Oorlog & olie De ontwikkeling van de Antilliaanse economie tijdens de Tweede Wereldoorlog
D
e Tweede Wereldoorlog neemt een grote plaats in, in het collectieve geheugen van Nederland. Opvallend genoeg wordt vergeten dat de oorlog ook een rol speelde in de toenmalige koloniën van Nederland: Nederlands-Indië, Suriname en de Nederlandse Antillen. Vooral de laatste twee lijken vergeten te zijn in onze nationale herinnering aan de oorlog. Ten tijde van de oorlog waren Suriname en de Antillen ook de ondergeschoven kindjes, zelfs nadat Nederlands-Indië in 1942 in Japanse handen viel en de Antillen en Suriname de enige vrije gebieden waren binnen het Koninkrijk der Nederlanden. De laatste jaren komt er langzaam meer aandacht voor Suriname en de Nederlandse Antillen tijdens de Tweede Wereldoorlog. De Antilliaanse en Surinaamse gemeenschap maken deel uit van de Nederlandse maatschappij, waardoor het besef groeit dat ook Suriname en de Antillen de Tweede Wereldoorlog hebben beleefd en de vraag rijst hoe dat geweest moet zijn. De historici Kees Ribbens, Joep Schenk en Martijn Eickhoff kijken in Oorlog op vijf continenten naar de gebeurtenissen tijdens de oorlog in de landen waar veel allochtonen die in Nederland wonen vandaan komen, en hebben daarbij ook aandacht voor Suriname en de Nederlandse Antillen. Historicus Ad van den Oord heeft een soortgelijke aanpak met Allochtonen van nu & de oorlog van toen. Beide studies zijn overigens gebaseerd op bestaande literatuur en maken geen gebruik van primaire bronnen. Zowel Ribbens e.a. als Van den Oord geven aan gebruik te hebben gemaakt van bestaande informatie om een algemene indruk te geven van de gebeurtenissen tijdens de Tweede Wereldoorlog op de Antillen en in Suriname. Liesbeth van der Horst deed als directeur van het Verzetsmuseum in Amsterdam wel onderzoek met behulp van primaire bronnen in haar studie Wereldoorlog in de West. Deze studie verscheen gelijktijdig met de gelijknamige tentoonstelling van het Verzetsmuseum. Van der Horst deed archiefonderzoek in Nederland, Suriname en op de Antillen en nam interviews af met direct betrokkenen. Haar onderzoek gaat dieper op de feiten in dan dat van Ribbens e.a. en Van den Oord, en bespreekt dan ook uitsluitend de oorlogssituatie in Suriname en op de Antillen. Toch levert haar studie niet zo veel nieuwe informatie op als ik verwachtte. Wellicht heeft dat te maken met het feit dat Van der Horst deels gebruik maakt
© 2009 Eva Schoobaar
van dezelfde literatuur als Van den Oord en Ribbens e.a. en zij op zoek was naar een selectie die geschikt was voor de presentatie in een tentoonstelling. Tot slot wil ik ook het levenswerk van L. de Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog kort noemen. Daarin bespreekt De Jong de Antillen wel, maar in veel mindere mate dan Nederlands-Indië, waaraan een compleet deel is gewijd. De Jongs motivatie voor de mindere aandacht voor de Antillen is deze: “Op de Antillen […] is minder gebeurd en daarom hebben wij er, de proporties van ons werk in het oog houdend, minder over te schrijven.”1
In deze scriptie wil ik onderzoeken wat de Tweede Wereldoorlog heeft betekend voor de economie van de Antillen tijdens de oorlog. Ik concentreer me daarbij op Curaçao en Aruba. Deze eilanden stonden bekend om hun grote olieraffinaderijen, die van groot belang bleken voor de geallieerde oorlogsvoering. Mijn onderzoeksvraag is daarom: Wat was de economische rol van de Antillen tijdens de Tweede Wereldoorlog? En wat voor invloed had de oorlog op de Antilliaanse economie? Ik veronderstel dat de Antillen door het leveren van grondstoffen hun bijdrage hebben geleverd aan de geallieerde strijd en dat de Antilliaanse economie tot bloei kwam tijdens de oorlog. Verder veronderstel ik dat deze ontwikkeling het idee van meer zelfstandigheid van de Antillen ten opzichte van Nederland een boost gaf en dat dit een belangrijke factor was in het proces naar meer zelfstandigheid van de Antillen. Ten tijde van de Tweede Wereldoorlog sprak men niet van de Nederlandse Antillen en Aruba. Dit zijn hedendaagse begrippen. De Antillen werden in de oorlog vaak aangeduid als Curaçao of Gebiedsdeel Curaçao, omdat Curaçao het grootste eiland was met de meeste inwoners en de gouverneur er zetelde. Ook de benaming Overzeese Gebieden is gebruikelijk om de Antillen, maar ook Suriname en Nederlands-Indië, aan te duiden. De termen Gebiedsdeel Curaçao of Overzeese Gebieden zijn termen gebruikt door de Nederlandse regering. De gouverneur van Curaçao, en naar mijn mening ook de bevolking, sprak uitsluitend over Curaçao. In deze scriptie spreek ik van de Antillen. Daarmee bedoel ik Curaçao en Aruba, omdat deze eilanden van meeste betekenis waren in de oorlog, zowel economisch als in politiek en militair opzicht. De term Curaçao zal uitsluitend worden gebruikt om het eiland Curaçao aan te geven en is geen synoniem voor de Antillen als geheel. In mijn inleidend hoofdstuk kijk ik naar de militaire en politieke rol van de Antillen tijdens de oorlog, zodat er een compleet beeld ontstaat van de rol die de Nederlandse Antillen speelden. Dit heeft dan ook een groot inventariserend karakter. Het tweede hoofdstuk bespreekt de economische ontwikkeling van de Antillen tijdens de oorlog. Daarbij zal de aandacht vooral gericht zijn op de export van olie en de stijgende welvaart van de Antilliaanse bevolking. Het derde hoofdstuk bekijkt de sociaal-economische gevolgen van de ontwikkeling van de economie voor de Antilliaanse bevolking. Deze scriptie is vooral gebaseerd op literatuur en voor een klein deel op archiefmateriaal. Verder heeft deze scriptie een sociaal-economische inslag. Ik zal me voornamelijk bezighouden met sociaal-economische aspecten zoals werkgelegenheid en ontwikkeling van de economie. Dat betekent niet dat er geen ruimte is voor politieke of militaire ontwikkelingen, maar deze zullen een ondergeschikte rol spelen. Ik heb hiervoor gekozen omdat de economie goed en duidelijk te bestuderen is ten opzichte van de politieke of militaire ontwikkelingen. Deze ontwikkelingen kennen een lange en ingewikkelde voorgeschiedenis die ik slechts kort schets. Een bijkomende reden om de politieke ontwikkelingen kort aan de orde te laten komen is dat deze ontwikkelingen zich na de oorlog 1
Dr. L. de Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Deel 9: Londen (’s-Gravenhage 1979) 483.
1
© 2009 Eva Schoobaar
voorslepen tot diep in de jaren ’50 toen de Antillen een gelijkwaardige plaats in het Koninkrijk der Nederlanden verwierven en ik alleen de oorlogsjaren bestudeer. Verder wil ik hier benadrukken dat ik de Nederlandse Antillen en Aruba bestudeer en dus niet Suriname. Dit lijkt een open deur, maar de Antillen en Suriname worden in de literatuur vaak in één adem genoemd. Beide gebieden kennen overeenkomsten en verschillen die zeker de moeite waard zijn om te bestuderen, maar waarvoor ik geen ruimte heb gereserveerd in deze scriptie. Ik heb deze keuze gemaakt, omdat Suriname zich anders ontwikkelde tijdens en na de oorlog en een andere band met Nederland had dan de Antillen. Het bestuderen van Suriname is een geheel ander onderzoek dan een studie naar de Antillen. Daarbij komt dat ik geen vergelijkend maar een inventariserend onderzoek doe.
1
Oorlog Overzee: Een historisch overzicht van de Tweede Wereldoorlog op de Nederlandse Antillen (1940-1945)
Natuurlijk was de Tweede Wereldoorlog niet alleen voor Nederland een oorlog waarin slachtoffers vielen. Ook andere gebieden leden verliezen. De overzeese gebiedsdelen van Nederland; Nederlands-Indië, Suriname en Curaçao, raakten vanwege hun grote strategische waarde ook betrokken bij deze wereldwijde strijd. Nederland ontkwam op 10 mei 1940 niet meer aan de Tweede Wereldoorlog toen Duitse troepen het land binnenvielen. Dat betekende automatisch dat alle Nederlandse overzeese gebieden betrokken raakten bij deze wereldwijde strijd. De Nederlandse regering, die zich in een paar dagen tijd in Londen vestigde, richtte haar aandacht in eerste instantie op het toen nog vrije NederlandsIndië, de kolonie die het belangrijkst werd gevonden en tot 1942 onbezet zou blijven. Ondanks deze overweldigende aandacht voor Nederlands grootste kolonie werden Suriname en Curaçao, de verzamelnaam voor de Nederlandse Antillen tot 1948, niet vergeten.2 Er was weliswaar veel minder aandacht voor de Antillen, maar toch was er aandacht. In de nacht van 9 op 10 mei 1940 ontving gouverneur G.J.J. Wouters van Curaçao een telegram van de Nederlandse regering met de mededeling dat Nederland nu officieel in oorlog was met Duitsland en dit betekende dat de Antillen vanaf dat moment ook in staat van oorlog verkeerden. Onmiddellijk stelde Wouters de lokale bevolking op de hoogte door middel van een proclamatie.3 Het uitbreken van de oorlog in Nederland had grote gevolgen voor de Antillen. Zo waren van de ene op de andere dag de Nederlandse Antillen in oorlog met Duitsland en werden Duitse inwoners van de eilandengroep, waaronder ook joden, beschouwd als “onderdanen van vijandige mogendheden.”4 Deze zogenaamde vijanden werden opgepakt en 2
Gert Oostindie & Inge Klinkers, Het Koninkrijk in de Caraïben. Een korte geschiedenis van het Nederlandse dekolonisatiebeleid, 1940-2000 (Amsterdam 2001) 10. 3 Liesbeth van der Horst, Wereldoorlog in de West. Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba 1940-1945 (Hilversum 2004) 15. 4 Ibidem.
2
© 2009 Eva Schoobaar
geïnterneerd in kampen. In totaal werden er rond de 420 Duitsers opgesloten, waarvan 220 opvarenden van Duitse schepen gelegen voor de Antilliaanse kust, en 200 inwoners van de Antillen van Duitse afkomst. Daarnaast werden 39 NSB’ers opgepakt en vastgezet. 5 Joodse vluchtelingen die toegang zochten tot de Antillen werden geweerd of in interneringskampen ondergebracht. Er vielen tientallen dodelijke slachtoffers door aanvallen van Duitse torpedo’s op olietankers voor de Antilliaanse kust.6 En geallieerde troepen landden op Curaçao en Aruba om het belangrijkste exportproduct van de Antillen – olie – te beschermen.7 Naast al deze gebeurtenissen bracht de oorlog ook blijvende veranderingen op politiek en economisch gebied. Zo gingen de Antillen streven naar meer zelfstandigheid ten opzichte van Nederland en steeg het welvaartsniveau op Curaçao tot ongekende hoogte. Deze gebeurtenissen tijdens de oorlog zijn vooral relevant voor Curaçao en Aruba die in militair, politiek en economisch opzicht van grotere betekenis waren dan de rest van de eilanden behorende tot de Antillen: Bonaire, St. Maarten, Saba en St. Eustatius. Deze eilanden worden hier daarom ook buiten beschouwing gelaten.
De geallieerde bescherming van de Antillen De Nederlandse Antillen waren bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog een zorgenkindje voor de Nederlandse regering. De eilanden hadden voor de oorlog een systematisch begrotingstekort. De Antillen brachten dus weinig geld in het laatje van Nederland en hadden daarom ook niet de prioriteit bij de regering die in Londen zetelde tijdens de oorlog. Nederlands-Indië was veruit de belangrijkste kolonie van Nederland, ook toen na de bezetting van Indië in 1942 Suriname en Curaçao de enige onbezette grondgebieden van Nederland waren. De regering had een zuinige houding ten opzichte van de Antillen als het ging om de verdediging. Dit gold niet alleen voor de Antillen. De algemene militaire verdediging van Nederland stond bekend als zwak. Van den Oord noemt in Allochtonen van nu & de oorlog van toen “de militaire paraatheid” van de Antillen “ondermaats” en spreekt zelfs van “bijna antieke kanonnen” die de Antillen moesten beschermen. Van de Oord schetst een beeld van de Nederlandse regering als ongeïnteresseerd in de verdediging van de Antillen. Er mocht beslist niet meer geld worden uitgegeven dan “strikt noodzakelijk was.”8 Toch was er het besef dat de Antillen niet onbeschermd konden blijven en was de beveiliging in de eerste meidagen van de oorlog rond. Er waren immers grote olieraffinaderijen aanwezig die ook interessant konden zijn voor de Duitse oorlogsvoering. Gouverneur Wouters had wel degelijk door dat de Antillen militaire verdediging nodig hadden. Op zijn aandringen stuurde de regering pas eind jaren dertig 225 mariniers, twee onderzeeboten, 160 politiemensen, zes kanonnen en een artillerieschip naar de Antillen, terwijl hij al in 1936 had gevraagd om militaire steun, maar geen gehoor kreeg. 9 Toch was de militaire beveiliging van de Antillen door Nederland ronduit slecht te noemen. Zo was de verdediging van de Curaçao deels afhankelijk van kanonnen die alleen geschikt waren voor het afvuren van saluutschoten.10 Daarop besloot Wouters de Antillen te voorzien van eigen troepen: de Schutterij. 11 De Schutterij werd opgericht in 1939 met de bedoeling te functioneren als een leger bestaande uit de lokale bevolking. Om aan genoeg rekruten te komen werd al in 1939 de dienstplicht ingevoerd voor Antilliaanse mannen tussen de 18 en
5
Dr. L. de Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Deel 9: Londen (’s-Gravenhage 1979) 489-490. Kees Ribbens, Joep Schenk, Martijn Eickhoff, Oorlog op vijf continenten : Nieuwe Nederlanders en de geschiedenissen van de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2008) 121. 7 Ibidem, 109. 8 Ad van den Oord, Allochtonen van nu & de oorlog van toen. Marokko, de Nederlandse Antillen, Suriname en Turkije in de Tweede Wereldoorlog (Den Haag 2004) 14. 9 De Jong, 489, Van der Horst, 14. 10 Van den Oord, 14. 11 Ibidem. 6
3
© 2009 Eva Schoobaar
20 jaar.12 Ondanks dat er een dienstplicht was, schrijft Van der Horst dat de Antilliaanse bevolking niet veel in de Schutterij zag. “Op de Antillen waar de bevolking zich […] minder betrokken voelde bij Nederland, was evenmin veel animo voor de dienstplicht. Hier gold […] dat er volop werkgelegenheid was en dat men in de industrie en de defensiewerken veel meer kon verdienen dan in de Schutterij. Bovendien was het aanvankelijk met de voeding en de hygiëne in de Antilliaanse legerkampen slecht gesteld. De ongelijke rassenverhoudingen waren ten slotte voor sommige zwarte Antilliaanse […] mannen ook niet motiverend.”13
Erg veel stelde de Schutterij overigens niet voor. De Schutters waren minder goed bewapend en getraind dan hun Amerikaanse collega’s die in februari 1942 op de Antillen arriveerden en de Schutters werden voornamelijk ingezet voor patrouillering. 14 Daarnaast stonden de vrijwillige hulpdiensten zoals de Burgerwacht op Aruba en Curaçao de Schutters bij met het uitvoeren van politie- en luchtbeschermingstaken en het bewaken van de baaien.15 De Nederlandse regering had duidelijk hulp nodig bij de bescherming van de Antillen. De geallieerden waren bereid deze hulp te bieden. De Antillen waren van strategisch belang voor de geallieerden vanwege de olieraffinaderijen van Shell en het Amerikaanse Lago Oil op Curaçao en Aruba.16 De brandstof die deze raffinaderijen produceerde, was essentieel voor de geallieerde oorlogsvoering. Tachtig procent van de Britse Royal Air Force vloog op benzine afkomstig van de Antillen. Drieënveertig procent van de olie in Frankrijk en GrootBrittannië was van Antilliaanse makelij. Driekwart van de brandstof die voor de strijd in de Stille Oceaan werd gebruikt kwam van de Antillen en de strijd in Noord-Afrika verliep geheel op Antilliaanse olie.17 De bescherming van de Antillen door de geallieerden was dus geen vriendendienst, maar van belang voor het verloop van de geallieerde oorlogsvoering. De Britse regering liet de Nederlandse regering direct na de uitbraak van de oorlog weten te willen bijstaan in de verdediging van de Antillen. Gouverneur Wouters had vanaf het moment dat de Antillen in oorlog waren met Duitsland laten weten dat buitenlandse hulp bij de verdediging van de Antillen niet gewenst was en had verklaard geen buitenlandse interventie op de Antillen te willen. Ook de Nederlandse regering in Londen was aarzelend over de aanvaarding van Britse troepen op de Antillen. Maar al snel werd duidelijk dat geallieerde bescherming onvermijdelijk was, omdat de olieraffinaderijen vrijwel onbeschermd waren en bovendien erg aantrekkelijk voor de Duitse oorlogsmachine.18 De Nederlandse regering in Londen besloot akkoord te gaan met de landing van geallieerde troepen. Na een overeenkomst met de Britse regering landden op 11 mei 1940 de Britse en Franse militairen op de Antillen om de olieraffinaderijen te beschermen. Het aantal troepen dat voet zette op Antilliaanse bodem verschilt in de literatuur. Van den Oord spreekt van 1400 Britse troepen op Aruba en Curaçao. 19 Van der Horst stelt vast dat 180 Franse mariniers op Aruba aankwamen en 800 Britse troepen op Curaçao en St. Maarten. 20 Volgens De Jong landden zo’n 800 Britse militairen op Curaçao en werden Aruba en St. Maarten versterkt met de komst van 700 Fransen.21
12
Ibidem, 53. Ibidem, 56. Ibidem, 58, 60. 15 Van der Horst, 61. 16 Ibidem, 29. 17 Van der Horst, 30, Van den Oord, 14, Kees Ribbens e.a., 116. 18 Gert Oostindie & Inge Klinkers, Knellende Koninkrijksbanden. Het Nederlandse dekolonisatiebeleid in het Caraïben, 19402000: Deel I, 1940-1954 (Amsterdam 2001) 54. 19 Van den Oord, 15. 20 Van der Horst, 19. 21 De Jong, 51. 13 14
4
© 2009 Eva Schoobaar
Het verblijf van de Fransen op de Antillen was van korte duur. Al in juli 1940 werden de Fransen troepen vervangen door 600 Britse collega’s die landden op Aruba, nadat de Franse commandant van een militair schip gelegen bij St. Maarten zich solidair verklaarde met het Vichy regime.22 De Britten hielden de beveiliging van de Antillen vol tot februari 1942 toen het stokje werd overgedragen aan de Amerikaanse troepen. De Britten hadden hun troepen hard nodig in het Verre Oosten en de Amerikanen hadden alle baat bij een veilig Caribisch gebied vanwege de olieraffinaderijen op de Antillen en de bauxietmijnen in Suriname die nodig waren voor de productie van aluminium.
Engelse troepen paraderen voor de gouverneur G.J.J. Wouters
De komst van de Amerikanen ging niet zonder slag of stoot. Aanvankelijk voelde de Nederlandse regering in Londen niets voor het voorstel om de bescherming van de Antillen aan de Amerikanen over te laten. Bij de Nederlandse regering heerste er een niet geheel ongegronde angst voor het verlies van de Antillen. Ten eerste waren de Amerikanen fel voorstander van het antikolonialisme en had president Roosevelt nog maar een half jaar eerder, in augustus 1941, met de Britse minister-president Churchill het Atlantic Charter opgesteld. Daarin werd gesteld dat de strijd tegen de nazi’s gelijk was aan de strijd tegen iedere vorm van onderdrukking en dat ieder volk het recht heeft om een eigen regering te kiezen.23 Ten tweede was de Nederlandse regering bang dat de Amerikanen de claim van Venezuela op Curaçaos grondgebied zouden honoreren. President Roosevelt had kenbaar gemaakt “de wens van Venezuela om Curaçao en Aruba te bezetten, best te kunnen begrijpen.” 24 Venezuela had al in juni 1929 een poging gedaan de Antillen te bezetten toen Venezolaanse rebellen een schip hadden gekaapt en de gouverneur en de militaire commandant van Curaçao hadden gegijzeld om zichzelf een veilige aftocht naar Venezuela te garanderen. Meteen na aankomst in Venezuela werden de gouverneur en de commandant weer 22
Ibidem. Oostindie & Klinkers, Het Koninkrijk in de Caraïben, 28. 24 De Jong, 215. 23
5
© 2009 Eva Schoobaar
vrijgelaten en keerden zij terug naar Curaçao.25 Maar de toon was gezet en als reactie waren het Vrijwilligers Korps Curaçao en het Vrijwilligers Korps Aruba opgericht. 26 Ten derde was de Antilliaanse bevolking meer gericht op de Verenigde Staten dan op Nederland. De regering was daarvan op de hoogte, want minister-president Gerbrandy was tegen de vervanging van de Britse troepen door de Amerikanen vanwege de “proAmerikaanse stemming.” Hij noemde Curaçao dan ook “het minst Nederlandsch georiënteerde van onze Overzeesche gebiedsdeelen.” 27 De Antillianen hadden het gevoel dat Nederland weinig naar hen omkeek en wilden graag dat de Amerikanen hen kwamen beschermen, aldus Van den Oord.28 In het kort gezegd vreesde Nederland dat militaire hulp van de Amerikanen een definitief verlies van de Antillen zou betekenen. De Amerikanen hadden zich al nadrukkelijk bezig gehouden met het sturen van troepen en materieel voor de verdediging van bauxietmijnen in Suriname, die van essentieel belang waren voor de productie van aluminium dat gebruikt werd bij de bouw van Amerikaanse gevechtsvliegtuigen. De Nederlandse regering had daar aarzelend toestemming voor gegeven nadat ze van Amerikaanse zijde toezeggingen had gekregen dat Suriname een Nederlandse kolonie zou blijven. De Surinaamse situatie herhaalde zich min of meer voor de Antillen. De geallieerden drongen ook daar aan op betere bescherming van de grondstof, in het geval van de Antillen, olie. Daarbij kwam dat president Roosevelt ook troepen uit Venezuela wilde toelaten. De Nederlandse regering weigerde dat gezien het verleden met Venezuela en de Amerikanen legden zich daarbij neer. Er kwamen geen Venezolaanse militairen naar de Antillen. In februari 1942 landden 1400 Amerikaanse troepen op Curaçao en 1100 op Aruba. 29 De Nederlandse regering had dan ook weinig keus omdat de geallieerde bescherming onmisbaar was.30 Midden februari 1942 startten de Duitsers Operation Paukenschlag en waren de Amerikanen hard nodig om de Antilliaanse kust te beveiligen. 31 De Duitse duikboten, gelegen voor de kust van Curaçao en Aruba, vielen tijdens deze operation olietankers en raffinaderijen aan. Al tijdens de eerste nacht van de operation zonken zes tankers door toedoen van de Duitsers.32 Deze aanvallen brachten veel te weeg bij de Antilliaanse bevolking. Niet alleen was er een sfeer van dreiging, er vielen ook daadwerkelijk dodelijke slachtoffers bij deze Duitse pogingen om de olieproductie in handen te krijgen en de geallieerden een zware slag toe te brengen. Een correspondent van Vrij Nederland berichtte daarover: “Er brandden groote vuren op zee, helsche olievuren, dansend op het water; hoge rokkolommen stegen op, tientallen menschen vonden een verschikkelijken dood in water en vuur.”33
De Amerikanen zetten oorlogsvliegtuigen en torpedojagers in om de Duitse aanvallen te paraderen. Kleine zeppelins werden ingezet om duikboten op te sporen en schepen te beschermen. In de baaien van Curaçao werden stalen netten aangebracht om torpedo’s te weren. Al deze maatregelen hadden effect. Na een jaar lang regelmatig door middel van beschietingen angst te hebben gezaaid, hielden de Duitse aanvallen in 1943 op. In september 1943 verklaarden de Amerikanen het Caribische gebied veilig. Dat betekende niet dat het was afgelopen met de aanwezigheid van de Amerikaanse troepen op de Antillen. De meeste militairen vertrokken pas eind mei 1945. 34
25
De Jong, 214, 488-489. Van der Horst, 53. 27 Oostindie & Klinkers, Knellende Koninkrijksbanden, 59. 28 Van den Oord, 20. 29 De Jong, 211-215. 30 Oostindie & Klinkers, Ibidem, 43, 55. 31 Van der Horst, 23. 32 De Jong, 492. 33 Van der Horst, 24. 34 Ibidem, 24-26. 26
6
© 2009 Eva Schoobaar
Het Antilliaanse onafhankelijkheidsstreven De Tweede Wereldoorlog bracht niet alleen veranderingen op militair gebied teweeg. De oorlog had ook gevolgen voor het politieke klimaat. Het was voor de Nederlandse Antillen een beginpunt voor het streven naar een meer onafhankelijke status ten opzichte van Nederland. De onderzoekers Gert Oostindie en Inge Klinkers bespreken dit in hun omvangrijke studie Knellende Koninkrijksbanden. Naar mijn mening is de precieze oorzaak van het streven naar zelfstandigheid moeilijk aan te wijzen, omdat het een combinatie is van verschillende factoren die een rol speelden tijdens de oorlog. Ten eerste was de komst van buitenlandse troepen een factor van belang bij de totstandkoming van onafhankelijkheidsgevoelens. De aanwezigheid van een aanzienlijke groep militairen uit Groot-Brittannië, Frankrijk, maar vooral de Verenigde Staten, drukte de Antillianen met hun neus op het feit dat Nederland niet in staat was de Antillen naar behoren te verdedigen. Volgens Oostindie & Klinkers legden deze militairen de onmacht van Nederland bloot.35 De Nederlandse regering was zich hier ook van bewust en aarzelde om militaire hulp van de Britten en de Amerikanen te accepteren. Bovendien waren de Antillen veel meer op de Verenigde Staten gericht dan op Nederland, zoals bleek tijdens de onderhandelingen tussen de Amerikanen en de Nederlandse regering over de plaatsing van Amerikaanse troepen op de Antillen. Gebrandy noemde Curaçao niet voor niets het minst Nederlandse overzeese gebiedsdeel. Een tweede factor van betekenis is naar mijn mening de Amerikaanse ommezwaai ten opzichte van de traditionele visie op koloniaal beleid. Oostindie & Klinkers wijzen op het Atlantic Charter van augustus 1941, waarin het traditionele koloniale beleid in de ban werd gedaan. Deze Atlantic Charter liet de Nederlandse regering niet onberoerd. Volgens Oostindie & Klinkers zette de Charter de Nederlandse regering aan het denken over hoe de koloniale verhoudingen na de oorlog moesten worden geregeld. Dat ging niet geheel zonder de druk van de Amerikanen, die fel voorstander waren van dekolonisatie en tevens een belangrijke militaire partner. Koningin Wilhelmina gaf op 6 december 1942 in een rede voor radio-Oranje aan dat er na de oorlog wellicht nieuwe koloniale verhoudingen op komst waren. “In vroegere radioreden kondigde Ik reeds aan, dat het in Mijn bedoeling ligt na de bevrijding de gelegenheid te scheppen om gezamenlijk te overleggen over een voor de veranderende omstandigheden passende bouw van het Koninkrijk en zijn deelen. […] Het staat dus vast, dat vernieuwing noodig is in den staatkundigen bouw van het Rijk en in dien van Nederland en de overzeesche gebieden, het zou daarom niet juist en ook niet mogelijk zijn daarvan nu reeds den vorm te willen bepalen. […] Ik stel mij voor, zonder vooruit te loopen op de adviezen der Rijksconferentie, dat zij zich richten zullen op een Rijksverband, waarin Nederland, Indonesië, Suriname en Curaçao tezamen deel zullen hebben, terwijl zij ieder op zichzelf de eigen, inwendige aangelegenheden in zelfstandigheid en steunend op eigen kracht, docht met den wil elkander bij te staan, zullen behartigen.[…]”36
35 36
Oostindie & Klinkers, Knellende Koninkrijksbanden, 53. Oostindie & Klinkers, Knellende Koninkrijksbanden, 36.
7
© 2009 Eva Schoobaar
Deze toespraak van Wilhelmina zou de geschiedenis ingaan als de Decemberrede en werd volgens Oostindie & Klinkers “een breuk binnen de met Nederland gedeelde geschiedenis.”37 Naar mijn mening hebben Oostindie & Klinkers daar gelijk in. De Decemberrede was erg belangrijk voor de Antillen en stimuleerde het streven naar een grotere onafhankelijkheid ten opzichte van Nederland. Ook Van der Horst ziet de Decemberrede als “een stimulans voor de politieke emancipatie […] op de Antillen.” De rede werd op de Antillen (maar vooral in Suriname) geïnterpreteerd als garantie voor (meer) onafhankelijkheid.38 De Decemberrede kwam enkele maanden na de instelling van de Buitengewone Raad van Advies, die tot stand kwam in maart 1942. Deze Raad moest zich gaan bezighouden met de vernieuwde structuur van het Koninkrijk der Nederlanden. De Postzegel van 6 cent van Raad bracht adviezen uit aan de regering over hoe koloniale Curaçao met de koninklijke zaken moesten worden aangepakt na de oorlog. Naast tien familie (1943). Nederlanders hadden ook vier Indonesiërs en een Surinamer zitting in de Raad. Voor de Antillen nam M.F. da Costa Gomez zitting in de Raad. Ondanks de Antilliaanse en Surninaamse deelname aan de Raad werd er vrijwel niets geadviseerd over de situatie voor het Caraïbische gebied, aldus Oostindie & Klinkers.39 Dat wekt de indruk dat Da Costa Gomes, net als zijn Surinaamse collega, voor spek en bonen in de Raad zat. Op de Antillen leidde het streven naar meer onafhankelijkheid ten opzichte van Nederland tot de oprichting van politieke partijen, aldus Van der Horst. Zo werd in december 1944 de Democratische Partij opgericht met als leus “baas in eigen huis.” Maar het streven naar autonomie werd geen massale anti-koloniale of anti-Nederlandse beweging. De drang naar autonomie kwam dan ook van de lokale elite die meer zeggenschap wilde op de Antillen en niet van de lokale bevolking.40 Het was dus niet de bedoeling van de Antillen om zich volledig los te maken van Nederland. De Antillen waren weliswaar meer gericht op de Verenigde Staten, toch waren de Antillianen tijdens de oorlog erg betrokken met het lot van hun koninkrijksgenoten over zee. Elk jaar werd de Duitse inval in Nederland herdacht. Daarnaast werden er verschillende initiatieven ontwikkeld om de Nederlandse bevolking door de bezetting heen te helpen met de inzameling van geld en goederen. Al in mei 1940 werden het comité Steun Aan Nederlandse Oorlogsslachtoffers Curaçao (SANOC) en het Comité Nederland opgericht.41 Al hadden Antillianen hun bedenkingen bij de relatie met het moederland, het koningshuis was bijzonder populair. De bezoeken van prins Bernhard en prinses Juliana aan de Antillen en Suriname waren een groot succes. Bernard werd warm onthaald op Curaçao in oktober 1942. Ook Juliana kreeg een enthousiast ontvangst toen zij in februari 1944 een bezoek bracht aan de Antillen.42 “Er waren defilés waar vertegenwoordigers van diverse bevolkingsgroepen ieder in hun karakteristieke feestkleding, de prinses cadeaus aanboden. Dit alles ging gepaard met veel zang en dans.” 43
37
Ibidem, 30. Van der Horst, 87. 39 Oostindie & Klinkers, Knellende Koninkrijksbanden, 46. 40 Van der Horst, 94. 41 Ibidem, 99. 42 Ibidem, 103, 104. 43 Van der Horst, 104. 38
8
© 2009 Eva Schoobaar
Een vrolijke menigte begroet prinses Juliana tijdens haar bezoek in Willemstad (februari 1944). Links van de prinses staat gouverneur Kasteel.
De derde factor die bijdroeg naar het streven naar een onafhankelijkere positie ten opzichte van Nederland is de economische ontwikkeling van de Antillen tijdens de Tweede Wereldoorlog. Oostindie & Klinkers wijzen erop dat de Antilliaanse economie zich sterk ontwikkelde tijdens de oorlog, zonder dat Nederland daar een bijdrage aan had geleverd. De olieraffinaderijen op Curaçao en Aruba produceerden in grote mate de brandstof waarop de geallieerde vliegtuigen vlogen. De Antillen waren voor de oorlog volgens Oostindie & Klinkers arm, maar tijdens de oorlog bereikte Curaçao een ruim overschot op de begroting en werd de Antilliaanse gulden losgekoppeld van de Nederlandse gulden. 44 De Antillianen begonnen zich ervan bewust te worden dat zij ook zonder Nederland een goed lopende economie konden creëren, wat het zelfbewustzijn stimuleerde.
2
Olie en Amerikanen: De ontwikkeling van de Antilliaanse economie in oorlogstijd
De Antilliaanse olie was van groot belang voor de geallieerde oorlogsvoering. De olieraffinaderijen droegen volgens Oostindie & Klinkers “in de meest directe zin bij aan de bevrijding van Nederland,” omdat ze olie leverden voor de geallieerden die voor een groot deel vlogen op Antilliaanse vliegtuigbenzine.45 Deze strekking van Oostindie & Klinkers is misschien wat overdreven, maar het staat vast dat de Antilliaanse olie een belangrijke rol speelde tijdens de Tweede Wereldoorlog. De olie was niet alleen voor de geallieerden belangrijk. Ook voor de Antillen zelf was de olie van groot belang, want de economie kreeg dankzij de oorlog een boost waardoor ook de politieke verhouding met Nederland veranderde. Nederland was tijdens deze economische bloei van de Antillen nogal afwezig, omdat de contacten met het moederland werden bemoeilijkt door de oorlog. Volgens Van der Horst werd het contact dat Antilliaanse studenten in Nederland “met familie overzee [hadden] rigoureus verbroken.”46 Er was dus geen contact mogelijk vanuit Nederland met de Antillen. 44
Oostindie & Klinkers, Knellende Koninkrijksbanden, 53. Liesbeth van der Horst, Wereldoorlog in de West. Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba 1940-1945 (Hilversum 2004) 30, Ad van den Oord, Allochtonen van nu & de oorlog van toen. Marokko, de Nederlandse Antillen, Suriname en Turkije in de Tweede Wereldoorlog (Den Haag 2004) 14, Kees Ribbens, Joep Schenk, Martijn Eickhoff, Oorlog op vijf continenten: Nieuwe Nederlanders en de geschiedenissen van de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2008) 116. 46 Van der Horst, 118. 45
9
© 2009 Eva Schoobaar
Het lijkt daarom waarschijnlijk dat de Antillen ook geen contact met Nederland konden maken. Deze contacten speelden zich af op persoonlijk niveau. Op beleidsniveau waren er wel contacten, al waren die minimaal. Zo werd het bezoek van prinses Juliana in 1944 van te voren aangekondigd en moet er dus contact zijn geweest tussen de Nederlandse regering in Londen en de gouverneur van Curaçao. De Antillen ontwikkelden zich op economisch gebied zonder Nederlandse hulp. Deze situatie wordt treffend geschetst door de historica Linda Rupert in haar boek over de handelsgeschiedenis van Curaçao, Roots of Our Future. Doordat het contact met Nederland werd bemoeilijkt door de oorlog gingen de Antillen hun goederen importeren uit andere landen zoals de Verenigde Staten en Argentinië, aldus Rupert. Deze ontwikkeling zette na de oorlog door: 47 “In 1948 a full 50% of Curaçao's imports came from the United States, and just 15% from Holland.”48
Het feit dat de Antillen zich los van Nederland economisch ontwikkelden wakkerde, samen met andere factoren genoemd in hoofdstuk 1, het zelfbewustzijn van de Antillianen aan en zorgde voor een streven naar een meer onafhankelijke positie ten opzichte van Nederland. In dit hoofdstuk concentreer ik mij echter op de boost die de economie kreeg en niet op de gevolgen die de economische groei had voor de relatie van de Antillen met Nederland. Antilliaanse olie voor de oorlog: de jaren ’10, ’20 en ‘30 De Antilliaanse olie werd niet pas bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog interessant. Al ver voor de oorlog waren de olieraffinaderijen van Curaçao en Aruba van belang voor de Antilliaanse economie. Al in de jaren ’10 van de 20e eeuw was er sprake van verwerking van olie op Curaçao. De olie werd gewonnen in Venezuela, vervoerd naar de Antillen en daar verder verwerkt. Voor de verwerking van de ruwe olie werd er door Shell in 1918 een raffinaderij geopend op Curaçao.49 Het Meer van Maracaibo in Venezuela waar de olie gewonnen werd, was namelijk niet toegankelijk voor zeeschepen, waarnaar besloten werd om op Curaçao een raffinaderij te bouwen. Curaçao had een natuurlijke binnenhaven, het Schottegat, die bescherming bood tegen weersomstandigheden. 50 Maar volgens Rupert waren er nog andere redenen voor Shell om Curaçao als locatie voor de olieverwerking te kiezen. Zo lag het eiland gunstig op belangrijke vaarroutes, had het een oude handelstraditie die eeuwen terugging en lag het buiten het gebied dat geplaagd werd door orkanen. 51 Op Aruba vestigde zich de Standard Oil Company, een directe (waarschijnlijk Amerikaanse) concurrent van Shell. Zowel Shell als de Standard Oil Company boden volgens De Jong werk “aan enkele tienduizenden arbeidskrachten.” 52 Ondanks dat Shell al op de Antillen aanwezig was vóór de Tweede Wereldoorlog, profiteerde de bevolking daar volgens Van der Horst niet of nauwelijks van. “ In […] de West was het grootste deel van de bevolking arm. De plantagelandbouw had te lijden gehad van de economische crisis in de jaren dertig, er was enige nijverheid en heel weinig industrie. Veel […]
47
Linda M. Rupert, Roots of Our Future. A commercial history of Curaçao (1999) [e-book: http://books.caribseek.com/Curacao/Commercial_History_of_Curacao/], chapter VI: “The Post War Years (1940-Present)”, kopje “Curaçao During World War Two”, alinea 5. Doordat ik het werk van Rupert geraadpleegd heb als e-book, geef ik geen paginanummers weer, maar geef ik aan onder welk kopje en in welke alinea de desbetreffende inform atie staat. 48 Rupert, chapter VI, kopje “Curaçao During World War Two”, alinea 5. 49 Van der Horst, 29, Rupert, kopje “Timeline”. 50 Dr. L. de Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Deel 9: Londen (’s-Gravenhage 1979) 485 51 Rupert, chapter V: “1915- 1940. Welcome oil”, kopje “Establishment of the Refinery”, alinea 3. 52 De Jong, 485-486.
10
© 2009 Eva Schoobaar
Antillianen leidden een schamel bestaan. Dat was de situatie in de West bij het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog.” 53
Naar mijn mening kan Van der Horst er best gelijk in hebben dat de Antillen arm waren bij het uitbreken van de oorlog in 1940. Maar volgens Ribbens e.a. en De Jong was er wel degelijk sprake van economische groei van de Antillen tot aan de jaren ’30 van de 20 e eeuw. Door de olieproductie was er aldus Ribbens e.a. economische groei en welvaart tot aan de crisisjaren in de jaren ’30.54 Ook De Jong erkent dat de economie van Curaçao een nieuwe impuls kreeg door de vestiging van de olieraffinaderij van Shell. 55 Verder wijzen Oostindie & Klinkers erop dat de Antilliaanse economie zich positief ontwikkelde in de jaren ’20 en ’30. “De economische ontwikkeling van de Nederlandse Antillen […] nam in het interbellum een hoge vlucht door de vestiging van olieraffinaderijen op Curaçao en Aruba.” 56
Deze economische groei klinkt fantastisch, maar profiteerde iedereen op de Antillen daarvan? Werd, met andere woorden, de gewone Antilliaanse bevolking welvarender? Het antwoord op deze vraag is zowel ja als nee. Volgens Rupert stegen de werkgelegenheid, het inkomen en de koopkracht van degene in de sectoren die te maken hadden met de olieverwerking. Dat betekende dat de sectoren zoals de havensector en de bouwsector floreerde. De welvaart van de bevolking werkzaam in de olieverwerking, de haven en de bouwsector steeg dus. Maar dat gold niet voor iedereen. Volgens Rupert raakten alle sectoren die niet aan de olie gerelateerd waren, zoals de landbouw, in verval.57 Dat betekende dus dat niet voor iedereen op de Antillen de welvaart omhoog ging. Dat wekt bij mij de indruk dat vooral op het platteland armoede heerste en er in de steden een toenemende welvaart was, omdat daar werkgelegenheid was. Er is dus reden om aan te nemen dat de Antilliaanse economie al voor de Tweede Wereldoorlog opbloeide door de komst van de raffinaderijen van Shell. Rupert wijst erop dat er op Curaçao al in 1928 meer auto’s per hoofd van de bevolking waren dan in Nederland. Bovendien was 65% van de Curaçaose bevolking economisch actief in 1927, aldus Rupert. 58 Dit zijn cijfers van voor de economische crisis in de jaren ‘30, maar volgens Rupert trok de economie in het midden van de jaren ’30 weer aan.59 Er is reden om aan te nemen dat de Antilliaanse economie floreerde tot aan de jaren ’30 en door de internationale economische crisis in de jaren ’30 weer inzakte. Ondanks de opleving van de economie in het midden van de jaren ’30, stonden de Antillen er economisch niet goed voor bij het uitbreken van de oorlog. Dat geven Van der Horst en Oostindie & Klinkers aan. Ook Rupert geeft toe dat er “very poor locals” waren.60 Bovendien zegt Rupert: “Although there was an initial decrease in Curaçao's oil production at the outbreak of World War Two demand soon increased enormously.”61 Van der Horst noemt de Antilliaanse bevolking arm en Oostindie & Klinkers spreken van een “armlastig Curaçao.”62
Datzelfde “armlastige Curaçao” ontwikkelde tijdens de oorlog echter een ruim begrotingsoverschot. Dat betekent naar mijn mening dat de Antillen, ondanks de 53
Van der Horst, 13. Kees Ribbens, Joep Schenk, Martijn Eickhoff, Oorlog op vijf continenten : Nieuwe Nederlanders en de geschiedenissen van de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2008) 111. 55 De Jong, ibidem. 56 Gert Oostindie & Inge Klinkers, Het Koninkrijk in de Caraïben. Een korte geschiedenis van het Nederlandse dekolonisatiebeleid, 1940-2000 (Amsterdam 2001) 12. 57 Rupert, chapter V, kopje “Establishment of the Refinery”, alinea 5. 58 Ibidem, kopje “Economic Impact of the Refinery”, alinea 1-2. 59 Ibidem, alinea 3. 60 Ibidem, alinea 6. 61 Ibidem, chapter VI: “The Post War Years (1940-Present)”, kopje “Curaçao During World War Two, alinea 1. 62 Gert Oostindie & Inge Klinkers, Knellende Koninkrijksbanden. Het Nederlandse dekolonisatiebeleid in het Caraïben, 19402000: Deel I, 1940-1954 (Amsterdam 2001) 53. 54
11
© 2009 Eva Schoobaar
economische vooruitgang in de jaren ’20 en ’30, pas tijdens de oorlog een grote economische groei doormaakten en een grotere welvaartvaart verkregen. Deze bloeiende economie tijdens de oorlogsjaren is naar mijn mening gestoeld op twee groter pijlers: de export van olie geproduceerd in de raffinaderijen op Curaçao en Aruba en de komst van de Amerikaanse troepen. De olie-explosie in de oorlogsjaren Shell was al vanaf de jaren ’10 aanwezig op Curaçao. In 1914 zocht Shell naar een geschikte locatie om de olie ontdekt rond het meer Maracaibo in Venezuela te verwerken en liet haar oog vallen op Curaçao. Vier jaar later kon de olieraffinaderij op Curaçao in gebruik genomen worden.63 Het hoofdkantoor van de Nederlandse tak van Shell (Shell was een Nederlands-Engels bedrijf) was echter gevestigd in Den Haag. Op 10 mei 1940, toen de oorlog uitbrak in Nederland, verplaatste Shell het Nederlandse hoofdkantoor van Den Haag naar Curaçao. “Koninklijke [Shell, ES] maakte[…] gebruik van een speciale wetgeving die van kracht was geworden op 8 mei 1940 en die het mogelijk maakte de zetel van bedrijven in geval van nood te verplaatsen naar de overzeese gebiedsdelen van het Koninkrijk der Nederlanden.” 64
Volgens de schrijvers van het tweede deel van de zeer omvangrijke studie Geschiedenis van Koninklijke Shell, Stephen Howarth en Joost Jonker, was Curaçao niet het meest voor de hand liggende overzeese gebiedsdeel om de zetel naar toe te verplaatsen. Howarth & Jonker wijzen erop dat Curaçao een buitenpost was en het kantoor van de juridische afdeling een “façade”. De verplaatsing van Shell van Den Haag naar Curaçao had volgens Howarth & Jonker ermee te maken dat door de verplaatsing de bedrijfsmiddelen van het Nederlandse gedeelte van Shell onder de Nederlandse wet vielen, en de directie niet te maken kreeg met de bemoeienis van buitenstaanders die wellicht andere ideeën koesterden. Bovendien onderstreepte de verplaatsing het Nederlandse karakter van Shell, aldus Howarth & Jonker.65 Howarth & Jonker schetsen een heel ander beeld van de Antilliaanse economie dan Van der Horst, Van den Oord en Oostindie & Klinkers. Deze auteurs geven een positief beeld van de economie van de Antillen en wijzen op een groei. Howarth & Jonker echter geven een tweeledig beeld van de olieproductie op de Antillen. Ze zijn dus niet volledig positief over de groei van de olieproductie op Curaçao. Aan de ene kant lijkt de productie op de Antillen toe te nemen. Aan de andere kant zitten er haken en ogen aan de verwerking van ruwe olie op Curaçao en wordt de maximale productiecapaciteit van de olieraffinaderij niet benut, volgens Howarth & Jonker. De aandacht van Howarth & Jonker concentreert zich trouwens veel meer op Nederland, daarnaast ook deels op Nederlands-Indië en tenslotte voor een zeer gering gedeelte op de Nederlandse Antillen. Dat suggereert dat er niet veel te vertellen valt over de Shell-periode op Curaçao. Toch ben ik ervan overtuigd dat de Antilliaanse economie gebaat was bij de komst van Shell en dat de Antillen ook op hun manier belangrijk waren voor Shell, al moet hun belang niet worden overschat. Howarth & Jonker geven in hun werk aan dat Venezuela ruim 35% vormde van de totale productiegebieden van Shell in 1940. Andere productiegebieden zijn de Verenigde Staten, Nederlands-Indië, Sarawak, Brunei, Irak, Argentinië en Egypte.66 Het aandeel van Venezuela stijgt in de oorlogsjaren geleidelijk met 10%. In 1945 werd ruim 45% van het 63
Rupert, chapter V, kopje “Establishment of the Refinery”, alinea 2, 5. Stephen Howarth & Joost Jonker, “Transformatie onder vuur, 1938-1948” in: ibidem, Stuwmoter van de koolwaterstofrevolutie, 1939-1973. Geschiedenis van Koninklijke Shell, deel 2 (Amsterdam) 29. 65 Ibidem, 29-31. 66 Howarth & Jonker, 35. 64
12
© 2009 Eva Schoobaar
totale aandeel van productie van Shell uit Venezuela gehaald.67 Dat kan betekenen dat de verwerking van olie op de Antillen omhoog is gegaan, omdat de olie die in Venezuela werd gewonnen op de Nederlandse Antillen werd verwerkt, zoals blijkt uit het werk van De Jong. 68 Ook is het mogelijk dat de aanvoer van olie in andere productiegebieden sterker daalde dan in Venezuela, waardoor het land relatief kon stijgen als voornaamste productiegebied. Uit de gegevens van Howarth & Jonker valt niet met zekerheid aan te nemen dat de olieproductie op de Antillen steeg.
Grafieken van Howarth en Jonker waarin zij de voornaamste productie gebieden in percentages (linker figuur) en tonnen (rechterfiguur aangeven). Blauw (onderste vlak) is Venezuela, geel 69 (vlak boven Venezuela) is de VS.
Uit de grafiek die Howarth & Jonker publiceren blijkt een lichte stijging van het aandeel van Venezuela als voornaamste productiegebied dat ik hierboven heb genoemd. Maar Howarth & Jonker spreken van een hevige daling van de aanvoer van Venezolaanse olie tussen 1940 en 1942 als gevolg van Operation Paukenschlag waarbij Duitse duikboten voor de Antilliaanse kust de raffinaderijen van Curaçao en Aruba en olietankers beschoten. De term Paukenschlag gebruiken Howarth & Jonker overigens niet. Wel spreken ze van “Duitse onderzeeërs die een bedreiging vormden voor de schepen die de ruwe olie naar Curaçao vervoerden.”70 Ik vind het opvallend dat de aanvoer van Venezolaanse olie daalt, terwijl het aandeel van Venezuela als productiegebied groeit. Howarth & Jonker geven hiervoor geen verklaring in hun werk. Ook ontbreken er cijfers over het aantal vaten olie die geproduceerd werden op Curaçao.
67
Ibidem. De Jong, 486. 69 Howarth & Jonker, 35. 70 Howarth & Jonker, 36. 68
13
© 2009 Eva Schoobaar
De visie van Howarth & Jonker schetst een wisselend beeld van de olieproductie op de Antillen. Ik heb hierboven de stijging van het aandeel van het Venezolaanse productiegebied beschreven als indicatie dat de olieproductie op de Antillen wellicht gestegen kan zijn. Howarth & Jonker kijken met een kritische blik naar de olieproductie op Curaçao. De zware ruwe olie uit Venezuela beperkte volgens hen het vergroten van de productie op Curaçao. De geallieerden hadden met name vliegtuigbenzine nodig. Bij de verwerking van olie tot benzine bij de Curaçaose raffinaderij ontstonden er grote hoeveelheden stookolie en asfalt die zich opstapelden, omdat de vraag naar deze producten kleiner was dan de vraag naar benzine, aldus Howarth & Jonker. Volgens hen “bleven de productie in Venezuela en de verwerking op Curaçao allebei gedurende de hele oorlog onder hun maximale capaciteit.”71 De visie van Howarth & Jonker op de olieproductie op Curaçao geeft niet duidelijk weer dat Kraakinstallatie van de olieraffinaderij van de er sprake was van een productiestijging. Toch wekken Koninklijke Nederlandsche Petroleum Van der Horst, Van den Oord en Oostindie & Klinkers Maatchappij. de indruk dat de Antilliaanse economie tijdens de oorlog groeide. Ik denk dat de indruk die deze auteurs wekken juist is, omdat de werkgelegenheid in de olieraffinaderijen steeg tijdens de oorlog. Deze stijging van de werkgelegenheid geeft aan dat de economie wel degelijk groeide. De olieverwerking op Curaçao bleef dan wel onder zijn maximale capaciteit zoals Howarth & Jonker aangeven, maar dat wil niet zeggen dat er weinig werd geproduceerd. Bovendien werd volgens Howarth & Jonker zelf de verwerkingscapaciteit in het Caraïbisch gebied sterk uitgebreid. Daarnaast werden de innovaties die volgens Howarth & Jonker tijdens de oorlog door Shell en andere oliemaatschappijen waren gedaan ook toegepast op Curaçao. 72 “De raffinaderij op Curaçao kreeg geen katalytische kraakinstallatie tijdens de oorlog, maar de Groep [Shell, ES] bouwde daar wel een extra Dubbskraker, plus twee alkyleringseenheden, een hoogvacuümdestileerinstallatie, een isomerisatie-installatie en een cumeenfabriek.”73
Met andere woorden: er werden nieuwe onderdelen gebouwd bij de raffinaderij op Curaçao. De raffinaderij kende aldus Howarth & Jonker geen beperkingen “als het ging om het maken van benzinecomponenten.” Shell begon op Curaçao daarom met het produceren van aviation aromatics, wat het octaan-gehalte in de olie hoger maakte waardoor het beter geschikt was voor de productie van (vliegtuig)benzine. Het cumeen dat in het bovenstaande citaat wordt genoemd is een voorbeeld van de innovatie van Shell tijdens de oorlog. Om prestatieverhogende brandstoffen te mengen ontwikkelde Shell volgens Howarth & Jonker “een procédé […] voor het maken van synthetisch cumeen door benzeen te aklyleren met propyleen.”74 Uiteindelijk concluderen ook Howarth & Jonker dat de olieproductie op de Antillen belangrijk was tijdens de Tweede Wereldoorlog: “Venezuela, de VS en Curaçao waren de kerngebieden van de Groep [Shell, ES] en zouden dat ook lange tijd blijven.”75 71
Ibidem. Howart & Jonker, 70-71. Ibidem, 71-72. 74 Ibidem, 72. 75 Ibidem, 103. 72 73
14
© 2009 Eva Schoobaar
De Amerikanen en de Antilliaanse economie De Amerikaanse militairen landden met 2500 man op de Antillen in februari 1942. Veertienhonderd van deze troepen werden gelegerd op Curaçao, de rest ging naar Aruba. 76 Voor de komst van de Amerikanen werden de Antillen beveiligd door 1400 Britse militairen die vanaf mei 1940 gelegerd waren op Curaçao en Aruba. 77 De Britten vertrokken in 1942 naar het Verre Oosten. De verdediging van de Antillen was erg belangrijk voor de geallieerden, omdat zij de Antilliaanse olie nodig hadden voor hun vliegtuigen in de strijd tegen de As-mogendheden. Ten tijde van het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was de beveiliging van de Nederlandse Antillen ronduit zwak te noemen, omdat de Nederlandse regering niet in staat was de Antillen (zelfstandig) te beveiligen. Daarom kreeg de Nederlandse regering hulp van de Britten en de Amerikanen bij de verdediging van de Antillen. De komst van de Amerikaanse militairen in 1942 was naar mijn mening om twee redenen goed voor de Antilliaanse economie. Ten eerste deed de middenstand het op Curaçao goed doordat de Amerikaanse militairen hun geld uitgaven in Antilliaanse winkels en uitgaansgelegenheden. 78 Met de komst van de militairen kregen de Antillen “vijfduizend nieuwe klanten die gewend waren om geld te laten rollen,” en zorgden de Amerikanen “voor een enorme omzetverhoging.”79 De Amerikaanse troepen op Curaçao hadden zelfs hun eigen centrum van vermaak, de United States Organisation. Van der Horst merkt op dat de Amerikanen daar graag naar toe gingen om met Antilliaanse meisjes te dansen.80 De Amerikanen brachten dus direct geld in in de Antilliaanse economie. Volgens Van der Horst was er “met de Verenigde Staten […] overeengekomen dat de Amerikaanse militairen zoveel mogelijk gebruik zouden maken van binnenlandse producten. Bestaande bedrijfjes werden uitgebreid en gemoderniseerd, en nieuwe fabriekjes werden opgericht om aan de groeiende vraag naar consumptiegoederen te voldoen.”81 De Portoricanen die de Amerikaanse militairen vervingen in 1943 waren echter minder gul met het uitgeven van hun gage. Zij stuurden hun soldij liever naar hun familie thuis, dan dat ze het uitgaven op Curaçao.82 In hoofdstuk drie bespreek ik de kwestie van de Portoricanen uitvoeriger. Ten tweede zorgden de Amerikaanse troepen voor de verbetering van de Antilliaanse infrastructuur en legden ze defensiewerken aan. Ook dit had naar mijn mening een goede invloed op de economie, omdat met deze investeringen de economie werd gestimuleerd: het leverde werkgelegenheid op. De Amerikanen legden aldus Van der Horst schuilkelders, loopgraven, bunkers en wapenmagazijnen aan. Daarnaast werden de vliegvelden van Curaçao en Aruba verbeterd met nieuwe startbanen en hangaars voor vliegtuigen en aangepast aan de Amerikaanse militaire behoefte. 83 Al hebben de Amerikaanse troepen de economie met hun komst gestimuleerd, hun bijdrage moet niet overschat worden. Amerikaanse militairen zorgden door hun geld uit te geven op Curaçao en de infrastructuur en defensiewerken te verbeteren inderdaad voor meer werkgelegenheid, maar de olieproductie was in mijn ogen van grotere invloed op de economische groei dan de aanwezigheid van de Amerikanen.
76
De Jong, 211-215. Ibidem, 51. Van den Oord, 40. 79 Ribbens e.a., 137. 80 Van der Horst, 39. 81 Ibidem,-35. 82 Van den Oord, 40. 83 Van der Horst, 31. 77 78
15
© 2009 Eva Schoobaar
3
Stijgende Welvaart: De sociale gevolgen van de economische groei
Economie gaat natuurlijk over meer dan alleen maar cijfers. Economie gaat ook over mensen. Daarom richt ik me in dit hoofdstuk op de sociale gevolgen van de groeiende economie. Oftewel: wat betekende de economische groei voor de inwoners van Curaçao en Aruba? Tot nu toe hebben we gekeken wat de Antillen betekenden voor de geallieerde oorlogsvoering in hoofdstuk 1 en is de groei van de Antilliaanse economie uiteengezet in hoofdstuk 2. In dit hoofdstuk wordt gekeken naar sociaal-economische gevolgen van de groeiende economie voor de Antillianen. Daarnaast is er aandacht voor een groot arbeidersconflict met stakende Chinese matrozen en Nederlandse officieren.
De werkgelegenheid In hoofdstuk 2 hebben we uitvoerig gekeken naar de stijgende olieproductie op de Antillen, met als doel de geallieerden van brandstof te voorzien. De olieproductie kon groeien vanwege de toenemende vraag, omdat de geallieerden vlogen op Antilliaanse benzine. Een logisch gevolg van deze toename van de productie van brandstof, is dat de werkgelegenheid in de olie-industrie toenam. Daarvoor zijn aanwijzingen te vinden in de literatuur die ik bestudeerd heb. Volgens Ribbens e.a. ging niet alleen de productie van olie omhoog, maar steeg ook het aantal werknemers.84 Van der Horst meldt dat er op Curaçao bij de Curaçaosche Petroleum Industrie Maatschappij (CPIM), een onderdeel van Shell, “enkele duizenden nieuwe arbeidsplaatsen” vrij kwamen.85 Rupert geeft in haar werk exact aan om hoeveel arbeidsplaatsen het gaat. High and Low Employment Levels at Shell 1922-55 Year Number of Workers 1922 1,089 1929 10,924 1932 3,412 1938 8,562 1940 5,951 1948 12,226 1950 11,582 1952 12,631 1955 9,915 Bron: Rupert (1999), chapter V [dikgedrukt ES]
Zoals de tabel laat zien, komen er tijdens de oorlogsjaren en vlak daarna 6.275 arbeidsplaatsen vrij bij Shell. Dat is een enorm aantal, zeker voor Curaçaose begrippen, omdat het eiland in 1940 slechts 67.000 inwoners had.86 In 1944 was het aantal inwoners gestegen tot 75.000.87 Deze nieuwe arbeidsplaatsen moesten worden opgevuld met (nieuw) personeel. Volgens Van der Horst had de olie-industrie moeite om deze lege plekken op te vullen, omdat er simpelweg een tekort was aan arbeidskrachten. Bovendien moesten de raffinaderijen 84
Kees Ribbens, Joep Schenk, Martijn Eickhoff, Oorlog op vijf continenten: Nieuwe Nederlanders en de geschiedenissen van de Tweede Wereldoorlog (Amsterdam 2008) 136. 85 Liesbeth van der Horst, Wereldoorlog in de West. Suriname, de Nederlandse Antillen en Aruba 1940-1945 (Hilversum 2004) 30. 86 Van der Horst, 10. 87 Linda M. Rupert, Roots of Our Future, A commercial history of Curaçao (1999) [e-book: http://books.caribseek.com/Curacao/Commercial_History_of_Curacao/], chapter V: “1915- 1940. Welcome oil”, tabel 3.
16
© 2009 Eva Schoobaar
concurreren met de Schutterij. Door de dienstplicht voor de Schutterij konden jonge mannen niet werken in de olie-industrie. Daarom boden oliemaatschappijen “hoge lonen en allerlei extra personeelsvoorzieningen,” aldus Van der Horst.88 Verder wierven de Antilliaanse raffinaderijen ook personeel buiten de Antillen. Onder deze buitenlandse personeelsleden waren Portugezen uit Venezuela, Venezolanen en inwoners van de Brits-Caribische eilanden Barbados, Grenada en Saint Vincent.89 Meer dan de helft van de medewerkers van Shell (60%) kwam van buiten de Antillen, aldus Rupert. In 1943 kwamen er 2250 arbeiders van de Brits-Caribische eilanden en in 1944 kwamen nog eens 1200 Portugezen uit Madeira om te werken in de olieraffinaderij.90 Waar al die arbeiders werden gehuisvest is niet duidelijk. Wel is duidelijk dat er bij het uitbreken van de oorlog er volgens gouverneur Wouters woningnood was, wat voor hem een rede was om grote groepen vluchtelingen in de zomer van 1940 te weigeren. 91 Wouters verkeerde hierover het volgende: “Gezien ernstige woningnood, totaal gebrek aan hotelvoorziening, [het] onmogelijk [is] Nederlandse uitgewekenen […] toe te laten […] kan ik alleen toelating verlenen aan betrouwbare familieleden van alhier reeds gevestigde Nederlanders die bereid familieleden geheel hunnen laste in eigen huis op te nemen.”92
Niet alleen bij Shell steeg de werkgelegenheid. Antillianen vonden ook werk bij het aanleggen van nieuwe verdedigingswerken, vliegvelden en infrastructuur. Volgens Ribbens e.a. vonden “duizenden mensen […] in al deze activiteiten goedbetaald werk.”93 Ook de nieuwe (kleine) fabrieken en de gemoderniseerde kleine bedrijven kregen er naar alle waarschijnlijkheid nieuwe arbeidsplaatsen bij. Zo werden er op Curaçao sigaretten gefabriceerd en beleefde de meubelindustrie een opleving.94 Van der Horst noemt het niet in haar werk, maar het is aannemelijk dat ook hier meer personeel kwam te werken al bleef er een tekort aan arbeiders. “Door de relatief kleine afzetmarkt, het tekort aan arbeidskrachten, de schaarste aan grondstoffen en machineonderdelen bleven de bedrijfjes klein, maar deden toch goede zaken.” 95
Naast dat men werk vond bij Shell en de middenstand het goed deed, viel er ook voor vrouwen veel geld te verdienen door als wasvrouw voor de Amerikaanse militairen te werken.96 Het leek wel alsof het niet beter kon gaan. Rupert verwoordt dit in haar boek als volgt: “Between 1940 and 1951 the population of the Netherlands Antilles increased by 46%, employment at Shell by 71%, and the island budget by 345%.” 97 De lonen werden door deze ontwikkeling omhoog gedreven. Dat daar ook een nadeel aan kleefde bespreek ik verderop in dit hoofdstuk. Daarnaast kwamen er, volgens Van der Horst, nieuwe producten op de markt door de komst van de Amerikaanse militairen. Daarbij moet gedacht worden aan stadsbussen, maar ook mode, muziek en films.
88
Van der Horst, 30-31. Ibidem. 90 Rupert, Ibidem, chapter VI: “The Post War Years (1940-Present)”, kopje “Curaçao During World War Two”, alinea 4. 91 Van der Horst, 112. 92 Dr. L. de Jong, Het koninkrijk der Nederlanden in de Tweede Wereldoorlog. Deel 9: Londen (’s-Gravenhage 1979) 28. 93 Ribbens e.a., 137. 94 Van der Horst, 36. 95 Ibidem. 96 Van der Horst, 31. 97 Rupert, chapter VI, kopje “Post War Prosperity”, alinea 4. 89
17
© 2009 Eva Schoobaar
Chinezen gaan in staking Niet alleen in de olieraffinaderijen kwamen er nieuwe arbeidsplaatsen vrij. Er was ook veel werk aan boord van de olietankers die de olie vervoerden, omdat deze onderdeel waren van de olieproductie op de Antillen. Het werk op de olietankers werd door de bemanning beschouwd als gevaarlijk. Howarth & Jonker citeren treffend een van de officieren aan boord van een tanker die waarschijnlijk olie vervoerde van Venezuela naar Curaçao: “Ronddrijven tussen de mijnenvelden bovenop 11.000 ton benzine is niet bepaald een rustkuur.” 98
Naast het gevaar beschoten te worden door de Duitse onderzeeboten die vlak voor de Antilliaanse kust gelegerd waren tijdens Operation Paukenschlag, waren de tankers niet bepaald veilig te noemen. Volgens Van den Oord waren de olietankers “amper zeewaardig” en was het reddingsmaterieel “volstrekt onvoldoende.”99 De reden daarvoor lag bij Shell die “aan de tankervloot zo weinig mogelijk geld [had] uitgeven,” aldus Van den Oord. Bovendien waren er op Curaçao geen specifieke wetten om de zeelieden te beschermen zoals een schepenwet, een scheepvaartinspectie, een zeeongevallenwet of een pensioenregeling voor nabestaanden, merkt Van den Oord op.100 Ook Ad Hoogerwerf noemt in zijn artikel “Slachting op Antillen in 1942 weggemoffeld” in het Rotterdams Dagblad de tankers slecht beveiligd en nauwelijks zeevaardig. Aan boord van de olietankers werkten medewerkers met verschillende nationaliteiten, waaronder ook enkele honderden Chinezen die onder zware omstandigheden benedendeks in de machinekamers hun werkzaamheden uitvoerden. Op 24 februari 1942 brak onder hen een staking uit.101 De directe aanleiding van de staking was Operation Paukenschlag, die ruim een week daarvoor, in de nacht van 15 op 16 februari 1942, van start was gegaan. Tijdens de eerste nacht van de operation bracht een Duitse onderzeeër vijf tankschepen tot zinken bij Aruba en één voor de kust van Curaçao. Deze Duitse aanval kwam als een schok voor de Antilliaanse bevolking, en zorgde voor onrust bij de bemanning van de tankers die voeren voor de Curaçaose Stoomvaart Maatschappij (CSM, onderdeel van Shell). 102 De Chinezen zaten op de onveiligste plek aan boord van de olietankers, namelijk benedendeks. Als bij een aanval zo’n tanker in brand vloog of tot zinken werden gebracht, konden zij geen kant op. Bovendien werden de Chinezen slecht betaald. 103 Na de Duitse aanvallen midden februari, werd het scheepvaartverkeer van en naar Curaçao en Aruba een tijdje stilgelegd. Toen het scheepvaartverkeer op 24 februari 1942 werd hervat, weigerden 450 Chinezen die werkzaam waren op de olietankers, aan de slag te gaan en gingen in staking.104 Ze werden opgesloten op in het kamp Suffisant, op een terrein van Shell op Curaçao. Na twee weken sloten Nederlandse officieren, die zich solidair hadden verklaard met de Chinese stakers, zich bij hen aan. De officieren wilden een hogere uitkering bij overlijden. Ook zij werden net als de Chinezen gearresteerd en opgesloten, maar zaten apart van de Chinese matrozen op het terrein Suffisant.105 Deze Chinese stakers en de officieren werden opgesloten omdat ze volgens Van den Oord en Hoogerwerf als dienstweigeraars werden beschouwd. Bij een Koninklijk Besluit uit 1940
98
Stephen Howarth & Joost Jonker, “Transformatie onder vuur 1938-1948” in: ibidem, Stuwmoter van de koolwaterstofrevolutie, 1939-1973. Geschiedenis van Koninklijke Shell, deel 2 (Amsterdam) 57. 99 Ad van den Oord, Allochtonen van nu & de oorlog van toen. Marokko, de Nederlandse Antillen, Suriname en Turkije in de Tweede Wereldoorlog (Den Haag 2004) 43. 100 Van den Oord, 43. 101 Ibidem. 102 De Jong, 492-493. 103 Ad Hoogerwerf, “Slachting op Antillen in 1942 weggemoffeld”, in: Rotterdams Dagblad, 17-02-1996, p. 29, John Jansen van Galen, “Eerherstel op Curaçao. De vergeten Chinezenkwestie”, in: Parool, 07-05-2003, PS Reportage, 2. 104 De Jong, 493-494. 105 Van den Oord, 43, Van der Horst, 92.
18
© 2009 Eva Schoobaar
was elke zeeman immers verplicht dienst te nemen op schepen die voeren onder de Nederlandse vlag aldus, Van den Oord.106 Twee maanden later, in april 1942, zaten de Chinese stakers nog steeds vast. De staking duurde nu al weken en naar mijn mening begon CSM, waar de Chinezen in dienst waren, daar genoeg van te krijgen. Dat blijkt uit het feit dat CSM op 20 april bedrijfspolitie naar het kamp stuurde om de staking te breken.107 De opgesloten Chinezen waren nog steeds in staking, waardoor de tankers van de CSM niet konden uitvaren. Wat zich daar in het kamp vervolgens precies afspeelde is niet geheel duidelijk. Er bestaan twee versies over de gebeurtenissen die bewuste aprildag: een officiële verklaring en een Chinese interpretatie van de gebeurtenis. Wel is duidelijk dat er na de beschieting van de politie 15 doden en 40 gewonden vielen. De officiële verklaring luidt dat de beschieting van de politie “lijfbehoud” was.108 De Chinezen zouden de bedrijfspolitie als eerste hebben aangevallen, waarop de politie besloot te vuren op de menigte. Maar de Chinese kant van het verhaal is dat de politie het vuur openende nadat een aantal Chinezen hun medegevangen wilden helpen die werden geslagen door de politie.109 Het feit dat de doden werden begraven op een begraafplaats voor misdadigers en ongehuwde moeders, geeft aan hoe onbelangrijk de slachtoffers werden gevonden.110 “Het waren maar Chinezen, analfabeten. Niemand die zich daar druk om maakte”, meldde een Curaçaose journalist.111 Tijdens de staking gaf de directie van de CSM een verklaring aan de Curaçaose pers over de opsluiting van de stakers.112 De verhaal van de stakers, opgesteld door Nederlandse scheepsofficieren die in staking waren, haalde de pers niet. Het blad Amigoe di Curaçao had graag de andere kant van het verhaal willen publiceren, maar kreeg daar de kans niet voor. De publicatie werd door gouverneur Wouters verboden. Amigoe di Curaçao verscheen toen met een witte plek op de plaats waar men het stuk had willen plaatsen met de tekst: “Door den Censor geschrapt.”113 Met daaronder artikel 4 van de Curaçaose Staatsregeling uit 1937: “ 1. Slavernij wordt in Curaçao niet geduld. 2. Allen, die zich op het grondgebied van Curaçao bevinden, hebben aanspraak op bescherming van persoon en goederen.” 114
De staking van de Chinezen en de Nederlanders was niet tevergeefs geweest en had wel degelijk gevolgen. Zo kwamen er na de staking sociale verbeteringen voor de werknemers van de CSM. Er wordt in de literatuur niet nader omschreven wat deze verbeteringen inhielden, maar het is aannemelijk dat de Chinese matrozen beter betaald kregen en de Nederlandse officieren een hogere uitkering kregen bij overlijden, omdat hun eisen werden ingewilligd. Ook kwam het scheepsverkeer richting Venezuela dat stil had gelegen door de werkweigering van de Chinezen en de Nederlanders, weer op gang. Bovendien moest gouverneur Wouters naar aanleiding van het incident zijn biezen pakken. 115 De Chinese regering nam het gewelddadige einde van de staking hoog op: zelfs de Chinese gezant in Havanna kwam eraan te pas. 116 Volgens Van der Horst hadden de Nederlandse Regering en de Staten van Curaçao het vertrouwen in Wouters na het incident verloren en moest hij het veld ruimen.117 Maar Oostindie & Klinkers wijzen erop dat het vertrek van Wouters een combinatie was van verschillende factoren. Volgens hen was Wouters’ positie onhoudbaar geworden omdat hij een autocratisch bewind voerde, de 106
Van den Oord, ibidem. Jansen van Galen, “Eerherstel op Curaçao. De vergeten Chinezenkwestie”. Ibidem. 109 Hoogerwerf, Ibidem. 110 Van den Oord, 43. 111 Van der Horst, 92. 112 Ibidem. 113 De Jong, 494. 114 Howarth & Jonker, 57. 115 Howarth & Jonker, 57. 116 Van der Horst, 92. 117 Ibidem. 107 108
19
© 2009 Eva Schoobaar
geallieerde steun publiekelijk had afgewezen en zijn relatie met de geallieerde bevelhebbers stroef was. Daar bovenop kwam dat Wouters erg terughoudend was met het opnemen van vluchtelingen en was het interneringsbeleid van ‘staatsgevaarlijke personen’ omstreden, aldus Oostindie & Klinkers. Als laatste kwam daar ook nog het incident van de stakende Chinezen en Nederlandse officieren bij.118 Wouters werd op 2 juli 1942 opgevolgd door P. Kasteel, die voorheen de secretaris was van minister-president Gerbrandy.119
Niet alles is goud wat er blinkt De welvaart en de werkgelegenheid op de Antillen steeg tijdens de Tweede Wereldoorlog door de groeiende olieproductie, de aanleg van defensiewerken en verbetering van de infrastructuur, het ontstaan en opbloeien van bedrijfjes en fabrieken en de uitgaven van Amerikaanse militairen. De bevolking had het dus goed zou men kunnen zeggen. Dat illustreren de cijfers van Rupert: in oorlogsjaren, maar ook in de jaren daarna, verdubbelde de bevolking van de Antillen bijna en verdrievoudigde de begroting. 120 Maar het was duidelijk dat niet alles goud was dat er blonk. Volgens van der Horst was er sprake van schaarste. Basisproducten waren niet meer makkelijk te verkrijgen. “In oktober 1942 werd op de Antillen een distributiesysteem ingevoerd voor graan, rijst en maïs en later ook voor olie, aardappelen, suiker, stokvis, boter en margarine.”121
Deze voedselschaarste had te maken met de hoge lonen in de olie-industrie. Maar niet alleen in de olie-industrie was er een goed inkomen te verdienen. De Amerikaanse soldaten betaalden de inwoners van de Antillen goed voor de klusjes die zij voor hen deden. 122 Door de hoge lonen die de raffinaderijen boden trokken volgens van der Horst landarbeiders massaal naar de stad, omdat ze daar veel meer konden verdienen dan op het platteland. Als gevolg daarvan stegen de prijzen van de landbouwproducten “enorm”, aldus Van der Horst.123 Een hoger loon betekende weinig vooruitgang als de prijzen ook in gelijke mate stegen. Men hield daardoor weinig over. Daarnaast had de komst van de Portoricanen naar mijn mening een licht negatief effect op de economische groei van de middenstand op de Antillen. Deze Portoricanen waren de vervanging van de Amerikaanse militairen en kwamen in september 1943 aan op de Antillen. De dreiging voor de Antillen en ook de rest van het Caribische gebied was in 1943 voorbij. Frans-Guyana was in de handen van de vrije Fransen, Brazilië vocht mee aan de kant van de geallieerden en de VS was aan de winnende hand. 124 De Amerikanen waren dus niet meer zo hard nodig in dit deel van de wereld. De komst van de Portoricaanse troepen was een tegenslag voor de Antilliaanse middenstand. In tegenstelling tot hun Amerikaanse collega’s, gaven de Portoricanen hun loon niet uit op Curaçao. In plaats daarvan stuurden zij het geld liever op naar hun familie.125 Nu moet niet gedacht worden dat de het einde van de economische groei op de Antillen volledig voor rekening kwam van de Portocicanen. Volgens Ribbens e.a. droegen ook andere factoren er aan bij dat de “luchtbel van economische bloei” knapte. Zo zorgde het einde van de bouw aan de defensiewerken in 1943 ervoor dat de werkgelegenheid
118
Gert Oostindie & Inge Klinkers, Knellende Koninkrijksbanden. Het Nederlandse dekolonisatiebeleid in de Caraïben, 19402000: Deel I, 1940-1954 (Amsterdam 2001) 59. 119 Van den Oord, 43. 120 Rupert, chapter VI, kopje “Post War Prosperity”, alinea 4. 121 Van der Horst, 40. 122 Ibidem, 31. 123 Ibidem, 32. 124 Ribbens e.a., 122. 125 Ibidem, 138.
20
© 2009 Eva Schoobaar
terugliep. Daarnaast wijzen Ribbens e.a. op de het feit dat de landbouw was teruggelopen en had de handel zich volgens hen “eenzijdig ontwikkeld.”126 “Enorme investeringen waren weliswaar gedaan in defensiewerken, maar dat was geen sector waaruit een sterke, evenwichtige economie kon ontstaan.” 127
Ribbens e.a. hebben een punt wanneer zij aangeven dat uit de bouwsector geen evenwichtige economie kon ontstaan. Maar dat betekent niet dat de Antilliaanse economie aan het einde van de oorlog in het slop was geraakt. De olie-industrie bleef ook na de oorlog doorgroeien. Pas in 1948 kwam het aantal Shell-medewerkers op een hoogtepunt van ruim 12.000. 128 Bovendien ontwikkelde de Antillen een welvaartsniveau dat hoger was dan dat van Nederland tot in de jaren ’50, aldus Oostindie & Klinkers. 129 Blijkbaar was de olieindustrie wel een sector waaruit, om met de woorden van Ribbens e.a. te spreken, een evenwichtige economie kon ontstaan.
Conclusie Vlak voor het uitbreken van de Tweede Wereldoorlog was de Nederlandse Antillen een rustig, onbeveiligd en, voor de Nederlandse regering, een economisch oninteressant gebied in vergelijking met de Nederlands-Indische kolonie. Dat veranderde tijdens de oorlog. De Nederlandse regering was samen Britten en de Amerikanen van mening dat de Antillen beschermd moesten worden door de grote hoeveelheden olie die op Curaçao en Aruba werden geproduceerd. De geallieerden en Nederland wilden dan ook voorkomen dat de Duitse troepen de olieraffinaderijen in handen zouden krijgen en de Nederlandse regering zag in dat zij hulp nodig had bij de verdediging van de Antillen. De Duitsers deden inderdaad pogingen om de olieproductie op de Antillen te saboteren toen bleek dat de geallieerden baat hadden bij Antilliaanse olie. Duitse duikboten beschoten in februari 1942, tijdens Operation Paukenschlag, de olieraffinaderijen op de Antillen en de Antilliaanse olietankers om schade te berokkenen aan de olieproductie. Veel schepen zonken met (dodelijke) slachtoffers tot gevolg, maar aan land vielen er geen slachtoffers. Dankzij de snelle inzet van de Amerikaanse troepen bleef de schade beperkt. De Amerikanen waren de vervanging van de Britse troepen die op de Antillen gelegerd waren vanaf het moment dat de oorlog uitbrak in mei 1940 tot februari 1942, toen de Britten vertrokken naar het Verre Oosten. De Tweede Wereldoorlog was voor de Nederlandse Antillen het beginpunt voor het streven naar een meer onafhankelijke status ten opzichte van Nederland. Ten eerste legde de komst van de geallieerde troepen pijnlijk bloot dat de Nederlandse regering niet in staat was de Antillen zelfstandig te beschermen. Ten tweede zorgden het Atlantic Charter (1941) en de Decemberrede van koningin Wilhelmina (1942) ervoor dat koloniale verhoudingen in een ander daglicht zouden komen te staan. De traditionele verhouding van een autoritair moederland en een volgzame kolonie bleek rijp te zijn voor verandering. Ten derde maakte de bloei van de Antilliaanse economie duidelijk dat de Antillen ook zonder hulp van Nederland meer welvaart konden ontwikkelen. Deze drie factoren vergrootten het zelfbewustzijn op de Antillen, waardoor de Antillianen perspectief zagen in meer onafhankelijkheid ten opzichte van Nederland.
126
Ribbens e.a., 138. Ibidem. Rupert, Ibidem, chapter V, table 3. 129 Gert Oostindie & Inge Klinkers, Het Koninkrijk in de Caraïben. Een korte geschiedenis van het Nederlandse dekolonisatiebeleid, 1940-2000 (Amsterdam 2001) 12. 127 128
21
© 2009 Eva Schoobaar
In mijn voorwoord heb ik mijn probleemstelling verwoord: Wat was de economische rol van de Curaçao en Aruba tijdens de Tweede Wereldoorlog? En wat voor invloed had de oorlog op de Antilliaanse economie? Naar aanleiding van mijn onderzoek kan ik zeggen dat de economische rol van Curaçao en Aruba tijdens de Tweede Wereldoorlog voor de geallieerden vrij groot was. De Antillen leverden grote hoeveelheden brandstof waarop de geallieerde troepen vlogen. Tachtig procent van de Britse Royal Air Force vloog op benzine afkomstig van de Antillen. Drieënveertig procent van de olie in Frankrijk en Groot-Brittannië was van Antilliaanse makelij. Driekwart van de brandstof die voor de strijd in de Stille Oceaan werd gebruikt kwam eveneens van de Antillen, en ook de strijd in Noord-Afrika liep geheel op Antilliaanse olie. De Antilliaanse olieraffinaderijen waren daarom van groot belang voor de geallieerden. Ook had de oorlog invloed op de Antilliaanse economie. De economie kreeg door de verhoogde olieproductie een boost wat welvaart en werkgelegenheid met zich meebracht. Daarnaast zorgden de Amerikaanse troepen voor het aanleggen van defensiewerken en het verbeteren van de infrastructuur dat ook werkgelegenheid opleverde. De grote groepen Amerikaanse militairen stimuleerden bovendien de Antilliaanse middenstand doordat ze hun loon uitgaven op de Antillen. Deze gouden bergen moeten niet overschat worden, want er was tijdens de oorlog nog altijd voedselschaarste. Maar het feit blijft dat het aantal arbeidsplaatsen bij Shell enorm steeg en dat ook de nieuwe (kleine) fabrieken en de gemoderniseerde kleine bedrijven er naar alle waarschijnlijkheid nieuwe arbeidsplaatsen bij kregen. Dat betekende dat de welvaart toenam. Misschien wel het belangrijkste gevolg van de groeiende economie was het groeiende besef dat de Antillen ook zonder Nederlandse steun een (goed)lopende economie bleken te kunnen hebben en dat de Antillianen een gelijkwaardiger positie in het Koninkrijk der Nederland en meer zelfstandigheid zouden kunnen bereiken. Politiek gezien bleek hiervoor de tijd rijp te zijn. Grotere zelfstandigheid kwam er, binnen tien jaar na de oorlog, met de komst van het Statuut voor het Koninkrijk der Nederlanden in 1954.
22
© 2009 Eva Schoobaar