Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
ONTWERP- EN UITVOERINGSRICHTLIJNEN VOOR DAKBEDEKKINGSCONSTRUCTIES MET LEIEN VAN NATUURSTEEN IN RIJNDEKKING Ten behoeve van historische gebouwen (Monumenten)
Versie 1.1 , laatst bijgewerkt 23 oktober 2013 Opgesteld door Klaas Boeder in opdracht van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten Blz 1 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Inhoudsopgave
1. ALGEMEEN .............................................................................................. 5 2. ONDERLIGGENDE DAKCONSTRUCTIE ...................................................... 6
2.1 Algemeen ............................................................................................................................ 6 2.2 Draagconstructie ................................................................................................................. 6 2.3 Dakbeschot.......................................................................................................................... 6 2.4 Tengels ................................................................................................................................ 7 2.5 Toepassing van folies .......................................................................................................... 7 2.6 Bevestigingsmiddelen ......................................................................................................... 7 3. DAKBEDEKKING ...................................................................................... 8
3.1 Algemeen ............................................................................................................................ 8 3.2 Controle bij aflevering ......................................................................................................... 8 4. HULPMATERIALEN .................................................................................. 9
4.1 Algemeen ............................................................................................................................ 9 4.2 Eisen aan hulpmaterialen.................................................................................................... 9 5. VERWERKINGSVOORSCHRIFTEN LEIEN VAN NATUURSTEEN .................11
5.1 Algemeen .......................................................................................................................... 11 5.2 Verankering ....................................................................................................................... 11 5.3 Soorten dekkingspatronen met natuursteenleien ............................................................ 12 5.4 Rijndekking ........................................................................................................................ 12 6. EINDCONTROLE .....................................................................................20 7. VOORBEELDEN RIJNDEKKING MET AANSLUITINGEN .............................21
Blz 2 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Algemene informatie Deze ontwerp- en beoordelingsrichtlijn is opgesteld in opdracht van de Rijksdienst voor Archeologie, Cultuurlandschap en Monumenten (RACM)1, in samenwerking met de importeurs en de Nederlandse Leidekkersvereniging. Het voornemen tot het verwijderen en vernieuwen van historische dakbedekking met leien van een monument dat beschermd wordt door rijk, provincie of gemeente, is in alle gevallen vergunning plichtig volgens de procedure die de Monumentenwet 1988, 2 de provinciale of gemeentelijke monumentenverordening voorschrijft. Het maakt niet uit of dit voornemen plaatsvindt in het kader van een uit te voeren algehele restauratie van het monument of in het kader van het uitvoeren van werkzaamheden aan het dak; in beide gevallen zal een aanvraag om een vergunning noodzakelijk zijn. Opmerkingen In deze uitvoeringsrichtlijn zijn aanvullende c.q. afwijkende verwerkingsrichtlijnen en detailleringen gegeven ten behoeve van daken van historische gebouwen (monumenten). Deze gelden alléén, indien een vergunning ingevolge de Monumentenwet 1988, gemeentelijke of provinciale monumentenverordening is verleend (zie artikel 1.12 van het Bouwbesluit)3. [Zonder deze speciale vergunning, gelden de eisen uit Ontwerp- en Uitvoeringsrichtlijnen voor dakbedekkingsconstructies met leien van natuursteen, deel 1 Maasdekking, IKOB-BKB Publicatie Nr PBL0538/05, datum uitgifte 2005-11-11]; In deze uitvoeringsrichtlijn is dezelfde hoofdstukindeling aangehouden als in deel 1 Maasdekking, uitgegeven door IKOB-BKB. Indien een andere tekst en tekening is gegeven in deze richtlijn, is deze tekst en tekening maatgevend; Indien geen andere afwijkende verwerkingsrichtlijnen zijn gegeven, dan gelden de ontwerp- en uitvoeringsrichtlijnen zoals gegeven in deel 1 Maasdekking, tenzij op basis van artikel 1.12 van het Bouwbesluit hiervan mag worden afgeweken; Opgemerkt wordt dat de in deze uitvoeringsrichtlijnen gegeven verwerkingsrichtlijnen moeten worden beschouwd als een richtlijn. De leidekker kan op basis van zijn vakmanschap afhankelijk van de situatie en in overleg met de opdrachtgever (maar wel schriftelijk onderbouwd) hiervan afwijken. Bouwbesluit Artikel 1.114 1. Burgemeester en wethouders kunnen bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk ontheffing verlenen van een bij of krachtens dit besluit vastgesteld voorschrift omtrent het bouwen van een bouwwerk tot het niveau van de desbetreffende voorschriften voor een bestaand bouwwerk, ten bij het voorschrift anders is aangegeven. 2. Burgemeester en wethouders kunnen, voor zover bij of krachtens dit besluit geen voorschrift is vastgesteld omtrent de staat van een bestaand bouwwerk, bij het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk ontheffing verlenen van een voorschrift omtrent het bouwen van een bouwwerk tot het rechtens verkregen niveau. Bouwbesluit Artikel 1.12 Indien voor het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een monument als bedoeld in de Monumentenwet 1988 of in een provinciale of gemeentelijke monumentenverordening, een vergunning ingevolge die wet of verordening verleend is, voor zover een aan die vergunning verbonden voorschrift afwijkt van een voorschrift van dit besluit, geldt uitsluitend het aan die vergunning verbonden voorschrift van toepassing.
1
Thans Rijksdienst Cultureel Erfgoed (RCE) Thans: de Wet Algemene Bepalingen Omgevingsrecht (WABO) voorschrijft, met de indieningsvereisten zoals omschreven in de Ministeriële Regeling Omgevingsrecht (MOR), hoofdstuk 5. 3 Thans: artikel 1.13 van het Bouwbesluit 2012 4 Thans: 1.13 van het Bouwbesluit 2012: Artikel 1.13 Monumenten Indien aan een omgevingsvergunning voor een activiteit als bedoeld in artikel 2.1, eerste lid, onder f, dan wel artikel 2.2, eerste lid, onder b, van de Wabo een voorschrift is verbonden dat afwijkt van een bij of krachtens dit besluit vastgesteld voorschrift voor het geheel of gedeeltelijk vernieuwen of veranderen of het vergroten van een bouwwerk, is uitsluitend het aan die vergunning verbonden voorschrift van toepassing. 2
Blz 3 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Opmerking Veel van de instandhoudingswerkzaamheden aan monumenten die door het Rijk zijn beschermd zijn subsidiabel. Zie hiervoor de “Beleidsregels onderhoud en restauratie monumenten” (Staatscourant 1999 nr. 17)5 en Regeling rijksubsidiëring instandhouding monumenten (Staatscourant 2006, nr. 21).6 Nadere informatie over eventuele subsidies voor monumenten die door Rijk, provincie of gemeenten worden beschermd is te verkrijgen bij de gemeente.
5 6
Beleidsregels zijn vervallen. Subsidieregeling instandhouding monumenten 2013 (Sim 2013) Blz 4 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
1. ALGEMEEN Deze publicatie heeft betrekking op de Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijnen voor dakbedekkingsconstructies met leien van natuursteen, gedekt in zogenaamde “Rijndekking”. Indien dakbedekkingsconstructies met leien van natuursteen worden ontworpen en uitgevoerd in overeenstemming met de bepalingen van deze publicatie, dan worden de prestaties bereikt zoals deze hierna worden aangegeven. Algemene sterkte van de bouwconstructies (sterkte van de bevestiging van de dakbedekking) In hoofdstuk 5 zijn toepassingsvoorbeelden gegeven in welke situaties de uiterste grenstoestand van de bevestiging van de dakbedekking als bedoeld in NEN 6702, bepaald overeenkomstig NEN 6707, niet wordt overschreden bij de fundamentele belastingcombinaties voor wind overeenkomstig NEN 6702 (zie ook NPR 6708) Opmerking Deze prestatie sluit aan op afdeling 2.1 van het Bouwbesluit7 Beperking van het ontstaan van een brandgevaarlijke situatie. Een dak met een dakbedekking bestaande uit leien van natuursteen uitgevoerd conform deze Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn is niet brandgevaarlijk overeenkomstig NEN 6063. Opmerking Deze prestatie sluit aan op afdeling 2.1.1 van het Bouwbesluit 8 Wering van vocht van buiten (waterdichtheid en regenwerendheid) Een uitwendige scheidingsconstructie (dakconstructie) voorzien van leien van natuursteen conform deze Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn is waterdicht en regenwerend overeenkomstig NEN 2778. Opmerking Deze prestatie sluit aan op afdeling 3.6 van het Bouwbesluit9 die betrekking heeft op de waterdichtheid, respectievelijk afdeling 4.12, 4.13 en 4.14 van het Bouwbesluit die betrekking hebben op de regenwerendheid. Toelichting De ruimten onder daken van veel oude kerkgebouwen en ook van andere monumenten, zijn geen verblijfsruimte in de zin van het Bouwbesluit, als ze niet zijn bestemd voor verblijf van mensen. Derhalve worden er aan de dakconstructie zelf geen eisen gesteld ten aanzien van de beperking van het warmteverlies (thermische isolatie en luchtdoorlatendheid), maar aan de totale constructie (inclusief de vloerconstructie daaronder). Het gebruik van de ruimten onder het dak en het al dan niet aanwezig zijn van een opstelplaats voor een stooktoestel in het gebouw, bepaalt of aan de eisen dienaangaande dient te worden voldaan. Het is dan ook beslist noodzakelijk in voorkomende gevallen hiervoor het Bouwbesluit te raadplegen en zo nodig overleg te plegen met de opdrachtgever.
7 8 9
Thans: artikel 2.6 Aansturingsartikel bestaande bouw van het Bouwbesluit 2012. Thans: 2.13 Aansturingsartikel bestaande bouw van het Bouwbesluit 2012. Thans: artikel 3.25 Aansturingsartikel bestaande bouw van het Bouwbesluit 2012. Blz 5 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
2. ONDERLIGGENDE DAKCONSTRUCTIE 2.1 Algemeen Indien in deze publicatie gesproken wordt over leien, worden bedoeld leien van natuursteen. Het is van groot belang dat de leidekker in een zo vroeg mogelijk stadium, de dakconstructie waarop de leien moeten worden aangebracht, visueel en zo nodig door middel van metingen, zeer zorgvuldig controleert of deze in een dusdanige staat verkeert dat een dakbedekking van leien kan worden aangebracht die aan de gestelde eisen kan voldoen. Hierbij valt te denken aan: Technische gebreken aan de kapconstructie (spanten, sporen, platen, gordingen, muurplaten en dergelijke); Technische gebreken aan het dakbeschot (bijvoorbeeld de dikte en de spijkerbaarheid); Grote doorbuigingen in kapconstructie en dakbeschot, die het aanzicht en de kwaliteit van het gerestaureerde dak negatief kunnen beïnvloeden. Technische gebreken bij de diverse aansluitingsdetails. Indien dergelijke gebreken worden geconstateerd, dient in overleg met de opdrachtgever en/of architect een herstelplan te worden opgesteld waarbij recht wordt gedaan aan het historisch karakter van de dakconstructie. Maak zoveel mogelijk gebruik van de historisch karakteristieke aansluitingstechniek die bij het dak past. 2.2 Draagconstructie Het ondersteunende gedeelte van het dakschild, spanten, sporen, platen, gordingen, muurplaten, en dergelijke, dient constructief verantwoord te zijn. Doorgezakte sporen, gordingen en dergelijk, onderlinge hoogteverschillen in de draagconstructie, groter dan 5 of 10 mm kunnen wellicht bij het aanbrengen van de leien een probleem geven of het aanzicht en de kwaliteit van het leiendak negatief beïnvloeden. Bij deze of grotere hoogteverschillen is contact met de opdrachtgever noodzakelijk, evenals vastlegging op het formulier ten behoeve van de interne kwaliteitsbewaking van het leidekkersbedrijf. Van geval tot geval dient door de leidekker te worden beoordeeld, afhankelijk van de situatie, of een water- en regendichte constructie kan worden gerealiseerd. Indien bij een visuele controle doorbuigingen worden geconstateerd welke groter zijn dan 1/500 van de overspanning (ca 2mm/m¹), is eveneens contact met de opdrachtgever noodzakelijk evenals het vastleggen van de situatie op het formulier ten behoeve van interne kwaliteitsbewaking van het leidekkersbedrijf. Indien afwijkingen worden geconstateerd die constructief geen gevolgen hebben, maar het aanzicht van het afgewerkte leiendak nadelig kunnen beïnvloeden, zal de leidekker op basis van zijn ervaring de opdrachtgever schriftelijk moeten attenderen op de eventuele gevolgen. Bij de sterkteberekening van de dakconstructie dient men rekening te houden met het gewicht van de leibedekking te weten: Rijndekking – oudduits in dubbele dekking 45 kg/m²; Rijndekking – oudduits in enkele dekking 35 kg/m²; Rijndekking – sjabloon in enkele dekking 35 kg/m². 2.3 Dakbeschot Dekleien in Rijndekking moeten worden aangebracht op een vlakke ondergrond (dakbeschot) van horizontale delen. Bij vervanging van het bestaande dakbeschot dienen houten delen te worden toegepast met een minimumdikte van 28mm, maar bij voorkeur 32 mm, tenminste 180 mm breed of breder als Blz 6 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
de grootte van de leien dit vereist, rekening houdend met de lengte van de in die situatie vereiste leinagel. Bij gedeeltelijke vervanging van het bestaande dakbeschot moeten de houten delen worden aangepast aan de vorm en afmeting van het bestaande dakbeschot. Voor een goede nokaansluiting en bevestiging van de leien dient het bovenste houten deel van het dakbeschot een volledig beschotdeel te zijn. Eventueel uitvullen van het dakvlak dient daaronder pas te gebeuren. De houtkwaliteit van de houten delen dient minimaal Kwaliteitsklasse C conform NEN 5466 (KVH 1980) te zijn. De houten delen moeten met de hartzijde naar boven gericht verwerkt worden om “schotelen” te voorkomen. N.B. In uitzonderlijke gevallen is Rijndekking op staand beschot toegepast. Om problemen bij de bevestiging van de dekleien te voorkomen, dient vooraf schriftelijk te worden vastgelegd of de ondergrond (dakbeschot) geschikt is of geschikt gemaakt kan worden voor de bevestiging van de dekleien. 2.4 Tengels Voor tengels en voetlatten bij de dakvoet en stroomlaag, zijn de minimale afmetingen 10 x 70 mm, tenzij het bestek anders voorschrijft. De houtkwaliteit van de houten delen dient minimaal Kwaliteitsklasse C conform NEN 5466 (KVH 1980) te zijn. De houten delen moeten met de hartzijde naar boven gericht verwerkt worden. 2.5 Toepassing van folies Voor toepassing van eventuele dampremmende folies is specifieke deskundigheid noodzakelijk. In dat geval dient altijd nagegaan te worden of de gebruikers van het gebouw onder het dakbeschot zelf maatregelen hebben getroffen, zoals aftimmeringen, dampremmende lagen, isolatiemateriaal e.d. Eventuele waterkerende dampopen folie dient te bestaan uit een zogenaamde spinvliesfolie, welk zich kenmerkt door een zeer lage µd-waarde. Deze spinvliesfolie kan worden gebruikt in de volgende toepassingen: Ter vervanging van een oude bestaande waterkerende laag (bijvoorbeeld asfaltpapier); Bij flauwe dakhellingen (minder dan of gelijk aan 30 graden) als een waterdicht onderdak noodzakelijk is; Ten behoeve van de bescherming tegen weersinvloeden in de bouwfase en daarna als bescherming tegen stuifsneeuw, stof en eventuele lekkage. 2.6 Bevestigingsmiddelen Voor het doorspijkeren van bestaand dakbeschot op de onderliggende dakconstructie dienen bij voorkeur geribbelde of getordeerde (schroef)draadnagels te worden toegepast van roestvast staal (tenminste AISI 31610) met de volgende minimum afmetingen: Bij dakbeschot met een dikte van 28 mm: Ø 2,7 mm, lang 65 mm; Bij dakbeschot met een dikte van 32 mm: Ø 2,7 mm, lang 70 mm. In afwijkende gevallen (bijvoorbeeld als nagels onder het dakbeschot uitsteken, zodat onvoldoende hechtlengte aanwezig is) dienen de afmetingen te worden aangepast (bijvoorbeeld dikker zodat eenzelfde uittrekwaarde wordt verkregen). Voor de bevestiging van het dakbeschot op sporen moet er vanuit worden gegaan dat delen van 180 mm of breder met 3 nagels per spoor bevestigd worden. Daarbij wordt uitgegaan van een hart op hart afstand van de sporen variërend tussen de 300 tot 600 mm.
10
Lees thans: (Kwaliteit A4, voorheen AISI 316)
Blz 7 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
3. DAKBEDEKKING 3.1 Algemeen De leverancier van de leien is verantwoordelijk voor het afleveren van een partij leien die geschikt is voor de toepassing op monumenten. De leverancier laat daartoe een visuele inspectie uitvoeren door een onafhankelijke ter zake kundige partij. Uit het verslag van deze inspectie moet blijken dat de partij geschikt is voor de toepassing op monumenten. Het verslag van de visuele keuring dient voor de levering van de leien op het werk te worden verstrekt door de leverancier of de leidekker aan de opdrachtgever. De opdrachtgever tekent voor de ontvangst hiervan. Aan dit schriftelijk verslag dient een Certificaat van oorsprong (conform de gelden Europese richtlijnen) te zijn toegevoegd, ondertekend door de groeve. 3.2 Controle bij aflevering De leidekker dient bij een partij natuursteenleien op de volgende punten te controleren: Een visuele controle om na te gaan of de geleverde lei overeenkomt met hetgeen is besteld aan de hand van een eerder door de importeur ter hand gesteld monster. Het gaat hierbij met name om kleur, vorm en afmeting; Bij aanvoer nagaan of de leien geen zichtbare gebreken vertonen als gevolg van het transport en opslag. Eventuele schade moet binnen 2 werkdagen worden gemeld bij de leverancier; Nagaan of de labels van de gemerkte kratten overeenstemmen met de bestelling en het verslag van de visuele keuring. De architect of diens vertegenwoordiger tekent voor akkoord; De opdrachtgever dient aan de leidekker te bevestigen dat de leien geschikt bevonden zijn voor de toepassing op monumenten.
Blz 8 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
4. HULPMATERIALEN 4.1 Algemeen Onder hulpmaterialen worden de materialen verstaan die nodig zijn bij de bevestiging van latten, het aanbrengen van de leien en alles wat verder noodzakelijk is bij de bevestiging en de afwerking van het leien dak. Te denken valt hierbij aan bevestigingsmiddelen (leinagels), lood-, koper- en zinkwerk, etc. De leidekker dient zich er van te vergewissen dat de benodigde (hulp)materialen op het werk aanwezig zijn en een visuele controle uit te voeren of geleverd is wat door de opdrachtgever c.q. aannemer of uitvoerder is besteld. Dit geldt ook indien zelf is besteld. 4.2 Eisen aan hulpmaterialen 4.2.1
Verankeringsmiddelen Toepassing Voor de bevestiging van de leien kunnen de volgende verankeringsmiddelen worden toegepast: a. Leinagels koper: Type platkopnagel met gekartelde stift. Draaddiameter tenminste 3 mm met een lengte van minimaal 32 mm voor natuursteenleien tot een dikte van 7 mm. Voor dikkere leien dient de leidekker de afmetingen van de leinagels dusdanig aan te passen, dat deze voldoen aan de prestatie-eis conform NEN 6707 (zie figuur 1). b. Leinagels RVS: Type platkopnagel met gekartelde stift. Draaddiameter tenminste 2,8 mm met een lengte van minimaal 32 mm (zie figuur 1). Indien het dakbeschot te hard is voor de toepassing van koperen leinagels (bijvoorbeeld eiken) kunnen RVS leinagels worden toegepast. Eisen Functionele eis:
Prestatie eis:
Voldoende weerstand bieden tegen windbelasting conform NEN 6702, NEN 6707 en NPR 6708; Aantonen door middel van berekening of beproeving, zie NEN 6707.
Kwaliteit a. Leinagels koper: koper 99,9% zuiver koper dan wel een aantoonbaar vergelijkbare kwaliteit. b. Leinagels RVS: roestvaststaal (RVS) tenminste AISI 316, conform USA Steel Products Manual, of gelijkwaardig aan NEN-EN 10088-3. 4.2.2
Lood (aanhangsel A afb 1 t/m 8 Voor het toegepaste lood voor aansluitingen en loketten en dergelijke dient minimaal de navolgende kwaliteit te worden gebruikt (overeenkomstig NEN-EN 12588 en Informatieblad Bouwlood 07-12 van de Stichting Bouwlood), voor zover niet elders, in bestek of werkomschrijving anders is bepaald: Voor het noklood: minimaal 25 kg/m²; afhankelijk van situatie en detaillering; Voor het hoekkeperlood: minimaal 20 kg/m²; afhankelijk van situatie en detaillering; Voor in de kilgoot; minimaal 25 kg/m²; Voor indekloketten verdekt: minimaal 15 kg/m²; afhankelijk van situatie en detaillering; Voor kilgoten en leigoten: minimaal 25 kg/m²; afhankelijk van situatie en detaillering; Voor goten: minimaal 30 kg/m²; afhankelijk van situatie en detaillering; Voor afdeklood boeiboord: minimaal 15 kg/m²; afhankelijk van situatie en detaillering; Om de kruipweerstand te verhogen, dient het lood 0.03 tot 0.06% koper te bevatten. Op plaatsen waar het lood rechtstreeks in aanraking komt met het buitenklimaat verdient het aanbeveling om het lood te patineren. Blz 9 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Lood mag niet worden verwerkt onder de 5° Celsius. Voor de verwerking wordt verder verwezen naar RACM-info nr 35 “Bladlood op monumenten” en het Inspectiehandboek Monumentenwacht, moduul 2.2.4. Dakbedekking-metalen en 2.3. Loodaansluitingen. 4.2.3
Zink Het bladzink dat wordt toegepast dient te bestaan uit bandgewalst titaanzink (dit is zink met een zuiverheid van tenminste 99,7%, waaraan circa 0.3% andere metalen zijn toegevoegd, waaronder titaan. De kwaliteit van het bladzink moet voldoen aan het KOMO-productcertificaat K 7055. De dikte is afhankelijk van de toepassing (zie hiervoor onder andere BRL 5212 en de bijbehorende Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijnen voor zinken dakbedekkingsconstructies en gootconstructies, uitgave IKOB-BKB.11 Voor de verwerking wordt verwezen naar RACM info nr 35 “Bladzink op monumenten en het Inspectiehandboek Monumentenwacht, moduul 2.2.4. Dakbedekking-metalen en moduul 2.4. Goten en hemelwaterafvoeren.
4.2.4
Koper Voor bladkoper wordt alleen zuurstofvrij fosfor geoxideerd koper toegepast, volgens de Europese norm NEN-EN 1172, bekend onder de code SF-Cu of CuDHP. Het bladkoper dat wordt toegepast dient te bestaan uit halfhard koper (R240 of F24) voor voetkoper en goten. Voor complexe dakvormen dient dit te bestaan uit zacht koper (R220 of F22). De dikte van het bladkoper is afhankelijk van de toepassing, maar mag in geen geval dunner zijn dan 0,8 mm. Het bladkoper mag niet worden verwerkt onder de 5° C. Bij dergelijke lage temperaturen is het materiaal bros en tijdens het verwerken gevoeliger voor scheurvorming. Ter informatie wordt verwezen naar RACM info nr 33. “Bladkoper op monumenten” en en het Inspectiehandboek Monumentenwacht, moduul 2.2.4. Dakbedekking-metalen en moduul 2.4. Goten en hemelwaterafvoeren.
4.2.5
Veiligheidsvoorzieningen
4.2.5.1
Ladder- en klimhaken Indien veiligheidshaken (ook wel ladder- of klimhaken genoemd) worden toegepast, dienen deze haken te voldoen aan NEN-EN 517 “Geprefabriceerde toebehoren voor dak. Veiligheidshaken”. Ze worden dikwijls toegepast op daken van gebouwen voor het veilig uit kunnen voeren van onderhoud en inspectie. Voor de plaats van de veiligheidshaken en de bevestiging aan de onderliggende dakconstructie is men gehouden aan de geldende richtlijnen van de Monumentenwacht, Inspectiehandboek moduul 0.5. Bijzondere richtlijnen en voorschriften versie 2005, tenzij nadrukkelijk anders in het bestek is bepaald.
4.2.5.2
Veiligheidsankerpunten Indien veiligheidsankerpunten (verankeringsogen, kabelsystemen, railsystemen, SafeClick-apapters)12 worden aangebracht, dienen deze ankerpunten te voldoen aan NEN-EN 795 “Persoonlijke beschermingsmiddelen tegen vallen – Verankeringsvoorzieningen – Eisen en beproeving”. Ze worden dikwijls toegepast op daken van gebouwen voor het veilig uit kunnen voeren van onderhoud en inspectie. Voor de plaats van de veiligheidsankerpunten en de bevestiging aan de onderliggende dakconstructie is men gehouden aan de geldende richtlijnen van de Monumentenwacht, Inspectiehandboek moduul 0.5 Bijzondere richtlijnen en voorschriften versie 2005, tenzij nadrukkelijk anders in het bestek is bepaald.
11
Thans: Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijnen voor zinken en/of koperen dak-, gevel-, en gootconstructies, IKOB-BKB nr PBL 0299/99,2009-04-23. 12 Safe Click Adapters vervallen Blz 10 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
5. VERWERKINGSVOORSCHRIFTEN LEIEN VAN NATUURSTEEN 5.1 Algemeen In deze verwerkingsrichtlijn voor leien van natuursteen en bijbehorende hulpmaterialen zijn alleen de details opgenomen die betrekking op het verwerken van leien in Rijndekking Uitdrukkelijk zij vermeld, dat details van de onderliggende constructie geen deel uitmaken van deze verwerkingsrichtlijnen en evenmin ter verantwoording zijn van de leidekker. Ze zijn alleen opgenomen ter informatie van de leidekker om zo nodig aan te kunnen geven waar de leidekker op moet letten (visuele controle) voordat deze overgaat tot het aanbrengen van de leien (zie ook hoofdstuk 2). N.B. Indien de leidekker problemen voorziet bij de verwerking van de leien, dan dient een en ander vooraf schriftelijk kenbaar gemaakt te worden aan de architect, adviseur, eigenaar of diens gemachtigde. 5.1.1
Transport en opslag op de bouwplaats Na oplevering van de leien in kratten op de bouwplaats, dient het volgende gewaarborgd te zijn: Opslag van de kratten op een vlakke en droge ondergrond; De kratten mogen niet op elkaar gestapeld worden en moeten voldoende bereikbaar zijn voor controle; Alle kratten dienen afgedekt te worden met een dekzeil om het indringen van water te voorkomen; Tijdens het transport op de bouwplaats moeten de leien met zorg worden behandeld om breuk en krassen te voorkomen; Op de steiger waar de leien worden verwerkt, worden de leien zoveel mogelijk staand opgeslagen om breuk te voorkomen.
5.1.2
Controle vooraf van de ondergrond Voordat wordt begonnen met het eigenlijke leidekken, dient de leidekker (zoals al eerder vermeld) een visuele controle uit te voeren op het beschot, de kapconstructie en de materialen. Deze ondergrond (beschot) dient dusdanig te zijn uitgevoerd, dat een goede en waterdichte leibedekking kan worden aangebracht. Hierbij dient men te letten op vlakheid, hoogteverschillen, doorbuigingen en sterkte (zie hoofdstuk 2.2. en 2.3) De ondergrond (beschot) dient volledig en voldoende genageld te zijn op de onderliggende constructie. Ook dient de ondergrond grondig schoongemaakt en vrij te zijn van nagels, andere bevestigingen en resten en gruis van oude leibedekking. Indien niet wordt voldaan aan de gestelde eisen of afwijkingen worden geconstateerd, dient de directie of de opdrachtgever (schriftelijk) te worden gewaarschuwd en een en ander op het formulier ten behoeve van de interne kwaliteitsbewaking van het leidekkersbedrijf te worden vermeld.
5.2 Verankering Conform het Bouwbesluit moet de dakbedekking worden verankerd zoals aangegeven in NEN 6707 “Bevestiging van dakbedekkingen. Eisen en beproevingsmethoden”. Op basis van deze norm is een Nederlandse Praktijk Richtlijn (NPR) opgesteld, NPR 6708 “Bevestiging van dakbedekkingen. Richtlijnen". Indien men dakbedekking verankert conform deze NPR, mag worden aangenomen dat aan de eisen uit het Bouwbesluit wordt voldaan. Een NPR heeft echter geen status, zodat bij geschillen, schadegevallen e.d. altijd NEN 6707 de beoordelingsgrondslag zal vormen.
Blz 11 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Conform de Modelbouwverordening 1992, artikel 2.1.3,13 dient bij een bouwaanvraag onder andere een berekening van de verankering en de bevestiging van de dakbedekking ingeleverd te worden. Dit geldt alleen als sprake is van een vergunning ex artikel 11, lid 2 van de Monumentenwet 1988. Bij het vernieuwen van leibedekking is deze vergunning altijd vereist. De verankering van de leien op de onderconstructie dient te geschieden met de in hoofdstuk 4.2.1 gespecificeerde verankeringsmiddelen. Het minimum aantal leinagels per m² dakvlak gerekend naar het aantal leien per m² voldoet ruimschoots aan het gesteld uit de NPR 6708. Voor leien in grootte 1/4 is dit bij een aantal van 23 leien per m² minimaal 69 bevestigingspunten. Dit loopt bij leien in grootte 1/16 op tot minimaal 105 bevestigingspunten. De NPR 6708 kent maximaal 38 bevestigingspunten bij een lessenaarsdak bij een nokhoogte van 110 meter. Voor de bevestiging dient aan de volgende minimum voorwaarden te worden voldaan: Dekleien afhankelijk van de grootte, minimaal bevestigen met 3 respectievelijk 4 leinagels. Op windgevoelige plaatsen zoals achter opgaande muurwerk van torens dekleien minimaal bevestigen met 4 respectievelijk 5 leinagels over een breedte van minimaal 5.00 meter tenzij nadrukkelijk anders in het bestek is voorgeschreven. Alle beginorten en eindorten minimaal bevestigen met 3 leinagels, of meer voor zover de grootte en vorm van de leien dit in bepaalde situaties vereist. Voetleien minimaal bevestigen met 3 leinagels, of meer voor zover de grootte en vorm van de leien dit vereist. Uitvulleien minimaal bevestigen met 3 leinagels, of meer voor zover de grootte van de leien dit vereist. Stroomleien minimaal bevestigen met 4 leinagels, of meer voor zover de grootte van de leien dit vereist. 5.3 Soorten dekkingspatronen met natuursteenleien Leien kunnen volgens diverse dekkingspatronen worden verwerkt, afhankelijk van de beoogde toepassing en esthetische voorkeuren, te weten: 1. Maasdak, waaronder onder andere ook het ruitdak, rensdak of koeverdak gerekend worden en een dak gedekt in een dekking met zogenaamde afgehakte schouders of lamme koppen, zie bijlage A t.b.v. historische gebouwen, behorend bij Deel 1 Maasdekking IKOB-BKB Publicatie Nr PBL0538/05.14 Deze varianten kunnen samen voorkomen in één dakschild uitgevoerd in verschillende kleuren leien van dezelfde kwaliteit. 2. Rijndak, waaronder de dekking in oudduits en sjabloon (ook wel schuppen) gerekend worden. 3. Wild verband. In deze beoordelingsrichtlijn is het Rijndak uitgewerkt. 5.3.1
Toegestane dakhelling Bij Rijndekking kunnen de leien worden toegepast vanaf een dakhelling van minimaal 35°, afb 6 t/m 8. Flauwere dakhellingen zijn alleen mogelijk bij een waterdicht onderdak en vragen speciale maatregelen.
5.4 Rijndekking 5.4.1 Algemeen Leien in Rijndekking kunnen worden aangebracht op een vlak dakbeschot van rabatdelen of arm geschaafde delen. De voorkeur wordt gegeven aan arm geschaafde delen. 13
Lees thans: Conform de Ministeriële regeling omgevingsrecht (Mor) dient bij een aanvraag van de WABO voor een vergunning voor activiteit bouwen en monumenten, onder andere een berekening van de verankering en de bevestiging van de dakbedekking gevoegd te worden. Bij het vernieuwen van leibedekking is deze vergunning altijd vereist. 14 Thans: Uitgifte 2006-06-01 Blz 12 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
De bevestiging van de leien wordt uitgevoerd met koperen of roestvaststalen nagels. De leien dienen aangebracht te worden op horizontaal aangebrachte delen. Om te voorkomen dat de leien als gevolg van het werken van de houten delen, moeten de leinagels (3 of 4 stuks) van één lei in hetzelfde houten deel aangebracht worden. Over een en ander dient uitsluitsel gegeven te worden in het bestek. Wanneer dit niet het geval is, dient men contact op te nemen met de afdeling Instandhoudingstechnologie van RACM om duidelijke instructies te krijgen. 5.4.2
Formaten De toepassing is sterk gebonden aan de hoogte van het gebouw, de daklengte en de vorm van het dakvlak, zie afb 1. Voor de afmetingen dient het volgende te worden aangehouden tenzij anders in het bestek wordt voorgeschreven: Tabel 2 Toepassing verloop in de grootte van leien in relatie tot daklengte van voet tot nok Lengte dakvlak Tot 5 meter
Oudduits Rheinische Hieb 1/12 tot 1/16
Thüringer Schnitt15 grootte 3 en 4
Tot 10 meter
1/8 tot 1/12
grootte 3 en 4
Tot 15 meter
1/4 tot 1/12
grootte 2 t/m 4
Meer dan 15 meter
1/2 tot 1/12
grootte 1 t/m 4
Torenspitsen tot 10 meter Torenspitsen tot 15 meter Torenspitsen tot 25 meter
1/12 tot 1/32
Grootte 3 t/m 5
1/8 tot 1/32
Grootte 2 t/m 5
1/4 tot 1/32
Grootte 2 t/m 5
Sjabloon 280 260 320 300 340 320 400 340 280 260 320 280 340 320
x x x x x x x x x x x x x x
230 210 250 250 280 250 300 280 230 210 250 230 280 250
mm mm mm mm mm mm mm mm mm mm mm mm mm mm
of of of of of of of
Bij torenspitsen is tot 10 meter hoogte uitgegaan van een grondvlak van 4 x 4 meter, tot 15 meter van een grondvlak van 6 x 6 meter en tot 25 meter van een grondvlak van 7,5 x 7,5 meter. 5.4.3
15
Minimale overdekking De minimale overdekking in procenten is afhankelijk van: Enkele of dubbele dekking Een normale “Hieb” of een scherpe “Hieb” bij een flauwere dakhelling Met de overdekking (ook wel veiligheidswaarde genoemd) wordt bedoeld de overdekking van de leien in de hoogte en zijwaarts in procenten. Bij de zijdelingsoverdekking zijn de procenten afgeleid van de hoogte van de lei en niet van de breedte van de lei, zie afb 2 en afb 3 voor de dubbele dekking.
Deze groeve is in 2008 gesloten. Blz 13 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Tabel 3 De overdekking in mm’s in relatie tot de grootte van de lei bij rijndekking in oudduits Hoogte lei
Overdekking normale Hieb in hoogte en zijdelings normale Hieb 29% 122 119 116 113 110 107 104 101 99 96 93 90 87 84 81 78 75 73 70 67 64 61 58 55 52 50 50 50
420 410 400 390 380 370 360 350 340 330 320 310 300 290 280 270 260 250 240 230 220 210 200 190 180 170 160 150 5.4.4
Zijdelingse overdekking scherpe Hieb 38% 160 156 152 148 144 141 137 133 129 125 122 118 114 110 106 103 99 95 91 87 84 80 76 72 68 65 61 57
Overdekking in hoogte scherpe Hieb 34% 143 139 136 133 129 126 122 119 116 112 109 105 102 99 95 92 88 85 82 78 75 70 68 65 60 58 54 51
Sortering
1/1
1/2
1/4
1/8
1/12
1/16
1/32
1/64
Grootte van de leien De grootte van de leien is afhankelijk van toegepaste dakhelling. Naarmate de leien kleiner worden, kunnen deze alleen bij een steilere dakhelling worden toegepast. Als richtlijn geldt onderstaande tabel voor Rijndekking in oudduits en de tabel voor Rijndekking in sjabloon. Tabel 4 Grootte dekleien in oudduits met Rheinische Hieb Sortering 1/1 1/2 1/4 1/8 1/12 1/16 1/32 1/64
Hoogte deklei in mm 500-400 420-360 380-320 340-280 300-240 260-200 220-160 180-110
Breedte deklei in mm 420-320 380-280 340-250 300-230 260-200 220-170 180-130 160-110
Toegelaten dakhelling alleen dubbele dekking 22-30° * 25-35° 30-40° 35-50° 40-60° 50-90° 60-90°
Blz 14 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Tabel 5 Grootte dekleien in oudduits met Thüringer Schnitt16 Sortering Grootte Grootte Grootte Grootte Grootte
1 2 3 4 5
Hoogte deklei in mm 500-400 400-350 350-300 300-250 250-190
Breedte deklei in mm 420-340 380-280 300-250 250-220 220-170
Toegelaten dakhelling alleen dubbele dekking 25-35° * 35-50° 40-60° 50-90°
Tabel 3 Grootte en overdekking dekleien in sjabloon Grootte in hoogte en Overdekking, zijdelings en Toegelaten dakhelling breedte in mm. in hoogte 29% 360 x 280 104 25-35° * 340 x 280 99 30-40° 320 x 280 93 30-40° 320 x 250 93 30-40° 300 x 250 87 35-50° Grootte in hoogte en Overdekking, zijdelings en Toegelaten dakhelling breedte in mm. in hoogte 29% 280 x 230 81 35-50° 260 x 210 75 40-60° 240 x 210 70 40-60° 240 x 190 70 40-60° 220 x 190 64 50-90° 220 x 170 64 50-90° 200 x 150 58 50-90° 180 x 150 52 60-90° * N.b. Bij deze dakhelling is een waterdicht onderdak vereist. 5.4.5
Bepaling stijglijn Voor begonnen wordt met dekken, moet eerst de juiste hellingshoek van de opgaande rijen dekleien bepaald worden. Over het algemeen geldt dat des te steiler de helling van het dakvlak is, des te flauwer de hellingshoek. Bij aankappingen geldt dat het grote dakvlak bepalend is voor het uitzetten van de stijglijn. Bij wanden en trommels van toren- of koepelbekroningen geldt geen stijglijn, maar worden de leien in horizontale banen bevestigd, met in acht name van de heersende windrichting. Voor het bepalen van de stijglijn wordt gebruik gemaakt van 2 methoden: Methode A, zie afb 6 en 7 Op het dakbeschot wordt op een horizontale lijn AB 2 loodlijnen AC en BD opgericht. Vanuit B wordt een lijn BE getrokken, zodanig dat BE gelijk is aan de dakhelling ten opzichte van de horizon. Daarna wordt een kwart cirkel getrokken vanuit B met AB als straal. Deze snijdt BE en BD respectievelijk in Q en R. Trek vervolgens door Q een lijn evenwijdig aan AB naar snijpunt S op AC. De lijn die dan door S en R wordt getrokken is de hellingshoek van de schubleien. Methode B, zie afb 8 Hierbij wordt de stijglijn bepaald met behulp van een tabel waarbij de dakhelling in graden, horizontaal op het dakvlak met een lengte van 1 meter wordt uitgezet en aan één zijde een hoogte uit de tabel van bijvoorbeeld 140 mm bij een dakhelling van 60° wordt uitgezet en de beide punten door een schuine lijn = stijglijn worden verbonden.
16
Deze groeve is in 2008 gesloten Blz 15 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
5.4.6
Sorteren van de leien Bij Rijndekking in oudduits wordt begonnen de dekleien te sorteren in hoogte, aflopend per 10 mm. Bij Rijndekking in sjabloon wordt begonnen de dekleien te sorteren in minimaal 3 diktes. De dikste dekleien komen onderaan en de dunste dekleien komen bovenaan in het dakvlak. De leien moeten in verband met breukgevaar voorzichtig naar het dak worden getransporteerd.
5.4.7
Aanbrengen van de voetleien Eerst wordt de stijglijn bepaald en door middel van een smetlijn op het beschot aangebracht. Vervolgens wordt de voet aangebracht met behulp van voetstenen. Het begin van de dekleien moet minimaal 80 mm boven de dakvoet beginnen, zie afbeelding 10. De voetleien te leveren of te hakken in de voorgeschreven vormen, afhankelijk van de uitgezette stijglijn, zie afbeelding 10. Hierbij rekening houdend met de “draad” of structuur van de lei.
5.4.8
Aanbrengen van de dekleien Elke grote deklei tot 1/4 Rheinische Hieb, tot grootte 2 bij Thüringer Schnitt 17 of sjabloon 300 x 280 mm, moet minimaal met 4 leinagels worden vastgezet. Kleinere dekleien moeten minimaal met 3 leinagels worden vastgezet, waarbij de bevestiging zodanig moet zijn dat minimaal 50 % van de hoogte van de lei met nagels op het beschot is bevestigd. De nagelgaten dienen minimaal 45 mm van de zijden aangebracht te zijn, waarbij de gaten aan de achterzijde van de leien zijn aangebracht. De leinagels kunnen hierdoor “los-vast” verzonken worden ingeslagen, zie afbeelding 2. Dekleien tot 5.00 meter achter torens en andere hoog opgaande muren moeten in verband met sterke zuiging van de wind met afhankelijk van de grootte met minimaal 5 respectievelijk 4 leinagels worden vastgezet. De dekleien met de hiel van de lei iets doorhangend dekken, zodat een druippunt wordt geformeerd, zie afbeelding 5. De dekleien moeten aan de onderkant een gesloten vlak vertonen, er mogen geen gapers zichtbaar zijn. Waar de beginorten komen, beginnen met brede dekleien en schuin naar boven toe de smallere dekleien toepassen. Beginorten sluiten beter aan op brede dekleien en eindorten zijn gemakkelijker te bevestigen bij smallere dekleien. Smalle dekleien mogen over brede of brede dekleien mogen over smalle leien gezet worden volgens afbeelding 4. Dekleien aanbrengen van de heersende windrichting (regen/windzijde) af met links of rechtsdekkende leien, zie afbeelding 9.
5.4.9
Aanbrengen van de beginorten Beginorten moeten in de juiste vorm gehakt worden volgens afbeelding 11 t/m 15. De beginorten mogen ook met een peervormige beëindiging worden gehakt. In het bestek wordt omschreven welke vorm wordt toegepast. Beginorten moeten toegepast worden bij opgaande muren en topgevels, bij hoekkepers, langs kilgoten en langs alle dakdoorbrekingen zoals dakhuizen, dakkapellen, dakvensters, lichtstraten, luiken, schoorstenen, ladder- en klimhaken etc.
5.4.10
17
Aanbrengen van de eindorten Eindorten moeten in de juiste vorm gehakt worden volgens afbeelding 16 t/m 22. De eindorten mogen ook met een peervormige beëindiging worden gehaakt. In het bestek wordt omschreven welke vorm wordt toegepast. Eindorten moeten gestaffeld worden aangebracht, waarbij afhankelijk van de aanwezig of gewenste situatie 2 eindorten per rij, 3 eindorten per 2 rijen of 4 eindorten aflopend per 2 rijen kunnen worden aangebracht. In het bestek staat aangegeven voor welke situatie is gekozen.
Deze groeve is in 2008 gesloten Blz 16 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Eindorten moeten toegepast worden bij opgaande muren en topgevels, bij hoekkepers, langs kilgoten en langs alle dakdoorbrekingen zoals dakhuizen, dakkapellen, dakvensters, lichtstraten, luiken, schoorstenen, ladder- en klimhaken etc. 5.4.11
Uitvullen dakvlak en stroomlaag De vulleien aanbrengen om dakvlak horizontaal af te werken tot op de stroomlaag. De stroomlaag van de heersende windrichting af aanbrengen met op het eind een beginlei en een sluitlei. De vorm van de sluitleien afhankelijk van dekleien, in respectievelijk Rheinische Hieb of Thüringer Schnitt, zie afbeelding 23.18 Alle sluitleien vernagelen met 4 koperen nagels van minimaal 40 mm, over een hoogte van 75% van de lei, zie afbeelding 23.
5.4.12
Aandachtspunten bij de detaillering
5.4.12.1
De goot (aanhangsel A afb 1, 10 en 11, afb 15 en 23) Vóór het plaatsen van de voetleien wordt het voetlood over een voetlatje aangebracht en voorzien van een felskant of ingewerkt tussen de houten delen van het dakbeschot. Het voetlood moet gemaakt worden uit stroken lood van maximaal 1000 mm lang. Ze moeten elkaar 100 mm overlappen en van de overheersende windrichting af gedekt zijn. De breedte van het voetlood is in het bestek voorgeschreven. Er mag niet met nagels door het voetlood worden gespijkerd. De voetleien steken circa 10 mm voorbij de onderzijde van het dakbeschot. De onderkant van de voetleien zit tenminste 30 mm boven de bovenkant van de voorzijde van de goot.
5.4.12.2
Nokaansluiting (aanhangsel A afb 4) De nokaansluiting kan op de volgende manieren worden uitgevoerd: a.
b.
Met noklood in één stuk Op de ruiter is aan weerszijden een afgerond lat bevestigd. De ruiter dient op de ondergrond mechanisch bevestigd te worden overeenkomstig NEN 6707, bijvoorbeeld met ruitersteunen (rekenwaarde voor de bevestiging tenminste 1000 N/m). Het bekleden van de ruiter kan met lood dat uit drie delen bestaat, maar ook met lood dat uit één stuk bestaat (loodzwaarte tenminste 30 kg/m²). Bij de bekleding van de ruiter met lood uit één stuk dient de ontwikkelde loodbreedte te worden opgemeten. De lengte van de loodstroken mag in verband met de werking van het lood niet groter zijn dan 1 m en te worden aangebracht met een overlap van tenminste 100 mm, rekening houdend met de heersende windrichting. De bevestiging van het lood op de zijkant van de ruiter dient te worden uitgevoerd met koperen nagels, waarbij over de nagel een trotseerloodje wordt gesoldeerd. Bij de aansluiting van het lood op de leien kan bij toepassing van leihaken het lood in de leihaak worden geschoven. Indien de leien worden bevestigd door middel van nagels dient aan de onderzijde van de loodstroken een felskant te worden aangebracht. De overlapping van het lood over de leien dient minimaal 150 mm te bedragen. Met noklood in drie stukken Bij de montage van de 3-delige loodnokconstructie, wordt eerst ter weerszijden van de nok de strook lood bevestigd en tegen de ruiter vastgezet. Hierna wordt de strook zodanig op de ruiter geplaatst dat de onderliggende strook tenminste 70 mm wordt overlapt. Ook bij deze constructie dient de loodstrook niet langer te zijn dan 1 m en verwerkt, rekening houdend met de heersende windrichting.
18
Lees thans: De vorm van de sluitleien aanbrengen volgens afbeelding 11b. [In afbeelding 11 moet na de ter inzagelegging nog aangepast worden] Blz 17 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
5.4.12.3
Dakdoorbrekingen (aanhangsel A afb 8, 9, 12 t/m 16, afb 24 t/m 31) Beëindigingen naast dakdoorbrekingen, zoals bijvoorbeeld schoorstenen en dakkapellen dienen uitgevoerd te worden met begin- en eindorten zoals bij het begin en beëindiging van dakvlakken. Aansluitingen met dakdoorvoeren, dakvensters, luiken, monnikskappen, ladderof klimhaken dienen op dezelfde wijze te worden uitgevoerd (afb 25, 27 t/m 29 ). De lengte van het indeklood dient dezelfde maat te hebben als de hoogte van de deklei. Hierbij dient het indeklood steeds 10 mm van de onderzijde van de overlappende lei terug te liggen, zodat het lood uit het zicht blijft. Eventueel te plaatsen loketten en loodslabben in het metselwerk, dienen tenminste 30 mm in het metselwerk te worden ingeslepen en voorzien van een felskant met loodproppen of loodklemmen in de voeg vastgezet te worden. De loodloketten dienen met een kliskant verzwaard te worden en tot op de leibedekking door te lopen. De loodslabben aanbrengen met een overlap van minimaal 100 mm. Bij aansluiting van het voetlood dient een overlap aangehouden te worden die gelijk is aan de overlap in de hoogte van de deklei, met een minimum van 70 mm. Indien de opgaande aansluiting tussen de leibedekking en het metselwerk met een verholen goot plaats vindt, dan dienen de leien tenminste 30 mm over de breedte van deze verholen goot door te steken. Extra aandacht dient te worden besteed aan de aansluiting aan de onderzijde van deze dakdoorbrekingen, omdat hier het water uit de verholen goot op de leibedekking terug wordt gevoerd. Om deze aansluiting goed af te dichten dient op tenminste 150 mm voor het uitlooppunt de verholen goot te worden geknikt (opstanden inknippen en solderen), waardoor de uitloop naar boven op het niveau van de leien komt en de hoekaansluiting afgedicht blijft.
5.4.12.4
Gevelaansluiting (aanhangsel A afb t/m 8, 9, 13 t/m 15, afb 11 t/m 21) Bij de gevelbeëindiging van leien, kunnen de leien op dezelfde wijze als bij de normale dakdoorbreking worden beëindigd met begin- en eindorten.
5.4.12.5
Kilgoten (aanhangsel A afb 10 en 11, afb 22) Het kilgootdetail kan worden uitgevoerd als open kilgoot met een bekleding van zink, lood of koper, al dan niet voorzien van stroken kilood. De breedte van de kil is afhankelijk van de lengte van het dakvlak. De lengte van het lood bedraagt nooit meer dan 1000 mm. Ter weerszijden van de kilgoot dient een felskant te zijn aangebracht om enerzijds een opstand tegen opstuwend water te verkrijgen en anderzijde om deze met klangen vast te kunnen zetten. Bij een dakhelling van meer dan 90 graden of meer dan wel bij een nauwe kil dient men een brug aan te brengen in het diepste punt van de kil, die dienst doet als waterkering. Met leien doorgedekte killen voor het verwijderen documenteren en indien nodig in overleg met de directie qua detaillering aanpassen en op dezelfde wijze weer aanbrengen.
5.4.12.6
Hoekkepers (aanhangsel A afb 5 t/m 7, afb 11, 12 en 16) De afdekking van hoekkepers kan worden uitgevoerd met indekloketten die over de keperlatten zijn gezet of tegen de keperlat zijn opgezet. De indekloketten mogen nergens onder de leien uitkomen. De afmetingen en de zwaarte van het lood staan in het bestek omschreven. De keper wordt daarna afgedekt stroken lood van 1 m, gefelst of met een lapnaad. Voor de lapnaad geldt een overlap van 100 mm. De afdekking van hoekkepers kan uitgevoerd worden met indekloketten die tot 30 mm boven de keperlat worden opgezet, vervolgens omgezet mee worden gefelst met een dekroef en langs de keperlat naar beneden geklopt. De dekroef in lengte van maximaal 1 m aanbrengen. De indekloketten mogen nergens onder de leien uitkomen. Blz 18 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
De afdekking van hoekkepers kan uitgevoerd worden met lood in lengte van 1 meter, onder de leien op het dakbeschot vastgezet, ballonvormig opgezet en na het aanbrengen van de leien plat over de leien wordt gedreven. Voor de lapnaad geldt een overlap van 100 mm. 5.4.12.7
Veiligheidsvoorzieningen (afb 26 t/m 28) Zie voor de plaatsing en bevestiging paragraaf 4.2.5. Dekleien sluiten op de ladder- en klimhaken aan met beginorten en eindorten volgens afbeelding 26 en 27. Het indeklood dient zodanig aangebracht te worden dat nergens lood onder de leien uitsteekt. Het lood mag alleen onder en over de ladder- of klimhaak zichtbaar zijn. Zie afbeelding 27. Dekleien sluiten op de SafeClick-adapter aan met beginorten en eindorten volgens afbeelding 28. De meegeleverde loodplaat zodanig positioneren en bijsnijden dat nergens lood onder de leien uitsteekt.19
5.4.12.8
Aansluitingen bij een knik (aanhangsel A afb 15, afb 10 en 23) Knikken naar binnen komen voor bij aankappingen en bij insnoeringen van torens. Bij aankappingen gaat het vaak om flauwe knikken. Deze dienen zodanig uitgevlakt te worden met hout of plaatmateriaal dat een vloeiend verloop ontstaat voor het doordekken van de leien. Het formaat van de leien dient hierop wel aangepast te zijn. Bij sterkere knikken het dakvlak tot de knik aan de bovenzijde uitvullen en voorzien van een stroomlaag, bevestigen van een strook lood boven de knik en erboven weer met voetleien de bedekking opnieuw opzetten. De breedte van het lood is in het bestek voorgeschreven. De lengte van de loodstroken mag in verband met de werking van het lood niet groter zijn dan 1 m en te worden aangebracht met een overlap van tenminste 100 mm, rekening houdend met de heersende windrichting.
5.4.12.9
19
Afwerking boeiboord (afb 34) Leien in de voorgeschreven grootte en vorm aanbrengen voordat de gootbekleding wordt aangebracht. De leien te vernagelen met minimaal 4 nagels per lei over een hoogte van 75% op dezelfde wijze als een stroomlaag. De leien tegen wegvallen per lei vast te zetten met een leihaak van minimaal 80 mm. De bovenzijde onder de kraal afdekken met een strook lood, lengte 1 m, zwaar 15 kg/m².
Deze alinea en tekening 28 zijn vervallen Blz 19 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
6. EINDCONTROLE Alvorens het werk te verlaten, dient de persoon die verantwoordelijk is voor de interne kwaliteitsbewaking van het leidekkersbedrijf een eindcontrole uit te voeren, waarbij onder andere de volgende zaken dienen te worden afgecheckt en vastgelegd: Zijn de voorgeschreven verankeringen aangebracht?; Is de voorgeschreven ventilatie aanwezig?; Is er visuele schade aan de leibedekking, ontstaan bij de verwerking en/of afwerking?; Is er voldoende overdekking in hoogte en breedte?; Zijn de afdichtingen goed aangebracht bij aansluitingen, doorvoeren e.d.?; Zijn de dakdoorbrekingen goed aangebracht?; Zijn de goten e.d. schoon opgeleverd?; Is het puin e.d afkomstig van de leidekker afgevoerd? Het spreekt voor zich, dat indien gebreken worden geconstateerd, corrigerende maatregelen moeten worden getroffen.
Blz 20 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
7. VOORBEELDEN RIJNDEKKING MET AANSLUITINGEN In het hierna volgende hoofdstuk zijn de belangrijkste details weergegeven die betrekking hebben op het dekken van Rijndekking Overzicht Detail Nr 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16
details uit aanhangsel A Maasdekking die ook gelden voor Rijndekking Omschrijving Doorsnede aansluiting dakvoet op bakgoot Doorsnede dakvoet met aankapping Doorsnede dakvoet torens met dakvoet en voetkoper Doorsnede nok met loodbekleding in 1-deel en in 3 delen gefelst Doorsnede loodafdekking keper met indekloketten en gefelste roef Doorsnede loodafdekking keper met vlinderloketten Doorsnede loodafdekking met vlechthoek (zie toren Didam) Aansluiting muur met indekloketten en stroken muurlood Aansluiting muur met oplopende leien en specie Doorsnede kilgoot in zink, koper of lood Doorsnede verdiepte kilgoot in zink, koper of lood Doorsnede aansluiting zalinggoot achter schoorsteen Doorsnede aansluiting bij opgaand muurwerk met lood Doorsnede aansluiting bij opgaand muurwerk met specie Doorsnede aansluiting insnoering toren/aankapping Doorsnede bevestiging verankering in leibedekking
Overzicht Detail Nr 1 2 3 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34
van de details voor Rijndekking Omschrijving Leigrootte oudduits met Rheinische Hieb Leien met “normale” Hieb en “scharfe” Hieb, met vereiste overdekking Dubbele dekking met schubleien Brede en smalle schubleien, twee over één, één over twee, verbreden Aanzicht bepaling maximale stijglijn en formeren druippunten dekleien Bepaling hellingshoek stijglijn steile dakhelling, in normale Hieb Bepaling hellingshoek stijglijn flauwe dakhelling, in scharfe Hieb Bepaling hellingshoek (volgens leidekkersmethode) Windroos met dekrichting bij toren en kruisvormig dak Opbouw van dakvoet bij steile en flauwe dakhelling Aanzicht staande beginorten bij keper, rechtsdekkend Aanzicht liggend gestaffelde beginorten bij keper, rechtsdekkend Aanzicht beginorten bij topgevel, rechtsdekkend Aanzicht variant peervormige beginorten bij topgevel, rechtsdekkend Aanzicht beginorten bij kilgoot, rechtsdekkend Opbouw van eindorten bij kepers met gestaffelde leien Aanzicht eindorten bij flauwe dakhelling van insnoering toren Aanzicht eindorten bij steile dakhelling Aanzicht eindorten bij topgevel, rechtsdekkend Aanzicht eindorten bij torenspits, linksdekkend Variant aanzicht met peervormige eindorten topgevel, rechtsdekkend Aanzicht eindorten bij kilgoot, rechtsdekkend Beëindiging bij nok met vorstleien en “Ausspitzer” Doorsnede monnikskap schaal 1 : 5, ingedekt in oudduitse dekking Aanzicht monnikskap, ingedekt in oudduitse dekking Doorsnede ingedekte ladderhaak schaal 1 : 5 in oudduitse dekking Aanzicht ingedekte ladderhaak in oudduitse dekking Aanzicht ingedekte SafeClick adaptor in oudduitse dekking 20 Aanzicht inliggend luik ingedekt in oudduitse dekking (ook opliggend) Doorsnede inliggend luik, schaal 1 : 5 in oudduitse dekking Doorsnede opliggend luik, schaal 1 : 5 in oudduitse dekking Doorsnede dekleien in oudduitse dekking op uivormige bekroning Aanzicht met beginorten en eindorten van steunbeer, linksdekkend Aanzicht en doorsnede van stroomlaag langs boeiboord van een goot
20
Vervallen Blz 21 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Afbeeldingen details uit aanhangsel A Maasdekking die ook gelden voor Rijndekking
Blz 22 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 23 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 24 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 25 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 26 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 27 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 28 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 29 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 30 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 31 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 32 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 33 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 34 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 35 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 36 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 37 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Afbeeldingen van de details voor Rijndekking
Blz 38 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 39 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 40 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 41 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 42 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 43 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 44 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 45 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 46 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 47 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 48 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 49 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 50 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 51 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 52 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 53 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 54 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 55 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 56 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 57 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 58 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 59 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 60 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 61 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 62 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 63 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 64 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Vervallen.
Blz 65 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 66 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 67 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 68 van 69
Ontwerp- en uitvoeringsrichtlijn Rijndekking
Blz 69 van 69