Hogeschool-Universiteit Brussel Campus Brussel Specifieke Lerarenopleiding Warmoesberg 26 – 1000 Brussel
[email protected] 02 210 16 33
Faculteit Economie & Management Specifieke Lerarenopleiding
PRO-INT
Opdracht 3: Comparatieve studie
Vlaanderen versus Nederland
aangeboden door Dorien HEREMANS 239588
Docent: Oliver HOLZ Academiejaar 2012 – 2013
1
Inhoud Inhoud ............................................................................................................ 2 Lijst van figuren en tabellen ............................................................................... 4 Figuren ...................................................................................................... 4 Tabellen..................................................................................................... 4 Inleiding .......................................................................................................... 5 1. Het onderwijssysteem in de Vlaamse gemeenschap .......................................... 6 1.1 Algemene principes .................................................................................. 6 1.1.1 Leerplicht .......................................................................................... 6 1.1.2 Vrijheid van onderwijs: Onderwijsnetten ................................................ 6 1.1.3 Financiering van het onderwijs ............................................................. 8 1.1.4 Kwaliteitsbewaking ............................................................................. 8 1.2 Structuur van het onderwijs ...................................................................... 9 1.2.1 Het Basisonderwijs ........................................................................... 11 1.2.2 Het secundair onderwijs .................................................................... 11 2. Het onderwijssysteem in Nederland .............................................................. 13 2.1 Algemene principes ................................................................................ 13 2.1.1 Leerplicht ........................................................................................ 13 2.1.2 Vrijheid van onderwijs: Duaal onderwijsstelsel ..................................... 13 2.1.3 Financiering van het onderwijs ........................................................... 14 2.1.4 Kwaliteitsbewaking ........................................................................... 15 2.2 Structuur van het onderwijs .................................................................... 16 2.2.1 Basisonderwijs: Primair onderwijs ....................................................... 17 2.2.2 Voortgezet onderwijs ........................................................................ 17 3. Comparatieve studie: Vlaanderen versus Nederland ........................................ 19 3.1 Algemene principes ................................................................................ 19 3.1.1 Leerplicht ........................................................................................ 19 3.1.2 Vrijheid van onderwijs ....................................................................... 19 3.1.3 Financiering van het onderwijs ........................................................... 20 3.1.4 Kwaliteitsbewaking ........................................................................... 20 3.2 Structuur van het onderwijssysteem ......................................................... 20 3.2.1 Basisonderwijs ................................................................................. 20 3.2.2 Secundair en voortgezet onderwijs ..................................................... 21 3.3 Samenvatting ........................................................................................ 21 3.4 Verschillen en gelijkenissen in de praktijk .................................................. 24 3.4.1 Gelijkenissen.................................................................................... 24 3.4.2 Verschillen ....................................................................................... 24 4. Wat kunnen we van elkaar leren? ................................................................. 26 2
4.1 Kwalificatieplicht .................................................................................... 26 4.2 Eindexamen .......................................................................................... 27 Bibliografie .................................................................................................... 29
3
Lijst van figuren en tabellen Figuren
Figuur 1: Schoolbevolking per inrichtende macht: Gewoon basis- en secundair onderwijs (schooljaar 2010-2011) ……………………………………………………
6
Figuur 2: Onderwijssysteem in Vlaanderen …………………………………………………….
9
Figuur 3: schoolbevolking in het basis- en secundair onderwijs (2011-2012)
10
Figuur 4: Onderwijssysteem in Nederland ………………………………………………………
15
Figuur 5: Schoolverdeling voortgezet onderwijs 2011…………………………………….
18
Figuur 6: Het aantal nieuwe voortijdige schoolverlaters in Nederland…………………………
25
Tabellen Tabel 1: Bedragen per leerling in het onderwijs in 2011 en 2012 .…………………………
13
Tabel 2: Samenvatting comparatieve vergelijking tussen de onderwijssystemen in Vlaanderen en Nederland ………………………………………………
22
Tabel 3: Het aantal nieuwe voortijdige schoolverlaters in Vlaanderen …………
25
4
Inleiding Europa telt 38 nationale onderwijssystemen in 33 verschillende landen (27 EUlidstaten, Kroatië, Liechtenstein, Noorwegen, Zwitserland en Turkije) (Europese commissie). Elk land is verantwoordelijk voor zijn eigen onderwijsbeleid, maar de leden bepalen samen de algemene doelstellingen en wisselen daarnaast ook goede werkwijzen uit. Nationale regeringen zijn verplicht om specifieke verdragen en richtlijnen van de EU in de praktijk om te zetten (Henkens, 2012). De bedoeling van deze paper is om een algemene comparatieve vergelijking te maken tussen twee Europese onderwijssystemen; het Vlaamse en Nederlandse. Om te beginnen worden de onderwijssystemen in beide landen voorgesteld aan de hand van enkele algemene principes, zoals de leerplicht, de vrijheid van het onderwijs, de financiering en de kwaliteitsbewaking. Daarna wordt de structuur van het onderwijs in Vlaanderen en Nederland onder de loep genomen. Na de voorstelling van de onderwijssystemen volgt een comparatieve vergelijking op basis van de besproken elementen. Daarnaast volgt ook een algemene indruk van mijn observatiestage in het Jac.P.Thijsse College, Castricum (Nederland). Voor een diepgaandere comparatieve vergelijking op vlak van sociale ongelijkheid in het onderwijs verwijs ik naar mijn Toegepast Onderzoeksproject (TOP).
5
1. Het onderwijssysteem in de Vlaamse gemeenschap In België zijn de onderwijsbevoegdheden de taak van de gemeenschappen. Enkel de bepaling van de leerplicht, de minimumvoorwaarden voor het verlenen van diploma‟s en het pensioenstel voor het onderwijzend personeel worden nationaal vastgelegd (Henkens, B. 2012).
1.1 Algemene principes 1.1.1 Leerplicht In de Belgische grondwet staat dat elk kind recht heeft op onderwijs. Om dit recht te garanderen is er de leerplicht. De leerplicht geldt vanaf 1 september in het jaar dat het kind 6 wordt tot en met 30 juni in het jaar dat de leerling 18 jaar wordt. Wanneer een leerling voor zijn achttiende het diploma secundair onderwijs behaalt stopt ook op dat moment de leerplicht. De leerplicht geldt voor alle kinderen die in België verblijven. De leerplicht is niet gelijk aan schoolplicht. Ouders kunnen ook kiezen voor huisonderwijs. De Belgische grondwet bepaalt dat het onderwijs kosteloos is tot op het einde van de leerplicht (onderwijs Vlaanderen). Dit impliceert dat ook het onderwijs voor de leerplicht (kleuteronderwijs) gratis is. In de praktijk geldt de kosteloosheid tot op het moment dat de leerling het diploma secundair onderwijs heeft behaald (Henkens, B. 2012). Omdat veel leerlingen het basisonderwijs starten met een taalachterstand - wat ook vaak leidt tot een leerachterstand - werd in Vlaanderen de inschrijvingsplicht vanaf 5 jaar ingevoerd (Onderwijs Vlaanderen).
1.1.2 Vrijheid van onderwijs: Onderwijsnetten Vrijheid van onderwijs is een grondwettelijk recht. Elke natuurlijke persoon of rechtspersoon mag in België onderwijs organiseren en hier een instelling voor oprichten. De inrichtende macht (het schoolbestuur) beschikt over een ruime autonomie, maar voor erkenning en financiële steun van de overheid moeten ze wel de eindtermen halen en moeten ze voldoen aan een aantal voorschriften (onderwijs Vlaanderen).
6
Naast de vrijheid om scholen op te richten is er ook keuzevrijheid van de ouders. De ouders en kinderen moeten, op redelijke afstand, over hun school naar keuze kunnen beschikken. De verschillende inrichtende machten worden gegroepeerd in onderwijsnetten. Een onderwijsnet is “een representatieve vereniging van inrichtende machten en neemt dikwijls bepaalde verantwoordelijkheden van de inrichtende macht over (ze stellen bijvoorbeeld eigen leerplannen en lessenroosters op). De betrokken inrichtende machten staan zo een deel van hun autonomie af.” (onderwijs Vlaanderen) In Vlaanderen bestaan er drie onderwijsnetten: 1. Het GO! onderwijs (Gemeenschapsonderwijs) Het
onderwijs
dat
in
opdracht
van
de
Vlaamse
gemeenschap
wordt
georganiseerd. Het gemeenschapsonderwijs moet neutraal zijn. 2. Het officieel gesubsidieerd onderwijs (OGO) Het OGO omvat het gemeentelijk onderwijs (dat wordt georganiseerd door de gemeentebesturen) en het provinciaal onderwijs (dat georganiseerd wordt door de provincies). 3. Vrij gesubsidieerd onderwijs (VGO) Het VGO wordt door een privépersoon of privé-organisatie ingericht. Het Vrij onderwijs bestaat voornamelijk uit Katholieke scholen. (onderwijs Vlaanderen). In figuur 1 wordt de verdeling van de schoolbevolking van het gewoon basis- en secundair over de drie schoolnetten grafisch weergegeven. Figuur 1: Schoolbevolking per inrichtende macht: Gewoon basis- en secundair onderwijs (schooljaar 2010-2011)
Bron: Henkens, B. (2012)
7
Een klein deel van de scholen in Vlaanderen is niet erkend en ontvangen dus geen geld van de overheid. Dit zijn de privéscholen.
1.1.3 Financiering van het onderwijs Sinds het schooljaar 2008-2009 worden de werkingsmiddelen voor het basis- en secundair onderwijs verdeeld op basis van twee pijlers: 1. De lat tussen de verschillende netten wordt gelijk gelegd. 2. De financiering gebeurt deels op basis van het sociale profiel van de schoolbevolking. Op basis van wetenschappelijk onderzoek is besloten dat vier kenmerken goed voorspellen voor welke leerlingen scholen extra inspanningen moeten leveren:
Het opleidingsniveau van de ouders;
De thuistaal;
Het gezinsinkomen;
De buurt waarin het kind woont;
Scholen krijgen voor deze leerlingen meer middelen (onderwijs Vlaanderen). De
bedoeling
van
dit
financieringssysteem
is
het
wegwerken
van
de
kansenongelijkheid in de Vlaamse scholen. Jammer genoeg is België volgens Unicef nog steeds wereldkampioen op vlak van sociale ongelijkheid op school. België is het land met de grootste kloof tussen de sterkste en zwakste presteerders op school, en die kloof blijkt in verband te staan met de sociale afkomst (Hirtt N. et. Al, 2007).
1
1.1.4 Kwaliteitsbewaking In België, en dus ook in Vlaanderen, beslissen de scholen autonoom over de onderwijsmethoden, leerplannen, lessenroosters en de aanstelling van het personeel. Om erkend te worden en om financiële steun te krijgen van de overheid moet wel worden voldaan aan de garanties op kwaliteitsvol onderwijs die de overheid heeft voorzien. Dit systeem van kwaliteitsbewaking en –bevordering steunt op 3 pijlers (onderwijs Vlaanderen). 1. De eindtermen en ontwikkelingsdoelen Eindtermen zijn “minimumdoelstellingen die de overheid bereikbaar en noodzakelijk acht voor een bepaalde leerlingengroep. Concreet gaat het over kennis, attituden en vaardigheden.” (onderwijs Vlaanderen).
1
Voor een verdere verdieping van deze sociale ongelijkheid op school verwijs ik naar mijn TOP. 8
Voor het kleuteronderwijs, het leerjaar B, het beroepsvoorbereidende leerjaar van het secundair onderwijs en voor het buitengewoon onderwijs gelden ontwikkelingsdoelen. Ontwikkelingsdoelen zijn “streefdoelen. Ze moeten niet
noodzakelijk
bereikt,
maar
wel
nagestreefd
worden.”
(onderwijs
Vlaanderen). 2. De inspectie In Vlaanderen is er geen nationaal eindexamen, zoals dit wel het geval is in Nederland. De controle gebeurt aan de hand van een inspectie. De onderwijsinspectie van het Vlaamse Ministerie van Onderwijs en Vorming treedt op als een extern toezichtsapparaat op de realisatie van de eindtermen en ontwikkelingsdoelen. 3. De pedagogische begeleiding Elk onderwijsnet beschikt over een eigen pedagogische begeleidingsdienst (PBD). Deze PBD zorgt voor professionele ondersteuning van scholen en centra.
1.2 Structuur van het onderwijs In Vlaanderen kan het onderwijssysteem opgesplitst worden in het gewoon- en het buitengewoon onderwijs. We beperken ons hier tot de bespreking van het gewoon basis- en secundair onderwijs. In figuur 2 (p. 9) wordt de structuur van het onderwijs in Vlaanderen schematisch weergegeven. Figuur 3 (p10.) geeft een idee van de schoolbevolking in het basis- en secundair onderwijs.
9
Figuur 2: Onderwijssysteem in Vlaanderen
Bron: Europese Commissie
10
Figuur 3: schoolbevolking in het basis- en secundair onderwijs (2011-2012)
Bron: onderwijs Vlaanderen
1.2.1 Het Basisonderwijs Het Basis onderwijs bestaat uit het kleuteronderwijs en het lager onderwijs. Het kleuteronderwijs is toegankelijk voor kinderen van 2,5 tot 6 jaar. Zoals eerder vermeld geldt voor het kleuteronderwijs nog geen leerplicht, maar is er op de leeftijd van 5 jaar wel een inschrijvingsplicht. In Vlaanderen volgen echter bijna alle kinderen het kleuteronderwijs. Het doel van het kleuteronderwijs is de veelzijdige vorming van kinderen en de stimulatie van hun ontwikkeling, zowel op motorisch als cognitief vlak. Sinds 1998 zijn er ontwikkelingsdoelen voor kleuterscholen van kracht. Deze ontwikkelingsdoelen omschrijven wat de kinderen leren op school (onderwijs Vlaanderen). Het lager onderwijs is bedoeld voor kinderen van 6 tot 12 jaar. Dit komt dus overeen met de start van de leerplicht in België. In het lager onderwijs zijn sinds 1998 eindtermen van kracht. Deze eindtermen bepalen wat de leerlingen minimaal moeten bereikt hebben op het einde van de lagere school (onderwijs Vlaanderen).
1.2.2 Het secundair onderwijs Het secundair onderwijs is bedoeld voor leerlingen van 12 tot 18 jaar. Het gewoon secundair onderwijs is sinds 1989 volgens de eenheidsstructuur georganiseerd. De eenheidsstructuur
bestaat
uit
graden,
(onderwijs Vlaanderen). 11
onderwijsvormen
en
studierichtingen
De eerste graad van het secundair onderwijs bestaat uit een A-stroom en een Bstroom. De B-stroom is bedoeld voor leerlingen met een leerachterstand zonder getuigschrift van het lager onderwijs en voor leerlingen met leerproblemen die wel een getuigschrift van het lager behaalde. De A-stroom is een soort van basisvorming met gemeenschappelijke leerstof voor alle leerlingen. Binnen de A-stroom kunnen leerlingen wel kiezen voor bepaalde opties (bijvoorbeeld Latijn) (Henkens B., 2012). Vanaf de tweede graad van het secundair onderwijs wordt er een onderscheid gemaakt in vier onderwijsvormen. De leerlingen kiezen binnen deze onderwijsvorm voor een bepaalde studierichting. Een aantal studierichtingen starten pas in de derde of vierde graad (7de jaar BSO). 1. Algemeen secundair onderwijs (ASO) De nadruk ligt op een brede algemene vorming. Het ASO bereidt niet voor op een specifiek beroep, maar wel op het volgen van hoger onderwijs. 2. Technisch secundair onderwijs (TSO) De focus ligt in deze onderwijsvorm voornamelijk op algemene en technischtheoretische vakken. Na TSO kunnen jongeren zowel kiezen voor het beroepsleven, als voor het hoger onderwijs. 3. Beroepssecundair onderwijs (BSO) Dit is een praktijkgerichte onderwijsvorm. Naast een algemene vorming krijgen de leerlingen vooral een specifiek beroep aangeleerd. 4. Kunstsecundair onderwijs (KSO) Deze onderwijsvorm koppelt een algemene ruime vorming aan een actieve kunstbeoefening.
Ook
na
KSO
kunnen
beroepsleven en het hoger onderwijs.
12
jongeren
kiezen
tussen
het
2. Het onderwijssysteem in Nederland In Nederland ligt de verantwoordelijkheid voor het onderwijssysteem bij de Staat. De verantwoordelijkheid voor onderwijs ligt bij de minister van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap en de staatssecretaris van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap (OCW).
2.1 Algemene principes 2.1.1 Leerplicht Net zoals in België geldt in Nederland de leerplicht. Naast de leerplicht bestaat er de kwalificatieplicht. Sinds 1969 bestaat in Nederland de leerplichtwet. Alle kinderen tussen 5 en 16 jaar die in Nederland wonen zijn leerplichtig. Kinderen zijn verplicht om de maand nadat ze vijf jaar geworden zijn naar school te gaan. Een kind mag reeds naar school vanaf vier jaar, maar is op deze leeftijd nog niet verplicht. Toch gaan 99% van de Nederlandse
kinderen
vanaf
hun
vierde
naar
de
basisschool.
In
bepaalde
uitzonderlijke gevallen kunnen kinderen een vrijstelling krijgen van de leerplicht (bijvoorbeeld vanwege psychische of lichamelijke oorzaken). Ook thuisonderwijs is enkel mogelijk bij een vrijstelling van de leerplicht (Rijksoverheid Nederland). Naast
de leerplicht geldt
er
sinds 2007
ook
een
kwalificatieplicht.
Deze
kwalificatieplicht houdt in dat jongeren tot 18 jaar onderwijs moeten volgen tot zij een startkwalificatie hebben. Met andere woorden; jongeren moeten naar school tot zij een havo-diploma, vwo-diploma of een mbo-diploma op niveau 2 of hoger behaald hebben (Rijksoverheid Nederland).
2.1.2 Vrijheid van onderwijs: Duaal onderwijsstelsel De vrijheid van onderwijs is een grondwetrecht: “Iedereen
mag
een
school
oprichten
die
past
bij
de
eigen
religieuze,
levensbeschouwelijke of onderwijskundige overtuiging” (artikel 23 Grondwet). Scholen moeten wel aan bepaalde minimumvoorwaarden voldoen (bijvoorbeeld minimum aantal leerlingen) (Rijksoverheid Nederland). Naast de vrijheid om een school op te richten hebben ook ouders keuzevrijheid van school. De ouders bepalen zelf of ze hun kind naar een openbare school of naar een bijzondere school laten gaan. Zowel openbare als bijzondere scholen ontvangen geld 13
van het Rijk
en zijn vrij hun onderwijs in te richten volgens een bepaalde
onderwijskundige methode (Rijksoverheid Nederland). 1. Openbare scholen Het openbaar onderwijs wordt vanuit de overheid georganiseerd en bestuurd. Meestal gebeurt dit door het gemeentebestuur. Openbare scholen moeten voor ieder kind en voor iedere docent toegankelijk zijn. Volgens artikel 23 van de grondwet moeten er in iedere gemeente genoeg openbare basisscholen zijn. Als dit niet het geval is moet de overheid ervoor zorgen dat de kinderen op een andere manier openbaar onderwijs krijgen. Het onderwijs op openbare scholen is niet gebaseerd op een bepaalde godsdienst of levensovertuiging (Rijksoverheid Nederland). 2. Bijzondere scholen Bijzondere scholen zijn scholen opgericht en onderhouden door individuen of particuliere organisaties. Kenmerken van bijzondere scholen zijn:
de
meeste
bijzondere
scholen
hebben
een
religieuze
of
levensbeschouwelijke grondslag.
de scholen mogen leermiddelen gebruiken die aansluiten bij de grondslag.
de bijzondere scholen mogen leerlingen en docenten weigeren op basis van hun overtuiging.
(Rijksoverheid Nederland).
2.1.3 Financiering van het onderwijs onderwijsinstellingen en universiteiten krijgen elk jaar één bedrag voor materiële- en personeelskosten. Hoe ze dit bedrag besteden bepalen ze zelf (Rijksoverheid Nederland). In 2011 en 2012 zijn volgende bedragen per leerling per schooljaar beschikbaar: Tabel 1: Bedragen per leerling in het onderwijs in 2011 en 2012
primair onderwijs (po) voortgezet onderwijs (vo) beroepsonderwijs (mbo) / volwasseneneducatie (vavo) hoger beroepsonderwijs (hbo) wetenschappelijk onderwijs (wo) Bron: Rijksoverheid Nederland
14
bedragen 2011 in euro’s 5.800 7.386 7.200
bedragen 2012 in euro’s 5.800 7.412 7.100
6.200 6.200
6.100 5.900
2.1.4 Kwaliteitsbewaking De inspectie De kwaliteit van het Nederlandse onderwijs wordt bewaakt door de inspectie van het onderwijs. De onderwijsinspecteur heeft volgende taken:
Hij controleert of scholen zich aan de wetgeving houden
Hij controleert of de school oordeelt over de kwaliteit van het onderwijs
Hij controleert of de school de kwaliteit bevordert en rapporteert
Hij controleert de schoolfinanciën
(Rijksoverheid Nederland) Het eindexamen De laatste twee jaar (drie jaar voor het vwo) worden de leerlingen voorbereid op het eindexamen dat bestaat uit het schoolexamen en het centraal examen. Het schoolexamen wordt opgesteld door de scholen zelf, die ook het cijfer op dit examen bepalen. Het centraal examen is voor alle leerlingen van hetzelfde onderwijsniveau gelijk. Het gemiddelde van deze twee examens bepaalt het eindresultaat van de leerling (Rijksoverheid Nederland). De inspectie ziet erop toe dat de afname van het centraal examen volgens de voorschriften gebeurt. De inspectie beoordeelt ook de verschillen in becijfering tussen het schoolexamen en het centraal examen. Wanneer het gemiddelde cijfer per vak voor het schoolexamen sterk afwijkt van dat van het centraal examen, beschouwt de inspectie dit als een risicofactor voor de kwaliteit van het onderwijs op de school (Rijksoverheid Nederland).
15
2.2 Structuur van het onderwijs Figuur 4: Onderwijssysteem in Nederland
Bron: Europese Commissie
16
Net zoals in Vlaanderen is er in Nederland ook speciaal onderwijs voor kinderen die extra
begeleiding
nodig
hebben. Opnieuw
wordt
dit
speciaal
onderwijs niet
opgenomen in deze paper.
2.2.1 Basisonderwijs: Primair onderwijs Het primair onderwijs, of het basisonderwijs is bedoeld voor kinderen van 4 tot 12 jaar. Het basisonderwijs wordt verdeeld in acht groepen. De wet op het primair onderwijs (WPO) en de wet op de expertisecentra (WEC) bepalen dat scholen les moeten geven in verschillende vakken. Per vak wordt aangegeven
wat
de
leerlingen
moeten
kennen
en
kunnen:
kerndoelen
en
referentieniveaus. De kerndoelen bepalen welke leerinhouden de school moet aanbieden. De referentieniveaus geven aan wat de leerlingen op het einde van het basisonderwijs moeten kennen en kunnen (Europese Commissie).
2.2.2 Voortgezet onderwijs Na de basisschool (vanaf 12 jaar) gaan de leerlingen naar het voortgezet onderwijs. De kennis en vaardigheden die leerlingen aan het einde van hun schoolloopbaan behaald moeten hebben zijn vastgelegd in eindtermen. Er bestaan drie types voortgezet onderwijs: 1. Voorbereidend middelbaar beroepsonderwijs (vmbo) Het vmbo biedt praktijkopleidingen en meer theoretische opleidingen. Het vmbo duurt 4 jaar en het is de bedoeling dat na deze 4 jaar zoveel mogelijk leerlingen doorstromen naar de havo. a. Onderbouw In de eerste twee jaar van het vmbo krijgen alle leerlingen hetzelfde lessenaanbod b. Bovenbouw Na de eerste twee jaar gaat de leerling naar de bovenbouw, waar de leerling kiest voor een bepaalde sector: zorg en welzijn, techniek, economie of landbouw. Binnen een bepaalde sector kunnen de leerlingen voor een specialisatie kiezen. De leerlingen moeten na het tweede jaar niet enkel voor een sector, maar ook voor een leerweg kiezen: theoretische leerweg, gemengde leerweg,
kaderberoepsgerichte
leerweg. 17
leerweg
of
basisberoepsgerichte
2. Hogere Algemeen Voortgezet Onderwijs (havo) 3. Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs (vwo) De havo (5jaar) en het vwo (6jaar) bereiden leerlingen voor op het hoger beroepsonderwijs (hbo) en de universiteit. a. Onderbouw In de onderbouw (eerste 3 jaar) volgen de leerlingen algemene vakken. b. Bovenbouw In de bovenbouw (4de en 5de jaar voor havo en 4de, 5de en 6de jaar voor vwo) moeten leerlingen kiezen uit vier richtingen of profielen: natuur en techniek, natuur en gezondheid, economie en maatschappij en cultuur en maatschappij. (Rijksoverheid Nederland). In 2011 namen ongeveer 465 000 Nederlandse leerlingen deel aan de drie vormen van het voortgezette onderwijs. De grafische verdeling over het vmbo het havo en het vwo wordt weergegeven in figuur 5. Figuur 5: Schoolverdeling voortgezet onderwijs 2011
Bron: Ministerie van onderwijs, cultuur en wetenschap
Op het einde van het laatste jaar van het voortgezet onderwijs moeten de leerlingen deelnemen aan het centraal eindexamen.
18
3. Comparatieve studie: Vlaanderen versus Nederland Op basis van de bovenstaande voorstelling kunnen we een comparatieve vergelijking maken tussen het onderwijssysteem in Vlaanderen en Nederland.
3.1 Algemene principes 3.1.1 Leerplicht Zowel in België als in Nederland geldt er de leerplicht. In België geldt de leerplicht van 6 tot 18 jaar. Vanaf 5 jaar is er in Vlaanderen inschrijvingsplicht. Leerplicht is in België niet hetzelfde als schoolplicht. Ouders en kinderen kunnen er ook voor kiezen thuisonderwijs te volgen. In Nederland start de leerplicht op de leeftijd van 5 jaar en eindigt op 16 jaar. Naast de leerplicht is er ook de kwalificatieplicht. Dit houdt in dat leerlingen tot 18 jaar onderwijs moeten volgen tot zij een startkwalificatie hebben. Anders dan in België is in Nederland thuisonderwijs enkel mogelijk na een vrijstelling van de leerplicht, die slechts in uitzonderlijke gevallen wordt toegekend.
3.1.2 Vrijheid van onderwijs In België en Nederland is iedereen vrij om onderwijs te organiseren. Scholen moeten wel aan een aantal voorwaarden voldoen om erkend te worden en om financiering te krijgen van de overheid. Naast de vrijheid om scholen op te richten hebben ook ouders keuzevrijheid. Ze mogen kiezen waar hun kinderen onderwijs volgen. In Vlaanderen worden de scholen gegroepeerd in drie onderwijsnetten: 1. Het gemeenschapsonderwijs (GO!): georganiseerd door de gemeenschap 2. Het
officieel
gesubsidieerd
onderwijs
(OGO):
georganiseerd
door
de
gemeenten en provincies 3. Het vrij gesubsidieerd onderwijs (VGO): georganiseerd door privépersoon of privé-organisaties (voornamelijk Katholiek onderwijs)
19
In Nederland is er sprake van een duaal onderwijsstelsel: 1. Openbare scholen: georganiseerd door de overheid (meestal gemeenten) 2. Bijzondere scholen: georganiseerd door privépersonen of privé-organisaties (meestal religieuze of levensbeschouwelijke inslag)
3.1.3 Financiering van het onderwijs Zowel het onderwijs georganiseerd door de overheid als het onderwijs georganiseerd door privépersonen of privé-organisaties wordt gefinancierd door de overheid, en dit zowel in Vlaanderen als Nederland. In Vlaanderen wordt de financiering gebaseerd op het sociale profiel van de schoolbevolking. In
Nederland
geldt
het
principe
van
de
lumpsumfinanciering:
scholen,
onderwijsinstellingen en universiteiten krijgen elk jaar één bedrag voor materiële- en personeelskosten. Hoe ze dit bedrag besteden bepalen ze zelf
3.1.4 Kwaliteitsbewaking In België steunt de kwaliteitsbewaking op drie pijlers: 1. Eindtermen en ontwikkelingsdoelen 2. De inspectie 3. De pedagogische begeleiding In Nederland wordt de kwaliteit van het onderwijs bewaakt door: 1. De inspectie 2. Het eindexamen: het schoolexamen + het centraal examen
3.2 Structuur van het onderwijssysteem 3.2.1 Basisonderwijs In Vlaanderen wordt het basis onderwijs opgesplitst in het kleuteronderwijs en het lager onderwijs. Het kleuteronderwijs is bedoeld voor kinderen van 2,5 jaar tot 6 jaar. Het lager onderwijs is bedoeld voor leerlingen van 6 tot 12 jaar. In Nederland gaan kinderen acht jaar naar het basisonderwijs: van 4 tot 12 jaar.
20
3.2.2 Secundair en voortgezet onderwijs In Vlaanderen wordt het secundair onderwijs opgesplitst in drie graden. In de eerste graad krijgen de leerlingen een gemeenschappelijk basispakket. Vanaf de tweede graad is er ook sprake van opleidingsvormen: ASO, TSO, BSO en KSO. Binnen deze opleidingsvormen moeten leerlingen kiezen voor bepaalde studierichtingen. In Nederland bestaan er drie vormen van voortgezet onderwijs. Deze drie onderwijsvormen bestaan telkens uit een onderbouw, met een algemene vorming, en een bovenbouw. In het vmbo kiezen de leerlingen vanaf de bovenbouw voor een bepaalde sector en leerweg. In het havo en vwo kiezen leerlingen vanaf de bovenbouw voor een bepaald profiel.
3.3 Samenvatting In tabel 2 p.22 wordt de comparatieve vergelijking samengevat.
21
Tabel 2: Samenvatting comparatieve vergelijking tussen de onderwijssystemen in Vlaanderen en Nederland
Leerplicht
Vlaanderen
Nederland
- Leerplicht: 6 – 18 jaar
- Leerplicht: 5 – 16 jaar
- Inschrijvingsplicht vanaf 5 jaar
- Kwalificatieplicht tot 18 jaar
- Leerplicht ≠ Schoolplicht: thuisonderwijs mogelijk
- Thuisonderwijs enkel mogelijk bij vrijstelling van de leerplicht (uitzonderlijk)
Vrijheid van
- Vrijheid om school op te richten
- Vrijheid om school op te richten
onderwijs
- Keuzevrijheid van de ouders
- Keuzevrijheid van de ouders
- 3 onderwijsnetten:
- Duaal Onderwijsstelsel:
1. Het gemeenschapsonderwijs (GO!): georganiseerd
1. Openbare scholen: georganiseerd door de overheid
door de gemeenschap
(meestal gemeenten)
2. Het officieel gesubsidieerd onderwijs (OGO):
2. Bijzondere scholen: georganiseerd door privépersonen of
georganiseerd door de gemeenten en provincies 3. Het vrij gesubsidieerd onderwijs (VGO):
privé-organisaties (meestal religieuze of levensbeschouwelijke inslag)
georganiseerd door privépersoon of privé-organisatie (voornamelijk Katholiek onderwijs)
Financiering van het
- Financiering door de overheid
- Financiering door de overheid
onderwijs
- O.b.v. het sociale profiel van de schoolbevolking
- Lumpsumfinanciering
Kwaliteitsbewaking
- De eindtermen en ontwikkelingsdoelen
- De inspectie
- De inspectie
- Het eindexamen: het schoolexamen + het centraal examen
- De pedagogische begeleiding 22
Structuur van het onderwijs
- Basisonderwijs
- Basisonderwijs: 4 – 12 jaar
Kleuteronderwijs: 2,5 – 6 jaar Lager onderwijs: 6 – 12 jaar - Secundair onderwijs
- Voortgezet onderwijs
- 3 graden
- vmbo: keuze uit sector en leerweg
- 4 opleidingsvormen (ASO, TSO, BSO en KSO)
- havo en vwo: keuze uit profiel
- Studierichtingen
23
3.4 Verschillen en gelijkenissen in de praktijk Tijdens de week dat ik observatie gedaan heb in het Jac.P.Thijsse college zijn mij een aantal gelijkenissen, maar vooral verschillen opgevallen. Ik heb tijdens deze week voornamelijk economie- en wiskunde lessen gevolgd, maar ook een geschiedenis- , kunst- en muziekles.
3.4.1 Gelijkenissen
Zowel het Nederlandse als Vlaamse onderwijssysteem zijn opgebouwd volgens het watervalsysteem.
De leerstof van economie en wiskunde in Nederland is zeer gelijkaardig aan de leerstof in Vlaanderen.
3.4.2 Verschillen Verschillen op vlak van lesrealisatie:
De lessen worden zo opgebouwd dat de leerkracht een stuk theorie uitlegt waarna leerlingen toepassingen moeten maken. Deze toepassingen worden zelden besproken. Leerlingen hebben namelijk een oplossingenbundel. De leerlingen volgen bij het maken van de toepassingen een studiewijzer. Er wordt echter niet/zelden gecontroleerd of de leerlingen deze studiewijzer ook wel volgen. Hierdoor kan het dus zijn dat de theorie van een bepaald hoofdstuk wordt besproken, maar dat de leerlingen nog bezig zijn met de toepassingen van een vorig hoofdstuk. Hierdoor worden heel vaak dezelfde vragen gesteld aan de leerkracht. Leerlingen zijn tijdens de lessen ook vaak met andere dingen bezig dan met het maken van toepassingen (Smartphone, muziek, babbelen,…).
Door het centrale examen wordt er tijdens de lessen gefocust op kennis en toepassingen en is er (bijna) geen aandacht voor vaardigheden en attituden.
Elke leerkracht beschikt over een laptop van de school. Bijna elke klas beschikt over een smartbord waarop de laptop aangesloten kan worden, maar hier wordt zelden gebruik van gemaakt.
De meeste leerkrachten gebruiken gewoon het handboek en het bord.
Er zijn maar vijf computerlokalen voor 2100 leerlingen. Werken met ICT is dus uitzonderlijk tijdens de les economie.
Er wordt heel weinig gebruik gemaakt van extra didactisch materiaal (video, kranten, ppt, ...).
24
Verschillen op vlak van Klasmanagement:
De klasgroepen zijn zeer groot. De lokalen zijn voorzien op 32 leerlingen en dit is ook echt nodig.
Er is een algemeen schoolreglement, maar veel leerkrachten houden zich hier niet aan en hanteren hun eigen regels.
Nederlandse leerlingen zijn over het algemeen ook „enthousiaster‟ dan Vlaamse leerlingen.
Verschillen op vlak van communicatie:
Veel leerkrachten worden bij voornaam aangesproken.
Leerlingen en leerkrachten gaan vaak op een zeer informele manier met elkaar om. Hierdoor wordt niet/minder op het taalgebruik van de leerlingen gelet. Uitspraken zoals “Ik snap er geen hol van, joh.” en “Ik wordt er helemaal schijteziek van.” Kunnen in sommige lessen dan ook door de beugel.
In het Jac. P. Thijsse College wordt tweetalig onderwijs aangeboden. Sommige lessen worden in het Engels gegeven. Ik heb zelf een Engelstalige les geschiedenis in het tweede jaar gevolgd. Leerkrachten die in het Engels doceren hebben hier ook een bekwaamheidsbewijs voor.
Andere verschillen:
Er is een grote collegialiteit tussen de leerkrachten. Er wordt heel intens samengewerkt. Vakleerkrachten eten samen, zitten samen tijdens de pauze en delen hun lesmateriaal met elkaar. Dit is iets wat ik niet/minder heb gezien in de Vlaamse scholen.
Leerlingen van het vwo worden ingeschakeld om (tegen een kleine vergoeding) bijles te geven aan leerlingen van havo en mavo. Deze bijlessen worden door de school georganiseerd.
Leerlingen hebben tussenuren en kunnen „creatief roosteren‟. Hierdoor kunnen ze soms lessen verschuiven waardoor er in andere lessen bijna geen leerlingen zijn.
25
4. Wat kunnen we van elkaar leren? We kunnen concluderen dat het Vlaamse en Nederlandse onderwijssysteem sterk op elkaar lijken. Er zijn heel wat punten van overeenkomst. Toch zijn er ook een aantal belangrijke verschillen terug te vinden. Twee van die verschillen worden hieronder verder uitgewerkt; welke voordelen kunnen de verschillen bieden en wat kunnen wij in Vlaanderen van het Nederlandse onderwijssysteem leren?
4.1 Kwalificatieplicht De kwalificatieplicht werd in Nederland in 2007 ingevoerd zodat het aantal jongeren zonder kwalificatie zou dalen én dit met succes. Naast de kwalificatieplicht bestaat in Nederland ook het project “aanval op de schooluitval”. Dit project steunt op vier pijlers: 1. vroege preventie: taal- en leerachterstanden worden al van in de kleuterklas aangepakt. 2. soepele overgangen: bij de overgangen tussen primair en voorgezet onderwijs worden alle zorgleerlingen intensief begeleid. 3. jongeren bij de les houden: uitval begint immers vaak bij spijbelen. 4. de praktijk als leermeester: meer praktijk op school en meer stageplaatsen. Door meer aandacht te besteden aan vroege schooluitval is het aantal schoolverlaters tussen 2002 en 2010 gedaald met 14%. In het schooljaar 2011-2012 verliet 2,7% van de jongeren de schoolbanken zonder kwalificatie (Zie figuur 6 p.24) . Het doel van de Nederlandse overheid is het aantal nieuwe voortijdig schoolverlaters te halveren tot maximaal 25.000 in 2016. In Vlaanderen verlaat 1 op 7 jongeren het secundair onderwijs zonder diploma. Bij jongens gaat het zelfs om bijna 1 op 5 (zie tabel 3 p.24). Het aantal voortijdige schoolverlaters volgt ook een stijgende trend, want in 1999 verliet 1 op 8 jongeren het secundair onderwijs zonder kwalificatie. Nochtans maakte de Vlaamse regering in 2002 de belofte om tegen 2010 het aantal schoolverlaters te halveren. Misschien kunnen we in Vlaanderen wel iets leren van de Nederlandse kwalificatieplicht en het project “aanval op de schooluitval”.
26
Figuur 6: Het aantal nieuwe voortijdige schoolverlaters Nederland
Bron: http://www.aanvalopschooluitval.nl
Tabel 3: Het aantal nieuwe voortijdige schoolverlaters in Vlaanderen
1999 2007
Jongens
Meisjes
Totaal
14,8% 18,3%
9,5% 10,9%
12,3% 14,7%
Bron: http://www.klasse.be/archief/aanval-op-de-uitval/
4.2 Eindexamen In Nederland leggen de leerlingen op het einde van het secundair onderwijs een eindexamen af dat bestaat uit het schoolexamen en een algemeen centraal examen. Op deze manier kan makkelijk worden nagegaan of leerlingen alle leerstof voldoende beheersen. Ook de kwaliteit van de scholen kan op deze manier makkelijk met elkaar vergeleken worden. In Vlaanderen bestaat dit systeem van het eindexamen niet. Een belangrijke kritiek op zo‟n centraal examen is de examendruk. In landen waar een eindexamen plaats vindt gaat de aandacht in de laatste jaren van het secundair onderwijs bijna exclusief naar
de
voorbereiding
ervan.
Hierbij
worden
andere
onderwijsdoelen,
zoals
probleemoplossend denken, initiatief nemen, analysevaardigheden, vaak uit het oog verloren (Catteeuw K.). Ook wordt er bij het eindexamen sterk gefocust op kennis en toepassingen en worden vaardigheden en attituden uit het oog verloren. Na een navraag bij verschillende leerkrachten in de Vlaamse stagescholen blijkt dat zij geen voorstander zijn van een centraal eindexamen. Ze vrezen dat er hierdoor een
27
eenzijdige concurrentie tussen scholen zal ontstaan die enkel gebaseerd is op kennis en niet op andere onderwijsdoelen (zoals bijvoorbeeld de vaardigheden en attituden). In Nederland wordt het centraal eindexamen ervaren als het hoogtepunt van de schoolcarrière. Het is een gemeenschappelijk doel van leerkrachten en leerlingen: leerkrachten willen dat hun leerlingen slagen en leerlingen willen uiteraard ook zelf slagen. Ze vinden dat het centraal eindexamen een goede kwaliteitsmeter is die zeker bewaard moet blijven. Ze kunnen zich geen onderwijs zonder centraal eindexamen voorstellen. Toch vinden een aantal leerkrachten dat er door dit examen te veel aandacht wordt besteed aan kennis en te weinig aan andere vaardigheden die leerlingen nodig hebben in onze snel veranderende maatschappij.
28
Bibliografie
Henkens, B. (2012). Tussen vrijheid en overheid. Een historische kijk op onderwijspolitiek in Vlaanderen. Het onderwijslandschap in een notendop (2007). Vlaams ministerie van onderwijs en vorming. Hirtt, N., Nicaise, I. & De Zutter, D. (2007). De school van de ongelijkheid. Berchem: EPO. Kerncijfers 2007-2011 Onderwijs, cultuur en wetenschap (mei 2012). Ministerie van onderwijs cultuur en wetenschap. Europese Commissie. [https://webgate.ec.europa.eu/fpfis/mwikis/eurydice/index.php?title=Home geraadpleegd op 22/01/2013]. Europese Unie [http://europa.eu/pol/educ/index_nl.htm geraadpleegd 1/11/2012]. Koninkrijk België: Buitenlandse zaken, Buitenlandse handel en ontwikkelingssamenwerking. [http://diplomatie.belgium.be/nl/Beleid/Europese_Unie/belgie_en_de_eu/onderwijs_j eudgzaken_en_cultuur/ geraadpleegd op 1/11/2012]. Rijksoverheid Nederland: Ministerie van onderwijs, cultuur en wetenschap. [http://www.rijksoverheid.nl/ministeries/ocw geraadpleegd op 21/01/2013]. Vlaams ministerie van onderwijs en vorming. [http://www.ond.vlaanderen.be/onderwijsstatistieken/2011-2012 geraadpleegd op 20/01/2013]. Klasse. [http://www.klasse.be/archief/aanval-op-de-uitval/ geraadpleegd op 31 maart 2013]. Ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap. [http://www.aanvalopschooluitval.nl/ geraadpleegd op 31 maart 2013]. Catteeuw Karl – actieplan wetenschapsinformatie en innovatie (Vlaamse overheid). [http://www.ikhebeenvraag.be/vraag/23386 geraadpleegd op 1 april 2013].
29