Merk
op natuursteen
Mark
on stone
UDC 003.6:691.2
RVblad 01-1 Steenmerken 1 Stonemarks Dr. ing. H. Janse 1. Inleiding Op natuursteen kan men vaak tekens aantreffen, de zogenoemde steenmerken, die van verschillende aard kunnen zijn; onderscheiden kunnen worden: steenhouwersmerken, groevemerken en plaatsmerken. Een steenhouwer had, zoals vele anderen, een merk bestaande uit enkele met elkaar verbonden lijnen, waarmee hij een overeenkomst kon ondertekenen of in een stuk steenhouwwerk kon hakken, om aan te geven dat hij een bepaald werkstuk gemaakt had afb. 1. Dat merk was, zeker in zijn ambacht en in een zeer groot gebied, voor zijn leven bepaald en uniek. Om verwarring van personen te voorkomen, mocht er op één bouwwerk slechts één steenhouwer voorkomen met dat specifieke merk. Ook kleine verschillen moesten worden uitgesloten. Het merk diende als controlemiddel op geleverde prestaties om de relatie tussen een steenhouwer en zijn werkstukken zichtbaar te laten. Eerst in de 16de eeuw werd het ook een middel om met trots aan anderen te tonen, dat een bepaald werkstuk door een bepaalde ambachtsman gemaakt was. Al deze merken noemen wij
steenhouwersmerken. Een merk kan door één eigenaar in verschillende afmetingen, in spiegelbeeld of met moeilijk te onderscheiden afwijkingen zijn aangebracht. Het is slechts in enkele gevallen gelukt bij een merk de naam te vinden van de steenhouwer omdat er vrijwel geen stukken bekend zijn, waarin naast een merk ook de naam van de desbetreffende man is vermeld. Ook bleek het uitermate moeilijk door vergelijking van merken en bouwrekeningen met zekerheid de naam van de gebruiker van een bepaald merk aan te wijzen. Er werden door steenhouwers in de groeven rond Ecaussinnesin Henegouwen (B.) sedert de 15de eeuw tekens op de werkstukken aangebracht, die toebehoren aan hun patroon, de groeve-uitbater en koopman in steen, die zijn produkten tot op enkele honderden kilometers van de groeve afzette. Deze merken geven aan, wie de leverancier was. Wij duiden die aan als groevemerken. Zij komen ook veelvuldig voor op de zij- en onderkanten van grafzerken. Al in de Oudheid werden door steenbewerkers tekens gebruikt om de plaats of functie van een steen aan te geven. Ook sinds de herleving van de westerse bouwacliviteiten in de vroege middeleeuwen zijn dergelijke merken soms samen met steenhouwers- of groevemerken op stenen aangebracht. Wij noemen ze plaatsmerken.
1. GrOningen, Martinitoren, lantaarn. 1470-‘80. Steenhouwersmerken.
RDMZ RV 1992/29-10
De eerste steenhouwersmerken, die in West- en Midden-Europa bekend zijn, dateren uit de 12de eeuw. De oudste hebben de vorm van werktuigen, letters en symbolen. Later evolueerde het merk naar een steedsgecompliceerder samenstel van rechte en soms ook kromme lijnen. Onder invloed van de renaissance kregen de einden van de lijnen schreven. In sommige gebieden schijnen steenhouwersmerken ongebruikelijk te zijn geweest. De reden hiervan is ons onbekend. Het ontbreken van zichtbare merken betekent niet, dat de steenhouwers hun werkstukken niet gemerkt hebben. Het was op sommige werken voorgeschreven de merken op de het bovenste vlak of aan de achterzijde aan te brengen, waardoor zij bij het inmetselen aan het gezicht werden onttrokken. Ook zijn er voorbeelden bekend van merken, die met krijt werden geschreven. Die zijn aanzienlijk kwetsbaarder dan ingehakte merken. In de loop van de 16de eeuw verdwenen de grote kerkelijke bouwloodsen in Nederland en daarmede het algemene gebruik van de steenhouwersmerken. Nadien was dit controlemiddel niet meer nodig. Wel zijn tot ver in de 18de eeuw onderdelen van blauwe hardsteen aangevoerd uit Henegouwen, voorzien van groevemerken.
Merk op natuursteen
RVblad 01-2
In Nederland zijn in talrijke gebouwen tot nu toe in totaal ruim 1100 verschillende steenhouwersmerken en vele 2groevemerken aangetroffen . Het is gebleken dat meer dan 100 merken aan meer dan één gebouw voorkomen. Er blijken steenhouwers geweest te zijn, die aan vijf of meer gebouwen hun krachten hebben gegeven. Steenhouwersmerken kunnen een inzicht verschaffen in de voortgang van een bouwwerk en in de samenstelling van de ploeg steenhouwers, die aan een gedeelte ervan in een bepaalde perioden werkzaam was. Ook kan de bouwtijd nader worden vastgesteld door vergelijking met andere bouwwerken, waarin dezelfde merken voorkomen. Tenslotte kan vergelijking van steenhouwersmerken de structuur van het bouwbedrijf en de verbindingen tussen verschillende bouwwerken in een bepaalde periode verduidelijken.
2. Steenhouwersmerken In de Oudheid werden door steenhouwers op bewerkte blokken natuursteen tekens aangebracht. Al op Egyptische bouwwerken uit de 22ste eeuw voor Christus zijn dergelijke tekens gevonden. Ook op Perzische, Griekse, Romeinse en Byzantijnse bouwwerken komen merken voor 3. Een aantal daarvan
lijkt aan te geven welke steenhouwer dat werkstuk gemaakt heeft. Andere geven de groeve aan, waaruit de steen afkomstig is en weer andere de plaats, die het stuk in het bouwwerk moest krijgen. Toen nog vrijwel niemand zijn naam met letters kon schrijven, kon iedereen een merk gebruiken bij wijze van een akkoord-verklaring met een geschreven stuk of als bewijs van eigendom, dan wel dat hij een werkstuk had vervaardigd. Zo'n merk bestaat uit enkele lijnen. De beste benaming ervoor is handmerk, zoals later wordt gesproken van handtekening. Burgemeesters, schepenen, kooplieden en ambachtslieden ondertekenden stukken en overeenkomsten
met hun merk, steenhouwers en in mindere mate ook timmerlieden4 voorzagen hun werkstukken van hun merk.
man zijn merk kreeg. In de bouwloodsen werd nooit officieel de status meester bereikt. Er werd altijd van gezellen gesproken.
Tegen het einde van de 11de eeuw gingen de steenhouwers hun werkstukken voorzien van hun eigen teken, dat met ondiepe lijnen in de steen werd gehakt. Het verschijnen van het steenhouwersmerk hangt mogelijk samen met de overgang van een niet op prestatie gebaseerd afrekenings- of beloningssysteem naar een systeem van prestatiebeloning. Als basis voor de beloning moest daartoe een werkstuk herkenbaar zijn als het produkt van de persoon, die daarvoor de beloning ontving.
Controle of afrekening? De vraag dient te worden gesteld, waarom steenhouwers hun werkstukken voorzien hebben van hun merk. Het zou kunnen zijn, dat zij per afgeleverd werkstuk werden betaald. In de bouwloods van de Dom in Utrecht voorzagen de steenhouwers echter vrijwel ieder werkstuk van een merk. Zij werden, blijkens de bewaard gebleven administratie, per dag betaald. Er kan dus geen sprake zijn van stukloon of een andere vorm van betaling, waarbij controle op de afgeleverde hoeveelheden een rol kon spelen. Het lijkt het meest aannemelijk, dat men er behoefte aan had te kunnen zien, welke steenhouwer een bepaald werkstuk gemaakt had en er dus van controle op de kwaliteit van het werk sprake geweest moet zijn. Daarmee komen de bouwloodsen — waar doorgaans geen vrije ondernemers werkten
De merken zijn in het begin gehakt met een spitsijzer, waarmee ook kromme lijnen gemakkelijk te maken waren. Later werden de merken voornamelijk met kleine beitels ingehakt en zijn dus grotendeels uit rechte lijnen samengesteld. Soms maken zij de indruk met een scherp voorwerp te zijn getrokken. Zelfs zijn er merken, die uit cirkels bestaan en met een passer getrokken zijn.
Merk van gezel of meester? Nergens staat iets vermeld over de
maar wel lieden in loondienst van
de opdrachtgever — in hetzelfde licht te staan als de stedelijke gilden. De gilden waren zo georganiseerd, dat er controle op de kwali-
wijze, waarop iemand en in het
teit van het werk plaatsvond. In dit
bijzonder een steenhouwer aan een merk kwam en wanneer men dat kreeg. Uit de ons ten dienste
verband is het opmerkelijk, dat de plaats, waar veel Bentheimer zandsteen werd gewonnen en bewerkt, de naam Gildehaus draagt. In een bouwloods waren soms enkele tientallen steenhouwers werkzaam, zodat controle op het werk van één persoon minder direct kon plaatsvinden. Ook bij gebouwen, waar het steenhouwwerk niet in een loods werd gemaakt, waren blijkens de vele verschillende steenhouwersmerken soms enige tientallen steenhouwers betrokken. Uit één en ander volgt, dat op aangenomen werk en op massaprodukten (parementsteen, onderdelen van kant-en-klaar aangevoerde ronde kolommen en dergelijke) geen steenhouwersmerken te verwachten zijn. Wel-
staande gegevens kan worden opgemaakt, dat een steenhouwer zijn merk op een werkstuk mocht of moest plaatsen, als hij dat stuk zelfstandig had gemaakt of wanneer het onder zijn verantwoordelijkheid tot stand was gekomen. Het kan zijn, dat leerjongens ruwe voorbewerking deden of soms ook wel eens een stukje aan een werkstuk mochten hakken. Wanneer een steenhouwer de status gezel had gekregen, zal hij zijn werkstukken van een merk hebben voorzien. In een gilde kon de status meester bereikt worden door het met goed gevolg afleggen van de meesterproef. Dat zal echter niet het moment geweest zijn waarop de
Merk
op natuursteen
RVblad 01-3
licht zal een steenhouwer hier en daar uit een soort beroepstrots zijn merk hebben achtergelaten. De vorm van de steenhouwersmerken
In de crypt van de Dom te Trier (D.), die omstreeks 1160 gebouwd is, komen vele steenhouwersmerken voor, meest van eenvoudige vorm: driehoek, pentagram, kruis, hakenkruis, letters als A, E, M, N (of Z), een pijl, pijlen-boog en vis afb. 2. Dit laatste teken is in vele vormen en afmetingen weergegeven, waarmee wordt aangetoond, dat een merk - zeker in de begintijd - geen gefixeerde vorm en maat had. Andere merken uit de 12de eeuw en kort daarna hebben vormen van gereedschappen als steenhouwershamer, metseltroffel, vlecht en spitsvlecht, winkelhaak, van letters en andere eenvoudige figuren
3. Klooster Walkenried (Harz, D.), kloostergang, 13de eeuw.
2. Trier, Dom, crypt, 1160-‘70.
I
4. Velsen (N.H.), Engelmunduskerk, 12de eeuw (verloren gegaan).
afb. 3.
Eén van de oudste steenhouwersmerken, die in Nederland werden aangetroffen op een wellicht nog 12deeeuwse onderdeel van de kerk te Velsen (N.H.), gemaakt van rode zandsteenen als deurpost gebruikt, had de vorm van een troffel afb. 4. Helaas is het gedeelte waarop de merken voorkwamen bij een restauratie rond 1970 door onachtzaamheid verloren gegaan. Op een 13de-eeuwskapiteel in de viering van de Martinikerk in Groningen is in hoogreliëf de letter A aangebracht afb. 5. In Nederland is een dergelijk type merk een unicum. Er zijn in Nederland maar enkele merken uit de 14de eeuw gevonden. Kromme lijnen zijn in Noordwest-Europa na het begin van de 14de eeuw ongebruikelijk, zeker een halve cirkel, zoals toegepast in een merk uit de Bovenkerk te Kampen uit de jaren 1450-‘85 afb. 6. Het blijkt, dat steenhouwers, die kromme lijnen in hun merk hadden, veel problemen hadden bij het op de juiste wijze zetten van hun merk. Een voorbeeld is een merk in de Sint-Janin Den Bosch (N.B.),dat soms zeer onvolkomen is weergegeven afb. 7. RDMZ R V 1992/29- 11
7. ‘s-Hertogenbosch, St.-Janskathedraal, dwarsschip, 1440-‘45. Merk in twee gedaan ten.
6. Kampen, Bovenkerk en Buitenkerk, 1450-‘90, ware grootte. 5. Groningen, Martinikerk, vieringpijler,
13de eeuw. A in hoogreliëf.
I
Merk op natuursteen
RVblad 014
9. Utrecht, Dom. Links merk, vermoedelijk van Willem van Boelre (werkzaam ca.
8. Bolsward, Martinikerk, koorsluiting, 1446. Merk in twee gedaanten.
1390-1415); rechts vermoedelijk van
Gijsbert van Boelre (werkzaam 1442-75).
Kleine, min of meer toevallige verschillen tussen twee merken betekenen niet dat het hier gaat om twee verschillende steenhouwers. Zo komen in het koor van de Martinikerk in Bolsward (Fr.) twee hakenkruisachtige merken voor,
waarbij bij het ene merk één dwarsarm een andere kant uitwijst als bij het andere afb. 8. Het verschil is zo klein dat het hier zeker om dezelfde steenhouwer zal gaan. Het was uitgesloten, dat in één werkplaats twee arbeiders
10. Twee fragmenten uit het archief van het kasteel van Buren. Kwitanties van Bastiaen van Wesel, steenhouwer, 1539. ARA 's-Gravenhage.
J ^ f ? ^ a^tl-tf rrf^ 'rt*Tf ^^TT *£ Z Zjrf^~~j5tf±-i 4^nr'2^ ^^^. ^J^U ^1^- ^Jr4^*fr& •ÏMM3*^f~4W/&~>J
-v^,
^J&
^/?//
'-%- >
^t^T^J/r t*Jr*>*-*&.
7 /V^«-__£ tT^T /.^^-! ^*.f\l-»—,/»tfXr=-~ '^
~ °'~iï o.. A_-__~A^~&&^J—rf. <7
ü
zouden werken, die een vrijwel gelijk merk voerden. Dat zou voor grote verwarring zorgen. Er moest, zeker toen er meer bouwwerken in uitvoering waren en de steenhouwers zich regelmatig van het ene werk naar het andere verplaatsten, voorkomen worden dat tegelijkertijd op één plaats hetzelfde merk voorkwam. Een afdoende verklaring voor de werking van dat mechanisme is nog niet gevonden. Het schijnt, dat een zoon, die in de voetsporen van zijn vader trad, het merk van zijn vader kreeg met de toevoeging van één dwarsstreep afb. 9. Dat heeft mede tot gevolg, dat in de loop van de tijd de merken in het algemeen ook ingewikkelder werden. Er zijn maar heel weinig steenhouwersmerken, waarvan we ook de naam van de gebruiker kennen. Dankzij een reeks bewaard gebleven kwitanties uit 1539 in verband met het kasteel van Buren (Gld.) kennen we het merk van Bastiaen steenhouwer uit Wezel die diverse partijen Munstersteen leverde in dat jaar afb. 10 5.
Schreven en initialen Ook steenhouwersmerken zijn aan mode onderhevig. Vanaf ca. 1525
voorzagen vele steenhouwers, in navolging van de toen in gebruik komende Romeinse kapitalen, hun
^->
f»"7 <*<-£">*•*!?•*——*yj~K„^ «"*——ƒ£ *";&-*--?£ZZ172? '*, &«^f^ü^^t ^
^»« /**,;%*•*£ SynJ^w^
^^^^fc^ ~*~.f—*'***'~«--~T , «*•*&)£'f~G^. ^r ^fiifg^$*.^„-
1 f~^,<efy^y~y.92>0*e+-*"-*
„Jix^ ••
--- -^— ***' -rT*/^^-*'/'-»*^ «?**<#-^-^;.Ju..»«
T———r ^r^.»*^«"-^-««'*^'«6 -——,« W^' ^»-3^'j
merken van 'voetjes', de schreven van de letters. In en buiten Nederland (bijvoorbeeld in de Elzas en Zuid-Duitsland) kan men deze versieringen in de periode 15401650 veelvuldig waarnemen afb. 11. Het is een goede mogelijkheid tot datering voor een dergelijk merk. De merken hebben dan fraaie vormen, zijn nauwkeurig ingehakt en krijgen soms grote afmetingen. Hieruit blijkt dat die merken niet meer een functie bij controle hebben, maar dat de steenhouwer zijn auteurschap duidelijk wilde maken. In de Oldehove te Leeuwarden, de toren die gebouwd werd van 1529 tot 1535, zijn 34 verschillende steenhouwersmerken aangetroffen.
Merk
op natuursteen
RVblad 01-5 Daarvan zijn er enkele (soms) voorzien van schreven. Bovendien komt er een merk voor, dat twee maal voorzien is van de initialen PG,twee maal boven in de toren met het jaartal 1529 en eenmaal van een grotendeels uitgewist jaartal, vermoedelijk ..33 6. Het werk is mogelijk reeds grotendeels in 1529 op de bouwplaats aangevoerd en in de jaren daarna aangebracht. Wij kennen enkele vergelijkbare ‘signaturen’ van steenhouwers op lóde-eeuwse gebouwen, zoals het exemplaar op de geveltop van het pand ‘In de drie haringen’ te Deventer uit 1575 en de twee merken op het fries van Martinikerkhof 13 te Groningen (1559). Op het stadhuis van Franeker (Fr., 1591-‘94) staan zeven merken in hoogreliëf, die alle vergezeld zijn van initialen. Daarvan zijn enkele namen bekend of kan worden vermoed, wie het waren. C 1staat voor Claes Jelles, steenhouwer te Franeker. G L is waarschijnlijk Gereydt Lyeuwes en P L wellicht Pieter Lyeuwes. Verder komen nog voor: H B, E G, D G en G L. Daarvan zijn de namen nog niet achterhaald. Claes Jelleshakte ook grafzerken. Daarvan zijn er bekend uit de jaren 1602-‘05 7. De grafsteen-beeldhouwer Vincent Lucasuit Franeker (ca. 1530-‘70) signeerde zijn werkstukken met V L en liet op enkele ook zijn merk na8. Grootte en richting van merken In een bouwloods werd niet altijd dezelfde grootte voor de aangebrachte merken gehanteerd. In de Sint-Janskerkin ‘s-Hertogenbosch variëren de verschillende merken van 1,5-7 cm. In de Bovenkerk te Kampen zijn alle merken ongeveer 2,54,5 cm groot. De grootte van één en hetzelfde merk, dat op onderdelen op meer plaatsen in een gebouw werd aangebracht, kan soms aanmerke lijk verschillen. Ook de richting van ‘takken’ van een merk kan verschillen, evenals de verhouding van de onderdelen van het merk afb. 12. Toch moeten wij aannemen, dat het steedsdezelfde steenhouwer betreft. RDMZ RV 1992/29-12
ll. Hasselt (Ov.). stadhuis. 1550. Twee merken met schreven.
Sommige steenhouwers hakten hun merk met grote nauwkeurigheid, anderen blijken het met grote variatie en verschil in grootte en diepte te hakken afb. 13. Er is bijvoorbeeld waargenomen dat een steenhouwer zijn merk in het hol van een profiel veel kleiner maakte dan op een recht vlak.
De plaats en richting van het merk zijn afhankelijk van de zitplaats van de steenhouwer ten opzichte van het bewerkte blok op het moment, dat hij het merk aanbracht. Wanneer betrekkelijk kleine verschillen in vorm en afmeting voorkomen, moet men er toch van uitgaan dat het dezelfde steenhouwer betreft afb. 14.
Merk op natuursteen
RVblad 01-6
15. Oldenzaal, St-Plechelmuskerk, ca. 1480. Merk in spiegelbeeld.
5 cm
12. Utrecht, Dom, dwarsschip zuidwestelijke traptoren, 1466. Merk op traptreden in twee gedaanten, rechts trede 62, links trede 68. Naar P. Wiersma.
13. Utrecht, Dom, dwarsschip zuidwestelijke traptoren, 1466-68. Links grof gehakt merk op trede 53, rechts fijn gehakt merk op trede 108. Naar P. Wiersma.
Een merk kan symmetrisch zijn ten opzichte van een verticale as. Wij noemen dat horizontaal symmetrisch afb. 15. ET zijn ook merken, die symmetrisch zijn ten opzichte van een horizontale as, dus op hun kop hetzelfde zijn. Wij noemen dat verticaal symmetrisch. Er zijn ook merken, die zowel horizontaal als verticaal symmetrisch zijn. Tot slot zijn er ook merken, die symmetrisch zijn ten opzichte van een diagonaal. Wij duiden die als diagonaal symmetrisch aan. Het komt ook voor, dat van een merk slechts één bepaald onderdeel gespiegeld is. Formeel is het dan niet meer hetzelfde merk, hoewel ook deze variant door dezelfde steenhouwer kan zijn aangebracht. Zeer geringe afwijkingen zouden problemen kunnen
geven bij het controleren van de werkstukken. Een merk moet ondubbelzinnig aangeven welke steenhouwer het blok maakte. Het criterium of het gaat om eenzelfde merk of om verschillende merken, ligt dus bij de elementen waaruit het merk is opgebouwd en hun samenhang en de vraag of die niet wezenlijk is gewijzigd. Dit verschijnsel wordt 'kreupelspiegeling'
5 cm
genoemd. Bij wat ingewikkelder
14. Valkenburg (L.), kasteel, ca. 1330. Twee merken in verschillende gedaanten.
merken valt dat nauwelijks op afb. 16. De twee variaties waarmee Bastiaen van Wesel in 1539 kwitanties voor leveranties aan het kasteel 16. Utrecht, Dom, kloostergang, 1410-'l5.
Merk in kreupelspiegeling.
1
¥ ¥
7
Merk
op natuursteen
RVblad 01-7 van Buren eigenhandig ondertekende, zijn een demonstratie van ‘kreupelspiegeling’ afb. 10. Een lijn meer of minder aan een overigens soortgelijk merk is het merk van een andere steenhouwer. Het is dus zaak er op te letten, dat men niet meer verschillende merken ziet, dan er werkelijk zijn. Zoals uit afb. 17 blijkt zijn er ook merken, die sterk op elkaar lijken, maar toch niet van dezelfde steenhouwer zijn. Ingekleurde merken In de Bovenkerk te Kampen en ook in de zijbeuken van de Lebuïnuskerk te Deventer waren alle merken in de groef zwart gemaakt. Op die wijze zal het mogelijk geweest zijn ook na het plaatsen van de blokken ook op grotere afstand te controleren wie de werkstukken gemaakt hadden. Tenslotte zijn al die merken bij de afwerking van het gebouw verdwenen onder de kalk- en kleurlagen, die over de natuurstenen onderdelen werden aangebracht. In de Grote of Sint-Bavokerk te Haarlem en in het koor van de Lebuïnuskerk in Deventer was een aantal merken rood ingekleurd, andere zwart. Eenzelfde merk komt in Haarlem zowel rood als zwart voor. Er moet waarschijnlijk geen betekenis aan het verschil in kleur gehecht worden. Het ging om de zichtbaarheid. In de kooromgang van de Lebuïnuskerk te Deventer is opgemerkt, dat op sommige blokken een bepaald merk is ingehakt en op andere blokken hetzelfde merk - aanzienlijk groter - met rood krijt is aangebracht. Ook aan de buitenzijde van de Sint-Annakerk te Gildehaus zijn een aantal met rode kleurstof getekende merken te zien. Op sommige plaatsen staan er een aantal bij elkaar afb. 18. Enkele van deze merken zijn ook aangetroffen ingehakt op andere bouwwerken, alle daterend uit de eerste helft van de 16de eeuw. Het schijnt, dat de steenhouwers van Gildehaus in die tijd hun merk op de muren van hun kerk tekenden. In de Domkerk te Utrecht werd op RDMZ RV 1992/29-13
17. Links merk op z.g. Mirakelkolom op het Rokin te Amsterdam, overblijfsel van de Nieuwezijdskapel, eind 15de eeuw. Rechts Rhenen, Cuneratoren, ca. 1495.
18. Gildehaus, St.-Annakerk, schip noordzijde. Merken in rood krijt op zandsteen getekend, eind 15de - begin 16de eeuw.
Merk
op natuursteen
RVblad 01-8 enkele plaatsen waargenomen, dat de merken tijdens de laatste bewerking van het blok waren weggeschuurd en derhalve maar zeer zwak zichtbaar zijn. Merk behoort bij één steenhouwer Uit het voorgaande kan blijken, dat een bepaald merk met de aangegeven variaties, zoals spiegelbeeld en kreupelspiegeling, aan één en dezelfde steenhouwer toebehoorde. Hierna zal ook blijken, dat veel steenhouwers tijdens hun loopbaan aan een groot aantal bouwwerken hun krachten leverden. Het moet vooralsnog uitgesloten worden geacht, dat er binnen een periode van een eeuw binnen een gebied zo groot als Nederland en de aangrenzende Duitse gebied mogen stellen, twee steenhouwers optraden met hetzelfde merk. Er schijnen echter uitzonderingen geweest zijn. Zo komt één merk van de Sint-Janskerkte ‘s-Hertogenboschvoor in alle delen, die tussen 1380 en 1452 zijn opgetrokken, zodat oppervlakkig gezien de conclusie kan worden getrokken, dat hier zeker twee steenhouwers van hetzelfde merk gebruik hebben gemaakt. Wanneer men echter de bouwgeschiedenis g nog eens nauwkeurig doorneemt, blijkt dat het jaartal 1380 in dit geval best na 1400 kan liggen en dat het jaartal 1452 vermoedelijk eerder gesteld moet worden. De desbetreffende steenhouwer kan wel vijftig jaren in de loods werkzaam zijn geweest. Tot nu toe wijst het voorkomen van hetzelfde merk op verschillende bouwdelen van één of meerdere gebouwen op de bezigheden gedurende de loopbaan van één steenhouwer. Plaats van steenhouwersmerken Doorgaans bevindt een merk zich op een in het zicht blijvend vlak van een blok natuursteen. Er is maar één steenhouwersmerk per blok aangebracht. Aan de toren te Veldhausen, even over de grens in het graafschap Bentheim, zijn de blokken van de eerste bewerkte laag zandsteen boven de uit
breuksteen samengestelde fundering - die dus onder het maaiveld zouden verdwijnen - ook van merken voorzien. In sommige gevallen werden de merken op de voegvlakken van de werkstukken aangebracht en waren dus na inmetselen niet meer zichtbaar. De plaats van het merk werd in sommige gevallen voorgeschreven, zoals in de loods van het stadhuis van Gent (B.).De werkregeling van 1528 bepaalde: ‘Item, voort zo sal elc ghehouden zijn zyn merc te stellene up dupperste beghinsel van zynen steene...‘.Het lijkt erop, dat het merk al in het begin van het bewerken van het blok steen aangebracht moest worden, dus na het klaarmaken van het eerste vlak, van waaruit alle werklijnen voor het verdere verloop van het steenhouwwerk werden uitgezet. Ook in de Sint-Niklaaskerk te Gent zijn de merken in het 13de- eeuwse deel boven op de blokken geplaatst. In andere gevallen werd het merk op de achterzijde, dus op een ruw bewerkte kant van het blok aangebracht afb. 19. In de Kloostergang van de Dom in Utrecht werd bij een restauratie in 1989 geconstateerd, dat de steenhouwersmerken meestal op de voorzijde, maar soms op de ingemetselde onderzijde zitten. In een aantal gevallen werd opgemerkt, dat de onderdelen van een vak of een boog door één of twee steenhouwers waren gehakt l”. 19. Delft, stadhuis. Merk op ach terzijde van secundair verwerkt stuk zandsteen.
Regionale verschillen en gebruiken Op bepaalde steensoorten zijn veelvuldig merken aangebracht, op andere vrijwel nooit. Zo vindt men op steenhouwwerk in witte Belgische arduin (de Gobertanger en Ledesteen)vrijwel nooit merken van steenhouwers. Wel zijn, met name op de lagen van ronde kolomschachten, merken aangebracht, die de diverse bij elkaar behorende blokken van de lagen aangeven. Belgisch Brabant, bakermat van de Brabantse gotiek, is dus arm aan gehakte merken van individuele steenhouwers ll. Op steen uit het Maasgebied, de Naamse steen, staan ook vrijwel nooit steenhouwersmerken. Het is opvallend, dat ook daar, waar deze steensoort in een bouwloods op het werk zal zijn bewerkt, zoals op de traptreden in de tweede geleding van de Lebuïnustoren in Deventer, merken ontbreken. Het kan met de aard van het materiaal samenhangen. Op de blauwe arduin uit de omgeving van Ecaussinnesin Henegouwen treft men sedert het einde van de 15de eeuw de merken aan van de ‘uitbaters’ van de groeven, niet van de individuele steenhouwers. Een voorbeeld: in de SintNiklaaskerk in Gent zijn op onderdelen van Doornikse steen uit de 13de eeuw vele eenvoudige steenhouwersmerken aangetroffen, op onderdelen van witte steen uit latere perioden alleen plaats-, laagen groevemerken. Duidelijk wordt één en ander ook gedemonstreerd in de SintLievensmonstertoren te Zierikzee (ca. 1480-1510). Op de 98 onderste treden van de beide wenteltrappen, die uit Ledesteen zijn gemaakt, komen geen merken voor: op de treden van blauwe hardsteen komen de merken voor van de uitbaters van de groeven in Henegouwen, waaronder in het bovenste deel de meer genoemde De Prlnce. Op de honderdste trede van de trap aan de zuidzijde is een C (=honderd) gehakt. Daarbij moet worden opgemerkt, dat in die gevallen, waar steen in de bouwloods op het werk werd
Merk op natuursteen
RVblad 01-9 bewerkt, wel persoonlijke steenhouwersmerken zijn te vinden, onder meer in de SintJanskerk in Den Bosch. In Nederland komen steenhouwersmerken voor ten noorden van een lijn, die globaal loopt van Nijmegen langs 's-Hertogenbosch naar Brielle (Z.H.). Dit kan op beïnvloeding uit Duitsland wijzen. Op onderdelen van de gewelven van de grote zaal in het kasteel van Valkenburg (L.) is een tiental merken aangetroffen. Deze onderdelen zijn niet van steen uit het Maasgebied maar van (Nivelsteiner?) zandsteen, dus uit Duitsland. Dit verklaart het voorkomen van merken.
Op eenvoudig geprofileerde vensterdagkanten in de Bentheimer zandsteen, zoals verwerkt in de kerken te Haaksbergen (Ov.) en Delden (Ov.) aan het einde van de 15de en het begin van de 16de eeuw, komen de dezelfde merken voor als op de blokken voor het vlakke gevelwerk en de steunberen. Ook de meer ingewikkelde profielen in de boog van het venster aan de westzijde van de toren te Delden, daterend uit 1516, werden gedeeltelijk door dezelfde steenhouwers gemaakt. De merken te Haaksbergen en Delden verschillen vrijwel alle enigszins van vorm en afmetingen van elkaar en zijn niet zonder reden zeer groot (10-14 cm hoog). De grove structuur van de steen bracht dit met zich mee. Meestertekens Er zijn voorbeelden bekend van steenhouwersmerken die werden geplaatst in een 'kader' in de vorm van een wapenschild. Dit fenomeen is vrij zeldzaam binnen de veel grotere groep van 'normale' steenhouwersmerken, waaronder zowel gezellen als meesters zullen voorkomen. Zij die zich op een bijzondere wijze wilden manifesteren, plaatsten hun merk op een wapenschild. Het waren geen 'adellijke' steenhouwers, maar vermoedelijk leidinggevende meesters die aan hun signatuur een bijzonder cachet wilden verlenen. RDMZRV 1992/29-14
Wem
20. Kampen, Buitenkerk, middenschip. Merk met schild, omgeven door andere merken. Naar D.], de Vries.
In Nederland zijn wapentjes met merken gevonden. In de Grote kerk te Dordrecht wordt een schild vergezeld van de initialen W en A. Aan de Hervormde kerk van Delden bevindt zich een kapitale A in een schildje. Die A zonder wapen is ook gevonden op de Wijndragerstoren in Zwolle en de Hervormde kerk in Winterswijk (Gld.). Zeer bijzonder is de constellatie van een aantal steenhouwersmerken rond een 17 cm hoog schild dat met een band aan een nagel lijkt te zijn opgehangen aan een kolom in de Buitenkerk te Kampen afb. 20. Alle merken bevinden zich op één blok, een trommel van een ronde kolom op ca. 3,5 m hoogte. Het is de middelste kolom van aan de noordzijde van de middenbeuk; het wapen staat aan de oostzijde. Naast het grote wapen zijn we vijf kleinere merken aangebracht, waarvan één ook in een schildje is gevat. Afgezien van enkele vage lijnen lijken hierin de letters IHS (in hoc signo, in dit teken) te zijn ingehakt, een devote verwijzing naar het kruisteken, een gewoonte die vanaf het midden van de 15de eeuw in zwang kwam. Een ander merk is
goed dateerbaar in de tweede helft van de 15de eeuw. Aan de Buitenkerk is gewerkt in 1369, in de tweede helft van de 15de eeuw en in het begin van 17de eeuw toen de toren instortte. In 1369 werd meester Rutger van Keulen met de bouw van deze kerk belast. Wellicht is de voorstelling op het voornoemde blok een soort eerbewijs van 15de-eeuwse steenhouwers aan meester Rutger.
Konden steenhouwers lezen en schrijven? In 1537 werd een voorstel gedaan om de toren van de Onze Lieve Vrouwekerk te Zwolle, de zogenoemde Peperbus, met een achtkante lantaarn te verhogen. Die zou worden uitgevoerd in baksteen met speklagen van Bentheimer steen. De uitvoering werd in 1538 aangenomen door Simon Pinet, uit Antwerpen afkomstig. Hij ontving een voorschot van 1039 gulden, onder meer om bouwmaterialen te kopen, maar verdween echter met de noorderzon toen het werk nog lang niet voltooid was. Men wist hem en het voorgeschoten geld niet te achterhalen. Daarna nam Jacob van Keulen, die met een groep 'ghesellen ende olde knechten' was overgebleven na het vertrek van meester Simon, het werk aan. Op 28 juli 1538 werd in aanwezigheid van de gezellen en de knechten de schade opgemaakt. Alle aanwezigen — tevens getuigen — werden gevraagd het stuk te ondertekenen. De tekst van het stuk luidt: 'Item anno etc xxxviij op sondach nae sunte Anne (28 juli) gherekent ende averslaghen de gansse somme in bijwesen siner ghesellen ende olde knechten ende de mithem arbeiden eer hij reijsede sonder orloff, soe hem de Cameraers der stadt Zsuolle hadden dach ghelecht, mr. Simon, om desse vorsz. rekenschap voer hem solde hebben ghedaen, ende niet en geschede, belopet de gansse somme duesent kopmansgulden ende neghenendartich ]
kopmansgulden en /2 stuver brabants, l olde placke. In bijwesen der ghesellen nabescreven, de hoer
Merk op natuursteen
RVblad 01-10 name een deel hyr onderghescreven hebben ende een deel hoer marcke, de niet scriven konden'. Slechts drie personen ondertekenden met hun geschreven namen: Jacob van Collen, Aellewijn en Claes Wentzynck. De overige dertien tekenden met hun merk. De Zwolse akte bewijst, dat de steenhouwersmerken staan voor individuele personen en dat gezellen gerechtigd waren een merk te voeren. De lantaarn van de toren toont ongeveer twintig verschillende steenhouwersmerken, die voorkomen op de rechte blokken Bentheimer steen van de speklagen en op de geprofileerde blokken in de dagkanten van de galmgaten. Er blijken acht daarvan in de akte voor te komen 12. Wij leren hieruit, dat de steen kennelijk in Zwolle is
De meeste merken werden aangetroffen in de Sint-Janskerk in 's-Hertogenbosch. Verschillende waarnemers noteerden tezamen 217 merken. Ongetwijfeld zullen er 21. Merk, voorkomend in contract van de Peperbus te Zwolle (1538), ook in een contract van Hampton Courtin Engeland (1536), mogelijk toebehorend aan Martijn Wastelle.
voorkomt. Daaraan kan men onder meer aflezen dat een steenhouwer achtereenvolgens werkzaam was aan verschillende gebouwen of dat de steen uit één bepaalde groeve afkomstig was, die aan verschillende bouwwerken haar produkten leverde. De lijnen, die hierdoor kunnen worden getrokken tussen de diverse bouwwerken en bouwloodsen worden hierna uitgewerkt.
bewerkt. Eén van de merken, die
nog wel voor speurende ogen verborgen zijn gebleven. In dit opzicht is de Sint-Jan eigenlijk geen Brabants bouwwerk, want in de rest van het voormalige hertogdom is er geen gebouw, waar het steenhouwwerk zo intensief van merken is voorzien. Voor die andere gebouwen zal de natuursteen dus buiten het bouwwerk zijn gereedgemaakt en kant-en-klaar zijn aangevoerd. Tot nu toe zijn er in de Dom te Utrecht 111 merken genoteerd en
in de Bovenkerk in Kampen 81. In de Onze Lieve Vrouwe- of Buitenkerk in Kampen zijn in kerk en toren 58 merken waargenomen, waarvan een klein gedeelte uit het
voorkomen in het Zwolse contract komt ook voor in een contract uit 1536 betreffende steenleveranties aan Hampton Court in Engeland 13 afb. 21. Omdat het hier een vrij ongebruikelijk merktype betreft is het vrijwel zeker, dat het hier
In het koor van de Dom te Utrecht komen twee eenvoudige merken voor, die nog uit de tweede helft van de 13de eeuw zullen dagtekenen. Op aansluitende delen zijn enkele merken uit de eerste helft van de 14de eeuw te zien afb. 22.
dezelfde steenhouwer betreft. Ook
Merken uit dezelfde periode zijn op
Opvallend is het grote aantal
het feit, dat in beide gevallen de haakse hoeken in het merk vloeiend in één lijn doorgetrokken zijn, wijst daarop. Volgens de Engelse akte zou het Martyn Wastelle betreffen.
onderdelen van de gewelven van de grote zaal in het tot ruïne vervallen kasteel van Valkenburg in Zuid-Limburg waar te nemen. Het merendeel van de steenhouwersmerken in Nederland dateert uit de 15de eeuw, waarin een aantal grote en belangrijke bouwwerken tot stand kwam. Er
merken op de onderdelen van de kerk te Delden, waar verschillende waarnemers bij elkaar 82 merken noteerden. Wij nemen aan, dat er ter plaatse geen steenhouwwerk in een bouwloods is vervaardigd, maar dat het in werkplaatsen in de omgeving van de groeven van
Steenhouwersmerken in Nederland De steenhouwersmerken verschijnen in Nederland — in vergelijking met andere landen — betrekkelijk laat. Er zijn slechts enkele merken
komen echter ook merken voor op architectonisch minder belangrijke
begin van de 17de eeuw dateert. In de Lebuïnuskerk te Deventer noteerden wij 75 merken, maar er zijn er zeker meer geweest. Aanzienlijke hoeveelheden natuursteen werden tijdens de restauraties in de afgelopen eeuw vervangen.
Gildehaus is gemaakt. Datzelfde geldt voor de Sint-Pancratiuskerk in Haaksbergen, waarvan slechts een
In talrijke gebouwen zijn steenmerken aangetroffen, waarvan een
gedeelte van de middeleeuwse kerk bewaard bleef. Desondanks zijn er nog 45 merken op de zuiderzijbeuk en de toren waar te nemen. Ook het natuursteenwerk van een aantal andere zandstenen kerken in deze regio aan weerszijden van de huidige Nederlands-Duitse grens is rijkelijk van steenhouwersmerken voorzien. Een groot aantal van de merken, die bekend zijn uit laat-middeleeuwse kerken in Oost-Nederland, komt ook voor aan kerken, die even over de grens staan.
aantal op meer dan één gebouw
Het blijkt, dat de steenhouwers-
uit de 12de en 13de eeuw bekend. Dat zal samenhangen met het feit, dat in de Noordelijke Nederlanden het bouwen van grote kerkgebouwen pas tegen het einde van de 13de eeuw op gang kwam. Ook werden er geen grote kloosters gebouwd in de periode voor de komst van de baksteen. Er zijn oudere gebouwen in het Maasland, maar daar ontbreekt de traditie van
de steenhouwersmerken.
gebouwen, zoals stadsmuren en waltorens. Ook in de eerste helft van de 16de eeuw zijn nog vele steenhouwersmerken waar te nemen, in toenemende mate op profane bouwwerken. 22. Utrecht, Dom, koor (1265-1360).
Merk op natuursteen
RVblad 01-11 merken uitsluitend voorkomen ten noorden van en tussen de rivieren en in 's-Hertogenbosch. In het verdere Brabant, in Limburg en Zeeland, juist in die gebieden, waarin de Brabantse, Henegouwse en Maaslandse leveranciers actief waren, is het fenomeen van het
persoonlijke merk op een stuk gehouwen steen nauwelijks bekend. Het lijkt duidelijk, dat dit verschijnsel in Nederland tot ontwikkeling is gekomen onder invloed van steenleveranties uit Duitsland. Er is een zeer intensief contact geweest tussen verschillende bouwplaatsen in Nederland en ook met die in het Nederrijnse gebied. Veel merken, die zijn genoteerd in de Dom in Keulen, de SintVictorsdom te Xanten (D.) en de
Willibrorduskerk te Wezel (D.), komen ook voor in laatmiddeleeuwse kerken in Nederland. Een groot aantal merken komt voor aan meer dan één
bouwwerk.
Tot wanneer werden steenhouwersmerken in Nederland gebruikt De bloeitijd van de steenhouwersmerken valt in Nederland samen met de grote bouwcampagnes in de late middeleeuwen. Na het midden van de 16de eeuw is het afgelopen met de bouwwoede, die ongelofelijk veel geld moet hebben gekost. Dan neemt ook het gebruik van merken door de steenhouwers
sterk af. Een enkele keer voorzagen zij hun werk nog van hun merk, niet meer uit de oude traditie van het controle- en verrekeningssysteem. Het wordt dan zuiver het signeren van hun werkstuk. Dit
komt al duidelijk tot uitdrukking in de grote merken aan het stadhuis van Hasselt (Ov.) afb. 11. Sterker nog wordt dit benadrukt in de merken, die de steenhouwers aan het stadhuis van Franeker aanbrachten. Op geornamenteerde stukken Bentheimer zandsteen hakten zij hun merken in hoogreliëf, vergezeld van hun initialen.
Na de beginjaren van de TachtigRDMZ RV 1992/29-15
p 23. 's-Gravenhage, Mauritshuis, timpaan noordzijde, ca. 1640.
jarige Oorlog kwamen er weer belangrijke bouwwerken tot stand en waren ook reparaties noodzakelijk. Op de doorgaans zandstenen onderdelen van die gebouwen zijn wel eens merken te vinden. Het is in die tijd meer uitzondering dan gebruik. Bij de reparatie van de toren van de Buitenkerk in Kampen, die omstreeks 1615 is uitgevoerd, werd een aantal uitzonderlijk grote merken aangebracht. Op een timpaan van het Mauritshuis in Den Haag (ca. 1640) zijn vier merken of tekens aangetroffen, gedeeltelijk vergezeld van initialen, die als steenhouwersmerken kunnen worden aangemerkt afb. 23.
In Nederland wordt het gebruik van steenhouwersmerken in de 17de en de 18de eeuw zelden waargenomen. Op de achterzijde van een blokje in de gevel van het pand Voorhaven 137 in Edam
tegenwoordig hardsteen noemen. In de werkplaatsen bij de groeven werd de steen bewerkt, vaak naar de mallen, die door de opdrachtgever of de bouwmeester geleverd werden. Het was daar de gewoonte, dat een steenhouwer niet zijn persoonlijke
merk op een gereedgemaakt stuk steen aanbracht maar dat van zijn patroon, de groevebaas en steenhandelaar, tamelijk groot en op een in het oog lopende plaats. Vaak werd door opvolgende generaties uit dezelfde familie hetzelfde merk gehanteerd. Zo kan het voorkomen, dat het merk op verschillende gebouwen en in uiteenlopende perioden nogal in maat en vorm verschilt en soms in spiegelbeeld voorkomt. Er is een groot aantal van deze merken bekend sedert het einde van de 15de eeuw en vele ervan werden op naam gebracht, omdat zij in de 'handelsregisters' van hun gemeenten werden opgetekend 16. In de 17de en 18de eeuw bleven deze merken in
gebruik en kregen vaak de vorm van initialen of monogrammen. In Henegouwen was de taak van groevemeester het uitbreken, bewerken en leveren van steen aan
(N.H., 1659) werd een eenvoudig merk gevonden 14. Op zandstenen onderdelen van het in 1676 herbouwde kasteel Amerongen is een
de bouwplaatsen. Bijgevolg was er — gelijk in de Bentheimer groeven — een tweeledigheid in dit beroep: de tweespalt ambachtsman — koopman valt onmiddellijk op. Dat
merk aangetroffen, dat een combi-
uitte zich in een dubbele aandui-
natie van een merk en een monogram is afb. 2415.
3. Groevemerken In de Henegouwse groeven van Ecaussinnes, Feluy en Arquennes, gelegen in de buurt van Bergen (Mons, B.), werd de blauwe steen gewonnen, die wij in Nederland 24. Amerongen (U.), Huis Amerongen, 1676. Steenhouwersmerk, hoog 8 cm.
ding. Deze mannen werden 'steenkoopman' of 'groevemeester' genoemd. Op de treden van de wenteltrap in de zuidelijke toren van de Onze Lieve Vrouwekathedraal te Antwerpen (1430-'74) komen groevemerken voor. De eerste zestig treden dragen geen merk. De volgende 215 treden zijn te onderscheiden in vijf groepen, die ieder door een andere groevebaas geleverd werden afb. 25 17. De merken zijn op de voorzijde en op de gewelfde achterzijde aangebracht, niet op de spil. Ook de treden van de Sint-Romboutstoren te Mechelen (B., 1465-1533) zijn van groevemerken voorzien afb. 2618.
Merk op natuursteen
RVblad 01-12
Treden 60-133
134-175
176-187
188-239 247-274
123
25. Antwerpen, O.L.Vrouwekathedraal, zuidertoren, wenteltrap, 1430-'74. Merken op
traptreden.
De familie De Prince was één van de vele geslachten van groevemeesters. De merken van De Prince afb. 27 komen veelvuldig voor op de blauwstenen treden van de beide wenteltrappen in het bovenste deel van de SintLievensmonstertoren te Zierikzee, dat moet zijn opgetrokken tussen ca. 1500 en 1510. Lager in de toren komen merken voor van de groeve-
stadhuis van Middelburg gereed maakte, om aan te dringen op spoed bij de leverantie 19. Heynric van de Eycke reisde in 1511 naar Mechelen en was er 42 dagen om meester Anthonis Keldermans bij te staan bij het maken van de 'barderen' (mallen) voor de stadhuistoren en het besteden van onderdelen in blauwe steen in de groeven. In het volgende jaar sprak
baas Nopère en van enkele andere
hij onder meer in Brussel met
leveranciers afb. 28. De onderste honderd treden van de beide wenteltrappen in deze toren zijn grotendeels van Ledesteen gemaakt. Het blijkt, dat men voor
Pieter de Prince over de leveranties, met name van stenen goten. Het merk van De Prince staat op de poort van de Vleeshal, die in 1513 of 1514 gemaakt moet zijn. Merken van De Prince zijn ook aangetroffen op onderdelen van de colonnade van het kasteel van
één werk bestellingen plaatste bij
verschillende leveranciers en het materiaal door elkaar verwerkte. In 1509 reisde Oele Willemsz van Middelburg naar Erckene (Arquennes), waar men de blauwe
steen voor de nieuwe toren van het
27. Merk van de familie Le Prince uit Ecaussinnes (B.), eerste helft 16de eeuw.
28. Zierikzee, St.-Lievensmonstertoren, 1480-1510. Merken op treden van beide traptorens. trede noord
jaar
trede
278
±1510
278
nieuw 242 \X.
Le prince
32x
Le Prince A 7x ±1500
194
194
A
5x
A
15x
t 1 21x
Nopère 173
Breda (N.B.) uit 1532-1536.
Op de gevel van het Gemeenlandshuis Delfland aan de Oude Delft te Delft, wellicht gebouwd voor de
zuid
t»
Nopère
137
26. Mechelen, St.-Romboutstoren, zuidelijke wenteltrap, 1465-1533. Merken op traptreden.
137
|
Q
llx
Blauwe steen Blauwe steen 98 92
±1490 Ledesteen
74
A l
^o^
Ledesteen
t1
8x
A
Blauwe steen
Blauwe steen
54
50
Ledesteen 1
8x
lx
Ledesteen 1480
1
Merk op natuursteen
RVblad 01-13 stadsbrand van 1536, komen op blokken van blauwe arduin merken van De Prince voor. Op blokken Bentheimer zandsteen komen twee persoonlijke steenhouwersmerken voor. Onderdelen van Ledesteen dragen in het geheel geen merktekens. De sterk geornamenteerde hardstenen onderpui van het pand Wijnhaven 16, eveneens in Delft, draagt voor een groot deel het merk van De Prince, zodat de herkomst van de onderdelen van deze opmerkelijke laatgotische gevel vaststaat. Het merk van De Prince is ook teruggevonden op blokken blauwe hardsteen, die tot de omlijsting van een poort in het Slot op de Hoef te Egmond (N.H.) behoorden. De poort werd vermoedelijk in het begin van de 16de eeuw gebouwd. De onderdelen werden in 1936 opgegraven. Uit dit alles blijkt, dat klaargemaakte onderdelen van natuursteen voor een gebouw over grote afstanden vervoerd werden, soms wel over 250 km. Het bouwbedrijf was toen, juist zoals nu, sterk afhankelijk van de toelevering van onderdelen, die elders werden gereedgemaakt.
29. Huis Zuylen (U.), ingangspartij, 7 755. Merken op achterzijde van geslacht Carrière of Quairiere.
kerken. Daar kan men de herkomst ervan duidelijk terugvinden, zonder er schriftelijke bronnen voor te raadplegen. Voorbeelden ervan zijn de zerken van de Pieterskerk te Leiden, die nauwkeurig werden onderzocht, en die van de Oosterkerk te Amsterdam.
4. Plaatsmerken Het was vaak moeilijk voor de werklieden, die met het stellen en metselen van steenhouwwerk belast waren, om uit de veelheid van klaargemaakte blokken de juiste stukken op hun plaats te brengen. Daartoe werd vaak een teken op de steen aangebracht. Soms werd het ingehakt, al dan 30. Nijbroek (Gld.), duiker in Vloeddijk, 17de eeuw. Projectie van gewelf met plaatsmerken. Naar DJ. de Vries. —' w
Tlïï-
-mr
NOOK.D
mr nu
TJT
X!
In blauwe hardsteen uit Henegouwen, die in de 18de eeuw in Nederland werd toegepast, worden regelmatig merken aangetroffen, die vaak als het handelsmerk van bekende Henegouwse geslachten zijn te identificeren. Dat betreft een enkele keer steen, die in een gebouw is verwerkt, zoals aan binnenzijde van de ingangspartij van het slot Zuylen (U.), die in 1755 naar ontwerp van Jacob Marot werd opgetrokken. Daar staan enkele merken van het geslacht Carrière afb. 29. Daarbij kan worden aangetekend, dat Guilliam Carrier omstreeks 1770 talrijke leveranties van 'blaauwe corsijnse hartsteen' deed voor bouwwerken in en rond Breda 20.
Meer zijn dergelijke merken gevonden op de zijkanten of onderzijden van grafzerken in RDMZ RV 1992/29-16
5
§
=
=
X
^ IV
~in~ /Mll
ir =
-m- _
TT
X\lt
=
n
Al
r
~°~
=
^
TT
=
Uil
ir
III
i I
-r
—
II
E
= 5
1
=
-T-
=
niet na het verwerken zichtbaar, soms met krijt of iets anders op de steen geschreven. Aan de Dom te Keulen zijn bij het demonteren van uit omstreeks 1300 daterende luchtboogstoelen van het koor boven21op de blokken merken gevonden . Die geven met een teken als een half maantje of een winkelhaak aan voor welke luchtboog het onderdeel bedoeld was. Daarnaast zijn er getallen, die de laag in de luchtboog aangeven. Die getallen zijn aangegeven in rechte streepjes voor de eenheden en met een X voor de tientallen. XXIIIIIIIII staat dus voor 29. Een teken voor de 5 ontbreekt nog. Op de zandstenen blokken van een 17de-eeuwse duiker te Nijbroek (Gld.) is een nummersysteem aangebracht in gehakt strepen. De tekens zijn aangebracht op de onderzijde van het gewelf, die bij het opmetselen op het formeel moet hebben gelegen. De nummering loopt van noord naar zuid. De dwarsliggende sluitstenen hebben een zelfstandige nummering van l tot 11; de blokken, waarop zij rusten, hebben een volgordenummer in dezelfde richting oplopend en daarnaast een nummer van de laag, waarin zij thuishoren. De nummering is niet geheel consequent doorgevoerd afb. 30. Laagmerken Er zijn merken, die aangeven tot welke laag een bepaald stuk steen behoort. Er zijn twee categorieën te onderscheiden: 1. Gemerkte lagen van een ronde kolom. Er zijn kolommen van Brabantse of Vlaamse arduin in het gebied van de Brabantse gotiek, waarvan alle blokken per laag voorzien zijn van een teken. In de kerk van Brouwershaven (Z.) komen op de blokken in de lagen van de Ledestenen kolommen van het koor, in het begin van de 15de eeuw opgetrokken, een twintigtal tekens te ontdekken, vergezeld van een teken l tot 9 of geen teken afb. 31. In totaal zijn er op die wijze tenminste 200 lagen van elkaar te onderscheiden.
Merk
op natuursteen
RVblad 01-14
1r +i
T +T-J-
Eén serie 1-9 zonder teken
31. Brouwershaven, Hervormde kerk, koor, begin 15de eeuw. Tekens op onderdelen van Ledestenen kolommen. Links tekens 0 tot 9, boven serietekens.
Ir
34. En.c<~hr, (‘
33. Enschede, Hervormde kerk, ca. 1480. Laagmerken 1 tot 10.
In de Grote kerk te Breda staan op de oostelijke vieringkolommen en de eerste aansluitende kolom aan de noordzijde van het koor, gereedgekomen omstreeks 1410, op de blokken gele Ledesteen bij de verticale voegen aan weerskanten grote tekens, die er met een zwarte substantie op zijn aangebracht. Alle blokken van één laag hebben hetzelfde teken, dat dus op een blok twee maal voorkomt afb. 32. Op deze wijze kon men bij de opbouw er voor zorgen, dat steeds de bij elkaar horende blokken per laag werden verwerkt. Uit het feit, dat deze merken zeer ontsierend zijn, kan worden opgemaakt, dat de kolommen bij de afwerking van het gebouw met een laag witkalk of kleur zijn bedekt. 2. Gemerkte lagen in vlak muurwerk. In Oost-Nederland en in het Graaf-
schap Bentheim staat een aantal gebouwen van Bentheimer steen, waarop merken voorkomen, die de cijfers 1 tot en met 10 aangeven en bestaan uit rechte strepen afb. 33. Aan de Evangelische kerk van Veldhausen zijn aan het koor lagen waar te nemen, die tot 22 genummerd zijn. Het doel van die merken was de meestal in dikte verschillende lagen bij het opmetselen van de muur uit elkaar te kunnen houden. Het was blijkbaar niet noodzakelijk de lagen consequent oplopend te nummeren, omdat de merken slechts dienden om de in hoogte verschillende lagen ten opzichte van elkaar te onderscheiden. Deze tekens vertonen overeenkomst met de telmerken van de timmerlieden. Een 1 is één recht ingehakt streepje, 2 twee streepjes, 3 drie streepjes,4 vier streepjes,5 een streepje met een dwarsstreep aan één zijde, 6, 7, 8 en 9 een dergelijke 5 met één, twee, drie en vier streepjes.De 10 is een streep met een kruisende streep (Xvormig), 15 is een streep met een kruisende en een dwarsstreep aan één zijde, 20 met twee kruisende strepen. Somskomt er op een blok naast het laagmerk ook een persoonlijk steenhouwersmerk voor afb. 34. Bij het opnemen van merken op natuursteen dient men zich er terdege rekenschap van te geven of men te maken heeft met een plaatsmerk of met een persoonlijk merk van een steenhouwer. In deze gevallen dient men zeer kritisch te zijn om een teken als steenhouwersmerk te interpreteren. In veel andere gebouwen worden geen plaatsmerken gevonden. Daar zouden eenvoudige tekens opgevat kunnen worden als persoonlijke merken van steenhouwers. Men blijve echter bedacht op andere mogelijkheden. De onderdelen van de gevelbekleding van het stadhuis te Leiden werden in 1596 en 1597 in Bremen klaargemaakt in de werkplaatsen van Lüder van Benthem en per schip over zee naar Leiden
Merk
op natuursteen
RVblad 01-15
35. Lrfdrrl, stadhuis, voorgevel, 1596 Letters als laagmerken.
gewoonte in de middeleeuwen en ook in later tijd. Paringen
Op de zandstenen dekzerken van de kademuren bij de Noordmolen op het landgoed Twickel bij Delden, aangebracht in 1760, zijn aan weerszijden van een aantal voegen tussen twee zerken twee, drie en vier strepen ingehakt. Op deze wijze was bij het plaatsen te herkennen welke stukken op elkaar moesten aansluiten. In het timmerambacht worden dergelijke strepen, die over een aansluiting van twee delen zijn aangebracht, paringen genoemd. 32. Breda, Grotc kerk, noordoostelijke vieringkolom. ca. 1410. Lagu! Lede.~tee~imet laagmerken in zwart krijt.
vervoerd 22.De mede-aannemer van Van Benthem, Albert Rotvelt kon bij het stellen te Leiden de onderdelen van de verschillende lagen zandsteen onderscheiden omdat er grote hoofdletters op de gevelzijde van de blokken gehakt zijn. Hoewel er veel verloren is gegaan bij de verwoestende brand in de strenge winter van 1929 werden bij de restauratie daarna toch nog blokken met die grote letters opnieuw RDMZ RV 3992/2937
gebruikt. De letters A tot Z en daarboven cijfers 1 tot 3 zijn duidelijk te onderscheiden afb. 35. Dat is geen fraai gezicht en men zal zich afvragen of dat altijd zo geweest is. Die letters zullen na de voltooiing van het werk niet zichtbaar geweest zijn. Men heeft ze volgestopt met kalkspecie en daarna zal het hele gevelvlak met een dunne okerkleurige laag bedekt zijn. Dat was zo de
De laatgotische poort, die zich thans in de gevel van het pand Springweg 102 te Utrecht bevindt, is van Naamse steen. Hij gaf oorspronkelijk toegang tot het terrein van het Regulierenklooster 23.Over de horizontale voegen tussen de blokken aan beide zijden van de opening staan van boven naar beneden de getallen LIL 3.4 en aan andere de kant 5, 6, 7 en 8 gehakt. In totaal zijn op deze wijze tien blokken gemerkt. De poort is nogal gewijzigd en de indruk bestaat, dat hij verplaatst
Merk op natuursteen
RVblad 01-16 werd en toen de cijfers over de voegen zijn geplaatst. Het betreft in ieder geval een vorm van paringen. Op het derde blok van boven aan de linker zijde staat nog een groevemerk.
aantal gelijke merken voorkomt. De Kampense steenhouwers werkten in de tweede helft van de 15de eeuw zowel aan de Bovenkerk, de Buitenkerk als de Broederenkerk. Hetzelfde geldt voor Zwolse steenhouwers, die hun arbeid in de eerste helft van de 16de eeuw aan verschillende Zwolse bouwwerken leverden. Het steenhouwersberoep moet voor anderen een zwervend bestaan hebben betekend. Onder de ongeveer 1100 merken van individuele steenhouwers, die in Nederland zijn opgetekend, zijn er ongeveer 270 (dus ongeveer 24%), die aan meer dan één bouwwerk voorkomen, ook in het Rijnland en in het graafschap Bentheim. Er blijken steenhouwers geweest te zijn, die wel aan vijf, zes of zeven gebouwen op verschillende plaatsen hun bijdrage geleverd hebben. Als gelijke merken worden afgetrokken, blijken er in Nederland ongeveer 1000 steenhouwersmerken gevonden te zijn. Wanneer de contacten in kaart worden gebracht, ontstaat een fijnverdeeld spinneweb met als
loodsen van Utrecht en Den Bosch. Tussen ca. 1425 en 1486 hebben minstens 17 steenhouwers de overstap van de ene loods naar de andere gemaakt. Nadien was er klaarblijkelijk geen uitwisseling meer tussen de beide bouwwerken. De Sint-Jan wisselde toen ook nauwelijks meer steenhouwers uit met andere bouwloodsen. Utrecht onderhield toen nog contacten met onder andere de loodsen van de Dom van Xanten en de Dom van Keulen. Steenhouwers van Den Bosch werkten slechts vier maal in Zaltbommel. Een Utrechtse steenhouwer vinden wij maar twee keer in Zaltbommel. Eén ervan werkte ook in Den Bosch en in Kampen. De Sint-Jan onderhield ook intensieve contacten met de Lebuïnuskerk in Deventer (12 x), de kerken van Kampen (12 x) en de Dom van Xanten (10 x). Vier mannen werkten in Utrecht, Deventer en Den Bosch. Deventer had ook vrij intensieve contacten met Xanten (7 x). Utrecht, Den Bosch en Deventer wisselden ook steenhouwers met de Dom van
Steenhouwers, die aan meer
grote centra van steenhouwers-
Keulen (respectievelijk 8, 7 en 5).
gebouwen werkten Door vergelijking van de merken in verschillende Nederlandse bouwwerken is het ons mogelijk gebleken de plaatsen te lokaliseren waar
activiteiten de bouwloodsen van de
Een overzicht van de contacten tussen de belangrijkste steenhouwerscentra in Nederland is neergelegd in tabel 1. De merken van negen steenhouwers, die aan de Dom te Utrecht werkten komen ook voor bij de merken, die wij in de Dom van Xanten opmerkten. In 1490 trok Willem Backerweerd, steenhouwer uit Utrecht, naar Xanten om er de leiding over het bouwen van het schip op zich te nemen. Hij verrichtte in 1490 en 1491 ook zelf steenhouwerswerkzaamheden en nam vijf steenhouwers mee 25. De vier teruggevonden merken behoren ongetwijfeld toe aan deze steenhouwers. Aan het oxaal in de Joriskerk te Amersfoort (U.), gemaakt omstreeks 1480, komt een merk voor, dat ook in de Dom in Xanten is aangetroffen. Wellicht is Willem Backerweerd, die tussen 1468 en 1479 ook een sacramentshuis in de Sint-Michaëlskerk in Zwolle maakte,
5. Bouwhistorisch onderzoek Datering aan de hand van steenhouwersmerken Het is met behulp van de steenhouwersmerken mogelijk de bouwtijd van een bepaald gedeelte van een gebouw nauwkeuriger te bepalen. De verhoging van het dwarsschip van de Bovenkerk te Kampen en de vergroting van het schip met zijbeuken en portalen voltrok zich in een periode, die ongeveer veertig jaren omvatte, op grond van het feit, dat één opvallend steenhouwersmerk in alle delen uit die periode voorkomt. Het is ook in de Kamper Buitenkerk aangetroffen. Mede op grond van waarnemingen aan andere gebouwen werd geconcludeerd, dat de bedoelde verbouwing van de Bovenkerk plaats vond tussen 1450 en 1490
24
.
een steenhouwer werkzaam was, voor zover zijn 'oeuvre' bewaard is gebleven. De groevemerken uit Henegouwen, die soms door een aantal generaties achter elkaar zijn gebruikt, werden ook op vele plaatsen gevonden. Bij het bestuderen van de verbindingen van de merken aan de verschillende bouwwerken ontrolt zich een boeiend beeld van het steenhouwersbestaan. Er waren steenhouwers, die gedurende hun leven honkvast zijn geweest. Zij komen meer dan veertig jaar voor in één groot bouwwerk, zoals de Dom in Utrecht en de Bovenkerk in Kampen. Soms maakten zij ook steenhouwwerk voor andere gebouwen in dezelfde stad. Het is natuurlijk niet verwonderlijk als er aan drie kerken in Kampen een
Dom te Utrecht, de Sint-Janskerk te 's-Hertogenbosch, de Lebuïnuskerk in Deventer, de twee grote kerken van Kampen en de Dom van Xanten. Tussen Utrecht en Den Bosch schijnt er ook nog een kleine zelfstandige loods aan de SintMaartenskerk van Zaltbommel (Gld.) geweest te zijn. Kortstondig was de activiteit in de jaren 1460 tot 1470 in Dordrecht na de brand van de Grote kerk. Veel steenhouwwerk werd gemaakt in de omgeving van de groeven rond Bentheim en Gildehaus en vandaar vervoerd naar bouwwerken in het graafschap Bentheim, in Twente en in de Achterhoek, vooral in de tweede helft van de 15de en de eerste helft van de 16de eeuw. Ook in Kampen, Dordrecht en Delft blijken steenhouwers uit het Bentheimse werkzaam te zijn geweest. De meest intensieve contacten hebben bestaan tussen de bouw-
Merk op natuursteen
RVbladOl-17 UTDOM
HBJAN
ZBMAR
DEVLB
DORGK
KPB'K
BENTH
XTDOM
KNDOM
Utrecht Dom
17
2
5
4
8
5
9
8
4
12
6
12
5
10
7
0
2
2
1
2
1
4
10
7
7
5
2
4
1
2
5
3
2
3
5
Den Bosch St.-Jan
17
Zaltbommel St-Maarten
2
4
5
12
0
4
6
2
4
8
12
2
10
2
5
5
1
7
4
5
9
10
2
7
1
3
3
8
7
1
5
2
2
5
Deventer Lebuïnus Dordrecht
Grote Kerk Kampen
3 kerken
Bentheim Twenthe Xanten
Dom
Köln Dom
7. Overzicht van de aantallen steenhouwers, die in meer dan één van de belangrijkste steenhouwerscentra in Nederland werkten.
bij dit oxaal betrokken geweest. Beide objecten zijn gemaakt van Baumberger steen. Jan Poyt, een veelgevraagd bouwmeester in het begin van de 16de eeuw, stamde uit een geslacht, dat al sedert omstreeks 1465 betrokken was bij de bouw van de Dom van Xanten. Hij was er zelf werkzaam
tot 1492 26. Omstreeks 1510 woonde hij in Alkmaar en hij is ook
bekend als de bouwmeester van de toren van Ransdorp in Waterland ten noorden van Amsterdam. In de Sint-Laurenskerk in Alkmaar en aan de toren van Ransdorp komt hetzelfde steenhouwersmerk voor. Wellicht is dat het merk van Jan Poyt. Aan de toren van de Grote kerk te Monnickendam (N.H.), gebouwd in
het begin van de 16de eeuw, komt een opvallend merk voor, dat ook
in Xanten is gebruikt. Het is mogelijk, dat het hier een steenhouwer uit de omgeving van Jan Poyt RDMZ RV 1992/29-18
betreft en het lijkt aannemelijk, dat
deze bouwmeester ook betrokken was bij de bouw van de Monnickendamse toren. Tussen Deventer en de bouwloods in Kampen zijn zeven contacten te registreren in de periode 1450-'90. Kampen wisselde ook steenhouwers uit met Den Bosch (12 x) en Utrecht (8 x). Zes steenhouwers werkten in Kampen, Utrecht en Den Bosch.
Eén man werkte in Kampen, Deventer, Utrecht en Den Bosch en
twee in Kampen, Deventer en Den Bosch. Steenhouwers, die tussen 1460 en 1470 aan de Grote kerk in Dordrecht werkten, vinden wij ook terug in Den Bosch, Utrecht, Kampen, Deventer en Twente. Ook kwamen in Dordrecht steenhouwers van de Sint-Bavokerk te
Haarlem en de Nieuwe kerk te Amsterdam. Sedert ongeveer 1465 werden,
gelijk met de grotere verspreiding van de Bentheimer zandsteen, de contacten in het oosten van het land sterker en later breidden die zich uit tot het noorden van Nederland. De invloed van de traditionele bouwloodsen nam toen af. Opvallend is het feit, dat aan de Oldehove in Leeuwarden vier steenhouwers werkten, die ook in Zwolle gelokaliseerd konden worden en één, die bovendien in Deventer werkte. In de Martinikerk van Bolsward zijn merken te vinden, die ook in Deventer en Twente voorkomen. Aan de kerk in Delden komen merken voor, die ook aan zeven andere bouwwerken voorkomen, maar vermoedelijk werd dit steenhouwwerk in het Bentheimse klaargemaakt. Steenhouwers, die werkzaam waren aan de grote bouwwerken van de late middeleeuwen, lieten soms ook hun merk achter in kleine kerken, zoals de kerken van Valburg in de Betuwe, Varsseveld in de Achterhoek en Sellingen in Oost-Gronin-
gen. Wij vermoeden, dat het steenhouwwerk voor die minder belangrijke bouwwerken in de grotere centra werd klaargemaakt.
Op grond van het verzamelde materiaal blijkt het regelmatig nodig tot dusver aangenomen bouwtijden van verschillende
gebouwen of delen ervan aan te passen. Ook is het nodig de periode, waarin een bepaalde steenhouwer werkzaam was, duidelijk af te perken tot maximaal
ongeveer vijftig jaar. Nauwkeuriger bepalen van bouwperioden Door de plaatsen, waar eenzelfde merk voorkomt, nauwkeurig met elkaar te vergelijken is het soms mogelijk de veronderstelde bouwperioden aan te scherpen en op deze wijze een bijdrage te leveren aan een nauwkeuriger bouwgeschiedenis van een object. Bij de beschrijving van de bouwgeschiedenis van de SintJanskathedraal te 's-Hertogenbosch
Merk op natuursteen
RVblad 01-18 heeft C. Peeters zich wel bediend van vergelijkingsmateriaal, dat de steenhouwersmerken uit andere gebouwen opleverde27. Door meer vondsten elders en de wetenschap, dat spiegelbeelden hetzelfde merk weergeven, moet op enkele punten ook hier de datering nog aangescherpt worden. Aannemende dat een steenhouwer op zijn hoogst vijftig jaar een merk op werkstukken kon aanbrengen (van een leeftijd van ongeveer 20 jaar tot 70 jaar) moesten onmogelijke perioden van soms wel 70 jaar uitgeschakeld worden. Het merk l afb, 36 werd gedateerd 1405-'20, in de Grote kerk van Dordrecht ca. 1470. 2 is volgens Peeters' datering in de Sint-Jan gebruikt tussen 1405 en 1420, in de Dom te Utrecht tussen 1466 en 1470. Merk 3 komt één keer voor omstreeks 1415 en verder tussen 1445 en 1452, in de Dom te Utrecht in de periode 1440-'74. Het merk op de kolom in de koorsluiting zou eventueel van een andere steenhouwer kunnen zijn of wijzen op een reparatie. Merk 4 zou in de Sint-Jan voorkomen in een periode
ï t AA 1
-
8
3
4
X 36. Enkele steenhouwersmerken, die aan
meer gebouwen voorkomen. nr. 1: 's-Hertogenbosch St-Jan, 1420-30; Deventer Lebuïnuskerk, 1459-70; Dordrecht Grote kerk, ca. 1470. nr. 2: 's-Hertogenbosch St.-Jan, 1425-30;
Deventer Lebuïnuskerk, ca. 1470; Utrecht Dom, 1465-70; Xanten Dom, ca. 1485. nr. 3: 's-Hertogenbosch St.-Jan, 1420-52, Utrecht Dom, 1440-42, 1469-74; Xanten Dom, 1396-1437. nr. 4: 's-Hertogenbosch St.-Jan, 1425-78; Kampen Bovenkerk, 1450-70; Utrecht Dom, 1468-75; Keulen Dom, XVB.
nr. 5: 's-Hertogenbosch St.-Jan, 1410-50; Deventer Lebuïnuskerk, 1459-70; Dordrecht Grote kerk, ca. 1460. nr. 6: Utrecht Dom, 1390-1415; Kampen
Buitenkerk, 1450-90.
Het merk 6 afb. 36 staat in de Utrechtse Dom te boek tussen 1390 en 1410 en het komt in de Buitenkerk te Kampen voor in een bouwfase, die tot stand kwam tussen 1450 en 1490. De desbetreffende steenhouwer kan in Utrecht zijn begonnen omstreeks 1405 en zijn werkzame leven beëindigd hebben omstreeks 1455 aan de Buitenkerk in Kampen. Op grond van deze mogelijkheden behoeft geen correctie van bestaande bouwtijden te worden gegeven. Ook archeologische vondsten kunnen soms met behulp van steenhouwersmerken nauwkeuriger worden gedateerd. In 1948 werd in de Noord-Oostpolder een scheepswrak gevonden, dat op grond van de in het schip gevonden voorwerpen gedateerd werd in de tweede helft van de 17de eeuw. In het wrak bevonden zich veertien bekapte blokken zandsteen. Twee blokken waren gemerkt afb. 3728. Beide merken zijn afkomstig uit Gildehaus en werden elders aangetroffen aan gebouwen uit de eerste helft van de 16de eeuw. Er bestaat
van 1415-'78 in de kooromgang,
koorlantaarn, luchtbogen en
op grond van dit feit dus aanlei-
het Mariakoor en het schip. Het komt in de Bovenkerk in Kampen voor in de periode 1450-'70, in de Utrechtse Dom van 1468-'75. Merk 5 komt voor in alle bouwdelen vanaf de boogaanzetten in de kooromgang aan de zijde van de kapellenkrans tot het gehele dwarsschip, dus zou dat een periode van 1400-'50 in gebruik geweest zijn. Het komt bovendien omstreeks 1460 voor in de Lebuïnuskerk te Deventer en in dezelfde tijd in de Grote kerk van Dordrecht. Als beginjaar voor de Bossche koorkapellen wordt 1380 gegeven maar zeker is dat geenszins. Op grond van de hiervoor staande ongerijmdheden zullen de aangenomen bouwperioden als volgt gewijzigd moeten worden: Aanleg kapellenkrans ca. 1400; bouw kapellenkrans 1405-'20; koor tot bovenzijden kolommen inclusief zijkapellen: aan de noordzijde
gewelven omgang 1430-'40; oostwand en zuidwestelijke pijlers transept 1440-'45 en het dwarsschip met gewelven tussen 1445 en 1470. Samenvattend lijken de steenhou-wersmerken te bevestigen, dat het koor van de Sint-Jan in zijn geheel tot stand kwam tussen omstreeks 1400 en 1445, het dwarsschip in de periode 1445-'70.
ding om de eertijds gegeven datering nog eens te bezien.
1420-'25, zuidzijde 1425-'30;
37. Twee steenhouwersmerken, gevonden op zandsteenblokken in een scheepswrak in de vm. Zuiderzee, begin 16de eeuw. Het linker merk komt voor in Delft, Oude kerk; Oldenzaal, St.-Plechelmuskerk en het
rechter: Hattem, Kerkhofstraat 4; Gildehaus, Annakerk (zie afb. 18a); Ter Apel, Klooster.
Noteren van merken Omdat de steenhouwersmerken zo vaak van vorm, richting en lijndikte verschillen, is het aan te bevelen op bereikbare plaatsen een wrijfafdruk te maken. Daartoe neemt men een stuk dun karton, een dunne systeemkaart is het beste. Men kan over de plaats van het merk krassen met een redelijk zacht potlood. Op grove Bentheimer zandsteen is het soms moeilijk op die wijze afwrijfsels te maken. De zeer grove scharreerslag en verdere onregelmatigheden maken het haast ondoenlijk een herkenbaar merk te voorschijn te brengen. Ook elders is het vaak moeilijk met potlood betrouwbare afwrijfsels te maken, onder meer omdat een scharreerslag soms niet te onderscheiden is van een lijn van een merk. De beste methode is dan met een
Merk op natuursteen
RVblad 01-19 vuile vinger stevig over de kaart ter plaatse van het merk te wrijven en met de nagel door de groeven te gaan. In beide gevallen is het nodig het hart van de lijnen met inkt direct ter plaatse aan te geven, opdat er geen verschil van mening kan ontstaan over het juiste verloop en de lengte van de lijnen. Bij het wrijven zit er een contramal in de kaart, hetgeen een voordeel kan zijn bij de uiteindelijke beoordeling
van het merk. Daarom moet het karton beslist niet te dik zijn. Onduidelijkheden worden gestippeld en beschadigingen aangegeven. Opgepast moet worden dat niet een scharreer- of frijnslag of een onregelmatigheid in de steen als lijn in het merk wordt geïnterpreteerd. Om de juiste vorm vast te stellen is het soms noodzakelijk het merk voorzichtig van specie of verfresten te ontdoen. In een zachte steen is dat echter gevaarlijk, omdat men gemakkelijk een nieuwe groef creëert. Bij iedere wrijfafdruk moet nauwkeurig de plaats van het merk worden genoteerd, zowel het bouwelement in het gebouw als het blok. Ook dient aangegeven te worden of het gaat om een geprofileerd element van een basement, bundelpijler, vensterdagkant en dergelijke of over een vlak blok. Andere merken op hetzelfde blok (plaatsmerken) moeten ook worden aangegeven. Op onbereikbare plaatsen zal men genoegen moeten nemen met het bekijken van een merk met een verrekijker en het zo goed mogelijk noteren van de juiste vorm. Laat geen merken verloren gaan Bij het vervangen van natuurstenen onderdelen moet nauwkeurig
worden nagegaan, of er op de voorzijde of op één van de in het metselwerk verborgen kanten geen steenmerk te vinden is. Er mogen geen onvervangbare gegevens verloren gaan.
Noten 1
De gegevens voor dit artikel zijn voornamelijk ontleend aan: H. Janse en DJ. de Vries, Werk en merk van de steenhouwer, Zwolle 1991. Ook enkele recente waarnemingen zijn verwerkt.
De letters IB zijn vermoedelijk de initialen van de steenhouwer Jan Prang, die uit Bremen overkwam om toe te zien
op de verwerking van de uit die stad verscheepte Obernkirchener zandsteen. Zie G. Berends in Bulletin Stichting Vriendenkring Kasteel Amerongen nr. 17 (1990), 4-5.
2
Voor een volledig overzicht zie: Janse en De Vries, Werk en merk van de steenhouwer.
3
M. Werling, Die Baugeschichte der ehemaligen Abteikirche Otterberg unter besonderer Berücksichtigung ihrer
Steinmetzzeichen, Kaiserslautern 1986,
16 J.-L. Van Belle, L'industrie de la pierre en Wallonië (XVIe-XVIIIe s.), Gembloux 1976.
17 Gegevens van R. Adriaenssens te Antwerpen (1975).
37; R. Sansen, Lointains messages de la
18
pierre, Braine-le-Chateau 1975.
R. Adriaenssens.
4
19
H. Janse, Timmermansmerken,
Gegevens van Linda van Langendock en
W.S. Unger, Bronnen tot de geschiede-
Restauratievademecum RVblad Merk op hout 01 (1988).
nis van Middelburg in den landsheerlijken tijd II, 's-Gravenhage 1926.
5
20
ARA 's-Gravenhage, Nassause Domeinraad Drossaers II, 1.08.06, inv. nr. 399; zie
ook W.A. Beelaerts van Blokland, Alexander Pasqualini..., in: Bijdragen en Mededelingen Gelre 34 (1931), 163-164. 6
P. Wiersma en H. Janse, De Oldehove in Leeuwarden, Bulletin KNOB 74 (1975), 156.
7
W. Dolk, Grafstenen in en rond de oude Friese kerken, Publikatie Stichting Alde Fryske Tsjerken I, 153. 8
J. Belonje, Steenen Charters, Amsterdam
19422, 65-71. 9
C. Peeters, De Sint-Janskathedraal te 'sHertogenbosch. De Nederlandse Monumenten van Geschiedenis en Kunst. 's-Gravenhage 1985. 10
A.F.E. Kipp, Domplein: Dom en Kloostergang, Archeologische en Bouwhistorische Kroniek van de Gemeente Utrecht 1989, 33.
J.J.F.W. van Agt, De Sint Gertrudiskerk te Geertruidenberg, Bulletin KNOB 1960, 145.
21
A. Wolf/, 20. Dombaubericht, Kölner Domblatt43 (1978), 68-71. 22
E.H. ter Kuile, Het ontwerp van de
Leidse stadhuisgevel van 1597, Bulletin KNOB 1964, 89. 23
A.F.E. Kipp, Springweg 102, Archeologische en Bouwhistorische kroniek van de Gemeente Utrecht over 1981, Maandblad Oud-Utrecht 1982-2, 68. 24
H. Janse, Steenhouwersmerken als
hulpmiddel bij het bouwkundig historisch onderzoek, Bouw 17 (1962), 1058. 25
C.Cath. van der Graft, Willem
Backerweerd beeldhouwer en bouwmeester, Bulletin KNOB 1961, 15-26; R. Meischke, De gothische bouwtraditie, Amersfoort 1988, 93. 26
R. Meischke, Gothische bouwtraditie,
11
J.-L. van Belle, Dictionnaire des signes lapidaires. Belgique et Nord de France,
94.
z.pl. 1984.
27
C. Peeters, Sint Janskathedraal, 49-51.
12
28
Geg. K. Vlierman, Rijkswaterstaat
D.J. de Vries, De steenhouwersmerken
op de lantaarn van de Peperbus te Zwolle,
Mededelingen Werkgroep Dokumentatie Handmerken 5 (september 1987), 13-16. 13
L.F. Salzman, Building in England down
to 1540, Oxford 1952, 121. 14 A.A. Kok, Edam, de schoone slaapster, Amsterdam 1948, 138.
RDMZ R V 1992/29-19
15
directie Flevoland.
Herkomst afbeeldingen: l, 19 en 32: toto RDMZ 5: Comité Restauratie Martinikerk Groningen Andere foto's en tekeningen van de auteur
Merk op natuursteen
RVblad 01-20 Summary
engraving their work with signs which belong to their employer, the quarry manager and the stone merchant, who sold his products as far away as a few hundred kilometers from the quarry. These marks indicate who the supplier was. We designate these as "quarry marks". They often appear on the side of and underneath gravestones.
A stone mason often had his own mark consisting of a few connected lines, with which hè could sign an agreement or indicate that hè had made a certain piece of work. This mark was fixed for his lifetime and it was unique, certainly within his trade and covering a very large geographical area. To prevent mistaking one person for another, only one stone mason with that specific mark was allowed to work on a building project. Even insignificant differences had to be excluded. The mark functioned as a means of control on completed work in order to identify the stone mason with his work. For the first time, in the 16th century, it got the additional significance of being a way of proudly showing others that a certain piece of work had been made by a certain craftsman. We call all these marks "mason's marks". A mark can be applied by its owner in various dimensions, in mirror image or with barely descernable differences. Mason's marks only occur in The Netherlands north of and between the rivers and in Den Bosch. In the rest of Brabant, in Limburg and Zeeland, precisely in those areas where the suppliers from Brabant, Hainault and Maasland were active, the phenomenon of the personal mark on a piece of cut stone is largely unknown. It seems clear that this phenomenon in The Netherlands arose under the influence of stone deliveries from Germany. In only a few cases has it been possible to find the name of the stone mason corresponding to the mark because there are almost no known records in which the name of the man is recorded in additioh to the mark. It was also extremely difficult to find out with any certainty the name of the person using a certain mark by comparing marks with financial accounts of buildings. Since the 15th century, stone masons in the quarries around
In the course of the 16th century, the large ecclesiastical building fabrics disappeared in The Netherlands and with them, the general use of mason's marks. Afterwards, this means of control was no longer necessary. Until late in the 18th century, however,
Ecaussines in Hainault have been
Hainault continued to supply parts
As long ago as ancient times, workers in stone used signs to indicate the place or the function of a stone. Since the resurgence of western building activities in the early Middle Ages, similar marks, sometimes in combination with mason's marks or quarry marks, were also cut on stones. These are known as "place marks". All marks on stone can be summed up under the collective term "stone marks". The first mason's marks which are known in West and Central Europe, date from the 12th century. The oldest are in the form of tools, letters and symbols. Later the mark evolved towards a continually more complicated composition of straight and sometimes also crooked lines. Under the influene of the Renaissance, the lines became serifed. In some areas, mason's marks seem to have been uncommon. The reason for this is unknown to us. The absence of visible marks does not mean that the stone masons did not mark their work. On some building-sites, marks were required to be applied on the upper surface or on the rear side, thereby disappearing from view when they were built in. There are also examples of marks which were written in chalk. These are much more vulnerable than cut marks.
made of blue stone which were provided with quarry marks.
In The Netherlands, until now a total of more than 1100 different stone mason's marks and many quarry marks have been found in numerous buildings. About 120 marks occur in more man one building. There were stone masons who gave their talents to five or more buildings. Stone mason's marks can offer an insight into the progress of a building and into the composition of the team of masons that was active in different parts of it during certain periods. The time required for the building process can also be ascertained in more detail by comparison with other buildings in which the same marks occur. In conclusion, comparison of mason's marks can clarify the structure of a building company and the connections between different buildings in a certain period.