Ontwerp actieplan Duurzaam beheer van biomassa(rest)stromen 2015-2020 Verslag inspraak- en adviesreacties
Ontwerp actieplan Duurzaam beheer van biomassa(rest)stromen 2015-2020 Verslag inspraak- en adviesreacties
1
Documentbeschrijving
1. Titel publicatie
Ontwerp actieplan Duurzaam beheer van biomassa(rest)stromen 2015-2020 – Verslag inspraak- en adviesreacties
2. Verantwoordelijke Uitgever
6. Aantal bladzijden
42
Danny Wille, OVAM, Stationsstraat 110, 2800 Mechelen
3. Wettelijk Depot nummer
7. Aantal tabellen en figuren
nvt
-
4. Trefwoorden 8. Datum afsluiting: december 2014 Datum publicatie: juli 2015
Biomassa, biomassareststromen, beleid, materiaal, bio-economie, energie
9. Prijs: nvt
5. Samenvatting: Het verslag van de inspraak- en adviesreacties betreffende het ontwerp
actieplan Duurzaam beheer van biomassa(rest)stromen kadert in de procedure die de vaststelling van het actieplan voorafgaat. 10. Begeleidingsgroep en/of auteur
11. Contactperso(o)n(en) OVAM : Ann Braekevelt, Nico Vanaken (team bio), Sofie Bouteligier (EU)
12. Andere titels over dit onderwerp o.m. Inventaris Biomassa, Achtergronddocument Biomassa(rest)stromen
Gegevens uit dit document mag u overnemen mits duidelijke bronvermelding. De meeste OVAM-publicaties kunt u raadplegen en/of downloaden op de OVAM-website: http://www.ovam.be
2
3
Inhoudstafel
Inhoud Documentbeschrijving 2 Inhoudstafel
4
Samenvatting
5
1 1.1 1.2 1.3
Inleiding 7 Situering 7 De formele respons: adviezen en opmerkingen Verwerking van de reacties 8
2 2.1 2.2 2.3 2.4 2.5 2.6 2.7 2.8
Reacties en voorstellen tot aanpassing per kringloop 10 Definitie 10 Het beleidskader 10 Statuut van het plan 13 Context, toepassingsgebied en geografische afbakening van het actieplan 14 Betrokken stakeholders 15 Leidende principes bij de uitwerking van het actieplan 16 Ambitie 2030 19 De kringloop van organisch-biologische (rest)stromen uit de keten landbouw, voeding tot consument 19 De kringloop van (rest)stromen van groenbeheer en open ruimte 27 De kringloop van hout(rest)stromen van industrie en huishoudens 32 Bijdrage van reststromen aan klimaatbeleid/ hernieuwbare energie 35 Het proces rond biomassa(rest)stromen 38 Impactanalyse 39 Bijlage: Definities 39 Overzicht actieprogramma’s- planningsfiches 41
2.9 2.10 2.11 2.12 2.13 2.14 2.15
8
Bijlage 1: Aankondigingstekst openbare procedure in B.S.
43
4
Samenvatting
Van 22 september 2014 tot 21 november 2014 liep de openbare inspraakprocedure over het ontwerp actieplan Duurzaam beheer van biomassa(rest)stromen 2015-2020. Het verslag in bijlage bundelt alle opmerkingen en adviezen van de respondenten en geeft waar relevant een voorstel tot aanpassing van de plantekst. De OVAM ontving in totaal 24 formele reacties. Die kwamen vnl. van de adviesraden Minaraad i.s.m. SALV, 2 overheidsinstanties, 4 intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, de sectorfederaties, en enkele bedrijven. Bij de totstandkoming van dit ontwerp actieplan waren de stakeholders nauw betrokken. De meeste stakeholders waren dan ook zeer tevreden met het doorlopen proces (Fevia, Fedustria, ODE, FEBEM, Vlaco, VVSG, VLM,…). Een aantal stakeholders gaf in hun advies aan dat ze graag ook rechtstreeks betrokken hadden willen zijn (Komosie, FEBEG). Twee principes staan centraal bij de uitwerking van dit actieplan om meer biomassa(rest)stromen duurzamer in te zetten richting voeding/materiaal al dan niet in combinatie met hernieuwbare energieproductie: de materialenhiërarchie en het cascadeprincipe. De meeste stakeholders beamen de noodzaak van het voorgestelde beleid hieromtrent. Enkele stakeholders vragen toch voor een niet te rigide toepassing van het cascadeprincipe. Gezien de behoefte aan een kordaat beleid dat een visie uitzet en afstemt met andere beleidsdomeinen (energie, landbouw, innovatie,…), heeft de OVAM hierop ingezet. Die inspanning zal de komende jaren voortgezet worden om de afstemming in meer detail te optimaliseren. Bij de kringloop van organisch-biologische reststromen uit de keten landbouw, voeding tot consument is het belangrijk dat de preventiedoelstelling in lijn blijft liggen met de door de Europese Commissie voorgestelde doelstelling (-30% tussen 2017 en 2025). Maatregelen tegen illegale groenverwerking en voldoende ondersteuning om de continuïteit te garanderen in de vergistingssector zijn ook aandachtspunten die duidelijk aanwezig waren in de adviezen. In de context van de kringloop van de biomassa(rest)stromen van groenbeheer en beheer van de open ruimte is een afstemming met de (nog te ontwikkelen) visie op de economische functie van een bos noodzakelijk. De strategie van deze kringloop werd in die zin aangepast. De reglementering rond de uitwerking van de biomassahubs (regionale inzamelplaatsen voor kleine partijen biomassa) en de bestemming van (berm)maaisel zijn ook punten die meermaals aan bod kwamen in de opmerkingen en adviezen. Voor de kringloop van houtreststromen van industrie en huishoudens is een meer doorgedreven selectieve inzameling en recyclage van postconsumer houtafval aangewezen. Het faciliteren van de invoer van postconsumer houtafval is hier een aandachtspunt, evenals rekening houden met de mogelijke impact bij aanpassingen aan de steunsystemen voor hernieuwbare energieproductie. Bij de bijdrage van reststromen aan klimaatbeleid en hernieuwbare energie kwam de (de)centralisatie van de verwerking van reststromen uitgebreid aan bod. Tijdens het uitwerken van de actiefiches om dit actieplan tot uitvoering te brengen, toonden de stakeholders al duidelijk hun inzet om dit plan te laten slagen. In hun adviezen aan de OVAM over het ontwerp actieplan gaf een aantal stakeholders te kennen nog nauwer betrokken te willen worden.
5
6
1
Inleiding
1.1
Situering
Dit overwegingsdocument behandelt de opmerkingen en adviezen van het openbaar onderzoek over het ontwerp actieplan Duurzaam beheer van biomassa(rest)stromen 2015-2020. Dit actieplan wil een richtinggevend en inspirerend kader aanreiken om de biomassastromen en -reststromen die tijdens de verschillende processen vrijkomen, duurzaam en efficiënt in te zetten. Het plan reikt doelstellingen aan voor de periode 2015-2020, maar kijkt ook vooruit, en formuleert, waar mogelijk, ambities voor 2030. Het ontwerp actieplan Duurzaam beheer van biomassa(rest)stromen 2015-2020 kwam tot stand dankzij de volle medewerking van alle stakeholders: overheden, intergemeentelijke samenwerkingsverbanden, sectorfederaties, onderzoeksinstellingen en adviesraden. Sinds 2013 koppelt de OVAM driemaandelijks terug via het overlegplatform uitvoeringsplan Organisch-biologisch afval (UPOBA). De groep stakeholders werd hiervoor ook uitgebreid. Daarnaast werd de voortgang van het ontwerp actieplan toegelicht en besproken op de IWG BE en het forum Hernieuwbare Energie van VEA, en is er bilateraal overleg met onder meer bepaalde federaties rond specifieke thema’s. Om de doelstellingen van de verschillende actieprogramma’s te bereiken, wordt op het engagement van alle stakeholders gerekend. Met ieder van hen bouwen we de komende jaren verder aan een sterk partnerschap. De OVAM lichtte het ontwerp actieplan toe op verschillende platforms, infomomenten en raden, meer bepaald: -
het overlegplatform “Uitvoeringsplan Organisch-Biologische Afvalstoffen (UPOBA) – 9 september 2014; Interdepartementale werkgroep bio-economie – 24 juni 2014 de Minaraad en SALV – 2 september 2014 de workshop grasvergisting – 20 en 21 oktober 2014 de infosessie van Vlaco voor alle lokale besturen, composteerders en vergisters – 21 oktober 2014 bij Febem – 14 november 2014
Het ontwerp actieplan van de OVAM werd met akkoord van de bevoegde minister in openbaar onderzoek gesteld. Op 9 september 2014 werd de inspraakprocedure gepubliceerd in het Belgische Staatsblad. De aankondigingstekst in toegevoegd in bijlage van dit verslag. Het openbaar onderzoek liep van 22 september 2014 tot 21 november 2014. In totaal werden 24 opmerkingen en adviezen tijdig bezorgd. De OVAM heeft de opmerkingen en adviezen onderzocht en haar standpunt bepaald in dit overwegingsdocument. Het overwegingsdocument geeft ook aan hoe het ontwerp actieplan werd gewijzigd op basis van de reacties van het openbaar onderzoek. Na de openbare inspraakprocedure past de OVAM het ontwerp actieplan aan, volgens de adviezen van de stakeholders. Op basis van het overwegingsdocument en de aangepaste plantekst kan de VR het definitieve plan vaststellen.
7
1.2
De formele respons: adviezen en opmerkingen
De OVAM ontving in totaal 24 reacties. Hieronder valt ook het advies van Minaraad-SALV. Onderstaande tabel geeft het aantal reacties weer per groep van respondenten en lijst de respondenten op. Respondent
Aantal
Adviesraden: Minaraad i.s.m. SALV
1
Bedrijven: Darling Ingredients Belgium Holding, Indaver, Unilin
3
Intergemeentelijke samenwerkingsverbanden: VVSG en Interafval, IVAREM, Imog, IOK-afvalbeheer, Mirom Roeselare
5
Gemeenten: Aarschot, Zelzate,
2
Sectorfederaties: Febem, Centrum Duurzaam Groen, Vlaco, Fedustria, FEBEG, Fevia, ODE
7
Vlaamse overheid: VLM, L&V
2
Verenigingen: KOMOSIE
1
Consultancy: M-tech, DLV
2
Andere: persoonlijke reactie
1
TOTAAL
24
Afkortingen: VLM: Vlaamse landmaatschappij, VVSG: Vereniging van Vlaamse Steden en Gemeenten, IOK: Intercommunale Ontwikkelingsmaatschappij voor de Kempen, Minaraad: Milieu- en Natuurraad, Febem: Federatie van bedrijven voor milieubeheer; L&V: Departement Landbouw en Visserij, KOMOSIE vzw: Koepel van Milieuondernemers in de Sociale Economie, IVAREM: Intergemeentelijke Vereniging voor duurzaam Afvalbeheer, Imog: intergemeentelijke maatschappij voor openbare gezondheid in Zuid-West-Vlaanderen, ODE: Organisatie Duurzame Energie, DLV: Dienstverlening voor de Landbouw en Verwante sectoren, FEBEG: Federatie van Belgische gas- en elektriciteitsproducenten.
1.3
Verwerking van de reacties
Alle reacties zijn gezamenlijk inhoudelijk verwerkt in het voorliggende verslag. In overeenstemming met artikel 17 § 4 van het Materialendecreet, werd rekening gehouden met het gezamenlijke advies van de Minaraad en SALV. De 2 gemeenten hadden zelf geen opmerkingen. Hoofdstuk 2 geeft een uitgebreide weergave van de reacties per actieprogramma, ingedeeld per kringloop. De formulering van de reacties is niet altijd een letterlijk citeren. Meestal geeft ze de beknopte strekking van de inhoud weer. Bij de formulering is er wel op gelet de kerngedachte van de respondenten niet af te zwakken. Zo geeft dit overwegingsdocument een
8
kwalitatief beeld van de respons, dat bijdraagt tot een verbetering van het plan op basis van de inspraakreacties. Onder ‘tekstuele aanpassing’ is telkens aangegeven wat en hoe de plantekst gewijzigd werd. Voor de concrete tekst verwijzen we naar het definitieve actieplan Duurzaam beheer van biomassa(rest)stromen 2015-2020, waarin alle opmerkingen zijn verwerkt die aanleiding hebben gegeven tot een aanpassing.
9
2
Reacties en voorstellen tot aanpassing per kringloop
Dit hoofdstuk geeft een gedetailleerde weergave van de reacties van de respondenten, weergegeven in de volgorde van het voorkomen in de plantekst en ingedeeld per kringloop. Delen van de plantekst waarop geen opmerkingen werden geformeerd, komen in dit verslag niet aan bod.
2.1
Definitie
• De VLM en het Departement L&V vinden de definitie van biomassareststromen niet duidelijk. L&V wil een duidelijke definitie zien. De VLM zou graag de transitie van reststromen naar meer doelbewuste productie duidelijker in het plan en in de definitie verwoord zien. Ook een verduidelijking van de statuten en de voorwaarden vanuit de afvalstoffenwetgeving is wenselijk. Informatieve aanvulling: meer informatie over het statuut van biomassareststromen en welke standpunten er al in het verleden zijn ingenomen, is terug te vinden in hoofdstuk 3.1 van de plantekst. Inzake de opmerking van de VLM heeft de OVAM de transitie van de productie van biomassastromen al wel gehonoreerd door onder andere grondstofverklaringen af te leveren voor energiehout uit duurzaam beheerde houtkanten. De inspanningen rond actief beheer zullen in de strategie rond groenbeheer (sectie 6.2.1) nog meer in de verf gezet worden. Tekstuele aanpassing: aanvulling in sectie 6.2.1: Specifieke beheervormen die resulteren in een integraal1 beheer van de open ruimte moeten zoveel mogelijk worden gestimuleerd vanuit de wetgeving. Zo kunnen grondstofverklaringen een instrument zijn om de transitie naar deze integrale aanpak te ondersteunen. Daarbij moet wel gewaakt worden over de afstemming met het beleid inzake groenbeheer. Ook is er op de plaatsen waar er verwarring kan ontstaan tussen biomassareststromen en biomassastromen een aanvulling gemaakt ter verduidelijking.
2.2
Het beleidskader
• Vlaco onderschrijft dat er een duidelijke behoefte is aan een kordaat uitgezet beleid dat een visie uitzet en afstemming heeft met andere beleidslijnen. Vlaco meent dat het actieplan hieraan reeds in belangrijke mate tegemoet komt. • Minaraad en SALV vinden de kadering van dit actieplan in de Vlaamse strategie en visie inzake bio-economie een positief signaal. Ze vinden ook dat er heel wat inspanningen zijn geleverd om tot afstemming te komen tussen de verschillende beleidsdomeinen. Toch zijn ze niet zeker of de afstemming wel voldoende ver gevorderd is. Daarom vragen ze om de inspanningen verder te zetten. Ook moet de concretisering van de beleidsvisie meer uitgewerkt worden. Ze dient duidelijke geformuleerd te worden en het sturend vermogen ervan moet verhoogd worden. Het plan moet meer sturen en afstemmen wat nu en in de toekomst op het terrein gebeurt of zal moeten gebeuren. Zo zijn op het vlak van energie de plannen van OVAM en VEA nog niet voldoende afgestemd. OVAM wil meer hout recycleren, 1
Integraal: rekening houdend met ecologische, economische en sociale aspecten.
10
VEA verwacht dat de bijdrage van biomassa in de HE zal moeten stijgen om te voldoen aan de bindende doelstelling, meer dan wat OVAM duurzaam acht. Ook moet het biogas meer gevaloriseerd worden. Informatieve aanvulling OVAM: de afstemming met het hernieuwbare energiebeleid bestaat erin dat hoofdstuk 6.4. een duidelijk onderscheid maakt tussen de 2020 doelstellingen en de strategie na 2030. Voor de periode tot 2020 erkent het actieplan (overeenkomstig de uitgangspunten van de visie en strategie voor de bio-economie) het belang van biomassa in het behalen van de doelstellingen voor hernieuwbare energie. Het plan stelt dat meer recyclage van postconsumer houtafval niet noodzakelijk ten nadele van de hernieuwbare energieproductie is. In de plantekst is de volgende paragraaf al opgenomen in 6.4.1 (regel 2786): ‘De beleidskeuzes voor materiaalrecyclage voor postconsumer houtafval zullen een impact hebben op het Vlaamse aanbod van dergelijk houtafval en dus ook op de mogelijkheid om de doelstellingen te bereiken. Het lagere aanbod kan worden gecompenseerd door verhoogde invoer van dit houtafval uit buitenlandse regio’s.’ Daarnaast wordt in het achtergronddocument (p. 39) aangegeven dat er in 2013 nog meer dan 80 000 ton postconsumer houtafval wordt uitgevoerd. Tekstuele aanpassing: we zullen dit onderwerp nog verduidelijken in hoofdstuk 6.4. • Minaraad en SALV vragen om de positie van het actieplan Biomassa(rest)stromen in het huidige Vlaamse beleidslandschap toe te lichten in het actieplan door figuur 2 verder te verduidelijken. In de praktijk is dit geen eenvoudige afstemming. Zo blijft er ook binnen de administratie twijfel over de afstemming met het in opmaak zijnde actieplan Hernieuwbare Energie. De Raden vermoeden dat dit te maken heeft met enerzijds het ontbreken van bindende doelstellingen voor biomassa als materiaal(her)gebruik en anderzijds met het wel aanwezig zijn van EU-doelstellingen inzake hernieuwbare energie. De afstemming tussen het energie- en het materialenbeleid is bijgevolg een prioriteit. Als gevolg van de nog onvoldoende dynamiek tot afstemming ontstaat de indruk dat het actieplan vooral verder bouwt op bestaande initiatieven. De Raden wijzen er op dat de overheid een belangrijke sturende rol heeft die in het plan ook aan bod moet komen en daarbij geëigende instrumenten kan inzetten. Informatieve aanvulling OVAM: voor wat betreft het verder bouwen op bestaande initiatieven stellen we dat het plan een aantal beleidsstandpunten inzake biomassabeheer formaliseert, die tot op vandaag een informeel karakter hadden. Maar daarnaast vertaalt het actieplan de resultaten van verschillende studies en onderzoeken inzake biomassabeheer naar beleidsmaatregelen. Daar waar nodig en gewenst, zal het beleid gebruik maken van het wetgevende instrumentarium om de beoogde doelstellingen te bereiken.
Beleidsnota’s Op 24 oktober 2014 heeft de Vlaamse regering haar beleidsnota’s uitgebracht. Daarin geven de ministers van de Vlaamse regering de grote strategische keuzes van hun beleid weer voor de periode 2014-2019. Die beleidsnota’s worden nu voorgelegd aan het Vlaamse Parlement, voor discussie in de commissie, wat moet leiden tot vaststelling van moties in dit verband. Het is voor Minaraad en SALV van belang dat de afstemming tussen de beleidsnota’s verzekerd wordt en doorwerkt in de planning en het beleid van de komende vijf jaar. Verschillende beleidsnota’s zetten ook strategische lijnen uit voor onderwerpen die aanleunen bij dit actieplan. We geven ze hieronder weer. Beleidsnota Landbouw en Visserij In de Beleidsnota Landbouw en Visserij 2014-2019 staat (p. 33): “Als onderdeel van de maximale valorisatie van de productie, kiest Vlaanderen als transitiestrategie voor een duurzame bio-(gebaseerde) economie. […] Met het oog op een duurzame en competitieve Vlaamse bio-economie tegen 2030, zal gewerkt worden aan een faciliterend kader en een coherent beleid, een optimale productie en gebruik van biomassa, het versterken van onderwijs
11
en vorming en onderzoek en innovatie in de bio-economie, de verdere marktontwikkeling en het stimuleren van strategische samenwerkingsverbanden met andere landen of regio’s. Een ander belangrijk onderdeel in het sluiten van kringlopen is het tegengaan van voedselverlies. […] Dit zal bijdragen aan de doelstelling om het voedselverlies te reduceren zoals ook de Europese Commissie in haar mededeling ‘Towards a Circular Economy’ van juli 2014 heeft vooropgezet.” Er wordt hier evenwel geen expliciete melding gemaakt van verbanden met de andere Vlaamse beleidsdomeinen. Beleidsnota Omgeving In de Beleidsnota 2014-2019 Omgeving wordt Operationele Doelstelling 54 (pp. 58-59) gewijd aan het “op een duurzame en geïntegreerde manier omgaan met biomassa(rest)stromen”. Onder deze operationele doelstelling wordt melding gemaakt van de rol van de OVAM, van de centrale leidraad die gevormd wordt door het cascade-denken, en worden voor het overige de biomassastromen geïntroduceerd die ook in het voorliggende ontwerpplan aan de orde zijn: biomassastromen doorheen de voedingsketen, biomassa uit natuur- en bosbeheer, inzameling en verwerking van houtafval. Voor de eerstgenoemde stroom wordt er wel nog een afzonderlijk “afbouwplan” voor de verspilling in de voedselketen in het vooruitzicht gesteld, dat tegen einde 2015 zou moeten vastgesteld zijn. Wat de relatie met het energiebeleid betreft wordt er gesteld: “Ik zet in op een selectieve inzameling en duurzame verwerking van (hout)afval, met het oog op […] een verlaging van de verwerking door verbranding (inclusief energieopwekking). Ik verhoog, in samenwerking met de minister, bevoegd voor Energie, het energetisch rendement van biomassaverwerking en –verbranding, zonder in te boeten op de luchtkwaliteit”. Beleidsnota Energie In de Beleidsnota Energie 2014-2019 wordt vastgesteld (p. 5) dat biomassa in 2013 nog een aandeel had van 81% van de productie op basis van hernieuwbare energiebronnen. Na goedkeuring van een intern-Belgisch samenwerkingsakkoord (met het oog op het behalen van de 13%-hernieuwbare energie doelstelling tegen 2020), zal er (zo op p.26) een actieplan worden opgemaakt in functie van een technologie-neutrale, kostenefficiënte energiemix. De Raden vermoeden dat de biomassa-component nog steeds een groot aandeel zal uitmaken, maar hierover wordt niets expliciets gezegd. Men onderkent wel de wenselijke complementariteit met het biomassabeleid als materialenbeleid. Aan het einde van de beleidsbrief (p. 38) wordt er immers duidelijk gesteld: “Via het beleidsactieplan biomassa(rest)stromen zal worden geprobeerd om vanuit een win-win benadering het sluiten van materiaalkringlopen en hernieuwbare energieproductie met elkaar te verzoenen.” Informatieve aanvulling OVAM: een kritische randvoorwaarde hier is een politiek akkoord met het Waalse en Brusselse Hoofdstedelijke Gewest voor het samenwerkingsakkoord. Inzake het aandeel biomassa in de hernieuwbare energiemix in Vlaanderen verwijst de OVAM naar de subdoelstellingen voor groenestroomproductie die door de Vlaamse Regering op 31 januari 2014 werden goedgekeurd (VR 2014 3101 DOC.0134/1BIS).
Beleidsnota Werk, Economie, Wetenschap en Innovatie In de Beleidsnota 2014-2019 Werk, Economie, Wetenschap en Innovatie wordt er (p. 23) terloops melding gemaakt van de biogebaseerde economie als voorbeeld van het nieuwe industrieel ondernemen – wat zou leiden tot het vastleggen van samenwerking tussen partners in een “clusterpact” – maar voor het overige komt de zaak van de bio-economie schijnbaar niet meer als een prioriteit in beeld.
• Het Departement L&V vraagt een verduidelijking van de hiërarchie van de verschillende beleidsplannen binnen de Vlaamse overheid. Ze vinden dat de aangeduide hiërarchie van figuur 2 nog te weinig wordt doorgetrokken doorheen het plan. Ze vinden het ook een zeer ambitieuze scope om hét referentiedocument te willen worden. Tekstuele aanpassing: de zinsnede rond het referentiedocument is geschrapt.
12
Informatieve aanvulling OVAM: het plan vertrekt van dezelfde uitgangspunten als de visie en strategie voor een Vlaamse bio-economie en geeft (geheel of gedeeltelijk) invulling aan verschillende onderdelen van de strategie, meer bepaald punt 1.3, 1.6, 3.1, 3.3, 3.4 en 4.1. Er is niet de ambitie om de visie en strategie voor een Vlaamse bio-economie of andere plannen te overrulen. De multistakeholderaanpak garandeert een goede wisselwerking met andere beleidsplannen. Inzake de juridische hiërarchie zal het actieplan biomassa(rest)stromen door de Vlaamse regering worden vastgesteld overeenkomstig de bepalingen van het Materialendecreet. Specifieke plannen met decretale basis, zoals dit actieplan biomassa(rest)stromen hebben volgens het “lex specialis derogat legi generali”- principe voorrang op algemene plannen.
Consequenties voor het beleid • Minaraad en SALV onderschrijven de principes van het actieplan, maar vinden het toch belangrijk dat de consequenties van de uitvoering ervan in kaart worden gebracht. Als gevolg van de toepassing van het cascadeprincipe zullen de biomassastromen die verder in de keten aangeboden worden mogelijk grondig veranderen tegenover de huidige toevoer. Deze consequentie moet vooraf ingeschat worden: o Voor recyclage, zie actieprogramma 17; o Voor energetische valorisatie (vergisting en verbranding). Dit kan bijgevolg een impact hebben op de gasopbrengst en de kwaliteit van het digestaat bij vergisting en op de calorische waarde van de aangeboden biomassareststromen bij verbranding en bijgevolg op de verbrandingscapaciteit. Dit kan een effect hebben op de bijdrage aan de doelstellingen inzake hernieuwbare energie. Informatieve aanvulling OVAM: voor een zicht op de prognoses inzake aanbod en verwerking van biomassareststromen verwijzen we naar hoofdstuk 4.2. van het achtergronddocument. Op basis van de huidige inzichten en verwachtingen schatten we dat meer hoogwaardige toepassingen (bv. chemie) hoofdzakelijk gebruik maken van primaire biomassastromen i.p.v. biomassareststromen. De mogelijke impact op de calorische waarde van het restafval zal worden meegenomen bij de afstemming van het aanbod aan restafval met de benodigde verbrandingscapaciteit voor restafval in het in voorbereiding zijnde ontwerp uitvoeringsplan over afval en materialen op lokaal niveau. Voor recyclage van postconsumer houtafval zal de consequentie van een toegenomen recyclage zijn dat er meer houtafval moet worden ingevoerd. De effecten op de kwaliteit van houtafval dat voor energetische valorisatie wordt aangeboden zal in het MIP-project OPT-ISORT worden onderzocht.
2.3
Statuut van het plan
• VVSG, INTERAFVAL, Imog, Mirom, Minaraad en SALV vragen aan de OVAM om de relatie van het actieplan duurzaam beheer biomassa(rest)stromen met het Uitvoeringsplan organisch-biologisch afval en het nog te realiseren Uitvoeringsplan huishoudelijke afvalstoffen te verduidelijken. Het Departement L&V vindt de status van een preventieplan onduidelijk. Informatieve aanvulling OVAM: we voorzien een aanvulling in sectie 3.2 om beide opmerkingen te beantwoorden. Tekstuele aanpassing (hoofdstuk 3.2.): preventieprogramma’s worden vastgesteld door de Vlaamse regering. Paragrafen 8 en 9 van artikel 17 van het Materialendecreet geven aan wat de status van een preventieprogramma is en bepalen dat gewestelijke plannen of
13
programma’s met latere datum en met verordenende of bindende kracht bepalingen in een preventieprogramma die strijdig zijn met nieuwe plannen kunnen ongeldig verklaren. Overeenkomstig artikel 17, §7, van het Materialendecreet kan een preventieprogramma worden geïntegreerd in een uitvoeringsplan voor het beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen. Voor een vlotte afstemming en uitvoering is het de bedoeling om in het in voorbereiding zijnde uitvoeringsplan voor huishoudelijke afvalstoffen en vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen een verwijzing op te nemen naar de relevante actieprogramma’s (AP 1 en 2, AP 11,…) uit het actieplan Duurzaam beheer van biomassa(rest)stromen. Actieprogramma 5 en 6 (horeca, catering, distributie, kantines) worden uitgewerkt in dat nieuwe plan. Dit wordt verduidelijkt in de nota aan de Vlaamse Regering.
• Minaraad en SALV vragen om duidelijk aan te geven dat het actieplan opgevat kan worden als een rollend programma. Het Materialendecreet geeft in dat verband aan (art.17, §8) ‘De preventieprogramma’s worden minstens eenmaal om de zes jaar geëvalueerd en zo nodig herzien’ en (art.17, §9) ‘Bepalingen van preventieprogramma’s die strijdig zijn met een gewestelijk plan of programma van latere datum met verordenende of verbindende kracht, verliezen hun geldigheid.’ Informatieve aanvulling OVAM: op regel 1015 van het ontwerpplan wordt uitgeweid over het dynamisch karakter van het actieplan biomassa(rest)stromen. In plaats van een evaluatie over zes jaar lijkt ons een tussentijdse evaluatie over drie jaar aangewezen. • Minaraad en SALV missen de informatie over de beschikbaarheid van de infrastructurele capaciteit van (eind)verwerking (voor opslag, sortering, vergisting …). De Raden menen dat het beschikken over deze informatie van centraal belang is voor de beoordeling van het realiteitsgehalte van de vooropgestelde doelstellingen. Informatieve aanvulling OVAM: het achtergronddocument dat dit actieplan ondersteunt, geeft informatie over de invulling van de composterings- en vergistingscapaciteit (zie cijfers van Vlaco) en houtverbrandingscapaciteit op vandaag. Afhankelijk van de verdere keuzes qua uitbreiding sorteerregels en regionale uitbreiding moet de verwerkingscapaciteit gelijke tred houden met het toekomstige aanbod. Voor het overzicht huidig aanbod – capaciteit houtafval en –pellets wordt verwezen naar tabel 11 van het achtergronddocument Biomassa en voor het overzicht toekomstig aanbod-capaciteit 2020 wordt verwezen naar tabel 5 Hoofdstuk 8 van het actieplan Biomassa(rest)stromen.
2.4 Context, toepassingsgebied en geografische afbakening van het actieplan • Minaraad en SALV vragen een verduidelijking van het toepassingsgebied van het actieplan. Indien bijvoorbeeld binnen dit plan voorwaarden worden opgelegd voor het gebruik van houtstromen waardoor minder hout beschikbaar is voor HE, dan kan dit effect hebben op de aansturing van de primaire productie in de landbouw en kan het impact hebben op de bijdrage van biomassa aan het behalen van de HE-doelstellingen. Dit behoort echter niet meer tot het toepassingsgebied van het actieplan, maar is wel een aandachtspunt dat moet meegenomen worden. De Raden zijn het er in principe mee eens dat het voorgelegde actieplan niet nog meer (cf. nu enkel houtstromen voor hernieuwbare energieproductie) moet sturen op primaire productie van biomassa. Om het beheer van biomassa overeenkomstig het toepassingsgebied van het voorliggende actieplan versus de bio-economie te duiden, is het wellicht aangewezen om daarvan een schematische voorstelling op te nemen in het plan. Informatieve aanvulling OVAM: de afbakening is verduidelijkt in punt 3.1 van de plantekst. Over de uitvoering van het plan zal ook worden gerapporteerd aan de interdepartementale werkgroep Bio-economie. Via dat overlegorgaan kunnen mogelijke ongewenste
14
neveneffecten worden aangepakt in overleg met andere beleidsdomeinen, die dan ook hun instrumentarium kunnen inzetten om de ongewenste effecten te beperken of te neutraliseren. Het gevraagde schema is reeds toegevoegd aan de plantekst. • Minaraad en SALV vragen zich af of het plan zich beperkt tot de sturing van Vlaamse houtstromen of ook de intentie heeft buitenlandse stromen te sturen. Informatieve aanvulling OVAM: we gaan ervan uit dat de Minaraad en SALV verwijzen naar de adviesrol van de OVAM voor het gebruik van houtstromen in het kader van de toekenning van groenestroomcertificaten. Noch het wijzigingsbesluit van 9 mei 2014 van het Energiebesluit, noch de toelichtende nota hiervan beperken het advies van OVAM, Fedustria en Cobelpa tot Vlaamse houtstromen. Ook ingevoerde houtstromen die voor groenestroomproductie worden gebruikt, moeten worden beoordeeld door de drie partijen. • Minaraad en SALV onderschrijven het instrument van de (biomassa)inventaris als een essentieel onderdeel van het plan. Ze bevestigen ook het belang over correcte inventarissen inzake biomassa en hun integratie. Naast informatie over kwantiteit en kwaliteit van de biomassa, is het wellicht ook nuttig – zeker in het geval van reststromen – de spreiding in de tijd en in de ruimte van hun beschikbaarheid mee te nemen. Deze kunnen immers bepalend zijn voor de beoordeling van de meest efficiënte actie. • Minaraad en SALV missen in dit actieplan de wisselwerking tussen dit plan en de afbakening van de afvalfase (Materialendecreet, art.34-39, VLAREMA, Hoofdstuk 2. Afbakening van de afvalfase). Andere aandachtspunten zijn de evaluatie van de vrijstelling van registratieplicht voor bijproducten (overeenkomstig art. 2, 7,b van REACH) en van de grondstofverklaring (Materialendecreet, art.40, VLAREMA, Afdeling 2.4 Grondstofverklaring). Informatieve aanvulling OVAM: hoofdstuk 2.2. van het achtergronddocument situeert het instrument van grondstofverklaringen binnen het bredere kader van het afval- en materialenbeleid. Aandachtspunten zoals REACH worden meegenomen in actieprogramma 11 van de plantekst.
2.5
Betrokken stakeholders
• Het Departement L&V merkt op dat de rol en de mogelijkheden van de interdepartementale werkgroep (IWG) bio-economie tijdens de opmaak van de ontwerpversie van het actieplan onvoldoende werden benut. Die rol moet in de uitvoering van het plan versterkt worden, als overlegplatform binnen de Vlaamse overheid rond bio-economie. Informatieve aanvulling OVAM: de OVAM heeft vanaf 2013 verschillende keren toelichting gegeven op de IWG bio-economie. De leden werden ook uitgenodigd op het UPOBAoverlegplatform van bij de start van de opmaak van het actieplan en hebben op verschillende momenten de gelegenheid gehad om hier een insteek op te geven. De OVAM zal als trekker van actie 1.3 van het plan bio-economie ook over de uitvoering en voortgang van het plan binnen de IWG bio-economie en het UPOBA verder overleggen en rapporteren. • Komosie betreurt dat ze onvoldoende specifiek vooraf geïnformeerd of uitgenodigd werd om actief te mogen meewerken aan de ontwerp-planteksten. Ze vragen om betrokken te worden bij de verdere afwerking van dit ontwerp-actieplan en de planningsfiches tot een definitieve versie, evenals toekomstige planteksten van de OVAM binnen dit onderwerp. Informatieve aanvulling OVAM: Komosie is betrokken bij de opmaak van de roadmap voedselverliezen (AP1) en staat bij de betrokkenen van AP1 aangegeven onder de noemer ‘sociale economie’. Dit zal meer geëxpliciteerd worden in de overzichtstabel van de plantekst. De bespreking van de voorstellen van Komosie gebeurt binnen het ketenoverleg van de IWG Voedselverliezen. • Een burger uit Brasschaat onderschrijft het belang van dit actieplan en is mee van mening dat de modale burger, nijverheid en industrie blijvend moeten gesensibiliseerd worden om in
15
samenwerking met organisaties als OVAM dit duurzaam beheer tot een goed einde te brengen. • FEBEG was graag ook betrokken geweest bij de opmaak van het actieplan, zeker daar waar er een belangrijke interactie is met het actieplan Hernieuwbare Energie van het VEA. Informatieve aanvulling OVAM: via het Bio-energieplatform van ODE en via VEA werden de bedrijven actief in elektriciteitsproductie op basis van biomassa betrokken bij de opmaak van het actieplan. De OVAM stelt vast dat er in het bio-energieplatform meer groene stroomproducenten zijn vertegenwoordigd dan bij FEBEG. Het Bio-energieplatform is dus meer representatief als stakeholder. Bovendien heeft de OVAM op 3 december 2013 op het brede stakeholderoverleg in het kader van het actieplan Hernieuwbare Energie uitgebreid toelichting gegeven over het actieplan biomassa(rest)stromen. • Fevia is zeer tevreden dat er met dit actieplan voor het eerst een afstemming gebeurt tussen verschillende actieplannen met betrekking tot biomassagebruik (energietoepassing versus materialentoepassing). Fevia Vlaanderen werd van in het begin betrokken bij de opmaak van het actieplan en kon op die manier haar visie kenbaar maken aan OVAM. Er werden voldoende inspraakmomenten voorzien. • Fedustria stelt actief te zijn betrokken in de opmaak van het plan en engageerde zich als trekker van een aantal concrete acties. Fedustria apprecieert de wijze van consultatie en de constructieve aanpak. Fedustria onderschrijft ook de twee basisprincipes van het actieplan, meer bepaald de materialenhiërarchie en het cascadeprincipe. • Minaraad en SALV beamen dat het actieplan intensief werd voorbereid in diversie fora. De aanpak om reeds in de ontwerpfase met een concretiserende projectfiche te werken wordt positief bevonden (in vergelijking met voorgaande plannen). Anderzijds blijkt er ook verwondering bij sommige stakeholders dat zij (nog) niet betrokken werden bij de voorbereiding van het actieplan. De Raden sluiten niet uit dat dit het gevolg is van de keuze door de trekker van de partners die hij wou betrekken bij het uitwerken van een actie. Een tweede oorzaak zou mogelijk kunnen gevonden worden in het feit dat partners bij het uitwerken van acties geen zicht hadden op het overkoepelende proces. Om dergelijke opmerkingen in de toekomst te vermijden, vragen de Raden dat het lopende proces zou geëvalueerd worden als voorbereiding op een volgend proces. Informatieve aanvulling OVAM: we zullen het proces samen met de stakeholders evalueren op een volgend UPOBA.
2.6 Leidende principes bij de uitwerking van het actieplan Sectie 3.3. De twee leidende principes bij de uitwerking van het actieplan zijn de materialenhiërarchie en het cascadeprincipe. • Febem vraagt om de moeilijke situatie van de vergistingsinstallaties meer onder de aandacht te brengen. Die huidige situatie zal bovendien nog verslechteren met het stimuleren van het cascadeprincipe, namelijk hoogwaardige stromen richting PET-food en materiaalrecyclage sturen. Ook het Departement L&V vraagt zich af of het cascadeprincipe niet conflicteert met het rendabel maken van de grootschalige vergistingsinstallaties. Informatieve aanvulling OVAM: het cascadeprincipe heeft als doel om stromen zo hoogwaardig mogelijk in te zetten. Wanneer toepassingen hoger in de cascade op economisch en ecologisch vlak beter zijn, zullen de vergistingsinstallaties inderdaad mee moeten evolueren. Dit is geen conflict maar een evolutie.
16
• Febem is van mening dat er over de OBA’s versus voormalige voedingsmiddelen geen verwijzing is naar de EU-verordening 1069, waarbij er een duidelijke opdeling is in categorie 1, 2 en 3. Er wordt ook geen melding gemaakt dat categorie 1 en 2 stromen steeds naar verbranding moeten gaan. Informatieve aanvulling OVAM: tabel 1 verduidelijkt dit. Bovendien bestaan er nog recuperatiemogelijkheden voor categorie 2 stromen die in de wetgeving zijn voorzien. • Febem wil dat het actieplan oog heeft voor de mogelijkheid van rechtstreekse afzet van biomassa(rest)stromen in functie van de landbouw. Dit kan namelijk een belangrijke toegevoegde waarde hebben voor de bodemvruchtbaarheid en kan soms van groter belang zijn dan de stromen eerst via vergisting, compostering of andere verwerkingsmethoden te laten verlopen. Ook het Departement L&V vraagt zich af in welke mate de landbouwer zelf nog mag beslissen welke stromen op het landbouwbedrijf mogen blijven of op zijn minst terugkomen naar het bedrijf zodat de bodem in optimale conditie kan blijven? Hoe kan men die stap in de cascade garanderen als de reststroom vertrokken is naar de industrie? Informatieve aanvulling OVAM: het antwoord op de eerste vraag is al opgenomen in de ontwerp plantekst onder 6.1.3.1. Het plan ambieert niet om dirigerend te zijn richting de landbouw. Enkel waar meerwaarde op vlak van milieu of economie kan behaald worden, zullen sturende maatregelen voorzien worden. • Het Departement L&V vraagt uitleg bij de zin: ‘Het rechtstreekse gebruik van biomassareststromen op landbouwbodem is niet expliciet opgenomen in de cascade, maar kan onder voorwaarden.’ Gaat dit over bestaande voorwaarden of nieuwe voorwaarden? Bv. afzet van loof van vruchtgroenten uit de glastuinbouw naar een naburige akker. Moeten die voorwaarden niet versoepeld worden? Informatieve aanvulling OVAM: het VLAREMA regelt rechtstreekse toepassing als bodemverbeteraar/meststof en eigen oogstresten mogen al op eigen akkers worden uitgereden. Bij glastuinbouw is de problematiek anders aangezien het om niet grondgebonden teelt gaat. • Komosie vraagt in de toepassing van de cascade meer aandacht voor de eerste stappen in de keten, namelijk preventie en inzet in de humane voeding. Ze vinden dat het ontwerp actieplan hier nog te weinig concrete aandacht aan besteedt, terwijl er in de praktijk in alle schakels in de keten nog steeds grote hoeveelheden kwalitatieve voedseloverschotten naar een laagwaardige toepassing worden afgeleid. Komosie stelt voor om een aantal acties uit de actiefiches die zijn opgemaakt voor de Interdepartementale werkgroep (IWG) voedselverliezen ook in dit actieplan op te nemen. Informatieve aanvulling OVAM: de OVAM heeft nota genomen van de opmerking en de vraag naar aanvullingen van de acties. De voorstellen en de actiefiches van Komosie worden in de IWG voedselverliezen besproken in het kader van de uitwerking van de Roadmap voedselverliezen (zie ook actieprogramma 1), aangezien die actiefiches gelinkt zijn aan de expliciete vraag van Komosie voor bijkomende financiële middelen. • IVAREM wijst op een tegenstrijdigheid in het plan: het plan onderschrijft het belang van kwaliteitsvolle compost (kringlopen sluiten, bodemverbeteraar,..) maar bevat onvoldoende maatregelen om de compostsector leefbaar te houden tegenover de (gesubsidieerde) concurrentie van energieproductie (vergisten, biomassaverbranding) en tegenover misbruiken. Bovendien zijn er weinig maatregelen voorgesteld om de administratieve kosten te beperken. Tekstuele aanpassing in actieprogramma 11.3.1. Biologische verwerking en afzet: verlichten van de administratieve kosten die moeten gemaakt worden om aan de wettelijke bepalingen te voldoen. • Een burger uit Brasschaat merkt op dat in de materialenhiërarchie de verwijdering van afvalstoffen, met storten als vijfde en laatste optie geldt. Hij vindt het een goede en terechte zaak dat dit in de verwerkingsstrategie op de laatste plaats komt.
17
• Een burger uit Brasschaat merkt ook op dat er in het actieplan een nog al eenzijdige concentratie is op het produceren van biogas (de zogenaamde energetische valorisatie), waardoor men dreigt andere aspecten in de schaduw te zetten. Anderzijds worden een aantal problemen en opmerkingen naar voor gebracht waardoor het duidelijk wordt dat de neuzen niet allemaal in dezelfde richting staan. Informatieve aanvulling OVAM: dit onderstreept nogmaals het belang van dit actieplan. • Fedustria en Unilin zijn verheugd dat de principes van de materialenhiërarchie en de cascade, die ook sinds jaar en dag verdedigd worden door de houtverwerkende sector, de basis vormen van het toekomstige materialenbeleid. • FEBEG vraagt voor een niet te rigide toepassing van het cascadeprincipe en stelt voor om het cascadeprincipe enkel als richtlijn te beschouwen. Het principe is een zeer goede leidraad, maar er moet vermeden worden dat er om goede redenen en in alle transparantie niet van afgeweken kan worden. Informatieve aanvulling OVAM: in de strategie nemen we de huidige criteria op voor de houtstromen die in aanmerking komen voor energetische valorisatie (cf. tabel 1) en in actieprogramma 16 willen we die criteria verder aftoetsen voor de inzet van houtstromen voor hernieuwbare energieproductie. • Minaraad en SALV onderschrijven het cascadeprincipe om richting te geven aan het beleid rond het duurzaam beheer van biomassa(rest)stromen. Ze vinden het een verdienste dat dit actieplan het gebruik van biomassa als materiaal en als hernieuwbare energiebron in afweging brengt. • Minaraad en SALV moedigen het gebruik van het cascadeprincipe zeker aan, maar vragen om voor de toepassing van het cascadeprincipe een afwegingskader op te stellen in het belang van een zorgvuldige benadering. Dit kader moet ook rekening houden met: •
gevolgen van de toepassing van het cascadesysteem op bv. bodemkwaliteit, waterhuishouding, ecosystemen, CO2-emissies en andere milieuparameters2;
•
disproportionele kosten in verhouding tot de (milieu-)baten om het cascadeprincipe toe te passen;
•
strijdigheid met regelgeving, zoals o
•
de EU-verordening 10693 waarbij er een duidelijk opdeling is in categorie 1, 2 en 3 materialen. Het cascadeprincipe wordt doorkruist door de Verordening. De verordening vermeldt wel uitdrukkelijk enkele uitzonderingen (art. 12f en 13f), maar voor belangrijke stromen komt men niet aan het cascadeprincipe toe omwille van sanitaire redenen;
onbeschikbaarheid van infrastructuur.
Dat neemt niet weg dat er moet gestreefd worden om de oorzaken voor het afwijken van het cascadeprincipe in kaart te brengen en zoveel mogelijk op te lossen. Informatieve aanvulling OVAM: deze aandachtspunten voor het afwegingskader worden meegenomen in actieprogramma 16 en 20. • Minaraad en SALV vragen zich af of het misschien zinvol is om, om de toepassing van de cascade te bevorderen, de milieuvoorwaarden van kleine installaties te evalueren. In het
2
In lijn met de draagkracht zoals opgenomen in Minaraad en SALV, Advies van februari 2013 over het duurzaam gebruik van biomassa in een bio-economie, Minaraad 2013|15. 3 Verordening (EG) nr. 1069/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften inzake niet voor menselijke consumptie bestemde dierlijke bijproducten en afgeleide producten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1774/2002 (verordening dierlijke bijproducten) (PB L 300 van 14.11.2009)
18
geval van de kleine composteerder moet de haalbaarheid en controleerbaarheid van de opgelegde procedures in evenwicht zijn met de milieuwinst, de kwaliteitsborging en traceerbaarheid van het product en mag free-rider-gedrag niet in de hand gewerkt worden. Informatieve aanvulling OVAM: we zijn van mening dat gelijke spelregels niet alleen van toepassing zijn op de kleine installaties, maar op alle beheerders van groenafval, of het nu natuurmaaisel of bermmaaisel is, of ander groenafval. • Minaraad en SALV vragen om niet te veel de nadruk te leggen op centralisatie, meer bepaald grote centrale verwerkingsinstallaties voor biomassa(rest)stromen. Die installaties kunnen een aantal (milieu)voordelen hebben, zoals het bundelen van verschillende kleine hoeveelheden biomassastromen voor een kwaliteitsvolle verwerking. Telkens moet er een weloverwogen keuze gemaakt worden op basis van een aantal parameters zoals de logistieke belasting, de energie-efficiëntie, de energiedoelstellingen, de CO2-emissies of andere effecten op milieuparameters, natuurdoelen en financiële impact. Informatieve aanvulling OVAM: het plan kiest niet uitdrukkelijk voor grootschalige biomassainstallaties, maar erkent het belang van deze installaties voor de 2020 doelstellingen inzake hernieuwbare energie. De strategie voor biomassa(rest)stromen uit groenbeheer en beheer van de open ruimte (p. 54) geeft ook expliciet aan dat een afwijking op de cascade enkel mogelijk is wanneer (onder meer) de biomassa lokaal wordt gevaloriseerd. Voor de afvoer van de kleine partijen schuift het plan het concept van de biomassahubs naar voren. Lokale centrale, coöperatief uitgebate hubs kunnen schaalvoordelen bieden qua logistiek en voorbehandeling. Alhoewel hier niet uitdrukkelijk wordt verwezen naar kleinschalige toepassingen, lijkt het aannemelijk dat lokale actoren via de biomassahubs ook de voordelen van deze biomassa als materiaal- of energiebron voor lokale kleinschalige toepassingen zullen ontvangen. (gemeenten, landbouwers, terreinbeheerders, ...). Bovendien bepaalt de visie 2030 (punt 6.4.1) duidelijk dat duurzame lokale biomassa bij voorkeur moet worden ingezet in WKK- en warmtetoepassingen in industrie, tertiaire sector en landbouwsector. Dit zijn vooral kleinschalige installaties. Nog andere parameters spelen een rol in de keuze van centralisatie of decentralisatie, zoals hygiënisatievereisten en economische schaalgrootte voor investeringen in voorbewerking en verwerking.
2.7
Ambitie 2030
• FEBEG vraagt een nuancering van de boodschap dat bij het verrekenen van het transport van biomassa voor de inzet in energieproductie niet de volledige milieu-impact in rekening wordt gebracht. Ze vragen om die stelling ruimer te laten gelden dan enkel voor biomassa in energieproductie, of om de stelling niet te vermelden. Informatieve aanvulling OVAM: de bewuste paragraaf gaat over het gebruik van biomassa voor alle toepassingen, niet alleen voor hernieuwbare energieproductie.
2.8 De kringloop van organisch-biologische (rest)stromen uit de keten landbouw, voeding tot consument • Minaraad en SALV willen dat voor deze kringloop de Europese doelstellingen worden opgevolgd. Informatieve aanvulling OVAM: we zullen dit opnemen in de plantekst.
19
• Minaraad en SALV vragen een extra actieprogramma rond piekstromen. Een piekstroom is een stroom die ontstaat als gevolg van een crisis (EHEC, Rusland crisis), waarbij op korte termijn zeer veel biomassa ter beschikking komt. De Raden vragen om een draaiboek te ontwikkelen dat in geval van crisis, waarbij een grote hoeveelheid biomassa(rest)stromen plots en voor korte tijd beschikbaar komt, snel kan geactiveerd worden. Dat draaiboek vertrekt van de (bestaande) instrumenten en wordt conform de cascade opgesteld. Het draaiboek moet ook een beleidsmatig kader vinden in het geheel van omgaan met risico’s in de land- en tuinbouw. Tot slot moet het draaiboek de beschikbare instrumenten bijstellen. De Raden wijzen bijvoorbeeld op het feit dat appelen en peren die als gevolg van interventieacties van de Vlaamse en EU-overheden uit de markt werden gehouden niet in de grond ingewerkt mochten worden omdat ze niet onder de term ‘oogstresten’ vallen en/of niet opgenomen zijn in bijlage 2.2/afdeling 1 "Grondstoffen voor gebruik als meststof of bodemverbeterend middel" van het VLAREMA. Informatieve aanvulling OVAM: een grondstofverklaring wordt door de OVAM steeds als instrument gekozen om een zo hoogwaardig mogelijke toepassing van reststromen te behalen. In het specifieke geval van de Ruslandcrisis blijkt dat voor een groot deel van het geïntervenieerde fruit zelfs geen nood was aan onderploegen omdat er een beter en goedkoper alternatief bestond in de vorm van vergisting en veevoeder. Het instrument van de grondstofverklaringen moet met andere woorden weloverwogen worden gehanteerd. Tekstuele aanpassing: we voegen in de plantekst een actie toe in AP1 die dit doel vooropstelt. Die actie wordt opgepakt in 2016 in overleg met alle ketenpartners en betrokken overheden. • Minaraad en SALV stellen vast dat de ambities van het actieplan inzake dierlijke mest niet altijd duidelijk zijn en dat het actieplan uitspraken doet over dierlijke mest die niet eenduidig lijken. Informatieve aanvulling OVAM: de stelling in de strategie voor materiaalrecyclage (6.1.3.1) gaat weliswaar over mestverwerkingsinstallaties, maar is bedoeld om de afvoer van digestaat naar deze installaties onder de aandacht te brengen. Tekstuele aanvulling, voorafgaand aan de door de Raden geciteerde tekst: digestaat wordt steeds vaker afgevoerd naar mestverwerkingsinstallaties voor verdere verwerking. Zo raakt de kringloop voor organisch-biologisch afval niet gesloten.
Actieprogramma 1: preventie van voedselverliezen • Het Departement L&V wil nog eens het belang onderstrepen om een volledige afstemming te behouden met het actieplan voedselverliezen. • Minaraad en SALV dringen er op aan dat de overheid, voortbouwend op de 'Engagementsverklaring voedselverlies4', snel duidelijk maakt welke rol zij wil opnemen om voedselverspilling tegen te gaan. • Vlaco vraagt als ketenpartner vermeld te worden in de overzichtstabel aangezien ze in september 2014 de engagementsverklaring voedselverliezen heeft ondertekend en als partner is opgenomen in het ketenoverleg. Informatieve aanvulling OVAM: de link met de roadmap voedselverliezen die reeds in de ontwerp plantekst stond, blijft behouden. Een aantal acties die vanuit de betrokken overheden/ketenpartners geïnitieerd worden of opgepakt worden zonder dat de roadmap 4
De engagementsverklaring 'Vlaanderen in Actie: Samen tegen voedselverlies' is een gezamenlijk initiatief van de Vlaamse regering en Boerenbond, Fevia Vlaanderen, Comeos Vlaanderen, Unie Belgische Catering, Horeca Vlaanderen en het Onderzoeks- en Informatiecentrum van de Verbruikersorganisaties (OIVO). De ondertekenaars zullen samenwerken om de voedselverliezen in de keten verder terug te dringen.
20
voedselverliezen al goedgekeurd was, waren als ‘kapstok’ opgenomen in de ontwerpplantekst en blijven behouden om duidelijk gevolg te geven aan de resolutie nr. 163 (2014-2015 Nr. 1) ingediend bij het Vlaams Parlement en het advies van Minaraad en om concrete stappen te zetten. Actieprogramma 2: thuiskringlopen • VVSG, Imog, IOK afvalbeheer en Mirom Roeselare erkennen de rol die gemeenten en intercommunales spelen in het promoten van de kringloop voeding. Het IOK erkent tevens de rol die de intergemeentelijke composterings- en vergistingsinstallaties opnemen. Daarbij is de site Beerse/Merksplas ideaal geplaatst als regionaal kennis- en verwerkingscentrum voor biomassa. VVSG, Imog en Mirom Roeselare zijn echter wel van mening dat het ontwerp actieplan niet voldoende het engagement van de lokale besturen met betrekking tot thuiskringlopen in de verf zet. Ze stellen een passage voor om op te nemen in de plantekst. Ook de lokale besturen ondersteunen de evolutie van de compostmeester naar de kringloopkracht en stellen de kringloop van voeding en groen centraal. De intergemeentelijke samenwerkingsverbanden financieren via Vlaco mee de begeleiding en uitbouw van de kringloopgedachte. De OCMW’s zijn betrokken bij sociale initiatieven rond voedselverlies, zoals de oprichting van sociale kruideniers en sociale restaurants. De rol die gemeenten en intercommunales opnemen in het promoten van de thuiskringloop is zeer aanwezig in het dagelijks leven van hun inwoners: de aankoop van compostbakken en compostvaten, groepsaankoop van kippen, allerhande advies omtrent kringlooptuinieren, informeren en sensibiliseren rond voedselverlies, … Informatieve aanvulling OVAM: deze passage wordt integraal overgenomen in de plantekst. • VVSG, Imog en Mirom Roeselare merken op dat in de plantekst wordt gesproken over de jaarlijkse organisatie van twee evenementen, terwijl het kringloopfe(e)stival tweejaarlijks plaatsvindt. Informatieve aanvulling OVAM: dit wordt aangepast in de tekst • Vlaco laat weten dat het omvormen van compostmeesters tot kringloopkrachten geen doel op zich is. Het is een middel om het thuiskringlopen verder te promoten. Actieprogramma 3: selectieve inzameling voor de land- en tuinbouw en visserij • Minaraad en SALV zijn tevreden dat het actieplan aandacht besteedt aan de problematiek van de aanlandingsverplichting in de visserij. De Raden menen dat er (in onderstaande prioriteitsvolgorde) gezocht moet worden naar: •
technieken om de selectiviteit van de visserij te vergroten;
•
afzetmarkten voor niet-doelsoorten. Dit deel van de vangst dat geschikt is voor menselijke consumptie kent momenteel een kleine afzetmarkt, waardoor het commercieel niet interessant is;
•
afzetmarkten voor het deel van de visserij dat niet rechtstreeks wordt (of kan worden) geconsumeerd. Dit deel van de vangst zou na bewerking wel gebruikt kunnen worden voor menselijke consumptie, diervoeding of andere toepassingen.
Niet tegenstaande de aanbeveling om niet-commerciële en dus ongewenste bijvangsten te valoriseren, willen de Raden dat er over gewaakt wordt dat de valorisatie van deze reststromen geen doel op zich wordt. De prioriteit ligt bij het vermijden van ongewenste bijvangsten door selectief vissen. • Minaraad en SALV menen dat er ook nog sterker kan ingezet worden op de valorisatie van biomassareststromen uit de visserij. Wegens de kustgebondenheid van de activiteiten zijn ook de reststromen sterk gecentraliseerd. De Raden stellen echter vast dat er momenteel
21
slechts een beperkt deel van deze reststromen in Vlaanderen verwerkt wordt. De Raden menen bijgevolg dat een uitbouw van deze verwerkingscapaciteit wenselijk is, ook met het oog op de verplichte aanlanding van gequoteerde soorten die kleiner zijn dan de MIRM. Informatieve aanvulling OVAM: deze aandachtspunten zullen worden meegenomen bij het uitwerken van actieprogramma 3.
Actieprogramma 5: selectieve inzameling bij huishoudens • De VVSG en INTERAFVAL, Imog en Mirom Roeselare staan volledig achter de keuze van de OVAM om in dit actieplan geen uitspraken te doen over aspecten als de sorteerboodschap, mogelijke inzamelmethodes/inzamelfrequenties of de planning van de verwerkingscapaciteit voor groenafval en gft. Dit thema wordt behandeld in het nieuwe Uitvoeringsplan huishoudelijke afvalstoffen en vergelijkbare bedrijfsafvalstoffen, waarbij men zoveel mogelijk rekening houdt met de ervaringen en bekommernissen van de gemeenten en intercommunales die dagelijks instaan voor de uitvoering en financiering ervan. Het is dan ook logisch dat de weg die nu al jarenlang ingeslagen verder kan gezet worden. Mirom vindt het dan ook noodzakelijk dat de keuze voor aparte inzameling van zowel gft als van groenafval blijft bestaan zoals dit nu het geval is. • Febem stelt zich vragen bij de 15% reductie van de hoeveelheid huishoudelijk afval door een doorgedreven sortering. Door deze strikte inzameling kan de samenstelling van het restafval wijzigen en zullen er meer hoogcalorische materialen in het restafval achterblijven. Welke impact heeft dit op de huidige verbrandingsinstallaties? Informatieve aanvulling OVAM: om een reductie van de hoeveelheid restafval bij bedrijven en huishoudens te behalen, zullen inspanningen moeten worden geleverd voor verschillende afvalfracties, niet alleen voor OBA. De evolutie van de calorische waarde van restafval zal worden gemonitord wanneer bijkomende maatregelen inzake selectieve inzameling worden doorgevoerd. De OVAM stelt daarnaast vast dat er momenteel nog vrije capaciteit is in de restafvalverbrandingsinstallaties, dus een stijging van de calorische waarde (en dus een verlaging van de verbrandingscapaciteit) kan al ten dele worden opgevangen door het bestaande installatiepark. • Febem verzet zich tegen de idee om kleine hoeveelheden OBA via de gemeenten te laten inzamelen omdat dit niet kostenefficiënt kan verlopen. Febem wil wel met de OVAM samenwerken aan de aanpak van de kleine bedrijven die vandaag private inzameling van het restafval doen maar die vanuit operationele overwegingen geen aparte OBA inzameling doen. Informatieve aanvulling OVAM: de keuze voor het meest optimale inzamelkanaal wordt verder besproken bij de onderhandelingen en uitvoering van het nieuwe uitvoeringsplan voor huishoudelijke afvalstoffen. Actieprogramma 6: selectieve inzameling voor catering, horeca, distributie en kantines • Febem wijst erop dat de doorgedreven selectieve inzameling steeds in verhouding moet staan tot de logistieke belasting met stijgende CO2-emissies tot gevolg. Om selectieve inzameling van OBA voor catering, horeca en kantines interessant te maken moet het bovendien financieel interessant zijn. Actieprogramma 7: nutriëntenrecuperatie en organische koolstof • FEBEG wijst erop dat er ook aandacht moet gaan naar het hergebruik van reststromen die vrijkomen bij het gebruik van biomassa als energiebron, zoals het zoeken naar synergieën voor assen en het promoten van innovatieve oplossingen. Ook de Minaraad en SALV vragen om meer aandacht te besteden aan een valorisatie van de assen om te komen tot een zo volledig mogelijk kringloopbeheer met zo weinig mogelijk verlies aan primaire
22
grondstoffen. Informatieve aanvulling OVAM: de afzet van reststromen van biomassaverbranding werd tijdens het informele consultatieproces van het plan niet als een probleem naar voor geschoven door de stakeholders. Vandaar dat dit niet terugkomt in het actieplan. De bestaande afval- en materialenwetgeving biedt verschillende mogelijkheden voor valorisatie van deze reststromen (gebruik als meststof of als bouwstof). We vullen een extra actie aan bij actieprogramma 19 en zullen een onderzoek laten opstarten naar de valorisatiemogelijkheden van reststromen van biomassaverbranding. Deze actie zal in de eerste plaats een inventarisatie maken van de bestaande praktijken inzake het beheer van de reststromen van biomassaverbranding. Deze worden afgetoetst aan de huidige wettelijke mogelijkheden en dan vergeleken met de best beschikbare praktijken in de buurlanden. Op basis van deze gegevens wordt beoordeeld of het bestaande wetgevende kader kan worden geoptimaliseerd binnen de randvoorwaarden zoals bepaald in het Materialendecreet. Actieprogramma 8: biogebaseerde producten • Het Departement L&V stelt de vraag waarom er slechts een deel van de acties en niet alle acties uit het visie- en strategiedocument bio-economie zijn opgenomen in de plantekst. Informatieve aanvulling OVAM: dit actieplan gaat specifiek over biomassa(rest)stromen, algemene acties over bio-economie worden hier niet meegenomen. In de plantekst is er 1 actieprogramma (AP8 biogebaseerde producten) waar verwezen wordt voor de uitvoering naar de resp. actie in het visie- en strategiedocument bio-economie. AP 20 is opgenomen in de plantekst omdat dit een AP is die over de verschillende kringlopen heen mogelijke bijsturing vraagt gedurende de planperiode specifiek over biomassa(rest)stromen. Tekstuele aanpassing: actieprogramma 22 is geschrapt omdat dit meer thuis hoort in het visie- en strategiedocument bio-economie, waar bio-economie in het algemeen wordt behandeld. Actieprogramma 10: valorisatie van biomassareststromen via bioraffinage • Febem stelt de vraag hoe bij industriële biomassa-afvalstoffen de verhouding afval/grondstof gedefinieerd is, REACH in acht genomen. Nergens in de tekst is er sprake van een duidelijk procedure of verwijzing naar het VLAREMA inzake de declassificatie afvalstof naar grondstof. Informatieve aanvulling OVAM: de verwijzing naar het regelgevende kader inzake afvalstof/grondstof voor biomassareststromen is opgenomen in hoofdstuk 2 van het achtergronddocument, dat aanvullend aan dit actieplan is opgemaakt en de actieprogramma’s ondersteunt. Voor de relatie met REACH verwijzen we naar de Handleiding bij de afbakening van de afvalfase: materialen, afvalstoffen en grondstoffen in de kringloop, te vinden op www.ovam.be. • Febem vindt dat er meer aandacht moet gaan naar industriële afvalstromen die vandaag niet op de lijst staan, inzake vergunningen en groenestroomcertificaten. • Vlaco is zeker mee van mening dat composteren en vergisten bewezen technologieën met toekomst zijn die bovendien heterogene stromen kunnen verwerken. Bioraffinage, farmacie, aromatenextractie, ... zijn nieuwe nog verder te ontwikkelen technieken die op primaire stromen zijn gericht en niet op biomassa(rest)stromen. Actieprogramma 11: biologische verwerking en afzet • Febem merkt op dat de kwaliteit van het digestaat dat vrijkomt uit vergistingsinstallaties ook achteruit gaat als de meer hoogwaardige vergistingsstromen worden afgeleid naar PET-food en materiaalrecyclage. De gasopbrengst van die installaties zal dan dalen en het verwerkingstarief toenemen. Dit druist in tegen het principe dat selectieve inzameling
23
financieel interessant moet zijn voor de aanbieder. Informatieve aanvulling OVAM: dit is opgenomen in de impactanalyse voor biogasrijke stromen van lagere kwaliteit. • Febem vraagt om de afzet van digestaat in het plan nog steviger te onderlijnen. • IVAREM noteert dat er in het ontwerp actieplan onvoldoende maatregelen worden genomen om de compostsector leefbaar te houden tegenover de gesubsidieerde concurrentie van energieproductie. Informatieve aanvulling OVAM: actieprogramma 15.1. werd verder uitgewerkt inzake sensibilisering en handhaving van het beheer van groenafval. In actieprogramma 11.2 is de verplichting opgenomen dat selectief ingezamelde organisch-biologische afvalstromen moeten worden verwerkt volgens de Best Beschikbare Technieken (BBT) in composteringsen (voor)vergistingsinstallaties vergund voor gft-/keuken- en groenafval om te voldoen aan duidelijke hygiënisatievereisten (zowel dierlijke als plantpathogenen). 11.1: acceptatie inputstromen • Febem kaart aan dat organische stromen die niet afkomstig zijn uit biologische producten of processen, maar uit fossiele processen (o.a. via de organische chemie) en die zeer goede vergistbare capaciteiten hebben, momenteel niet kunnen ingezet worden in vergistingsinstallaties, omdat die niet VLAREMA conform zijn. De analyses detecteren namelijk oliën van petrogene aard. De OVAM pleit in het actieplan voor het stimuleren van die stromen naar vergisting. Wat moet er dan met het digestaat gebeuren? Informatieve aanvulling OVAM: dit kan een onderdeel zijn van het onderzoek om fossiele biodegradeerbare nevenstromen te vergisten. Bovendien is de verwachting dat op korte termijn capaciteit beschikbaar is om niet VLAREMA conforme stromen via voorbehandeling (vergisting) te vernietigen door verbranding/zuivering. • Darling ingredients en M-tech willen met hun vergistingsproject Ecoson natte risicohoudende materialen vergisten die om sanitair-hygiënische redenen of milieuhygiënische redenen niet geschikt zijn voor verwerking of gebruik als bodemverbeterend middel. De dikke fractie van het digestaat wordt energetisch gevaloriseerd. Ze vragen een aanpassing in de plantekst in actieprogramma 11.1, een toevoeging in actieprogramma 11.1 en een wijziging in tabel 1. Informatieve aanvulling OVAM: bij de eerste vraag van tekstuele aanpassing is de tekst lichtjes genuanceerd weergegeven. De andere aanpassingen werden integraal doorgevoerd. Tekstuele aanpassingen: acceptatiecriteria bepalen volgens risicoklassen welke biomassa(rest)stromen kunnen worden gebruikt of verwerkt tot bodemverbeterend middel of meststof. Indien de stromen niet voldoen aan de gewestelijke en/of federale regelgeving, moeten ze worden verbrand met energierecuperatie, eventueel na een voorbehandeling. Verdunning is niet toegestaan volgens artikel 4.4.2. van het VLAREMA. Bij verdunning worden individuele stromen samengevoegd, die afzonderlijk niet voldeden aan de acceptatiecriteria om te worden gebruikt als bodemverbeterend middel of meststof. Wijziging in tabel 1: niet VLAREMA conforme reststromen van de voedingsketen: er staat nu dat ze niet zijn toegelaten voor HE-productie via vergisting. Dit zal veranderd worden naar ‘Ja, mits het digestaat wordt verwijderd’. • Vlaco vindt dat het potentieel aan inputstromen nog verder kan uitgebreid worden: •
stromen die niet continu beschikbaar zijn, maar sporadisch voorkomen (bv. maïs met aflatoxines).
•
stromen die het gevolg zijn van grote structurele verliezen (bv. in de distributiesector). Die stromen worden deels al aangeboden voor biologische verwerking, maar er is
24
sowieso nog marge. •
stromen uit fossiele processen, die een belangrijke meerwaarde kunnen betekenen voor het vergistingsproces.
In de kwaliteitsopvolging en -certificering gaat Vlaco er vanuit dat elke inputstroom aan hetVLAREMA moet voldoen en dat de inputstroom een meerwaarde voor het eindproduct of voor het proces moet betekenen. Indien aan deze voorwaarden wordt voldaan, moeten deze stromen uit fossiele processen ook verwerkt kunnen worden in vergistingsinstallaties tot (nabehandeld) digestaat dat kan gebruikt worden als meststof of bodemverbeterend middel. Vanuit deze optiek moet de aanvaarding van deze inputstromen worden vergemakkelijkt. Tekstuele aanpassing: in de kwaliteitsopvolging en -certificering wordt ervan uitgegaan dat elke inputstroom moet voldoen aan het VLAREMA en dat de inputstroom een meerwaarde moet betekenen voor het eindproduct of het proces. Indien de reststromen uit fossiele processen aan die voorwaarden voldoen, moeten ze ook kunnen worden verwerkt in vergistingsinstallaties tot (nabehandeld) digestaat. Dat kan dan weer worden gebruikt als meststof of bodemverbeterend middel. Vanuit die zienswijze moet de aanvaarding van die inputstromen worden gefaciliteerd.
11.2: optimalisatie biologische verwerking • Indaver vraagt om een tekstuele nuance toe te voegen aan het eerste puntje van dit actieprogramma. Informatieve aanvulling OVAM: de aanpassing zal worden doorgevoerd in de plantekst. Tekstuele aanpassing: selectief ingezamelde organisch-biologisch huishoudelijke en vergelijkbare bedrijfsafvalstromen moeten worden verwerkt volgens de Best Beschikbare Technieken (BBT) in composterings- en (voor)vergistingsinstallaties vergund voor gft/keuken- en groenafval om te voldoen aan duidelijke hygiënisatievereisten […] • IVAREM is van mening dat in het ontwerp actieplan onvoldoende aandacht wordt besteed aan het opvullen van de beschikbare capaciteit van bestaande groencomposteringen. IVAREM wil onderstrepen dat er ook maatregelen nodig zijn om de capaciteit van bestaande (groen)composteringen optimaal op te vullen en zo de rendabiliteit te verzekeren. IVAREM denkt bijvoorbeeld aan een uitbreiding van de biomassa(rest)stromen die op een groencompostering verwerkt mogen worden. IVAREM vraagt dan ook dat er in het actieplan acties opgenomen worden omtrent het optimaliseren van de aanvoer van biomassa(rest)stromen naar (groen)composteringen. Informatieve aanvulling OVAM: de plantekst zal aangepast worden zoals gevraagd. Tekstuele aanpassing: er wordt een actie toegevoegd in actieprogramma 11.2. De vraag naar uitbreiding van de biomassa(rest)stromen die op een groencompostering mogen worden verwerkt, wordt opgelijst (tomatenloof,…) en op haalbaarheid onderzocht. • Vlaco merkt op dat in de huidige praktijk te vaak wordt verondersteld dat er zich enkel een probleem van hygiënisatie stelt met stromen van dierlijke oorsprong, en dat inputstromen van plantaardige oorsprong weinig risico op de verspreiding van plantpathogenen (bacteriën en virussen) en onkruidzaden inhouden. Dit is onterecht, anderzijds moet ook wel de vraag gesteld worden of het voor elke inputstroom noodzakelijk is om dezelfde (meest strenge) hygiënisatievereisten op te leggen. Compostering en vergisting met nacompostering zijn een bewezen technologie voor de verwerking van gft- en groenafval, die aan duidelijke hygiënisatievereisten voldoet. Verder onderzoek is tijdens de planperiode nodig om hygiënisatievereisten, zowel voor verwerking van plantaardige als dierlijke inputstromen, verder op elkaar af te stemmen en te koppelen aan een risico-evaluatie van de inputstromen.
25
Informatieve aanvulling OVAM: we maken aanvullingen in de plantekst in actieprogramma 11.2. • Vlaco maakt zich zorgen over de leefbaarheid van de composterings- en vergistingssector. Biogasinstallaties kijken vandaag aan tegen verschillende uitdagingen die de sector en haar rendabiliteit onder toenemende druk zetten: stijgende inputprijzen, lage elektriciteitsprijzen, een onzeker en ingeperkt steunkader sinds begin 2013, strengere kredietvoorwaarden, nutriëntendruk, en wetgevende barrières. De composterings- en vergistingssector bieden nochtans een meerwaarde op verschillende vlakken (groene stroom, groene warmte, sluiten van materialen- en nutriëntenkringlopen) en dient bijgevolg correct ondersteund te worden. Op dit moment zijn er 40 installaties operationeel. Zij hebben in 2013 1.730.000 ton inputstromen vergist, waarvan ruim 1.100.000 ton organisch-biologisch afval. Tien bedrijven verwerken anno 2014 minder dan 70 % van hun vergunde capaciteit. Het gaat hier over zes opstartende bedrijven, nieuw of na een overname. Deze zijn nog volop in aanloopfase en draaien nog niet op volle schaal. Uit deze analyse kunnen we besluiten dat er nog een zekere restcapaciteit is die nog kan worden ingevuld, nl. ongeveer 400.000 ton. Omwille van de 10 jaar minimumsteun voor GSC dreigt er de komende jaren heel wat capaciteit te komen vervallen. In 2017 is er een piek van bedrijven die hun 10 jaar exploitatie bereiken. Tegen 2018 is er meer dan 600.000 ton capaciteit die potentieel kan verdwijnen, tegen 2020 is er potentieel 920.000 ton capaciteit in gevaar. Heel wat middelen en investeringen, zowel vanuit de overheid als uit de privésector, hebben geleid tot de uitbouw van de vergistingscapaciteit. Deze infrastructuur dient ook in de toekomst optimaal te worden benut, ook na het aflopen van de 10 jaar minimumsteun voor GSC. Een vergistingsinstallatie wordt niet voor 10 jaar gebouwd. Om de acceptatie, verwerking en afzet up-to-date te houden, om aan de nieuwe milieureglementering te kunnen voldoen, om op nieuwe opportuniteiten in te kunnen spelen, dienen er blijvend investeringen te worden uitgevoerd. Informatieve aanvulling OVAM: in de strategie 2020 van hoofdstuk 6.4. wordt de keuze rond de wijziging van het ondersteunende kader inzake groenestroomproductie als kritieke factor aangehaald om de bijdrage van vergistingsinstallaties aan de groenestroomdoelstellingen te kunnen realiseren 11.3: optimalisatie afzet 11.3.1: compost en digestaatproducten • Vlaco benadrukt dat het niet alleen de agrarische vergisters zijn die problemen hebben. Ook de industriële en gft-vergisters kampen met problemen. Daarom moet in belangrijke mate worden ingezet om de opportuniteiten voor de afzet van (nabehandeld) digestaat verder te onderzoeken. We moeten een transitie bewerkstelligen naar een slimmere en meer hoogwaardige toepassing van (nabehandeld) digestaat op maat van potentiële afnemers. Informatieve aanvulling OVAM: deze aandachtspunten worden onder het derde punt van actieprogramma 11.3.1. opgenomen. • IVAREM onderstreept dat vergisten en composteren een belangrijke schakel vormen in het sluiten van kringlopen. Ze stellen echter wel vast dat vergunde composteerders (en vergisters) geconfronteerd worden met een steeds strenger wettelijk kader (VLAREM, Mestdecreet, Europese Richtlijn 2010/75/EU,…) waarbinnen gewerkt moet worden. De vergunde composteerder moet dus steeds meer kosten doen om aan alle wettelijke verplichtingen te voldoen. Het huidige systeem van groenestroomcertificaten voor biomassa bevoordeelt evenwel de energetische valorisatie van structuurmateriaal ten nadele van de recyclage. Dit draagt er o.a. toe bij dat illegale praktijken ontstaan die groenafval wegtrekken bij vergunde composteringen. Om de sector leefbaar te houden, is het volgens IVAREM dan ook noodzakelijk om de wetgeving waar mogelijk te versoepelen zodat:
26
-
compost gemakkelijker zijn weg kan vinden naar nieuwe markten (potgrond, landen tuinbouw,…).
-
administratieve kosten (die gemaakt moeten worden om aan de wettelijke bepalingen te voldoen) beheersbaar blijven.
Dit kan bijdragen aan het voorkomen van illegale praktijken op de markt. IVAREM vraagt dat er in het actieplan ook initiatieven rond het versoepelen van de huidige wetgeving opgenomen worden. Informatieve aanvulling OVAM: de opmerking inzake wetgeving wordt in het vierde punt van actieprogramma 11.3.1. reeds opgenomen. In de plantekst binnen actieprogramma 11.3.1 zal de volgende actie bijgevoegd worden. Tekstuele aanpassing: vermindering van de administratieve kosten om aan de wettelijke bepalingen te voldoen.
2.9 De kringloop van (rest)stromen van groenbeheer en open ruimte Definities • Centrum Duurzaam Groen vraagt een duidelijkere definitie van ‘groenafval’. Het is voor hen niet duidelijk welke fracties overeenkomstig de geldende bepalingen (VLAREMA …) effectief thuishoren onder de definitie van ‘groenafval’. Het al dan niet thuishoren van een fractie onder groenafval heeft namelijk zijn consequenties voor wat betreft de afvoer naar een vergunde composteer- of vergistingsinstallatie. Hetzelfde geldt voor het statuut afval. Het is voor vele fracties niet duidelijk of deze als afvalstof beschouwd worden of niet. Centrum Duurzaam Groen vraagt om een tabel op te nemen waarin per fractie van het beheer van open ruimte, natuurgebieden… is aangeduid of het onder groenafval hoort of onder afval. Informatieve aanvulling OVAM: in hoofdstuk 2 van het achtergronddocument dat dit actieplan ondersteunt, is dit duidelijk weergegeven. • De VLM vindt de gekozen termen ‘groenbeheer’ en ‘open ruimte’ niet duidelijk en zoekt naar de plaats van landbouwgrond. Daarnaast vindt de VLM dat ‘groenbeheer’ en ‘open ruimte’ twee verschillende type afbakeningen zijn. Ze stelt voor om te spreken van biomassa(rest)stromen die vrijkomen uit groen-, natuur-, bos- en landschapsbeheer. Tekstuele aanpassing: de termen ‘groenbeheer’ en ‘open ruimte’ worden doorheen de plantekst vervangen door groen-, natuur-, bos- en landschapsbeheer.
Groenbeheer • De VVSG, Imog en Mirom Roeselare vinden het niet duidelijk wat er nu onder groenbeheer en wat onder open ruimte valt. Informatieve aanvulling OVAM: dit is verduidelijkt onder voetnoot 5. • De VVSG, Imog en Mirom Roeselare missen ook een standpunt over energetische valorisatie van snoeihout uit ecologisch landschapsbeheer. Informatieve aanvulling OVAM: in de strategie op p. 54 van het ontwerpplan staan de randvoorwaarden vermeld waarbij snoeihout uit ecologisch landschapsbeheer kan worden ingezet voor energetische valorisatie. Hoofdstuk 2 van het achtergronddocument geeft aan welke biomassastromen uit de open ruimte al dan niet als afvalstof moeten worden beschouwd.
27
• Indaver vraagt om de omzendbrief rond mulchen in te trekken. Informatieve aanvulling OVAM: het intrekken van de omzendbrief zal de problematiek niet oplossen, maar eerder vergroten aangezien de voorwaarden voor mulchgebruik wegvallen. Het gebruik van snoeihout als mulching is een eenvoudige en goedkope manier van hergebruik die zijn meerwaarde heeft bewezen.
Lokaal beheer van open ruimte • VVSG, Imog, IOK afvalbeheer en Mirom Roeselare erkennen de rol die gemeenten en intercommunales spelen in het promoten van de kringloop groenbeheer. Het IOK erkent tevens de rol die de intergemeentelijke composterings- en vergistingsinstallaties opnemen. Daarbij is de site Beerse/Merksplas ideaal geplaatst als regionaal kennis- en verwerkingscentrum voor biomassa. VVSG, Imog en Mirom Roeselare zijn echter wel van mening dat het ontwerp actieplan te weinig over de rol vermeldt die gemeenten en intercommunales vandaag al spelen in het beheren van biomassa die afkomstig is van de inwoners en van werken in eigen beheer. Ze vragen onderstaande aanvulling op de tekst. Ook het Centrum Duurzaam Groen en IVAREM uiten hun bezorgdheid dat het uitbouwen van biomassahubs in concurrentie zal treden met erkende verwerkingsinstallaties, voornamelijk groencompostering. Informatieve aanvulling OVAM: we nemen in de strategie van het beheer van open ruimte op dat het bij de uitbouw van biomassahubs onder meer gaat over vergunde composterings- en vergistingsinstallaties voor groenafval en gft in Vlaanderen. Het tekstvoorstel van de VVSG en Imog is opgenomen, maar uitgebreid naar alle vergunde composterings- of vergistingsinstallaties voor groenafval en gft in Vlaanderen. Tekstuele aanpassing in sectie 6.2.1: naar een efficiënte en integrale aanpak. De kennis die lokale actoren de voorbije jaren opbouwden omtrent het beheer van deze biomassa (groenafval en biomassa uit open ruimte) is een goed vertrekpunt voor de verdere uitbouw van biomassahubs. Het gaat om vergunde composterings- en vergistingsinstallaties voor groenafval en gft in Vlaanderen. De strategie van deze kringloop wil hier mogelijkheden bieden om hun rol hierin te versterken. Zij volgen het kwaliteitshandboek van de certificering, beschikken reeds over een keuringsattest en kwaliteitslabel voor compost en hebben ervaring omtrent opslag van de verschillende stromen biomassa. Ook naar kostenefficiëntie is de uitbouw van bestaande verwerkingsplatformen de meest logische optie gelet op de reeds aanwezige infrastructuur en uitrusting, en de ruimtelijk verantwoorde inplanting van deze platformen. De uitbouw van zowel een bestaande als nieuwe biomassahub moet uitgaan van een integrale aanpak van de biomassastromen en zich dus niet enkel focussen op de houtstromen. De schaalgrootte moet van die aard zijn dat een integrale aanpak mogelijk is, inclusief het opwaarderen van de diverse biomassastromen ter plaatse. Dit betekent concreet onder meer de omzetting van composteerbare/vergistbare stromen tot een hoogwaardige compost en het aanbieden van zuivere houtige stromen voor energetische valorisatie.
• De VLM merkte op dat bij de implementatie van de cascade staat dat het beheer en het gebruik van de biomassa lokaal binnen Vlaanderen gebeurt. Ze stellen voor om dit niet te beperken tot Vlaanderen, maar zeker de grensregio’s mee te nemen. Informatieve aanvulling OVAM: in de tekst worden ook de grensregio’s meegenomen. Tekstuele aanpassing: het beheer en het gebruik van de biomassa gebeurt binnen de regio van herkomst. • Minaraad en SALV merken op dat men in 2020 wil streven naar het oogsten van 135 000 ton resthout uit Vlaamse bossen. Om zich er van te verzekeren dat een dergelijke hoeveelheid daadwerkelijk duurzaam geoogst kan worden, is er informatie nodig zowel wat
28
betreft bosoppervlakte, voorraad staand hout, evolutie van die voorraad, als wat betreft potentiële en reële oogsthoeveelheden. Het lijkt de Raden dat het duurzaam oogsten van dergelijke hoeveelheden resthout uit de Vlaamse bossen over een langere periode niet vol te houden is. De Raden herhalen naar aanleiding hiervan het pleidooi van de Ministerraad om op Vlaams niveau te komen tot een duidelijkere visie op de economische functie van het bos. Bij het uitwerken van een dergelijke visie moet men erover waken dat er voldoende afstemming is met het voorliggende actieplan. Informatieve aanvulling OVAM: actieprogramma 12.5. voorziet een monitoringsprogramma voor biomassa(rest)stromen uit open ruimte, waaronder bosbeheer om dataregistratie te structureren en te uniformiseren. Daardoor kunnen betere gegevens worden bekomen van de biomassa die uit bosbeheer wordt gegenereerd. De doelstelling voor het oogsten van 135.000 ton resthout uit Vlaamse bossen werd becijferd op basis van beschikbare gegevens (VITO studie 'aanbodprognoses Vlaamse biomassareststromen en verkenning verwerkingsmogelijkheden naar 2030’). De studies van het ANB waarnaar wordt verwezen in de potentieelstudie gaan uit van een oogstbaar potentieel tak- en tophout van 30% van het theoretische aanbod, waar in 2011 geschat werd dat slechts 15% van het potentieel aan tak- en tophout werd geoogst. Voor het resthout uit overige bosbeheeractiviteiten werd uitgegaan van een continu aanbod over de jaren (geschat op 89.000 ton/jaar), wat een onderschatting is. Tekstuele aanvulling: het actieplan verwijst ook naar de ontwikkeling van een Vlaamse visie op de economische functie van het bos en zal de operationele doelstelling afstemmen met deze visie. • Minaraad en SALV wijzen op het ontbreken van een certificatiesysteem voor de kwaliteit van de aangeleverde biomassa uit resthout. Informatieve aanvulling OVAM: inzake de kwaliteitscertificering van resthout kan worden verwezen naar EN-standaarden die binnen de schoot van de CEN TC 335 werkgroep werden uitgewerkt en die momenteel reeds van kracht zijn (zie www.biostandards.eu). • Minaraad en SALV kaarten aan dat men vanuit de bossector bij het oogsten van resthout uit de Vlaamse bossen vraagt naar voldoende aandacht voor de inzet van aangepaste machines in verband met beschadiging van de bodem, vooral wat betreft de kwetsbare delen van het bos. Hierbij moet ook worden opgemerkt dat het meestal gaat om resthout/biomassa die zich vaak op moeilijk bereikbare plaatsen bevindt, waardoor het veroorzaken van extra CO2-emissies door de gebruikte machines moet worden afgewogen tegenover de winst die men op deze manier kan bekomen. Informatieve aanvulling OVAM: momenteel wordt er in de potentieelberekening uitgegaan van een oogstbaar aandeel van slechts 30% van het potentieel, omwille van de door de MINA-SALV aangehaalde technische, economische en ecologische randvoorwaarden. • Minaraad en SALV melden dat de bossector tevens wijst op het bestaan van “zwarte en grijze stromen” (zoals bijvoorbeeld het gebruik van brandhout door huishoudens). Dit gaat volgens een aantal uitgevoerde studies over grote hoeveelheden die evenwel moeilijk traceerbaar zijn en moeilijk in concrete cijfers kunnen worden uitgedrukt en die het behalen van de doelstellingen kunnen beïnvloeden. Informatieve aanvulling OVAM: hieraan zal de nodige aandacht worden besteed bij het updaten van de inventaris biomassa. Tekstuele aanpassing (regel 2316): bij dat operationele doel moet erover worden gewaakt dat niet geregistreerde bestaande stromen (brandhoutgebruik door particulieren bijvoorbeeld) niet worden meegeteld. Zij vertegenwoordigen geen nieuw geoogst potentieel.
Actieprogramma 12: mobiliseren van biomassareststromen uit de open ruimte
29
12.4. Oprichten van lokale samenwerkingsverbanden rond biomassa(rest)stromenbeheer • VVSG, Imog en Mirom Roeselare vragen verduidelijking van de ‘partnering events’ die geïnitieerd worden vanuit het IPO-overleg. Informatieve aanvulling OVAM: we zullen dit verduidelijken in de tekst. Tekstuele aanpassing: workshops initiëren vanuit het IPO-overleg om aanbieders en afnemers van biomassastromen met elkaar in contact te brengen.
Actieprogramma 15: materialenkringloop van reststromen van groenafvalbeheer sluiten • Centrum Duurzaam Groen stelt vast dat het ontwerp actieplan vooropstelt dat minimaal 10% van het berm- en natuurmaaisel wordt afgevoerd naar vergisting. Nog eens 25 à 30% van het maaisel gaat op termijn naar groencompostering. Centrum Duurzaam groen vindt dat er in het ontwerp actieplan te weinig duidelijkheid is over die resterende 50% bermmaaisel. Informatieve aanvulling OVAM: in het Achtergronddocument bij het ontwerp actieplan wordt aangegeven wat de huidige bestemming is van bermmaaisel (inploegen, veevoeding, compostering, vergisting). Het duurzaam en kostenefficiënt beheer van bermmaaisel blijft een grote uitdaging. Via gerichte maatregelen doorheen de keten wordt gepoogd om deze biomassareststroom optimaler te beheren. Die maatregelen staan verduidelijkt in actieprogramma 15. • Indaver vraagt om een extra piste in te zetten in het aanpakken van illegale verwerking van groenafval en biomassa. In het Uitvoeringsplan Huishoudelijke afvalstoffen dat in herziening is, wordt dit wel uitgebreid behandeld, maar Indaver wil dat dit in tussentijd ook uitdrukkelijk in het actieplan Duurzaam beheer van biomassa(rest)stromen wordt opgenomen. Ze stellen daarom een tekstuele aanpassing voor. Informatieve aanvulling OVAM: het eerste puntje van actieprogramma 15 van de plantekst wordt uitgebreid. Tekstuele aanpassing: de handhaving door de afdeling milieu-inspectie gebeurt overwegend bij grote intermediaire bedrijven. De kleinere actoren zoals tuinaannemers worden in eerste instantie verder gesensibiliseerd. Daarna zullen lokale handhavers worden opgeleid om in deze specifieke sector in de groenafvalkringloop te kunnen handhaven. De OVAM zal via haar adviseringsbevoegdheid voor vergunningsplichtige afvalverwerkende activiteiten in het kader van de milieuvergunningswetgeving bijzondere aandacht besteden aan het correct beheer van groenafval. Daarnaast kan bij toezicht op de gebruikte biomassastromen in het kader van de groenestroomcertificering worden gecontroleerd of deze biomassastromen werden goedgekeurd voor gebruik als hernieuwbare energiebron. • Indaver stelt een aantal maatregelen voor die kunnen bijdragen aan een effectievere handhaving van illegale verwerking van groenafval. Informatieve aanvulling OVAM: deze suggesties zullen bij het uitvoeren van actieprogramma 15.1. worden onderzocht op hun haalbaarheid, rekening houdend met de vereiste personeelsinzet en effectiviteit van de voorgestelde suggesties. • IVAREM merkt op dat illegale verwerkers van groenafval ver onder de gangbare marktprijs werken en zo een oneerlijke concurrentie zijn voor de vergunde verwerkers. IVAREM vraagt om in het actieplan een actie op te nemen over het voorkomen van illegale verwerking van groenafval. Informatieve aanvulling OVAM: actieprogramma 15.1. voorziet reeds in handhaving rond de illegale verwerking van groenafval. • DLV is van mening dat de OVAM in het voorgestelde actieplan een aantal standpunten
30
inneemt rond de vergisting van maaisels die het in de praktijk onmogelijk zullen maken om deze stromen te gaan verwerken in het merendeel van de huidige vergistingsinstallaties in Vlaanderen. In het actieplan komt enkel droge vergisting in aanmerking voor het verwerken van grasmaaisels. Uit het projectwerk van de voorbije jaren blijkt inderdaad dat droge vergisting technisch de eerste optie is voor de vergisting van maaisels. De realiteit in Vlaanderen is echter dat de huidige vergistingscapaciteit van bermmaaisel voor het merendeel bestaat uit natte vergistingsinstallaties. Een aantal SBR vergisters aanvaarden natuurmaaisel. Het vergisten van maaisels in natte vergisters blijft ons inziens namelijk een optie, mits de nodige aandacht voor de logistieke keten, de kwaliteit van het aangeleverde materiaal, een goed evenwicht in het voedingsmenu van de vergister en eventuele aanpassingen aan de installaties. Informatieve aanvulling OVAM: we nemen in de plantekst de beleidsoptie droge vergisting op voor bermmaaisel omdat dit de meest kostenefficiënte optie is. Voor natuur- en bermmaaisel is compostering zeker ook een BBT. Begrazing is ook een optie. Natuurmaaisel dat voldoet aan de voorwaarden (afkomstig van type natuurgebied waar afvoer mogelijk is, geen verontreiniging, relatief jong maaisel i.f.v. biogaspotentieel, niet-verhout …) kan ingekuild worden in afwachting van het in beperkte mate doseren in een vergister of mits voorbehandeling kan het rechtstreeks afgevoerd worden naar vergisting. Indien het maaisel weinig biogaspotentieel heeft, is de vergister ook niet bereid om het maaisel te verwerken. In de praktijk komt maar een beperkt deel van het natuurmaaisel in aanmerking voor vergisting. Het is de kwaliteit van het maaisel dat bepaalt wat de verwerkingsopties zijn. Natte vergisting kan, als de kwaliteit van het bermmaaisel dat toelaat. • Vlaco merkt op dat het actieplan geen grote ambities toont voor de (inzameling en) verwerking van maaisel (berm- en natuurmaaisel). Nochtans is het een stroom met een belangrijk potentieel voor recyclage. De pijnpunten worden in het actieplan niet opgelost: 1. logistiek: tijdige en volledige afvoer van bermen en uit natuurgebieden zodat het maaisel vers kan worden aangeleverd op de verwerkingseenheid; 2. maaisel is een grondstof met potentieel, maar (eender welke) verwerking kost geld. Indien er zekerheid bestaat over aanvoer van vers en zuiver maaisel én indien er bereidheid is om voor de verwerking een reële prijs te betalen, kan de sector investeren om (bijkomende) verwerkingscapaciteit voor maaisel te creëren. Informatieve aanvulling OVAM: we gaan een concretere actie formuleren in de plantekst. Via de inzet op mobilisering van biomassa en de betere monitoring en opvolging van het beheer van maaisel via actieprogramma 15 worden deze knelpunten aangepakt. • Vlaco pleit ervoor dat de capaciteit van bestaande vergunde (groen)composteringen optimaal wordt ingevuld en zo de rendabiliteit wordt verzekerd. Vlaco vraagt dat OVAM en de milieu-inspectie alles inzetten om de illegale verwerking van groenafval en biomassa een halt toe te roepen. Dit impliceert dan echter wel dat de bestaande beschikbare instrumenten (handhaving, heffing, bestuurlijke maatregelen, aangiftes, meldingen, registers (controles massabalansen), afvalstoffenenquêtes, sensibilisering, ...) ten volle worden gebruikt en dat duidelijk zichtbare en voelbare gevolgen worden gekoppeld aan het niet naleven van de regels. In dit actieprogramma wordt slechts een beperkt aantal instrumenten genoemd. Eén van de sterkste instrumenten, nl. heffingen, is niet vermeld. Vlaco vraagt dat deze actie wordt uitgebreid, dat alle beschikbare instrumenten worden ingezet en dat er resultaten worden geboekt, nl. dat vastgestelde overtredingen leiden tot krachtdadig optreden tegen de overtreders. Informatieve aanvulling OVAM: het tweede punt van actieprogramma 15 vermeldt de heffingen als een van de mogelijke instrumenten. De medewerking van de lokale en gewestelijke toezichthouders blijft een randvoorwaarde om effectief resultaat te kunnen boeken.
31
2.10 De kringloop van hout(rest)stromen van industrie en huishoudens Algemene opmerking • IOK is van mening dat, niettegenstaande de nieuwe sorteerregels voor houtafval, de druk van de markt zeer groot is en men dus niet kan verhinderen dat houtafval wordt ingezet als energiebron in plaats van als grondstof. Informatieve aanvulling OVAM: dit is een terecht aandachtspunt. Hoofdstuk 6.4. van het actieplan geeft aan welke beleidsmaatregelen nodig zijn om het gebruik van biomassa als hernieuwbare energiebron beter te kunnen verzoenen met materiaaltoepassingen. De OVAM verwijst ook naar het in opmaak zijnde afwegingskader voor de inzet van hout als hernieuwbare energiebron. • ODE merkt op dat een groot deel van het B-hout op export gaat via eindproducten, waardoor onze lokale markt voor energieproductie wordt leeggedraind. Er moet daarom voldoende aandacht zijn voor het sluiten van deze materiaalkringlopen in overleg met de houtsector. Informatieve aanvulling OVAM: de houtsector exporteert eindproducten, maar voert ook veel hout(rest)stromen in voor die productie. Het sluiten van kringlopen gebeurt bij voorkeur lokaal, maar vanaf een bepaalde schaalgrootte zal de kringloop zich niet beperken tot lokale situaties. • Minaraad en SALV wijzen op het effect van betere resultaten voor inzameling en verwerking van gerecycleerd postconsumer houtafval op de kwaliteit ervan in een nieuwe cyclus. Informatieve aanvulling OVAM: deze aspecten worden mee onderzocht in het OPT-I-Sort project (actieprogramma 17).
Actieprogramma 16: duurzaam gebruik houtige biomassa(rest)stromen voor groene stroomproductie • FEBEG vindt het niet altijd even duidelijk of deze actie deels of volledig gaat over Vlaamse hout(rest)stromen die bestemd zijn voor hernieuwbare energieproductie. Het is niet duidelijk of het afwegingskader en in het bijzonder de duurzaamheidscriteria ook van toepassing zullen zijn op geïmporteerde stromen. FEBEG opteert voor de duurzaamheidscriteria voor een Europese aanpak, zodat er geen risico is op een verstoring van de biomassamarkt. Er is zeker afstemming nodig met Wallonië, waar de nieuwe Waalse regering zich in haar regeerakkoord ook engageert tot het definiëren van duurzaamheidscriteria voor biomassa. Informatieve aanvulling OVAM: het afwegingskader is bedoeld voor alle biomassastromen bedoeld voor hernieuwbare energieproductie, dus ook de geïmporteerde stromen. Het uitgangspunt van de visie en strategie voor de Vlaamse bio-economie is dat Vlaanderen zich afstemt op Europese duurzaamheidscriteria. Er wordt echter vastgesteld dat Nederland en het Verenigd Koninkrijk zelf duurzaamheidscriteria ontwikkelen voor geïmporteerde biomassa bestemd voor HE productie. Dit pleit voor een Vlaamse afstemming met deze landen aangezien het risico bestaat dat niet gecertificeerde biomassa op deze manier naar Vlaanderen wordt afgeleid ten voordele van de buurlanden Nederland en het Verenigd Koninkrijk. • FEBEG merkt op dat actieprogramma 16 melding maakt van vier mogelijke beleidsmaatregelen om de navolging van de principes van de materialenhiërarchie te stimuleren of af te dwingen, maar de beleidsmaatregelen worden niet uitgewerkt in het actieplan. Ook is de link met de duurzaamheidscriteria niet duidelijk, m.a.w. of de gekozen beleidsmaatregelen bovenop de duurzaamheidscriteria komen.
32
Informatieve aanvulling OVAM: de vermelde mogelijke beleidsmaatregelen zijn een onderdeel van het afwegingskader voor postconsumer houtafval. De resultaten van de studie zullen worden afgetoetst met de betrokken stakeholders. • FEBEG vraagt waakzaamheid over de overlap met of aanpassing van het steunsysteem voor biomassa. Ze wensen te benadrukken dat elke aanpassing van de steunsystemen moet onderworpen worden aan een grondig overleg met de verschillende betrokken partijen. Informatieve aanvulling OVAM: de aanpassing van het steunsysteem maakte onderdeel uit van het ontwerp Actieplan Hernieuwbare Energie (actie 13) en wordt ook vermeld in de Beleidsnota Energie (4.4.) van de Vlaamse minister, bevoegd voor energie. In de plaats van het Actieplan Hernieuwbare Energie voorziet men een breder energieprogramma dat wordt uitgewerkt in overleg met de relevante stakeholders. • Minaraad en SALV vragen zich af of de keuze van het investeringsgericht beleid voor hernieuwbare energie (actieprogramma 16) geen voorafname is op de bijsturing van het groene stroomcertificatensysteem dat in de Beleidsnota energie is opgenomen. Ze vragen om dit toe te lichten of te schrappen. Informatieve aanvulling OVAM: de bewuste passage in actieprogramma 16 werd geschrapt. • Minaraad en SALV willen een extra toelichting over de duurzaamheidscriteria en afwegingscriteria die opgesteld gaan worden in actieprogramma 16, om de materialenhiërarchie toe te passen voor de inzet van houtstromen voor groene stroomproductie. Het is echter niet duidelijk of dit actieprogramma enkel doelt op Vlaamse stromen of Vlaamse en geïmporteerde houtstromen. Informatieve aanvulling OVAM: noch het wijzigingsbesluit van 9 mei 2014 van het Energiebesluit noch de toelichtende nota hiervan beperken het advies van OVAM, Fedustria en Cobelpa tot Vlaamse houtstromen. Ook ingevoerde houtstromen die voor groene stroomproductie worden gebruikt, moeten worden beoordeeld door de drie partijen.
Actieprogramma 17: primair en postconsumer houtafval 17.1. inzameling en nasortering van postconsumer houtafval en gescheiden inzameling van primair houtafval • Febem is van mening dat het heel moeilijk is om nog meer recyclagehout in te zetten in de spaanplaatindustrie. Op dit moment bedraagt het aandeel B-hout hierin al 50%. Aangezien er steeds minder massief hout wordt geconsumeerd wordt het bijzonder moeilijk om dit aandeel nog te laten stijgen. Ook Minaraad en SALV formuleerden deze bedenking. Informatieve aanvulling OVAM: anderzijds vergroten door technologische evoluties de mogelijkheden om laagwaardig B-hout te recycleren. De evolutie en impact van de wijzigende samenstelling van B-hout zal binnen het OPT-I-Sort project worden bekeken. • Febem vraagt ook of de grenzen worden geopend voor export van houtafval naar de spaanderplaatindustrie. Informatieve aanvulling OVAM: dat is inderdaad het geval. • Febem wil graag weten hoe het zit met de niet-recycleerbare houtfracties: wordt export hiervoor toegelaten? En welke is de stand van zaken omtrent de subsidieregels in functie van energetische valorisatie? Informatieve aanvulling OVAM: export van niet-recycleerbare houtfracties voor energetische valorisatie is toegestaan. De groene stroomondersteuning moet marktconform worden. • VVSG, INTERAFVAL, Imog en Mirom Roeselare vragen dat men voor de recyclage van hout niet enkel inzet op een hogere sorteergraad bij het houtafval dat ingezameld wordt in de recyclageparken, maar ook bij het houtafval dat ontstaat bij het bedrijfsafval. Daarbij moeten
33
kostenefficiëntie, technische haalbaarheid etc. steeds bekeken worden. Ze stellen volgende tekstaanpassing voor in actieprogramma 17.1, op het einde van de eerste bullet: Daarnaast bevat het bedrijfsafval ook houtafval. Cijfers met betrekking tot het aandeel houtafval in bedrijfsrestafval zijn echter moeilijker te destilleren uit de bestaande gegevens. Uit de sorteeranalyse (2013) van grote afzetcontainers met bedrijfsrestafval bleek dat 6% van het gewicht van dit afval uit houtafval bestaat. Dit is echter een onderschatting, omdat men bij het uitsorteren een ondergrens gebruikte. Stukken hout kleiner dan 25 centimeter werden niet meegeteld. Volgens de OVAM-publicatie ‘bedrijfsafvalstoffen 2004-2012’ bevatten de secundaire restafvalstoffen5 10% hout (zonder het verpakkingsmateriaal). Informatieve aanvulling OVAM: de tekstuele aanvulling van de VVSG en Imog is grotendeels overgenomen. Een deel van deze aanvulling kwam in een volgend punt binnen hetzelfde actieprogramma aan bod. Een ander deel van de aanvulling wordt eerst onderzocht in het OPT-I-Sort project. Het gaat hier over de volgende tekst: Het onderzoeken van een optimale scheiding tussen recycleerbaar en niet-recycleerbaar houtafval moet gebeuren in overleg met de inzamelaars (gemeenten en bedrijven), sorteerders, producenten van spaanplaten en de producenten van hernieuwbare energie. Daarbij worden minstens de volgende aspecten onderzocht: kostenefficiëntie, milieu-impact, technische haalbaarheid en effecten bij de verdere verwerking van de deelstromen. • VVSG, INTERAFVAL, Imog en Mirom Roeselare vragen nog de volgende tekstuele aanvulling te maken in actieprogramma 17.1: De opdeling van postconsumer houtafval in een niet-recycleerbare en recycleerbare stroom is afhankelijk van verschillende factoren. Een eerste factor is milieutechnisch: massief hout dat behandeld is met verduurzamingsmiddelen is niet recycleerbaar, net zoals een meubelplaat die teveel pluizige vezels bevat zoals softboard6. Een tweede factor is marktgebonden en heeft te maken met vraag en aanbod. Bij een dalende vraag naar spaanplaten en een overvloedig aanbod van postconsumer houtafval, worden de acceptatiecriteria opgetrokken. Uit voornoemde studie over bedrijfsrestafval blijkt dat de geconsulteerde producenten slechts de helft van het postconsumer hout dat werd aangetroffen in de afzetcontainers bruikbaar achtten voor recyclage. Daarnaast is de algemene kwaliteit van B-hout doorheen de jaren afgenomen. Het toenemend gebruik van meubelplaten in de plaats van massief hout heeft zeker een impact op recyclagemogelijkheden van het postconsumer houtafval. Het blijft onduidelijk of nieuwe sorteerregels voor B-hout die problemen zullen verhelpen. Informatieve aanvulling OVAM: ook dit wordt onderzocht in het OPT-I-Sort project. • VVSG, INTERAFVAL, Imog en Mirom Roeselare vragen om de passage over de ‘veralgemening van de selectieve inzameling’ van C-hout te schrappen. Ze zijn van mening dat dit voorstel geen extra hout richting recyclage zal duwen. Informatieve aanvulling OVAM: het ontwerp actieplan voert geen verplichting in van de selectieve inzameling van C-hout. Het plan voorziet enkel een onderzoek naar de oorzaken van de spontane selectieve inzameling en de opportuniteit om deze inzameling uit te breiden. Deze passage schrappen lijkt niet opportuun. • Unilin ondersteunt de acties 17.1 tot en met 17.4 van het actieplan. Unilin geeft aan dat door een oneerlijke concurrentie tussen rechtstreekse inzet van vers hout en recyclagehout voor energie en de platenindustrie de tewerkstelling van de platenbedrijven in gevaar is.
5
Afvalstoffen die ontstaan bij de bedrijven die afvalstoffen verwerken.
6
Monitoringsprogramma gemengd bedrijfsafval, OVAM, p.31
34
17.4. invoer van houtafval voor materiaalrecyclage faciliteren • FEBEG wijst op de noodzaak voor een coherentie behandeling voor wat betreft de invoer van houtafval voor materiaalrecyclage en de invoer ervan voor energieproductie. Informatieve aanvulling OVAM: voor zover de Europese Verordening 1013/2006 dit toelaat, kan onderzocht worden of ook import van kennisgevingsplichtige biomassa voor hernieuwbare energieproductie kan worden vereenvoudigd. De titel van dit actieprogramma werd overeenkomstig aangepast.
2.11 Bijdrage van reststromen aan klimaatbeleid/ hernieuwbare energie • Minaraad en SALV appreciëren de keuze om het energetisch rendement van suboptimaal werkende installaties te verhogen en dat zowel voor de strategie als voor actieprogramma 19. Hierbij dient evenwel rekening gehouden te worden met de technische of financiële haalbaarheid. Ze vragen nogmaals de afstemming met het energiebeleid nog verder te verbeteren en herhalen een eerder standpunt omtrent een mix van groot en klein inzake verbranding. • FEBEG wil het belang van een geïntegreerde systeembenadering onderstrepen en wijst erop dat energieproductie op basis van biomassa een belangrijk onderdeel van het Belgisch/Vlaams energiesysteem kan zijn. De systeemfunctie die verwacht wordt van biomassa-installaties als back-up en eventueel flexibele elektriciteitscentrales ter aanvulling van variabele hernieuwbare energieproductie zal wellicht niet te onderschatten zijn. Dit gaat dan ook verder dan de loutere efficiëntie van energieopwekking, iets wat (enigszins) genegeerd wordt in het actieplan. Ook zeer concreet dient de impact op de Vlaamse 2020 doelstellingen rond hernieuwbare elektriciteit/energie zo kwantitatief mogelijk te worden ingeschat. Ook moet steeds rekening gehouden worden met indirecte effecten (zoals emissies van fijn stof,…). Informatieve aanvulling OVAM: het ontwerp actieplan erkent het belang van biomassa als stabiele hernieuwbare energiebron en het belang van haar bijdrage voor de 2020 doelstellingen inzake hernieuwbare energieproductie (zie hoofdstuk 6.4.) Daarnaast is het actieplan gebaseerd op de visie en strategie voor een Vlaamse Bio-economie. In deze visie wordt in uitgangspunt 3.1.4. de rol van biomassa in de hernieuwbare energieproductie erkend (zie 4.4. van de plantekst). Om de mogelijke negatieve impact op de luchtkwaliteit door de groei van HE productie op basis van biomassa onder controle te houden, heeft de Europese Commissie de 'Clean Air Policy Package' gelanceerd op 18 december 2013, waarbij zal worden gewerkt aan een nieuwe richtlijn die de emissies van middelgrote stookinstallaties zal regelen (1-50 MWh). Deze maatregel is specifiek in het leven geroepen om de negatieve effecten van een toegenomen biomassagebruik voor energieopwekking onder controle te houden. • FEBEG stelt zich vragen bij de vrees die geuit wordt dat Vlaanderen zou evolueren van een fossiele brandstofafhankelijkheid naar een biomassa-afhankelijkheid en over de eerder negatieve benadering van import van biomassastromen voor energieproductie in het actieplan. FEBEG vraagt een meer open visie hierover. Biomassa kan immers net voor diversificatie zorgen en heeft bovendien een lager toeleveringsrisico. Ook is het beperken van import in tegenstrijd met het uitgangspunt van kostenefficiëntie. Dit komt ook tot uiting in de VITO potentieel studie. In die studie moet trouwens het feitelijk beschikbaar potentieel van België waarschijnlijk hoger ingeschat worden dan de studie doet, omdat hierin enkel de bevolking wordt meegerekend en niet de beschikbare ruimte, klimaat… Ook Minaraad en SALV vragen te onderzoeken of het faciliteren van de invoer uit buitenlandse regio’s van houtafval voor elektriciteitsproductie opportuun in, rekening houdend met de duurzaamheidscriteria.
35
Informatieve aanvulling OVAM: momenteel wordt reeds 30% van de biomassa voor hernieuwbare energieproductie ingevoerd. Import van biomassa gebeurt voornamelijk vanuit drie regio's (VS, Canada, Baltische staten), wat vanuit het oogpunt van diversificatie van aanvoer niet significant verschilt van fossiele brandstoffen. Het verhogen van het realistisch potentieel verhoogt ook de importafhankelijkheid voor biomassa. Beide randvoorwaarden moeten tegenover elkaar worden afgewogen. • Vlaco kaart een aandachtspunt aan van de pocketvergisters en andere kleinschalige initiatieven. Pocketvergisters genieten van soepele (milieu)voorwaarden, aangepast aan de schaalgrootte. Indien deze zich op dezelfde (afval)markt begeven als professionele installaties ontstaat er een ongelijke concurrentiepositie. Vlaco vraagt dan ook dat door OVAM een kordaat standpunt wordt ingenomen om te zorgen voor een gelijk speelveld. Als een kosten-baten-oefening wordt gemaakt om kleinschalige initiatieven te vergelijken met andere duurzame oplossingen, dienen alle aspecten zoals milieu, veiligheid, enz. in rekening te worden gebracht. Informatieve aanvulling OVAM: op basis van de huidige techniek is pocketvergisting enkel op landbouwbedrijven met rundveemest positief ervaren omwille van de biogasopbrengst. Aanpassing plantekst: evaluatie van de technisch-economische praktijkervaring van kleinschalige vergisting zoals pocketvergisting van mest en energiegewassen (minder dan 5000 ton) met het oog op beleidsaanbevelingen, gelet op de geringe rendabiliteit (onder meer voor varkensmest en natte landbouwreststromen vanwege de lage biogasopbrengst) ondanks begeleidende maatregelen. Ook de opvolging van de methaanemissies is van belang. Het hoofddoel van pocketvergisting is eigen energievoorziening op het landbouwbedrijf en draagt tot op vandaag voornamelijk bij tot emissiereductie via het rechtstreeks verwerken van mest in plaats van opslag van mest in een kelder. • Vlaco vindt dat de focus te eenzijdig ligt op energie. Klimaatdoelstellingen zijn ook belangrijk en dit dient duidelijker te worden aangegeven. Vanuit de composterings- en vergistingssector wordt jaarlijks bijgedragen aan de CO2-reductie: 500.000 ton CO2 door compostering en 380.000 ton CO2 door vergisting (1, 2, 3). 1Ecologische
en economische voordelen van compost (Vlaco, 2009)
2Ecologische
en economische voordelen van digestaat (Vlaco, 2011)
3BioGrace
tool
Informatieve aanvulling OVAM: we voegen deze informatie toe in de plantekst. • Vlaco vraagt dat de voorwaarden die door OVAM worden gesteld voor vrijstelling van milieuheffing op zeefoverloop worden geofficialiseerd. Het optrekken van de norm naar 3 gewichtsprocent zal toelaten dat meer zeefoverloop die niet meer nuttig kan worden ingezet in het composteringsproces, zonder extra windziften toch kan bijdragen aan hernieuwbare energieproductie. Tekstuele aanvulling in plantekst: volgende voorwaarden worden gesteld voor vrijstelling van milieuheffing op zeefoverloop: • • •
de zeefoverloop wordt bekomen door het afzeven van de compost met een zeef met een maximale maaswijdte van 20 millimeter; de zeefoverloop mag maximaal 3 gewichtspercent verontreiniging (dus niethoutachtige, niet-inerte bestanddelen) bevatten. de verontreiniging in de zeefoverloop moet zesmaandelijks gecontroleerd worden door een VLAREL-erkend staalnemer en een erkend laboratorium.
De grenswaarde voor niet-houtachtige, niet inerte bestanddelen kan worden herzien met de betrokken sector en overheden.
36
• Minaraad en SALV appreciëren dat in het plan gekozen wordt voor een strategie die installaties, die momenteel suboptimaal werken qua energetisch rendement, naar een verhoging van energetisch rendement laat evolueren. De Raden vragen zich wel af hoe dat in de praktijk tot stand zal worden gebracht, rekening houdend met andere aangekondigde initiatieven, maar ook waarmee de rechtszekerheid van de ondernemer niet ondermijnd wordt7. Dit betekent dat instrumenten kunnen ingevoerd, gewijzigd of afgeschaft worden, maar lopende engagementen moeten gehonoreerd worden. Voor installaties houdt dit in dat de installaties in werking of effectief in opbouw moeten zijn om te kunnen spreken van bestaande, lopende engagementen. Een “stop & go” beleid moet worden vermeden, dit is namelijk nefast voor het investeringsbeleid in Vlaanderen. Informatieve aanvulling OVAM: deze aspecten zullen inderdaad worden bekeken in actieprogramma 19. Na de analyse van de knelpunten en de mogelijke oplossingen zullen verschillende beleidsinstrumenten moeten worden geoptimaliseerd en afgestemd om tot de gewenste resultaten te komen. Daarbij moet worden bekeken in welke mate zekerheid voor bestaande ondersteuning kan worden vervangen door nieuwe steunkaders die dezelfde (financiële) zekerheid bieden. • Minaraad en SALV appreciëren de aanzet tot afstemming tussen materialenbeleid en beleid inzake hernieuwbare energie, maar onderstrepen dat er toch een aantal voorbeelden zijn waaruit blijkt dat de inspanningen nog verder moeten gezet worden: o afstemming tussen OVAM en VEA: De Raden ondersteunen het initiatief van een actuele potentieelstudie voor hernieuwbare energie in Vlaanderen, ze dringen aan op een spoedige start van het initiatief en voor het meenemen van de energetische rendementsverhoging van biomassa-installaties. Ze dringen er ook op aan dat VEA en de OVAM het van in het begin eens raken omtrent de uitgangspunten; o afstemming tussen het energiebeleid en het materialenbeleid. Informatieve aanvulling OVAM: de OVAM zal bij VEA verzoeken om vanaf de beginfase van deze potentieelstudie te worden betrokken, naast de lopende besprekingen voor de uitvoering van het hernieuwbare energiebeleid.
Actieprogramma 19: rendementsverhoging grootschalige biomassa-installaties FEBEG wil in de actie een verduidelijking of er gestreefd wordt naar een omvorming van biomassa-installaties die elektriciteit produceren naar installaties in WKK-uitbating of pure warmte-uitbating. De schuine tekst van de actiefiche is verwarrend. Het rendement van elektriciteitsproductie van een grootschalige biomassa-installatie is bovendien 37% en niet 27%. FEBEG vraagt om de passage over de grootschalige biomassaprojecten die initieel als WKK-projecten of projecten met een afzet van restwarmte vergund werden, te schrappen wegens niet correct. Voor FEBEG mag er bovendien niet zonder meer gestreefd worden naar een omzetting van elke biomassa-installatie naar een WKK-installatie. Centraal hierin moet de warmtevraag in de omgeving en het verlies aan flexibiliteit van de centrale staan. Wanneer er geen stabiele, voldoende grote en zekere warmtebehoefte in de nabije omgeving bestaat zal het inefficiënt zijn om een bestaande centrale om te vormen. FEBEG is bovendien verwonderd dat er geen referentie gemaakt wordt naar de warmtekaart die in het kader van de Europese Energie-Efficiëntierichtlijn (EED) wordt opgesteld. Artikel 14.1 van de richtlijn stelt dat tegen uiterlijk 31 december 2015 een uitgebreide beoordeling moet gedaan worden van het potentieel van hoogrenderende WKK en efficiënte stadsverwarming en -koeling. De actie lijkt ook te negeren dat de ombouw van een bestaande centrale een grote kost heeft. De EED beperkt zich dan ook enkel tot nieuwe centrales of significante wijzigingen. Vlaanderen mag niet aan zogenaamde ‘gold plating’ doen en FEBEG is er dan ook tegen dat het actieplan verder zou gaan dan de EED-richtlijn. De beleidsnota ‘energie’ vermeldt ook terecht dat “daar de potentieel inschatting uitgaat van een kosten-batenanalyse 7
Minaraad en SALV, Advies van februari 2013 over het duurzaam gebruik van biomassa in een bioeconomie, Minaraad 2013|15.
37
waarin ook maatschappelijke baten (of vermeden maatschappelijke kosten) worden opgenomen, het hieruit voortvloeiende potentieel zich niet automatisch zal vertalen in een economisch potentieel dat door zuivere marktwerking wordt gerealiseerd. Hiervoor kan ondersteuning, al dan niet financieel, voorzien worden om bijkomende kwalitatieve WKK te ontwikkelen.”. Informatieve aanvulling OVAM: zowel WKK als restwarmte-afzet worden bekeken in het actieprogramma. Het rendement van een biomassacentrale hangt af van het vermogen. Een elektrisch rendement van 27% is lager bij een biomassacentrale met elektrische vermogens tot 25 MW en kan dus niet worden vergeleken met het rendement van een omgebouwde kolencentrale. Voor wat betreft de opmerking over de vergunning gaat het hier concreet om de installaties van A&S Energie, 4HamCogen en Biostoom Oostende. Deze drie projecten werden aangevraagd en vergund als WKK-project, maar niet als dusdanig gerealiseerd. De actie voorziet dat per installatie wordt onderzocht wat de mogelijkheden voor warmteafzet zijn en welke knelpunten hiervoor moeten worden opgelost. Het gaat immers over bestaande installaties die inderdaad door hun ligging mogelijke beperkingen in WKKombouw of warmte-afzet hebben. De warmtekaart zal een instrument zijn om deze actie verder uit te werken. Het actieprogramma voorziet in onderzoek om de financiële impact van een ombouw van een bestaande centrale en de verschillende opties om deze impact te beperken zullen worden bekeken. • FEBEG wil de aandacht vestigen op het feit dat de afzet van warmte ook warmtenetwerken nodig heeft. Bestaande residentiële en industriële (zones van) afnemers zijn meestal aangesloten op een aardgasnetwerk, waarvoor gerekend wordt op langdurende benutting om de zware investeringen te recupereren. Ook deze component kan de economische rendabiliteit van investeringen door verschillende marktpartijen (bv. aardgasbeheerders) beïnvloeden bij de omvorming van bestaande centrales. Informatieve aanvulling OVAM: bescherming van investeringen in productie en distributie van fossiele brandstoffen mag geen argument zijn om de ontwikkeling van duurzamere energiebronnen af te remmen. Er zal wel een transitieperiode zijn waarin beide bronnen naast elkaar moeten bestaan en waarbij gedane investeringen op de nodige terugverdieneffecten kunnen rekenen. • ODE vraagt uitdrukkelijk dat er een nauw overleg plaatsvindt met de stakeholders vooraleer er aanpassingen worden doorgevoerd aan het GSC/WKC, zodat de bio-energie sector niet de zoveelste aanpassing moet ondergaan. Het verleden leert dat de installaties daar uiteindelijk de dupe van zijn, door inhouden/herrekenen/nieuwe voorwaarden en aanpassingen in de installaties, wat de bestaanszekerheid niet ten goede komt. Informatieve aanvulling OVAM: we gaan ervan uit dat het VEA bij het aanpassen van het steunkader nauw samenwerkt met de betrokken sectoren om het nodige draagvlak te creëren. • ODE merkt op dat het evident is dat een biomassa-centrale maximaal inzet op warmte en elektriciteit, maar dat het leveren van warmte een industrieel en plaatsgebonden activiteit is. Daarom kan en mag men een warmtetoepassing per definitie niet opleggen. ODE wil graag actieprogramma 19 mee uitwerken om dit voorstel maximale kansen te geven. Informatieve aanvulling OVAM: onder actieprogramma 19 zal bij de analyse van de problematiek de nodige aandacht worden besteed aan de technische, economische en praktische haalbaarheid van de omschakeling van de biomassacentrales, om van daaruit de vereiste maatregelen uit te werken voor een effectieve realisatie van de ombouw.
2.12
Het proces rond biomassa(rest)stromen
• Minaraad en SALV raden aan om een procesmatige actie toe te voegen die gericht is op het verder voeren van het overleg dat nodig is om afstemming te bevorderen en te bewaken,
38
met de Interdepartementale Werkgroep Bio-Economie als trekker. Ook vragen de Raden om in de plannen of vergelijkbare figuren van de andere betrokken beleidsdomeinen dezelfde procesmatige actie in te schrijven. Informatieve aanvulling OVAM: de OVAM zal de verdere afstemming bewaken via o.m. het gestructureerde overleg binnen de Interdepartementale Werkgroep Bio-Economie.
2.13
Impactanalyse
Hoofdstuk 8 bespreekt de budgettaire, de socio-economische en de milieu-impact van het actieplan. • VVSG, Imog en Mirom Roeselare vragen om bij het inleidende stuk over de budgettaire impact de samenwerkingsovereenkomst met gemeenten en bedrijven te schrappen, omdat de ‘milieuconvenant’, die later werd geactualiseerd als de ‘samenwerkingsovereenkomst’, sinds 2013 niet meer bestaat. Informatieve aanvulling OVAM: De aanpassing wordt meegenomen in de plantekst. • VVSG, Imog en Mirom Roeselare vragen een tekstuele aanpassing in sectie 8.1.3.1 Preventie en selectieve inzameling – impact op het milieu – Kringloop organisch-biologische reststromen uit keten landbouw, voeding tot consument. Informatieve aanvulling OVAM: de aanpassing wordt meegenomen in de plantekst. Tekstuele aanpassing: een vermindering van het vrijkomen van biomassareststromen dankzij de preventieacties heeft een verlaging van de milieulasten tot gevolg wegens een vermindering van de hoeveelheid selectief ingezameld en verwerkt organisch biologisch afval of minder te verbranden restafval. • VVSG, Imog en Mirom Roeselare vragen een tekstuele aanpassing bij sectie 8.3.3 Impact op het milieu – Kringloop houtreststromen van industrie en huishoudens. Informatieve aanvulling OVAM: de aanpassing wordt meegenomen in de plantekst. Tekstuele aanpassing: de verhoogde inzet op selectieve inzameling en recyclage veroorzaakt verschillende effecten: -
-
vermindering van de hoeveelheid te verbranden restafval (door verdere uitsortering van houtafval uit grofvuilfracties)vermindering van de hoeveelheid te verbranden restafval door verdere uitsortering van houtafval uit bouw- en sloopafval (het stimuleren van selectief slopen), grofvuil afkomstig van bedrijven en huishoudens; verlaagd energieverbruik bij de spaanplaatindustrie door het gebruik van grondstoffen met een lager vochtgehalte, zodat minder droogenergie vereist is.
• Departement L&V merkt op dat de budgettaire impact van het volledige actieplan (en ook de actiefiches) zeer beknopt is uitgewerkt. Informatieve aanvulling OVAM: we stellen vast dat er weinig financiële gegevens beschikbaar zijn voor het aspect reststromenbeheer van de voedingsindustrie. Daar waar mogelijk zijn concrete cijfers gegeven.
2.14
Bijlage: Definities
• VVSG, Imog en Mirom Roeselare vragen twee aanvullingen bij de definities. De aanvullingen zijn hieronder in het groen weergegeven.
39
Bandingfactor. Onrendabele top van een hernieuwbare energietechnologie gedeeld door de bandingdeler. De bandingdeler is de inschatting van de marktwaarde van een certificaat. In het Energiedecreet is bepaald dat de bandingfactor nooit meer kan bedragen dan 1,25: er kan dus nooit meer dan 1,25 certificaat worden toegekend per 1000 kWh primaire energiebesparing. In het Energiebesluit is de bandingfactor van installaties met startdatum in 2013 en 2014 verder afgetopt op 1. De minister bepaalt daarna jaarlijks de maximale bandingfactor. Driesporenbeleid gft- en groenafval (def. Uitvoeringsplan OBA p. 165). Het driesporenbeleid steunt op volgende elementen pijlers, weergegeven in de voorkeursvolgorde: […] • Vlaco stelt een uitbreiding voor van de definitie van gft-afval met categorie 3 keukenafval en eventueel ander categorie 3 dierlijke bijproducten (voormalige voedingsmiddelen). Ondanks de voordelen van een aanpassing van de definitie van gft-afval stelt Vlaco echter dat er duidelijkheid dient te bestaan over volgende punten: 1. Op dit moment kan gft-compost als het aan alle wettelijke voorwaarden voldoet, diffuus worden toegepast. Er is zekerheid nodig dat afzet niet beperkt zal worden (bv. via de ontheffing volgens KB van 28/01/2013 betreffende het in de handel brengen en het gebruiken van meststoffen, bodemverbeterende middelen en teeltsubstraten) als er dierlijke bijproducten worden mee verwerkt. 2. In het verleden zijn de pogingen van gft-verwerkers om een erkenning te bekomen in het kader van Verordening 1069/2009 niet altijd succesvol geweest. De uitbreiding van de gft-definitie is voor Vlaco enkel mogelijk als de gft-verwerkers op eenvoudige wijze, zonder bijkomende investeringen, een erkenning kunnen bekomen voor de verwerking van het uitgebreide gft-afval. Dit vereist dat de OVAM en de FOD Volksgezondheid, Veiligheid van de Voedselketen en Leefmilieu de erkenningen 1069 op een pragmatische manier behandelen. Indien aan deze voorwaarden niet wordt voldaan, kan de gft-definitie niet worden aangepast. • Vlaco vindt ook dat de definitie van groenafval niet duidelijk is. Nochtans heeft dit belangrijke consequenties, bijvoorbeeld voor wat betreft de verplichte afvoer naar vergunde compostering. Een tabel met een oplijsting van biomassa(rest)stromen en een aanduiding of het al dan niet tot afvalstoffen/groenafval behoort, zou nuttig zijn. Informatieve aanvulling OVAM: in het achtergronddocument dat dit ontwerp actieplan ondersteunt, is een lijst opgenomen met de status van een aantal concrete biomassa(rest)stromen. De oplijsting hieronder geeft de status van een aantal concrete biomassa(rest)stromen weer, deze wordt ook in hoofdstuk 3 van de plantekst opgenomen. Volgens de definitie van het VLAREMA behoort de rest tot groenafval. • Minaraad en SALV stellen voor om het begrip biomassa(rest)stromen met een schematische voorstelling te verduidelijken in relatie tot het begrip biomassa en biomassareststromen. Informatieve aanvulling OVAM: biomassareststromen vormen een onderdeel van de allesomvattende begrip biomassa, zoals gedefinieerd in het energiedecreet. Ter verduidelijking wordt onderstaande status van een aantal concrete biomassa(rest)stromen, zoals opgenomen in het achtergronddocument horend bij het ontwerp actieplan, opgenomen in hoofdstuk 3 van de plantekst. Status van een aantal concrete biomassa(rest)stromen (bron: Achtergronddocument bij actieplan) Voor een aantal biomassa(rest)stromen werd bevestigd dat ze geen afval zijn, of een einde afval-status verkregen. Hieronder wordt per kringloop een overzicht van de materialen die in bepaalde toepassing niet als afvalstof moeten worden beschouwd:
40
1. Kringloop landbouw en voeding: niet gevaarlijke biomassa(rest)stromen uit de land-/tuinbouw die rechtstreeks terug op het eigen bedrijf in de landbouw worden gebruikt zonder een verdere bewerking te ondergaan (stro, oogstresten die worden ondergewerkt of worden gebruikt als veevoeder op het eigen bedrijf,...); – bijproducten van de voedingsindustrie, rechtstreeks gebruikt als veevoeder; – afvalstromen die voorkomen in bijlage 2.2. van het VLAREMA en rechtstreeks worden gebruikt als bodemverbeteraar/meststof; – energieteelten voor de productie van energie uit biomassa door middel van processen of methoden die onschadelijk zijn voor het milieu en die de menselijke gezondheid niet in gevaar brengen. –
2. Kringloop groenbeheer en beheer van de open ruimte: – –
– – – –
–
niet gevaarlijke houtige biomassa uit de bosbouw die rechtstreeks terug in de bosbouw wordt gebruikt, of die wordt gebruikt als materiaal of energiebron; houtige biomassa afkomstig van landschapselementen onderworpen aan en in het kader van ecologisch hakhoutbeheer, uitgezonderd het snoeihout van het regulier beheer van landschapselementen (houtkanten,…) in functie van de veiligheid van weggebruikers of het beperken van ongewenste ondergroei (dit snoeihout valt onder groenafval); hoogstammige bomen afkomstig van het vellen in natuurgebieden, langs (water)wegen, tuinen, parken of bij het bouwrijp maken van percelen; korte omloophout en andere energieteelten; houtpellets die voldoen aan de geldende productnormen of die een einde afvalstatus hebben verkregen; houtige biomassa die gebruikt wordt als mulchmateriaal en voldoen aan de kwaliteitseisen vermeld in de omzendbrief 'kwaliteit van houtsnippers voor gebruik als mulchmateriaal'; biomassa die geschikt is als veevoeder.
3. Kringloop houtige biomassa van huishoudens en bedrijven: –
– – – –
onbehandeld houtafval van de houtverwerkende industrie, dat - rechtstreeks als grondstof wordt gebruikt in de plaatindustrie (spaanplaatproductie, OSB-productie); - rechtstreeks wordt gebruikt als strooisel voor dierenverblijven; verpakkingsafval van onbehandeld hout dat rechtstreeks als grondstof wordt gebruikt in de OSB-productie. productie-uitval van plaatproductie die intern terug als grondstof wordt gebruikt voor plaatmaterialen; herstelbare houten verpakkingen; chemisch behandeld hout dat rechtstreeks wordt hergebruikt overeenkomstig het KB van 5 oktober 1998 tot beperking van het op de markt brengen en van het gebruik van bepaalde gevaarlijke stoffen en preparaten (wijzigingen 2 november 2007 en 18 juli 2002) (voorbeeld: handel in tweedehands treinbielzen).
Bij twijfel of een biomassastroom al dan niet als afval moet worden beschouwd, kan een aanvraag tot grondstofverklaring bij de OVAM worden ingediend. • Minaraad en SALV vragen om de definitie van bijvangst uit het VIRA 2012 over te nemen: Soorten die naast de doelsoorten van een visserijactiviteit mee gevangen worden. De tekstuele aanpassing werd doorgevoerd.
2.15
Overzicht actieprogramma’s- planningsfiches
• Fevia geeft aan dat het kiezen van de trekkers van de verschillende actiefiches niet voor iedereen even duidelijk was. Bovendien was het de taak van diezelfde trekkers om mogelijke andere betrokken stakeholders op de hoogte te brengen. Dat is niet door iedere trekker
41
gebeurd waardoor sommige stakeholders niet op de hoogte waren van hun taken. Informatieve aanvulling OVAM: de aanpak om te werken met externe trekkers van de actieprogramma’s is afgesproken op de uitgebreide sessie van het UPOBA overlegplatform. Er hebben twee vergaderingen plaatsgevonden met de trekkers om tot een concrete uitwerking van de actieprogramma's en de opmaak van planningsfiches te komen. FEVIA is trekker van één actie en was actief betrokken op de vergaderingen met de trekkers voor andere actieprogramma’s en voor de opmaak van de actiefiches ervan. • VVSG, Imog en Mirom Roeselare vragen om ‘Gemeenten en intergemeentelijke samenwerkingsverbanden voor afval- en materialenbeheer’ op te nemen in de tabel met partners van de actieprogramma’s 1, 2, 11, 12.3, 15, 17.1 en 17.3. • Febem vraagt om nog betrokken te worden bij de actieprogramma’s 4, 5, 9, 10, 16 en 19. • Komosie wenst betrokken te worden bij het actieprogramma 1. Ook vragen ze om in de actiefiche van actieprogramma 1, voor stap 1C toegevoegd te worden als trekker voor het traject ‘Sociaal aan de slag met voedselverlies’, in plaats van IWV. Ze wensen een regelmatig overleg te organiseren met de OVAM en het kabinet van de Vlaamse minister van milieu in functie van het thema ‘Sociaal aan de slag met voedselverlies’. Informatieve aanvulling OVAM: alle betrokken stakeholders in het kader van de sociale economie zijn onder de noemer ‘Sociale economie’ opgenomen. We zullen Komosie expliciet vernoemen binnen de partners. Voor wat betreft de toevoeging in stap 1C, worden er nog concrete afspraken gemaakt in het kader van de Roadmap voedselverliezen. • FEBEG is van mening dat het plan en de actiefiches in sommige gevallen slechts het begin zijn van de uitwerking van een actie en dat er een ruimer overleg, dat verder gaat dan de schriftelijke consultatie van het openbaar onderzoek, noodzakelijk zal zijn voor de uitwerking van bepaalde acties. Informatieve aanvulling OVAM: de fiches zijn een leidraad voor het uitwerken van de actieprogramma's. Per fiche werd een trekker aangeduid die partners uitnodigt om de actie te realiseren binnen werkgroepen die hiervoor worden opgericht. • Vlaco laat weten dat ze op 29 september 2014 de engagementsverklaring “Vlaanderen in Actie: Samen tegen voedselverlies” heeft ondertekend. Als ketenpartner zijn ze mee betrokken bij de uitwerking van de roadmap voedselverlies. Ze zouden daarom graag als partner opgenomen worden bij actieprogramma 1.
42
Bijlage 1: Aankondigingstekst openbare procedure in B.S.
Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij Ontwerp actieplan 'Duurzaam beheer van biomassa(rest)stromen 2015-2020' In uitvoering van het Decreet betreffende het duurzaam beheer van materiaalkringlopen en afvalstoffen van 21 december 2011 heeft de OVAM een zgn. preventieprogramma opgesteld voor biomassa(rest)stromen waarvan de inspanningen zijn vervat in het actieplan. Overeenkomstig artikel 17 § 3 van het genoemde decreet ligt het ontwerp van actieplan ''Duurzaam beheer van biomassa(rest)stromen 2015-2020' voor een termijn van twee maanden ter inzage bij de gemeenten en bij de OVAM. Gedurende die termijn kan iedereen bezwaren of opmerkingen schriftelijk ter kennis brengen van de Openbare Vlaamse Afvalstoffenmaatschappij (OVAM). De inzagetermijn loopt van 22 september 2014 tot en met 21 november 2014 en zal door de gemeenten worden bekend gemaakt aan hun bevolking. Tegelijkertijd met de bekendmaking wordt het ontwerp bezorgd aan de Milieu- en Natuurraad van Vlaanderen, die een met redenen omkleed advies uitbrengt binnen een vervaltermijn van twee maanden na ontvangst van het ontwerp. Dit advies is niet bindend.
43