‘Onvermoede rijkdom. De illustratie van kinderboeken tussen 1780 en 1840’ Leontine Buijnsters-Smets
bron Leontine Buijnsters-Smets, ‘Onvermoede rijkdom. De illustratie van kinderboeken tussen 1780 en 1840.’ In: Berry Dongelmans, Netty van Rotterdam, Jeroen Salman en Janneke van der Veer, Tot volle waschdom. Bijdragen aan de geschiedenis van de kinder- en jeugdliteratuur. Biblion Uitgeverij, Den Haag 2000, p. 135-150
Zie voor verantwoording: http://www.dbnl.org/tekst/buij004onve01_01/colofon.htm
© 2004 dbnl / Leontine Buijnsters-Smets
135
Onvermoede rijkdom De illustratie van kinderboeken tussen 1780 en 1840 Leontine Buijnsters-Smets Vijfenzestig jaar geleden, in 1934, verscheen de dissertatie van Eleonora de la Fontaine Verwey over de letterkundige boekillustratie in de XVIIIe eeuw.[1] Ook nu, [1] in 2000, kan deze studie nog steeds gelden als pionierswerk. Maar juist met de E. de la Fontaine Verwey, De illustratie van kinderboeken heeft mevrouw Verwey zich niet beziggehouden, al verdienden letterkundige werken in de deze volgens haar beslist een afzonderlijk onderzoek. XVIIIe eeuw. Amsterdam Iemand die zelfs nog langer geleden, in 1925, een korte maar degelijke aanzet 1934. in die richting gaf was Louise Wirth in haar proefschrift Een eeuw kinderpoëzie 1778-1878.[2] Sindsdien verschenen wel enkele tijdschriftartikelen over afzonderlijke [2] boekillustratoren, onder anderen van mijzelf over Simon Fokke, Jacobus Buijs, L. Wirth, Een eeuw [3] kinderpoëzie 1778-1878. Jacobus Van Meurs, Christina Chalon en Haatje Pieters Oosterhuis en een Groningen 1925. beknopte schets over boekverzorging en illustraties in 1982 van Margreet van [3] Zie L. Buijnsters-Smets, Wijk-Sluyterman.[4] Maar dat blijven toch uitzonderingen. De door De la Fontaine ‘Simon Fokke (1712-1784) Verwey bewust opengelaten lacune is ook nu bij lange na nog niet opgevuld: niet als boekillustrator’, in: Leids voor haar achttiende eeuw en al helemaal niet voor de direct aansluitende periode kunsthistorisch jaarboek 1985: Achttiende-eeuwse tot 1840. kunst in Nederland IV. Delft Dit gemis aan kunsthistorisch onderzoek en publicaties is om twee redenen 1987, 127-147; Idem: betreurenswaardig. Allereerst omdat kinderboeken veelal rijk geïllustreerd zijn. ‘Jacobus Buys als En op de tweede plaats, omdat juist op dit weinig betreden gebied nog onvermoede boekillustrator’, in: Documentatieblad schatten te ontdekken zijn. Vandaar ook de titel van dit artikel. ‘Onvermoede werkgroep 18e eeuw 16 rijkdom’, dat suggereert geringschatting of op zijn best onwetendheid met betrekking tot het geïllustreerde kinderboek uit de hier bedoelde periode en zo is (1984), 91-107; Idem: ‘Illustraties en decoratieve het eigenlijk ook bedoeld. De mythe die steeds weer opgeld doet wil, dat vóór het versieringen voor Feith's optreden van Willem Wenckebach, Theo van Hoytema en Nelly Bodenheim, roman “Julia”’, in: Antiek 16 Nederlandse kinderboeken er meestal afschuwelijk uitzagen: lelijk van typografie, (1981), 305-316; Idem: ‘Jacobus van Meurs bedroevend van illustratie en slordig gekleurd. Pas in de jaren zeventig van de vorige eeuw zouden Walter Crane, Randolph Caldecott en Kate Greenaway vanuit (1758-1824) als boekillustrator’, in: Antiek 15 Engeland het nieuwe licht hebben gebracht, tot heil ook van het Nederlandse (1981), 443-457; Idem: ‘Christina Chalon, een achttiende-eeuwse tekenares’, in: Antiek 16 (1982), 471-481. [4] M. van Wijk-Sluyterman, Van anonieme boekversierders tot erkende kunstenaars. Twee eeuwen boekverzorging en illustraties van het Nederlandse jeugdboek. Den Haag 1982.
Leontine Buijnsters-Smets, ‘Onvermoede rijkdom. De illustratie van kinderboeken tussen 1780 en 1840’
kinderboek.[5] Wat een misverstand! Nog afgezien van de vraag of die artistieke prentenboeken van Van Hoytema wel echt
[5]
Over de invloed van deze illustratoren zie: H. Leuvelink e.a., Kleur voor kinderen. Het kinderboek in de Haagse tentoonstelling van 1893. Zutphen [enz.] 1993, vooral 24-35.
Leontine Buijnsters-Smets, ‘Onvermoede rijkdom. De illustratie van kinderboeken tussen 1780 en 1840’
136 als kinderboek functioneerden, miskent deze voorstelling van zaken de vele kwalitatief uitstekend geïllustreerde kinderboeken uit de periode 1780-1840. Bovenstaande kritiek van de Nieuwe Kunst-beweging[6] geldt alleen voor sommige wanproducten uit vooral de tweede helft van de negentiende eeuw zoals de firma [6]Onder invloed van de Arts and Crafts Movement Vlieger rond de eeuwwisseling op de markt bracht: flodderig-dunne, goedkope heruitgaafjes van Nederlandse of Duitse prentenboeken, opgetut met kitscherige ontstaat er ook in Nederland een streven naar een chromolitho's. Maar dit vonnis mag niet met terugwerkende kracht worden esthetisch verantwoorde toegepast op de Nederlandse kinderboekillustratie uit de periode 1780-1840. verzorging van het boek. Zie Waarom heeft die kinderboekillustratie dan nooit eerder serieuze aandacht en verder: E. Braches, Het boek als Nieuwe Kunst 1892-1903. waardering gekregen? Hier geldt het mechanisme: onbekend maakt onbemind. Utrecht 1973. Oude kinderboeken zijn vaak zeldzaam en fragmentarisch in onze publieke bibliotheken bewaard zodat elk oordeel daarover slechts het karakter van voorlopigheid mag hebben. Veelvuldig stuit men op niet in de Brinkman genoemde boeken of ontdekt men ander onbekend materiaal, zoals een recente vondst van circa tachtig tekeningen van de kinderboekillustrator Haatje Pieters Oosterhuis, in het archief van de ‘Boekhandels Vereeniging’.[7] Niettemin was het vonnis al geveld, eer alle stukken op tafel lagen. Zoals de inhoud van negentiende-eeuwse kinderboeken [7]L. Buijnsters-Smets, ‘H.P. Oosterhuis, een veelgevraagd doorgaans generaliserend wordt afgedaan als moralistisch gezeur, zo wordt de illustrator van kinderboeken illustratie steeds weer beoordeeld naar een aantal stuntelig getekende, lelijke in de negentiende eeuw’, in: litho's en de soms inderdaad schrikbarend slechte specimen van chromolithografie De boekenwereld 15 (1998), uit de magazijnen van Vlieger of Noothoven van Goor. 176-190. Het is natuurlijk een onmogelijke opgave om hier in enkele bladzijden die mythe van onaantrekkelijkheid te ontzenuwen. Mijn bedoeling is enkel om aan de hand van enige voorbeelden, als voorproefje op ons nieuwe boek,[8] het negatieve [8] beeld wat te retoucheren, in de hoop verdere nieuwsgierigheid op te wekken. Dit nieuwe boek van de
Het kinderboekenlandschap Wanneer we het kinderboekenlandschap uit de negentiende eeuw in kaart willen brengen dan kunnen we dat doen door onderscheid te maken naar inhoud en naar presentatie. Wat de inhoud betreft kan men vier soorten onderscheiden: - boeken die zich vooral richten op de morele ontwikkeling van het kind, bijvoorbeeld de moralistische vertellingen.
hand van P.J. Buijnsters en L. Buijnsters-Smets zal zich richten op de geschiedenis van het Nederlandse kinderboek in de negentiende eeuw.
Leontine Buijnsters-Smets, ‘Onvermoede rijkdom. De illustratie van kinderboeken tussen 1780 en 1840’
137 - boeken die met name de verstandelijke, cognitieve ontwikkeling ten doel hebben, zoals de zogenaamde zaakboeken. - een derde categorie die vooral aan de verbeelding appelleert, zoals sprookjes, spookverhalen en dergelijke. - teksten die puur voor amusement dienen, bijvoorbeeld de komieke versvertelling van Moeder Hubbard en haar wonderhond en alle poes-, hond-, big-, aap-verhalen van hetzelfde slag.
Wat de presentatie aangaat kent elk van die zo juist genoemde soorten weer twee uitersten: goedkoop in prijs, primitief uitgevoerd, bedoeld voor de smalle beurs. Of: duur, verzorgd van vormgeving, gericht op een kapitaalkrachtiger publiek. Binnen die extremen bestaan dikwijls weer prijsnuances, al naar gelang formaat, papiersoort, gekleurde of ongekleurde prenten. De duurdere boeken voorzag men tot 1840 doorgaans van kopergravures of aquatinten en vanaf circa 1830 van gekleurde litho's, terwijl de boekjes die maar een paar stuivers kostten vaak geïllustreerd werden met houtsneden afkomstig van nieuw gesneden houtblokken, of van oude, afgesleten blokken. We weten dat Hieronymus van Alphen al grote waarde hechtte aan mooie kopergravures bij zijn kindergedichtjes.[9] En toen er in het laatste kwart van de [9] achttiende eeuw steeds meer speciaal voor kinderen geschreven boeken op de Dit blijkt uit Van Alphens voorwoord bij zijn Vervolg markt kwamen, besteedden uitgevers daar doorgaans evenveel zorg aan als aan die voor volwassenen. Topillustratoren als Buys en Vinkeles werden aan het werk der kleine gedigten voor kinderen. Zie de heruitgave: gezet om kinderboeken van goede platen te voorzien. Vinkeles, Van Meurs en Hieronymus van Alphen, Numan waren ook na de eeuwwisseling nog actief, terwijl er dan bovendien nieuwe Kleine gedigten voor namen naar voren komen als Carl Christiaan Fuchs, Haatje Pieters Oosterhuis en kinderen. Bezorgd door P.J. Buijnsters. Amsterdam 1998, Alexander Cranendonck, specialist in houtgravure. Maar deze kinderboeken 65-66. hadden wel hun prijs! Toch hoefde goedkoop beslist niet altijd lelijk of stuntelig te betekenen. Zo verscheen circa 1810 bij de Erve H. Rynders te Amsterdam Het leerzame Prenteboekje voor Kinderen, waarbij elk van de negen deeltjes in klein octavo, acht ongesigneerde houtsneden bevat met een toepasselijk vers. Alle voorstellingen hierin zijn ontleend aan de dagelijkse realiteit, zoals het verjaardagsmaal waar Mietje op poffertjes, wafels en slemp mag trakteren, het inspannen van het bokje, het kind aan de leiband enzovoort. De prenten zijn meestal levendig van tekening en scherp van afdruk op goed papier.
Leontine Buijnsters-Smets, ‘Onvermoede rijkdom. De illustratie van kinderboeken tussen 1780 en 1840’
‘Het inspannen van het bokje’, uit: Het leerzame Prenteboekje voor kinderen.Tweede stukje. Amsterdam: Erve H. Rynders, [ca. 1810]. (Particuliere collectie.)
Voor elk van de vier genoemde inhoudscategorieën zullen nu enkele voorbeelden volgen. Daarbij is het nodig om iets van de in-
Leontine Buijnsters-Smets, ‘Onvermoede rijkdom. De illustratie van kinderboeken tussen 1780 en 1840’
138 houd van het boek te vertellen, omdat de illustratie - als het goed is - daarmee nauw verband houdt. Het is echter zeker niet zo dat die vier hoofdgroepen met hoge muren omgeven zijn waardoor er geen vermenging van soorten mogelijk is.
Moralistische vertellingen Wanneer we spreken over moralistische vertellingen, waarin goed en slecht gedrag gedemonstreerd wordt aan de hand van enig voorval, dan komen we terecht bij schrijvers als Petronella Moens, Francijntje de Boer of Frans van Aken. In Kleine vertellingen voor kinderen (Deventer 1835) van Petronella Moens vormt dierenliefde een centraal thema. Het merkwaardige van dit boekje is dat de uitgever, A.J. van den Sigtenhorst, nog enkele plaatjes van graveur Carl Christiaan Fuchs in voorraad had en vervolgens aan Moens vroeg om daar verhaaltjes bij te schrijven.[10] Zij schrikt er [10] niet voor terug om de jonge kinderen van vijf tot negen jaar, waar de tekst voor Moens vertelt dit zelf in het voorbericht bij Kleine bedoeld is, met gruweldaden te confronteren. Zo vertelt ze in ‘De Wreedaard’ vertellingen voor kinderen. over slagersDeventer 1835.
‘Flip en de haan’, uit: Petronella Moens, Kleine vertellingen voor kinderen. Deventer: A.J. van den Sigtenhorst, 1835. (Particuliere collectie) (Alle foto's drs. M. Wolters, Den Haag.)
Leontine Buijnsters-Smets, ‘Onvermoede rijkdom. De illustratie van kinderboeken tussen 1780 en 1840’
139 knecht Flip. Die is door dienders uit huis gehaald, omdat hij een marktvrouw heeft beroofd en vermoord. De vader van Cornelia en Betje lijkt nauwelijks verbaasd als hij dit hoort: ‘Ja, lieve kinderen!’ zeide de vader, ‘Flip is een wreedaardig, boos mensch. Toen ik nog een kind was en hij ook, heeft hij mij en uwen oom Hein eens heel bedroefd gemaakt’. Pas nu wordt onze aandacht getrokken door een plaatje waarop te zien is hoe een jongen een haan met wat voer uit zijn hok lokt, terwijl een andere knaap het beest met een hakmes de kop wil afslaan. Dat is precies de schokkende jeugdherinnering waar vader aan refereert. De wrede Flip heeft destijds hun mooie haan om het leven gebracht en die wandaad tegen een dier blijkt nu de eerste stap te zijn geweest op het pad van de mensenmoord. Ook het uithalen van vogelnestjes wordt door Moens scherp veroordeeld. Anderzijds echter ziet moeder lachende toe, wanneer Louise haar cyperse kat leert dansen, terwijl broer Hendrik op zijn viool speelt. Francijntje de Boer, ‘Dienstmaagd te Sneek’ zoals ze zich zelf noemt, publiceerde enkele moralistische verhalen en gedichtjes, die uitmunten door hun anonieme maar zorgvuldig bewerkte kopergravures. In haar bij G.J. Beijerinck uitgegeven Gedichtjes voor Kinderen (1822) vraagt Jan: waarin zou toch 't Geluk bestaan (...) dit wilde ik wel eens weten: Ligt dat in fraai gekleed te zijn, Uit te gaan of lekker te eten?
Maar nee, dan zouden arme mensen nooit gelukkig kunnen zijn. Zijn vriendje Hein repliceert: denk eens aan laatst, toen wij ons vergaapten aan een mooie koets met paarden waarin een deftig echtpaar zat. Dominee die bij ons stond zei toen: rijkdom geeft wel gemak in het leven, maar maakt niet altijd gelukkig: Die mensch alleen smaakt waar geluk, die zich, met liefde en vergenoegen, In welke kring hij wierd geplaatst, Altijd naar zijnen pligt wil voegen.
En bij het vers: ‘Het teederhartig meisje’ wordt Dina door het voorbeeld van haar moeder aangespoord tot het minzaam omgaan met de armen. Morele correctheid in woord en beeld!
Leontine Buijnsters-Smets, ‘Onvermoede rijkdom. De illustratie van kinderboeken tussen 1780 en 1840’
140 Echt Nederlands is ook Frans van Akens boekje Deugdrijke Voorbeelden en Zedelijke gesprekken voor de Jeugd (2e stukje, 1801), uitgegeven bij de firma Houtgraaf (waarop ik straks nog terugkom), dat kinderen allerlei deugden wil bijbrengen als lijdzaamheid bij ziekte of dienstvaardigheid ten aanzien van anderen. En vooral eerlijkheid, met als voorbeeld snoepzuchtige Jantje, die in de verleiding komt iets weg te nemen uit een onbeheerd liggende zak met duiten. Belangrijk is ook matigheid, waartoe Moeder Lotje aanspoort als zij alle marsepein en lekkernijen van Sint meteen wil opeten.
Abecedaria en zaakboeken Tot de boeken die zich vooral richten op de cognitieve ontwikkeling van het kind behoren zowel de Abecedaria en leesboekjes als de zaakboeken. We zien hoe begin negentiende eeuw het grotendeels ongeïllustreerde ABC of Haneboek en de leesboekjes voor het aanvankelijk onderwijs steeds meer het karakter van een prentenboek krijgen. Wat de lees-prentenboekjes betreft, vinden we een fraai voorbeeld van de klankmethode in een goedkoop uitgaafje van G. Ypma te Franeker, Nieuw Prenteboekje voor de lieve kleinen uit 1826. De twee stukjes van elk acht bladen tonen zeven fraai vormgegeven, uit de hand gekleurde houtgravures met bijpassende tekst in diverse lettertypen. Bij de letter IJ staat:
Het IJS Krijn rijdt op het IJS. Hein lust wel Rijst, als hij reist op het ys. Maar Krijn! gedraag u wijs, Ga niet te vroeg op het IJs.
De weerspiegeling van de bomen in het water, evenals het stoere lichaam van die Hollandse boer met zijn pet op, zijn raak neergezet. Op eenzelfde wijze komt de letter U aan bod met: het VUUR. De vroegnegentiende-eeuwse zaakboeken van de Amsterdamse uitgever Evert Maaskamp, die stuk voor stuk excelleren op het punt van boekillustratie, beoogden de cognitieve vorming van het wat oudere kind. De chic vormgegeven boekjes met veel handgekleurde prenten in kopergravure waren steeds pittig in prijs. Ze informeren het kind over allerlei soorten dieren, bloemen, vruchten, mythologische figuren, ambachten of over vreemde landen en volken. Deze luxe uitgaven staan in de traditie van de Orbis Pictus uit 1658 door Amos Comenius. Ze behoren echter tot de educatief-encyclopedische
Leontine Buijnsters-Smets, ‘Onvermoede rijkdom. De illustratie van kinderboeken tussen 1780 en 1840’
141
‘Krijn rijdt op het ijs’, uit: Nieuw prenteboekje voor de lieve kleinen. Met bijgevoegde leeslesjes naar hunne vatbaarheid, Eerste stukje. Franeker: G. Ypma [1826]. (Particuliere collectie.)
kinderboeken-nieuwe stijl, die ongeveer tezelfdertijd ook in het buitenland het licht zagen met Bertuchs Bilderbuch (1792-1830)[11] als bekendste voorbeeld. Maaskamps [11] zaakboeken zijn meestal bewerkingen naar het Frans of Duits. F. Bertuch: ‘Bilderbuch [12] für Kinder. Weimar In het Museum voor de jeugd. Een kindergeschenk uit 1806 worden 1790-1830; zie ook P.J. elementaire zaken zoals het water, het rundvee of het ijzer afgebeeld in kleine Buijnsters en Leontine tafereeltjes. Nadat bijvoorbeeld het koren tot wasdom is gekomen op het veld, Buijnsters-Smets, tonen enkele afbeeldingen het kind welke toepassingen mogelijk zijn: men maakt Bibliografie van Nederlandse school- en kinderboeken er meel van voor ons dagelijks brood, het stro dient niet alleen voor de beesten 1700-1800. Zwolle 1997, nr. om in de stal op te
1613. In het vervolg afgekort als BNK. [12] Dit boekje in oblongformaat is een bewerking van: Der neue Jugendfreund. Ein lehrreiches Bilderbuch für Kinder. Leipzig 1806. Zie: H. Wegehaupt, Alte deutsche Kinderbücher. Bibliographie 1507-1850. Berlijn 1979.
Leontine Buijnsters-Smets, ‘Onvermoede rijkdom. De illustratie van kinderboeken tussen 1780 en 1840’
142
‘Het koren’, uit: Museum voor de jeugd. Met gekleurde afbeeldingen. Eerste stuk. Amsterdam: E. Maaskamp, 1806. (Particuliere collectie)
liggen maar ook voor het fabriceren van strohoedjes. Tarwe is verder de grondstof voor het stijfsel, waarvan elke wasvrouw zich bedient en waarmee het papier bestreken wordt om het sterker te maken. Een volgend stukje gaat over het smeden van het ijzer en laat de voorwerpen zien die men ervan kan maken, zoals de bliksemafleider, een kan of inktkoker. Alle voorstellingen zijn met haast wetenschappelijke precisie weergegeven. Een ander Maaskamp-boek, de Galerij van afbeeldingen voor de jeugd[13] maakt het kind vertrouwd met allerlei rangen van militairen, zoals de soldaat, dragonder [13]Dit is een bewerking van H. Seidel, Neuer Orbis en huzaar; voorts met verschillende nationaliteiten, maar bijvoorbeeld ook met Pictus in sechs Sprachen de luchtdruk, hier gedemonstreerd aan de Maagdenburger halve bollen. oder unterhaltendes und Heel verfijnd zijn vervolgens voorstellingen van vruchten in J. Roemers belehrendes Bilderbuch für Vruchtmandje voor de jeugd, eveneens bij uitgever Maaskamp, met tien fraaie Kinder von jedem Alter. stippelgravures naar de Franse uitgave, van bijvoorbeeld een aardbei en een Nürnberg [enz.] 1804. [14] kweepeer. [14]
Het Vruchtenmandje is een bewerking van het Franse Le Panier des Fruits ou descriptions botaniques et notices historiques des principeaux fruits cultivés en France; ouvrage destiné aux jeunes gens. Paris: Perlet, 1807. De platen werden gegraveerd door François Maradan naar M. Prêtre. Zie: U. Thieme en F. Becker, Allgemeines Lexikon Bildener Künstler. Fotomech. herdr. Leipzig 1969-1971, Bd. 1-37, resp. XXIV, 49 en XXVII, 386.
Leontine Buijnsters-Smets, ‘Onvermoede rijkdom. De illustratie van kinderboeken tussen 1780 en 1840’
143 Een uitgever die zich eveneens toelegde op educatief-encyclopedische boeken, maar - anders dan Maaskamp - nu voor de minder gevulde beurs, is Pieter Hendrik Trap te Leiden. Trap geeft vanaf 1811 acht van dit soort werkjes uit, allemaal hetzelfde formaat en gestoken in een okergeel uitgeversbandje. De prijs bedraagt steeds 90 cent. Elk boekje heeft tien doorgaans zorgvuldig gekleurde platen in kopergravure met daarop een aantal afbeeldingen. Ontwerper en graveur blijven anoniem, maar moeten waarschijnlijk in de Trap-familie gezocht worden. In een van die acht, het Leerzaam mengelwerk voor de jeugd uit 1811, krijgen de kinderen informatie over een echt Hollands verschijnsel als het turfsteken, het uitgraven van veenaarde die gebruikt werd als brandstof. Een ander prentje laat het Hollandse wintervermaak op het ijs zien met een arrenslee, de koek- en zopietent en het kind met zijn duwsleetje.
Fantasieverhalen Kinderboeken, meer aan de verbeelding dan aan het verstand appellerend (onze derde categorie), zal men in een periode waarin leren spelen heette niet zoveel aantreffen. Een goed specimen echter is het boekje Verhalen uit China, (Leiden: P.J. Trap, circa 1835), buitengewoon fraai verlucht met vijf gekleurde litho's van P.W.M. Trap. De onbekende auteur zegt weliswaar dat hij zijn jeugdige lezertjes bekend wil maken met leefwijze en gewoonten van de Chinezen, maar wat hij vertelt prikkelt meer de fantasie dan dat het informatie verschaft.
‘De verjaardag van Komaki’, uit: Verhalen uit China, Leiden: P.J. Trap, [ca. 1835]. (Particuliere collectie.)
Leontine Buijnsters-Smets, ‘Onvermoede rijkdom. De illustratie van kinderboeken tussen 1780 en 1840’
Bij deze plaat bijvoorbeeld zien we hoe de tienjarige Komaki voor zijn verjaardag twee vriendjes heeft uitgenodigd en hen verrast met een nieuw spel: het zeepbellen blazen. Chinezen kennen immers geen zeep, maar Komaki's vader heeft die uit Europa meegebracht. In een ander verhaal gaan twee broertjes voor het eerst vissen met een hengel waaraan aas is vastgemaakt. Normaliter vissen Chinezen, als men de auteur mag geloven, met afgerichte vogels die in het water duiken. Hoe een rijk Chinees meisje de dag begint, zien we op een andere prent tegenover de titel. Bij alle afbeeldingen is kennelijk getracht om door kleding, haardracht of attributen als een parasol en ook door de schikking van planten en bloemen het geheel op een artistieke manier een Chinees karakter te geven. Maar over de Chinezen zelf wordt het kind niet veel wijzer. Sprookjes en toververhalen doen bij uitstek een beroep op de kinderlijke fantasie. Ondanks kritiek van verlichte opvoeders vonden ze in diverse gedaanten een gunstig onthaal bij het Nederlandse
Leontine Buijnsters-Smets, ‘Onvermoede rijkdom. De illustratie van kinderboeken tussen 1780 en 1840’
144 publiek, blijkens de vele herdrukken van de Moeder de Gans-verhalen. Tot die toververhalen behoort ook De Houthakker onder allerlei gedaanten, een goedkoop boekje van circa 1825, verschenen bij J. Zender te Dordrecht, met vier handgekleurde houtgravures. De arme Hendrik leeft met zijn moeder in een hut en bezit niets anders dan een bijl. Bij het houthakken in het woud hoort hij plots het schuren van een ketting. Hij gaat op onderzoek uit en vindt een spierwitte geit op een dorre rots vastgebonden. Vol medelijden waagt hij er zijn bijl aan om de ketting te splijten. Dat lukt en de bijl is waarempel nog heel. Als hij dan nog eens omkijkt naar de geit, staat daar ineens een mooie vrouw in witte kleren. Het is de tovergodin Candida die door een boze tovenaar geketend werd. Om haar dankbaarheid aan Hendrik te tonen mag hij kiezen uit drie beloningen: rijkdom, geleerdheid of de mogelijkheid om van gedaante te veranderen. Hendrik kiest het laatste en als hij een grote hoop hout heeft gehakt, wenst hij een muilezel te zijn om het hout naar huis te verslepen. Dat lukt en Hendrik herkrijgt daarna weer zijn menselijke gedaante. Maar al zijn volgende gedaantewisselingen brengen vele gevaren met zich mee. Zo kan hij, wanneer hij als een vogel naar zijn moeder wil terugvliegen, slechts met moeite ontsnappen aan een gulzige sperwer door haastig weer mens te worden, met als gevolg dat hij naar beneden valt en beide benen breekt. Dan verschijnt de tovergodin die hem geneest en hem de bekwaamheid geeft om een goede dokter te worden. Men ziet: alles onversneden verbeeldingskunst en dat geldt ook voor de plaatjes die, eenvoudig van voorstelling, voortreffelijk passen bij dit verhaal.
Komische vertellingen Tot de laatste categorie, de kinderboeken die puur voor het amusement zijn gemaakt, reken ik onder meer de komische prentenboeken van Moeder Hubbard, Vrouw Trot en soortgenoten. Dit type versvertelling, waaraan elke pedagogische strekking ontbreekt, is van Engelse oorsprong. Bij ons is J.F.L. Müller een van degenen die met De kluchtige Poes en het Hondje en De kluchtige Aap en het Poesje de kinderen dergelijk ongecompliceerd plezier verschaften.
Leontine Buijnsters-Smets, ‘Onvermoede rijkdom. De illustratie van kinderboeken tussen 1780 en 1840’
‘Poes en Hond spelen kaart’, uit: J.F.L. Müller, De kluchtige Poes en het Hondje. Amsterdam, Johannes Guykens. (Particuliere collectie.)
Beide boekjes verschenen in 1838 bij Johannes Guykens te Amsterdam. In De kluchtige Aap en het Poesje[15] wil aap Martijn een geintje uithalen met huisgenote Mietje de poes door haar snorharen af te scheren. Hij is er reeds in geslaagd haar [15]Naar het Engelse The in te zepen en met een groot servet op een stoel vast te binden. Gelukkig komt de monkey's frolic. London 1825. meid tussenbeide, maar eer zij
Leontine Buijnsters-Smets, ‘Onvermoede rijkdom. De illustratie van kinderboeken tussen 1780 en 1840’
145 hulp kan halen is de aap met poes in zijn armen het dak op gevlucht. Hij klimt op de schoorsteen en zakt met de poes naar beneden. Roetzwart komen ze terecht bij de buurman, die ziek te bed ligt, maar in paniek de trap afrent, menend spoken te zien. Alles loopt echter met een sisser af, want de aap heeft er voor gezorgd dat buurman zijn benen weer kan gebruiken en poes komt met de schrik vrij. Zestien geestige, enigszins karikaturale prenten versieren het handgekleurde en op goed papier gedrukte boekje. Tot de minder escalerende amusementslectuur behoren de prentenboekjes en kinderalmanakken van de firma Houtgraaf te Amsterdam. Deze door Willem Houtgraaf gestichte uitgeverij startte haar activiteiten met een prestigieuze, peperdure uitgave: het Prenteboek voor Kinderen [BNK nr. 1620]. Maar na het plotselinge overlijden van haar man in 1791, moest de weduwe Houtgraaf de zaken op een bescheidener niveau brengen. Zij en haar zoon gaan dan in de komende decennia aanzienlijk goedkopere prentlectuur uitgeven: kleine boekjes met links een plaatje, rechts een versje. Maar juist deze ‘kinderwerkjes’ verdienen het predikaat ‘onvermoede rijkdom’. Uit die thans fel gezochte, zeer zeldzame, meest ongedateerde Prenteboekje[s] voor Kinderen, en Prentjesalmanak[ken] wil ik enkele illustraties onder de aandacht brengen. Deze zijn extra aantrekkelijk omdat de voorstellingen zo echt Hollands van karakter zijn. Het eerste plaatje stelt voor: ‘de Thuis gekomen Wasch’. In sommige deftige Nederlandse huishoudens ging de grote was slechts twee keer per jaar de deur uit. Als deze schoon terugkwam, werd ze in een mand naar de zolder gehesen en daar gedroogd, gemangeld en gestreken. Hier is te zien hoe de huishoudster en haar dochter het natte goed uitpakken. Ook in de negentiende eeuw zocht men bij ziekte soms genezing in de kruidenwinkel, terwijl boeren en buitenlui zich dikwijls lieten inpalmen door een welbespraakte straat- of marktdoctor. Mooie meisjes konden in de mutsenkelder een fraai hoedje kopen, maar dan wel naar ieders stand: voor de een ‘n mutsje’, voor de ander een ‘kornetje’. ‘Spelen die niet kunnen schaden, zijn geoorloofd aan de jeugd’, zo staat bij een plaatje van twee jongens, bezig met ‘Kuiltjesschieten’, iets dat wij knikkeren noemen. Die knikkers kon je kopen bij de kinderspeelgoedverkoopster. Bij haar ligt alles uitgestald wat een kinderhartje maar begeren kan: tollen, jojo's, ballen, rakketten, een pop en een paardje en centsprenten tegen de achterkant.
Leontine Buijnsters-Smets, ‘Onvermoede rijkdom. De illustratie van kinderboeken tussen 1780 en 1840’
146
‘De straat- of marktdoctor’, uit: Prentjesalmanach voor kinderen voor het jaar 1805, Amsterdam: Erve Wed. W. Houtgraaff. (Particuliere collectie.)
Tot de categorie amusementsboekjes behoort ook het te Middelburg bij de Gebroeders Abrahams verschenen De stad in twaalf afbeeldingen met toepasselijke versjes, door Gustaaf Holting, pseudoniem van C.G. Winckelmann. Wat een plezier geeft het aldus het openingsvers - om in de stad rond te lopen, iets te kopen, maar vooral iets te beleven. Bij dat rondlopen zien we bijvoorbeeld een brievenbesteller, een groentevrouw met haar waar of de nachtwacht. Maar spannender zijn de muzikanten en vooral de ‘Beerenleider’: Ziet hoe kind'ren staan te gapen, bij die man met beer en apen. De kunsten die hij hen laat maken Doen aan kind'ren vreugde smaken!
Leontine Buijnsters-Smets, ‘Onvermoede rijkdom. De illustratie van kinderboeken tussen 1780 en 1840’
147
Vermenging van diverse categorieën Zoals ik al aangaf kan een kinderboek tot meer categorieën tegelijk behoren. Een voorbeeld daarvan is het zeer originele Print-Tooneel met bijgevoegde toepasselijke versjes uit circa 1820, bij H. Moolenijzer te Amsterdam. De inhoud is nu eens moraliserend dan weer satirisch en diende, zoals de ondertitel aangeeft, ‘ter leeringe en ten vermake van de Nederlandsche Jeugd’. Bovendien kon die jeugd zich hiermee oefenen in de tekenkunst. Uitgebeeld in kopergravure zijn allerlei typen en beroepen, bijvoorbeeld een boer, een jongen met zijn marmot, een nachtwaker, een jager en een generaal. De reeks opent met de naakte mens ‘zoo als hij ter wereld komt’. Dat de begeleidende tekst zich richt tot kinderen uit de gegoede klasse wordt al snel duidelijk. Alleen in dat milieu past een waarschuwing tegen het brildragen, louter om aan de mode te voldoen: Hoe, jonge heer! reeds zo gebrild, En dat in 't beste van uw dagen? Maar, o wat vraag ik? Mode wil 't, En dus moet gij den bril wel dragen. Maar mode is nu toch waarlijk zot: Een paar gezonde, scherpziende oogen Een' bril te geven! mode spot Met een geschenk van 't Alvermogen, Dat óver óver dierbaar is.
De afgebeelde ‘Jonge Jufvrouw’ is prijzenswaardig omdat ze, hoe rijk ook, steeds zedig gekleed gaat. De ‘brave Rentenier’ was altijd matig: ‘Hier door kindren, wist de man, Zoo veel t'zaam te gaeren, dat hij werkloos leven kan, In zijn hooge jaren’. Als laatste figureert de ‘Aanspreker’ die een doodsbericht brengt dat voor het kind een waarschuwing behoort zijn. Al deze typen moeten voor kinderen uit die eerste helft van de negentiende eeuw herkenbaar zijn geweest; aan ons geven ze een idee van de maatschappelijke verscheidenheid van die tijd. Ik heb slechts een handjevol kinderboeken de revue kunnen laten passeren in de hoop het negatieve imago ten aanzien van de illustraties enigszins te retoucheren. Op de vraag: waar ligt nu die beloofde ‘onvermoede rijkdom’, is mijn antwoord: overal, bij duur en goedkoop en bij alle vier de inhoudscategorieën.
Leontine Buijnsters-Smets, ‘Onvermoede rijkdom. De illustratie van kinderboeken tussen 1780 en 1840’
148
‘De brildragende jongeheer’, uit: Print-Tooneel met bijgevoegde toepasselijke versjes, Amsterdam: H. Moolenijzer, [ca. 1820]. (Particuliere collectie.)
Het waardevolst echter, wat betreft illustratie, lijken mij: - de kinderboeken waarvan de illustraties niet zijn overgenomen van buitenlandse voorbeelden. - voorstellingen die echt Nederlands van karakter zijn, en die bijvoorbeeld kinderspelen, typische gebruiken of beroepen afbeelden, zoals onder andere bij Houtgraaf het geval is.
Leontine Buijnsters-Smets, ‘Onvermoede rijkdom. De illustratie van kinderboeken tussen 1780 en 1840’
149 Niet alleen in deze tijd, ook in de negentiende eeuw zelf hadden sommigen wel oog voor de kwaliteit van inhoud en uitvoering bij kinderboeken van bepaalde uitgevers. Zo schrijft de op dat gebied gespecialiseerde uitgever I. de Haan, in antwoord op Krusemans verzoek om informatie over zijn bedrijf, in zijn brief van 6 september 1885: Als jongen heb ik met welgevallen de boekjes gelezen door Frijlink en Beyerinck uitgegeven, hunne artikelen door Tielkemeyer en H. van Kesteren aangekocht vonden bij mij altijd een doorlopend debiet. (...) Van Kesteren vervolgde de Almanak voor de Jeugd, door Beyerinck aangevangen, en zorgde dat de inhoud altijd door de eerste auteurs op dat gebied geleverd werd, alles wat door beide uitgevers op touw gezet werd, was origineel en echt Hollandsch. Het waren boeken die door de uitgevers geschapen werden, en waarin de auteurs vrij waren, om te schrijven wat hun geest getuigde. Daartegenover stonden toen alreeds Fabrikanten waarvan D. Noothoven van Goor de grofste was, terwijl Roelants hem trouw ter zijde stond. (...) Als jongmensch vol illusie nam ik mij voor om de weg van Tielkemeyer en zijn geestverwanten in te slaan en mij te onthouden van fabriekswerk.[16] [16]
Deze brief van I. de Haan
Toch kon hij dit niet volhouden en langzaam moest ook hij de gemakkelijke weg aan A.C. Kruseman bevindt van het fabriekswerk inslaan, wilde hij een redelijke winst maken. De briefschrijver zich in BKVB (Bibliotheek gaat nog even verder met interessante op- en aanmerkingen, maar duidelijk is dat van de Koninklijke Vereeniging ter Bevordering De Haan met leedwezen zag hoe het fabrieksmatige massagoed van buitenlandse van de Belangen des herkomst de mooie, originele Nederlandse kinderboeken dreigde te verdringen. Boekhandels te Amsterdam). Een andere aanduiding dat er in de eerste helft van de negentiende eeuw wel sign. BKr 1-70. degelijk aandacht was voor de kwaliteit van de illustraties, zelfs in een eenvoudig ABC boekje, valt ook te beluisteren in het voorwoord van Petronella Moens voor de tweede verbeterde druk van haar Nieuw Nederlandsch A-B boek uit 1830. Over de eerste uitgave van 1825 schrijft zij: ‘De kleine prentverbeeldingen, bij elke letter gevoegd, waren, wat de meeste betreft, niet best gekozen, en ook geheel niet bevallig uitgevoerd’. De uitgever laat nu de keuze der prentjes aan Moens over. Bovendien besluit hij, in tegenstelling tot de plaatjes in steendruk van de eerste uitgave, deze in het koper te laten graveren. Blijkbaar waardeerde men deze techniek op dit tijdstip toch wat hoger.
Leontine Buijnsters-Smets, ‘Onvermoede rijkdom. De illustratie van kinderboeken tussen 1780 en 1840’
150 En daarmee zijn we terug bij het begin: de klakkeloos herhaalde kritiek op het negentiende-eeuwse Nederlandse kinderboek van vóór 1880. Daar zat een kern van waarheid in, maar ze sloeg alleen op het laatnegentiende-eeuwse massagoed, niet op de onvermoede schatten uit de periode 1780-1840.
Eindnoten: Leontine Buijnsters-Smets studeerde kunstgeschiedenis aan de Katholieke Universiteit te Nijmegen, waar zij in 1995 promoveerde op het proefschrift Jan Massys, een Antwerps schilder uit de zestiende eeuw. Zwolle 1995. Verder is zij met P.J. Buijnsters auteur van Bibliografie van Nederlandse school- en kinderboeken 1700-1800. Zwolle 1997.
Leontine Buijnsters-Smets, ‘Onvermoede rijkdom. De illustratie van kinderboeken tussen 1780 en 1840’