeling van daken. De kwaliteit van grondwater kan beïnvloed zijn door natuurlijke aanrijking met chemische stoffen; daarnaast kan – vooral ondiep – grondwater beïnvloed zijn door uitloging vanuit de bodem en verspreiding van verontreinigd grondwater als gevolg van diverse verontreinigingsbronnen. Het is vooral dit ondiepe – freatische grondwater dat in de (moes)tuin gebruikt wordt. Of de aanwezigheid van verontreinigingen in regenwater en grondwater een probleem stelt, hangt uiteraard af van het gebruik van dit water en de nadelige effecten die de verontreinigingen kunnen veroorzaken. We besteden in het literatuuroverzicht daarom aandacht aan:
4.1.2.
Overzicht van gegevens van regenwaterkwaliteit in Vlaanderen; Overzicht van gegevens van de kwaliteit van afstromend regenwater: nadruk op data uit Vlaanderen of data met relevantie voor Vlaanderen; de opzoeking gebeurt in eerste instantie met de focus op Vlaanderen, aangevuld met data uit omringende landen en regio’s (Nederland, Brussel, Wallonië); indien hier onvoldoende informatie bekomen wordt, wordt een meer uitgebreide opzoeking uitgevoerd; Overzicht van de gegevens van grondwaterkwaliteit in Vlaanderen; Literatuurstudie naar de impact (aanrijking, effecten) van het gebruik van aangerijkt water voor besproeiing (en gebruik als drinkwater voor kippen). KWALITEIT VAN REGENWATER EN GRONDWATER IN VLAANDEREN
Een overzicht van de beschikbare informatie met betrekking tot regenwaterkwaliteit in Vlaanderen en Nederland is opgenomen in Tabel 7. Het overzicht met betrekking tot de gegevens van grondwaterkwaliteit is opgenomen in Tabel 8. De nadruk ligt hierbij op gegevens voor het freatisch grondwater, omdat dit relevant is voor het gietwater gebruikt in de tuin. De verwerkte gegevens
32
HOOFDSTUK 4 Mogelijke gezondheidseffecten van praktijken bij lokale teelt
van de grondwaterkwaliteit, zoals gepubliceerd door de VMM, zijn gebaseerd op de metingen opgenomen in en beschikbaar via de Databank Ondergrond Vlaanderen (https://www.dov.vlaanderen.be). De gegevens van het freatisch meetnet zijn beschikbaar onder meetnet 8. De gemeente is eerste aanspreekpunt om na te gaan of er informatie beschikbaar is over eventuele grondwaterverontreiniging. Via het OVAM-geoloket (http://services.ovam.be/geoloket/) kan bodemdossierinformatie worden opgevraagd. De gegevens van het primaire grondwatermeetnet omvatten vooral resultaten uit primaire putten en zijn beperkt relevant voor tuinen, ze zijn beschikbaar via DOV meetnet 1. Gegevens over putwater van particulieren zijn niet beschikbaar. Een jaarlijkse meting van de putwaterkwaliteit is mogelijk voor wie niet kan aansluiten op het drinkwaternet.
33
HOOFDSTUK 4 Mogelijke gezondheidseffecten van praktijken bij lokale teelt
Tabel 7: Overzicht van de gegevens omtrent regenwaterkwaliteit in Vlaanderen en Nederland Referentie en data beschikbaarheid MIRA-rapport[29] + Enkele cijfers en figuur in Excel beschikbaar op 9 website van MIRA
Gemeten verontreiniging -
-
-
-
-
-
9
www.natuurrapport.be
34
Geografie 2
Lindaan (γ-HCH): dalende tendens (0,5 µg/m Gent, mrt.-sept. 2008) Endosulfan: dalende tendens, Gent grootte-orde 2 lindaan; Oostende: geen detectie (0,19 µg/m Gent, mrt.-sept. 2008) Diazinon: nog nauwelijks gedetecteerd Dichloorvos: nog nauwelijks gedetecteerd Dimethoaat: verwacht wordt dat deze mogelijk dichloorvos en dioazinon vervangt – geen metingen beschikbaar Atrazine: sterke daling (gevolg: toename terbutylazine en metolachloor) Metolachloor: toename tot belangrijke 2 concentratie grootte-orde sinds 2002 (12,83 µg/m Gent, mrt.-sept. 2008) Alachloor: toename tot belangrijke concentratie 2 grootte-orde sinds 2002, daling in 2008 (< 1 µg/m in 2008) Propachloor: toename tot belangrijke concentratie 2 grootte-orde sinds 2002 (± 8 µg/m in 2008) Metazachloor: toename tot belangrijke 2 concentratie grootte-orde sinds 2004 (± 1 µg/m in 2008) Terbutylazine: toename tot belangrijke concentratie 2 grootteorde sinds 2002 (± 35 µg/m in Gent, en ± 5 2 µg/m in Oostende 2008)
Gent, Oostende, Diksmuide (De Blankaart), Leuven (Kessel-Lo) en Genk (Bokrijk)
Doel De Vlaamse Milieumaatschappij (VMM) onderzoekt sinds 1997 de aanwezigheid van bestrijdingsmiddelen in regenwater. Maat voor luchtverontreiniging Opsporen gebruik verboden middelen Specifieke normen voor regenwater bestaan niet, soms toetsing aan drinkwaternormen.
HOOFDSTUK 4 Mogelijke gezondheidseffecten van praktijken bij lokale teelt
Referentie en data beschikbaarheid
Gemeten verontreiniging -
-
-
VMM –meetposten specifieke studies
-
Grafieken beschikbaar op website PIH: hemelwater: een onderzoek naar de kwaliteit van hemelwater voor hergebruik [30] Data in rapport
-
-
10 11
Geografie
Diuron: in belangrijke mate aanwezig, laatste drie jaren ongeveer constant en komt minder frequent en meer verspreid over een langere periode voor 2 2002 (0,7 µg/m Gent, mrt.-sept. 2008) Isoproturon: : in belangrijke mate aanwezig, verdrievoudigt t.o.v 2007 in Gent en blijft in 2 Oostende op het niveau van 2007 (± 6 µg/m in Gent, 2008) MCPA: concentraties gaan laatste jaren op en neer 2 (2-5 µg/m ) 2,4-dinitrofenol: stijging in Gent, meer constant in 2 Oostende (350 en 200 µg/m in 2008) 2 Glyfosaat en AMPA dalen (5-30 µg/m in 2008) 2 Chlozidazon: geen trend (tot 3,5 µg/m ) 10 Zware metalen Koksijde : Cu, Fe, Mn, Zn, Pb, As, Cd, Cr, Ni, Hg 11 Zware metalen in Heusden-Zolder 12
Fysische parameters, hardheid, alkaliniteit, LSI , zwevend stof Metalen: Cd, Cr, Cu, Pb, Ni, Zn, Ca, Mg, Al, Fe VOS PAK’s N-pesticiden: atrazine, bentazon, carbofuran, chloortoluron, desethylatrazine, diuron, isoproturon, linuron, metolachlor, simazine Microbiologie: kiemen, coliformen, fecale coliformen, fecale streptokokken pseudomonas aeruginosa
Doel
-
De Doornpanne in Koksijde Heusden-Zolder
-
Opvolgen luchtkwaliteit
-
20-tal hemelwaterinstallaties in de provincie Antwerpen gedurende 1 jaar (oktober 2001 - augustus 2002)
-
nagaan hoe het met de kwaliteit van het hemelwater gesteld is en in hoeverre hemelwater geschikt is voor huishoudelijk gebruik
http://www.vmm.be/lucht/meetresultaten/zware-metalen-in-natte-depositie Persoonlijke communicatie B. Bautmans 35
HOOFDSTUK 4 Mogelijke gezondheidseffecten van praktijken bij lokale teelt
Referentie en data beschikbaarheid Stowa – database regenwater [31] en rapport STOWA “de feiten over de kwaliteit van afstromend regenwater” [32] (NL) Databank gratis aan te vragen bij
[email protected]
Gemeten verontreiniging -
-
-
-
Landelijk Meetnet 13 Regenwater (LMRe) (NL)
-
Kwaliteit hemelwater voor en na afstroming, Cd, Cr, Cu, Hg, Pb, Ni, Zn, PAK10 (+ andere stoffen na afstroming, voor een volledige lijst zie Boogaard, F.C. en Lemmens, G.B. (2007) bijlage 4) Woonwijk, afstromend regenwater van daken: overschrijding van MTR (Maximaal Toelaatbaar Risico) waarde voor Cu (mediaan 26 µg/l), Pb (enkel P90 = 390 µg/l) en Zn (gemiddelde 48 µg/l, geen overschrijding voor mediaan), fosfaat (1.6 mg/l) Woonwijken, afstromend regenwater van daken en wegen: overschrijdingen voor Cu, Zn, fosfaat en stikstof Hemelwater vóór afstroming: overschrijden van MTR voor Cu (mediaan 5 µg/l) en P90 van Ni, Zn en fosfaat Diverse verzurende componenten Metalen (Cd, Cu, Fe, Pb, Zn, As, Cr, Ni, Hg) Persistente organische componenten
Data tot 2011 downloadbaar op website
Geografie -
-
600 metingen van meer dan 30 locaties verspreid over Nederland + 200 metingen buitenland 3 gebieden: woonwijken, bedrijventerreinen en provinciale en autosnelwegen
Nederland, verschillende locaties
Doel -
ontwikkelen van een toegankelijke database voor het opslaan van meetresultaten van regenwatersystemen (10 projecten bij start in 2006)
-
regionale en landelijke beschrijving van natte depositiefluxen, met name van de verzurende en de prioritaire componenten; signaleren en kwantificeren van de trend in de natte depositieflux; toetsing van de uitkomsten van modelberekeningen, zoals die onder andere worden gemaakt door het Laboratorium voor Luchtonderzoek (LLO) van het RIVM
-
12
LSI of Langelier Saturation Index geeft de corrosiviteit van water weer
13
http://www.lml.rivm.nl/data/gevalideerd/index.html
36
HOOFDSTUK 4 Mogelijke gezondheidseffecten van praktijken bij lokale teelt
Tabel 8: Overzicht van de gegevens van grondwaterkwaliteit in Vlaanderen; Referentie en data beschikbaarheid MIRA-rapport [29] Cijfers en figuren beschikbaar op MIRA website, gebaseerd op databank Ondergrond Vlaanderen. Voor moestuinen en eventuele specifieke problemen met grondwaterkwaliteit is de freatische laag relevant.
MIRA-rapport [33] Kaart beschikbaar op MIRA website Rapport met kaarten [34], metingen 2011
Gemeten verontreiniging -
-
-
-
Geografie
Bestrijdingsmiddelen: AMPA, atrazine, BAM, bentazon, chloortoluron, chloridazon, desethylatrazine, diuron, DMS, isoproturon, metolachlor, simazine, terbutylazine, VIS-01 Het gros aan normoverschrijdingen wordt voor de stoffen desethylatrazine, atrazine, bentazon en AMPA vastgesteld, en dit zowel voor de individuele overschrijdingsnorm van 0,1 μg/l als ook voor de norm van 0,5 μg/l, die voor de som van alle bestrijdingsmiddelen van toepassing is. Globaal bekeken wordt op 58,2 % van de meetlocaties reeds de aanwezigheid van milieuvreemde bestrijdingsmiddelen in het grondwater vastgesteld. Op ca. 25 % van de locaties is de individuele norm of de norm voor de som van de bestrijdingsmiddelen overschreden.
-
2006: 404 putten gespreid over de verschillende hydrogeologisch homogene zones (HHZ’s) van Vlaanderen
As, Ni, Zn, Cd, Cr, Hg, Pb, Cu, Co, B Voor 16 % van de meetlocaties een slechte grondwaterkwaliteit voor zware metalen (vooral Kempen en kleinere gebieden in WestVlaanderen) Overschrijdingen: Ni (9%), As (5%), Zn (2,8%)en Cd (1,4%) van locaties (vooral Kempen maar ook West-Vlaanderen), B (lagen die verzilt zijn)
-
putten van het freatisch grondwatermeetnet en het primair grondwatermeetnet (tweejaarlijkse bemonstering) meer dan 5000 meetfilters
-
Doel
-
toetsen aan de grondwaterkwaliteitsnormen (Besluit van de Vlaamse Regering van 21 mei 2010) en koppelen aan achtergrondniveaus
37
HOOFDSTUK 4 Mogelijke gezondheidseffecten van praktijken bij lokale teelt
Referentie en data beschikbaarheid
Gemeten verontreiniging
Geografie
Doel
OVAM achtergrondwaardekaarten van zware metalen in het 14 grondwater in Vlaanderen kaarten met achtergrondwaarden beschikbaar op de OVAM 15 website Freatisch grondwatermeetnet (DOV) – meetnet 8
-
As, Cd, Cr, Cu, Hg, Pb, Ni, Zn
-
geostatistische analyse en kartering van de zware metalen in het grondwater van Vlaanderen op basis van meetgegevens uit bodemonderzoeken sinds 1995
-
verkrijgen van een globaal beeld van de impact van bodemverontreiniging voor gans Vlaanderen
-
-
-
VMM-afdeling Operationeel Waterbeheer: koppeling aan kwetsbaarheidsmodel van de hydrogeologisch homogene zones 2107 meetputten met ruim 5200 meetfilters, die zich in toepassing van de nitraatrichtlijn uitsluitend in landbouwgebied bevinden ca. 80 meetputten in natuurgebieden in hoofdzaak ter bepaling van achtergrondwaarden ondiepe meetputten in de eerste watervoerende laag
-
Beschikbaar via DOV-Internet (www.dov.vlaanderen.be)
fysico-chemische parameters zoals pH, geleidbaarheid, zuurstof en redoxpotentiaal ook alle hoofdanionen en hoofdkationen concentraties van een reeks zware metalen en een aantal geselecteerde pesticiden (op een selectie van meetlocaties) jaarlijks 2 meetcampagnes
oorspronkelijk opgericht als monitoringinstrument in functie van de Europese Nitraatrichtlijn (91/676/EEG) onderbouwing te voeren grondwaterbeleid en bodembeleid afstemmen grond- en oppervlaktewaterbeheer adviseren vergunningsaanvragen grondwaterwinning beantwoorden juridische vragen berekenen effecten peilverlaging
-
-
-
-
14
-
http://www.ovam.be/jahia/Jahia/pid/2408
15
http://www.ovam.be/jahia/Jahia/cache/offonce/pid/176?actionReq=actionPubSearch&searchString=achtergrondwaardenkaart&sort1=type&sort2=title &sort3=date&sort4=cost&showTable=1 38
HOOFDSTUK 4 Mogelijke gezondheidseffecten van praktijken bij lokale teelt
Referentie en data beschikbaarheid
Gemeten verontreiniging
Primair grondwatermeetnet (DOV) – meetnet 1
Geografie
Doel
-
meetputten VMM afdeling Operationeel Waterbeheer primair meetnet, vooral diepere meetputten
-
Meetnet tijdelijke projecten (DOV) – meetnet 3
-
-
Meetnet van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) en andere natuurorganisaties (DOV) – meetnet 9 16 Webloket OVAM
-
metingen van verschillende tijdelijke studies en opdrachten (studies rond de ecologische inventarisatie en visievorming van de grotere onbevaarbare waterlopen. Deze studies werden in opdracht van AMINAL, Afdeling Water uitgevoerd in het kader van het integraal waterbeheer) meetputten van het Instituut voor Natuur- en Bosonderzoek (INBO) en andere natuurorganisaties
Beschikbaar via DOV-Internet
gebruikt voor kwantiteitsbeheer, kwalitatieve toestandsmonitoring en operationele monitoring;
-
-
Dossiers voor bodemsaneringsdeskundigen
Beschikbaar voor bodemsaneringsdeskundigen 17 Geoloket OVAM Opvraagbare bodemdossierinformatie
16 17
http://www.ovam.be/jahia/Jahia/pid/2495?lang=null http://services.ovam.be/geoloket/ 39
HOOFDSTUK 4 Mogelijke gezondheidseffecten van praktijken bij lokale teelt
Referentie en data beschikbaarheid VMM – putwater
40
Gemeten verontreiniging -
Chemische stoffen en bacteriologisch (in relatie tot vereisten voor drinkwaterkwaliteit)
Geografie -
Doel -
Gratis controle putwaterkwaliteit voor gezinnen die niet kunnen aansluiten op het drinkwatermeetnet
HOOFDSTUK 4 Mogelijke gezondheidseffecten van praktijken bij lokale teelt
4.1.3.
KWALITEIT VAN AFSTROMEND REGENWATER
Afstromend regenwater kan op verschillende manieren vervuild geraken, een goed overzicht wordt gegeven door Meire, P. et al. (2005) [35]. Het afstromend regenwater kan vervuild zijn met sedimenten, ziektekiemen, organisch materiaal, koolwaterstoffen, zware metalen, zwerfvuil en synthetische organische stoffen. Ook kunnen de fysische parameters zoals temperatuur en pH veranderen. De graad en aard van vervuiling hangt in sterke mate af van het oppervlak waarvan het water afstroomt. Meire, P. et al. (2005) onderscheiden hierbij: verontreiniging in vallend hemelwater, afstroming van daken, dakgoten en regenpijp en afstroming van terrassen, opritten bij woningen, voetpaden, afstroming van wegen, gebruik van pesticiden en illegale en accidentele lozingen. Water gebruikt voor besproeiing en als drinkwater voor kippen wordt verontreinigd door afstroming van daken, dakgoten en regenpijpen. Hemelwater kan verontreinigd worden door stoffen in de lucht als gevolg van menselijke activiteiten. De vervuiling in de lucht kan zich in droge perioden op daken afzetten en zo bijdragen tot vervuiling van hemelwater dat van het dak afstroomt. Regenwater en smeltwater dat van daken afstroomt kan fijne stofdeeltjes, bitumen van dakbedekkingen en zware metalen afkomstig van dakgoten en regenpijpen bevatten. Förster (1999) [36] onderzocht de afstroming van 5 verschillende daken (betonnen dakpannen, pannen gemaakt van klei, daken bedekt met teer, vezelcement en zink) in landelijk gebied en in stedelijk gebied. Lokale bronnen (zoals PAK’s – fluoranteen en pyreen - afkomstig van stookinstallaties), het in oplossing gaan van metalen componenten van het dakmateriaal en luchtvervuiling zijn de belangrijkste bronnen voor de vervuiling van het opgevangen regenwater. De variabiliteit op de gemeten concentratie chemische stoffen in het regenwater is niet enkel groot tussen de verschillende daken, maar kan ook van dag tot dag verschillen. Regenwater dat eerst afstroomt is het sterkst vervuild, en water afkomstig van daken met metalen oppervlakken overschrijdt vaak de drempelwaardes (aquatische toxiciteit, voor slib, bodem, enzoverder) voor Zn en Cu. Zobrist et al. (2000) [37] analyseerden C, N, P, zware metalen (Cu, Zn, Pb, Cd, Cr, Mn en Fe) en pesticiden (triazines, acetamides en fenoxyzuren) in afstromend water van een hellend pannendak, een licht hellend polyester dak en een vlak dak met kiezellaag. Het afstromend water van de hellende daken vertoont gedurende de eerste minuten regen zeer hoge concentraties ionen, zware metalen en pesticiden die echter snel dalen naar een lager, constant niveau. Mogelijke verklaringen voor dit tijdspatroon is één of een combinatie van volgende drie processen: 1) stof dat tijdens een droge periode afgezet is op het dak wordt afgespoeld door de eerste regen, 2) verwerings- en corrosieproducten op het dak en afvoersysteem worden hoofdzakelijk de eerste minuten afgespoeld en 3) de concentratie in de regen zelf neemt af met toenemende regenval door het vermengen van regendruppels met deeltjes, aerosol en gassen in de lucht. Het vlakke dak met kiezellaag vertoont een ander gedrag, het regenwater wordt eerst weerhouden alvorens af te stromen. Hierdoor worden heel wat stoffen gedeeltelijk tegen gehouden in de verweerde grindlaag. Uit de analyseresultaten blijkt dat een dak zowel bron van verontreiniging kan zijn, maar ook verontreinigingen kan weerhouden. Wanneer Zobrist et al. (2000) de verhouding maakt van de totale belading van het afstromende water en de atmosferische depositie blijkt dat het hellende pannendak een bron is voor Cu, sediment, Mntot, Pbtot en Fetot en bovendien het regenwater meer basisch maakt. Het regenwater wordt op het polyester dak aangerijkt met organisch koolstof, Mntot, en Cu. Het grinddak vertoont een heel ander gedrag. Verwering van grind geeft significante hoeveelheden Ca en verhoogt de pH van het regenwater, waardoor de kwaliteit ervan beter wordt. Anderzijds houdt het grinddak de meeste zware metalen en fosfor tegen, maar niet Cu en ondersteunt het de nitrificatie van het regenwater waardoor NH4 omgezet wordt in NO3. Voor de onderzochte pesticiden werd een significante retentie waargenomen voor de triazines door het
41
HOOFDSTUK 4 Mogelijke gezondheidseffecten van praktijken bij lokale teelt
grinddak en een kleine retentie door het pannendak. Het polyester dak houdt deze componenten niet tegen. Boogaard en Lemmen (2007) [32] komen na een analyse van de STOWA databank [31] tot de conclusie dat de MTR18-waarde voor oppervlaktewater voor van daken afstromend regenwater in woonwijken overschreden wordt voor Cu (overschrijding van gemiddelde 42 µg/l, mediaan 26 µg/l en P90 150 µg/l), Pb (overschrijding van P90 390 µg/l), Zn (overschrijding van gemiddelde 48 µg/l en P90 110 µg/l) en fosfaat (overschrijding van gemiddelde, mediaan en P90 1,6 µg/l). De MTR voor oppervlaktewater van wordt overschreden voor Cu (gemiddelde 5 µg/l en P90 11 µg/l), Ni (P90 7,5 µg/l), Zn (P90 71 µg/l) en fosfaat (P90 0,16 mg/l) in regenwater vóór afstroming. Boogaard en Lemmen (2007) [32] onderzochten ook de procentuele toevoeging ten gevolge van afstroming voor 1 locatie waarvoor voldoende stalen aanwezig waren (Enschede, 13 monsters voor en 17 monsters na afstroming van daken en wegen). Voor deze locatie werd een toename voor Pb van 6,9 naar 32,4 µg/l en voor Zn van 20,4 naar 41,4 µg/l gevonden. Deze resultaten zijn locatiespecifiek en staalname op andere locaties zal andere verhoudingen geven. Regenwater is aanvankelijk microbiologisch onbesmet [38] , maar bij afstromen langs oppervlakken en tijdens opslag in reservoirs kan besmetting optreden, bijvoorbeeld wanneer vogelfeces van het dak worden gespoeld of wanneer vogels of andere dieren toegang hebben tot het reservoir. De aanwezigheid van bacteriën van de coligroep, E. coli en intestinale enterococcen is een aanwijzing voor besmetting van het water met feces van humane of dierlijke oorsprong en mogelijke aanwezigheid van pathogene bacteriën zoals Campylobacter, Salmonella, Vibrio en Clostridium. Afhankelijk van het materiaal, de onderhoudsstatus van de reservoirs en de bewaartermijn van het regenwater kan groei van micro-organismen zoals Aeromonas optreden en kan de microbiologische kwaliteit van het hemelwater verslechteren. Indien biofilmvorming optreedt, is kolonisatie door Legionella mogelijk. Schets et al. (2005) [38] bemonsterden gedurende vier opeenvolgende weken op vier locaties regenwater (waarvan 1 regenton, in totaal 28 monsters). Op alle monsterlocaties werden de parameters voor fecale verontreiniging, bacteriën van de coligroep, E. coli en intestinale enterococcen, aangetroffen. Het totale aantal bij 22 °C kweekbare kiemen overschreed in 27 van de 28 monsters de Nederlandse norm voor drinkwater van 100 kolonievormende eenheden per milliliter. Aeromonas werd in 71% (n=20) en Clostridium perfringens in 82% (n=23) van de monsters aangetroffen. Salmonella en Vibrio werden in geen van de onderzochte monsters gedetecteerd, terwijl Campylobacter en Legionella slechts in twee verschillende monsters van één monsterpunt werden aangetroffen. Samenvattend kan gesteld worden dat de chemische kwaliteit van afstromend regenwater sterk afhankelijk is van het materiaal en de opstelling (vlak, hellend dak) van de oppervlakten waarvan het regenwater afstroomt. Daken zoals vlakke grinddaken kunnen chemische stoffen tegenhouden, maar het gebruik van materialen zoals zink en koper resulteert in een aanrijking van het regenwater met deze metalen zodat drempelwaardes voor aquatische toxiciteit, slib, bodem, …kunnen overschreden worden. De hoeveelheid chemische stoffen in afstromend regenwater is bovendien afhankelijk van factoren zoals de hoeveelheid regen, tijdstip tijdens de regenbui en de periode van droogte voorafgaand aan de regenbui. Wanneer regen valt na een lange periode van droogte zal het eerst afstromende water hogere concentraties aan chemische stoffen bevatten omwille van afgezet stof en verwerings- en corrosieproducten op het dak waarvan de regen afstroomt. Afstromend regenwater bevat vaak (te) hoge concentraties aan Cu en Zn, maar ook Mn, Pb, Fe, organisch koolstof, Ni en fosfaat worden in verhoogde concentraties teruggevonden.
18
MTR: maximaal toelaatbaar risiconiveau
42
HOOFDSTUK 4 Mogelijke gezondheidseffecten van praktijken bij lokale teelt
Regenwater dat opgevangen wordt is in de meeste gevallen microbiologisch besmet met bacteriën van de coligroep, E. coli en intestinale enterococcen omwille van contact met vogelfeces of dieren die toegang hebben tot het reservoir. Micro-organismen zoals Aeromonas en Clostridium perfringens worden ook frequent teruggevonden. 4.1.4.
KWALITEITSVEREISTEN EN IMPACT BIJ GEBRUIK VAN GIETWATER (EN DRINKWATER VOOR KIPPEN)
Wanneer regen- of grondwater als gietwater gebruikt worden, komt dit direct op de gewassen en op/in de bodem terecht [39]. Verontreinigingen in dit water kunnen vanuit de bodem door de planten opgenomen worden, maar ze kunnen ook via het aanhangende gietwater door het blad (en eventueel andere bovengrondse plantendelen) opgenomen worden. De route naar de bodem is voldoende goed gekend om risico’s van plantopname te evalueren, de opname via de bovengrondse delen van de plant is minder goed gekend. Dit laatste wordt ook bevestigd door advies 28-2009 van het Wetenschappelijk Comité van het FAVV [40]. In het kader van onderzoek naar de overdracht van radionucliden naar planten is enige informatie beschikbaar. De mate waarin chemische stoffen die op de bladeren terecht komen vastgehouden worden hangt af van de deeltjesgrootte, oplosbaarheid en biobeschikbaarheid [41] van deze stoffen. Processen, die optreden bij het weerhouden van elementen ter hoogte van het blad zijn: fysische retentie op de waslaag, chemische adsorptie en/of absorptie door het blad. Gedurende een typische irrigatiecyclus zal het merendeel van de contaminanten op de bodem terechtkomen. Anionen worden meer geabsorbeerd dan kationen. Enkel ionen die mobiel zijn in het floëem van de plant kunnen de besproeide plantendelen verlaten en zich verplaatsen naar andere delen in de plant. Ionen die niet geabsorbeerd en getransporteerd worden blijven op het gecontamineerde bladoppervlak aanwezig tot de waslaag van de plant verwijderd wordt of ze verwijderd worden door wind en/of regen. Voorbeelden van mobiele ionen zijn K+1, Ru+1, Na+1, Mg+2, P anion, S anion, Cl+1, As anion, Ni+1, Ni+2 en Cs+1 [41]. Intermediair mobiele ionen zijn Fe+3(organische complexe vorm), Mn+2, Zn+2, Cu+1 en Cu+2, Mo anion, Co+2, Cr+2(organische complexe vorm), Hg+1 en Hg0, Sb anion, Tl+1 en Sr en immobiele ionen zijn Li+1, Ca+2, Sr+2, Ba+2, B anion, Ag+1, Cd+1 en Cd+2, Pb+2 en Sn+2. Ook Se en Be worden beschouwd als immobiel in het floëem. Immobiel zijn in het floëem betekent echter niet dat absorptie door de plant niet kan gebeuren. De relatieve absorptiesnelheid (biobeschikbaarheid) van chemische stoffen via de bladeren is moeilijk te kwantificeren; volgens Robertson et al. (2003) [41] wordt Ni wellicht in hoge mate geabsorbeerd. De absorptie door het blad is een overdracht op het moleculaire niveau. Dit zou impliceren dat absorptie van vrije anionen en kationen vlot verloopt, terwijl oxiden, carbonaten en hydroxiden waarschijnlijk niet geabsorbeerd worden tenzij er aanzienlijke oplossing plaatsvindt. Tijdens een sproeibeurt worden de bovengrondse plantendelen bevochtigd, en overtollig water stroomt af naar de bodem. Er is weinig geweten over hoeveel van een bepaalde stof kan worden geadsorbeerd of geabsorbeerd tijdens irrigatie. Wanneer gietwater op de bovengrondse plantendelen terecht komt is het waarschijnlijk dat na een initiële verzadiging bijkomend water en dus ook de contaminanten van de plant afstromen. Dit laatste blijkt echter niet zo te zijn voor stoffen met een zeer hoge biobeschikbaarheid, zoals Ni. Robertson et al. (2003) [41] vatten enkele studies samen over irrigatie met water gecontamineerd met radionucliden. Conclusies hierin zijn dat de chemische vorm waarin de contaminant voorkomt belangrijk is [42, 43, 44], dat opname via bovengrondse plantendelen veel minder belangrijk is dan via de wortel, maar dat deze opname wel toeneemt met verminderde absorptie via de wortel [45]. Brambilla et al. (2002)[46] onderzochten de bodem-vrucht en blad-vrucht transfer van Cs, Sr en Zn via natte depositie en concludeerden dat de interceptie van Zn >>Cs>Sr. Bovendien is de efficiëntie van interceptie bij oudere planten beter dan bij jongere. De resultaten van het onderzoek wijzen in de richting dat Zn mobiel is in het floëem , echter minder mobiel dan Cs. Baeza et al. (1999) [47] demonstreerden de invloed van tijdstip en leeftijd van de plant op de transfer via de bovengrondse
43
HOOFDSTUK 4 Mogelijke gezondheidseffecten van praktijken bij lokale teelt
plantendelen. Hoe dichter bij het oogsttijdstip van de vruchten of wortel, hoe groter de bijdrage van opname van contaminanten via de bovengrondse plantendelen. Metalen aanwezig in gietwater dat afvloeit naar de bodem, hechten zich aan de bodemdeeltjes en worden minder gemakkelijk opgenomen door gewassen [39]. De mate van sorptie wordt uitgedrukt door de partitiecoefficiënt (Kp of Kd). Een hoge Kd-waarde duidt op een sterke sorptie aan de bodem. De Kd-waarde voor een bepaald metaal is afhankelijk van het bodemtype en lokale omstandigheden. Bij frequente irrigatie met gietwater met hoge concentraties metalen kan aanrijking van de bodem plaatsvinden. Dit laatste werd door Kashif et al. (2009) [48] in Pakistan onderzocht voor de bodemconcentratie en groenten geteeld op land waar irrigatiewater van een vervuilde rivier gebruikt wordt. De bodem en ook de planten bevatten veel hogere concentraties aan zware metalen dan planten en bodem op stukken land die niet met vervuild water geïrrigeerd worden. De transferfactoren van bodem naar plant waren in deze studie het hoogste voor Cd en Zn. In Griekenland onderzochten Kirkillis et al. (2012)[49] de correlatie tussen de vervuiling van de rivier Asopos en de concentratie van Ni, Cr, Cd, Pb, Cu en As in wortelen, uien en aardappelen geproduceerd in de regio. Rond de rivier Asopos is een industriële zone gevestigd die niet enkel de rivier maar ook het grondwater, gebruikt voor irrigatie, vervuild heeft. De gehalten aan Ni waren tot 9 keer hoger dan deze gemeten in voeding afkomstig uit winkels. Voor Cr werd een verhoging gevonden met een factor 2, voor Cd en Pb was er een sterke variatie in concentratie. As werd niet gedetecteerd. Deze resultaten doen vermoeden dat de vervuiling van het grondwater een impact heeft op de voedselketen. Stasinos et al. (2012) [50] onderzochten de opname van Cr en Ni door wortelen, uien en aardappelen in een serre-experiment waarin irrigatie gesimuleerd werd zoals toegepast op de open velden in twee gebieden in Griekenland (Asopos en Messapia rivier). Irrigatie gebeurde met water dat Cr(VI) en Ni(II) bevatte in concentraties van 0-250 µg/l. Uit de resultaten blijkt dat Ni en Cr vlot door uien worden opgenomen wanneer deze aanwezig zijn in het irrigatiewater. De resultaten voor Ni en aardappelen wijzen in dezelfde richting. Wanneer uien en aardappelen in niet gecontamineerde grond geteeld worden, en geïrrigeerd met gecontamineerd water, kan er cross-contaminatie optreden en worden Ni en Cr opgenomen door de planten. Deze resultaten konden echter niet voor wortelen bevestigd worden. De onderzoekers raden op basis van hun resultaten aan dat in vervuilde gebieden enkel niet gecontamineerd irrigatiewater mag gebruikt worden. Momenteel bestaat er geen enkel wettelijk, specifiek criterium voor de kwaliteit van irrigatiewater [40]. Zo is er bijvoorbeeld geen enkel maximumgehalte voor zware metalen of microbiologisch criterium vastgesteld. Ter ondersteuning van de landbouwer/groenteteler bij het beheer van de risico’s die mogelijk aan irrigatie zijn gekoppeld formuleert het Wetenschappelijk Comité van het FAVV [40] meerdere kwalitatieve aanbevelingen, onder meer gebaseerd op aanbevelingen van de WHO. De belangrijkste aanbeveling stelt dat het verboden is om onbehandeld afvalwater (= niet gezuiverd) voor irrigatie te gebruiken. Grondwater, regenwater of oppervlaktewater (of een combinatie ervan) al dan niet na voorafgaandelijke opslag in open of gesloten putten of tanks, eventueel gerecycleerd na voormalig gebruik kan gebruikt worden voor irrigatie indien via risicoevaluatie kan worden aangetoond dat bij gebruik van dit water de risico’s voor de voedselveiligheid beheerst worden. Vooral met het oog op microbiologische veiligheid, worden volgende adviezen gegeven voor het gebruik van water bij irrigatie in primaire productie:
44
grondwater en regenwater dat in een afgesloten reservoir of tegen binnendringen van huisdieren afgeschermd bekken opgevangen wordt, wordt beoordeeld als geschikt voor de irrigatie van elk type teelt. Dit soort water wordt beschouwd als schoon water en houdt dus slechts een beperkt risico in.
HOOFDSTUK 4 Mogelijke gezondheidseffecten van praktijken bij lokale teelt
Voor oppervlaktewater (vb: waterlopen/kanalen, meren/plassen, open putten, …) wordt aanbevolen om op regelmatige tijdstippen een analyse uit te voeren vooraleer het gebruikt wordt voor de irrigatie van teelten. Als microbiologische richtwaarde wordt voorgesteld: maximum 10 kve19 E. coli per ml. Indien het water aan deze richtwaarde voldoet, wordt geoordeeld dat het geschikt is voor gebruik voor de irrigatie van elk type teelt. Indien het oppervlaktewaarde de maximale waarde van 100 kve E. coli per ml niet overschrijdt, dan is het water geschikt voor de irrigatie van graan-, veevoeder- en industriële teelten, maar niet voor de irrigatie van teelten (groenten en fruit) waarvan de oogst rauw wordt geconsumeerd en ook niet voor de weiden. Bij overschrijding van de maximale waarde, moet het water als niet-drinkbaar en niet schoon water worden beschouwd en is het niet geschikt voor irrigatie.
Water dat voldoet aan de voorwaarden wordt beschouwd als schoon water en houdt dus slechts een beperkt risico in. Naast de kwaliteit van het gebruikte water kunnen ook andere factoren een invloed hebben op het risiconiveau voor de volksgezondheid bij de consumptie van geïrrigeerde plantaardige producten. Deze factoren zijn: type irrigatie, type teelt, periode tussen laatste irrigatie en teelt en naoogstbehandeling. Druppelbevloeiing houdt een kleiner risico in dan irrigatie door beregening omdat er in principe geen rechtstreeks contact is tussen irrigatiewater en eetbaar deel van de plant. De morfologische eigenschappen van de plant bepalen of irrigatiewater door de plant of door het eetbaar gedeelte van de plant worden vastgehouden (vb. sla). Planten beschikken over verdedigingsmechanismen die de verontreiniging van de geoogste delen door irrigatiewater kunnen beperken. Bepaalde soorten groenten en fruit hebben een waterafstotend laagje op de schil van hun vruchten (vb. appelen), een stevige waterdichte structuur (vb. spruitjes) of produceren antimicrobiële componenten (vb. wortelen). De concentratie van bepaalde verontreinigingen zoals fecale bacteriën kan verminderen in functie van de tijd, en dus in functie van de tijdsduur tussen laatste irrigatie en oogsten. Naoogstbehandeling van plantaardige producten die het risico op voedselveiligheid verkleinen zijn hittebehandeling, wassen en schillen. Volgens het wetenschappelijk Comité [40] is het niet eenduidig bewezen dat microbiologische verontreiniging van geoogste plantaardige producten niet alleen zou mogelijk zijn door direct contact tussen irrigatiewater en het eetbaar gedeelte van de plant maar eventueel ook mogelijk is als gevolg van directe opname via de wortels van mens-pathogene micro-organismen uit de grond. Het wetenschappelijk Comité stelt dat ongeacht het type irrigatie (hydrocultuur inbegrepen) en teelt, verontreinigingen in irrigatiewater mogelijks kunnen leiden tot microbiologische en/of chemische risico’s voor de volksgezondheid bij consumptie van het geïrrigeerde plantaardige producten. Het verband tussen verontreinigd irrigatiewater en de eventuele introductie van verontreinigingen in fruit en groenten hetzij via direct contact (via het eetbaar gedeelte) hetzij via indirect contact (via de wortels) is echter slechts in beperkte mate bestudeerd. Er zijn nog onvoldoende gegevens beschikbaar in deze complexe materie (diverse types water, diverse teelten en teeltwijzen, diverse eindproducten). [40] Het risico van een bacteriële besmetting speelt uiteraard vooral bij rauw geconsumeerde groenten. Wassen kan een deel van de contaminatie verwijderen, gekoeld bewaren verhindert ook de groei van micro-organismen. Uit een studie naar verwijdering van micro-organismen in omstandigheden van een keuken, werd vastgesteld dat verwijdering van micro-organismen afhankelijk is van het soort groente. Broccoli is een moeilijker groente dan bijvoorbeeld sla in deze context. “Weken” van groenten en fruit in water en spoelen met wrijven of borstelen onder koud stromend water zijn de beste methoden om bacteriële besmetting te verminderen [51].
19
kve: kolonievormende eenheden 45
HOOFDSTUK 4 Mogelijke gezondheidseffecten van praktijken bij lokale teelt
In de praktijkgids “Water in de landbouw” van de Vlaamse Overheid Landbouw en Visserij worden kwaliteitseisen voor irrigatiewater20 vermeld die telers moeten toelaten om de geschiktheid van het water voor de teelt te beoordelen. Deze normen zijn drempels waarbij het gewas schade kan ondervinden door de te hoge concentratie aan een bepaalde stof, ze zijn dus opbrengst gerelateerd. In sommige gevallen raadt men de teler ook bij slechte kwaliteit van het irrigatiewater toch nog aan om te beregenen omdat beregening met water van slechte chemische kwaliteit soms minder erg is dan niet beregenen en droogtestress toe laten. Voor de microbiologische kwaliteit moet het aantal fecale coliformen lager zijn dan 1.000 kve/100 ml. Tabel 9: Chemische kwaliteitsnormen voor irrigatiewater21 Waterkwaliteit 22
EC bij 25°C Natrium (Na) Chloor (Cl) Calcium (Ca) Magnesium (Mg) Sulfaat (S04) Bicarbonaat (HC03) IJzer (Fe) Boor (B) Zink (Zn) Mangaan (Mn) Koper (Cu)
Normen 0,8 – 1,5 mS/cm 1,5 – 3,0 mmol/l of 30 - 60 mg/l 1,5 – 3,0 mmol/l of 50 – 100 mg/l <3,0 mmol/l of < 120 mg/l <1,0 mmol/l of < 25 mg/l <1,0 mmol/l of < 100 mg/ >4,0 mmol/l of > 60 mg/l 20 – 30 µmmol/l of 1,1 - 1,7 mg/l 20 – 50 µmmol/l of 0,2 - 0,6 mg/l 5 – 10 µmmol/l of 0,2 - 0,7 mg/l 10 – 20 µmmol/l of 0,5 - 1 mg/l 1 – 3 µmmol/l of 0,06 - 0,2 mg/l
Dusseldorp et al. (2007)[39] vermelden kwaliteitscriteria gepubliceerd door het Nederlandse Ministerie van Landbouw [52] en de FAO [53]. Door het IKC-Landbouw [52] zijn attenderingswaarden voor waterkwaliteit opgesteld. De normwaarden voor As, Cd, Cu, Pb, Zn, Ni en Hg gelden voor gebruik van water in glastuinbouw, groente- en fruitteelt, akkerbouw en grasland. De meeste van deze normen zijn gebaseerd op fytotoxiciteit en dus opbrengst gerelateerd. De FAO [53] hanteert maximum concentraties voor sporenmetalen in irrigatiewater. Deze waarden houden rekening met o.a. saliniteit, fysische effecten en toxiciteit (fytotoxiciteit en gezondheidseffecten voor mens en voor dieren in geval van beweiding). Tabel 10: Kwaliteitscriteria voor irrigatiewater
Contaminant µg/l Al As Be Cd Co 20
Fytotoxiciteit sproeiwater gewassen Attenderingswaarde Kwaliteitscriteria voor landbouw irrigatiea), selectie van waarden (IKC-L) [52] (FAO, 1985) [53] en 23 5000 50 100 100 10 10 50
http://lv.vlaanderen.be/nlapps/docs/default.asp?fid=446 http://lv.vlaanderen.be/nlapps/docs/default.asp?fid=446 22 EC: Elektrische conductiviteit. de EC geeft de geleidbaarheid van de bodem weer en is dus afhankelijk van de hoeveelheid opgeloste zouten in de bodem 23 http://www.fao.org/docrep/003/t0234e/T0234E06.htm#ch5.5 21
46
HOOFDSTUK 4 Mogelijke gezondheidseffecten van praktijken bij lokale teelt
Contaminant µg/l Cu Pb Zn CrIII CrVI Ni Mn Mo Se V a)
Fytotoxiciteit sproeiwater gewassen Attenderingswaarde Kwaliteitscriteria voor landbouw irrigatiea), selectie van waarden (IKC-L) [52] (FAO, 1985) [53] en 23 200 200 50 5000 2000 2000 1000 100 100 200 200 200 10 20 100
de maximale concentraties zijn afgeleid onder de aanname van 10000 m³/ha.j irrigatie. Bij hogere irrigatie moeten de waarden naar beneden aangepast worden, bij lagere irrigatie moeten de waarden niet aangepast worden.
Voor veebedrijven bestaan drinkwaternormen voor pluimvee, waarden zijn opgenomen in Tabel 11. Drinkwater op veebedrijven voldoet echter niet altijd aan deze normen wanneer gebruik gemaakt wordt van alternatieve bronnen zoals open putten, hemelwatercisternes, silo’s of bassins voor opvang regenwater. Deze alternatieve bronnen kunnen gemakkelijk bevuild geraken waardoor vooral de bacteriologische normen kunnen overschreden worden [54]. Chemische afwijking van het drinkwater kan weinig zichtbare tot dodelijke gevolgen hebben voor de dieren, wanneer water besmet is met bacteriën kan de darmgezondheid van de dieren in gedrang komen en kunnen ziektekiemen overdragen worden (bv. botulisme, salmonella,…) [54].
47
HOOFDSTUK 4 Mogelijke gezondheidseffecten van praktijken bij lokale teelt
Tabel 11: Normen wateronderzoek voor pluimvee [55] 24
Chemisch onderzoek Fysisch aspect pH Geleidbaarheid Totale hardheid Fluoride Chloride Nitriet Nitraat Fosfaat Sulfaat Sulfide Ammonium Totaal ijzer Mangaan Natrium Calcium zoutgehalte Bacteriologisch onderzoek Totaal kiemgetal 22 °C Totaal kiemgetal 37 °C Coliformen E. coli Intestinale enterococcen Sulfiet reducerende Clostridia C perfringens Salmonella sp a)
48
Diagnostiek
Gezondheidskwalificatie
IKBa)
Belplumea)
Helder, kleur- en geurloos 4-9 2100 µS/cm 20 ° D 1,5 mg/l 250 mg/l 1,0 mg/l 100 mg/l 5,0 mg/l 100 mg/l Afwezig 0,5 mg/l 2,5 mg/l 2,0 mg/l 200 mg/l 270 mg/l 2000 mg/l
Helder, kleur- en geurloos 4-9 1,0 mg/l 2,5 mg/l 2,0 mg/l -
Helder, kleur- en geurloos 4-9 20 ° D 1,0 mg/l 2,5 mg/l 2,0 mg/l -
Helder, kleur- en geurloos 4-9 20 ° D 1,0 mg/l 2,5 mg/l
100.000 kve/ml 10.000 kve/ml 10.000 kve/100 ml 100 kve/ml Afwezig ( 1 kve/100 ml) 1 kve/20 ml kve/100 ml afwezig
100.000 kve/ml 10.000 kve/ml 100 kve/ml Afwezig ( 1 kve/100 ml) afwezig
100.000 kve/ml 100.000 kve/ml 100 kve/ml -
100.000 kve/ml 100.000 kve/ml 100 kve/ml Afwezig ( 1 kve/100 ml) -
-
IKB kip: Nederlands kwaliteitszorgsysteem voor de productie van pluimveevlees; Belplume: Integraal Kwaliteitsbeheersysteem voor braadkippen in België
HOOFDSTUK 4 Mogelijke gezondheidseffecten van praktijken bij lokale teelt
Zaghari et al. (2011) [56] en Vodela et al. (1997) [57] onderzochten de impact van toediening van drinkwater gecontamineerd met As, Cd, Pb, benzeen en trichlooretheen aan pluimvee. Dit laatste resulteerde in een afname van het lichaamsgewicht van de dieren, verminderde eiproductie en eieren met een lager gewicht. Naast een direct effect op de gezondheid en fysische kenmerken van de kippen kan het toedienen van gecontamineerd drinkwater ook effecten hebben op de concentraties van de contaminanten in dierlijke producten zoals eieren en vlees. Ghosh et al. (2012) [58] bepaalden As-concentraties in voeder, putwater gebruikt als drinkwater, eieren en uitwerpselen van 248 legkippen in met As vervuilde gebieden in Bangladesh. Doel van de studie was om de invloed te onderzoeken van het As-gehalte in voeder en drinkwater op de concentraties in eieren en uitwerpselen. De gemiddelde As-concentraties in drinkwater, voeder (droog gewicht), eieren (vers gewicht) en uitwerpselen bedroegen respectievelijk 77,3, 176,6, 19,2 en 1439,9 ppb. Met behulp van een multivariabel regressiemodel werd een positieve correlatie gevonden tussen het As-gehalte in eieren en drinkwater alsook de leeftijd van de legkip. Voor iedere toename van 1% As-gehalte in drinkwater, nam As in de eieren toe met 0,41% en in de uitwerpselen met 0,44%. As in drinkwater levert dus een significante bijdrage aan As accumulatie in eieren. Jeambrun et al. (2012)[59] onderzochten de transfer van U, Th en hun vervalproducten van granen, water en bodem naar kippenvlees en eieren. Uit hun onderzoek blijkt dat de belangrijkste bron voor de activiteit van 238U in eieren en vlees de inname van gecontamineerd water is. Samengevat kan gesteld worden dat verschillende studies hebben aangetoond dat contaminanten aanwezig in het irrigatiewater kunnen opgenomen worden door planten. Dit gebeurt via absorptie/adsorptie op de bovengrondse plantendelen (bij besproeiing) of via de wortel door water dat afdruppelt van de plant (besproeiing) of na bevloeiing. Er is weinig kennis over het proces van bovengrondse plantopname, wel is geweten dat bepaalde contaminanten zoals Ni beter opgenomen worden dan andere. Microbiologische contaminatie is weinig waarschijnlijk bij gebruik van regen- of putwater, dat in afgesloten reservoirs wordt bewaard [40]. Contaminanten in het irrigatiewater kunnen ook fytoxische effecten hebben op de gewassen, voor deze laatste bestaan kwaliteitsnormen. Regen- of putwater gebruikt als drinkwater voor kippen kan invloed hebben op de gezondheid en fysische kenmerken van de dieren, maar kan ook effecten hebben op de concentraties in eieren en vlees. Verschillende studies hebben aangetoond dat de concentratie van contaminanten in eieren afhankelijk is van deze in het drinkwater. Wanneer het drinkwater besmet is met bacteriën kan de darmgezondheid van de dieren in gedrang komen en kunnen ziektekiemen overdragen worden. 4.2. 4.2.1.
GEBRUIK VAN MATERIALEN IN DE TUIN ASBEST
Asbest werd vroeger vaak gebruikt in bouwmaterialen zoals golfplaten, dak- en gevelleien en isolatiematerialen, maar bijvoorbeeld ook in bloembakken. De gezondheidsrisico’s van asbest worden bepaald door de inademing van asbestvezels. Asbest is een vezelachtig materiaal, waarvan losgekomen fijne vezeltjes bij inademing in de longen kunnen dringen. Ze kunnen asbestose, longen buikvlieskanker en longkanker veroorzaken. De symptomen kunnen 15 tot 40 jaar na blootstelling optreden.
49
HOOFDSTUK 4 Mogelijke gezondheidseffecten van praktijken bij lokale teelt
Hechtgebonden asbest, zoals in asbestcement, vormt weinig risico voor de gezondheid zolang het materiaal in goede staat verkeert. Ongebonden asbest, zoals bij isolatie van leidingen, vormt een groter risico omdat de vezels hier sneller vrijkomen. Toepassingen met asbest werden vanaf de jaren ’70 geleidelijk aan verboden. Op dit ogenblik is er een algemeen verbod op het gebruik van asbest. Ook het hergebruiken van asbesthoudende materialen is verboden. Naar de particulier toe is er de folder “Asbest in en om het huis”, uitgegeven door de Vlaamse overheid [60] en de website van het Departement Leefmilieu, Natuur en Energie25. Deze geeft informatie over de risico’s van asbest, het herkennen van asbest, wat te doen en hoe te verwijderen. Met betrekking tot asbest in de moestuin zijn er twee aspecten relevant: Aanwezigheid van asbest in opgevangen regenwater dat gebruikt wordt als gietwater; Gebruik van asbesthoudende materialen: bakken, afboordingen. Millette et al. (1983) [61] rapporteren dat citernen waarin regenwater van daken uit asbestcement werd opgevangen tot 500 miljoen vezels chrysotielasbest per liter konden bevatten, asfatleien met asbest als bindmateriaal veroorzaakten geen significante asbestconcentraties in het afgevoerde regenwater. Regenwater afgevoerd van daken met asbestleien kunnen een variabele hoeveelheid asbestvezels bevatten, gebruik van dit regenwater wordt – uit voorzorg – best vermeden.26 Wenst men dit regenwater toch te gebruiken, dan kan men via een filter besmetting van het opgevangen water water vermijden. We hebben geen specifieke informatie gevonden over de risico’s van asbest in de moestuin. Afhankelijk van de toestand van het asbesthoudende materiaal, kunnen vezels vrijgesteld worden in de bodem. Asbest wordt evenwel niet opgenomen door planten en loogt ook niet uit naar diepere lagen of het grondwater. Opwaaien van losgekomen asbest en inademing van deze vezels kan een gezondheidsrisico vormen. 4.2.2.
TREINBIELZEN EN BEHANDELD HOUT
(Her)gebruik van treinbielzen en behandeld hout voor afboording in groentetuinen of als materiaal voor plantenbakken kan aanleiding geven tot verschillende vormen van verontreiniging. Met betrekking tot treinbielzen kan de behandeling met creosoot aanleiding geven tot PAK’s, terwijl hout behandeld met chroomkoperarsenaten of wolmanzouten (onder druk behandeld hout) aanleiding kan geven tot verhoogde gehalten arseen (en mogelijk ook chroom) in de bodem. De risico’s van deze houtbehandelingsproducten zijn gekend, waardoor er strikte reglementering voor geldt. De recuperatie van oud hout kan evenwel tot potentiële risico’s leiden. Creosoot behandeld hout Creosoot of teerolie is een bruinzwarte olieachtige vloeistof die wordt verkregen door de destillatie van koolteer. Het is een complex mengsel bestaande uit een 300-tal verschillende bestanddelen. Creosoot kan tot 85 % PAK’s (polyaromatische koolwaterstoffen) bevatten. Het gebruik van creosoot door de consument is sinds 2003 verboden. Professionele toepassingen zijn enkel nog 25
http://www.lne.be/themas/milieu-en-gezondheid/asbest/asbest Overgenomen van http://www.health.belgium.be/eportal/Environment/Chemicalsubstances/Asbestos/11882450_NL?fodnlang =de#regenwater 26
50
HOOFDSTUK 4 Mogelijke gezondheidseffecten van praktijken bij lokale teelt
toegestaan voor houten palen van bovenleidingen, dwarshout tussen spoorlijnen, landbouwkundig gebruik en haveninstallaties en waterwegen. In België is de toepassing maar toegelaten tot gebruik bij de spoorwegen en in de landbouw (fruitteelt, paardenkweek). [62] Bij gebruik van creosoot-behandeld hout kunnen twee processen leiden tot vrijstelling van de creosootbestanddelen: Migratie van componenten vanuit het hout naar de oppervlakte, vooral wanneer het hout in de zon ligt, gevolgd door verdamping waarbij de stoffen met een laag moleculair gewicht verdampen; het betreft hier bvb. fenantreen en fluoreen (de minder toxische PAK’s); Uitloging van PAK’s en andere verbindingen aanwezig aan het oppervlak naar bodem en grondwater; de vrijgave van creosoot in de bodem is een langlopend proces en kan makkelijk 5-10 jaar duren. Heiger-Bernaeys et al. (2010) [63] onderzochten de impact van het gebruik van gecreosoteerd hout op de kwaliteit van bodem in moestuinen. De resultaten toonden aan dat alle geanalyseerde PAK’s (16) werden aangetroffen in de bodem vlak naast de creosoot-afboording. De concentraties PAK’s in de bodem binnen 50 cm afstand van het hout waren 4 maal hoger dan de concentraties in het midden van de moestuin. Er werden vooral benzo(a)pyreen, benzo(a)antraceen en benzo(b)fluoranteen aangetroffen voor de carcinogene PAK’s en fluoranteen en pyreen voor de niet-carcinogene PAK’s.
Figuur 1: Bodemconcentraties van PAK’s in functie van afstand tot creosootbehandeld hout (uit [63]) Becker et al. [64] onderzochten het uitlooggedrag van hout behandeld met creosoot en onbehandeld hout. Dit gebeurde onder laboratoriumomstandigheden die verschillende condities in het milieu zoals vochtigheidsgraad en zuurtegraad nabootsen. De belangrijkste componenten in creosoot gebruikt voor dit onderzoek zijn polyaromatische en heterocyclische componenten zoals naftaleen, chinoline, acenafteen, dibenzofuranen, fluoreen, fenantreen, anthraceen, fluorantheen en pyreen. Uit het onderzoek blijkt dat PAK’s en heterocyclische stikstofverbindingen uitlogen in gedeïoniseerd water, aquatische bufferoplossingen bij pH 4,7 en aquatische humus-oplossingen. De uitgeloogde hoeveelheid heterocyclische stikstofverbindingen is een grootteorde hoger dan deze voor PAK’s. Dit laatste is het gevolg van de vorming van kationen door de heterocyclische
51
HOOFDSTUK 4 Mogelijke gezondheidseffecten van praktijken bij lokale teelt
stikstofverbindingen welke beter oplossen in waterige oplossingen dan de hydrofobe PAK’s. De onderzoekers besluiten dat uit met creosoot behandeld hout in aanraking met water of vochtigheid (bijvoorbeeld in de bodem) PAK’s en heterocyclische stikstofverbindingen kunnen vrijkomen die schadelijk zijn voor mens en milieu. Hout behandeld met chroomkoperarsenaten (wolmanzouten) De actieve bestanddelen in wolmanzout (koper-chroom-arsenaat, CCA) zijn chroomverbindingen (dichromaat en chroomzuur), koperverbindingen (kopersulfaat en koper(II)oxide) en arseenverbindingen (voornamelijk arseenpentoxide). Koper werkt als een fungicide, arseen als een insecticide en chroom bindt koper en arseen aan het hout. De metalen vormen verbindingen met houtbestanddelen. Afhankelijk van het type fixatieproces, de houtsoort en de gebruikte concentraties blijven er resten van koper, chroom, arseen in en aan het oppervlak het hout. Deze resten kunnen in de loop van de tijd uitlogen naar bodem en water [65]. CCA werd voornamelijk gebruikt voor kinderspeeltuigen, tuinmeubelen en afsluitingen. Kenmerkend is de groene kleur die het aan het behandelde hout geeft. Met CCA behandelde houtproducten waarmee consumenten in contact komen mogen in België sinds 1 juli 2003 niet meer op de markt gebracht worden. Wat professionele en industriële toepassingen betreft, staat de richtlijn 2003/2/EG27 het gebruik van een bepaald type arseenhoudend preparaat alleen toe voor specifieke toepassingen, op voorwaarde dat de structurele integriteit van het hout vereist is voor de veiligheid van mensen en van vee en het niet waarschijnlijk is dat mensen er gedurende de levensduur van dit hout mee in aanraking komen, en het afval van dit hout door een erkend verwijderaar als gevaarlijk afval wordt behandeld. Heiger-Bernaeys et al. (2010) [63] onderzochten ook de impact van het gebruik van chroomarsenaat behandeld hout op de kwaliteit van bodem in moestuinen. De auteurs vonden geen concentraties arseen in de bodem boven 20 mg/kg (de detectielimiet). Door TNO is een indicatief onderzoek verricht naar de mogelijke lokale milieueffecten van gewolmaniseerd hout gebruikt voor de gevelbetimmeringen in Sidhadorp (houtskeletbouwwoningen gebouwd met een gevelbetimmering van gewolmaniseerd hout) [65] [66, 67]. Door uitloging van het hout is de bodem- en grondwaterkwaliteit beïnvloed. Tevens heeft het onderzoek aangetoond dat het bij gevelreiniging vrijkomende water zware metalen bevat. Het hout zelf bevat de zware metalen arseen, koper en chroom. De verontreiniging in de bodem beperkte zich tot de bovengrond, in de ondergrond werd geen verontreiniging gevonden. In het pompwater van de moestuin werden door TNO de volgende (hoogste) waarden gemeten: As 23 µg/l; Cu 1,15 µg/l; Cr(tot) 3,4 µg/l . Aangezien er geen peilbuizen geplaatst werden direct in de verontreinigde grond, is niet duidelijk in hoeverre ook het grondwater verontreinigd was. Verschillende internationale studies hebben de impact onderzocht van de uitloging van zware metalen uit met CCA behandeld hout op bodem en grondwater [68]. De hoeveelheid metalen die uitloogt is verschillend, en afhankelijk van factoren zoals klimatologische en geologische omstandigheden, UV-blootstelling, zuurtegraad en soms ook de ouderdom van het behandelde hout. Blootstelling aan UV stralen kan de hoeveelheid As die uitloogt uit het hout met een factor 5 verhogen. Verwering, verhoging van de zuurtegraad zoals bij gebruik van zure humus hebben eveneens een impact op de hoeveelheid uitgeloogde metalen. Wanneer meststoffen gebruikt 27
Richtlijn van de Commissie van 6 januari 2003 inzake de beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van arseen
52
HOOFDSTUK 4 Mogelijke gezondheidseffecten van praktijken bij lokale teelt
worden met daarin Ca, Mg, K of P, verhoogt de kans op uitloging. Men weet niet hoe lang As uit behandeld hout kan uitlogen, maar studies tonen aan dat oud hout net zoals nieuw behandeld hout kan uitlogen. In een aantal studies werd aangetoond dat de concentraties metalen in de bodem ten gevolge van uitloging van met CCA behandeld hout gestegen was tot boven aanvaardbare niveaus. De impact van de uitloging is zeer lokaal, in een studie van Townsend et al. (2001) [69] werden de hoogste concentraties As, Cr en Cu op een afstand van 5 cm van het behandelde hout teruggevonden. De hoeveelheid metalen in de bodem nam af met toenemende afstand tot het behandelde hout. De hoogste concentraties metalen werd tot op een diepte van 20 cm in de bodem teruggevonden. Alamgir et al.28 onderzochten de beschikbaarheid van As uit met CCA behandeld hout, en de opname ervan door planten. Hiervoor onderzochten ze moestuintjes van minimum tien jaar oud die afgebakend waren met hout behandeld met CCA. Er werden bodemstalen genomen op verschillende afstand van het hout, zie Figuur 2.
Figuur 2: Bodemconcentraties van As in functie van afstand tot CCA behandeld hout (Alamgir et al.28) Planten die geteeld werden op een afstand van 0-2,5 cm van het behandelde hout hadden significant hogere As concentraties dan planten geteeld in controle-aarde op 100-130 cm afstand van het hout. De auteurs raden aan om minimaal een afstand van 40 cm aan te houden tot het behandelde hout, en bij planten met een uitgebreid wortelnetwerk gebruik te maken van een plastic barrière in de grond tot een diepte van 15 cm. In een advies van de Universiteit van Californië [70] wordt gesteld dat CCA-behandeld hout geen onredelijke risico’s oplevert voor de gezondheid en dat het niet nodig is om structuren, die met CCA-behandeld hout vervaardigd zijn, te verwijderen. CCA-behandeld hout mag zeker niet verbrand worden omwille van de toxiciteit van de rookdeeltjes. Zaagsel of andere vormen van het behandeld hout mogen niet gebruikt worden in composthopen of als één of andere bodemverbeteraar.
28
Alamgir, F; Allan, D; Rosen, C. (XXXX). Arsenic availability from CCA treated lumber and uptake by plants, online beschikbaar via http://www.extension.umn.edu/yardandgarden/yglnews/yglnjune0101.html
53
HOOFDSTUK 4 Mogelijke gezondheidseffecten van praktijken bij lokale teelt
Op dit ogenblik loopt er aan de Universiteit Gent (Prof. Gijs du Laing) een onderzoek naar de mogelijke uitloging van schadelijke stoffen bij het gebruik van gerecupereerd materiaal voor het vervaardigen van plantenbakken29. De resultaten hiervan zijn momenteel nog niet publiek. 4.2.3.
STOFFEN EN SUBSTRATEN TER BEPERKING VAN DE OPNAME VAN SCHADELIJKE STOFFEN
De opname van – vooral metalen – door planten kan beïnvloed worden door het toevoegen van stoffen aan de bodem, zoals bekalking waardoor de bodempH stijgt en bepaalde metalen minder mobiel worden of door stoffen die de verontreinigingen binden (compost, additieven). Schadelijke stoffen kunnen ook uit de bodem verwijderd worden door fytoremediatie, waarbij gebruik gemaakt wordt van planten en meststoffen. De mobiliteit van zware metalen in de bodem is afhankelijk van de speciatie (fysisch-chemische bindingsvorm), samenstelling van de bodem en condities in de bodem (pH, redoxpotentiaal) [71]. Een lage pH van de bodem verhoogt de oplosbaarheid en mobiliteit van de metalen. Vaste bodem bestaat in hoofdzaak uit klei, organisch stof (humus) en oxiden van ijzer en aluminium. Aan het oppervlak van deze bestanddelen kunnen metalen worden gebonden. Het verhogen van organisch stof (via toevoeging van mest, compost), bevordert het binden van zware metalen (bijv. Cd) in de bodem. In het project “Risicogebaseerde bodemsanering in de Kempen, gestoeld op een reductie van de mobiliteit en de biobeschikbaarheid van zware metalen in de bodem”[72] werden twaalf potentieel metaal immobiliserende bodemadditieven bij toepassing op Kempische zandbodems onderzocht (zie Tabel 12 voor een overzicht van de onderzochte additieven). De additieven zijn afkomstig van bedrijven die primaire of secundaire producten genereren en die potentieel vertonen om als hoofdbestanddeel of als nevenadditief te worden aangewend voor metaalimmobilisatie. Een kalkbehandeling werd meegenomen doorheen de verschillende testfasen om te kunnen nagaan in welke mate de onderzochte additieven verschillen in vergelijking met gewone bekalking. De afvalstoffen opgenomen in deze selectie zijn niet opgenomen in de lijst met toegelaten producten van Vlarea art. 4.1.1. (gebruik van afvalstoffen als secundaire grondstoffen). Tabel 12: Additieven, per functionele klasse, met de toegepaste inmengingsdosis en de overeenkomstige dosis (uit [72]) Additief Apatiet-Jordanië Fe-fosfaat slib Bioterra Compost Einddigestaat Slovakiet Straalco Bauxsol Steel shots Alsiel Argex CaCO3 29
Klasse P-houdend P-houdend P-houdend OS-materie OS-materie Fe/al-houdend Fe/Al-houdend Fe/Al-houdend Fe/Al-houdend Fe/Al-houdend Klei Kalk
Dosis 1% 1% 1% 1% 1% 2,5 % 1% 1% 1% 1% 1% 1%
http://www.gentblogt.be/2013/04/24/hoe-gezond-is-stadslandbouw-in-gent
54
Code 1A 1B 1C 2A 2B 3A 3B 3C 3D 3E 4 5
HOOFDSTUK 4 Mogelijke gezondheidseffecten van praktijken bij lokale teelt
De additieven werden getest op een aantal factoren om na te gaan of ze al dan niet geschikt zijn voor gebruik: - ze moeten voldoen aan de voorwaarden inzake samenstelling en gebruik in of als meststof of bodemverbeterend middel voor de metalen As, Cd, Cr, Hg, Pb, Ni en Zn. Een aantal van de geteste additieven (3B, 3C, 3D voor Cr; 1B, 3B voor Cu; 3B voor Ni) overschrijden de norm (Vlarea bijlage 4.2.1.A.) inzake samenstelling en gebruik in of als meststof of bodemverbeterend middel voor Cr, Cu en/of Ni. Wanneer verondersteld wordt dat op zijn minst om de 5 jaar een product mag toegevoegd worden, zal de Cr norm overschreden worden voor een aantal producten (3B, 3C en 3D). - De nutriëntensamenstelling (P en N-gehalte) moeten voldoen aan de normen. - Voor metalen is de mobiliteit eenvoudig te reduceren door verhoging van de pH (bekalking). Deze pH verhoging is niet duurzaam en kan op langere termijn door zure regen of rhizosfeer acidificatie worden tenietgedaan. Producten die ook bij pH verlaging een stabiliserend effect kunnen induceren verdienen de voorkeur. De auteurs hebben een selectiecriterium gehandhaafd van 25% supplementaire stabilisatie bovenop de reductie in oplosbaarheid geïnduceerd door pH stijging. Bovendien werd ook gekeken naar de metaalaccumulatie in slabladeren (bijv. product 3A resulteerde in een significant lagere Cd accumulatie ten opzichte van onbehandelde bodem). - Bepaalde producten kunnen op basis van fysico-chemische criteria stabiliserend werken maar induceren door hun aard soms biologisch negatieve effecten. De mate van toepassing van een bodemadditief die kan leiden tot een reductie van de toxiciteit van bodems voor allerhande levende organismen is daarom relevant (vermindering in biobeschikbaarheid). - Het effect van toediening van additieven op planten (fytotoxiciteit). - Ecotoxiciteit; - Naast een verlaging van metaalconcentraties in consumptiegewassen is bij immobilisatietoepassingen in residentiële gebieden een mogelijke blootstelling in geval van rechtstreekse bodemingestie van bijkomend belang. Bepaalde bodemadditieven zijn in staat om in de zeer zure condities van het maag-darm stelsel metalen te blijven vastleggen. Uit de testen blijkt dat een aantal van de additieven niet voldoen aan de samenstellingseisen van Vlarea, noch aan de normen voor toepassing als bodemverbeterend middel. Dit is vooral te wijten aan de aanwezigheid van chroom in een aantal van de Fe/Al-houdende additieven. Bij toepassingen in het veld blijkt de opname van metalen door sla (aangeplant 14 dagen na inmenging additief) niet te worden gereduceerd. Twee additieven (2A en 2B) gaven een verhoging van het gehalte in de slaplanten. Het additief 3A (dat ook voldeed aan de Vlarea-eisen) gaf een verlaging van de gehalten in sla, maar niet tot het niveau in de controlebodem. Daarnaast werden ook proeven uitgevoerd in tuinen, met inmenging van de additieven. Hier leek additief 1A het beste resultaat te geven. De normen (landbouwgewassen) voor Cd in selder, sla en spinazie werden evenwel nog steeds overschreden. Rietra et al. [73] onderzochten het effect van bekalken op cadmium- en zinkopname door prei, schorseneer, aardappel, tarwe en gras. Op een locatie in de Kempen met een relatief hoge cadmiumverontreiniging (1.5-2 mg Cd. kg-1 grond) werd de pH van de bodem verhoogd met behulp van kalk en cement. Gedurende twee opeenvolgende jaren (2004-2005) zijn bodem- en gewasmonsters geanalyseerd en vergeleken met deze van een onbehandelde bodem. Voor de onbehandelde bodem was het uitgangspunt dat de pH een zodanig niveau heeft dat de ondergrens voor goede gewasgroei bereikt is. In het 2de jaar werden de bodems voor de teelt van prei en schorseneer bekalkt omdat de gewasopbrengst te klein was. De toegepaste bekalking was zo dat een pH bereikt werd die in de reguliere landbouw normaal is, en de behandeling met cement gaf een pH die bij jarenlange intensieve bekalking bereikt wordt en 55
HOOFDSTUK 4 Mogelijke gezondheidseffecten van praktijken bij lokale teelt
gaf het resultaat aan dat maximaal mogelijk is in de landbouwpraktijk. Daarnaast werd gezorgd voor een voor elk gewas optimaal bemestingsniveau, wat enige invloed kan hebben op de pH. De effecten van de behandeling (onbehandeld, kalk, cement) op de gewaskwaliteit, de opbrengst en de droge stofgehalten werden bepaald. Voor droge stof gehalten was er geen verschil tussen de behandelingsmethoden, enkel voor gras was deze iets lager bij behandeling met cement. De gewasopbrengsten verschilden als functie van de behandeling, maar deze waren niet voor alle gewassen consistent over de twee jaren. De pH van de onbehandelde bodem was in het eerste jaar 4,2-4,4. Door de behandeling met kalk werd de pH verhoogd tot 4,7-5,2 en met cement tot 6,9-7,4. In 2005 bedroeg de pH in de onbehandelde grond ongeveer 4,3; 5,6 na behandeling met kalk en 7,0 na behandeling met cement. Figuur 3 toont het Cd gehalte van schorseneer, prei en aardappel in functie van de pH. Het effect van bekalken en cement op Cd in prei en aardappel is goed te zien. Ondanks de zeer sterke daling voor prei, voldoet deze nog steeds niet aan de normen (stippellijn). Voor de aardappel is het effect van kalk niet groot, maar van cement wel. Bij schorseneren is het effect van de behandeling met kalk en cement onzeker, in 2005 was de opbrengst zeer laag en er konden geen stalen genomen worden voor schorseneren geteeld op de onbehandelde grond. Pb in schorseneren overschrijdt steeds de norm, zowel bij onbehandelde, bekalkte als met cement behandelde bodem. Voor prei en aardappelen zijn de gehalten veel lager en onder de norm van 0,1 mg.kg-1 vers gewicht. De laagste gehalten werden gevonden in de met cement behandelde plaatsen. De toestand op de onbehandelde bodem weerspiegelt de situatie in de directe omgeving rondom zinkfabrieken in de Kempen als er weinig bekalkt is. De Nederlandse warenwetnorm van Cd voor aardappel, prei en schorseneren wordt sterk overschreden. Onder invloed van bekalking nemen Cd- en Zn-gehalten af. Bij een pH van ongeveer 6 komt aardappel onder de norm, en bij een pH van ongeveer 7 prei.
56
HOOFDSTUK 4 Mogelijke gezondheidseffecten van praktijken bij lokale teelt
Figuur 3: Cadmiumgehalte van schorseneer, prei en aardappel in 2004 en 2005 als functie van de pH. De Cd gehalten zijn gegeven op basis van vers gewicht. De stippellijn geeft de warenwetnorm (Nl). (bekalkte veldjes: bij schorseneer met 4,7 < pH < 5,6; bij prei 5,2 < pH < 5,7 in 2004 en 5,5 < pH < 5,7 in 2005). Overgenomen uit Alterra [73] Bekalking heeft ook een beperkende invloed op de opname van lood door groenten [9, 10]. Over het algemeen zal een verhoging van de pH bij kationogene metalen (Cd, Zn, Pb, Cu, Ni) leiden tot een verminderde oplosbaarheid en bijgevolg ook verminderde beschikbaarheid voor opname door planten. Anionogene metalen (zoals arsenaat, chromaat, molybdaat) hebben bij hogere pH een hogere oplosbaarheid en komen daardoor ook meer beschikbaar.[71] Voor organische verbindingen wordt algemeen aangenomen dat het organisch materiaal in de bodem een belangrijke rol speelt bij de binding van deze stoffen. Een hoger gehalte organisch materiaal zou dan tot een lagere concentratie in poriewater leiden en daardoor tot een lagere opname door planten. Het gebruik van organische toevoegingen leidt over het algemeen tot een verminderde opname van metalen (Pb, Cu, Zn en Cd) door planten [74, 75, 76]. De efficiëntie van reductie is afhankelijk van het soort toevoeging (vb: compost, dierlijke mest, zeoliet). Anderzijds kan toevoeging van organische bodemverbeteringsmiddelen ook tot een verhoogde opname leiden, zoals onder meer aangetoond door Beeesley et al. (2010) [77]. Ze dienden biochar en compost van groenafval toe aan een bodem verontreinigd met metalen en PAK’s. Koper- en arseenconcentraties in poriewater 57
HOOFDSTUK 4 Mogelijke gezondheidseffecten van praktijken bij lokale teelt
stegen significant, en waren geassocieerd met een toename van opgeloste organische koolstof en pH. De concentraties van Cd en Zn in poriewater daalden wel beduidend. De concentraties van PAK’s werden ook gereduceerd door toediening van biochar. Fytoremediatie is een techniek voor bodemzuivering waarbij gebruik gemaakt wordt van planten en meststoffen. De sleutelfactoren bij een fytoremediatietechniek zijn de tijd, de diepte van de vervuiling en de mate waarin de plant bestand is tegen de vervuiling. Het type planten dat moet worden ingezet, zal dus bepaald worden naargelang de concentratie van de vervuiling en de diversiteit van de vervuilende stoffen. Ook de risico’s op verspreiding en de milieutoestand van de directe omgeving moeten bij dergelijke technieken in aanmerking genomen worden30. Fytoremediatietechnieken kunnen in 3 grote groepen onderverdeeld worden: - Fytostabilisatietechnieken: de verspreiding van contaminanten wordt tegen gegaan met behulp van planten en meststoffen; - Fytoextractie: de vervuiling wordt overgeheveld naar bovengrondse delen van de plant. Bepaalde planten kunnen een grote behoefte hebben aan stoffen zoals Zn, Ni en Cu en deze accumuleren; - Fyto- en rhizodegradatie: organische vervuilende stoffen worden afgebroken met behulp van planten , meststoffen en micro-organismen. Fytoremediatiemethodes worden nog niet frequent toegepast omwille van de complexiteit van de techniek, het gebrek aan concrete ervaringen, het ontbreken van protocollen en het ontbreken van informatie over kostprijs en rendabiliteit. Recent onderzoek toont wel aan dat fytoremediatie voor het beheer en de sanering van organische stoffen in grondwater heel wat perspectieven biedt. 4.2.4.
GEBRUIK VAN ORGANISCHE MESTSTOFFEN
In het kader van duurzaam tuinieren wordt hoofdzakelijk gebruik gemaakt van organische meststoffen en bodemverbeteraars om de bodemvruchtbaarheid op te bouwen. Concreet wordt er frequent gebruik gemaakt van compost en, in mindere mate, van dierlijke mest (kippenmest, rundermest, paardenmest, …). Soms wordt aangehaald dat het gebruik van deze stoffen een risico kan inhouden voor de gezondheid, vooral op microbiologisch vlak. De vraag luidt: “Is er door het gebruik van organische mest een hoger risico op de aanwezigheid van pathogene micro-organismen (E.coli O157, Salmonella spp, Campylobacter spp., …) op de geoogste groenten?” Vooral het voorkomen van E.coli O157 is ruim gedocumenteerd, na enkele intoxicatiegevallen in de Verenigde Staten en Europa via besmette groenten. Een overzichtsstudie uit 2006, met alle nodige referenties, omschrijft de problematiek [78]. De belangrijkste conclusies zijn: via dierlijke mest kan E.coli O157 terecht komen op de akkers waar groenten geteeld worden, waar het tussen 1 en 6 maanden kan overleven; transmissie van E.coli O157 van besmette grond naar geteelde groenten (sla) vindt niet plaats [79]; tijdens het composteren daalt het aantal E.coli O157 significant, uit één onderzoek blijkt bv. dat ze na 72 uur op 45°C zijn ze niet detecteerbaar meer; 30
http://www.brusselsgreentech.be/nieuwheden/actualiteit/item/196-la-phytoremédiation-unréseau-se-crée-à-bruxelles# studiedag Fytoremediatie: een netwerk in Brussel 58
HOOFDSTUK 4 Mogelijke gezondheidseffecten van praktijken bij lokale teelt
een goede hygiëne in de keuken is de belangrijkste maatregel om intoxicaties door E.coli te voorkomen (kruisbesmetting vermijden, handen wassen).
Tegelijkertijd hebben we contact opgenomen met het International Research Network for Food Quality and Health (FQH)31. Dit netwerk groepeert de voornaamste onderzoeksinstellingen in Europa, actief rond biologische landbouw en voeding. Hun conclusie luidt, mede op basis van onderzoek in Nederland [80] [81]: er zijn geen aanwijzingen dat het gebruik van organische meststoffen extra risico’s inhoudt voor de veiligheid van biologische voedingsmiddelen m.b.t. pathogene micro-organismen. Op biologische groenten wordt geen significant hogere besmettingsgraad gemeten in vergelijking met conventionele groenten. Navraag bij de auteurs van deze publicatie leert ons dat er in de praktijk een aantal vaststellingen zijn die een rechtstreekse verband tussen enerzijds het gebruik van dierlijke mest en, anderzijds, de aanwezigheid van pathogene bacteriën op groenten, bemest met deze stoffen, weinig waarschijnlijk maken: Dierlijke mest zal na het verwijderen uit de stal meestal nog een tijd op een andere plaats liggen (mestvaalt, composthoop) vooraleer het op het groenteperceel terecht komt. In deze periode verandert de microbiologische flora, ten nadele van aanwezige pathogene micro-organismen als E.coli Dierlijke mest wordt toegediend aan de bodem vooraleer er groenten gezaaid of geplant worden. Er is dus geen rechtstreeks contact tussen het eetbaar gedeelte van het gewas en de toegediende mest. Uit hun expertise blijkt dat de aanwezigheid van pathogene micro-organismen op de groenten bij consumptie meestal andere oorzaken heeft: in de tuin: o een gebrek aan hygiëne tijdens de teelt o besmet gietwater (zie 4.1) o besmetting via uitwerpselen van dieren die in de tuin komen (vogels, katten, …) in de keuken: een gebrek aan hygiëne tijdens de bereiding. Een andere gestelde vraag is de mogelijke aanwezigheid van pesticiden in thuiscompost, waarin veel GFT-afval met mogelijke pesticideresidu’s is verwerkt. Hiervoor is navraag gedaan bij Vlaco. Daaruit zijn volgende elementen gekomen:
31
Er zijn geen resultaten gekend waarbij pesticideresidu's bepaald werden op de input (GFTafval) en de output (compost) van een composteringsproces. Over het gedrag van aanwezige pesticideresidu's tijdens het composteringsproces (afbraak, persistentie, ...) en een eventuele ophoping bij regelmatig gebruik van compost op de tuinbodem kan geen uitspraak gedaan worden; Er is in 2009 een studie uitgevoerd [82] waarbij het composteerproces als methode gebruikt wordt om te kijken of bepaalde pesticiden afgebroken worden, in het kader van bioremediatie. De uitkomst varieert: sommige pesticiden worden afgebroken, sommige niet. De gehaltes van de pesticiden in deze proef waren artificieel hoog, bv. voor bentazon bedraagt de MRL voor voedingsmiddelen 0,1 mg/kg, terwijl de toegediende dosis in de proef 9,98 mg/kg bedroeg. in het kader van een Vlaams Innovatie Studie (VIS)-traject dient Vlaco binnenkort een project in waarin ook pesticidenanalyses voorzien worden.
www.fqhresearch.org 59
HOOFDSTUK 4 Mogelijke gezondheidseffecten van praktijken bij lokale teelt
Het composteerproces zorgt voor verwijdering van het merendeel van de pesticiden. Enkele pesticiden (meer persistente en minder mobiele) worden moeilijker verwijderd [83, 84, 85]. 4.2.5.
GEBRUIK VAN (ALTERNATIEVE) BESTRIJDINGSMIDDELEN
In het kader van duurzaam tuinieren worden ziekten en plagen zoveel mogelijk preventief aangepakt via allerlei teeltmaatregelen, o.a. het toepassen van een vruchtwisseling of het aantrekken van natuurlijke vijanden. In geval van nood worden er bestrijdingsmiddelen ingezet. Die producten werken doorgaans goed, maar ze zijn schadelijk voor de gezondheid en voor de natuur. Ze vervuilen het water en de lucht en maken planten en dieren ziek. Eens in het milieu, zijn deze stoffen erg moeilijk te verwijderen. Daarom is een correct gebruik noodzakelijk. Beter is het gebruik van deze middelen achterwege te laten. Dit is de insteek van de campagne Zonder is gezonder van de Vlaamse overheid die zich naar verschillende doelgroepen richt. Ook initiatiefnemers voor een volkstuin en particuliere tuiniers vallen hieronder. Op http://www.zonderisgezonder.be vind je een gedifferentieerde aanpak:
Voorkom het gebruik van bestrijdingsmiddelen door een doordacht ontwerp dat rekening houdt met een pesticidenvrij beheer. Deze aanpak is bv. relevant bij de aanleg van een nieuwe tuin. Gebruik alternatieve bestrijdingsmethoden. Via de bestrijdingsgids vind je concrete tips om zonder pesticiden specifieke ziekten en plagen in toom te houden of te bestrijden: http://www.zonderisgezonder.be/bestrijdingsgids In geval van nood kan je erkende bestrijdingsmiddelen tegen ziekten en plagen gebruiken. Meer informatie over de erkende pesticiden voor amateurgebruik is terug te vinden op http://www.fytoweb.be/indexNL.asp
Bij gebruik van een bestrijdingsmiddel is het noodzakelijk om heel wat maatregelen te respecteren om nadelige risico’s voor mens en milieu te voorkomen en in te perken. Ze worden opgesomd in de folder Lees het etiket [86] uitgegeven door de federale overheid in het kader van het reductieprogramma voor pesticiden. Het etiket geeft heel veel informatie over de volgende aspecten.
60
Bescherming van de gebruiker en zijn omgeving o is handschoenen dragen nodig? o wanneer en hoe kan je het product gebruiken? o wanneer kan je, na gebruik, de behandelde zone terug betreden. o wanneer kan je behandelde groenten oogsten? Respect tonen voor het milieu bij gebruik o respecteer de vereiste minimumafstand ten opzichte van waterlopen o let op dat het product niet in water (rivier, vijver, …), in de goot of in de riolering terecht komt o spuit niet bij sterke wind o reinig het gebruikte materiaal op de voorgeschreven wijze o breng lege verpakkingen naar het containerpark
HOOFDSTUK 4 Mogelijke gezondheidseffecten van praktijken bij lokale teelt
Daarnaast worden er via de federale overheid nog enkele aanbevelingen opgesteld die mee het risico bij gebruik van bestrijdingsmiddelen inperken: Kies het juiste product voor de juiste ziekte of plaag Gebruik het product volgens de voorgeschreven dosis. “Meer” wil niet zeggen “beter”, integendeel Bewaar het product buiten bereik van kinderen en huisdieren Bewaar het product in zijn originele verpakking en sluit het goed af na gebruik Deze aanbevelingen en maatregelen gelden ook voor biologische bestrijdingsmiddelen. Deze middelen worden gefabriceerd op basis van stoffen van natuurlijke oorsprong. Algemeen beschouwd hebben ze minder nadelen, bv. een grotere selectiviteit naar ziekten en plagen waardoor minder non-target organismen geraakt worden, of een snellere afbreekbaarheid. Een overzichtslijst van biologische bestrijdingsmiddelen voor de amateurtuinier is niet direct voorhanden. Wel zijn ze allemaal terug te vinden via http://www.fytoweb.be/indexNL.asp
61
HOOFDSTUK 5 Referenties
HOOFDSTUK 5. REFERENTIES
[1]
VELT (2002). Handbook Ecologisch Tuinieren, ISBN 9080062642, uitgegeven door Velt, Antwerpen-Berchem.
[2]
Vlaco (2013). Thuiscomposteren in de kringlooptuin - alles wat u moet weten over thuiscomposteren, uitgegeven door Vlaco. www.vlaco.be
[3]
Vlaco (2012). Vlaco-detaillijst-2012 - 'nuanceerbaar, composteerbaar', uitgegeven door Vlaco. www.vlaco.be
[4]
Vlaco (2010). Vlaco-compost brengt leven in uw tuin - praktische tips voor deze milieuvriendelijke bodemverbeteraar, uitgegeven door Vlaco. www.vlaco.be
[5]
LOGO (2006). Cadmium in de tuin - groenten telen onder voorwaarden: info over zelf groenten telen voor inwoners van gemeenten met een historische cadmium bodemvervuiling, uitgegeven door LOGO vzw. www.mmk.be
[6]
Verdonck P., Verlaek M., Moens O. & VIGEZ (2010). Speel op veilig: meer gezondheid, minder zware metalen: brochure over het verminderen van contact met zware metalen, uitgegeven door Departement Leefmilieu, Natuur en Energie (LNE). www.antwerpen.be
[7]
LOGO (2009). Schadelijke metalen in je moestuin? Praktische info en tips om veilig groenten te telen, uitgegeven door LOGO.
[8]
LOGO (2011). Schadelijke metalen in je moestuin? Praktische info en tips om veilig groenten te telen, uitgegeven door LOGO, gemeentebestuur Beerse.
[9]
Römkens P.F.A.M. & Rietra R.P.J.J. (2010). Locatiespecifiek onderzoek naar de risico's van lood in moestuinen - gehalten aan lood in de bodem en moestuingewassen in het volkstuincomplex 'Aan het Meer' te Heerenveen, uitgegeven door Alterra, Wageningen UR.
[10]
Römkens P.F.A.M. & Rietra R.P.J.J. (2011). Lood in bodem en gewas in volkstuincomplexen in Leiden - locatiespecifiek onderzoek naar risico's van bodemverontreiniging, uitgegeven door Alterra, Wageningen UR.
[11]
Chapelle G. (2013). L'incidence des pollutions urbaines sur les productions alimentaires en ville - rapport final de la recherche réalisé pour le compte de l'Institut Bruxellois de Gestion de l'Environnement, uitgegeven door Greenloop. http://www.bruxellesenvironnement.be/Templates/Particuliers/Informer.aspx?id=12184& detail=tab3
62
HOOFDSTUK 5 Referenties
[12]
Vlaco (2011). Vlaco lastenboek gft- en groencompost - versie januari 2011.
[13]
Biston J. (2010). Préserver et restaurer la qualité du sol de nos jardins, uitgegeven door Nature & Progrès. http://www.natpro.be/pdf/2010/10_07.pdf
[14]
NYC Parks (2013). The GreenThumb gardener's Handbook, uitgegeven door GreenThumb, City of New York Department of Parks & Recreation. http://www.greenthumbnyc.org/
[15]
Hendrickson M.K. & Porth M. (2012). Urban Agriculture - best practices and possibilities, uitgegeven door University of Missouri Extension.
[16]
US-EPA (2011). Reusing potentially contaminated landscapes: growing gardens in urban soils, uitgegeven door United States Environmental Protection Agency.
[17]
US-EPA (2011). Brownfields and urban agriculture: interim guidelines for safe gardening practices, uitgegeven door United States Environmental Protection Agency.
[18]
Beausoleil M. & Price K. (2010). Concentrations de plomb et de HAP mesurées dans les légumes de certains jardins communautaires de Montréal. http://publications.santemontreal.qc.ca/uploads/tx_asssmpublications/978-2-89494-9764.pdf
[19]
Massé B. & Lizotte R. (2010). Jardinage en bac: une solution aux jardins communautaires contaminés - cas du jardin Monsabré, uitgegeven door Mercier-Ouest quartier en santé. http://www.arrondissement.com/userImgs/documents/Alexisl/JardinageenbacsMonsabrpourdiffusion.pdf
[20]
Gemeente Rotterdam (2012). Food & the City: stimuleren van stadslandbouw in en rond Rotterdam, uitgegeven door gemeente Rotterdam. http://www.rotterdam.nl/Stadsontwikkeling/Document/FoodTheCity22022012Laag.pdf
[21]
Burkhard M., Rossi L. & Boller M. (2008). Diffuse release of environmental hazards by railways, Desalination 226: 106-113.
[22]
(IMRO). Bijlage VII - spoorgebonden processen; Bijlage VIII - invloed diffuse spoorgebonden processen op de bodemkwaliteit van spoorgronden. http://www.arnhem.nl/ruimtelijkeplannen/plannen/NL.IMRO.0202.728/NL.IMRO.0202.728-0201/tb_NL.IMRO.0202.728-0201_22.pdf
[23]
Esvan A., Borst W. & Branchu P. (2012). Le projet JAFARR - Impact des infras de transport (rail et route) sur la qualité des sols de jardins familiaux, Conferentie proceedings van Des jardins pour ménager les bords de route et de voie ferrée-Genoble, Frankrijk.
[24]
Viard B., Pihan F., Promeyrat S. & Pihan J.C. (2004). Integrated assessment of heavy metal (Pb, Zn, Cd) highway pollution: bioaccumulation in soil, Graminaceae and land snails, Chemosphere 55(10): 1349-1359. http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0045653504000293
[25]
Säumel I., Kotsyuk I., Hölscher M., Lenkereit C., Weber F. & Kowarik I. (2012). How healthy is urban horticulture in high traffic areas? Trace metal concentrations in vegetable crops
63
HOOFDSTUK 5 Referenties
from plantings within inner city neighbourhoods in Berlin, Germany, Environmental Pollution 165: 124-132. [26]
Vermeulen T. (14-11-2013). Stadslandbouw ongehinderd door fijn stof. http://www.wageningenur.nl/nl/show/Stadslandbouw-ongehinderd-door-fijn-stof.htm
[27]
Crozier C.R., Polizetto M. & Bradley L. (2012). Soil Facts: minimizing risk of soil contaminants in urban gardens, uitgegeven door North Carolina Cooperative Extension Service.
[28]
Shayler H., McBride M. & Harisson E. (2009). Sources and impcts of contaminants in soils, uitgegeven door Cornell Waste Management Institute.
[29]
Claeys S., Steurbaut W., Vergucht S., Theuns L., De cooman W., Belpaire C., De Wulf E., Wustenberghs H., Eppinger R., Van Damme M., Voorspoels S., Covaci A., De HAve H., De Coen W., Peeters B. & Overloop S. (2006). MIRA Achtergronddocument 2005: Verspreiding van bestrijdingsmiddelen, uitgegeven door www.vmm.be.
[30]
PIH (2004). Hemelwater: een onderzoek naar de kwaliteit van hemelwater voor hergebruik, uitgegeven door Provinciaal Instituut voor Hygiëne.
[31]
Boogaard F.C. & Lemmen G.B. (2007). STOWA Achtergrondrapport database regenwater, handleiding, uitgegeven door Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer. http://www.stowa.nl/bibliotheek/publicaties/Database_regenwater
[32]
Boogaard F.C. & Lemmen G.B. (2007). STOWA de feiten over de kwaliteit van afstromend regenwater, uitgegeven door Stichting Toegepast Onderzoek Waterbeheer. http://www.riool.net/riool/binary/retrieveFile?style=default&itemid=3289
[33]
Bierkens J., Provoost J., Den Hond E., Van Volsem S., Adriaenssens E., Roekens E., Bossuyt M., Theuns I., De cooman W., Eppinger R., Frohnhoffs A., D'Hondt D., Geeraerts C., Ceenaeme J., De Nayer F., Gommeren E., Van Dyck E. & Peeters B. (2010). MIRA Achtergronddocument 2010: verspreiding van zware metalen, uitgegeven door VMM.
[34]
VMM (2013). Zware metalen in het grondwater in Vlaanderen, uitgegeven door VMM.
[35]
Meire P., Bouteligier R., Vaes G., Beyen W. & Berlamont J. (2005). Kwaliteit van afstromend regenwater, Water november-december.
[36]
Förster J. (1999). Variability of roof runoff wuality, Water Science and Technology 39(5): 137-144.
[37]
Zobrist J., Müller S.R., Ammann A., Bucheli T.D., Mottier V., Ochs M., Schoenenberger R., Eugster J. & Boller M. (2000). Quality of roof runoff for groundwater infiltration, Water Research 34(5): 1455-1462.
[38]
Schets F.M., van den Berg H.H.J.L., Lodder W.J., Docters van Leeuwen A.E., in 't Veld S. & de Roda Husman A.M. (2005). De microbiologische kwaliteit van hemelwater toegepast voor toiletspoeling, schoonmaken en tuinsproeien, uitgegeven door RIVM.
64
HOOFDSTUK 5 Referenties
[39]
Dusseldorp A., Otte P.F., Lijzen J.P.A. & Versteegh J.F.M. (2007). Advies gebruik grondwater onder zinkassen in de Kempen: quick scan - actualisatie advies mei 2005, uitgegeven door RIVM.
[40]
FAVV (2009). Kwaliteit van irrigatiewater in de primaire plantaardige productie en voedselveiligheid, uitgegeven door Wetenschappelijk Comité van het Federaal Agentschap voor de Veiligheid van de Voedselketen.
[41]
Robertson D.E., Cataldo D.A., Napier B.A., Krupka K.M. & Sasser L.B. (2003). Literature review and assessment of plant and animal transfer factors used in performance assessment modeling, uitgegeven door Pacific Northwest National Laboratory.
[42]
Malek M.A., Hinton T.G. & Webb S.B. (2002). A comparison of 90Sr and 137Cs uptake in plants via three pathways at two Chernobyl-contaminated sites, Journal of Environmental Radioactivity 58(2Çô3): 129-141. http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0265931X01000625
[43]
Horrill A.D., Kennedy V.H., Paterson I.S. & McGowan G.M. (1995). The effect of heather burning on the transfer of radiocaesium to smoke and the solubility of radiocaesium associated with different types of heather ash, Journal of Environmental Radioactivity 29(1): 1-10. http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/0265931X9500012Y
[44]
Cataldo D.A., Garland T.R. & Wildung R.E. (1981). Foliar Retention and Leachability of Submicron Plutonium and Americium Particles, Journal of Environmental Quality 10(1): 3137. https://www.soils.org/publications/jeq/abstracts/10/1/31
[45]
Hinton T.G., McDonald M., Ivanov Y., Arkhipov N. & Arkhipov A. (1996). Foliar absorption of resuspended 137Cs relative to other pathways of plant contamination, Journal of Environmental Radioactivity 30(1): 15-30. http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/0265931X9500038C
[46]
Brambilla M., Fortunati P. & Carini F. (2002). Foliar and root uptake of 134Cs, 85Sr and 65Zn in processing tomato plants (Lycopersicon esculentum Mill.), Journal of Environmental Radioactivity 60(3): 351-363. http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0265931X01001096
[47]
Baeza A., Paniagua J.M., Rufo M., Sterling A. & Barandica J. (1999). Radiocaesium and radiostrontium uptake by turnips and borad beans via leaf and root absorption, Applied Radiation and Isotopes 50(3): 467-474.
[48]
Kashif S.R., Akram M., Yaseen M. & Ali S. (2009). Studies on heavy metal status and their uptake by vegetables in adjoining areas of Hudiara drain in Lahore, Soil and Environment 28(1): 7-12.
[49]
Kirkillis C.G., Pasias I.N., Miniadis-Meimaroglou S., Thomaidis N.S. & Zabetakis I. (2012). Concentration Levels of Trace Elements in Carrots, Onions, and Potatoes Cultivated in Asopos Region, Central Greece, Analytical Letters 45(5-6): 551-562, uitgegeven door Taylor & Francis. http://dx.doi.org/10.1080/00032719.2011.649460
65
HOOFDSTUK 5 Referenties
[50]
Stasinos S. & Zabetakis I. (2013). The uptake of nickel and chromium from irrigation water by potatoes, carrots and onion, Ecotoxicology and Environmental Safety 2013(91): 122128.
[51]
Kilonze-Nthenge A., Chen F.C. & Godwin S. (2006). Efficacy of home washing methods in controlling surface microbial contamination on fresh produce, Journal of Food Protection 69(2): 330-334.
[52]
IKC-L (1995). Bodembeschrijving en bodemgeschiktheidsbeoordelingen - toelichtende tekst afkomstig van: Huining, J.T.M., 1987. Waterkwaliteit en landbouwproductie. Ad fundum, februari 1987, pp 1-9, uitgegeven door IKC-Landbouw, afdeling AT-MKT.
[53]
FAO (1985). Water quality for Agriculture. Irrigation and drainage, uitgegeven door Food and Agriculture Organization of the United Nations.
[54]
DGZ (2012). Gezond drinkwater van bron tot dier, uitgegeven door Dierengezondheidszorg Vlaanderen. http://www.dgz.be/sites/default/files/Flyer_Gezond_drinkwater_van_bron_tot_dier.pdf
[55]
DGZ (2013). Normen wateronderzoek pluimvee, uitgegeven door Dierengezondheidszorg Vlaanderen. http://www.dgz.be/sites/default/files/Normen_Wateronderzoek_Pluimvee_20130218.pdf
[56]
Zaghari M., Fazlali F., Gerami A., Eila N. & Moradi S. (2011). Effects of environmental factors on the performance of broiler breeder hens, Journal of applied Poultry Research 20(3): 383-389.
[57]
Vodela J.K., Lenz S.D., Renden J.A., McElhenney W.H. & Kemppainen B.W. (1997). Drinking water contaminants (arsenic, cadmium, lead, benzene, and trichloroethylene) 2. Effects on reproductive performance, egg quality and embryo toxicity in broiler breeders, the Journal of Applied Poultry Research 76(11): 1493-1500.
[58]
Ghosh A., Awal M.A., Majumder S., Mostofa M., Khair A., Islam M.Z. & Rao D.R. (2012). Arsenic in eggs and excreta of laying hens in Bangladesh: a preliminary study, Journal of Health, Population and Nutrition 30(4): 383-393.
[59]
Jeambrun M., Pourcelot L., Mercat C., Boulet B., Loyen J., Cagnat X. & Gauthier-Lafaye F. (2012). Study on transfers of uranium, thorium and decay products from grain, water and soil to chicken meat and egg contents, Journal of Environmental Monitoring 14(8): 21702180.
[60]
LNE (2009). Asbest in en om het huis - veilig omgaan met asbesthoudend materiaal, uitgegeven door Departement Leefmilieu, Natuur en Energie. http://www.vlaanderen.be/nl/publicaties/detail/asbest
[61]
Millette J.R., Clark P.J., Stober J. & Rosenthal M. (1983). Asbestos in water supplies of the United States, Environmental Health Perspectives 53: 45-48.
[62]
BIM (2012). Factsheet creosoot, uitgegeven door Leefmilieu Brussel, Brussels Instituut voor Milieubeheer. www.leefmilieubrussel.be
66
HOOFDSTUK 5 Referenties
[63]
Heiger Bernays W.J., Fraser A., Burns V., Diskin K. & Pierotti D. (2010). Characterization and low-cost remediation of coils contaminated by timbers in community gardens, International Journal of Soil, Sediment and Water 2(3): 1-15.
[64]
Becker L., Matischek G., Lenoiur D. & Kettrup A. (2001). Leaching behaviour of wood treated with creosote, Chemosphere 42: 301-308.
[65]
Ticheler M.D.A. & van de Vusse A.C.E. (2005). Beoordeling onderzoek gezondheidseffecten gewolmaniseerd hout, uitgegeven door VM Vusse Mileu-advies.
[66]
TNO (2004). Indicatief onderzoek mogelijke lokale milieueffecten gewolmaniseerd hout in Sidhadorp, Lelystad, uitgegeven door TNO Milieu, Energie en Procesinnovatie.
[67]
van de Weerdt D.H.J. (2004). Notitie gezondheidsrisico's wolmanzouten Sidhadorp Lelystad, uitgegeven door Medische Milieukunde GGD Flevoland. http://www.harmonischwonen.nl/SWHLL/Bestaande%20bewoners/Planmatig%20onderho ud/rapportGGD9-04.pdf
[68]
Lansbury Hall N. & Beder S. (2005). The need for a precautionary approach to the use of copper chrome arsenate (CCA) as a timber preservative, uitgegeven door University of Wollongong.
[69]
Townsend T., Stook K., Tolaymat T., Song J., Solo-Gabriele H., Hosein N. & Khan B. (2001). New lines of CCA-treated wood research: in-service and disposal issues, uitgegeven door Florida Center for Solid and Hazardous Waste Management.
[70]
Quarles S., Kobzina J.W. & Geisel P.M. (2004). Usng CCE Preservative-treated lumber in gardens and landscaping, uitgegeven door ANR University of California.
[71]
Steketee J. (2007). Zware metalen - SKB Cahier, uitgegeven door SKB.
[72]
Cornelis B., DeVocht A., Vangronsveld J., Adriaensen K., Tack F., Meers E. & Van Slycken S. (2011). Risicogebaseerde bodemsanering in de Kempen, gestoeld op een reductie van de mobiliteit en de biobeschikbaarheid van zware metalen in de bodem.
[73]
Rietra R.P.J.J., Japenga J., Bouwman L. & Römkens P.F.A.M. (2006). Effect van bekalken op cadmiumopname door gewassen: resultaten van de veldproeven in het eerste en het tweede jaar, uitgegeven door Alterra.
[74]
Castaldi P., Santona L. & Melis P. (2005). Heavy metal immobilization by chemical amendments in a polluted soil and influence on white lupin growth, Chemosphere 60(3): 365-371. http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0045653504012068
[75]
Walker D.J., Clemente R., Roig A. & Bernal M.P. (2003). The effects of soil amendments on heavy metal bioavailability in two contaminated Mediterranean soils, Environmental Pollution 122(2): 303-312. http://www.sciencedirect.com/science/article/pii/S0269749102002877
[76]
Angelova V., Ivanova R., Pevicharova G. & Ivanov K. (2010). Effect of organic amendments on heavy metal uptake by potatoe plants, Conferentie proceedings van 19th World Congress of Soil Science, Soil Solutions for a Changing World-Brisbane, Australië.
67
HOOFDSTUK 5 Referenties
[77]
Beesley L., Moreno-Jimenez E. & Gomez-Eyles J.L. (2010). Effects of biochar and greenwaste compost amendments on mobility, bioavailability and toxicity of inorganic contaminants in a multi-element polluted soil, Environmental Pollution 158(6): 2282-2287.
[78]
The Organic Center (2006). E. coli 0157:H7 - Frequently asked questions, uitgegeven door The Organic Center. http://organic-center.org/reportfiles/EColiFAQReport.pdf
[79]
Johannessen G.S., Bengtsson G.B., Heier B.T., Bredholt S., Wasteson Y. & Rørvik L.M. (2005). Potential uptake of Escherichia coli O157:H7 from organic manure into crisphead lettuce, Applied and Environmental Microbiology 71(5)-2221.
[80]
Hoogenboom L.A.P., Bokhorst J.G., Northold M.D., van de Vijver L.P.L., Broex N.J.G. & Mevius D.J. (2008). Contaminants and microoganisms in Dutch organic food products: a comparison with conventional products, Food Additives and Contaminants 25: 1195-1207.
[81]
van de Vijver L.P.L., Hogenboom L.A.P., Broex N.J.G., van der Roest J., Bokhorst J.G., Northolt M., Mevius D.J. & Meijs J.A.C. (2006). Contaminants and micro-organisms in organic andd conventional food products, Conferentie proceedings van Joint Organic Congress-Odense, Denemarken.
[82]
Springael D., Steurbaut W. & Hendrickx N. (2009). Optimalisatie en haalbaarheid van bioremediatiesystemen voor de verwerking van spuitresten van gewasbeschermingsmiddelen - eindverslag, uitgegeven door IWT.
[83]
CIWMB (2002). Persistence and degradation of pesticides in composting, uitgegeven door California Integrated Waste Management Board.
[84]
EC (2003). Applying compost benefits and needs - seminar proceedings-Brussel.
[85]
Fogarty A.M. & Tuovinen O.H. (1991). Microbial degradation of pesticides in yard waste composting, Microbiology and Molecular Biology Reviews 55(2): 225-233.
[86]
FOD Volksgezondheid (2009). Lees het etiket - voor uw eigen veiligheid, uit respect voor het milieu, om te besparen, uitgegeven door Federale Overheidsdienst Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu. http://www.fytoweb.fgov.be/NL/doc/info_gebruiker/etiket_NL.pdf
68
Bijlage A: Relevante parameters en hun verontreinigingsbronnen
69
Bijlage A: Relevante parameters en hun verontreinigingsbronnen
BIJLAGE A: RELEVANTE PARAMETERS EN HUN VERONTREINIGINGSBRONNEN 1. Zware metalen Emissies van zware metalen naar het milieu kunnen ontstaan tijdens het productieproces (bijproducten), het gebruik of in het afvalstadium van metaalhoudende producten. Zware metalen werden en worden op grote schaal toegepast voor allerlei doeleinden: Bouwmaterialen (zink, lood, koper) Oppervlaktebescherming van staal (verzinken, verchromen, vernikkelen) Batterijen (loodaccu’s, zink, cadmium, nikkel, kwik) Pigmenten (lood, zink, cadmium, et cetera) Katalysatoren (o.a. nikkel, kobalt, molybdeen en vanadium) Houtverduurzaming (arseen, koper, chroom, in het verleden ook kwik) Antifouling (koper, tin) Gewasbescherming (arseen, kwik, koper) Stabilisatoren in PVC (ondermeer lood) In de laatste tientallen jaren zijn veel toepassingen van de meer toxische metalen beëindigd of sterk teruggedrongen: Inzamelsysteem voor batterijen en wit-, bruin- en grijs goed (huishoudelijke toestellen, geluids- en beeldelectronica en ICT-apparaten). Beëindiging van het gebruik van lood als antiklopmiddel in benzine. Vergaande beperking van het gebruik van cadmium en kwik in batterijen. Vervanging van pigmenten (loodmenie wordt bijvoorbeeld niet meer gebruikt). Verbod op gebruik van arseen bij houtverduurzaming. Verbod op gebruik van kwik en arseen in gewasbeschermingsmiddelen. De eisen aan lozingen van afvalwater en emissies van rookgassen zijn veel stringenter geworden, productieprocessen zijn aangepast en producten verbeterd. Op de diffuse bronnen (emissies van het verkeer en corrosie van bouwmetalen) heeft men minder grip. Historische activiteiten Zware metalen worden al lange tijd door de mens gebruikt waardoor ook locaties waarop in een ver verleden een spiegelmakerij, een viltfabriek of een pottenbakkerij was gevestigd, ernstig vervuild kunnen zijn met kwik of andere zware metalen. Uiteraard geldt dit ook voor locaties waar non ferro metalen werden geproduceerd of verwerkt. Primaire productie van non ferro metalen De primaire productie van non ferro metalen was in het verleden zeer vervuilend. Hierbij werden smeltprocessen toegepast en zijn grote hoeveelheden metalen via rookgassen geëmitteerd. De metalen zijn vervolgens neergeslagen in het gebied rondom de fabrieken. In de Nederlandse en Belgische Kempen is op deze wijze de toplaag van een zeer groot gebied vervuild geraakt met zink en cadmium. Behalve de atmosferische emissie, is ook op grote schaal ongezuiverd afvalwater geloosd en zijn reststoffen in de vorm van assen geproduceerd. Het afvalwater is via beken en dergelijke geloosd, wat heeft geresulteerd in verontreiniging van de beekdalen (waterbodem en overstromingsgebieden). De assen zijn gebruikt om terreinen op te hogen, wegen te verharden en dergelijke. Door de sterke uitloging is de bodem onder deze assen verontreinigd geraakt. De metalen komen na verloop van tijd in het grondwater en kunnen opkwellen in de beekdalen, waar
70
Bijlage A: Relevante parameters en hun verontreinigingsbronnen
herverontreiniging van het watersysteem optreedt. Behalve de bedrijfsterreinen zelf is dus ook de omgeving van metallurgische bedrijven op grote schaal verontreinigd. Bewerking van metalen Vaak worden metalen voorwerpen voorzien van een beschermend oppervlak. Dit gebeurt elektrochemisch (galvaniseren) of op thermische wijze (vooral toegepast bij verzinken). Bij deze processen wordt gewerkt met sterk zure of basische baden. In het verleden werden afgewerkte baden soms direct in de bodem geloosd. Ook lekkages van baden of rioleringen en andere calamiteiten hebben in verontreiniging van de bodem geresulteerd. Dit geldt zowel voor grond als grondwater. Bij de mechanische bewerking van metalen voorwerpen, zoals slijpen, boren, verspanen en polijsten, komen fijne metaaldeeltjes vrij. Deze deeltjes kunnen als verontreiniging aanwezig zijn. Afhankelijk van de eigenschappen van de metalen zijn ze stabiel of treedt langzaam oxidatie op. In het laatste geval kan ook het grondwater verontreinigd raken. Houtverduurzaming Houtverduurzaming vond in het verleden plaats op terreinen zonder bodembeschermende voorzieningen. Uitlekken van het behandelde hout kan daarom in bodemverontreiniging hebben geresulteerd. Ook lekkages of calamiteiten met de conserveermiddelen kunnen zijn opgetreden. Storten van afvalstoffen/toepassen van vervuilde secundaire grondstoffen Afvalstoffen bevatten vaak zware metalen. Verontreiniging kan optreden door vermenging van afval met de bodem en emissies van percolatiewater naar het grondwater. Percolatiewater bevat vaak hoge concentraties aan zouten en opgeloste organische stof (DOC), wat de oplosbaarheid van metalen vergroot. Het gebruik van vervuilde secundaire grondstoffen, zoals de eerder genoemde zinkassen, kan eveneens in verontreiniging van de bodem met zware metalen resulteren. Gebruik van meststoffen In het verleden werden huishoudelijk afval (al dan niet gecomposteerd) en zuiveringsslib op grote schaal gebruikt als meststof. Deze afvalstoffen bevatten verhoogde gehalten van diverse metalen. Ook dierlijke mest (zink, koper) en kunstmest (cadmium) bevatten zware metalen. Afhankelijk van het cumulatieve gebruik van de meststoffen, kan de bouwvoor verhoogde gehalten aan zware metalen bevatten. Schietoefeningen Op schietbanen worden verhoogde gehalten aan lood, antimoon (legeringselement van lood) en mogelijk ook koper aangetroffen. Metallisch lood wordt relatief gemakkelijk geoxideerd en omgezet in oxiden en vervolgens in zouten. Afhankelijk van de condities in de bodem, lossen deze verbindingen op en worden ook in het grondwater verhoogde concentraties aan lood en antimoon aangetroffen. Lozingen van afvalwater In het verleden werd op grote schaal ongezuiverd afvalwater geloosd. De metalen binden zich in hoofdzaak aan de slibdeeltjes, die eerder of later bezinken. Op deze wijze zijn grootschalige verontreinigingen ontstaan van waterbodems, overstromingsgebieden (uiterwaarden), maar ook in polders die zijn opgehoogd met vervuild havenslib. Corrosie van metalen Onedele metalen zoals zink, lood en koper worden onder atmosferische omstandigheden langzaam geoxideerd. Naast een diffuse belasting, kan dit zeer lokaal ook in sterk verhoogde metaalgehalten in de bodem resulteren (bv. in de grond onder een kas of vangrail ).
Bijlage A: Relevante parameters en hun verontreinigingsbronnen
Diffuse verontreinigingsbronnen van metalen emissies van het verkeer door slijtage van remvoeringen, banden, maar ook emissies via de uitlaatgassen. Was vroeger het loodgehalte in bermen langs drukke wegen verhoogd, tegenwoordig zijn gehalten van metalen die in uitlaatgaskatalysatoren worden toegepast in verhoogde gehalten aantoonbaar; uitloging van bouwmaterialen; uitloging van de bodem; atmosferische depositie, afkomstig van diverse (verbrandings)processen; corrosie van bouwmetalen.
2. Dioxines en PAK's (Polycyclische Aromatische Koolwaterstoffen) Volgende activiteiten kunnen significante emissies naar lucht veroorzaken: verbranding van afval (huisvuil, ziekenhuisafval, industrieel afval, slib, stortgas) gebouwenverwarming non-ferro nijverheid staalnijverheid cementovens en kalkovens industriële stookinstallaties elektriciteitsproductie verkeer crematies vinylchlorideproductie papierpulpbleking Andere bronnen zijn: de applicatie van herbiciden, insecticide en fungiciden het gebruik van zuiveringsslib of compost in de landbouw de directe toepassing van besmette afvalstoffen zoals vliegassen voor wegverharding De hoogste PAK-gehalten worden aangetroffen in bodems van vroegere gasfabrieksterreinen en cokesfabrieksterreinen. Ter hoogte van cokesfabrieksterreinen werden PAK’s afgescheiden in de steenkoolteer en deze werd verder verwerkt tot pek, asfalt, creosoten voor houtbehandeling en residuele oliën zoals antraceenolie. Ter hoogte van voormalige cokesfabrieken zijn in het verleden ook grote hoeveelheden PAK’s in de lucht uitgestoten. Bij petroleumdestillatie komen de natuurlijk gevormde PAK’s overwegend in de zwaardere fracties terecht zoals bitumen en pitch. De lichtere fracties (bv. naftaleen) komen voor in diesel en gasolie. Zowel voor dioxines als PAK’s liggen de belangrijkste oorzaken bij de gebouwenverwarming en het verbranden van afval in open lucht (onvolledige verbranding). De dioxine-emissies door huisvuilverbranding en sinterinstallaties is de laatste vijf jaar sterk gedaald door gebruik van schone technologie. Dichtbij voorvermelde bronnen komen verhoogde waarden voor in de lucht en depositie op de bodem. Wegverkeer kan tot zowel regionale als lokale milieuproblemen leiden, voornamelijk op plaatsen met veel en druk verkeer.
72
Bijlage A: Relevante parameters en hun verontreinigingsbronnen
3. PCB’s, gebromeerde vlamvertragers en perfluorchemicaliën De commerciële productie van PCB’s (polychloorbifenylen) startte rond 1929, maar werd in de meeste landen ondertussen verboden of stopgezet. In Vlaanderen gebeurde dit in 1986. De voornaamste emissiebronnen van PCB’s kunnen samengevat worden als emissies door gesloten en open toepassingen en emissies door verbrandingsinstallaties. PCB’s werden gebruikt in gesloten toepassingen zoals transformatoren en condensatoren en andere elektrische componenten (bv. spanningsregelaars, elektromagneten, schakelaars, stroomonderbrekers, gelijkrichters, fluorescentielicht ballasten …). PCB’s werden eveneens gebruikt in hydraulische systemen en warmteoverdrachtsystemen en als koelvloeistof of smeermiddel. Open toepassingen voor PCB’s zijn gebruiksvormen waarin PCB’s op niet controleerbare wijze in industriële en consumentenproducten verspreid worden. Voorbeelden hiervan zijn koolstofvrij kopieerpapier, inkt, verf, stopverf, kleefstof, afdichtingen, weekmakers, smeervloeistof, snijolie, bekleding van stookolietanks, olie voor vacuümpompen en compressoren, pesticidedragers, isolatie voor elektrische kabels. Deze toepassingen worden, samen met condensatoren die minder dan 1 liter PCB’s bevatten, open toepassingen genoemd. Gebromeerde vlamvertragers zijn scheikundige stoffen die men toevoegt aan kunststoffen om de brandbaarheid te verminderen van gebruiksvoorwerpen en gebouwen. Deze producten worden tijdens het productieproces toegevoegd aan bv. kunststof voor gebruik in computers, televisietoestellen, textiel, isolatiemateriaal, tapijten, gordijnen, enz. Er is in Vlaanderen geen productie van BFR’s, maar er is wel gebruik van gebromeerde vlamvertragers in bepaalde kunststoffen en textielartikelen. Perfluorchemicaliën worden onder meer gebruikt om materialen afstotend te maken voor vuil, water en olie (bv: oppervlaktebehandeling van tapijten, leder en textiel tot vlek- en waterafstotende producten voor de behandeling van papier (bijvoorbeeld Scotchguard)). Gespecialiseerde toepassingen omvatten polymeren (zoals Teflon), vuurbestrijdingsschuimen, surfactanten voor de mijnbouw en oliewinning, onderdrukkers van zure nevel in de productie van metalen platen en elektrische etsbaden. Basische schoonmaakmiddelen, polijstmiddelen voor vloeren, schoonmaakmiddelen in de tandheelkunde, fotografische films, shampoos, insecticides, adhesieven (bijvoorbeeld Post-It briefjes), waterafstotend en vetvrij papier, en oppervlaktebehandeling van kookgerei (bijvoorbeeld Tefal) zijn de meest gangbare huishoudelijke toepassingen (Giesy en Kannan, 2001; Hekster et al., 2002).
Bijlage A: Relevante parameters en hun verontreinigingsbronnen
4. Bestrijdingsmiddelen Bestrijdingsmiddelen, ook pesticiden genoemd, zijn chemische of natuurlijke stoffen die gebruikt worden voor de bestrijding van allerlei ongewenste aantastingen (plagen, ziekten, onkruiden) van planten, dieren en materialen. Hoewel de landbouw een belangrijk aandeel heeft in de uitstoot van de bestrijdingsmiddelen, gebruiken ook huishoudens, industrie en overheid aanzienlijke hoeveelheden. De contaminatie van het hydrologisch systeem vormt het grootste risico voor de nadelige effecten van gewasbeschermingsmiddelen. Water is één van de belangrijkste emissieroutes waarlangs gewasbeschermingsmiddelen zich verspreiden in de verschillende milieucompartimenten (bodem, water, lucht, sediment, zwevende stof en water- en bodemleven). Eens de gewasbeschermingsmiddelen in het hydrologisch systeem terecht zijn gekomen, kunnen ze zich wijd verspreiden via stromen, rivieren, meren en oceanen. Algemeen worden twee soorten bronnen onderscheiden: punt- of semi-puntbronnen en diffuse bronnen (tabel 1). Een punt of semi-puntbron is een gelokaliseerde bron waarlangs gewasbeschermingsmiddelen in het milieu komen en dit slechts op een beperkt aantal locaties. Tabel 13- bronnen van milieuverontreiniging door gewasbeschermingsmiddelen Diffuse bronnen spuittoepassingen en drift bodem/sediment accumulatie, opname gewassen, planten en niet-doelwit organisme verdamping en depositie gecontamineerde mest en afval
door
Punt- en semi-puntbronnen vullen en mengen van gewasbeschermingsmiddelentanks lekkages, verspillingen gebrekkig materiaal reinigingen van tanks en afvalverwerking
afspoeling van de bodem en transport via sediment
afspoeling van behandelde oppervlakten en dieren
uitloging (bodem, behandelde oppervlakten en dieren) depositie vanuit rivieren aan mondingen en in het zeewater, depositie vanuit het grondwater
directe contaminatie door overbehandeling
Bron: Environment Agency (UK), www.environment-agency.gov.uk
74
moedwillige en onvrijwillige lozingen, incidenten (brand, vandalisme) dumpen van containers en recipiënten lozen van overtollige spuitresten
Bijlage A: Relevante parameters en hun verontreinigingsbronnen
5. BTEX BTEX is de verzamelnaam voor een kleine groep aromatische koolwaterstoffen met name benzeen, tolueen, ethylbenzeen en xyleen. Het zijn allen vluchtige organische verbindingen die gerelateerd zijn aan benzine en de petrochemie. Ze worden gewonnen uit aardolie en gebruikt als industrieel oplosmiddel (bv. in verven en deklagen/coatings) (MAFF UK Food surveillance information sheet, 1995). Monoaromaten zijn ook belangrijke ruwe materialen en tussenproducten in de synthese van een groot aantal complexe chemische producten zoals polyerthaan, nylon, farmaceutische producten, verfstoffen, … De bronnen van BTEX zijn dus de industrie, gebouwenverwarming en het verkeer. Daar BTEXverbindingen snel evaporeren, wordt vooral de atmosfeer getroffen en slechts in beperkte mate het water- en bodemcompartiment. De belangrijkste blootstellingsroute voor de bevolking is dus inhalatie van verontreinigde lucht, veroorzaakt door specifieke antropogene bronnen (industriële bedrijven, afvalplaatsen en uitlaatgassen van het verkeer en BTEXS-bevattende producten). Sigarettenrook, rookgassen van kachels, gassen die vrijkomen tijdens het tanken, uitlaatgasen van transport en gassen die vrijkomen tijdens het gebruik van huishoudproducten en solventen zijn verantwoordelijk voor de lokaal sterk verhoogde blootstelling aan en opname van BTEX. Bedrijven, die chemische producten, drinkwater, voedsel en dranken vervaardigen, of petroleumprocédés uitvoeren, spelen slechts een kleine rol spelen in de totale blootstelling van de bevolking aan deze stoffen. In de bodem worden BTEX vooral aangetroffen ter hoogte van tankstations (lekkende brandstoftanks) en garages, op terreinen van drukkerijen en verf-industrieën en op oude gasfabrieksterreinen. Benzeen is aanwezig in uitlaatgassen van het verkeer, in de buurt van chemische industrie, in sigarettenrook, dampen van lijmen, verven, onderhoudsproducten, .... Benzeen wordt gevormd tijdens de verschillende stappen van de olieraffinage, bij de pyrolyse van benzine, bij tolueenhydrodealkylering en bij de destructieve destillatie van steenkool in de cokesindustrie (WHO, 1993; ATSDR, 2000). In de chemische industrie wordt benzeen voornamelijk gebruikt bij de productie van styreen/ethylbenzeen (plastiek), cumeen/fenol (harsen), en cyclohexaan (nylon en synthetische vezels). Tevens wordt benzeen toegevoegd aan loodvrije benzine als octaanverhoger. Het gebruik van benzeen als oplosmiddel is de laatste jaren sterk gereduceerd omwille van de carcinogene eigenschappen voor de mens. Minder dan 2% benzeen wordt als oplosmiddel gebruikt in industriële (textiel)verf, rubbercement, kleefstoffen, afbijtmiddelen voor verven, detergenten, in de schoenindustrie en bij de productie van kunstleer en rubber (WHO, 1993; ATSDR, 2000). Tolueen wordt voornamelijk onder de vorm van benzeen-tolueen-xyleen mengsels (BTXmengsels) toegevoegd aan benzine als octaanverhoger. Als oplosmiddel wordt tolueen toegepast in verven, coatings, gommen (neerslag van benzine), lijmen, oliën, rubber en harsen. Daarnaast wordt tolueen ingezet als ruw materiaal voor de productie van benzeen, fenol, en andere organische solventen en voor de productie van polymeren die nodig zijn bij de aanmaak van nylon, plastic flessen, en polyurethanen. Tenslotte wordt tolueen gebruikt als startmateriaal voor de synthese van explosieven (TNT) en in de farmaceutische industrie (WHO, 1993; ATSDR, 2000). Ethylbenzeen is aanwezig in xyleenmengsels welke gehanteerd worden in de verfindustrie, in bestrijdingsmiddelen (insecticiden), en in benzinemengsels. Ethylbenzeen wordt voornamelijk
Bijlage A: Relevante parameters en hun verontreinigingsbronnen
gebruikt bij de productie van styreen, synthetisch rubber en acetofenon, maar ook als oplosmiddel, en als bestanddeel van asfalt en/of nafta (WHO, 1993). De emissie van ethylbenzeen in de atmosfeer is niet alleen afkomstig van de verbranding van olie, gas en steenkool en van de emissie door voertuigen of industrie, maar voornamelijk van het gebruik als oplosmiddel. Xyleen wordt gebruikt bij de fabricage van bestrijdingsmiddelen (insecticiden) en farmaceutische producten, als component in detergenten, en als solvent voor verven, inkt, kleefstoffen, rubber, plastiek en synthetische vezels. Xyleenbevattende benzinedestillaten worden op grote schaal verbruikt en in toenemende mate in benzinemengsels. De drie isomeren worden individueel ingezet als startmaterialen bij de productie van verschillende chemische stoffen (WHO, 1997). Het merendeel van de xyleenmengsels wordt gebruikt voor de productie van ethylbenzeen en de drie afzonderlijke isomeren (ATSDR, 2000).
76
Bijlage A: Relevante parameters en hun verontreinigingsbronnen
6. VOCl’s Als gevolg van menselijke activiteiten zijn VOCl’s vaak ook door onwetendheid, in de bodem terechtgekomen. Als gevolg van bewustwording en regelgeving zijn echter in de afgelopen twintig jaar de emissies naar de bodem sterk ingedamd. Tetrachlooretheen (PCE), trichlooretheen (TCE), 1,1,1-Trichloorethaan (1,1,1-TCA), dichloormethaan (DCM) en tetrachloormethaan (TETRA) werden en worden toegepast in relatief kleine hoeveelheden, maar bij een groot aantal industriële activiteiten. Ze worden/werden vaak toegepast als oplosmiddel en/of ontvettingsmiddel in de metaal- en galvanische-, de elektronischeen de grafische industrie, als reinigingsmiddel bij chemische wasserijen (PCE en TCE), maar ook in het kantoor en huishouden (in o.a. printerinkt, verfverwijderaar, Tipp-Ex, lijmen, …). Ook worden deze stoffen vaak als hulpstof gebruikt in de voedingsmiddelenindustrie. Zo wordt dichloormethaan gebruikt bij de productie van cafeïnevrije koffie en bij de extractie van kruiden. 1,2-dichloorethaan (1,2-DCA) wordt in bulk op een beperkt aantal plaatsen geproduceerd voor de productie van vinylchloride (VC) waarmee PVC wordt gemaakt. Deze verontreinigingen zijn ontstaan doordat als gevolg van lekkages en calamiteiten 1,2-DCA als puur product in de bodem terecht is gekomen. Daarnaast wordt 1,2-DCA ook gebruikt als bestrijdingsmiddel. Dit geldt ook voor een stof als 1,2-DCP (1,2-dichloorpropaan) dat veel in de landbouw als o.a. aardappelontsmettingsmiddel wordt toegepast. Deze toepassing zal eerder leiden tot een diffuus verspreide verontreiniging dan tot een puntbron. Het grondwater kan dan door uitspoeling over een groot oppervlak diffuus met lage concentraties verontreinigd zijn. Bij de galvanische en grafische industrie, alsmede bij chemische wasserijen, werd in het verleden soms gebruik gemaakt van een zinkput, waarin VOCl-afval werd gedumpt. Soms werd VOCl-afval of residu in locatiesloten of in vloeivelden gestort. Ter hoogte van zulke puntbronnen konden de VOCl’s dan, in geval van aanwezigheid van puur product, tot grotere diepte wegzakken en heeft dit vaak geleid tot omvangrijke grondwaterverontreinigingen. Meestal vond lozing plaats van VOClhoudend afvalwater op het riool (men schrobde de vloer in bedrijfsruimten vaak met oplosmiddel). De hoge VOCl-concentraties en het mogelijk aanwezige puur product tastten de rubberen ringverbindingen van de rioolbuizen aan. Daardoor ontstonden lekkages naar de bodem (soms op grote afstand van de feitelijke bron), waarbij er sprake is van diverse (kleine) kernen van verontreiniging van waaruit het grondwater verontreinigd is geraakt. Andere oorzaken van bodemverontreiniging met VOCl’s zijn opslag (lekke of overvolle tanks), procesverliezen (‘overkokers’ in chemische wasserijen) en morsverliezen tijdens afvoer/transport.
Bijlage A: Relevante parameters en hun verontreinigingsbronnen
7. Minerale olie De term ‘minerale olie’ is een verzamelnaam voor een aantal producten die bestaan uit verschillende destillatiefracties van aardolie: benzine, diesel, kerosine, jet fuel, motorolie, huisbrandolie, wasbenzine, white spirit, terpentijn, thinner, ... De chemische samenstelling van 'minerale olie' kan sterk variëren: ruwe petroleum is samengesteld uit honderden verschillende koolwaterstofcomponenten; commerciële olieproducten worden samengesteld uit specifieke koolwaterstofgroepen en uit additieven. Minerale olie wordt veel gebruikt en vormt een van de meest voorkomende verontreinigingen in zowel grond als grondwater. Tal van locaties zijn verontreinigd met minerale olie ten gevolge van lekkende olietanks en/of leidingen (stookolietanks, brandstoftanks, …) of ten gevolge van calamiteiten (morsingen/lozingen). In de bodem wordt minerale olie vooral aangetroffen ter hoogte van tankstations (lekkende brandstoftanks), garages, industrieterreinen (opslagtanks), olieraffinaderijen, bereiding van agrochemicaliën (atrazin, bentazon), landbouwactiviteiten en bij particulieren (t.h.v. stookolietanks).
78