onderzoek naar het functieprofiel van een diaken in de beoogde Nederlandse participatiesamenleving
Adrian Boogaard studentnummer: 13118
1
Adrian Boogaard studentnummer: 13118 Rotterdam, juni 2014
2
Dit onderzoek had niet tot stand kunnen komen zonder de plezierige begeleiding van dr. P.W. van de Kamp, de inzet van dr. ir. Marja Jager-Vreugdenhil als tweede beoordelaar en de ondersteuning van drs. I.D. Haarsma bij methodologische vragen.
3
4
Inhoud 1
2
Inleiding .......................................................................................................... 6 1.1
aanleiding ...................................................................................................6
1.2
probleemstelling en werkwijze .........................................................................7
1.3
indeling van het onderzoek ..............................................................................7
De rol van diakenen ........................................................................................... 8 2.1
inleiding .....................................................................................................8
2.2
diakonos, diakonia, diakoneō ...........................................................................8
2.3
de slaafopvatting ..........................................................................................8
2.3.1
de diakonos: armenzorg vanuit het hart van de kerk
2.3.2
de diakonos: dienaar van ‘barmhartigheid’
2.3.3
de diakonos: terug naar de kerk
2.3.4
de diakonos: academische doorwerking
2.4 2.4.1
Markus 10:45
2.4.2
Handelingen 6:1-7
2.4.3
Romeinen 15:25 I 2 Korintiërs 8 en 9
2.5
de ‘go-between’ opvatting ............................................................................ 17
2.5.1
de diakonos in niet-christelijke literatuur
2.5.2
de diakonos in de Septuagint
2.5.3
de diakonos in de vroege kerk
2.6
de ‘go-between’ opvatting nader bekeken ......................................................... 18
2.6.1
de diakonos als hulpverlener
2.6.2
de diakonos en barmhartigheid en gerechtigheid
2.6.3
de diakonos en de samenkomst
2.7
3
de ‘slaafopvatting’ nader bekeken ................................................................... 10
conclusie .................................................................................................. 20
2.7.1
begrenzing door taakveld
2.7.2
begrenzing door functie
Participatiesamenleving ..................................................................................... 22 3.1
inleiding ................................................................................................... 22
3.2
de ontwikkeling naar een verzorgingsstaat ......................................................... 22
3.3
de verzorgingsstaat ..................................................................................... 24
3.3.1
zorg: van gunst naar recht
3.3.2
crises: stijgende kosten en bureaucratisering
3.3.3
oplossing: herschikking van verhoudingen
5
3.4 3.4.1
inleiding
3.4.2
meer participatie
3.4.3
de rol van de kerk
3.4.4
het effect
3.4.5
te verwachten ontwikkelingen
3.5 4
participatiesamenleving ................................................................................ 27
conclusie .................................................................................................. 32
Functieprofiel .................................................................................................. 33 4.1
inleiding ................................................................................................... 33
4.2
afbakening functieprofiel .............................................................................. 33
4.2.1
gericht op de diaconale gemeente
4.2.2
gericht op een ‘go-between’ functie
4.2.3
intern- extern diaconaat
4.2.4
diaconaat en evangelisatie
4.2.5
wereldwijd diaconaat
4.3
wat vraagt de participatiesamenleving van een diaken / de diaconie?........................ 34
4.3.1
netwerken
4.3.2
signaleren
4.3.3
toerusten
4.3.4
stimuleren
4.3.5
initiëren
4.3.6
samenwerken
4.3.7
protesteren
4.3.8
investeren/beheren
4.3.9
diaken met vijf poten?
4.4
functieprofiel............................................................................................. 39
4.4.1
netwerken & signaleren
4.4.2
toerusten, stimuleren en initiëren
4.4.3
samenwerken & protesteren
4.4.4
investeren/beheren
4.5
de uitdaging .............................................................................................. 41
Literatuur............................................................................................................. 42
6
1
Inleiding
1.1 aanleiding Nederland bevindt zich middenin een belangrijk veranderingsproces. In de afgelopen decennia zijn veel maatregelen getroffen waarbij collectieve voorzieningen met de kaasschaaf steeds verder zijn versoberd en gecombineerd met vormen van activering. Door de economische crisis, de stringente noodzaak tot bezuinigingen en de decentralisatiebewegingen die zijn ingezet wordt dit activeringsproces van burgers geïntensiveerd. Het meest geciteerde woord uit de eerste troonrede van onze nieuwe koning was de aankondiging dat we op weg zijn naar een ‘participatiesamenleving’, een woord dat overigens reeds in 1990 is gemunt door Hans Adriaansens, oud-lid van de Wetenschappelijke Raad voor Regeringsbeleid en oud-voorzitter van de Raad voor de Maatschappelijke Ontwikkeling. Binnen de participatiesamenleving wordt van iedereen die dat kan gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar eigen leven en omgeving. Deze beleidslijn van het kabinet, jaren terug al ingezet door eerdere regeringen, zal grote gevolgen hebben voor samenleving en burgers. Sinds 2004 ben ik betrokken bij missionair-diaconaal kinderen tienerwerk in het Oude Noorden van Rotterdam. Dit werk wordt uitgevoerd onder de vlag van het Oude Wijkenpastoraat. In de afgelopen jaren hebben we gezien hoe onder druk van bezuinigingen steeds meer maatschappelijke voorzieningen de deuren hebben moeten sluiten. Tegelijkertijd is de rol van participerende burgers steeds meer toegenomen en worden niet-gesubsidieerde initiatieven, zoals het door ons geïnitieerde kinder- en tienerwerk, steeds meer gewaardeerd. Zo werden wij dit jaar op ons jubileumfeest door een lokale politicus geprezen als voorbeeld van een toekomst waarin burgers zelf zorgdragen voor hun leefomgeving. Van dit eigen initiatief zien wij (in de context van een oude stadswijk) mooie voorbeelden. Zo moest een van de bezoekers van de moedergroep geopereerd worden en de dames organiseerden onderling spontaan onderdak voor haar zoontje. Hiertegenover staan ook trieste voorbeelden van mensen die hier niet toe in staat zijn. Zo kwamen we onlangs op het spoor van iemand die met spoed was opgenomen in het ziekenhuis en daar al drie dagen verbleef zonder eigen ondergoed en nachtkleding, simpelweg omdat ze vrijwel geen sociaal netwerk ter beschikking heeft. Naast deze praktische problemen zijn er ook ingewikkelde vraagstukken die ‘sterke burgers’ ervan kunnen weerhouden om vrijwillige zorg te verlenen: welke juridische aansprakelijkheid heb ik als zorgprofessional als ik buiten werktijden om iemand een prik geef? Buiten de oude stadwijken zullen de vragen anders liggen, maar iedereen krijgt hoe dan ook te maken met de veranderende context. Er zal dus ook meer van de kerken gevraagd worden, zowel op financieel gebied als wat betreft de dienstverlening. Zo zal de interne hulpvraag toenemen omdat van burgers (en dus ook gemeenteleden) wordt verwacht dat men eerst in de eigen familie- en vriendenkring hulp vraagt. Daarnaast zullen steeds meer gemeenteleden genoodzaakt zijn om zichzelf in te gaan zetten als mantelzorger. Deze taak kan zwaar vallen en betekenen dat de kerk om ondersteuning wordt gevraagd. Verder zal ook vanuit de samenleving een nadrukkelijker beroep gedaan kunnen worden op kerken. Hierbij kun je denken aan de praktische (diaconale) hulp aan mensen buiten de kerk, maar ook formele overlegverbanden waarin de kerk kan participeren om zo invloed uit te kunnen oefenen op de organisatie van zorg- en hulpverlening of het verbinden van de kerkelijke naam aan bepaalde initiatieven om zo extra steun te verwerven. Vanuit de kerken kunnen de huidige hervormingen als een kans worden gezien, maar dan moet de organisatie van de kerken wel afgestemd zijn op de veranderende context. Met name van diakenen zal dit een ander functieprofiel vragen dan dat van de diakenen in de verzorgingsstaat.
7
1.2 probleemstelling en werkwijze De probleemstelling van het onderzoek luidt daarom: “Welk functieprofiel wordt van een diaken gevraagd in de beoogde Nederlandse participatiesamenleving?” Om antwoord te krijgen op de onderzoeksvraag zal ik een literatuurstudie doen waarin de volgende twee vragen beantwoord worden: - wat is de bijbels-theologische afbakening van de rol van diakenen? - wat zijn de te verwachten gevolgen van de beoogde Nederlandse participatiesamenleving voor kerken? Op basis van de literatuurstudie zal ik vervolgens aangeven welke rollen een diaken moet vervullen om de te verwachten gevolgen van de beoogde Nederlandse participatiesamenleving het hoofd te kunnen bieden. Vervolgens zal ik een functieprofiel opstellen dat hier op aansluit. De structuur van het onderzoek is dus vergelijkend waarbij gebruik zal worden gemaakt van de praktische theologie, de nieuwtestamentische wetenschap en inzichten uit de sociologie. 1.3 indeling van het onderzoek In hoofdstuk 2 zal ik nagaan hoe de rol van een diaken bijbels-theologische afgebakend kan worden. Daarna zal ik een beschrijving geven van de beoogde participatiesamenleving en zal ik proberen te duiden welke uitdagingen dit met zich brengt voor de kerk (hoofdstuk 3). In het vierde en laatste hoofdstuk verbind ik de conclusies uit de voorgaande hoofdstukken met elkaar en zal ik een op de beoogde participatiesamenleving toegespitst functieprofiel vaststellen voor diakenen.
8
2
De rol van diakenen
2.1 inleiding Om een functieprofiel op te stellen voor een diaken zal eerst onderzocht worden hoe de rol van een diaken bijbels-theologische afgebakend kan worden. Deze afbakening zal plaats vinden door twee rolopvattingen te beschrijven en te evalueren die samen de bijbels-theologische marges ten aanzien van de rol van diakenen tekenen. In paragraaf 2.2. en 2.3 beschrijf ik de opvatting waarin de diaken zich dienstbaar en nederig beschikbaar stelt voor het diaconale werk in en vanuit de gemeente, de zogenaamde ‘slaafopvatting’. In paragraaf 2.4 wordt deze opvatting van een aantal kanttekeningen voorzien. Vervolgens wordt in paragraaf 2.5 de zogenaamde ‘go-between’ opvatting beschreven waarbij de diakenen uitsluitend een bemiddelende en vertegenwoordigende functie hebben. In paragraaf 2.6 zal ik ook deze opvatting van een aantal kanttekeningen voorzien waarna ik in paragraaf 2.7 op basis van de voorgaande paragrafen een aantal basale uitgangspunten formuleer ten aanzien van de rol van diakenen. In hoofdstuk 4 zullen deze uitgangspunten met het oog op de participatiesamenleving worden geconcretiseerd. 2.2 diakonos, diakonia, diakoneō Ons woord diaken is afgeleid van het Griekse woord diakonos. In de kerkgeschiedenis heeft het woord diakonos vele invullingen gekregen. In de Rooms-Katholieke Kerk is het verbasterd tot ‘deken’, waaronder men een geestelijk ambt tussen bisschop en pastoor verstaat. In de Angelicaanse Kerk is de deacon juist een ambtsdrager ónder de priester. In de lutherse kerken is de diakon eveneens een soort hulppredikant. In de gereformeerde denominaties is de diaken vooral belast met de armenzorg. De Dortse Kerkorde (1618/19) zegt in artikel 25: ‘Der diakenen eigen ambt is, de aalmoezen en andere armengoederen naarstelijk te verzamelen, en dezelve getrouwelijk en vlijtiglijk, naar de eis der behoeftigen, beide der ingezetenen en vreemden, met gemeen advies uit de delen, de benauwden te bezoeken en te vertroosten.’ Bij het woord diakonos hoort ook het Griekse zelfstandig naamwoord diakonia. Van het Griekse zelfstandig naamwoord diakonia is het Nederlandse woord diaconaat of diaconie afgeleid. Zowel diaken als diaconie lijken hiermee direct overgenomen vanuit het Grieks. Dit wil echter niet zeggen dat de ‘theologische inhoud’ van deze begrippen in het Grieks en het Nederlands dan ook meteen hetzelfde is. Deze inhoud verraadt zich bijna altijd wanneer het bijbehorende werkwoord diakoneō wordt vertaald. Zouden we dit werkwoord net zo behandelen als de beide zelfstandig naamwoorden, dan zou het zoiets worden als ‘ik diaken’1. Maar wat is hier de betekenis van? Het werkwoord diakoneō wordt vaak vertaald met ‘dienen’. Diakonos wordt dan ‘dienaar’ en diakonia ‘dienst’2. Maar waar komt deze opvatting van de betekenis van deze woordgroep vandaan? 2.3
de slaafopvatting
2.3.1 de diakonos: armenzorg vanuit het hart van de kerk De visie op de diaken als ‘dienaar’ die de gemeente voorgaat in dienstbetoon vinden we terug bij de reformator Calvijn (1509-1564). Hij heeft de visie op het diakenambt en het diaconaat in de kerken uit de gereformeerde traditie sterk gekleurd. Hij verwierp de praktijk, zoals die in de laatmiddeleeuwse kerk gegroeid was, waarin de diaken als assistent van de priester of de bisschop assisteerde in de mis. Over de middeleeuwse kerk heen greep Calvijn terug naar de vroegchristelijke kerk, die hij normatief achtte voor het kerk-zijn en die hij ten voorbeeld wilde stellen aan de kerk van zijn dagen. Voor de fundering van het ambt van diaken beroept Calvijn zich op Handelingen 6: 1-63. Calvijn wijst erop dat in vers 6 de apostelen voor de aangewezen mannen bidden en hen de hand opleggen. Daarmee is gezegd dat het voorzien in materiële behoeften als een door God gewild werk wordt gezien. Zoals Calvijn het uitdrukte: 'We weten wat voor heilige zaak het is om voor de armen te zorgen.' In combinatie met Romeinen 12:8 onderscheidt Calvijn twee soorten diakenen: degenen die de aalmoezen beheerden en degenen die zich gewijd hadden aan de zorg voor armen en zieken4. Een belangrijk punt is dat Calvijn de verzorgers van de 1
Miedema, ‘jodendom’, 21. zie bijvoorbeeld de Nieuwe Bijbelvertaling en de Naardense bijbel 3 Noordegraaf, ‘geschiedenis’, 79. 4 Noordegraaf, ‘Johannes Calvijn’, 146. 2
9 stedelijke instellingen voor armen- en ziekenzorg als dienaren en dienaressen van de kerk zag. Hiermee wilde hij het diaconale karakter van de stedelijke armenzorg veiligstellen5. Overigens ziet Calvijn ook een duidelijke rol voor diakenen in de eredienst. De verantwoordelijkheid voor de armen als diaconale taak ontspringt aan de tafel van de Heer. Liturgie en diaconie zijn bij hem stevig met elkaar verbonden. 2.3.2 de diakonos: dienaar van ‘barmhartigheid’ De Dordtse Kerkorde van 1619 bepaalt dat een kerkenraad dient te bestaan uit predikant(en) en ouderlingen. Dit leidde er toe dat diakenen geen deel uitmaakten van de kerkenraad. Een gevolg hiervan was dat het diaconale werk zich min of meer zelfstandig en los van de kerkelijke gemeente ging ontwikkelen6. In de zeventiende en achttiende eeuw beginnen er initiatieven te ontstaan waarbij er op allerlei manieren uiting gegeven werd aan vernieuwing en verlevendiging van de dienst der barmhartigheid. Deze initiatieven werden met name ontplooid vanuit bewegingen als het piëtisme en het methodisme, met hun sterke nadruk op de heiligheid van het leven. In de negentiende eeuw gaat deze ontwikkeling verder. Door de industriële revolutie ontstaat er een zeer arme en verpauperde arbeidersklasse. In 1848 publiceert Karl Marx samen met Friedrich Engels het Communistische manifest. Zijn programma is een seculiere oproep tot gerechtigheid7. Het bevat scherpe kritiek op het verburgerlijkte christendom dat blind was voor de maatschappelijke nood en geen gehoor gaf aan de bijbelse roeping tot sociale gerechtigheid. In deze sociaaleconomische omstandigheden beginnen ook allerlei door het evangelie geïnspireerde bewegingen los van kerkelijke institutionele kaders hulp te verlenen. Collins verwijst hier naar Theodor en Friederike Fliedner (1800-1864) die in Kaiserwerth bij Düssseldorf een moederhuis voor diaconessen stichtte die werden opgeleid voor verpleging, onderwijs en andere vormen van hulp8. Net als Calvijn lieten de Fliedner’s zich inspireren door Handelingen 6. De medewerkers van deze bewegingen noemden zichzelf diakenen en diaconessen. Zij kwamen op voor de onderkant van de samenleving en zagen dit werk als een onbaatzuchtige en liefdevolle slavendienst. 2.3.3 de diakonos: terug naar de kerk In de tweede helft van de twintigste eeuw zoeken de meer institutionele vormen van deze beweging echter weer verbinding met de kerk. Met een beroep op artikel 30 van de Nederlandse Geloofsbelijdenis waarin bepaald is dat ‘de regering der kerk wordt uitgeoefend door de drie ambten’9 krijgen het diaconaat en de diaken weer een nadrukkelijke plaats in de kerk. In de Kerkorde der Nederlandse Hervormde Kerk van 1951 wordt in artikel XIX de diaconale opdracht betrokken op de gemeenschap en het heilig avondmaal10. Dwars door deze zeer snelle ontwikkeling overleefde de overtuiging van de betekenis van diaconaat zoals dat ontwikkeld was in de eerder genoemde bewegingen, namelijk een onbaatzuchtige en liefdevolle (slaven) dienst11. Via deze lijn werden de diverse teksten in de bijbel waar over diaconaat wordt gesproken vervolgens ook geïnterpreteerd. De diakenen binnen de kerk worden gepositioneerd als de kerkelijke experts in welzijnswerk die verantwoordelijk zijn voor het diaconaat in en vanuit de gemeente12. Zij dienen de armen zonder eigenbelang en weerklank. Dienen moet plaatsvinden in alle nederigheid en kan niet samen gaan met eigen geluk. Kortom, het werk van de diakonos is een slavendienst. In het geheel van de kerk heeft het ambt van diaken hierdoor een minderwaarde connotatie gekregen ten opzichte van het ambt van de ouderling. Voor veel mensen wordt het ambt van diaken dan ook gezien als vooropleiding tot het ambt van ouderling. Gevoelsmatig ‘promoveert’ iemand daarom als hij van diaken ouderling wordt13.
5
Noordegraaf, ‘geschiedenis’, 79. Franken, ‘calvinistische traditie’, 73. 7 Noordegraaf, ‘geschiedenis’, 88. 8 Collins, Diakonia, 9. 9 Franken, ‘calvinistische traditie’, 73. 10 Noordegraaf, ‘geschiedenis’, 97. 11 Collins, Diakonia, 11. 12 Collins, Diakonia, 11. 13 Roorda & Kuiper, liefdewerk, 19. 6
10 2.3.4 de diakonos: academische doorwerking De eerste substantiële academische bijdrage die deze lijn volgt wordt gevonden bij Brandt (18941973). In zijn boek Dienst und Dienen im Neuen Testament (1931) geeft hij aan dat het woord diakonia een specifiek christelijke vorm van dienstbaarheid aanduid. Brandt’s linguïstische bijdrage krijgt brede academische erkenning door de bijdrage van Beyer in het standaardwerk Theologisches Worterbuch zum Neuen Testamen van Kittel die in 1933 voor het eerst in het Duits en dertig jaar later in het Engels verschijnt en van grote invloed is geweest14. Via de werken van Schweizer (Der Gottesdienst im Neuen Testament), Küng (Die Kirche) en O’Meara (Theology of Ministry) is het woord diakonia veelal synoniem geworden met de (nederige?) dienst van de kerk, in de meest brede zin aan de armen in kerk en maatschappij. Zo wordt in het Theologisches Wörterbuch zum Neuen Testament als eerste betekenis van diakonéoo ‘het dienen aan tafel’ genoemd en als tweede betekenis ‘voor levensonderhoud zorgen’. Dit kan worden samengevat in een derde: ‘dienen’15. Bij de bespreking van het werkwoord wordt veel nadruk gelegd op dienen als minderwaardige activiteit. Om te bewijzen dat dienen en gelukkig zijn niet samen kunnen gaan, citeert de schrijver van het lemma een dialoog van Plato16: ‘Want hoe zou iemand gelukkig kunnen zijn, als hij slaaf is van wie of wat ook?’ 2.4 de ‘slaafopvatting’ nader bekeken Voor de onderbouwing van de slaafopvatting worden een aantal bijbelteksten frequent gebruikt. In al deze bijbelteksten komt de woordstam diakon- voor. Deze teksten zijn onder te verdelen in drie hoofdgroepen. In de navolgende paragrafen zal ik uit elke groep één bijbeltekst behandelen om te bezien of deze de slaafopvatting daadwerkelijk ondersteunt. Hierbij zal ik mij met name richten op het werk van de Australische theoloog Collins. Het levenswerk van Collins richt zich namelijk volledig op de betekenis van één Grieks woord en wel op dat van de woordstam diakon-. Op grond van zijn onderzoek werd in de Engelse vertaling van het Wörterbuch zum Neuen Testament het lemma diakon- grondig veranderd17. De discussie rondom de betekenis van diakonia wordt soms wel de ‘Collins discussie’ genoemd. Toch zijn er in exegetische werken ook al eerder bezwaren geuit tegen een gelijkschakeling van de term diaconie met sociale zorg18. 2.4.1 Markus 10:45 De bijbelpassages die het meest gebruikt worden ter onderbouwing van de slaafopvatting zijn de nieuwtestamentische teksten die een verband leggen tussen de leerlingen van Jezus en dienstbaarheid. Onder deze teksten is Markus 10:45 de meest aansprekende en de meest gebruikte19. In deze tekst wordt Jezus gepresenteerd als de Mensenzoon die niet gekomen is om gediend te worden, maar om te dienen en zijn leven te geven als losgeld voor velen. de leefwereld van Markus In de mediterrane wereld aan het begin van de eerste eeuw leefde een kleine elite (één procent van de totale bevolking) in absolute rijkdom. De overige 99 procent van de bevolking bestond voor 30 procent uit slaven. De rest bestond óf uit werkelozen die verbleven in de grote steden óf uit arbeiders die arm werden gehouden door keizerlijke belastingen en van ’s morgens vroeg tot ’s avonds laat moesten werken op de landerijen om zichzelf niet in de schulden te moeten steken bij landheren en geestelijken. Een kleine middenklasse van ambtenaren en kooplieden hadden een bepaald niveau van zelfstandigheid, maar hun volledige aandacht was gericht op het verwerven van het meest waardevolle dat de toenmalige samenleving je kon geven: eer! Eer was de maatschappelijke erkenning dat iemand geld, landerijen en slaven bezat. Als mensen je eerden betekende dit dat je een stukje erkenning en status had verworven in het grote rijk van de op dat moment regerende goddelijke keizer. En met het verwerven van eer kwam je in de positie om de rest van de bevolking te verachten, wat dan ook op grote schaal gebeurde.
14
Collins, Deacons, 8. Koet, ‘kanttekeningen’, 71. 16 Koet, ‘adjudant’, 49. 17 Collins, Deacons, 13-14. 18 zie hiervoor uitgebreid: Koet, ‘kanttekeningen’, 72. 19 Collins, Deacons, 28. 15
11 diakonos in Markus 10:35-44 In deze wereld hadden Jakobus en Johannes samen met Petrus de verheerlijking van Jezus op de berg meegemaakt (9:2-13). Op reis van Galilea naar Jeruzalem vragen ze Jezus of hij hen een plekje aan zijn linker- en rechterhand wil geven als hij eenmaal zal heersen in glorie (10:37). Zij geloven dat Jezus de macht zal grijpen in Jeruzalem en vragen Jezus om hen dan een positie te geven van maatschappelijke erkenning. Diep onder de indruk van de verheerlijking zullen ze verwacht hebben dat dit een plaats zal zijn van grote eer. Zodra de andere discipelen hiervan horen, worden ze woedend op Jakobus en Johannes, ook zij willen meedingen naar belangrijke posities. Jezus roept hen vervolgens bij zich en in de openingszin boort hij direct alle verwachtingen op het verkrijgen van maatschappelijke erkenning de grond in: ‘Zo mag het bij jullie niet gaan’ (9:43). Jezus opent het zicht op een nieuwe samenleving en zijn beschrijving contrasteert zo sterk met het leidende beeld dat er geen enkele overeenkomst is te vinden. Jezus suggereert hier dus niet dat zijn discipelen zich in het sociale spectrum van hun tijd moeten verplaatsen naar de positie van slaven. Nee, Jezus maakt hier de stap van het Romeinse rijk naar een totaal andere werkelijkheid, een Koninkrijk dat niet van deze wereld is en waar misbruik van macht en de aantrekkingskracht van maatschappelijke erkenning geen rol spelen. Tegenover het Romeinse rijk staat een rijk van discipelschap waarbinnen krachten werken die onbekend zijn bij keizers en militaire strategen. In zijn antwoord zet Jezus de dominante waarden van deze twee rijken tegenover elkaar20: Romeinse keizerrijk Wie de belangrijkste (megas) wil zijn Wie de eerste (prōtos) wil zijn
discipelschap in Gods koninkrijk zal de anderen moeten dienen (estai diakonos) zal ieders dienaar (estai pantōn doulos) moeten zijn
De woorden ‘dienaar’ en ‘dienen’ worden hier dus gebruikt om het extreme contrast te beschrijven tussen twee sociale groepen in de samenleving. De woorden staan tegenover ‘eerste’ en ‘belangrijkste’. De uitspraken van Jezus benadrukken dat discipelschap niet verloopt volgens de principes die iemand de ‘eerste’ en de ‘belangrijkste’ maken. Sterker nog, de uitspraken maken duidelijk dat discipelschap functioneert op een niveau waar geen sprake is van macht. Macht is dus niet alleen ongeschikt voor discipelschap, maar discipelschap functioneert in een omgeving die niet vatbaar is voor macht. De term diakonos wordt gebruikt naast het woord doulos (slaaf) om met een ander woord te illustreren dat discipelschap in het Koninkrijk van God niet in sociaal maatschappelijke termen begrepen moeten worden. Er ligt hier dus geen verband tussen een latere ecclesiologische invulling van het woord diakonos als zou hier over diakenen worden gesproken die een slavendienst moeten verrichten. Het is ook erg onwaarschijnlijk dat iemand onder het gehoor van Marcus op de hoogte was van de ambtelijke/kerkelijke functie van diakenen. En belangrijker nog, deze uitspraken van Jezus circuleerden al lang voordat Marcus zijn evangelie schreef in christelijke kringen, een ruime periode voor de tijd dat er mensen kwamen die wij nu diakenen noemen21. Een zelfde lijn is ook te zien in andere Bijbelpassages van gelijke strekking zoals: Markus 9:35 ‘Wie de belangrijkste (prōtos) wil zijn, moet de minste (eschatos) van allemaal willen zijn en ieders dienaar (diakonos).’ Mattheus 23:11 ‘De belangrijkste (meizōn) onder jullie zal jullie dienaar (diakonos) zijn’ Lukas 9:48 ‘Want wie de kleinste (mikroteros) onder jullie allen is, die is werkelijk groot (megas).’
20 21
Collins, Deacons, 36. Collins, Deacons, 37.
12 De tekst uit Lukas 9 introduceert daarnaast ook nog een klein kind als illustratie van de principes die gelden voor discipelschap in Gods koninkrijk. Het kind staat in een verhouding van liefde en afhankelijkheid ten opzicht van zijn/haar ouders en heeft geen macht en invloed in de volwassenmaatschappij. En juist in dit onvermogen om macht en invloed uit te oefenen in de volwassenmaatschappij is het kind een illustratie van de structuur van het Koninkrijk van God. Zoals de slaaf de meest machteloze is in de structuur van het keizerrijk en het kind de meest machteloze is in de menselijke hiërarchie, zo is de diakonos de meest machteloze in de kringen van gezagsdragers (zie paragraaf 2.5.1). Al deze teksten leren ons dat het Koninkrijk van God niet functioneert volgens de machtsverhoudingen van aardse koninkrijken. Zodra macht de dynamiek van de gemeenschap verstoort is ze niet meer in staat om echte gemeenschap te bieden22. de diakonia van Jezus Vervolgens zegt Jezus: ‘want ook de Mensenzoon is niet gekomen om gediend te worden (diakonēthēnai), maar om te dienen (diakonēsai) en zijn leven te geven als losgeld voor velen.’ Terwijl de machthebbers in het keizerrijk het volk onderdrukken en hun macht misbruiken is Jezus gekomen om te dienen. Dat dit dienen hier niet verwijst naar het dienen van mensen laat het tweede deel van de uitspraak zien: ‘en zijn leven te geven als losgeld voor velen.’ Het evangelie naar de beschrijving van Markus begint met de woorden van de profeet Jesaja: ‘Let op, ik zend mijn bode (aggelon) voor je uit, hij zal een weg voor je banen. Luid klinkt een stem in de woestijn: “Maak de weg van de Heer gereed, maak recht zijn paden!”’ Direct daarna lezen we over de doop van Jezus in de Jordaan. Op het moment dat Jezus uit het water omhoog komt klinkt een stem uit de hemel waarbij Jezus’ identiteit wordt onthult: ‘Jij bent mijn geliefde Zoon, in jou vind ik vreugde.’ Vrijwel aan het einde van het evangelie lezen we dat terwijl Jezus Zijn laatste adem uitblaast een centurio zicht krijgt op de identiteit van Jezus: ‘Werkelijk, deze mens was Gods Zoon.’ Het evangelie van Jezus beschrijft de weg die Jezus gaat tussen deze twee onthullingen van zijn identiteit in23. De diakonia van Jezus bestond uit het dienen van Diegene die hem riep bij zijn doop, de weg te gaan van het kruis en zijn leven te geven als losgeld voor velen. 2.4.2
Handelingen 6:1-7
inleiding Dit gedeelte wordt nogal eens gebruikt om de rol van diakenen te onderbouwen als ‘armenzorgers’ (zie bijv. de opvatting van Calvijn in paragraaf 2.3). De diakenen zouden zijn aangesteld om zorg te dragen voor de distributie van eten aan arme weduwen en dit eten te serveren aan de tafels. De verkondiging van het Woord wordt de hoofdtaak van de apostelen. diakonia in het geheel van Handelingen Lucas beschrijft in Handelingen de uitvoering van de opdracht van Jezus aan de discipelen: ‘Maar wanneer de Heilige Geest over jullie komt, zullen jullie kracht ontvangen en van mij getuigen in Jeruzalem, in heel Judea en Samaria, tot aan de uiteinden van de aarde’ (1:8). In deze beschrijving komt het woord diakonia een aantal keer voor. De eerste keer dat het gebruikt wordt is in Handelingen 1:17 waar we lezen ‘Judas was een van ons en had deel aan onze dienende taak (diakonia)’. Met het woord diakonia wordt hier verwezen naar de getuigende taak van de apostelen zoals beschreven in Handelingen 1:8. Dit is ook duidelijk de strekking van vers 25 waar God gevraagd wordt iemand aan te wijzen om als apostel zijn diakonia te verrichten en de plaats in te nemen van Judas. Er wordt God gevraagd om iemand aan te wijzen om mee te helpen met de getuigende taak van de apostelen. Wat volgt is de uitstorting van de Heilige Geest waarbij Paulus het woord neemt. De impact van het evangelie is enorm. Er komen nog die dag 3000 mensen tot geloof (2:41), men blijft trouw aan het onderricht van de apostelen, men vormt met elkaar een gemeenschap, breekt het brood en wijdt zich aan het gebed (1:42). Ze hebben alles gemeenschappelijk (2:45 en 4:32) en er is niemand onder
22 23
Collins, Deacons, 39. Collins, Deacons, 33.
13 hen die gebrek lijdt (4:34). De gemeente komt dagelijks bijeen in de tempel of bij iemand thuis om naar het onderwijs van de apostelen te luisteren (5:42). Met de toename van het aantal leerlingen, ontstaat er onvrede bij de Griekstaligen, die de Arameessprekenden verwijten dat de weduwen uit hun groep bij de dagelijkse diakonia worden achtergesteld (6:1). Vervolgens besluiten de twaalf apostelen dat het niet goed is dat: ‘wij diakonein voor de gemeenschappelijke maaltijden, want daardoor verwaarlozen we de verkondiging van Gods woord’. Ze besluiten dan dat er zeven wijze mannen die goed bekend staan en vervuld zijn van de Heilige Geest aangesteld moeten worden. Aan hen zullen zij ‘deze’ taak opdragen, terwijl de twaalf apostelen zich zullen wijden aan het gebed en aan de diakonia van het woord van God (6:4). Belangrijk is dat het woord diakonia in vers 4 gebruikt wordt om ‘de verkondiging van het woord’ aan te duiden24. Het gedeelte wordt vervolgens afgesloten met de mededeling dat het woord van God steeds meer gehoor vindt, zodat het aantal leerlingen in Jeruzalem sterk groeit (6:7). De eerste stap van Jezus opdracht aan de apostelen is gezet, het evangelie vindt gehoor in Jeruzalem. Daarna lezen we hoe Stefanus preekt, wordt beschuldigd van godslastering en voor de Joodse Raad wordt gebracht. Na een langdurige verdediging van Stefanus volgt er een lynchpartij. Stefanus wordt gestenigd tot de dood er op volgt. Na deze daad volgt er een vervolging van de eerste christenen. Schijnbaar had het evangelie zich nog niet zo sterk en nadrukkelijk buiten Jeruzalem verspreid. Door de vervolging verspreiden de gelovigen zichzelf en waar zij gingen namen zij de boodschap van het evangelie met zich mee. Filippus komt terecht in het gebied van de Samaritanen (die door de joden altijd als onrein werden beschouwd) en verkondigt daar het evangelie. Ze zijn bereid te luisteren zoals Jezus had voorzegt (Joh. 4;35-42) en reageren gretig. Er komen zoveel mensen tot geloof dat twee van de apostelen naar hem toe reizen om te zien wat er aan de hand is. Op het hoogtepunt van Filippus succesvolle campagne onder de Samaritanen roept God hem om een mens in nood te helpen. Een Ethiopische kamerling is op weg terug naar Noord-Soedan. Hij was een eunuch en eunuchen werden niet toegelaten in de tempel, maar God weet dat deze buitenlander bereid is het goede nieuws over Jezus te ontvangen. De tweede stap van Jezus opdracht aan de apostelen is gezet, het evangelie is nu ook in Judea en Samaria gebracht. Dit gedeelte wordt afgesloten met de mededeling dat Filippus terecht komt in Caesarea, de poort naar Rome en Lukas’ uiteindelijke doel in de route die het Woord af zal leggen25. Met dit doel in zicht wordt vervolgens Paulus geïntroduceerd die door God is uitgekozen als een instrument om Zijn naam uit de dragen onder alle volken en heersers en onder al de Israëlieten (9:15) en om een getuige te zijn in Rome (23:11). Het is niet moeilijk te zien dat Paulus door Lukas gezien wordt als iemand die integraal onderdeel uitmaakt van de grote opdracht van God om van Hem te getuigen in Jeruzalem, in heel Judea en Samaria, tot aan het uiteinde van de aarde (1:8). Het is daarom niet verrassend dat hij in 20:24 tegen de oudsten van Efeze zegt: “Ik hecht echter niet de minste waarde aan het behoud van mijn leven, als ik mijn levenstaak maar kan voltooien en de diakonia uitvoeren die ik van de Heer Jezus ontvangen heb: getuigen van het evangelie van Gods genade”. Na Handelingen 6:4 is dit de eerst volgende keer in de brief dat een van de diakon-woorden wordt gebruikt. En opvallend aan deze passage is dat het woord diakonia gebruikt wordt om de inspanningen te beschrijven die Paulus heeft gepleegd om het Woord van God overal te verkondigen. De laatste keer dat het gebruikt wordt is in Handelingen 21:19. Nadat Paulus verder is gereisd brengt hij in Jeruzalem verslag uit van wat God door zijn diakonia onder de heidenen tot stand heeft gebracht. Ook hier wordt het woord diakonia weer in verband gebracht met de opdracht om het evangelie te brengen. Op basis van deze gegevens trekt Collins de volgende conclusie: ‘At the heart of Luke’s history of the Christian mission, then, we have the word diakonia marking the major stages of its progress. In this narrative the term diakonia marks the beginning of the Twelve’s mission (1:17, 35), it is there at the peak of their mission to Jerusalem (6:4), it is there to mark Paul’s inclusion in the mission (20:24), and it is there when Paul completes his part of it (21:19)26.’ 24
Collins, Deacons, 50. Collins, Deacons, 53. 26 Collins, Deacons, 54. 25
14
de betekenis van diakonia in Handeling 6:1 De interpretatie dat hier zeven mannen worden aangesteld als armenverzorgers stuit op een aantal problemen. In de eerste plaats roept Handelingen 4 en 5 geen beeld op van een gemeente waarin armen worden vergeten. Zoals is te lezen in Handelingen 4:34 had iedereen alles gemeenschappelijk en was er niemand onder hen die gebrek leed. Sterker nog, nadat Ananias en Saffira waren gestraft voor hun leugenachtige optreden was de gehele gemeente door grote schrik bevangen. Het lijkt onwaarschijnlijk dat er een moment later een situatie is ontstaan waarin de meest waardevolle leden van de toenmalig volwassen gemeenschap, de weduwen, zouden worden vergeten. In de tweede plaats gebruikt Lucas het specifieke woord diaken (diakonos) niet in dit tekstgedeelte. Waarom heeft Lukas er niet voor gekozen om de zeven mannen de zeven diakonos te noemen? Doordat hij dit niet heeft gedaan ontbreekt er een belangrijke link om de zeven hier zondermeer diakonos te noemen. Hierbij wijst Collins er op dat Lukas zeer bekend was met de diverse diakonwoorden en hun Griekse betekenis en dat Lucas een zeer ervaren schrijver was27. Het ligt dus niet voor de hand dat hij per abuis is vergeten de zeven bij hun officiële titel te noemen. In de derde plaats contrasteert de betekenis van diakonia in Handelingen 6:1 teveel met Handelingen 6:4 als het woord diakonia daar alleen maar op de dagelijkse verdeling van voedsel zou duiden28. Zoals we gezien hebben is het woord diakonia in 6:4 (maar ook in 1:17, 25; 20:24; 21:19) synoniem met het apostelschap. Deze drie punten roepen de vraag op of Lucas het woord diakonia in Handelingen 6:1 wellicht anders bedoeld heeft te gebruiken. Als we de lijn van het verhaal volgen groeit het aantal discipelen enorm. Het gevolg hiervan is dat er ontevredenheid ontstaat bij de Griekstaligen. Zij verwijten de Arameessprekenden dat de weduwen uit hun groep bij de dagelijkse diakonia worden achtergesteld. Als we de betekenislijn van het woord diakonia in Handelingen volgen (1:17, 25; 20:24; 21:19) dan ligt het volgens Collins veel meer voor de hand om de tekst zo te lezen dat de betreffende weduwen over worden geslagen bij de dagelijkse verkondiging van het woord van God. Volgens Collins kon dit gebeuren doordat de Grieks-sprekende weduwen niet de (iets grotere) vrijheid van de Joodse vrouwen hadden en dus niet naar de tempel mochten gaan29. En omdat ze geen Aramees verstonden konden ze ook de verkondiging in de huizen (5:42) niet volgen. Hierdoor hadden deze Griekstalige weduwen behoefte aan predikers die het Grieks machtig waren. Hierdoor zouden deze Griekstaligen thuis onderwezen kunnen worden terwijl ze samen zaten aan de tafels (6:2). Conform deze interpretatie van de tekst worden de zeven mannen aangesteld als een nieuwe groep predikers. In eerste instantie om in de nood van de Griekstaligen te voorzien, maar na de dood van Stefanus ook om buiten Jeruzalem het evangelie te verkondigen. Van dit laatste zien we een voorbeeld in Filippus, die in Handelingen 21:8 ‘een verkondiger van het evangelie en een van de zeven wijze mannen’ wordt genoemd. Op deze wijze uitgelegd vormt Handelingen 6 een cruciale bijdrage aan een belangrijk thema van Handelingen. De ‘Zeven’ zorgen als nieuwe groep predikers voor continuïteit30. Leren is doen Het is zeer de vraag of er zwart-wit gekozen moet worden voor óf de dienst aan het Woord óf de dienst ten behoeve van de armen. Om hier helderder zicht op te krijgen kan Lucas 10:38-42 behulpzaam zijn. Volgens Koet heeft Lukas een verband willen leggen tussen beide passages, waarbij de tekst uit Lukas 10 in Handelingen 6 uitgediept wordt31. Wat van belang is voor de personen in de verhalen van het evangelie, blijkt ook een les te zijn voor de hoofdpersonen in Handelingen. Voor de lezer van Handelingen wordt het thema alleen al door de herhaling van dubbel belang. Het verhaal in Lucas 10:38-42 wordt voorafgegaan door het verhaal van de barmhartige Samaritaan. In dat verhaal draait het om het ‘(juiste) doen’. Het verhaal van Martha en Maria geeft aan wat de bron is van dit juiste doen. Maria zit aan Jezus voeten, wat een standaard uitdrukking is voor het 27
Collins, Deacons, 51. Collins, Diakonia, 230. 29 Collins, Deacons, 57. 30 Koet, ‘kanttekeningen’, 85. 31 Koet, ‘kanttekeningen’, 87. 28
15 leerling zijn. Martha is vooral bezig met ‘dienst’, ofwel met heel veel diakonia. In het vervolg van het verhaal onderstreept Jezus dat het luisteren naar zijn leer het betere deel is en wellicht vooraf gaat aan het dienen. Hierbij wordt Martha impliciet uitgenodigd om ook aan Jezus voeten te gaan zitten. Martha en Maria zijn als zussen familie, maar ook dat waar ze voor staan, het ‘doen’ van Martha en het ‘leren’ van Maria, zijn verwant: de houdingen die ze lijken te vertegenwoordigen hangen samen32. Ook in Handelingen 6 staan het ‘doen’ en het ‘leren’ in zekere zin in concurrerende posities. Er worden zeven mannen aangesteld om in een nood te voorzien. Er is geen principiële scheiding tussen materiële zorg en de dienst van het Woord. In Handelingen 6 nemen ze een materiële deeltaak over, maar uit het vervolg blijkt dat ze ook delen in de diakonia van het Woord. Zowel in Lukas als in Handelingen wordt vooral een pleidooi gehouden voor het belang van de verkondiging en de leer. Dat pleidooi is echter geen betoog tegen de materiële zorg of voor de verdeling tussen materiële zorg en de zorg voor het Woord. Die horen bij elkaar. Wel zou je kunnen zeggen dat de diakonia van het Woord belangrijker is, wat dat leidt tot het juiste doen33. Die laatste dienst is afhankelijk van de dienst van het Woord, maar de dienst van het Woord zou moeten leiden tot de dienst van de tafel. 2.4.3 Romeinen 15:25 I 2 Korintiërs 8 en 9 De woordstam diakon- komt in het Nieuwe Testament exact honderd keer voor, waarvan vijfendertig keer in de brieven van Paulus34. Het grootste aantal is te vinden in de tweede brief van Paulus aan de Korintiërs. Exact een vijfde deel (dus 20) van alle plaatsen in het Nieuwe Testament zijn in die brief te vinden. In 2 Kor. 3:6 noemt Paulus zich een diakonos van het Nieuwe Verbond en in 2 Kor. 6:4 diakonoi van God. Van zijn tegenstanders zegt Paulus is 2 Kor. 11:15 dat zij diakonoi van satan zijn ook al doen zij zich voor als diakonoi van de rechtvaardigheid. In 2 Kor. 11:23 noemt Paulus zichzelf vervolgens weer diakonos van de Messias. Het woord komt tenslotte ook voor in de context van de collecte voor Jeruzalem (2 Kor. 8:4; 9:1.12-13). In deze teksten slaat de woordgroep diakonia/diakonesthai met regelmaat precies op die collecte en lijkt de betekenis van ‘hulp aan de armen’ dus het meest nabij35. het doel van de collecte De Bijbelpassages die over deze collecte gaan (naast 2 kor. 8 en 9 ook Rom. 15) tonen aan dat Paulus als persoon zeer betrokken was bij de inzameling. De gemeenten in Macedonië en Achaje hebben te horen gekregen dat de heiligen in Jeruzalem in financiële nood verkeren. Ze besluiten dan om geheel vrijwillig geld voor hen in te zamelen. Volgens Collins was deze inzameling niet enkel en alleen een daad van liefdadigheid. Veel meer dan dat was het een bewijs voor de leiders in Jeruzalem dat de heidenen op een authentieke wijze reageren op de Heilige Geest36. Paulus doet er veel moeite voor om te benadrukken dat de inzameling niet simpelweg zijn eigen initiatief is, maar een vrijwillige keuze van de kerken in Macedonië en Achaje. Daarom wordt de gift ook overgebracht door vertegenwoordigers van de gemeenten. In opdracht van de gemeenten maakte Paulus zelf ook onderdeel uit van de delegatie die de gift over bracht. Paulus handelt hier dus in opdracht van de gemeenten die de bijdrage hebben ingezameld. In dit verband gebruikt hij in Romeinen 15:25 het woord diakonōn. diakonia in Romeinen De NBV vertaalt Romeinen 15:25 met: ‘Nu sta ik echter op het punt naar Jeruzalem te gaan om de heiligen daar bijstand (diakonōn) te verlenen’. De Willibrordvertaling en NBG-vertaling geven met andere woorden dezelfde betekenis: Paulus brengt een collecte naar Jeruzalem en dient zo de heiligen aldaar. Deze vertalingen verhullen echter dat diakonōn hier als participium praesens staat. In de Statenvertaling is (in tegenstelling tot de herziene editie) echter te lezen dat het ‘dienen’ juist gebeurt tijdens het reizen: ‘Maar nu reis ik naar Jeruzalem, dienende de heiligen.’ In deze weergave zou Paulus bedoelen dat hij heel zijn optrekken naar Jeruzalem als een dienst aan de 32
Koet, ‘kanttekeningen’, 89. Koet, ‘kanttekeningen’, 88. 34 Koet, ‘kanttekeningen’, 78. 35 Koet, ‘kanttekeningen’, 78. 36 Collins, Diakonia, 219. 33
16 heiligen heeft opgevat. Dit is een mooie gedachte, maar de zaak wordt eenvoudiger wanneer we niet uitgaan van de vertaling van diakonōn als ‘dienend, ondersteunend, bijstand verlenend’, maar de term vertalen als ‘bemiddelend, vertegenwoordigend’37. Paulus zegt dan dat hij als vertegenwoordiger van de gemeenten in Macedonië en Achaje op weg is naar de heiligen in Jeruzalem. Het woord diakonōn verwijst dus terug naar de opdrachtgever en diens intenties, niet naar voren naar de nog te voltrekken zorg voor de armen. Natuurlijk hoort de zorg aan de armen er wel bij: die zit in de intenties van de opdrachtgevers38. diakonia in twee Korintiërs Als we deze vertaling ook toepassen bij het lezen van de collecteteksten in de tweede brief aan de Korintiërs komen we tot de volgende interpretatie van de tekst39: NBG 2 Korintiërs 8:4 En zij vroegen, met alle aandrang, uit eigen beweging van ons de gunst (charin), deel te mogen nemen aan het dienstbetoon (diakonia) voor de heiligen. 2 Korintiërs 8:19 En dat niet alleen; hij is ook door de gemeenten als onze reisgenoot aangewezen bij dit liefdewerk(chariti), dat door ons tot eer van de Here zelf en tot betoning van onze bereidvaardigheid wordt verricht (diakoumenèi).
2 Korintiërs 8:20 Hierdoor voorkomen wij verdachtmaking bij deze overvloedige opbrengst, die door onze handen gaat (diakoumenèi).
2 Korintiërs 9:1 Want over de dienst (diakonias), die gij de heiligen betoont, u nog te schrijven, acht ik overbodig.
37
uitleg in de lijn van Collins De gelovigen van Macedonië smeken om ‘de genade en de gemeenschap van deze diaconie’: het is een geschenk, om aan deze onderneming mee te mogen doen.
Het woord diakoumenèi wordt letterlijk geregeerd door de chariti (genadegave, liefdewerk, collecte). De in de collecte uitgedrukte wil van God en de intentie van de gevende kerken wordt door Paulus gediend, wanneer hij deze collecte als hoofd of lid van de delegatie van de kerken naar Jeruzalem vervoert, haar daar aan de leiders van de kerk van Jeruzalem overhandigt en met de juiste woorden de geloofsintentie achter de liefdegave verwoordt, namelijk dat het een koinoonia is, een symbool van gemeenschap.
Ook hier staat het woord diakoumenèi in het kader van de bemiddeling van de gulle gave van de kerken van Macedonië naar Jeruzalem toe. Natuurlijk staat het geheel in de context van de hulp aan de armen in Jeruzalem, maar het participium passivum van het werkwoord diakonesthai slaat op bemiddeling. Paulus beheert het bedrag opdat het tot de bestemming komt die de kerken ervoor bepaald hebben. Paulus hoeft niet veel meer te zeggen over ‘deze onderneming’.
Koet, ‘kanttekeningen’, 82. Koet, ‘kanttekeningen’, 82. 39 Collins, Deacons, 71-72 en Koet, ‘kanttekeningen’, 82-83. 38
17 2 Korintiërs 9:12 Want het dienstbetoon (diakonia) met deze ondersteuning (leitourgias) draagt niet alleen bij tot de behoeften der heiligen, maar het is ook overvloedig door vele dankzeggingen aan God.
Met het woord liturgie wordt concreet de opbrengst van de collecte bedoeld. Het woord diakonia zou kunnen gaan over de overhandiging van de collecte in Jeruzalem, maar dat blijft volgens Koet gissen. Het zou in dat geval wijzen op de voltooiing van het werk van het gezantschap.
2 Korintiërs 9:13 Want door dit duidelijke blijk van hulpbetoon (diakonias) prijzen zij God om uw gehoorzaam belijden van het evangelie van Christus en om uw onbekrompen delen met hen en met allen.
Het woord diakonia slaat hier duidelijk op het gezantschap, de opbrengst van de collecte en de overhandiging ervan: deze wordt door de heiligen in Jeruzalem ingeschat als een gehoorzame belijdenis van het evangelie van Christus en een blijk van gulle gemeenschap.
conclusie Concluderend kan gesteld worden dat de collecteteksten niet rechtstreeks als onderbouwing kunnen dienen voor de visie dat diakenen aangesteld zijn om de financiën te beheren ten behoeve van de ‘hulp aan de armen’. De woordstam diakon- heeft hier betrekking op de bemiddeling van intenties, de gelden en de wensen tot gemeenschap van de zendende kerken via een gezantschap naar Jeruzalem. Wat de inhoud is van deze bemiddeling, wordt uitgemaakt door de zendende instantie. In dit geval is die inhoud concreet de collecte, die de armen in Jeruzalem wordt geschonken. 2.5 de ‘go-between’ opvatting Hierboven is betoogd dat de vertaling van diakonéoo met ‘dienen’, diakonos met ‘dienaar’ en diakonia met ‘dienst’ bepaald niet vanzelfsprekend is. In paragraaf 2.3 is aangegeven hoe deze betekenislaag de theologie van de kerk is binnengeslopen. Maar hoe komt Collins erbij om te vertalen met ‘bemiddelend, vertegenwoordigend’? 2.5.1 de diakonos in niet-christelijke literatuur Om beter zicht te krijgen op de betekenis van de woordstam heeft Collins uitgebreid onderzoek gedaan naar het gebruik ervan in niet-christelijke literatuur, die min of meer contemporain zijn aan die van het Nieuwe Testament. Zo analyseert hij het gebruik van de woordstam in de geschriften van Plato tot aan het gebruik ervan op papyri40. Collins concludeert dat het woord voorkomt in drie verschillende betekenisvelden: - ‘boodschap’ - ‘bemiddeling’ of ‘agentschap’ - ‘dienst en verzorging’. Hiermee is diakonia een ‘floating’ begrip dat preciezere betekenis krijgt wanneer het ‘vast komt te zitten’ aan een context. De grondbetekenis is dan zoiets als ‘bemiddeling en opdracht in de naam van een opdrachtgever’. Diakonoi zijn hogere dienaren, eerder ministri dan bedienden of slaven, bodes in opdracht van een hoge functionaris. 2.5.2 de diakonos in de Septuagint Een belangrijke sleutel om de betekenis van bepaalde woorden in het Nieuwe Testament te duiden is de Septuagint. Opvallend is dat wanneer in het Hebreeuws een woord als dienaar, knecht of slaaf voorkomt, de vertalers naar het Grieks bijna nooit het woord diakonos gebruiken. De keren dat ze dit wel doen is dat met name in het boek Esther41. Diakonoi zijn in dit boek jonge mannen die ‘de koning ten dienste staan’. Zij hebben toegang tot de koninklijke harem, dan wel tot de toegang daarvan en kunnen bevelen van de vorst overbrengen. Zij kunnen advies geven in staatsaangelegenheden als het kiezen van een nieuwe eerste gemalin. De diakonoi in het Perzische hof van Artaxerxes I of II beschikten blijkbaar over doorslaggevende kennis van de inhoud van het 40 41
Collins, diakonia, 73-191. Miedema, ‘jodendom’, 27.
18 staatsarchief en zijn intermediair tussen de koning en de hoge ambtenaar Haman. Dit wijst zeker niet op een nederige functie, maar eerder op een soort tussenfunctie. 2.5.3 de diakonos in de vroege kerk De Schriftplaatsen die ook door de vroege kerken werden gelezen als betrekking hebbend op diakenen zijn volgens Collins Filippenzen 1:1 en 1 Timotheüs 3:1-10. In beide teksten wordt de episkopoi in een adem genoemd met de diakonoi. Dit komt overeen met de wijze waarop in andere Griekse bronnen over een diakonos wordt gesproken, hij staat nooit op zichzelf. Altijd is er iemand of een groep personen op de achtergrond aanwezig van wie de diakonos een mandaat heeft gekregen en aan wie hij verantwoording schuldig is42. De brief aan de Filippenzen is de vroegste brief en laat zien onder wiens mandaat de diakonoi in Filippi werkten, namelijk onder die van de episkopoi. Zolang er mensen aanwezig waren in de functie van episkopoi hadden de diakonoi een rol en publieke functie. Omdat Paulus de woorden gebruikt in combinatie met het aanduiden van de gemeenschap als ‘heiligen die één zijn in Christus Jezus’ hebben deze titels hier ook een duidelijke religieuze lading. Helaas wijdt Paulus hier verder niet uit over de exacte taakverdeling. De enige informatie die we hier vinden is dat de diakonoi de assistenten van de episkopoi waren. In de (veel) latere eerste brief aan Timotheüs komen we beide woorden weer tegen, volgens Collins in een meer institutionele vorm dan de (veel) vroegere brief aan de Filippenzen. De episkopos moet bekend staan om zijn ‘goede levenswandel’ en moet een goede leraar zijn. Dit laatste is het enige verschil met de voorwaarden die aan de diakonoi worden gesteld. Dit wijst er op dat het geven van onderwijs (in elk geval op dat moment) niet onder de verantwoordelijkheid van de betreffende diakenen viel43. Op basis van beide brieven concludeert Collins dat de rol van de diakonos bestond uit het assisteren van de episkopos in relatie tot de bijeenkomst van de gelovigen en de gemeenschappelijke maaltijd die bij die gelegenheid werd gebruikt44. Verder wijst Collins op de Didache en de Herder van Hermas en op Clemens van Rome, Justinus de Martelaar, Polycarpus van Smyrna en Ignatius van Antiochië. In al deze teksten ziet Collins (1) een nauw verband tussen de episkopos en de diakonoi, (2) een aanwijzing dat de diakonoi betrokken waren bij de eucharistie, en (3) dat de diakonoi geen specifieke rol hadden in armenzorg45. 2.6 de ‘go-between’ opvatting nader bekeken In 1990 (ten tijde van de afronding van zijn proefschrift) wijst Collins er op dat de diakonia-termen een brede betekenis hebben. Hierbij sluit hij een zekere dienende functie van een dianonos in de antieke wereld niet uit46. In 2002 vernauwt hij deze brede betekenis met zijn kritiek op de sociale invulling van het ‘diaconaat’ bij de reformator Calvijn47. In 2009 neemt hij een nog eenzijdigere stellingname in. Als hem dan wordt gevraagd of het protestantse diaconaat niet is gebaseerd op een verkeerd verstaan van de bronnen beantwoordt Collins de vraag met een volmondig ‘ja’. Collins stelt dan dat de diakonia-termen geen ‘inherente semantische oriëntatie’ kunnen hebben omtrent ‘activiteiten met een specifiek charitatief karakter’. Ze hebben niets te maken met de radicale christelijke naastenliefde en ook niet met de profetische strijd tegen onrecht48. Met name bij deze laatste gedachten zijn wel een aantal kanttekeningen te plaatsen. 2.6.1 de diakonos als hulpverlener Bij de bespreking van de inzichten van Collins haalt Miedema het apocriefe pseudepigrafische joodse geschrift Testament van Job aan49. Dit geschrift is waarschijnlijk ontstaan tussen 100 voor en 100 na Christus. In het testament verleent Job (een man van aanzien, met macht en geld) hulp aan armen, weduwen, wezen, mensen zonder kleding en vreemdelingen. In het testament wordt dit werk (en de organisatie hiervan) door Job en anderen diakonia genoemd. In het geschrift is de uitvoering van de diakonia grotendeels in handen van een tussenlaag die daarvoor loon ontvangt. 42
Collins, Deacons, 89. Collins, Deacons, 100. 44 Collins, Deacons, 101. 45 Collins, Deacons, 101-109. 46 Collins, Diakonia, 88-90, 152. 47 Collins, Deacons, 134. 48 Miedema, ‘jodendom’, 32. 49 Miedema, ‘jodendom’, 40-43, 51-52. 43
19 Toch is Job ook zelf regelmatig betrokken bij de praktische uitvoering van de diakonia. Het Testament van Job laat zien dat de term diakonia rond de jaartelling wel degelijk gebruikt werd om de organisatie en de uitvoering van (wat wij nu kennen als) diaconaal werk mee aan te duiden. Daarnaast verwijst Miedema naar Müller die voorstelt om er voor het hellenistische jodendom vanuit te gaan dat er sprake is van een samensmelting van twee grondwoorden. Hierbij heeft het Griekssprekend jodendom het Griekse gebruik van de diakonia-woordgroep opnieuw gemunt vanuit de eigen traditie. De term is bij de hellenistische joden dan verworden tot een terminus technicus voor de hulpverlening vanuit het geloof. Hij verwijst dan (net als Collins) naar Flavius Josephus, waarbij hij er echter op wijst dat de woordgroep door Josephus breed wordt ingezet. Zo gebruikt Josephus de woordgroep ook voor het ‘elkaar tot dienst zijn’, het ‘gehoorzamen’ van de koning door soldaten, het ‘in dienst van God staan’, het ‘zich inzetten voor de ander’ en in het bijzonder ook de ‘verpleging van zieken’50. De stelling van Collins dat de diakonia-termen geen ‘inherente semantische oriëntatie’ kunnen hebben omtrent ‘activiteiten met een specifiek charitatief karakter’ lijkt hiermee gerelativeerd te worden. De meest voor de hand liggende conclusie is dat de woordgroep een brede betekenis kan hebben. Hierbij moet wel worden vastgesteld dat zowel in het Testament van Job als bij Flavius Josephus het werk van een diakonos niet wordt voorgesteld als een ‘nederig dienen’ en de diakonos ook niet gelijk wordt gesteld met een slaaf. 2.6.2 de diakonos en barmhartigheid en gerechtigheid Het evangelie van Jezus is goed nieuws voor de armen, voor mensen die geen andere helper hebben dan God (vgl. Luc. 4:16-21en 7:22-23). De kern van dit goede nieuws is de herstelde relatie met God in vergeving en vernieuwing, bevrijding uit de ban van de schuld. Maar direct hiermee verbonden is de redding van het mensenleven uit het kwaad van de armoede, demonie, ziekte, honger, vervreemding en ontmenselijking. De wonderen die Jezus doet zijn illustraties van de barmhartigheid en gerechtigheid van God in en door Jezus. Het laat zien dat het heil totaal is, voor ziel en lichaam. Verbondenheid aan Christus bindt ons aan mensen in nood: materiaal, psychisch en geestelijk. Collins wijst er op dat Jezus niet de mens, maar zijn hemelse Vader diende (zie paragraaf 2.4.1), maar is de opdracht die tot de kerk komt niet de opdracht om het totale heil te verkondigen? En zou de materiele kant daarvan (de diaconie of caritas) niet ook in het licht kunnen staan van het hoogste wat er is, namelijk de dienst aan de Ene God? De diakonos zou dan een goede leidinggevende/sturende rol kunnen vervullen in de organisatie van de formele kant van deze hulpverlening. Misschien niet als een nederige dienaar, maar als een gezant van de Koning der Koningen, een hofdienaar in het Koninkrijk van God. Maar omdat de diakonos (evenals de episkopos) volgeling is van Jezus kan het niet anders zijn dat hij (of zij) ook met regelmaat betrokken is bij de daadwerkelijke uitvoering van de hulpverlening. Dit stelt fundamentele vragen bij de benadering die de diakonos beslist niet ‘met de voeten in de modder’ van de onderkant van de samenleving wil laten staan. 2.6.3 de diakonos en de samenkomst Collins plaatst de diakonoi in het midden van de kerkelijke samenkomst. Een andere denkrichting, meer van buiten naar binnen, is echter ook mogelijk. Zo wijst Ouweneel er op dat in de vroege Kerk de agapè, het ‘liefdesmaal’, een belangrijke rol speelde. Volgens hem hield de taak van de diakonoi in ervoor te zorgen dat de gemeenteleden niet alleen thuis genoeg te eten hadden, maar ook tijdens de liefdesmalen in de gemeente. Doordat het onderscheid tussen de gewone samenkomsten (incl. avondmaalsviering) en de liefdesmaaltijd niet scherp was hadden die diakonoi blijkbaar ook een regulerende, sturende en wakende functie in de samenkomst. Op basis hiervan concludeert Ouweneel dat daardoor zijn positie een aanzienlijkere was dan die van pure armenzorg of financiële administratie51. Dit is echter wel een belangrijk verschil: niet alleen de organisatie en uitvoering van (armen)zorg, maar ook een functie in de samenkomst. Deze denkrichting is ook terug te vinden bij Calvijn die liturgie en diaconie stevig met elkaar verbond, maar begon vanuit de diaconie (zie paragraaf 2.3.1).
50 51
Miedema, ‘jodendom’, 52. Ouweneel, Kerk, 278.
20 2.7 conclusie Op basis van de voorgaande paragrafen kan geconcludeerd worden dat de rol van de diakonos bijbels-theologisch niet zeer scherp en duidelijk afgebakend kan worden. In lijn met het begrip diakonia (paragraaf 2.5.1) is het ambt van de diakonos een ‘floating ambt’ waarvan de inhoud en rolopvatting kan verschuiven naar mate de sociaal- maatschappelijke context en de interne context van de kerk dit vraagt. Hoewel de rol van de diakonos niet zeer scherp en duidelijk afgebakend kan worden is de rol van een diakonos wel degelijk begrenst. Deze grens kan op twee manieren getrokken worden: 2.7.1 begrenzing door taakveld Hoewel Collins overtuigend heeft aangetoond dat de diakonos een belangrijke functie aan het hof vervulde, kan het zeker zo zijn dat de term binnen het hellenistische jodendom is verworden tot een terminus technicus voor de hulpverlening vanuit het geloof (subparagraaf 2.6.1). Daarnaast behoort het doen van barmhartigheid en gerechtigheid tot de materiële kant van het in God geschonken heil (subparagraaf 2.6.2). Alle reden dus om de rol van de diakonos volledig te richten op dit aspect. De diakonoi zijn dan geroepen om barmhartigheid en gerechtigheid te stimuleren, initiëren, organiseren, uit te voeren, etc. Hiermee hebben ze een zeer belangrijke taak binnen de christelijke gemeente en werken ze ten volle mee aan het realiseren van het in God geschonken heil door Christus. Hiermee krijgt de diaken niet alleen een belangrijke plaats in de verwezenlijking van het in God geschonken heil, maar ook een onafhankelijke positie ten opzichte van de oudsten. Een vraag bij deze rolopvatting is in hoeverre de diakonos dan nog verantwoording schuldig is aan de eposkopoi van wie hij een mandaat heeft gekregen en aan wie hij verantwoording schuldig is. Verder hebben de diakonoi in deze variant geen assisterende taak ten opzichte van de eposkopoi, wat volgens Collins zowel in de bijbel als in andere Griekse bronnen juist een kenmerk is van de diakonoi (subparagraaf 2.5.3). Als laatste is er dan geen ambt in de kerk aanwezig die mensen stimuleert zichzelf in te zetten op andere vlakken binnen de kerk (zoals technische zaken in en rondom de dienst, kinder- en tienerwerk, gebouwbeheer, etc.). 2.7.2 begrenzing door functie Volgens Collins handelt de diakonos onder mandaat van de episkopoi en heeft hij ten opzichte van de episkopoi een assisterende taak (subparagraaf 2.5.3). Daarnaast heeft de diakonos in de bestudeerde Griekse bronnen de belangrijke functie van hofdienaar. Hiermee was hij duidelijk onderscheiden van de bedienden en slaven (subparagraaf 2.5.1). Als laatste concludeert Collins dat de diakonos geen specifieke functie had in de armenzorg (subparagraaf 2.5.3). Als we deze conclusies doortrekken kan de diakonos zeer breed ingezet worden en de verantwoordelijkheid en leiding krijgen over de algemene gang van zaken binnen de gemeente en de gemeente naar buiten toe vertegenwoordigen. Hierbij kan gedacht worden aan het dragen va de verantwoordelijkheid voor technische zaken in en rondom de dienst (beamer, geluid, verlichting), het kinder- en tienerwerk, gebouwbeheer, etc. Hiermee wordt veel meer erkend dat ook zaken als techniek en gebouwbeheer ‘geestelijk’ werk is dat ten dienste staat aan de opbouw van Gods Koninkrijk. Het gevaar van deze opvatting is dat de rol van de diakonos zo algemeen wordt dat er geen onderscheid meer is tussen de diakonos en de overige gemeenteleden. Hiervan lijkt sprake te zijn bij Ouweneel wanneer hij een opsomming geeft van de taken van een diakonos52: het projecteren van liederen en schriftgedeelten in de samenkomsten, notuleren, boekhouden, presentaties maken, etc. Het lijkt mij echter dat bij een goed functionerende gemeente hiermee vrijwel elk gemeentelid een diakonos is. Dit lijkt mij in strijd met de bijbelse gegevens (subparagraaf 2.5.3) die de diakonoi (samen met de episkopoi) als een aparte en te onderscheiden groep binnen de gemeente aanspreken. Zoals de hofdienaar vroeger duidelijk een andere taak had dan de dienaren en slaven, zo heeft de diakonos een andere rol dan gemeenteleden. De rol van de diakonoi complementeert de diakonia van het Woord door de vruchten van het evangelie te zoeken in het geloof en het leven van de gemeente. De diakonia van het Woord leidt immers tot het juiste doen (subparagraaf 2.4.2). De diakonoi zorgen ervoor dat mensen de mogelijkheid hebben om te dienen in- en vanuit de gemeente. Hierbij kunnen de diakonoi gemeenteleden op zeer diverse plekken 52
Ouweneel, Kerk, 276.
21 inzetten: sommigen in het doen van barmhartigheid, anderen in het zoeken van gerechtigheid, weer anderen in het projecteren van liederen en nog weer anderen in het notuleren. Een ander gevaar van deze rolopvatting is dat de diakonoi als een veredelde assistent van de oudsten gezien wordt. Hierdoor krijgt deze rol alsnog een minderwaardige positie ten opzichte van die van de episkopoi. Gezien Jezus onderwijs over gezagsstructuren in Gods Koninkrijk lijkt mij dit echter eerder een verkeerde manier van kijken naar verhoudingen (zie subparagraaf 2.4.1), dan van een onschriftuurlijke invulling van het ambt van de diaken.
22
3
Participatiesamenleving
3.1 inleiding De huidige ontwikkeling naar een participatiesamenleving staan niet op zichzelf. Het antwoord op de vraag welke sociale taak de overheid heeft, is door de geschiedenis heen steeds afhankelijk geweest van de verschillende maatschappelijke contexten. Daarom sta ik in dit hoofdstuk eerst stil bij de verschillende visies die er in de geschiedenis zijn geweest op armoede- en sociale vraagstukken en op de verantwoordelijkheid die overheid, individuen en sociale verbanden daarbij hebben (paragraaf 3.2). Vervolgens geef ik een beschrijving van de verzorgingsstaat (paragraaf 3.3). Na een weergave van twee grote negatieve effecten van de verzorgingsstaat komen we als vanzelf terecht bij de oplossing: de participatiesamenleving (paragraaf 3.4). 3.2 de ontwikkeling naar een verzorgingsstaat Tot aan de Middeleeuwen was de rol van de overheid in de zorg voor armen, zieken, wezen en mensen met een beperking zeer minimaal. Hulp werd gegeven vanuit individuele initiatieven of sociale structuren. Men kende in het oude Rome bijvoorbeeld wel het fenomeen van voedseluitdelingen, maar die waren met name gericht op het verwerven van status: wie kan uitdelen maakt duidelijk wie de baas is en als een ‘godheid’ kan beschikken over wat elementair is voor het voortbestaan: voedsel, kleding en onderdak53. In de loop van de Middeleeuwen ontstond de neiging om armoede niet zozeer als een te remediëren probleem te zien, maar als een bestaande toestand, die een eigen zin en betekenis had. De arme werd gezien als iemand die door zijn armoede en daarmee zijn verzaking van het aardse bijdroeg aan het tegoed van hemelse goedheid tegenover al het kwaad dat ook door de mensheid werd bijeengebracht. De aalmoezen dienden nu gegeven te worden om zo de arme te laten bidden voor de rijke, die door zijn rijkdom bijdroeg aan het kwaad. De arme werd dus ingeschakeld in een religieuze ruileconomie. In een dergelijke constellatie is het laatste wat je met een arme doet, proberen hem of haar uit de armoede te halen. Dan kan hij zijn functie niet meer vervullen. De benadering van armoede en armenzorg veranderde vanaf de late Middeleeuwen. De Reformatie ruimt de complete heilseconomie in één grote klap op, waardoor ook de rol van de arme is uitgespeeld. Het gevolg is dat er pogingen worden gedaan om de arme in te schakelen in de samenleving. Onderscheid wordt gemaakt tussen de able bodied, de arme zonder lichamelijke beperkingen en de indigent poor, de arme die echt niet kan werken54. Zij die konden werken moesten aan het werk want ‘wie niet werkt, zal ook niet eten’. Daarnaast achtte Luther en verschillende van zijn medestanders de versnippering van allerlei fondsen schadelijk voor de concrete zorg voor armen. Met wat behendigheid en brutaliteit konden sommigen bij diverse fondsen geld loskrijgen terwijl anderen niets ontvingen. Daarom werden alle fondsen gecentraliseerd in een Gemeine Kasten. Deze voorziening werd vervolgens beheerd door afgevaardigden van vier groepen: de adel, het stadsbestuur, de gewone burgers en de boeren. Hierdoor werd de armenzorg tegelijk lokaal gecentraliseerd, geseculariseerd (in de zin van: uit handen van de kerk genomen) en gerationaliseerd55. Deze tendens word in de zestiende eeuw doorgetrokken. Het humanisme stelt het menselijk welzijn centraal en armen worden hoe langer hoe meer als een probleem gezien. Behalve de stedelijke overheden gaan nu ook hogere overheden zich bemoeien met armenzorg. Dit kwam doordat men armoede ging zien als een bedreiging voor de hele samenleving, de risico’s van oorlogen, hongersnoden en epidemieën moesten verdeeld worden over lokale gemeenschappen, dorpen en steden. In 1531 vaardigt keizer Karel V een algemene richtlijn uit voor de omgang met armoede en bedelarij56. De primaire verantwoordelijkheid legt de keizer bij de stadsbesturen, die toezicht moeten uitoefenen op het werk van de kerken57. Na de industriële revolutie ging deze ontwikkeling verder. Door de toenemende bevolkingsgroei, urbanisatie en industrialisering nam de noodzaak toe om de zorg voor armen, zieken, wezen en
53
Miedema, ‘jodendom’, 34. Buijs, ‘opnieuw proeven’, 52. 55 Buijs, ‘opnieuw proeven’, 53. 56 Buijs, ‘opnieuw proeven’, 53. 57 Beekers, ‘charitas’, 11. 54
23 mensen met een beperking op een steeds hoger niveau te organiseren58. Toch was het particuliere initiatief nog altijd vanzelfsprekend. Alleen daar waar door de grote complexiteit en de ongelijke verdeling van risico’s staatsinvloed noodzakelijk was, had de overheid een rol. De rol betrof niet zozeer het zelf bieden van zorg, als wel het verdelen van risico’s en verantwoordelijkheden tussen diverse lokale en regionale partijen59. De dominante visie in de kerkelijke armenzorg van de negentiende eeuw was dat armoede vooral een zaak was van tekortschietende moraal en daarmee van eigen schuld: te jong trouwen, luiheid, drankmisbruik en gebrek aan spaarzaamheid. Bovendien bestond de breed gedragen overeenstemming dat de sociale verhoudingen ‘natuurlijk’, want door God gegeven waren en daarom niet veranderd konden worden. Binnen het gegeven maatschappelijk raamwerk moesten de materiële belangen van armen behartigd worden, maar vooral hun geestelijk heil. Het niet rond kunnen komen werd als eigen schuld gezien omdat men onmatig leefde of lui was60. In de loop van de tweede helft van de negentiende eeuw werden de eerste voorzichtige stappen gezet op het gebied van de sociale wetgeving. Liberalen, zoals de staatsman Thorbecke, streefden naar een ‘rationele armenzorg onder volledige verantwoordelijkheid van de overheid’61. Dit leidde tot felle protesten uit kerkelijke kring die hierin een schending zagen van de bevoegdheden van kerkelijke organen waarvan vernietiging van de bijzondere liefdadigheid het gevolg zou zijn. Het inmiddels nieuw aangetreden kabinet-Van Hall kwam met een nieuw ontwerp waarin de rol van de overheid beperkt bleef. Zo werd in de Armoedewet (1854) vastgelegd dat armenzorg primair de taak was van kerken en particulieren en de overheid alleen een vangnet vormde voor wie met deze armenzorg niet voldoende bereikt werd62. Er bleven echter veel klachten over de uitvoering van de armenzorg door kerken. De hulpverlening lag in de sfeer van gunsten, waarbij de kerk eenzijdig de voorwaarden kon bepalen waaronder de hulp werd verleend. Bij veel armlastigen kreeg de bedeling een klank van vernedering63. Toch bleef het primaat voor de armenzorg ook bij de reeks sociale wetten die volgden primair bij de kerken en particuliere weldoeners. Deze wetten waren vooral bedoeld ter bescherming van de arbeidersklasse. De staat zelf had met deze wetten nog geen verzorgende, maar voornamelijk een beschermende rol. De term ‘verzorgingsstaat’ was dus nog niet van toepassing op de situatie aan het begin van de twintigste eeuw64. Een nieuwe stap werd tijdens de Tweede Wereldoorlog gezet. Het werkeloosheidsprobleem en de sociale onrust deden velen verlangen naar een grotere verantwoordelijkheid van de overheid voor het sociaal-economische leven. Tegenover Hitlers ‘warfare state’ plaatsten de Britten het idee van een ‘welfare state’. Dit idee werd verder uitgewerkt door de econoom William Beveridge, wiens ontwerp van een stelsel van social security van het wieg tot het graf internationale navolging kreeg65. Al tijdens de Tweede Wereldoorlog ontwierp het kabinet-Gerbrandy in Londen deze ‘welvaartstaat’ voor Nederland. Een belangrijke drijfveer was om te voorkomen dat ooit weer op zo grote schaal zoveel armoede en misstanden konden ontstaan dat er een voedingsbodem zou zijn voor extremistische opvattingen zoals die van Hitler. In navolging van Beveridge benadrukte de door de regering in Londen in 1943 ingestelde Commissie Van Rhijn ook de eigen verantwoordelijkheid van mensen66: “De gemeenschap georganiseerd in de staat, is aansprakelijk voor de sociale zekerheid en vrijwaring van gebrek van al haar burgers, op voorwaarde dat deze leden zelf het redelijke doen om zich die sociale zekerheid en vrijwaring tegen gebrek te verschaffen.” De commissie pleitte voor een herziening van de bestaande sociale verzekeringswetging met het oog op een sluitend stelsel van sociale voorzieningen, dat de gehele bevolking sociale zekerheid en vrijwaring tegen gebrek zou verschaffen. De zaken waarvoor de overheid een beschermende rol op 58
Jager, Nederland participatieland?, 14. Jager, Nederland participatieland?, 15. 60 Noordegraaf, ‘verzorgingsstaat’, 272. 61 Beekers, ‘charitas’, 13. 62 Jager, Nederland participatieland?, 15. 63 Noordegraaf, ‘verzorgingsstaat’, 274 64 Jager, Nederland participatieland?, 16. 65 Beekers, ‘charitas’, 13. 66 Jager, Nederland participatieland?, 16. 59
24 zich nam waren echter nog beperkt, het ging om arrangementen op het terrein van werk, inkomen en opleiding, om werkeloosheid en arbeidsongeschiktheid op te vangen en armoede en daarmee sociale uitsluiting tegen te gaan. In deze arrangementen bleef steeds een belangrijke rol voor de werkgevers, werknemers, vakbonden en marktpartijen. De zorg van de overheid bleef beperkt tot enkele individuen die toch buiten de boot vielen, de welvaartstaat moet dus niet geduid worden als aanduiding voor een overheid die voor haar burgers de welvaart verzorgt. Het gaat in de welvaartstaat om een subtiel evenwicht tussen individuele en collectieve belangen van burgers, in zoveel mogelijk door hen zelf vorm te geven arrangementen. Ondanks deze beperkte verantwoordelijkheid van de overheid was het verzet tegen deze ontwikkeling vanuit orthodox-protestantse zijde groot. Zij vonden principieel dat het verlenen van zorg geen overheidstaak was. In haar verkiezingsprogramma van 1948 waarschuwde de AntiRevolutionaire Partij voor de ‘staatsalmacht en staatssocialisme’, die zij als ‘de gevaarlijkste bedreiging’ van haar tijd zag67. Nog feller was de kritiek vanuit de Gereformeerd Vrijgemaakte zijde. Theoloog Cornelis Veenhof sprak van een ‘totalitaire wereldstaat’, die zich als een ‘duizendarmige poliep’ zou ‘inboren’ en ‘nestelen’ in het menselijk bestaan68. 3.3
de verzorgingsstaat
3.3.1 zorg: van gunst naar recht Toen kwamen de jaren vijftig van de vorige eeuw, ineens waren er overschotten op de overheidsbegroting. Het (al langer gekoesterde) ideaal van een verzorgingsstaat werd geïntroduceerd: een systeem van overheidszorg dat bedoeld is om het collectieve welzijn te garanderen. De benadering van een ondersteunende overheid werd hiermee vervangen door een denken in termen van sociale zekerheid. Hierbij kwam veel nadruk te liggen op de gelijke rechten van burgers. Sociaal beleid dat verschilde van gemeente tot gemeente werd onwenselijk geacht. In de verzorgingsstaat kreeg het rijk de belangrijkste stem69. Het gevolg was dat de Nederlandse regering een grote hoeveelheid sociale wetgeving introduceerde, met als sluitstuk de invoering van de Algemene Bijstandswet (ABW) in 1965. Tijdens de behandeling van het wetsontwerp in de Tweede Kamer in april 1963 sprak de eerst verantwoordelijk minister M.A.M. Klompé van de toenmalige Katholieke Volkspartij de historische woorden: ‘Ik wilde een wet maken […] waarop iedere burger een beroep kon doen, met opgeheven hoofd, en waardoor hij niet in een atmosfeer zou worden geplaatst, die in strijd zou zijn met zijn vrijheid en met de waardigheid van zijn menselijke persoon’. Mensen die zorg nodig hadden, waren hierdoor niet langer aangewezen op gunsten, maar konden aanspraak maken op rechten70. Hierdoor nam de overheid een beduidend grotere rol op zich, zij garandeerde individuele burgers immers dat zij aanspraak konden maken op de hen toebedeelde rechten. Uitdrukkelijk koos men met de verzorgingsstaat niet voor staatssocialisme, maar voor een gereguleerde markteconomie. De formule van de verzorgingsstaat was het antwoord van een moderne industriële samenleving op de vragen van armoede en bestaansonzekerheid. Daarnaast moest de verzorgingsstaat duidelijk maken dat een democratische samenleving deze vraagstukken kon oplossen71. Wetenschappers hebben de opkomst van de verzorgingsstaat wel beschreven als een door de industrialisatie noodzakelijk gemaakte ontwikkeling. De toename van de armoede steeg het particulier initiatief boven het hoofd en staatsingrijpen werd onafwendbaar. Maar van belang is ook de culturele wending. In het dominante humanistische vooruitgangsdenken was armoede een oplosbaar probleem, niet een van God gegeven werkelijkheid die om daden van naastenliefde als menselijk antwoord vroeg72. In de praktijk was het verzet van christenen tegen de opkomende verzorgingsstaat niet altijd principieel en stelden zij zich meegaand op zolang zij deze een eigen kleur konden geven. Deze pragmatische opstelling is bijvoorbeeld te beluisteren bij de ideoloog van het vrijgemaakte Gereformeerde Politiek Verbond A.J. Verburgh. Hij waarschuwde zijn gereformeerde vrienden in 67
Beekers, ‘charitas’, 15. Beekers, ‘charitas’, 15. 69 Beekers, ‘Sociaal beleid’, 19. 70 Jager, Nederland participatieland?, 17. 71 Noordegraaf, ‘verzorgingsstaat’, 278. 72 Beekers, ‘charitas’, 14. 68
25 1970 voor het onvermijdelijke van de verzorgingsstaat. Wanneer christenen subsidie afwezen, dan subsidieerden zij door hun belastinggeld de facto zelfs andere levensbeschouwelijke organisaties. Subsidie moest daarom geaccepteerd worden als compensatie voor onrechtmatig geheven belasting, aldus Verburgh73. Illustratief is ook het materiaal uit het archief van één van de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt in Veenendaal. In de notulen van de vergadering van 20 december 1963 is terug te vinden dat diaconieën bezwaar hadden tegen de ‘eventuele overname van bijstandsuitkeringen door de burgerlijke overheid’. Diakenen vonden dat ‘hier geen overdracht van de diaconale taak mogelijk is’, en dat de diaconie ‘hulp moet verlenen voor zover het in haar vermogen ligt’. In 1966 wordt er echter besloten ‘dat er geen Schriftuurlijk argument is, het gebruik van deze wet [Algemene Bijstandswet] te ontraden’, maar dat men ‘wel de gevaren ziet’ en ‘in geval van principiële bezwaren [van individuele kerkleden] moeten deze worden geëerbiedigd en zal door de diaconie de volledige zorg op zich genomen worden’74. In de loop van de jaren is deze terughoudendheid verdwenen. Zorg voor de eigen leden is nog wel degelijk het doel, maar kerken vinden zichzelf pas verantwoordelijk ná individuen en overheid75. 3.3.2 crises: stijgende kosten en bureaucratisering Vanaf het midden van de jaren zeventig wordt er in de westerse wereld gesproken over de ‘crises van de verzorgingsstaat’76. Ik noem twee grote negatieve effecten: uitdijende kosten De uitdijende sociale voorzieningen deed de publieke uitgaven groeien van nog geen tien procent van het bruto binnenlands product aan het begin van de twintigste eeuw tot ruim zestig procent in de jaren tachtig77. Het aantal professionele dienstverleners in de zorg- en welzijnssector nam explosief toe en het aantal vrijwillige diensten vanuit kerken en vrijwilligersorganisaties nam tegelijkertijd af78. Daarnaast ontstaat er een toenemende gerichtheid op de overheid79. De concrete verantwoordelijkheid van burgers voor hun leefomgeving wordt hoe langer hoe meer ervaren als een abstracte verantwoordelijkheid. ‘Waarom doen “ze” hier niks aan?’ wordt een veel belangrijker vraag dan ‘wat kan ik, wat kunnen wij hier aan doen?’. Het ideaal van collectieve solidariteit had langzamerhand plaatsgemaakt voor een ‘welzijnsconsumentisme’. Vooraanstaande sociologen spraken over een ‘verstatelijking’ en ‘individualisering’ van de samenleving ten koste van de gemeenschapszin80. Men went aan de gedachte dat de overheid zaken oplost. De overheidsvoorzieningen worden ingericht op deze toenemende vraag met als gevolg een uitdijende overheid en oplopende publieke uitgaven. Oppervlakkig gezien lijkt in de kritiek op de verzorgingsstaat dus vooral een pragmatisch bezwaar de boventoon te voeren: de kosten van het stelsel wegen teveel. De stijging van de publieke uitgaven heeft echter een direct verband met de verschuiving in de verhouding tussen overheid, individu en sociale verbanden81. bureaucratisering Een ander effect van de verzorgingsstaat is de bureaucratisering van zorg en welzijn. De grote hoeveelheid aan voorzieningen en uitvoerende partijen vormen samen een weinig overzichtelijk geheel, waarbinnen zorgvragers alleen hun weg vinden via diverse bureaus en tussenpersonen82. Daarnaast zorgt de bureaucratisering ervoor dat het zicht op afhankelijke personen als ‘hele mensen’ zoekraakt doordat mensen verworden tot administratieve eenheden. Schuyt omschrijft dit als ‘het niet meer kunnen lokaliseren van de meest hulpbehoevenden en de ‘zwaksten in de samenleving’ anders dan in administratieve categorieën van anonieme personen’83. Dit leidt ertoe dat voorzieningen slecht aansluiten bij de totale levenssituatie van de hulpbehoevenden en dus niet 73
Beekers, ‘charitas’, 16. Jager, Nederland participatieland?, 192. 75 Jager, Nederland participatieland?, 192. 76 Noordegraaf, ‘verzorgingsstaat’, 281. 77 Beekers, ‘Sociaal beleid’, 19. 78 Jager, Nederland participatieland?, 18. 79 Buijs, ‘opnieuw proeven’, 59. 80 Beekers, ‘Sociaal beleid’, 19. 81 Jager, Nederland participatieland?, 19. 82 Jager, Nederland participatieland?, 19. 83 Jager, Nederland participatieland?, 19. 74
26 efficiënt en effectief kunnen worden ingezet. Daarnaast ondergraaft deze anonieme administratieve solidariteit de bereidheid van verzorgingsstaatburgers om de lasten gezamenlijk te dragen, doordat de ‘lokalisering van solidariteit’ steeds moeilijker is geworden84. De vooraanstaande Duitse filosoof en socioloog Habermans wijst er op dat het bureaucratische systeem door vergaande juridisering een eigen werkelijkheid is gaan vormen met een eigen jargon en eigen doeleinden, waarin steeds minder rekening wordt gehouden met de dagelijkse leefomgeving van mensen, hun manier van communiceren en hun motivatie85. Ook de Nederlandse socioloog Van Doorn stelt vraagtekens bij deze scheiding tussen mensen en systeem en stelt dat twee gevaren de ontwikkeling van de verzorgingsstaat ‘als een schaduw begeleiden’: te hoge verwachtingen koesteren van het systeem, en te lage verwachtingen van mensen86. 3.3.3 oplossing: herschikking van verhoudingen Centraal in de kritiek staat dus telkens de verhouding tussen individuen, sociale verbanden en overheden. Vanaf de economisch magere jaren tachtig wordt de oplossing voor een verdere groei van de verzorgingsstaat vooral gezocht in een herschikking van deze verhoudingen, in eerste aanleg vooral door een beroep op de makt. Onder het devies ‘minder overheid, meer markt’ wordt door minister Brinkman het principe van vraagsturing ingevoerd in zorg- en welzijnsinstellingen. Tegelijkertijd wordt er een beroep gedaan op burgers om voor zorg en welzijn niet alleen naar de overheid te kijken, maar weer meer voor elkaar te gaan zorgen en zo een ‘zorgzame samenleving’ te gaan vormen87. Begin jaren tachtig poneert Jan Peter Balkenende (toen nog werkzaam op het wetenschappelijk bureau van het CDA) de stelling dat het wenselijk is om zorg zo weinig mogelijk te zien als verantwoordelijkheid van de overheid en beroepskrachten en zoveel mogelijk als verantwoordelijkheid van mensen voor zichzelf en voor elkaar. De privatisering beperkt zich overigens niet tot de zorg. De overheid stoot haar aandelen in belangrijke industrieën, zoals de Hoogovens, af. Overheidsorganisaties zoals de PTT worden omgezet in particuliere bedrijven en semipublieke maatschappelijke organisaties, zoals de woningcorporaties, worden verzelfstandigd. Als gevolg hiervan daalden de publieke uitgaven weer, van zestig procent van het bruto binnenlands product rond 1980 naar vijfenveertig procent rond de eeuwwisseling88. De privatiseringen hebben echter niet het effect waarop men hoopte. Er klinkt kritiek op maatschappelijke sectoren, op de continue fusies en schaalvergroting, op bestuurders die soms onverantwoordelijk omgaan met gemeenschapsgeld en op het gebrek aan mogelijkheden om van overheidswege bij te sturen89. Een ander effect van de marktwerking is dat het sociaal kapitaal verder wordt opgegeten. Dit komt doordat de markt een mentaliteit stimuleert waarbij mensen die vanuit bepaalde idealen niet direct gaan voor de hoogste inkomens, zichzelf gaan zien en door anderen worden gezien als ‘gekke Henkies’90. Hierdoor erodeert het sociaal kapitaal verder. Opinieen beleidsmakers keerden hun blik daarom naar de burger. Zij werden daarin beïnvloed door bijvoorbeeld het denken van de Brit Philip Blond, die met zijn ‘red toryism’ aandacht vraagt voor de ‘big society’ tussen markt en staat91. In Nederland werd burgerparticipatie een populaire beleidsterm. Een belangrijke vernieuwing in de jaren negentig is de herstructurering en decentralisatie van het stelsel voor mensen met een beperking. Door de invoering van de Wet voorzieningen gehandicapten (Wvg) in 1994 werd de verantwoordelijkheid voor het verstrekken van de voorzieningen neergelegd bij de gemeenten. Daarnaast moesten de gemeenten met het oog op kostenbeheersing een groter beroep doen op de eigen verantwoordelijkheid van de aanvrager in de vorm van een eigen bijdrage. Na een aantal jaren ervaring met de Wvg werd besloten dat gemeenten ook de verantwoordelijkheid zouden krijgen voor andere, voorheen centraal geregelde voorzieningen. Ter vervanging van de Wvg, delen van de Algemene Wet Bijzondere Ziektekosten (AWBZ), delen van de Wet collectieve preventie volksgezondheid (Wcpv) en de Welzijnswet wordt de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) ingevoerd. De invoering van deze wet kan gezien 84
Jager, Nederland participatieland?, 19. Jager, Nederland participatieland?, 20. 86 Jager, Nederland participatieland?, 20. 87 Jager, Nederland participatieland?, 21. 88 Beekers, ‘Sociaal beleid’, 20. 89 Beekers, ‘Sociaal beleid’, 20. 90 Buijs, ‘opnieuw proeven’, 61. 91 Beekers, ‘Sociaal beleid’, 20. 85
27 worden als een volgende stap naar meer marktwerking en vraagsturing, decentralisering, meer vermaatschappelijking en een steeds groter beroep op de ‘zorgzame samenleving’ als alternatief voor professionele zorg92. Van burgers wordt verwacht dat ze bij problemen niet direct naar het voorzieningenaanbod kijken, maar eerst nagaan welke oplossingen ze zelf kunnen zoeken. Pas wanneer hun eigen mogelijkheden en die van hun directe sociale omgeving zijn uitgeput, kunnen ze een beroep doen op de lokale overheid. Die doelstelling ligt ook ten grondslag aan de decentralisaties van de maatschappelijke ondersteuning, jeugdzorg en arbeidsparticipatie die op dit moment worden voorbereid. 3.4
participatiesamenleving
3.4.1 inleiding En zo zijn we aangekomen bij het meest geciteerde woord uit de eerste troonrede van Koning Willem-Alexander: “Het is onmiskenbaar dat mensen in onze huidige netwerk- en informatiesamenleving mondiger en zelfstandiger zijn dan vroeger. Gecombineerd met de noodzaak om het tekort van de overheid terug te dringen, leidt dit ertoe dat de klassieke verzorgingsstaat langzaam maar zeker verandert in een participatiesamenleving. Van iedereen die dat kan, wordt gevraagd verantwoordelijkheid te nemen voor zijn of haar eigen leven en omgeving93.” Maar wat wordt hiermee bedoeld en wat is het effect? Gezien de grote verwarring over de betekenis van dit gedeelte uit de troonrede verzocht ChristenUnie-leider Arie Slob op 26 november 2013 de premier om een schriftelijke toelichting. In zijn reactie stelt de premier o.a. het volgende94: “Om ook in de toekomst goede voorzieningen voor iedereen beschikbaar te houden, is het eenvoudigweg noodzakelijk het maatschappelijk probleemoplossend vermogen beter te benutten. Door dat te doen wordt de kwaliteit van oplossingen doorgaans hoger en zijn de kosten vaak lager. Er bestaat geen handboek hoe dit te regelen. […] Het kabinet onderkent het belang dat deze mensen een beroep kunnen doen op de overheid en benadrukt dat de verzorgingsstaat blijft bestaan.” De premier presenteert de participatiesamenleving dus niet als een doel om naar te streven, maar als een feitelijke constatering: de burger participeert al, maar de overheid en haar regels zitten nog te vaak in de weg. Daarnaast blijken participeren en de verzorgingsstaat bij nader inzien goed naast elkaar te kunnen bestaan. Feit is dat de rijksoverheid veel taken delegeert naar de gemeenten. Het sociale domein wordt hierdoor een belangrijke gemeentelijke prioriteit. Ook hier is nog sprake van veel onduidelijkheid, hoe zullen zij omgaan met hun nieuwe verantwoordelijkheden? Na de recente gemeenteraadsverkiezingen is men volop bezig met het vormen van colleges van burgemeester en wethouders. Gezien de grote verschillen in politieke kleur zullen er per gemeente flinke verschillen kunnen ontstaan in de uiteindelijke vormgeving van de nieuwe taken en verantwoordelijkheden. Ondanks deze onzekerheden staat het brede decentralisatiebeleid overeind. Met het voorgaande in het achterhoofd zijn er wel een aantal lijnen te trekken met betrekking tot het beoogde effect. 3.4.2 meer participatie De Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) die gemeenten sinds 2007 uitvoeren geldt als kraamkamer van de participatiemaatschappij95. De regering wil dat iedereen ‘mee kan doen’ in de samenleving. Met termen als ‘eigen kracht’ en ‘eigen verantwoordelijkheid’ probeert de overheid de burger over te halen om tegelijkertijd het eigen leven op orde te houden én hulpbehoevende 92
Jager, Nederland participatieland?, 23. troonrede Koning Willem-Alexander 17 september 2013. 94 brief van minister-president Mark Rutte aan de Voorzitter van de Tweede Kamer der Staten-Generaal, d.d. 07 april 2014, referentie 3748027. 95 Verhoeven, ‘schoffelen’, 25. 93
28 medeburgers te ondersteunen. De Tweede Kamer nam op 24 april de Wet maatschappelijke ondersteuning 2015 (Wmo 2015) aan. In de memorie van toelichting op deze wet staat deze ‘eigen verantwoordelijkheid’ nog een keer expliciet benoemd: “In de tweede plaats beoogt de regering de betrokkenheid van mensen bij elkaar te vergroten. De mogelijkheden van mensen of hun sociale omgeving om zelf te voorzien in hulp en ondersteuning is te veel op de achtergrond geraakt.” In de 'eigen verantwoordelijkheid' van burgers kunnen twee hoofdthema’s worden onderscheiden: het nemen van eigen verantwoordelijkheid voor eigen zorg en de verantwoordelijkheid om als vrijwilliger informele zorg te bieden aan hen die dat nodig hebben. Het nemen van verantwoordelijkheid wil men bereiken door mensen te laten participeren in allerlei sociale verbanden (vrijwilligersorganisaties, buurtnetwerken, sportverenigingen, kerken) die kunnen functioneren als 'voorliggende' infrastructuur voor professionele ondersteuning. De aanvullende redenering die hiervoor gemaakt wordt is dat een sterke sociale samenhang de bereidheid van mensen om maatschappelijke ondersteuning te bieden zal doen toenemen96. Waar mensen elkaar tegenkomen en zich betrokken voelen op elkaar, helpen ze elkaar, zodat meer mensen zich kunnen redden zonder (nog meer) beroep op algemene voorzieningen te doen en zonder grote inzet van beroepskrachten. Dit moet gaan werken als een vliegwiel: door meer sociale en maatschappelijke participatie neemt de sociale samenhang toe, en door sociale samenhang neemt de sociale en maatschappelijke participatie toe, waardoor mensen meer een beroep op elkaar kunnen doen en het beroep op ondersteunende voorzieningen zal afnemen97. 3.4.3 de rol van de kerk Naast de eigen verantwoordelijkheid voor eigen zorg gaat de overheid er dus vanuit dat er sociale verbanden in de samenleving zijn die de zorg en hulp voor mensen opvangen. De verwachting van de overheid is dat als de verzorgingsstaat terugtreedt, deze sociale verbanden als vanzelf de taak van zorg en hulp voor elkaar op zich nemen (de zogenaamde crowding out-hypothese)98. Deze sociale verbanden worden ook wel benoemd als ‘civil society’. Ook kerken vallen hieronder. Er zijn twee ideologische lijnen te onderscheiden in het spreken over de civil society: een liberale en een communitaristische lijn99. In de liberale opvatting over de civil society moet de overheid zich niet mengen in dit domein omdat burgers deze ruimte naar eigen inzicht en op vrijwillige basis moeten kunnen inrichten. In de communitaristische opvatting behoort het echter tot de taak van de overheid om ‘de sociale verbindingen en gemeenschappen te stimuleren die cruciaal zijn voor de vorming van onderling welzijn en respect’. In deze visie heeft de overheid dus wel een taak in de vorming van de civil society. Christelijke denkers kiezen hierin vaak een tussenpositie. Zo verdedigen Kuyper en Dooyeweerd met een beroep op de scheppingsleer een rol voor de overheid in samenleving. God heeft ordening geschapen waardoor deze een eigen soevereiniteit heeft. De overheid mag niet treden in de ‘soevereiniteit in eigen kring’ van sociale verbanden, maar wel daar ingrijpen in de publieke ruimte tussen die kringen, en in situaties waar de ene kring de vrijheid en het voorbestaan van een andere kring bedreigt100. De theoloog Paas kiest een iets andere insteek, hij vertrekt namelijk bij de zondeleer. Omdat de zonde op vele manieren doorwerkt in de maatschappij, mag de overheid in principe op allerlei terreinen en in allerlei instituties ingrijpen en bijsturen101. Maar hierbij is het echter wel van belang dat overheidsacties altijd gelegitimeerd worden als een rechtshandeling, als het verhinderen of bestraffen van kwaad, in zoverre dat een bedreiging vormt voor het common good102. Paas is dus van mening dat de overheid het publieke domein moet beschermen, maar niet moet sturen. Dit laatste blijkt echter wel degelijk een van de doelstellingen van de Wmo. 96
Jager, Nederland participatieland?, 73. Jager, Nederland participatieland?, 74. 98 Jager, Nederland participatieland?, 80. 99 Jager, Nederland participatieland?, 81. 100 Jager, Nederland participatieland?, 81. 101 Paas, Vrede stichten, 425. 102 Paas, Vrede stichten, 424. 97
29
Uit de memorie van toelichting op de Wmo blijkt namelijk dat de overheid verantwoordelijk is voor een ‘sterke sociale structuur’. Tegelijkertijd ziet de overheid de civil society als dat deel van de samenleving dat niet door de overheid wordt ingericht. Dit geeft echter een spanningsveld, want in hoeverre heeft de overheid daadwerkelijk invloed op het niet-overheidsdomein? Als we naar de specifieke rol van kerken kijken blijkt die invloed vrij beperkt te zijn. Hoewel één van de doelstellingen van veel kerken ‘dienst aan de samenleving’ is, functioneren zij zonder overheidsinbreng. De overheid kan wel willen dat de kerken hun leden gaan stimuleren om zichzelf in te zetten voor vrijwilligerswerk zonder specifiek christelijk getuigenis, maar het is zeer de vraag of kerken dit willen. En als kerken dit al willen is het maar de vraag of individuele kerkleden hierin meegaan. Dit laatste wordt wel aangeduid als het perspectief ‘van onderaf’103. Bij een optimale wisselwerking tussen individu en sociale structuur (de kerk in dit geval) zijn de doelen van het individu hetzelfde als die van de sociale structuur, maar de persoonlijke doelen van kerkleden kunnen wel degelijk verschillen van de doelen van de kerk als sociale structuur. Als de doelen van de kerk als sociale structuur te ver af komen te staan van de persoonlijke doelen van individuen om te participeren in de opgeven structuur zullen ze afhaken. Als de overheid geen rekening houdt met de eigen doelstellingen van sociale verbanden en haar individuele deelnemers kan inmenging zelfs contraproductief werken. De Wet maatschappelijke ondersteuning verdeelt het beleid op het gebied van wonen, zorg en welzijn in negen prestatievelden. Aangezien kerken zich onmogelijk met alle prestatievelden kunnen bezighouden, heeft de toenmalige staatssecretaris van VWS, mevrouw Clemence Ross-van Dorp, gepleit voor een bijdrage van kerken op vooral de prestatievelden 1 en 4: het bevorderen van sociale samenhang en leefbaarheid en het ondersteunen van vrijwilligerswerk en mantelzorg104. Uit onderzoek blijkt dat kerken vooral actief zijn op de prestatievelden 1, 4 en 7 van de Wmo. In het kader van prestatieveld 1 zorgen zij voor sociale ontmoeting in de wekelijkse kerkdiensten, rituelen en bijeenkomsten bij belangrijke levensgebeurtenissen, zoals begrafenissen en huwelijkssluitingen. Op prestatieveld 4 bieden kerken vooral informele hulp aan (families met) zieken en eenzame of alleenstaande hulpbehoevende ouderen. Op prestatieveld 7 verlenen kerken hulp aan daklozen, verslaafden, zwerfjongeren en prostituees. Daarnaast zijn zij vaak betrokken bij voedselbanken. Aan priesters, voorgangers, dominees en pastoraal werkers wordt gevraagd om geestelijke verzorging te bieden bij ingrijpende levensgebeurtenissen zoals ziekte en overlijden, of bemiddeling bij probleemsituaties binnen het huwelijk of binnen gezinnen105. 3.4.4 het effect In het beleid is dus een sleutelrol weggelegd voor participatiepraktijken waar eigenlijk niet zo rechtstreeks invloed op is uit te oefenen door overheidsbeleid: veranderingen in de relaties tussen familieleden, vrienden en buren, veranderingen in de gang van zaken binnen verenigingen, clubs en andere organisaties waar mensen vrijwillig deel van uitmaken, waaronder kerken. Van mensen in die verbanden wordt verwacht dat ze zich gaan gedragen conform de beleidsdoelen van de Wmo106. Maar zullen mensen hun gedrag daadwerkelijk gaan veranderen als gevolg van wetswijzigingen en overheidsbeleid? Om deze vraag te onderzoeken heeft de sociologe Jager drie specifieke participatiepraktijken onderzocht: de buurt, de mantelzorgrelatie en de kerk(gemeenschap). Uit deze casusstudies blijkt dat het lang niet vanzelfsprekend is dat mensen hun gedrag aanpassen. Zo bestaat er in buurten wel een geografische eenheid, maar dit betekent niet dat mensen elkaar ook onderling zorg en hulp verlenen. In buurten bestaan onderlinge regels op basis waarvan buren met elkaar omgaan. Deze regels zijn echter met name gericht op het bewaken van een bepaalde afstand tussen buren onderling. Op het gebied van onderlinge zorg en hulp gelden er vooral regels die aangeven wat de grenzen zijn van de hulp die buren aan elkaar ‘mogen’ vragen: alleen in noodgevallen, incidenteel, zolang er nog geen professionele hulp ingeschakeld is of een andere structurele oplossing is gevonden. De algemene regel voor de onderlinge omgang tussen buren, is 103
Jager, Nederland participatieland?, 57. Kamp, ‘solidariteit’, 154. 105 onderzoek van Dautzenberg & Westerlaak (2007) in Roorda & Kuiper, liefdewerk, 26. 106 Jager, Nederland participatieland?, 112. 104
30 dat mensen zo veel mogelijk zelfredzaam zijn, waarbij zelfredzaamheid ook betekent: zelf goed de weg weten naar professionele hulp107. Deze onderlinge regels zorgen ervoor dat mensen buurtgenoten niet snel om hulp en zorg zullen vragen en eerder een beroep zullen doen op familie en vrienden. Uit dit beroep op familie en vrienden kan een mantelzorgrelatie ontstaan. Ook in deze relatie blijken mensen echter lang niet vanzelfsprekend bewust te kiezen voor het nemen van de ‘eigen verantwoordelijkheid’. Zo zijn er (vaak laagopgeleide) mensen die ‘tegen wil en dank’ mantelzorger zijn omdat het hun niet lukt de juiste zorg in te schakelen, of omdat ze zulke slechte ervaringen met professionals hebben dat ze dat zelf niet willen. Zij blijken niet in staat te zijn om te gaan met de complexiteit van de mantelzorgpraktijk. Andere (vaak hoogopgeleide) mensen kunnen wel omgaan met deze complexiteit. Zij blijken echter zo goed in staat om de zorg voor hun naaste professioneel te organiseren dat hun eigen mantelzorgtaak overbodig wordt. Of zij ondanks de mogelijkheden tot het inschakelen van professionals toch zelf mantelzorg gaan verlenen hangt dan af van hun eigen opvatting over de eigen verantwoordelijkheid. Er zullen mensen zijn die eerst naar hun eigen mogelijkheden kijken, maar er zijn ook mantelzorgers die primair naar professionele oplossingen zoeken. Ook het inschakelen van kerken is niet zo eenvoudig als het lijkt. De wetgever suggereert dan wel dat zorgvragers een beroep moeten kunnen doen op ‘vrijwilligers in de buurt en in kerkelijke verbanden en sportverenigingen’, maar de overheid kan hier moeilijk daadwerkelijk invloed op uitoefenen. Naast het verlenen van zorg en welzijn zijn kerken namelijk ook gericht op getuigenis. Als de ‘dienst aan de samenleving’ ten koste gaat van het getuigenis is de kans heel reëel dat kerkelijke vrijwilligers afhaken. Uit het onderzoek van Jager blijkt dat sociale en maatschappelijke participatie in willekeurige contexten niet direct zullen leiden tot meer onderlinge hulp en zorg tussen mensen. Of mensen daadwerkelijk hulp aan elkaar zullen gaan verlenen hangt sterk af van het doel van de specifieke participatiecontext. Alleen als mensen elkaar tegenkomen in contexten die gericht zijn op zorg en hulp zal dit gebeuren. En dan, niet onbelangrijk, de zorgbehoevenden: zullen zij überhaupt de stap zetten om anderen om hulp te vragen? Uit diepte interviews die socioloog Grootegoed hield blijkt dat zorgbehoevenden bij voorkeur geen, of in elk geval niet een nog groter, beroep willen doen op hun eigen omgeving (familie, vrienden en buren) nu zij het met minder AWBZ-begeleiding moeten doen108. De belangrijkste reden is dat zij hun naaste liever niet belasten, dat tast hun idee van ‘zelfstandigheid’ aan. Ze verbergen soms zelfs hun zorgbehoefte voor hun omgeving. Zij zien het om hulp vragen van hun naasten als ‘misbruik maken’ van de goedheid van een ander. Ook blijkt de stap om professionele zorg aan te vragen groot te zijn omdat zij geen zorg aan willen vragen waarvan zij vooraf niet zeker weten of dat ook rechtmatig is. De meeste geïnterviewden blijken óf een erkend recht op zorg te willen hebben óf geen zorg, ook al veroorzaakt het gemis de nodige problemen. Het schermgebied daartussen (zorg van het eigen netwerk en zorg als uitkomst van een gesprek met de gemeente of bezwaarprocedure) biedt geen soelaas: zorg voelt dan te veel aan als een gunst die dankbaarheid veronderstelt en dat bevestigt hun afhankelijkheid109. De nadruk op ‘eigen verantwoordelijkheid’ betekent een overgang van zorg als recht naar zorg als gunst. En een gekregen gunst veronderstelt dankbaarheid, en dat bevestigt de ongelijke machtspositie van zorggevers en zorgnemers. Daarnaast wijzen de politicologen Dekker en Den Ridder (op basis van onderzoek naar de publieke opinie) er op dat de overheid als afzender van een boodschap over het nemen van ‘eigen verantwoordelijkheid’ niet altijd geloofwaardig is110. Mensen vinden dat de overheid zelf tekortschiet. En wanneer zij de indruk hebben dat het alleen om een bezuinigingsregel gaat, werkt dat averechts. Burgers zien vooral hun eigen kosten stijgen (bijvoorbeeld in de zorg) en voor zover 107
Jager, Nederland participatieland?, 114. Grootegoed, ‘claimcultuur’, 84-86 109 Grootegoed, ‘claimcultuur’, 90. 110 Dekker & Ridder, ‘verantwoordelijkheid’, 59. 108
31 ze de collectieve kosten zien stijgen, zoeken ze de oorzaak daarvoor vooral in verspilling, gebrek aan efficiëntie, de hoeveelheid managers en de bonussen in de publieke sector. Zij vinden dus dat de overheid moet veranderen en niet zijzelf. Een pleidooi voor meer eigen verantwoordelijkheid van burgers zal daarom gepaard moeten gaan met een verhaal over de verantwoordelijkheid van de overheid, zo betogen Dekker en Den Ridder. 3.4.5 te verwachten ontwikkelingen De gedachte dat de klassieke verzorgingsstaat ten grave is gedragen, is volgens Verhoeven misplaatste en holle retoriek. Er zal altijd een bepaald niveau van basisvoorzieningen blijven: de AOW zal niet verdwijnen, de AWBZ zal niet volledig worden afgeschaft en mensen zullen een beroep kunnen blijven doen op verzekeringen en klassieke vormen van collectieve regelingen111. Hij lijkt hierin gesteund te worden door de in paragraaf 3.4.1 aangehaalde brief van premier Rutte aan de Tweede Kamer waarin hij benadrukt dat ook in de toekomst de verzorgingsstaat blijft bestaan. De passage hierover in de troonrede stuurt veel meer aan op een cultuurverandering, men streeft naar een ‘smalle verzorgingsstaat’. Dit is geen vreemde gedachte omdat de Wmo (die als kraamkamer van de participatiesamenleving kan worden gezien) positieve effecten sorteert. Zo concludeert het Sociaal Cultureel Planbureau bijvoorbeeld dat verreweg de meeste gemeenten concrete acties hebben ondernomen om vrijwilligerswerk te promoten en vrijwilligers te waarderen. Ook biedt een grote meerderheid van de gemeenten informatie en advies en driekwart van de gemeenten zorgt voor verbindingen tussen de vraag naar en het aanbod van vrijwilligers112. Ook de Visitatiecommissie Wijkenaanpak 2011 stelt met enthousiasme vast dat er heel wat veelbelovende initiatieven zijn van burgers, of in elk geval met grote zeggenschap voor burgers. Ze ziet deze expliciet als voorbeelden van burgerkracht en wijst erop dat de organisatievormen die daarvoor worden gekozen nieuw zijn113. De media en de politiek geven gezamenlijk min of meer dezelfde boodschap: herziening van de verzorgingsstaat is noodzakelijk, onvermijdelijk en min of meer probleemloos. We halen domweg de luxe er af (geen gezonde mensen meer in een verzorgingshuis, geen bioscoopbezoek van gehandicapten onder begeleiding) en we activeren mensen om zelf te doen wat ze zelf kunnen114. De verwachting is daarom dat de decentralisatie van rijkstaken naar lokale gemeenten door zal zetten, waarbij tegelijktijdig ook flinke financiële besparingen worden doorgevoerd. Hierbij wordt gepredikt dat de kwaliteit van de hulp en zorg min of meer hetzelfde blijft en enkel anders wordt georganiseerd (niet door professionals, maar door medeburgers). De verwachting dat kwetsbare burgers zonder meer worden opgevangen en verzorgd door weerbare medeburgers is echter dromerig en naïef115. Zoals opgemerkt in paragraaf 3.4.4 zullen buren of kennissen niet snel de (langdurige) zorg op zich nemen. De gerichtheid op hulp en zorg voor elkaar is ook niet in elke willekeurige voetbal- en bridgeclub te verwachten, maar alleen in contexten die gericht zijn op zorg en hulp aan anderen. Mensen blijken primair te zorgen voor hun familie. Als de overheid minder omziet naar kwetsbare burgers is de kans daarom groot dat familieleden die taak overnemen. Dit kan een gewenst of wenselijk effect zijn, maar kan met name voor mensen die hun weg niet goed weten te vinden in de complexiteit van de mantelzorgpraktijk ook leiden tot (grote) overbelasting. Voor mensen die geen directe familieleden of sociale verbanden hebben om voor hen te zorgen blijft het mogelijk om aanspraak te maken op sociale voorzieningen. Uit onderzoek van het cpb blijkt dit een aanzienlijke groep mensen te zijn: minder dan de helft van de mensen met een langdurige hulpbehoefte ontvangt hulp vanuit zijn informele netwerk116. De hulp die door professionals wordt verricht zal in de toekomst echter meer en meer in lijn zijn met die van de participatiesamenleving: voorwaardelijk, contractueler en kortdurender117. Wie zich niet aan de 111
Verhoeven, ‘schoffelen’, 26. Kromhout, Gemeentelijk Wmo-beleid 2010, 83. 113 Grin, ‘Burgerkracht’, 127. 114 Tonkens & Duyvendak, ‘revolutie’, 234. 115 Bredewold, ‘Wederkerigheid’, 185. 116 Kromhout, De Wmo in beweging, 210. 117 Verplanke, ‘professionals’, 61. 112
32 regels of afspraken houdt, riskeert sancties of verlies van hulp. Zodra dit daadwerkelijk gebeurt vallen mensen uit het systeem waarna ze het verder zonder informele of formele hulp moeten doen. Vooral ‘zwakkere’ mensen zullen hiervan de dupe worden: mensen die moeite hebben met structuren en daardoor niet op tijd op afspraken verschijnen, mensen met verslavingsproblematiek of een psychische ziekte, zwerfjongeren, etc. Omdat veel mensen het terecht vinden dat mensen die zichzelf niet aan afspraken houden niet geholpen worden zullen zij in het afvoerputje van de samenleving verdwijnen. 3.5 conclusie Op basis van het voorgaande kan het volgende worden geconcludeerd over de beoogde participatiesamenleving: de overheid de verzorgingsstaat is niet ten grave gedragen. In plaats van een ‘participatiesamenleving’ zou ook gesproken kunnen worden over een smalle verzorgingsstaat (subparagraaf 3.4.5); mijn verwachting is dat de decentralisaties en bezuinigingen door blijven gaan. Uiteraard hangt de vorm hiervan sterk af van de politieke kleur van de regering, maar vrijwel elke politieke partij erkent dat decentralisaties en het terugdringen van kosten noodzakelijk zijn (subparagraaf 3.4.5); de overheid zal een sterk beroep blijven doen op de ‘eigen verantwoordelijkheid’ en de verantwoordelijkheid voor anderen. Mensen die ondersteuning nodig hebben, moeten dus eerst informele hulp in hun eigen netwerk zoeken (subparagraaf 3.4.5). participatie van ‘sterke’ burgers met decentralisaties worden burgers nog geen participanten, het is moeilijk om sterke burgers te activeren (subparagraaf 3.4.4); maatschappelijk participatie zal niet zondermeer leiden tot meer onderlinge zorg en hulp. Mensen zullen met name omzien naar elkaar als ze participeren in contexten die specifiek gericht zijn op zorg en hulp (subparagraaf 3.4.4); Het is niet zo dat elke mantelzorger deze verantwoordelijkheid geheel vrijwillig uitvoert. Mantelzorgers kunnen zich om diverse redenen verplicht voelen zorg en hulp te geven. Dit kan ertoe leiden dat de mantelzorgtaak zwaar valt (subparagraaf 3.4.5). zorgbehoevenden veel zorgbehoevenden zullen met name hun familie om hulp vragen (subparagraaf 3.4.5); het kan ook voorkomen dat zorgbehoevenden een drempel ervaren om familie om (nog) meer hulp te vragen. Zij zullen hun zorgbehoefte verbergen (subparagraaf 3.4.5); zorgbehoevenden zonder familie of vrienden kunnen een sociaalpsychologische drempel ervaren om hulp te vragen bij buren. Ook de weg naar professionele zorg is niet meer vanzelfsprekend. De kans is groot dat deze mensen ‘buiten het zicht’ blijven en in het geheel niet worden geholpen, of pas dan als de problemen echt te groot zijn geworden (subparagraaf 3.4.4); omdat de hulp die door professionals wordt verricht voorwaardelijk, contractueler en kortdurender zal zijn is de kans aanwezig dat bepaalden groepen ‘zwakke’ burgers in het geheel niet meer geholpen worden (subparagraaf 3.4.5).
33
4
Functieprofiel
4.1 inleiding Op basis van de conclusies van de voorgaande hoofdstukken zal ik in dit hoofdstuk een functieprofiel opstellen de diaken in de beoogde Nederlandse participatiesamenleving. Hiervoor zal ik de rijkwijdte van het functieprofiel eerst afbakenen (paragraaf 4.2). Vervolgens zal ik een beschrijving geven van de diverse rollen die een diaken in de beoogde Nederlandse participatiesamenleving moet kunnen vervullen (paragraaf 4.3) waarna ik op basis van de beschreven rollen uiteindelijk een functieprofiel op zal stellen (paragraaf 4.3). 4.2 afbakening functieprofiel De vraag naar het gewenste functieprofiel van diakenen roept ook de vraag op welke positie kerken in willen nemen. Hierin spelen theologische motieven een rol, maar ook praktische omstandigheden. Zo zal een lokale buurtkerk anders opereren dan een regionaal georiënteerde kerk met een groot spreidingsgebied. Ook zal een kerk die bestaat uit een kleine vergrijsde gemeenschap andere mogelijkheden hebben dan een grote gemeente met veel jongeren. Daarnaast kent de ene kerk een zeer informele structuur terwijl de andere kerk een zeer formele structuur kent. Deze verschillen doen er toe en hebben ook veel invloed op het gewenste functieprofiel van diakenen. Zonder deze verschillen te negeren kunnen er wel een aantal algemene lijnen worden getrokken die het op te stellen functieprofiel afbakenen. 4.2.1 gericht op de diaconale gemeente Diaconaat en gemeente is vooral na de Tweede Wereldoorlog een thema geworden118. Dit loopt gelijk op met de visie dat gemeenteleden ‘uitvoerders’ van het diaconaat zijn. Zo wordt het diaconaat in artikel XIX van de Nederlands Hervormde Kerkorde uit 1951 niet beschreven vanuit de diakenen of de diaconie, maar vanuit de gemeente én als taak van de gemeenteleden. Ook het op de synode van 1995 vastgestelde bevestigingsformulier voor diakenen in de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt is een mijlpaal in deze beweging. Het diaconaat is navolging van Christus (als gemeente) en komt voort uit het midden van de gemeente (opwekking tot). Ook hier is de gemeente subject, de diaken helpt de gemeente om goed te functioneren. Deze nadruk op het gemeentediaconaat past helemaal in de groeiende aandacht voor het charismatische aspect van het gemeente-zijn. Zoals in paragraaf 3.4 is aangegeven doet de overheid in een participatiesamenleving een sterk beroep op individuele kerkleden. De komst van de participatiesamenleving zal de beweging naar het gemeentediaconaat daarom verder versterken119. Dit betekent ook een verschuiving van formeel naar (meer) informeel, oftewel een accentverschuiving van institutioneel naar individueel. Het gevolg hiervan is dat diakenen weinig zicht hebben in hulp die door gemeenteleden wordt gegeven. In het functieprofiel zal daarom worden uitgegaan van een (meer) informele structuur en een nadruk op de diaconale gemeente. 4.2.2 gericht op een ‘go-between’ functie Zoals hiervoor aangegeven zal de komst van de participatiesamenleving de beweging van de diaconale gemeente versterken. Volgens Roorda & Kuiper hebben de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt dit concept omarmt, maar bestaat er geen duidelijkheid over de specifieke rol van diakenen binnen dit concept120. Diakenen doen wat zij altijd al doen: omzien naar mensen die eenzaam, ziek of behoeftig zijn. Bij het concept van diaconale gemeente hoort echter dat diakenen constant zoeken naar mogelijkheden om werk te delegeren en de gemeente in te zetten in het werk waar zij verantwoordelijk voor zijn. De in paragraaf 2.5 beschreven ‘go-between’ opvatting sluit hier veel beter bij aan dan de slaafopvatting uit paragraaf 2.3. Het is dus veel minder nodig dat diakenen ook beschikken over de praktisch uitvoerende competentie. Dat wil niet zeggen dat diakenen nooit bij de praktische uitvoering betrokken zijn, maar dit behoort mijns inziens niet tot de kerncompetentie van een diaken in het concept van de diaconale gemeente.
118
Jonge, ‘diaconaat en gemeente’, 142. Jager & Kuiper, ‘Lokaal diaconaat’, 36-37. 120 Roorda & Kuiper, liefdewerk, 63. 119
34 4.2.3 intern- extern diaconaat Een belangrijke vraag is of het diaconale werk zich beperkt tot de eigen gemeenteleden of dat er ook ‘over kerkgrenzen heen’ hulp wordt geboden. Vaak wordt gezegd dat eerst de interne hulp ‘goed op orde’ moet zijn voordat naar buiten kan worden getreden. Hiervoor kan o.a. gedacht worden aan Galaten 6:10 waar we lezen: ‘Laten we dus, in de tijd die ons nog rest, voor iedereen het goede doen, vooral voor onze geloofsgenoten’. Dit is op zichzelf een gezond uitgangspunt, maar kan gemakkelijk resulteren in een situatie waarin nooit het punt bereikt wordt waarop de aandacht gericht wordt op mensen buiten de christelijke gemeenschap. De tekst roept echter nadrukkelijk op om ‘voor iedereen’ het goede te doen. Opmerkingen van gelijke strekking komen we in het onderwijs van de apostelen vaker tegen (denk aan 1 Tess. 3:12 en 5:15, 2 Petr. 1:7). In 2 Petrus 1:7 is de ‘liefde voor allen’ het sluitstuk van wat wel de ketting van heiliging wordt genoemd. Deze liefde overschrijd de grenzen van de christelijke gemeenschap. De gelijkenis van de Barmhartige Samaritaan (Luc. 10:25-37) leert ons dat we het begrip ‘naast’ zeer ruim op moeten vatten en dat we niet zozeer een naaste hebben, maar een naaste moeten zijn121. Dit kan niet anders dan leiden tot vormen van extern diaconaat. Er mag dus nooit een valse tegenstelling worden gecreëerd als zou extern diaconaat achterwege kunnen blijven. Van een compleet op intern diaconaat gericht functieprofiel kan en mag dus nooit sprake zijn, een diaken zal in mijn opvatting altijd moeten zoeken naar mogelijkheden om ook het extern diaconaat, hoe beperkt ook, vorm te geven. 4.2.4 diaconaat en evangelisatie Diakenen zijn als kerkelijke ambtsdragers grensganger. Diakenen gaan in op de materiële en maatschappelijke nood van de mensen en de samenleving. Dienstbetoon aan medemensen in nood is niet los verkrijgbaar, maar verbonden met de dienst aan het Woord, de dienst van de verzoening door de verkondiging van het evangelie. Diaconaat als dienst van barmhartigheid en gerechtigheid is wel te onderscheiden van missionair werk, maar kan er niet van gescheiden worden. Met andere woorden: onze sociale verantwoordelijkheid heeft niet primair een evangeliserende intentie, maar wel een evangeliserende dimensie122. 4.2.5 wereldwijd diaconaat Hoewel sommigen de komst van de participatiesamenleving ervaren als een grote teruggang in het voorzieningenniveau blijven de verschillen met andere werelddelen bijzonder groot. Bijna één miljard mensen moeten leven van minder dan één dollar per dag. Nog eens tweeënhalf miljard mensen, dat is 40% van de totale wereldbevolking, moeten rondkomen van tussen de één en de twee dollar per dag123. Hier kun je als christelijke gemeente niet onbewogen onder blijven en het roept op tot wereldwijde diaconale hulp. Omdat de onderzoeksvraag echter primair beperkt is tot de beoogde Nederlandse participatiesamenleving zal ik in dit onderzoek verder geen aandacht geven aan welke vaardigheden het wereldwijde diaconaat vraagt van een diaken. Wel is het van belang te beseffen dat het wereldwijde diaconaat ook een plek moet hebben in de diaconale praktijk. 4.3 wat vraagt de participatiesamenleving van een diaken / de diaconie? In paragraaf 3.5 staat een evaluatie van de participatiesamenleving, maar wat vraagt deze samenleving van diakenen? Deze paragraaf geeft een overzicht van de rollen die een diaken moet vervullen om maximaal te kunnen functioneren in de beoogde Nederlandse participatiesamenleving. Bij elke rol wordt aangegeven welke competenties nodig zijn om deze rol goed te kunnen uitvoeren. Hiervoor heb ik hoofdzakelijk gebruik gemaakt van een lijst met competenties die Roorda & Kuiper hebben opgesteld naar aanleiding van een onderzoek naar taken en competenties van diakenen in de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt. Zij maken onderscheid tussen kwaliteiten die te maken hebben met de persoon van de diaken (persoonscompetenties) en kwaliteiten die te maken hebben met de deskundigheid van de diaken (deskundigheidscompetenties). De persoonscompetenties worden verdeeld in twee elementen: persoonlijk geloof en persoonlijke eigenschappen. Hetzelfde is gedaan voor de deskundigheidscompetenties, die zijn verdeeld in kennis, inzicht en visie (eerste element) en vaardigheden (tweede element). 121
Hertog, ‘verkenningen’, 122-123. Loonstra ‘Diaconaat wereldwijd’, 214 123 Loonstra ‘Diaconaat wereldwijd’, 200 122
35
De competenties bij persoonlijk geloof betreffen het hebben van een levende band met Christus en een voorbeeld zijn in de uitstraling van Christus liefde. Daarnaast noemen Roorda & Kuiper hier ook de competentie van het ‘bekend staan om wijsheid en geestelijk inzicht’. Deze competentie wordt in het genoemde onderzoek verder niet toegelicht. Omdat de betekenis van deze competentie niet direct helder is kies ik ervoor om deze competentie te interpreteren als het ‘bekend staan om praktische wijsheid’. Diakenen moet de gemeente immers stimuleren en toerusten tot praktisch dienstbetoon. Met deze aanpassing kom ik dan tot de volgende drie competenties ten aanzien van het persoonlijk geloof: - een levende band hebben met Christus - een voorbeeld zijn in de uitstraling van Christus liefde - bekend staan om praktische wijsheid Omdat deze drie competenties voor elke rol vereist zijn zal ik deze in het vervolg van dit onderzoek niet meer apart benoemen. In de lijst met persoonlijke eigenschappen heb ik ook een (belangrijke) wijziging doorgevoerd. Bij de persoonlijke eigenschappen noemen zij namelijk ook ‘Dienstbaarheid / hulpvaardigheid / inzet / ijverig / dienende houding / doener’. Op basis van de inzichten van Collins heb ik mijn bezwaren bij deze eigenschap. Vooral de ijver, dienende houding en het zijn van een doener neigen teveel naar de slaafopvatting waarbij de diaken vooral heel hard en zonder morren zijn werk moet doen. In hoofdstuk 2 heb ik betoogt dat het dienen een algemene eigenschap is van elke gelovige. In dit onderzoek ga ik er bovendien vanuit dat de participatiesamenleving vraagt om diakenen die constant zoeken naar mogelijkheden om werk te delegeren en de gemeente in te zetten in het werk waar zij verantwoordelijk voor zijn (paragraaf 4.2.2). Daarom heb ik deze eigenschap vervangen door die van ‘dienend leiderschap’. Deze eigenschap laat zien dat een diaken (net als elke andere gelovige) een dienaar is, maar dat hij dat doet in een leidinggevende context. Verder heb ik aan de lijst een aantal extra eigenschappen toegevoegd, ter verduidelijking heb ik deze voorzien van een asterisk (*). 4.3.1 netwerken De overgang naar een participatiesamenleving betekent dat de organisatie van hulp en zorg in eerste instantie bij de hulpbehoevende wordt gelegd. De hulp of zorgvraag die hieruit voortkomt kan zeer divers zijn. Mensen kunnen vragen om iemand die eens per week de boodschappen kan doen, maar ook om medische ondersteuning of hulp bij het aanvragen van professionele hulp. Het is onmogelijk om van diakenen te vragen al deze hulp en kennis zelf in huis te hebben. Diakenen zullen dus veel meer moeten netwerken om te zorgen dat zij op de hoogte zijn van wie welke kennis heeft en op welke manier die ingezet kan worden. Ofwel, de rol van de diaken is die van een netwerker die de zorg- en hulpvraag en het zorg- en hulpaanbod bij elkaar brengt. Hierbij is het ook van belang dat diakenen mensen persoonlijk vragen om zichzelf in te zetten als vrijwilliger. Uit onderzoek van Roorda, Jager & Kuiper blijkt namelijk dat het belangrijkste motief van gemeenteleden om vrijwilligerswerk te doen is dat men ervoor gevraagd is. Dit is een vorm van extrinsieke motivatie waar diakenen zich zeer bewust van moeten zijn 124. Het wrange is echter dat gemeenteleden aangeven vrijwel nooit een diaken te zien, terwijl ze wel verwachten dat diakenen hen aanspreken op hun diaconale opdracht125. persoonlijke eigenschappen - mensenkennis - enthousiasme - vrijmoedigheid* kennis, inzicht en visie - kennis van vrijwilligersbeleid* - inzicht in sociale nood
124 125
onderzoek van Roorda, Jager & Kuiper (2006) in Slendebroek, HELP!, 17. onderzoek van Roorda & Kuiper (2008) in Slendebroek, HELP!, 19.
36 vaardigheden - kan communiceren/is sociaal vaardig (luisteren, spreken, bemoedigen, stimuleren) - kan organiseren - kan netwerken 4.3.2 signaleren Zoals aangegeven is het voor veel mensen een hoge drempel om zorg en hulp te vragen. Zij zullen hun hulpvraag verbergen voor hun omgeving. Hetzelfde geldt voor mantelzorgers die hun taak niet meer aankunnen, ook zij zullen dit niet snel toegeven. In 2008 waren er 450.000 overbelaste mantelzorgers en in 2013 constateerde het cbs dat een van de zeven mantelzorgers tamelijk tot zwaar belast is126. Onder kerkelijke mantelzorgers is dit probleem zelfs nog groter omdat uit onderzoek blijkt dat zij vaak geen beroep willen doen op een algemeen Steunpunt Mantelzorg, vanwege het neutrale (seculiere) karakter van die ondersteuning. Intussen kunnen zij wel zeer zwaar belast zijn, vooral wanneer zij hun taak als christenplicht beschouwen127. Het is van belang dat diakenen oog hebben voor deze verborgen nood en actief op zoek gaan naar vormen om deze verborgen nood te verhelpen. persoonlijke eigenschappen - mensenkennis - vertrouwen wekkende persoonlijkheid kennis, inzicht en visie - inzicht in sociale nood - herkenning van (psychische) nood, eenzaamheid, rouwprocessen - inzicht in gezinsverhoudingen, relaties, conflicten - inzicht in maatschappelijke problemen (werk, verslaving, huisvesting) vaardigheden - kan communiceren/is sociaal vaardig (luisteren, spreken, bemoedigen, stimuleren) 4.3.3 toerusten Een diakenen zal zijn werk niet alleen uit kunnen voeren. Naast netwerken en het waarnemen van (verborgen) nood zullen de diakenen de gehele gemeente bewust moeten maken van het belang van het diaconale werk. Mensen kunnen worden opgeroepen actiever oog voor elkaar te hebben en geleerd worden om verborgen nood waar te nemen. Ook kunnen gemeenteleden toegerust worden om bepaalde hulp te verlenen, bijv. door ze uit te leggen hoe een Wmo-loket werkt en hoe daar hulp kan worden gevraagd. persoonlijke eigenschappen - enthousiasme kennis, inzicht en visie - visie op verhouding diaconaat en evangelisatie - inzicht in sociale nood - inzicht in gezinsverhoudingen, relaties, conflicten - inzicht in maatschappelijke problemen (werk, verslaving, huisvesting) vaardigheden - kan communiceren / is sociaal vaardig (m.n. spreken, bemoedigen, stimuleren) - kan stof goed overbrengen (is didactisch vaardig)* 4.3.4 stimuleren Omdat in een participatiesamenleving door de overheid een sterk beroep gedaan wordt op individuele kerkleden en kerken hun gemeenten meer en meer stimuleren om zelf actief te zijn in diaconaat (diaconale gemeente), zal het op eigen initiatief opzetten van hulp- of zorgdiensten 126 127
Kromhout, De Wmo in beweging, 149-150. onderzoek van Roorda, Jager & Kuiper (2006) in Slendebroek, HELP!, 17
37 toenemen. Diakenen zullen dit soort initiatieven moeten stimuleren en tegelijkertijd stroomlijnen en van kader voorzien. Dit is een lastige combinatie die de nodige fijngevoeligheid vereist. persoonlijke eigenschappen - enthousiasme kennis, inzicht en visie - visie op dienend leiderschap vaardigheden - kan communiceren/is sociaal vaardig (m.n. luisteren, bemoedigen, stimuleren) - kan organiseren - kan besturen - kan zowel coachen als sturen* 4.3.5 initiëren Diakenen kunnen geconfronteerd worden met zorg- of hulpvragen waarin nog niet voorzien wordt. In dat geval kan het nodig zijn dat diakenen zelf het initiatief nemen om nieuwe vormen van zorg en hulp op te zetten. persoonlijke eigenschappen - enthousiasme - bewogenheid/sociaal gevoel kennis, inzicht en visie - visie op dienend leiderschap vaardigheden - kan communiceren/is sociaal vaardig (m.n. spreken, stimuleren) - kan motiveren - kan organiseren - kan besturen - kan praktisch denken en handelen - kan delegeren naar gemeente/kan opstarten en daarna doorgeven - kan samenwerken 4.3.6 samenwerken De overheid roept burgers en ook kerken op om ‘mee te doen’. Als er wordt in gegaan op deze uitnodiging kan het verstandig zijn om samenwerking te zoeken met andere kerken om zo een goede gesprekspartner te zijn voor de overheid. Op deze wijze kunnen de belangen van het diaconaat in de lokale samenleving gezamenlijk behartigd worden. Een diakenen zal in staat moeten zijn deze samenwerking op te zoeken en vorm te geven, ook over kerkgrenzen heen. persoonlijke eigenschappen - vertrouwen wekkende persoonlijkheid - geduld kennis, inzicht en visie - visie op verhouding diaconaat en evangelisatie - inzicht in hulpverlening, zorgaanbod, sociale kaart/kennis van instanties en hulporganisaties vaardigheden - kan communiceren/is sociaal vaardig (m.n. luisteren, spreken) - kan besturen - kan netwerken - kan beleidsmatig denken en werken - kan samenwerken
38 4.3.7 protesteren Naar mijn mening moet de kerk op een kritisch-constructieve wijze deelnemen aan de maatschappij. Een diaken kan geconfronteerd worden met zeer schrijnende situaties waarbij mensen onterecht de dupe zijn van generatieve wet- en regelgeving. Ook kan het zijn dat mensen de dupe worden van een beleid waarin zelfredzaamheid en eigen verantwoordelijkheid verabsoluteerd worden en mensen die hieraan niet kunnen voldoen het etiket krijgen opgeplakt dat dit aan henzelf te wijten is. In een zoektocht naar gerechtigheid moeten diakenen in dit soort gevallen in staat zijn het onrecht een gezicht te geven en aan te sturen op de wijziging van de weten regelgeving. Dit vraagt durf, lef en doorzettingsvermogen. persoonlijke eigenschappen - bewogenheid/sociaal gevoel/oog hebben voor problemen - moedig kennis, inzicht en visie - visie op verhouding diaconaat en getuigenis - heeft oog voor gerechtigheid vaardigheden - kan communiceren/is sociaal vaardig (m.n. spreken) 4.3.8 investeren/beheren Bij een terugtrekkende overheid zullen meer mensen aanspraak maken op hulp van de kerk en deze hulp zal lang niet altijd alleen materieel zijn. Ook het aanvragen en beheer van budgeten vraagt de nodige financiële kennis. Men zal in staat moeten zijn om een verstandig en duurzaam financieel beleid te voeren, dat tegelijkertijd ruimhartig is. Naar mijn mening kan er beter soms ten onrechte teveel zijn uitbetaald dan dat mensen de dupe worden van onterechte (en vaak vernederende) zuinigheid. persoonlijke eigenschappen - vertrouwen wekkende persoonlijkheid - geduld kennis, inzicht en visie - kennis van accountancy/boekhouding* vaardigheden - kan zich goed verplaatsen in hulpvragen (beschikt over ‘Soft skills’)* - kan samenwerken - kan nauwkeurig werken* - kan keuzes goed uitleggen* 4.3.9 diaken met vijf poten? Bovenstaande analyse wijst uit dat er veel voor nodig is om de uitdaging van de participatiesamenleving het hoofd te kunnen bieden. Diakenen moeten gemeenteleden opzoeken, talenten en gaven waarnemen, gemeenteleden aanspreken op hun diaconale taak, verborgen armoede en zorgvragen kunnen opsporen, gemeenteleden toerusten op diverse vlakken, nieuwe initiatieven opstarten, gemeenteleden met passie en fijngevoeligheid kunnen stimuleren in de door hun opgezette activiteiten, een uitstekend financieel beheer kunnen voeren, kennis hebben van de wet- en regelgeving voor het aanvragen van bijdragen, in staat zijn om onrecht een gezicht te geven, te protesteren en aan te sturen op de wijziging van wet- en regelgeving. Het lijkt evident dat het onmogelijk is dat al deze rollen verenigt kunnen worden in één persoon. Hiermee is het niet zinvol om één generiek functieprofiel op te stellen waarin alle competenties genoemd worden als voorwaarde voor het goed uit kunnen voeren van de functie. Het is veel zinvoller om te focussen op teams van diakenen (ofwel diaconieën). Te vaak werken deze teams nog op een klassieke manier waarbij iedereen min of meer dezelfde taken heeft. Natuurlijk pakt elke diaken daarbij onbewust zaken op waarmee hij een zekere affiniteit heeft, maar iedereen wordt ingedeeld in het afleggen van huisbezoeken, ziekenbezoeken, etc. De
39 natuurlijke neiging bij het ontstaan van vacatures is dan op zoek te gaan naar ‘meer van hetzelfde’, maar de uitdaging zal zijn om die mensen te vinden die daadwerkelijk een toevoeging zijn voor het team. Hiervoor is het wel noodzakelijk dat diaconieën anders naar hun taken gaan kijken en beseffen dat zij de benodigde rollen nooit allemaal individueel op kunnen pakken. Het is uitermate belangrijk dat diakenen inzicht krijgen in welke rol hun het beste ligt en welke rol hen juist niet ligt. Vervolgens kan gekeken worden wie welke taken op zich zal nemen. Zo zal iemand die een meer signalerende rol goed ligt het beste ingeschakeld kunnen worden voor het afleggen van huisbezoeken, terwijl iemand met een voorkeur voor de stimulerende rol het beste kan gaan praten met gemeenteleden die vol enthousiasme aan een nieuw project willen beginnen. Ook kan ervoor gekozen worden om binnen de diaconie weer teams te vormen. Dit kan bijvoorbeeld door iemand met signalerende rol samen op huisbezoek te laten gaan met iemand met een netwerkende rol. De ene diaken zal oog hebben voor (verborgen) nood, de ander voor het direct aanspreken van gemeenteleden op hun diaconale rol. 4.4 functieprofiel In het functieprofiel wordt de positie van de betreffende diaken binnen de diaconie, de kerntaken die uitgevoerd moeten worden en de daarbij gewenste competenties beschreven. Voor de duidelijkheid: een functieprofiel is geen ‘vacaturetekst’, maar kan gebruikt worden als een leidraad bij gesprekken met (aangedragen) kandidaten. Het is ook niet noodzakelijk dat iemand over elk van de beschreven competenties beschikt, maar wel dat er een zo goed mogelijke match wordt gerealiseerd. Hoewel het onmogelijk is alle acht benodigde rollen te verenigen in één persoon is het wel mogelijk om bepaalde rollen samen te voegen in één functie. Omdat diaconieën regelmatig bestaan uit minder dan acht diakenen heb ik bij het opstellen van de functieprofielen rollen die vrij veel gemeen hebben samengevoegd. Om te voorkomen dat de hoeveelheid benodigde competenties alsnog zorgt dat er gezocht moet worden naar een ‘diaken met vijf poten’ heb ik ook het aantal benodigde competenties teruggebracht tot een vijftal essentiële kerncompetenties. Bij de zoektocht naar mogelijke kandidaten kunnen de uitgebreide lijsten met competenties in subparagraaf 4.3.1 tot en met 4.3.8 uiteraard wel ter inspiratie worden gebruikt. Uiteindelijk zijn de volgende vier functieprofielen ontstaan: 4.4.1 netwerken & signaleren Deze kunnen vrij goed samen worden gevoegd. Iemand signaleert een bepaalde nood en koppelt hier vanuit het ter beschikking staande netwerk direct mensen aan. positie binnen de diaconie Binnen de diaconie is de betreffende diaken verantwoordelijk voor het signaleren van (verborgen) nood en het inschakelen van gemeenteleden om deze nood te ledigen / mede uit te houden. Hiervoor moet de betreffende diaken actief een goed netwerk onderhouden binnen de gemeente. kerntaken - bezoeken gemeenteleden (diaconale huisbezoeken) - het opzetten en/of onderhouden van structuren om hulpvragen effectief te koppelen aan hulpaanbod - het herkennen en bespreekbaar maken van (verborgen) nood - het begeleiden van vrijwilligers kerncompetenties - mensenkennis - vrijmoedigheid* - vertrouwen wekkende persoonlijkheid - kan communiceren/is sociaal vaardig (luisteren, spreken, bemoedigen, stimuleren) - kan organiseren
40 4.4.2 toerusten, stimuleren en initiëren Als een collega diaken signaleert dat bepaald zorg- of hulpvragen niet goed gekoppeld kunnen worden aan gemeenteleden moet de betreffende diaken gemeenteleden stimuleren en toerusten om in actie te komen. Indien dat onvoldoende effect sorteert moet de diaken zelf initiatieven nemen om in de zorg- of hulpvraag te voorzien. positie binnen de diaconie Binnen de diaconie is de betreffende diaken verantwoordelijk voor het stimuleren en toerusten van gemeenteleden om diaconaal actief te worden, waardoor er voldoende mogelijkheden zijn om een zorg- of hulpvraag te koppelen aan voor die taak toegeruste gemeenteleden. Indien de situatie daarom vraagt moet de betreffende diaken in staat zijn om zelf initiatief te nemen om nieuwe vormen van zorg en hulp op te zetten. kerntaken - het stimuleren van gemeenteleden om diaconaal actief te worden - het (laten) toerusten van gemeenteleden in een specifiek diaconaal taakveld - gemeenteleden bijstaan en begeleiden bij het opzetten van hulp- of zorgdiensten - het desnoods zelf initiëren van hulp- of zorgdiensten kerncompetenties - enthousiasme - bewogenheid/sociaal gevoel - kan communiceren/is sociaal vaardig (spreken, luisteren, bemoedigen, stimuleren) - kan zowel coachen als sturen* - kan delegeren naar gemeente/kan opstarten en daarna doorgeven 4.4.3 samenwerken & protesteren Deze rollen lijken in eerste instantie niet veel op elkaar, maar in de samenwerkende rol heeft een diaken veel contact met diakenen uit andere gemeenten en met (vertegenwoordigers van) de overheid. Voor het protesteren is het belangrijk om samen met anderen op te trekken en zodoende je stem te versterken. Met het participeren in samenwerkingsverbanden kan een diaken die schrijnende gevallen met andere diakenen delen en onderzoeken in hoeverre dit breder speelt. Indien er herkenning is kunnen de samenwerkende diakenen vervolgens gezamenlijk hun overheidscontacten aanspreken en op verandering aandringen. positie binnen de diaconie De betreffende diaken is de externe vertegenwoordiger van de diaconie (en daarmee van de diaconale gemeente). Hiervoor onderhoudt de betreffende diaken contact met andere diaconien, neemt hij deel aan Wmo-raden en vertegenwoordigd hij de diaconie in het contact met (vertegenwoordigers van) de overheid. Indien nodig verwerft hij brede steun om eensgezind op te komen voor gerechtigheid. kerntaken - het onderhouden van warme banden met diaconieën uit andere kerken - het vertegenwoordigen van de diaconie in Wmo-raden - het vertegenwoordigen van de diaconie in contacten met (vertegenwoordigers van) de overheid - het zoeken van brede steun om op te komen voor waargenomen onrecht kerncompetenties - bewogenheid/sociaal gevoel/oog hebben voor problemen - moedig - kan communiceren/is sociaal vaardig (m.n. luisteren, spreken) - kan netwerken - kan samenwerken 4.4.4 investeren/beheren De financierende rol kan niet heel gemakkelijk samen worden gevoegd met andere rollen. Wellicht dat voor de onafhankelijkheid ook enige afstand en functiescheiding gewenst is.
41
positie binnen de diaconie Binnen de diaconie is de betreffende diaken verantwoordelijk voor de financiën. De diaken moet de ter beschikking staande gelden zo eerlijk en rechtvaardig mogelijk verdelen. Daarnaast moet de diaken in staat zijn fondsen en subsidies te verwerven ten behoeve van het diaconale werk. kerntaken - verantwoordelijk voor de boekhouding van de diaconie - verantwoordelijk voor een eerlijke en rechtvaardige verdeling van de beschikbare financiën - het verwerven van fondsen en subsidies ten behoeven van het diaconale werk - goed en met fijngevoeligheid kunnen communiceren over gemaakte keuzes met betrekking tot het verdelen van de financiën competenties - vertrouwen wekkende persoonlijkheid - kennis van accountancy/boekhouding* - kan zich goed verplaatsen in hulpvragen (beschikt over ‘Soft skills’)* - kan nauwkeurig werken* - kan keuzes goed uitleggen* 4.5 de uitdaging Een groeiende aandacht voor het ‘ambt van elke gelovige’ gaat hand in hand met de komst van de participatiesamenleving. Deze bewegingen versterken elkaar: de overheid spreekt burgers consequent aan op hun eigen verantwoordelijkheid en in de kerk worden gemeenteleden opgeroepen om diaconaal actief te zijn. Dit stelt de kerk voor een nieuwe uitdaging, want wat is nu het specifieke aan de rol van de diakenen? Het specifieke aan de rol van diakenen in een participatie samenleving is dat de diaken de gemeente helpt om goed diaconaal gemeente te kunnen zijn. En hiervoor is het met name nodig dat de diaken netwerkt, signaleert, toerust, stimuleert, initieert, samenwerkt, protesteert en financiert. Het uitvoerende aspect blijkt in de participatiesamenleving niet tot de kerncompetentie te hoeven behoren van de diaken. Dit betekent niet dat een diaken niet met enige regelmaat betrokken is bij de praktische uitvoering van diaconaal werk (in tegendeel: dit is zelfs noodzakelijk), maar dit praktische werk is niet onderscheidend ten opzichte van de gemeenteleden. Zij zetten zich (bij een goed functionerende diaconale gemeente) immers ook praktisch in voor het diaconale werk in- en vanuit de gemeente. In paragraaf 4.2.2 is aangegeven dat diakenen echter nog altijd doen wat ze altijd al doen: omzien naar mensen die eenzaam, ziek of behoeftig zijn. De uitdaging zal zijn om diakenen uit te dagen om dit werk (nog meer) over te dragen aan gemeenteleden en zich (nog) meer te richten op netwerken, signaleren, toerusten, stimuleren, initiëren, samenwerken, protesteren en financieren.
42
Literatuur De volgende literatuur is geraadpleegd en/of geciteerd: Barnett, James M., The Diaconate. A full and equal order (Pennsylvania: Trinity Press International, 1995) Beekers, Wouter, ‘Sociaal beleid in beweging. een geschiedenis’, in: Beekers, Wouter, & Bernadette van den Berg (eds.), Achter de schutting. Kansen na de decentralisaties (Amsterdam: Buijten & Schipperheijn, 2013) 17-21 Beekers, Wouter, ‘Van charitas naar zekerheid’, in: Beekers, Wouter & Koert van Bekkum, (eds.), Christelijke charitas in een seculiere verzorgingsstaat (Barneveld: Nederlands Dagblad, 2011) 9-21 Bredewold, Femmianne, e.a., ‘Wederkerigheid tussen weerbare en kwetsbare burgers. Wat zijn de mogelijkheden en voorwaarden’, in: Kampen, Thomas, e.a. (eds.), De affectieve burger. Hoe de overheid verleidt en verplicht tot zorgzaamheid (Amsterdam: Uitgeverij Van Gennep, 2013) 168-186 Buijs, Govert, ‘Opnieuw proeven van bronwoorden. christelijke caritas op weg in de eenentwintigste eeuw’, in: Beekers, Wouter & Koert van Bekkum, (eds.), Christelijke charitas in een seculiere verzorgingsstaat (Barneveld: Nederlands Dagblad, 2011) 39-63 Collins, John N., Deacons and the Church. Making Connections Between Old and New (Pennsylvania: Morehouse Publishers, 2003) Collins, John N., Diakonia. Re-Interpreting the Ancient Sources (Pennsylvania: Morehouse Publishers, 1990) Dekker, Paul, & Josje den Ridder, ‘Meer eigen verantwoordelijkheid in de publieke opinie. Wat willen Nederlanders?’, in: Kampen, Thomas, e.a. (eds.), De affectieve burger. Hoe de overheid verleidt en verplicht tot zorgzaamheid (Amsterdam: Uitgeverij Van Gennep, 2013) 41-60 Edwards, Michael (ed.), The Oxford Handbook of Civil Society (Oxford: Oxford University Press paperback edition, 2013) Franken, Jac, ‘Diaconaat in de calvinistische traditie in Nederland’, in: Crijns, Hub, e.a. (eds.), Barmhartigheid en gerechtigheid. Handboek diaconiewetenschap (Kampen, uitgeverij KoK, 2004) 72-80 Grin, John, ‘Burgerkracht als idee tussen landelijke politiek en lokale werkvloer’, in: Kampen, Thomas, e.a. (eds.), De affectieve burger. Hoe de overheid verleidt en verplicht tot zorgzaamheid (Amsterdam: Uitgeverij Van Gennep, 2013) 112-130 Grootegoed, Ellen, ‘Van claimcultuur naar schaamtecultuur? Over het behoud van de langdurige zorg voor diegene die het “echt” nodig hebben’, in: Kampen, Thomas, e.a. (eds.), De affectieve burger. Hoe de overheid verleidt en verplicht tot zorgzaamheid (Amsterdam: Uitgeverij Van Gennep, 2013) 81-92 Hertog, G.C. den, ‘Theologische en hermeneutische verkenningen in het diaconaat’, in: Hertog, G.C. den & A. Noordegraaf (eds.), Dienen en delen. Basisboek diaconaat (Zoetermeer: Boekencentrum, 2009) 107-141 Jager-Vreugdenhil, Marja, Nederland participatieland? De ambitie van de Wet maatschappelijke ondersteuning (Wmo) en de praktijk in buurten, mantelzorgrelaties en kerken (Amsterdam: Vossiuspers UvA, 2012) Jager-Vreugdenhil, Marja & Roel Kuiper, ‘Lokaal diaconaat: vier scenario’s’, in: Hoek van – Burgerhart, Elise, e.a. (eds.), Nabije naasten. Kerken actief in lokaal diaconaat (Barneveld: Uitgeverij De Vuurbaak, 2007) 35-43 Jonge, K.T. de, ‘Diaconaat en gemeente’, in: Hertog, G.C. den & A. Noordegraaf (eds.), Dienen en delen. Basisboek diaconaat (Zoetermeer: Boekencentrum, 2009) 142-169 Kamp, P.W. van de, ‘Solidariteit en WMO. een nieuwe kans voor het diaconaat van de kerk?’, Theologia Reformata 52/2 (2009), 151-172.
43
Koet, Bart, ‘Diaken: Adjudant van de bisschop of opstapje voor het priesterschap. Kanttekeningen bij een recente studie over de Cursus Honorum’, in: Becking, B., Tussen Caïro en Jeruzalem. Studies over de Bijbel en haar context (Utrecht: Faculteit Godgeleerdheid, Universiteit Utrecht, 2006) 47-56 Koet, Bart, ‘Exegetische kanttekeningen over diakonia in het Nieuwe Testament. Leren of doen?’, in: Crijns, Hub e.a. (eds.), Diaconie in beweging. Handboek diaconiewetenschap (Kampen: uitgeverij KoK, 2011) 69-96 Kromhout, Mariska, e.a. De Wmo in beweging. Evaluatie Wet maatschappelijke ondersteuning 2010-2012 (scp-publicatie 2014-13) Kromhout, Mariska, e.a. Gemeentelijk Wmo-beleid 2010. Een beschrijving vanuit het perspectief van gemeenten (scp-publicatie 2013-8) Loonstra, B., ‘Diaconaat wereldwijd’, in: Hertog, G.C. den & A. Noordegraaf (eds.), Dienen en delen. Basisboek diaconaat (Zoetermeer: Boekencentrum, 2009) 200-234 Miedema, Lútzen, ‘Vroeg jodendom en diakonia’, in: Crijns, Hub e.a. (eds.), Diaconie in beweging. Handboek diaconiewetenschap (Kampen: uitgeverij KoK, 2011) 21-68 Noordegraaf, A., ‘Johannes Calvijn (1509-1564). Diaken als volwaardig ambt’, in: Crijns, Hub, e.a. (eds.), Barmhartigheid en gerechtigheid. Handboek diaconiewetenschap (Kampen, uitgeverij KoK, 2004) 146-148 Noordegraaf, A., ‘Verkenning in de geschiedenis’, in: Hertog, G.C. den & A. Noordegraaf (eds.), Dienen en delen. Basisboek diaconaat (Zoetermeer: Boekencentrum, 2009) 59-106 Noordegraaf, Herman, ‘Diaconaat en verzorgingsstaat’, in: Crijns, Hub e.a. (eds.), Diaconie in beweging. Handboek diaconiewetenschap (Kampen: uitgeverij KoK, 2011) 271-293 Ouweneel, Willem J., De Kerk van God I. Ontwerp van een elementaire ecclesiologie (Heerenveen: Uitgeverij Medema, 2010) Roorda-Lukkien, C., & Kuiper, R., Leidinggeven aan liefdewerk. Een onderzoek naar taken en competenties van diakenen in de Gereformeerde Kerken vrijgemaakt (Zwolle: Centrum voor Samenlevingsvraagstukken, 2008) Schweizer, E., Church Order in the New Testament (Eugene: Wipf and Stock Publishers, 2006) Slendebroek-Meints, J., HELP! Onderzoek binnen de CGK, NGK en GKv naar huidig en gewenst diaconaat en wat daarvoor nodig is (Zwolle: Centrum voor Samenlevingsvraagstukken, 2014) Tonkens, Evelien, & Jan Willem Duyvendak, ‘Een hardhandige revolutie’, in: Kampen, Thomas, e.a. (eds.), De affectieve burger. Hoe de overheid verleidt en verplicht tot zorgzaamheid (Amsterdam: Uitgeverij Van Gennep, 2013) 233-248 Verhoeven, Imrat, ‘Schoffelen én zeggenschap’, Binnenlands Bestuur 21 (2013), 24-27 Verplanke, Loes, ‘”Professionals met lef en een groot hart”. Over ongevraagd hulp verlenen achter de voordeur’, in: Kampen, Thomas, e.a. (eds.), De affectieve burger. Hoe de overheid verleidt en verplicht tot zorgzaamheid (Amsterdam: Uitgeverij Van Gennep, 2013) 61-80