Opleiding jonge kind specialist (Post HBO) 1. Algemeen 1.1.
In vogelvlucht
De basisopleiding tot jonge kind specialist is een praktijkgerichte opleiding met gefundeerde theoretische onderbouwing. In deze opleiding wordt de basis gelegd voor verdere opleiding en ontwikkeling. De eigen werkplek wordt als belangrijkste plaats voor het leren gezien. Door de koppeling van theorie en praktijk wordt fragmentatie voorkomen en is het leren betekenisvol. De post-HBO jonge kind specialist past in een stelsel van postinitiële opleidingen. Leraren basisonderwijs worden op gerichte wijze geschoold om de kwaliteit van het onderwijs te verbeteren. Dat levert een bijdrage aan de totale professionalisering in het basisonderwijs. De opleiding is CPION-geregistreerd en opgenomen in het officiële register van de Stichting Post-HBO Nederland. Opbrengst Na afloop van de opleiding jonge kind specialist is de leraar in staat een beargumenteerd onderwijsaanbod voor het jonge kind van 3 tot 7 jaar te ontwikkelen en vorm te geven in de praktijk. Dit wordt gedaan vanuit een onderbouwde visie op de ontwikkeling van het jonge kind. De leraar kent de leerlijnen en weet hoe de ontwikkelingen van het jonge kind te observeren en te registreren in het leerlingvolgsysteem van de school. Op grond van de signalering is de leraar in staat groepsoverzichten en groepsplannen te maken, met oog voor de eigen pedagogisch educatieve aanpak van het jonge kind. Doelen De doelstellingen van de opleiding jonge kind specialist zijn gebaseerd op het competentieprofiel jonge kind (Docentennetwerk Specialisten Jonge kind, 2008) en het Utrechts kwaliteitskader voor educatie van het jonge kind (2012). Het Utrechts kwaliteitskader bevat ankerpunten die als normatief kader kunnen worden gezien. Het begrip ‘norm’ betekent: “zo moet het normaal gesproken zijn”. Integratie van het competentieprofiel jonge kind en de normen van het Utrechts kwaliteitskader zijn de doelen van de opleiding. Leraren die de opleiding gevolgd hebben kunnen de gestelde normen bewust, intentioneel, geïntegreerd en zichtbaar toepassen in de praktijk. De competenties en normen komen terug in de volgende onderwerpen: Visies op onderwijs aan het jonge kind; Observatie en signaleringssystemen en -technieken in relatie tot de leerlijnen; De specifieke pedagogisch-didactische benadering van het jonge kind; Leerkrachtvaardigheden die nodig zijn bij de ontwikkeling van het jonge kind; Passend onderwijs (opbrengstgericht werken, groepsoverzichten en -plannen in relatie tot de pedagogisch-didactische benadering van het jonge kind).
Opzet De opleiding bestaat uit vier inhoudelijke blokken met doorlopende ontwikkelingslijnen. De competenties en normen komen binnen alle blokken aan bod en worden zodanig uitgewerkt dat ze door de opleiding gedekt worden en alle relevante componenten (kennis, vaardigheden en houding) omvatten. Inhoudelijke blokken Kenmerken van de ontwikkeling van het jonge kind en de specifieke begeleidingsvaardigheden; Spelontwikkeling en spelbegeleiding; Creëren van een rijke taalomgeving voor het jonge kind met leerkrachtgestuurde activiteiten (inclusief leerkrachtgedrag); Creëren van een rijke rekenomgeving met leerkrachtgestuurde activiteiten (inclusief leerkrachtgedrag). De inhoud van de opleiding krijgt gestalte vanuit de interactionistische visie. Hiermee wordt bedoeld dat het ontwikkelingsproces van het kind het resultaat is van een samenwerking tussen tenminste twee factoren: de persoon (het kind) en de omgeving. De leerkracht, de school en de ouders maken deel uit van die omgeving. Beïnvloeding van het ontwikkelingsproces is een complex geheel van factoren en kan verklaard worden vanuit diverse theorieën: biologisch, psychologisch, sociaal en cultureel. Het volgen van de ontwikkeling van de kinderen gebeurt handelingsgericht. Onder handelingsgericht werken (HGW) wordt een doorgaand proces verstaan, waarbij het waarnemen, begrijpen, plannen en realiseren van de onderwijsbehoeften van de leerlingen centraal staat. Door de onderwijsbehoeften van de leerling centraal te stellen en het onderwijsaanbod daarop af te stemmen verbetert het pedagogisch klimaat en worden de leeropbrengsten verhoogd. 1.2.
Didactische opzet
De didactiek van de opleiding jonge kind specialist is gebaseerd op een sociaalconstructivistische definitie van leren. Daarbij worden de volgende uitgangspunten gehanteerd:
Leren is een sociaal proces, waarin studenten door middel van dialoog en interactie samen kennis creëren; Studenten voeren opdrachten uit in leerkringen. De leerkring heeft als functie de persoonlijke kennis, attitude en ervaring van de student te onderzoeken door middel van reflectie en dialoog. Studenten leren elkaar te begeleiden bij de persoonlijke ontwikkeling en creëren samen kennis; Leren en kenniscreatie gaan hand in hand. Er is gezocht naar een goede balans in coöperatief leren tussen studenten en het leren van experts; Studenten voeren opdrachten uit in de beroepspraktijk. Binnen de authentieke werksituatie ontstaat op deze wijze een krachtige leeromgeving; Leren wordt hierbij gezien als een actief, betekenisvol en toepassingsgericht proces, waarbij de eigen onderwijspraktijk centraal staat; Van de student wordt een actieve leerhouding en het nemen van verantwoordelijkheid voor het eigen leerproces verwacht; De opleiding gaat er vanuit dat de eigen werkplek de belangrijkste plaats is om te leren. Door deze koppeling wordt de opleiding betekenisvol en wordt fragmentatie voorkomen;
Studenten voeren gedurende de opleiding praktijkopdrachten uit binnen de eigen school en vragen hierop feedback van collega’s en management. Op deze wijze worden competenties gaandeweg gerealiseerd; De student maakt koppelingen tussen theorie en praktijk en onderzoekt deze door discussie en dialoog. Het geleerde wordt in de praktijk getoetst. Reflectie is een belangrijk onderdeel in dit professionaliseringsproces. 1.3.
Competenties
De opleiding is competentiegericht. Met competenties wordt volgens de Sociaal Economische Raad (2002) verwezen naar: ‘het vermogen om in een specifieke beroepssituatie en context een adequate prestatie te kunnen leveren’. Door de combinatie van kennis, vaardigheden en attituden (competentie) te koppelen aan het handelen in een betekenisvolle context, wordt fragmentatie voorkomen. Competenties worden hierbij gezien als een verwevenheid van persoonlijke karakteristieken met de context waarin de competentie getoond moet worden. Figuur 1 laat het beeld van de ijsberg zien met de persoonlijke karakteristieken. De managementdimensies en de contextbenadering op het beeld van de ijsberg geven aan hoe competenties verweven zijn met de context waarin ze uitgevoerd worden en de mogelijkheden van transfer naar andere gebieden. Studenten nemen deel aan leerkringen. Ervaringen binnen de beroepspraktijk en theoretische achtergronden kunnen binnen de leerkringen nader onderzocht worden door reflectie en dialoog. Op deze wijze kan nieuwe kennis tot stand komen. Studenten plaatsen de tijdens de opleiding gemaakte en goedgekeurde opdrachten in hun portfolio en tonen daarmee aan dat ze aan het gestelde competentieprofiel voldoen.
Figuur 1: Model Stoas. (Klarus, 2003)
1.4.
Doorlopend leerproces
De opleiding is opgezet als een doorgaand leerarrangement opgebouwd rond de gestelde competenties en normen. Deze komen tijdens de bijeenkomsten aan de orde door middel van hoorcolleges, samenwerkingsopdrachten, opdrachten in de praktijk en tijdens het werken in
leerteams. Door het uitwerken van de opdrachten in de praktijk en reflectie op het eigen handelen ontstaat een cyclische, onderzoeksmatige manier van kijken naar de eigen werkelijkheid en de eigen rol als leerkracht jonge kind. Centraal in de opleiding staat de samenhang tussen kennis, vaardigheden, attitude, persoonseigenschappen en aspecten van functioneren in de context van de school. Van studenten wordt verwacht dat zij gedurende de opleiding praktijkopdrachten uitvoeren binnen de context van de eigen school, waardoor zij competenties gaandeweg ontwikkelen. De onderwerpen zijn in een samenwerkingscontract vastgelegd tussen school, opleiding en student. In het samenwerkingscontract zijn afspraken gemaakt over het evalueren van de praktijkopdrachten en de studievoortgang. De cyclische, onderzoeksmatige manier van kijken naar de eigen werkelijkheid en de rol die de student daarin speelt, staat centraal in de opleiding. Het gaat om de samenhang tussen kennis, vaardigheden, attitude, persoonseigenschappen en aspecten van functioneren in de context van de school. 2. Curriculum 2.1.
Opbouw en structuur
Studenten Studenten doorlopen het grootste deel van de opleiding als groep. Uit ervaring blijkt dat studenten elkaar motiveren en stimuleren tot ontwikkeling. Vertrouwen in elkaar en ontvangen van ontwikkelingsgerichte feedback is hierbij een belangrijke factor. Leerteams De opleiding bestaat uit 8 lesdagen van 6 uur maar dat mag ook gesplitst worden in 16 dagdelen. Studenten nemen naast de lesdagen deel aan leerteams die zelfstandig opdrachten van de opleiding met elkaar uitvoeren en elkaar feedback geven op gemaakte opdrachten. Begeleiding De groep wordt begeleid door een studiecoach die de voortgang van de student nauwlettend in de gaten houdt en feedback geeft op het ontwikkelingsproces. De studiecoach is tevens aanspreekpunt voor de groep. Aanwezigheidsplicht Van de studenten wordt verwacht dat zij tijdens de alle lesdagen aanwezig zijn. Bij calamiteiten wordt een passende oplossing gezocht. Studiebelasting De studiebelasting van de opleiding is als volgt opgebouwd: Intake en assessment: 2 Docentcontacturen: 48 Literatuurstudie : 100 Praktijkuren: 200 (uitvoeren van opdrachten in de beroepspraktijk en werken in leerteams). Contacturen betekent: de tijd dat de student daadwerkelijk aanwezig is op de opleiding. Zelfstudie-uren bestaan uit het bestuderen van de literatuur, werken in leerteams en uitvoeren van opdrachten in de beroepspraktijk. Gemiddeld besteedt de student 7,5 uur per week aan de opleiding (colleges en (praktijk-)opdrachten). Literatuur
De literatuur bestaat voor 50% uit door de opleiding verplichte literatuur en voor 50% uit zelfgekozen literatuur door de student. Bij het bestuderen van literatuur staat: 1 uur voor het lezen van 6 bladzijden Nederlandse literatuur op HBO-niveau (5 blz. voor anderstalig); 1 uur voor het lezen van 4 bladzijden Nederlands en anderstalige master en wetenschappelijke literatuur.
2.2.
Inhoud en samenhang
Tijdens de opleiding ligt het accent op het verwerven van de basiscompetenties en normen die nodig zijn voor de taak van de leerkracht jonge kind. 2.3.
Samenhang binnen het programma
Binnen de opleiding is gekozen voor een doorgaande ontwikkelingslijn, waarbij alle activiteiten gericht zijn op het behalen van de basiscompetenties en normen van de leerkracht jonge kind. Zie figuur 2 voor de samenhang in de opleiding.
Figuur 2: Samenhang in de opleiding
2.4.
Afstudeerfase/Toetsing
Intake assessment: Alle studenten hebben minimaal de bachelor opleiding tot leraar basisonderwijs afgerond. Daarmee is voldaan aan de gestelde bekwaamheidseisen zoals deze verwoord zijn in de wet BIO. Voor aanvang van de opleiding vult de student het intakeformulier in. De studiecoach nodigt de student uit voor een intakegesprek van een half uur, waarin het intakeformulier besproken en de verwachtingen van de opleiding afgestemd worden. Na afloop van het intakegesprek volgt een studieadvies. Voortgangsassesment: Gedurende de opleiding houdt de student een portfolio bij waarin alle opdrachten geplaatst worden. De student levert binnen het portfolio bewijs voor de verworven competenties. Dit bewijs kan bestaan uit 360° feedback, video, beschrijving van praktijksituaties onderbouwd door relevante literatuur, uitgewerkte producten etc.). Afsluitend assessment aan de hand van het meesterstuk: bestaat uit een zelfassessment van de student, beoordeling van het portfolio door de beroepspraktijk en assessment vanuit de opleiding.
Het meesterstuk van de opleiding jonge kind specialist bestaat uit de verschillende opdrachten die tijdens de opleiding gemaakt zijn. Deze zijn geplaatst in het portfolio en voorzien van reflectieverslagen van de student en feedback van medestudenten en de docenten. Dit geheel wordt uitgewerkt tot het meesterstuk.
2.5.
Het meesterstuk
Het meesterstuk bestaat uit de volgende opdrachten:
Beschrijf je eigen rol als leerkracht jonge kind en beschrijf aan de hand van de dimensie en de vier competenties je eigen sterke en zwakke kant. Vraag 360° feedback en reflecteer op deze feedback.
Dimensie: Jij en het onderbouwteam Initieer een lerend netwerk met een voorschool; Maak een stappenplan om bovenstaand doel te realiseren; Beschrijf welke stappen je daartoe genomen hebt. Wat ging je goed af, wat kostte moeite; wat zijn werkpunten en hoe ga je die aanpakken?
Competentie 1: Interpersoonlijk competent Beschrijf je eigen visie op de ontwikkeling van het jonge kind en onderbouw dit door relevante literatuur; Maak een video-opname van een activiteit in een kleine groep die je zelf begeleidt; Analyseer je eigen sterke en verbeterpunten met betrekking tot de communicatie en begeleiding; Maak hier een verslag van met werkpunten en onderbouw dit vanuit de literatuur.
Competentie 2: Pedagogisch competent Maak een groepsoverzicht van de kinderen uit de groep. Beschrijf daarbij de volgende punten: stimulerende en belemmerende factoren voor de ontwikkeling van het kind; de onderwijsbehoeften van de kinderen.
Competentie 3: Vakinhoudelijk/didactisch competent Beschrijf een 0-meting gericht op de spelontwikkeling van een groepje kinderen uit de klas; Beschrijf welke observatiemethodiek gebruikt is voor de 0-meting; Beschrijf de ontwikkeling van deze kinderen op een bepaald gebied bijvoorbeeld taal of rekenen; Stel doelen op voor het desbetreffende onderdeel/vakgebied; Beschrijf de onderwijsbehoeften van deze kinderen op dat gebied en stel een plan van aanpak op waarbij spel het leidend middel is; Voer het plan uit en maak van één interactie/interventie video-opnamen; Analyseer de video-opnamen; Beschrijf welke ontwikkeling de kinderen doorgemaakt hebben ten aanzien van spel en van het gebied waarop je gericht was; Beschrijf waarom je voor de uitgevoerde interventies gekozen hebt en onderbouw dit door relevante literatuur; Geef aan waar je voor je eigen attitude accenten op hebt gelegd en reflecteer daarop; Onderbouw je analyses en uitwerkingen met relevante literatuur.
Competentie 4: organisatorisch competent Maak een groepsplan voor de kinderen op een bepaald gebied en geef daarbij aan hoe doelen binnen een rijke leeromgeving gehaald kunnen worden; Maak foto’s of video-opnamen van de rijke leeromgeving.
Voeg alle opdrachten samen tot ‘Het meesterstuk’. Denk hierbij aan de formele eisen die bij de beoordelingscriteria gesteld zijn.
Basiscursus: Opleiding jonge kind specialist (Post HBO) Acht bijeenkomsten : (groepsgrootte maximaal 15 personen). Intake en assessment: 2 Docentcontacturen: 48 Literatuurstudie : 100 Praktijkuren: 200 (uitvoeren van opdrachten in de beroepspraktijk en werken in leerteams). Investering
Kosten per individueel ingeschreven deelnemer: € 2350,Voor een groep van 15 deelnemers kan een offerte op maat gemaakt worden. Sinds 2012 komen (kortlopende) opleidingen, zoals de geaccrediteerde post-hbo-opleidingen, niet meer in aanmerking voor de lerarenbeurs.