Lux; een luxe?!
Maart 2012
Onderzoeksverslag
Lux; een luxe?! Verlichtingssterkte in leefomgeving van mensen met een verstandelijke beperking
Leeronderzoek in het kader van de opleiding tot Arts voor Verstandelijk Gehandicapten
Maart 2012
Onderzoekers: Drs. N. Jelluma, Arts voor Verstandelijk Gehandicapten in opleiding Drs. P.J. de Vink, Arts voor Verstandelijk Gehandicapten in opleiding Drs. R. Siebes, AIOS Kinder- en jeugdpsychiatrie
Begeleiders: Prof. Dr. H.M. Evenhuis, Geneeskunde voor Verstandelijk Gehandicapten, Erasmus MC Dr. M. Echteld, Geneeskunde voor Verstandelijk Gehandicapten, Erasmus MC
1
Lux; een luxe?!
Maart 2012
Inhoudsopgave
Samenvatting
3
Inleiding
5
Slechtziendheid
5
Verlichtingssterkte
6
Onderzoeksvraag
7
Methoden
8
Onderzoeksopzet
8
Onderzoekslocatie
8
Meetmethode
8
Meetprotocol
8
Conceptionele analyse
9
Ethische overwegingen en toestemmingsprocedure
11
Resultaten
11
Meetgegevens
11
Onderzoeksvraag
12
Subvragen
12
Conclusie en discussie Adviezen
15 16
Dankwoord
17
Literatuurlijst
18
2
Lux; een luxe?!
Maart 2012
Samenvatting
Inleiding In verschillende onderzoeken wordt aangegeven, dat mensen met een verstandelijke beperking een veel groter risico hebben op slechtziendheid dan in de algemene populatie. Van de volwassen verstandelijk beperkten is 14% slechtziend en 5% blind (Splunder et al, 2006). De kans is groot dat in de leefruimten, bedoeld voor verstandelijk beperkten, slechtzienden aanwezig zullen zijn. De huisvesting en werkomgeving vereisen dan ook aanpassingen zodat een slechtziende zich veilig en zelfstandig door een gebouw kan bewegen, taken kan uitvoeren en belangrijke details kan zien. Sinds de jaren negentig geven professionele organisaties voor mensen met visuele beperkingen adviezen over aanpassingen in een woning of op het werk. Het doel van dit onderzoek is de zorgorganisaties alert te maken op het belang van verlichtingssterkte in de leefruimtes van hun cliënten. Artsen voor verstandelijk gehandicapten (AVG) zouden een signalerende functie kunnen hebben bij een te lage verlichtingssterkte. Een eenvoudige meting door middel van een luxmeter kan hierin bijdragen.
Vraagstelling In hoeverre voldoet de verlichtingssterkte in de leefomgeving van mensen met een verstandelijke beperking aan de Arbo-norm? Daarnaast zijn de volgende subvragen geformuleerd: Is er een verschil in de verlichtingssterkte tussen de aangetroffen situatie en bij maximaal gebruik van de verlichtingsmogelijkheden, tussen de woningen en de activiteitencentra en tussen de woningen en activiteitencentra waar wel en geen advies is gegeven door een professionele organisatie voor slechtzienden?
Methoden Het onderzoek was cross-sectioneel van opzet en beschrijvend van aard. De metingen op dertig woningen en drie dagactiviteitencentra hebben plaatsgevonden in het voorjaar 2011, op centrale locaties van drie zorgorganisaties. Door middel van een LUX-meter hebben we volgens een meetprotocol de metingen verricht, op verschillende meetlocaties. Met behulp van Excel en SPSS hebben we de data geanalyseerd. Om onze vragen te kunnen beantwoorden en te toetsen hebben we gebruik gemaakt van de Chi-kwadraat toets, de T-toets, de Mann-Whitney test en de effect size.
Resultaten De verlichtingssterkte voldoet bij binnenkomst in 6,7% van de metingen aan de norm. Als op de meetlocaties de aanwezige verlichting maximaal aan is voldoet 8,1% van de metingen aan de norm.
3
Lux; een luxe?!
Maart 2012
Op de activiteitencentra voldoen bij binnenkomst meer metingen (36,0%) aan de Arbo-norm dan op de woningen (2,0%). Bij de metingen met maximale verlichting is dat 3,3% op de woningen versus 36,7% op de dagactiviteitencentra van de metingen voldoet. Op de meetlocaties waar verlichtingsadvies is gegeven door een professionele organisatie voldoet 19,0% van de metingen die bij binnenkomst zijn gemeten aan de Arbo-norm. Op de meetlocaties waar geen advies is gegeven voldoet 5,6% van de metingen. Bij maximale verlichting is dit 24,1% versus 6,5%.
Conclusie en discussie De verlichtingssterkte in de leefomgeving van mensen met een verstandelijke beperking is laag en voldoet weinig aan de Arbo-norm. Vooral in de woningen, op de plekken waar cliënten zijn en activiteiten doen, is de verlichtingssterkte slecht te noemen. Het aanzetten van alle verlichting geeft een verbetering (al wordt er dan nog beperkt aan de Arbo-norm voldaan). In activiteitencentra is het beter gesteld met de verlichting. Ook is een advies van een professionele organisatie zinvol, maar ook dan moet de verlichting wel volledig benut worden.
4
Lux; een luxe?!
Maart 2012
Inleiding
Slechtziendheid In verschillende onderzoeken wordt aangegeven, dat mensen met een verstandelijke beperking een veel groter risico hebben op slechtziendheid dan in de algemene populatie. Hierbij zijn ernstige verstandelijke beperking, het syndroom van Down en oudere leeftijd belangrijke risicofactoren voor het krijgen van slechtziendheid of andere visuele problemen (Mc Culloch et al. 1996, Evenhuis et al. 2001, Warburg 2001, Splunder et al. 2004; Splunder et al. 2006). Uit het onderzoek van Splunder et al. (2006) kwam naar voren dat 14% van de volwassen verstandelijk beperkten slecht ziet en 5% blind is.Bij de oudere ernstig verstandelijk beperkten met het syndroom van Down bleek 80% slechtziend of blind te zijn. De meest voorkomende oorzaken van een visuele stoornis bij mensen met een verstandelijk beperking zijn refractieafwijkingen (60,6%), strabisme (44,1 %) en lens opaciteiten. Naast deze oorzaken zijn de meest voorkomende redenen van slechtziendheid bij verstandelijk beperkte mensen cerebrale visuele stoornis (CVI) (12,6%) en maculadegeneratie (5,4 %) (Van Splunder et al., 2004). Bij de meeste verstandelijk beperkten is er ook sprake van verminderde communicatieve vaardigheden waardoor ze vaak niet in staat zijn om verminderde visuele capaciteiten zelf aan te geven. Hoe ernstiger de verstandelijke beperking, hoe meer visuele problemen (Warburg 2001, Splunder et al. 2006), maar ook hoe ernstiger de communicatieve problemen. Slechtziendheid wordt gecompenseerd door intelligentie (geheugen, voorstellingsvermogen, auditieve discriminatie), maar hier liggen bij verstandelijk beperkten ook problemen waardoor de visuele beperking versterkt wordt. Slechtzienden en blinden met een verstandelijke beperking scoren significant lager op zelfredzaamheid dan niet slechtzienden (Evenhuis et al. 2009). De oog-hand coördinatie is slechter en de mobiliteit is door de slechtziendheid geringer dan die van niet slechtzienden. Daarnaast kunnen visuele problemen gemaskeerd worden. Andere problematiek en symptomen die kunnen wijzen op visuele problemen worden vaak gemist door de omgeving of afgedaan als horende bij de verstandelijke beperking van de persoon (Kerr et al. 2003). Dit kan leiden tot onopgemerkte ernstige visuele problemen. Splunder et al. (2006) bevestigen dit vermoeden, want uit hun onderzoek bleek dat bij 40% van de slechtzienden of blinden niet bekend was dat ze niet goed konden zien. Een ander probleem is dat als gevolg van de verbeterde leefomstandigheden de verstandelijk beperkten ook steeds ouder worden en hierdoor krijgen ze ook te maken met de ouderdomsaandoeningen als cataract, refractieafwijkingen en netvliesafwijkingen. Hierdoor nemen de vaak al bestaande visus stoornissen in ernst toe en neemt de lichtbehoefte ook steeds verder toe.
5
Lux; een luxe?!
Maart 2012
Om de visuele beperkingen in beeld te krijgen voeren sinds de jaren negentig Bartiméus, Visio, Sensis en de Brink (professionele organisaties voor mensen met visuele beperkingen) systematisch visueel screeningsonderzoek uit bij verstandelijk beperkten. Tevens bieden zij advies aan zorgorganisaties om de functionele visuele beperking van verstandelijk beperkten te verminderen. Dit advies kan bestaan uit het voorschrijven van een bril of verwijzing naar de oogarts voor verdere diagnostiek en behandeling. Daarnaast geven ze adviezen omtrent aanpassingen op de woning of op het werk, zoals aanpassingen met betrekking tot verlichting, ergonomie, kleurgebruik en contrast. De huisvesting en werkomgeving voor slechtziende mensen vereist dus ook aanpassingen om te zorgen dat ze zich veilig en zelfstandig door een gebouw kunnen bewegen, taken kunnen uitvoeren en belangrijke details kunnen zien. Barker (1995) en Gurp (1998) hebben hierover adviezen geschreven voor mensen met een visuele beperking. Voor mensen met een visuele en een verstandelijke beperking heeft Bartiméus een boek uitgebracht (‘Bewust bouwen voor mensen met een visuele en verstandelijke beperking’) waarin voor deze specifieke doelgroep aanbevelingen worden gedaan (Wildenberg, 2002). Helaas blijkt dat de uitvoering van de adviezen die worden gegeven door een professionele organisatie voor slechtzienden nog te wensen over laat. In maar 33% van de gevallen verliep de uitvoering van de behandeladviezen redelijk tot goed (Evenhuis, 2008).
Zoals hierboven is beschreven, ziet 20% van de verstandelijke beperkten slecht en de verwachting is dat dit verder zal toenemen naarmate de gemiddelde leeftijd van verstandelijk beperkten verder zal stijgen. De kans is hierdoor groot dat in de leefruimten, bedoeld voor verstandelijk beperkten, zoals woningen en activiteitencentra, slechtzienden aanwezig zullen zijn. Het doel van dit onderzoek is de zorgorganisaties alert te maken op het belang van verlichtingssterkte in de leefruimtes van hun cliënten. Artsen voor verstandelijk gehandicapten (AVG) zouden een signalerende functie kunnen hebben bij een te lage verlichtingssterkte. Een eenvoudige meting door middel van een luxmeter zou hierin bij kunnen dragen.
Verlichtingssterkte De hoeveelheid licht wordt uitgedrukt in de verlichtingssterkte (illuminantie). De verlichtingssterkte is de ontvangen lichthoeveelheid per oppervlakte-eenheid (de hoeveelheid licht afkomstig van een lichtbron). De verlichtingssterkte wordt uitgedrukt in lux (lum/m2). Er wordt onderscheid gemaakt tussen algemene of basisverlichting enerzijds en werkplek- of taakverlichting anderzijds. De basisverlichting maakt het mogelijk om zich goed voort te bewegen en te oriënteren in een ruimte. De werkplekverlichting maakt het mogelijk om details te zien. Voor het
6
Lux; een luxe?!
Maart 2012
verrichten van taken waarbij een groter beroep wordt gedaan op het detail-zien heeft men meestal meer licht nodig dan voor de "grovere" taken. Voor algemene verlichting wordt een niveau van 200 lux (gemeten op 15cm hoogte) geadviseerd, de Arbo-norm voor omgevingsverlichting van een kantoor is 500 lux gemeten op 75 cm (NEN, 2003). Voor plaatsen waar taakgerichte werkzaamheden zoals eten en lezen, plaatsvinden geldt een niveau van 1000 lux gemeten op tafelhoogte (bijvoorbeeld op het aanrecht of op de eettafel). Voor slechtzienden zijn geen specifieke normen gespecificeerd, daarom zal er bij dit onderzoek gebruik worden gemaakt van de hierboven beschreven Arbo-normen.
Onderzoeksvraag In hoeverre voldoet de verlichtingssterkte in de leefomgeving van mensen met een verstandelijke beperking aan de Arbo-norm?
Subvragen: 1. Is er een verschil in de verlichtingssterkte tussen de aangetroffen situatie en bij maximaal gebruik van de verlichtingsmogelijkheden?
2. Is er een verschil in de verlichtingssterkte tussen de woningen en de activiteitencentra?
3. Is er een verschil in de verlichtingssterkte tussen de woningen en activiteitencentra waar er advies is gegeven door een professionele organisatie voor slechtzienden en waarbij geen advies is gegeven?
7
Lux; een luxe?!
Maart 2012
Methoden
Onderzoeksopzet Het onderzoek was cross-sectioneel van opzet en beschrijvend van aard.
Onderzoekslocatie Het onderzoek heeft plaatsgevonden in het voorjaar 2011. We hebben metingen verricht op woningen en dagactiviteitencentra op centrale locaties van de zorgorganisaties waar wij werkzaam zijn (Ipse de Bruggen te Nootdorp, ’s Heerenloo te Ermelo en ’s Heerenloo Rivierenland te Tiel). In totaal hebben we dertig woningen en drie dagactiviteitencentra in het onderzoek betrokken, waarbij wij in het voorgaande jaar (als AVG in opleiding) verantwoordelijk waren voor de medische zorg. Deze woningen en dagactiviteitencentra waren evenredig verdeeld over de drie zorgorganisaties.
Meetmethode Door middel van een geijkte LUX-meter (Minolta Illuminantie meter T-1) hebben we op gestandaardiseerde wijze metingen verricht, op de verschillende meetlocaties. Eerst maten we de verlichtingssterkte zoals we die aantroffen bij binnenkomst. Daarna hebben we de meting herhaald met de maximale hoeveelheid licht die er mogelijk was.
Meetprotocol In onderstaande tabellen is te zien op welke plekken we op de dagactiviteitencentra (Tabel 1) en woningen (Tabel 2) metingen hebben verricht, waaraan de metingen hebben voldaan en welke Arbonorm er per meetlocatie geldt.
Tabel 1: Meetprotocol op dagactiviteitencentra. Meetlocatie
Meethoogte
Precieze meetplekken
Arbo-norm
Overig
Toiletruimte(s)
15cm vanaf de grond
Midden van het looppad
200 lux
Deur dicht
Gang
15cm vanaf de grond
Midden van het looppad,
200 lux
Deuren dicht
Deur dicht
gemiddelde van om de 2m Badkamer
15cm vanaf de grond
Midden van het looppad
200 lux
Werkplekken in
Op werkblad, indien
De plek op het werkblad
1000 lux
activiteitenruimte
niet aanwezig: op
waar de werkzaamheden
75cm vanaf de grond
verricht worden
75cm vanaf de grond
Midden van ruimte
Activiteitenruimten
500 lux
8
Lux; een luxe?!
Maart 2012
Tabel 2: Meetprotocol op de woningen. Meetlocatie
Meethoogte
Precieze meetplekken
Arbo-norm
Overig
Toiletruimte
15cm vanaf de grond
Midden van het looppad
200 lux
Deur dicht
Gang
15cm vanaf de grond
Midden van het looppad,
200 lux
Deuren
gemiddelde van om de 2m
dicht
Slaapkamer
15cm vanaf de grond
Midden van het looppad
200 lux
Eettafel
Direct op eettafel
Elke eetplek
1000 lux
Badkamer
15cm vanaf de grond
Midden van het looppad
200 lux
Woonkamer
75cm vanaf de grond
Midden van het looppad
500 lux
Zitplek in de
75cm vanaf de grond
Elke zitplek
500 lux
Activiteitenplek
Op werkblad, indien
Elke activiteitenplek
1000 lux
in woonkamer
niet aanwezig: op 75cm
Deur dicht
Deur dicht
woonkamer
vanaf de grond
Conceptionele analyse De data die werd verzameld, hebben we ingevoerd in een Microsoft Excel-bestand. De data is gecodeerd voor de statistische bewerking. De volgende variabelen hebben we gebruikt: nummer van de meting, naam van de woning (of dagactiviteitencentrum), meetlocatie, meetwaarde 1 (moment aangetroffen situatie bij binnenkomst) per meetlocatie in lux, meetwaarde 2 (maximale lichtsterkte) per meetlocatie in lux, of er een advies van een professionele organisatie voor visueel beperkten gegeven is en eventuele overige opmerkingen. Voor de statistische bewerking van de gegevens en beschrijvende waardes hebben we gebruik gemaakt van het programma Excel en SPSS versie 19.0. We hebben de meetwaardes weergeven in maximaal twee decimalen, zoals ook de illuminantiemeter doet.
Om de hoofdonderzoeksvraag te beantwoorden hebben we per meting bekeken of die al dan niet voldeed aan de Arbo-norm. Daarmee hebben we in percentages uitgedrukt hoe vaak er per meetlocatie (zoals beschreven in tabel 1 en 2) werd voldaan aan de Arbo-norm.
Subvraag één hebben we beantwoord op twee verschillende manieren. Ten eerste is er per meting bekeken of voldaan werd aan de Arbo-norm voor de aangetroffen situatie en bij maximaal gebruik van de verlichtingsmogelijkheden. Daarmee hebben we in percentages uitgedrukt hoe vaak er per meetlocatie (bijvoorbeeld alle toiletruimtes bij elkaar) werd voldaan aan de Arbo-norm.
9
Lux; een luxe?!
Maart 2012
Ten tweede hebben we de mate van verschil in verlichtingssterkte tussen de aangetroffen situatie en de maximale situatie per meetlocatie bepaald door middel van een T-toets. Omdat bleek dat er sprake was een scheve verdeling en een grote standaarddeviatie hebben we de Mann-Whitney test (een non parametrische test) berekend.
Subvraag twee hebben we beantwoord door het aantal metingen dat aan de Arbo-norm voldeed in de woningen te vergelijken met het aantal metingen dat aan de Arbo-norm voldeed in de activiteitencentra. Dit werd bepaald voor zowel de aangetroffen situatie als bij maximaal gebruik van de verlichtingsmogelijkheden. Voor het beantwoorden van subvraag twee is de Chi-kwadraat toets (χ2 –toets) gebruikt. De Chi-kwadraat toets wordt gebruikt om te bekijken of de verdeling van twee groepen gelijk is (woningen en activiteitencentra). De gevonden verschillen waren significant wanneer p ≤ 0,05. Ten tweede hebben we de mate van verschil in verlichtingssterkte tussen de aangetroffen situatie en de maximale situatie per meetlocatie bepaald door middel van een T-toets. Vanwege een grote standaarddeviatie hebben we de effect size berekend. Met de effect size hebben we gekeken naar de mate van het effect tussen de twee metingen (hoe groot is het verschil tussen de gemiddelde verlichtingssterkte op de woningen en de activiteitencentra). Indien d>0,8 dan is er sprake van een groot verschil.
Subvraag drie hebben we onderzocht door het aantal metingen dat aan de Arbo-norm voldeed bij locaties waar er advies is gegeven door een professionele organisatie voor slechtzienden te vergelijken met het aantal metingen dat aan de Arbo-norm voldeed bij locaties waar geen advies is gegeven. Dit werd bepaald voor zowel de aangetroffen situatie als bij maximaal gebruik van de verlichtingsmogelijkheden. Voor het beantwoorden van subvraag drie is de Chi-kwadraat toets gebruikt om te toetsen of de verdeling van twee groepen gelijk was (wel of geen advies van een professionele organisatie voor visueel beperkten).Ten tweede hebben we de mate van verschil in verlichtingssterkte tussen de aangetroffen situatie en de maximale situatie per meetlocatie bepaald door middel van een T-toets. Tevens hebben we de effect size berekend om de mate van het verschil aan te kunnen geven.
Medisch Ethische Toetsingscommissie Van de METC (Medisch Ethische Toetsingscommissie) van het Erasmus MC hebben we toestemming gekregen om dit onderzoek uit te voeren (MEC-2011-155). Ook hebben we van de zorgorganisaties toestemming gekregen om de woningen te bezoeken en onze metingen te doen.
10
Lux; een luxe?!
Maart 2012
Resultaten
Meetgegevens In de periode van februari 2011 tot en met april 2011 hebben we op 956 verschillende plekken in de leefomgeving van mensen met een verstandelijke beperking de verlichtingssterkte gemeten. De metingen in de activiteitencentra hebben op een bewolkte dag aan het eind van de middag plaatsgevonden. De metingen in de woningen hebben in de avond plaatsgevonden, toen het buiten donker was. Er zijn op 817 meetplekken in de woningen metingen verricht en in de activiteitencentra zijn op 139 meetplekken metingen verricht. De meetplekken zijn onderverdeeld in 13 meetlocaties (zie tabel 3).
Tabel 3: verdeling van de metingen over de verschillende meetlocaties. Meetlocatie
Aantal metingen Woningen (totaal)
817
Toiletruimte
33
Gang
50
Slaapkamer
211
Eetplek
229
Badkamer
49
Woonkamer
29
Zitplek in de woonkamer
202
Activiteitenplek in de woonkamer
14
Activiteitencentra (totaal)
139
Toiletruimte
7
Gang
6
Badkamer
4
Werkplek in een activiteitenruimte
110
Activiteitenruimten
12
De laagst gemeten verlichtingssterkte is 0 lux, dit is gemeten op een zitplek in een woonkamer en in een toiletruimte. De hoogst gemeten verlichtingssterkte is 2000 lux, dit is gemeten op een individuele activiteitenplek in een woonkamer. Bij 389 van de 956 metingen is de meting bij binnenkomst gelijk aan de meting bij maximale verlichting. De laagst gemeten maximale verlichtingssterkte is 5,53 lux en is gemeten in een slaapkamer. Tijdens het onderzoek is ons opgevallen dat er veel gebruikt wordt gemaakt van spaarlampen. Deze spaarlampen hebben meerdere minuten nodig om tot een maximale verlichtingssterkte te komen.
11
Lux; een luxe?!
Maart 2012
Onderzoeksvraag Op de vraag in hoeverre de verlichtingssterkte in de leefomgeving van mensen met een verstandelijke beperking voldoet aan de norm, kunnen we antwoorden dat 64 van de 956 metingen (6,7%) aan de norm voldoen.
Subvragen Zoals te zien in tabel 4, voldoet de verlichting in de woningen in de badkamers de meeste keren aan de norm en die op de eetplekken het minst vaak. Op de activiteitencentra voldoen de activiteitenruimten het meest aan de norm en de badkamers het minst. Van alle meetlocaties voldoen de activiteitenruimten van de activiteitencentra het best aan de norm; 66,7% voldoet bij binnenkomst en 75,0% voldoet bij maximale verlichting.
Tabel 4: percentage van de metingen dat voldoet aan de norm per meetlocatie. Voldoet bij binnenkomst
Voldoet bij maximale
(in %)
verlichting (in %)
Woningen (totaal)
2,0
3,3
Toiletruimte
6,1
9,1
Gang
2,0
8,9
Slaapkamer
0,0
0,5
Eetplek
0,0
0,0
24,5
28,6
Woonkamer
0,0
3,5
Zitplek
0,0
2,0
Activiteitenplek
7,1
7,1
36,0
36,7
0,0
14,3
33,3
33,3
Badkamer
0,0
0,0
Werkplek
34,6
38,0
Activiteitenruimten
66,7
75,0
Badkamer
Activiteitencentra (totaal) Toiletruimte Gang
Verlichtingssterkte bij binnenkomst versus maximale verlichtingssterkte Op de vraag of er verschil in verlichtingssterkte is tussen de aangetroffen situatie en bij maximaal gebruik van de verlichtingsmogelijkheden laten de onderzoeksgegevens zien dat er een verschil is.
12
Lux; een luxe?!
Maart 2012
Bij binnenkomst voldoen 64 van de 956 metingen (6,7%) aan de norm en indien alle aanwezige verlichting maximaal aan is, voldoen 77 van de 956 metingen (8,1%) aan de norm. Dit verschil is significant (P<0,001).
Verdere analyse van de onderzoeksgegevens laat een significant verschil (P<0,001) zien tussen de gemiddelde luxwaarden van de metingen bij binnenkomst (174 lux) en de gemiddelde waarde van de metingen bij maximale gebruikmaking van de verlichtingsmogelijkheden (224 lux). Dit betekent dat de verlichtingssterkte op de meetlocaties vergroot kan worden door maximaal gebruik te maken van de aanwezige verlichtingsmogelijkheden.
Verlichtingssterkte woningen versus activiteitencentra Op de activiteitencentra voldoen bij binnenkomst meer metingen (36,0%) aan de Arbo-norm dan op de woningen (2,0%).Als we de maximale metingen in de activiteitencentra vergelijken met de maximale metingen in de woningen blijkt uit het onderzoek dat in de woningen 3,3% van de metingen voldoet en in de activiteitencentra 36,7% van de metingen voldoet. Middels analyse met de Chi-kwadraat toets kwam naar voren dat deze verschillen beide significant zijn (P<0,000).
Uit ons onderzoek komt tevens naar voren dat de gemiddelde verlichtingssterkte die gemeten wordt bij binnenkomst op de activiteitencentra (683 lux) hoger is dan op de woningen (87 lux). Het verschil is groot (d=2,1). Ook vinden we dat de gemiddelde maximale verlichtingssterkte op de activiteitencentra (694 lux) hoger is dan de gemiddelde maximale verlichtingssterkte op de woningen (144 lux). Het verschil is groot (d=1,9)
Verlichtingsadvies versus geen verlichtingsadvies Uit ons onderzoek blijkt dat 19,0% van de metingen die bij binnenkomst zijn gemeten op de meetlocaties waar verlichtingsadvies is gegeven door een professionele organisatie voldoet. Dit is significant hoger (P<0,000) dan op de meetlocaties waar geen advies is gegeven en waar 5,6% van de metingen voldoet. Op de meetlocaties waar advies is gegeven voldoet 24,1% van de metingen bij maximale verlichtingssterkte aan de Arbo-norm en op de meetlocaties waar geen advies is gegeven 6,5%. Dit verschil is significant (p<0,000).
Zoals in tabel 5 te zien is, komt uit ons onderzoek naar voren dat de gemiddelde verlichtingssterkte bij binnenkomst op de meetlocaties waar wel advies is gegeven (328 lux) hoger is dan die op meetlocaties waar geen advies is gegeven (106 lux). Het verschil is gemiddeld (d=0,77). De
13
Lux; een luxe?!
Maart 2012
gemiddelde verlichtingssterkte bij maximale verlichtingssterkte op de meetlocaties waar wel advies is gegeven (426 lux) is eveneens hoger dan die op meetlocaties waar geen advies is gegeven (205 lux). Het verschil is tevens gemiddeld (d=0,77).
Tabel 5: Verschillen tussen de meetlocaties met en zonder verlichtingsadvies. Meetlocatie met advies
Meetlocatie zonder advies
Voldoet bij binnenkomst
19,0%
5,6%
Voldoet bij maximale verlichting
24,1%
6,5%
Gemiddelde verlichtingssterkte bij
328 lux
160 lux
binnenkomst Gemiddelde verlichtingssterkte bij
426 lux
205 lux
maximale verlichting
14
Lux; een luxe?!
Maart 2012
Conclusie en discussie
Uit het onderzoek komt naar voren dat op de onderzochte locaties de verlichtingssterkte bij binnenkomst in 6,7% van de metingen aan de norm voldoet. Als op de meetlocaties de aanwezige verlichting maximaal aan is voldoet 8,1% van de metingen aan de norm. Dit is wel een erg laag percentage als je bedenkt dat 20% van de verstandelijk gehandicapten slecht ziet en dit aantal verder zal toenemen als gevolg van de vergrijzing van deze populatie. Het blijkt dat vooral in de woningen de verlichting te wensen overlaat. Bij binnenkomst voldeed in de woningen geen enkele meting op de meetlocaties eetplek, woonkamer en zitplek in de woonkamer aan de Arbo-norm. Juist op ons meetmoment (rond het avondeten) verbleven veel bewoners op die plekken en zou je een optimaal gebruik van de verlichtingsmogelijkheden verwachten. Het onderzoek laat wel zien dat er nog zeker winst te behalen is in de verlichtingssterkte door de verlichting maximaal aan te zetten. Helaas voldoet ook dan nog maar een klein deel aan de Arbo-norm. Tijdens het meten van de verlichtingssterkte zijn we 37 lampen tegengekomen die kapot waren. Het vervangen van kapotte lampen zal de verlichtingssterkte tevens doen toenemen.
Als we kijken naar de verlichtingssterkte in de activiteitencentra, dan valt op dat de badkamers en wc’s het minst aan de arbo-norm voldoen, terwijl de werkplekken en vooral de activiteitenlokalen het beste voldoen van alle meetlocaties, zowel bij binnenkomst als bij maximale verlichtingssterkte. Tijdens het onderzoek valt op dat in de activiteitencentra de lampen bijna allemaal aan zijn, wat de kleine verschillen tussen de metingen bij binnenkomst en bij maximale verlichting verklaart. De gemeten verlichtingssterkte in de activiteitencentra voldoet ook beter aan de arbo-norm dan in de woningen. Wat hierbij volgens ons meespeelt, is dat begeleiders op de activiteitencentra zich niet storen aan de aanwezige hoeveelheid licht, terwijl de begeleiders op de woningen het vooral huiselijk en sfeervol willen houden met sfeerverlichting. Toen op een woning de verlichting maximaal werd gemaakt (door de dimmer op maximaal te zetten) was de reactie van groepsleiding: “moet die bouwlamp echt aan?”, terwijl de aanwezig bewoners als reactie actiever om zich heen gingen kijken.
Op de locaties waar een professionele organisatie verlichtingsadvies heeft gegeven, voldoet de verlichtingssterkte beduidend beter aan de norm dan op de andere locaties. Wat opvalt, is dat het aantal metingen dat bij binnenkomst voldoet, op de locaties waar advies is gegeven, met ruim 25% vergroot kan worden door alle aanwezige verlichting aan te doen. Het aanpassen van de verlichting heeft zeker effect, maar dit effect kan nog verder vergroot worden door de begeleiding te motiveren om de aanwezige verlichting ook maximaal te gebruiken.
15
Lux; een luxe?!
Maart 2012
Op de onderzochte meetlocaties wordt vaak gebruikt gemaakt van spaarlampen. Het nadeel is dat het wel meerdere minuten duurt voordat de verlichtingssterkte maximaal is. Het gebruik van spaarlampen in ruimten waar je normaal maar kortdurend aanwezig bent, zoals de wc, gang, trap en badkamer, is voor slechtzienden niet aan te raden. Juist op het moment als men de meeste verlichting nodig heeft, is deze nog niet aanwezig. Dit kan worden opgelost door de verlichting dag en nacht aan te laten. Recent hebben Bartiméus en Koninklijke Visio de verlichtingsnormen voor slechtziende te herzien. We hebben begrepen dat deze normen strenger zijn dan de huidige geldende Arbo-normen die wij hebben gehanteerd. Dit zou betekenen dat er nog minder metingen aan de normen zullen voldoen.
Tijdens het onderzoek is er een aantal factoren geweest, dat de metingen heeft kunnen beïnvloeden. Het onderzoek is door drie verschillende onderzoekers gedaan en ondanks het feit dat we een protocol hadden en een aantal metingen gezamenlijk hebben uitgevoerd, is er een kans op enige afwijking per meting aanwezig. De verlichtingssterkte is namelijk overal in een ruimte anders en de plaats waar je zelf staat ten opzichte van de lichtbron en luxmeter kan de gemeten verlichtingssterkte beïnvloeden. Op de activiteitencentra werd aan het einde van de middag gemeten, waarbij de buitenomstandigheden niet overal gelijk waren en het aanwezige zonlicht enige afwijkingen in de verlichtingssterkte zal hebben gegeven bij de metingen die dicht bij een raam of lichtkoepel gemeten zijn.
Adviezen -
Wijs begeleiding regelmatig op het nut van het aandoen van alle lampen en geef regelmatig nascholing.
-
Doe (maximaal) de lampen aan in de ruimten waar mensen met een verstandelijk beperking aanwezig zijn.
-
Gebruik geen spaarlampen op plekken waar mensen met een verstandelijk beperking kortdurend aanwezig zijn of laat ze permanent aan.
-
Vervang kapotte en oude lampen.
16
Lux; een luxe?!
Maart 2012
Dankwoord
Wij willen ten eerste de deelnemende zorgaanbieders; Ipse de Bruggen te Nootdorp, ’s Heerenloo te Ermelo en Tiel bedanken voor hun medewerking aan ons onderzoek. Daarnaast willen wij de bewoners en groepsleiding bedanken voor hun medewerking en inzet. Verder willen wij prof. dr. Heleen Evenhuis en dr. Michael Echteld bedanken voor hun begeleiding en adviezen. Ook zijn we de nuttige tips en aanvullingen van onze mede-AIOS niet vergeten. Als laatste gaat onze dank uit naar Bartiméus voor het meedenken in de voorbereidingen tijdens ons leeronderzoek.
17
Lux; een luxe?!
Maart 2012
Literatuurlijst
Barker, P., Barrick, J., Wilson, R. (1995). ‘Building sight,A Handbook of building and interior design solutions to include the needs of visually impaired people’, London: HMSO and RNIB.
Mc Culloch D.L., Sludden P.A., Mc Keown K., Kerr A. (1996) ‘Vision care requirements among intellectually disabled adults: a residence-based pilot study’, Journal of Intellectual Disability Research; 40: 140-150.
Evenhuis H.M., TheunissenM., Denkers I., verschuure H., Kemme H. (2001) Prevalence of visual and hearing impairment in a Dutch institutionalized population with intellectual disability, Journal of Intellectual Disability Research; 45: 457-464.
Evenhuis H.M., Sjoukes L. (2008) ‘Tekortschieten van de behandeling van slechtziendheid bij menzen met verstandelijke beperkingen-wie is verantwoordelijk?’ Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde; 152: 1034-1036.
Evenhuis H.M., Sjoukes L., Koot H.M., Kooijman A.C. (2009) ‘Does visual impairment lead to additional disability in adults with intellectual disability?’. Journal of Intellectual Disability Research; 53: 19-28.
Van Gurp, I.M. (1998). ‘Aanpassing en inrichting van woningen en gebouwen voor visueel gehandicapten’, VISO Rapport nr.98-2 Huizen, NL: Landelijke Stichting Slechtzienden en Blinden.
Kerr A.M., Mc Culloch D.K., Oliver K., Mc Lean B., Coleman E., Law T., Beaton P., Wallace S., Newell E., Eccles T., Prescott R.J. (2003) ‘Medical needs of people with intellectual disability require regular reassessment, and the provision of client- and carer-held reports’, Journal of Intellectual Disability Research: 47; 134-145.
Nederlands Normalisatie-instituut (2003) NEN-EN 12464-1 (NL) Licht en verlichtingwerkplekverlichting- Deel 1: Werkplekken binnen.Maart 2003
Splunder J. van,Stilma J.S., Bernsen R.M., Evenhuis H.M. (2004) ‘Prevalence of ocular diagnoses found on screening 1539 adults with intellectual disabilities’, Ophthalmology: 111; 1457-1463.
18
Lux; een luxe?!
Maart 2012
Splunder J. van,Stilma J.S., Bernsen R.M., Evenhuis H.M (2006) ‘Prevalence of visual impairment in adults with intellectual disabilities in the Netherlands Cross-sectional studie’. Eye: 20; 10041010.
Warburg M., (2001) ‘Visual impairment in adult people with intellectual disability: Literature review’, Journal of Intellectual Disability Research: 45; 424-438.
Warburg M., (2001)‘Visual impairment in adult people with moderate, severe, and profound intellectual disability’, Acta Opthalmologica Scandinavia: 79; 450-454.
Wildenberg M. van den, Welbergen M. van, Burg C. van der. (2002) ‘Bewust bouwen voor mensen met een visuele en verstandelijke beperking, aanbevelingen voor bouw, afwerking en inrichting van woon- en werkruimten’. Doorn: Bartiméus
19