Onderzoek naar de constructvaliditeit van de STAXI-2
Master Thesis
Auteur:
Ahmet Yazir, BSc
Studentnummer:
322323
Datum:
25-08-2014
Afstudeerrichting:
Klinische Psychologie
Begeleider (Instituut):
Marien Lievaart, MSc
Tweede beoordelaar:
Prof. Dr. Hans Hovens
Inhoudsopgave
Inhoudsopgave ........................................................................................................................... ii Samenvatting ............................................................................................................................. iii 1
Inleiding ......................................................................................................................... - 2 1.1
Introductie en relevantie ......................................................................................... - 2 -
1.2
Doel van de studie ................................................................................................ - 16 -
1.3 Onderzoeksvraag en hypothesen ............................................................................... - 17 2
3
Methodologie ............................................................................................................... - 17 2.1
Deelnemers ........................................................................................................... - 17 -
2.2
Onderzoeksdesign ................................................................................................. - 18 -
2.3
Materiaal ............................................................................................................... - 18 -
2.4
Procedure .............................................................................................................. - 24 -
Resultaten ..................................................................................................................... - 24 3.1
Statistische analyses ............................................................................................. - 24 -
4
Discussie ...................................................................................................................... - 33 -
5
Referentielijst ............................................................................................................... - 41 -
6
Appendix A .................................................................................................................. - 46 -
ii
Samenvatting Inleiding – Met dit onderzoek werd de constructvaliditeit van de Nederlandstalige versie van de State-Trait Anger Expression Inventory 2 (STAXI-2) onderzocht. Het onderzoek had als primair doel om de psychometrische kwaliteiten van de STAXI-2, via de convergente en divergente validiteit te onderzoeken binnen een groep poliklinisch verslaafde patiënten. Een ander doel was om de relatie tussen woede gerelateerde trekken en klachten van angst en depressie te onderzoeken. Het derde doel van het onderzoek was om de relatie tussen woede gerelateerde trekken en algemene persoonlijkheidstrekken te onderzoeken. Methode – De onderzoekspopulatie bestond uit poliklinische verslaafde patiënten van Bouman GGZ, te Rotterdam. In totaal hebben er honderdzesenveertig patiënten deelgenomen aan het onderzoek (114 mannen en 32 vrouwen). Alle participanten hebben een set zelfrapportage vragenlijsten ingevuld, bestaande uit de STAXI-2, Agressievragenlijst (AVL), Novaco Anger Scale (NAS), Symptom Checklist-90 (SCL-90) en de Nederlandstalige versie van de NEO Five Factor Inventory (NEO-FFI). Om de onderzoeksvragen te beantwoorden zijn (tweezijdige) Pearsons correlaties berekend tussen de schalen van de verschillende vragenlijsten. Hierbij was de statistische significantie bepaald op p < .05. Resultaten – Uit de correlaties bleek dat de toestandswoede, trekwoede en expressieschalen van de STAXI-2 positief samenhangen met scores op de AVL, NAS en hostiliteitschaal van de SCL-90. De woede expressie-in schaal lijkt sterker gerelateerd te zijn aan klachten van depressie en angst. De controleschalen waren negatief gerelateerd aan woede en agressie gerelateerde constructen. Persoonlijkheidstrek Vriendelijkheid was positie gerelateerd aan de controleschalen van de STAXI-2. Discussie - De constructvaliditeit van de Nederlandstalige versie van de STAXI-2 werd voldoende ondersteund. Over het algemeen laten de resultaten zien dat woede gerelateerde trekken sterker gerelateerd waren aan agressie, hostiliteit en beleving van woede dan aan niet woede gerelateerde trekken. Hiermee lijkt ondersteuning gevonden te zijn voor de convergente validiteit. Tevens zien we dat de expressie-uit schaal sterker gerelateerd was aan woede en agressie gerelateerde trekken (convergente validiteit). Eveneens bleek de expressie-in schaal sterker gerelateerd te zijn aan emotionele problematiek en algemene symptomatologie (divergente validiteit). De regulatie/controleschalen waren sterker gerelateerd aan vriendelijkheid dan aan niet woede gerelateerde constructen. iii
1 Inleiding 1.1
Introductie en relevantie
Naast blijdschap, walging, bedroefdheid, verrassing en angst, behoort woede ook tot één van de zes basisemoties, die allen universeel herkend worden (Averill, 1983; Deffenbacher, 2011). Woede is een emotie die de meeste mensen gedurende de dag of in de loop van de week mild tot matig ervaren (Averill, 1983). Binnen een persoon maar ook tussen individuen kunnen gevoelens van woede variëren in frequentie, intensiteit en duur (Averill, 1983; Spielberger, 1999; Kassinove & Sukhodolsky, 1995). Over het algemeen wordt woede opgevat als een negatieve emotie. In de literatuur is er geen universele definitie van woede te vinden, omdat woede een breed construct is. Woede kan namelijk aan de hand van verschillende kenmerken worden gedefinieerd. Men kan woede onder andere definiëren op basis van fysiologische kenmerken, cognitieve aspecten, affectieve kenmerken en expressieve componenten. Temparement, neurologische, hormonale en andere fysiologische processen dragen bij aan de ervaring en uiting van woede. Woede is een interne ervaring bestaande uit emotionele, psychologische en cognitieve componenten (Averill, 1983). Ook wordt woede vaak geassocieerd met een verhoogde motivatie om anderen pijn te doen (Wilkowski & Robinson, 2007). Woede is een emotie, wat conceptueel wordt onderscheiden van gedrag, zoals agressie. Woede kan variëren van milde woede, zoals irritatie, tot heftige woede, zoals razernij. Hoe mensen zich gedragen wanneer zij boos worden, hangt grotendeels af van de situatie, de intensiteit en de oorzaak van de woede (Deffenbacher & McKay, 2000; Kassinove & Tafrate, 2006; Spielberger, 1999). Bij woede zijn ook fysiologische processen betrokken, met name activatie van het sympathisch zenuwstelsel. Het sympathisch zenuwstelsel veroorzaakt onder andere een verhoogt hartritme, stijging van de lichaamstemperatuur en aanspanning van de spieren. Woede leidt tot uiteenlopende consequenties voor een individu, welke zowel positief als negatief kunnen zijn (Averill, 1983). In hoeverre deze problematisch zijn voor het individu, is onder andere afhankelijk van de intensiteit van de woede en de mate van invloed op de sociale omgeving. Woede hoeft dus niet altijd problematisch of disfunctioneel te zijn. Vooral wanneer woedegevoelens matig tot mild worden ervaren, kan het leiden tot adaptief, constructief en pro sociaal gedrag (Averill, 1983; Deffenbacher, 2011; Novaco, 2007). Woede zorgt er bijvoorbeeld voor dat wij problemen kunnen herkennen en oplossen (Deffenbacher, 2011; Novaco, 2007). Het kan een persoon mobiliseren en er aan bijdragen dat men op een assertieve manier omgaat met onrecht (Deffenbacher, 2011). Ook wanneer men hun woede kan controleren en
-2-
deze op een kalme manier uit en bespreekt, kan woede leiden tot positieve uitkomsten (Deffenbacher, 2011). Volgens Novaco (2007) heeft woede evolutionair gezien een overlevingsfunctie, omdat woede energie vrijmaakt bij een persoon om gedrag te bepalen. Zodoende kan ook agressie worden geactiveerd. Tevens veroorzaakt de emotie een aandacht bias voor bedreigende stimuli (Novaco, 2007). Woede laat ook toe om negatieve gevoelens te ventileren en kan een gevoel van controle geven voor een persoon (Novaco, 2007; Averill, 1983). Hierdoor kan woede dus ook een positieve invloed op het welzijn van een persoon hebben. Woede geeft informatie over de zelfregulatie van een persoon. Zoals eerder beschreven heeft woede naast positieve effecten, ook nadelige gevolgen voor een individu. Novaco (2007) stelt dat woede disfunctioneel wordt wanneer het leidt tot onaangepast gedrag binnen een situatie en wanneer het negatieve gevolgen heeft voor persoonlijk en sociaal welzijn. Kenmerken van disfunctionele woede zijn volgens Novaco (2007); hoge intensiteit, lange duur en de mate van expressie (over-expressie en onderdrukking). Naarmate woede in intensiteit, frequentie en duur toeneemt, kan het niet alleen leiden tot agressie, maar kan het ook leiden tot drugs- en drankmisbruik (Liebsohn, Oetting & Deffenbacher, 1994; De Mojá & Spielberger, 1997) en roekeloos rijgedrag (Deffenbacher, Huff, Lynch, Oetting & Natalie, 2000). Tevens is woede geassocieerd met verhoogde negatieve consequenties voor de gezondheid, zoals hart- en vaatziekten (Gentry, Chesney, Gary, Hall & Harburg, 1972) en andere psychosociale problemen, zoals partnerrelatieproblemen (Deffenbacher, 1992; Liebsohn et. al., 1994; Averill, 1983). Samenvattend, de basisemotie woede wordt vaak beoordeeld als een ‘negatieve’ emotie. Hoewel deze assumptie gedeeltelijk klopt, is in de literatuur ook consensus dat woede een universeel, normaal en gezonde emotie is, die ook een adaptieve waarde heeft (Novaco, 2007; Averill, 1983). Woede hoeft dus niet per definitie slecht te zijn. Naarmate de frequentie, intensiteit en de duur van de woede toeneemt, de uiting ervan dermate agressief of destructief wordt en de gepaarde gevolgen voor het individu en zijn omgeving steeds negatiever worden, beschouwd men woede als disfunctioneel (Deffenbacher, 2003; Kassinove & Tafrate, 2006). Woede het ondergeschoven ‘kindje’/emotie
Aangezien woede disfunctioneel kan zijn en aannemelijk is dat individuen professioneel hulp zoeken voor hun woedeproblemen, is het opvallend dat er geen enkele stoornis is waarbij woede centraal staat (Averill, 1983; Kassinove et. al., 1995; DiGiuseppe & Tafrate, 2007). Woede is namelijk bij geen enkele stoornis op zichzelf voldoende of noodzakelijk om een stoornis te kunnen diagnosticeren. Woede komt wel regelmatig voor als een symptoom bij verschillende stoornissen, zoals een periodieke explosieve stoornis, maar is geen voorwaarde om de diagnose
-3-
te stellen (Spielberger & Butcher, 1992). Dit in vergelijking tot andere basisemoties. Bijvoorbeeld angst waar diverse angststoornissen aan gekoppeld zijn, onder andere een gegeneraliseerde angststoornis. Of verdriet waaraan stemmingsstoornissen gekoppeld zijn, bijvoorbeeld een depressie. Eveneens wordt er in het vakgebied relatief weinig onderzoek naar woede verricht in tegenstelling tot andere basisemoties. In de literatuur worden verschillende oorzaken beschreven waarom onderzoek naar woede relatief is achtergebleven. Volgens Kassinove et. al., (1995) hebben onderzoekers zich de afgelopen 25 jaar wel gericht op negatieve gevoelens, maar vooral op angst en depressie waarbij onderzoek naar woede is achtergebleven. Uit het onderzoek van Digiuseppe en Tafrate (2007) blijkt dan ook dat onderzoek naar andere basisemoties, namelijk angst en verdriet, drie tot vier keer zo vaak voorkomt. Volgens Kassinove en collega’s (1995) heeft dit vooral te maken met het feit dat wetenschappers woede beschouwden als een bijproduct (epiphenomenon) van agressie. Woede werd hierbij gezien als een onderdeel van de “geest” en viel zodoende niet onder wetenschap, waardoor de aandacht was gevestigd op agressie wat wel geobserveerd kan worden. Een andere reden waarom onderzoek naar woede is achtergebleven is dat de overlappende constructen van woede, agressie en hostiliteit door elkaar heen zijn gebruikt (Spielberger, Reheiser & Sydeman, 1995; Deffenbacher, Oeting, Thwaites et. al., 1996). Agressie kan bijvoorbeeld onderverdeeld worden in diverse categorieën, zoals fysiek versus verbaal en/of direct versus indirect. Hostiliteit wordt omschreven als negatieve attitudes en (voor)oordelen over mensen en de wereld (Martin, Watson & Wan, 2000). De relatie tussen woede, hostiliteit en agressie
Volgens Spielberger en zijn collega’s (1995) is er consensus in het wetenschapsveld dat frustratie woede opwekt en agressie veroorzaakt. Echter werden volgens deze auteurs de termen woede, agressie en hostiliteit (vijandigheid) in het verleden op diverse manieren gedefinieerd. Tevens zouden de termen door elkaar heen worden gebruikt in onderzoeken. Woede wordt wel vaak gedefinieerd als een emotioneel staat, die verschilt in intensiteit, maar verschillende aspecten van deze emotie zouden worden benadrukt in diverse definities die men hanteerde in onderzoeken. Zo blijkt uit een kort overzicht in het artikel van Spielberger en zijn collega’s (1995), bijvoorbeeld dat sommige onderzoekers woede enkel op basis van fysiologische termen definieerde. Andere onderzoekers zouden woede weer beschouwen als een mediërende affectieve response met expressieve componenten (Spielberger, et. al., 1995). Later pleitten andere onderzoekers dat naast de fysiologische aspecten ook meer aandacht moest komen voor de cognitieve aspecten van woede. Kaufman (1970, zoals beschreven in Spielberger, et. al., (1995)
-4-
voegde naast fysiologische opwinding ook woede gerelateerde cognities en intentionaliteit van de agressor toe aan de definitie van woede. De unieke gevoelens die men ervaart tijdens toestandswoede zijn relatief gezien verwaarloost ten opzichte van de affectieve, fysiologische en gedragsmatige aspecten volgens Spielberger et. al., (1995). Hierdoor gingen Kassinove en Sukhodolsky (1995) zich richten op de negatieve fenomenologische –verschijnselen- gevoelens en de gepaarde cognities, die gelabeld zijn als woede door een individu. Kassinove et. al. (1995, p.7) definiëren woede als “een negatief (interne) emotie die geassocieerd wordt met specifieke cognitieve en perceptuele verwarringen en defecten (bijv. (mis)appraisals, errors en (mis)attributies), labellen, fysieke processen en scripts), waarbij de beleving kan variëren in frequentie, intensiteit en duur”. De multidimensionale conceptualisatie van Kassinove en Sukhodolsky (1995) heeft met name betrekking tot de effecten van woede. Daarentegen definieert Novaco (2007, p. 25) woede als “a negatively toned emotion, subjectively experienced as an aroused state of antagonism toward someone or something perceived to be the source of an aversive event”. Met zijn definitie voegt Novaco een interpersoonlijke dimensie toe aan het construct van woede. Novaco beschouwt woede als een emotionele toestand, waarbij fysiologische opwinding en antagonistische cognities voorspellend zijn voor gewelddadig gedrag (Hornsveld, Muris & Kraaimaat, 2011).Verscheidene onderzoeken hebben ook de relatie tussen hostiliteit en woede aangetoond. Anger en hostiliteit (negatieve evaluatie van personen en omgeving) bleken zowel in klinische als non-klinische steekproeven gecorreleerd (Del Vecchio & O’Leary, 2004). Ramírez & Andreu (2006) vonden eveneens een sterke positieve correlatie (r = .60) tussen hostiliteit en anger. De onderzoekers vonden in deze studie eveneens een positieve relatie tussen impulsiviteit, specifieker tussen non-planning impulsiviteit en anger. Spielberger, et. al., (1995) erkennen dat de drie constructen- woede, agressie en hostiliteit- refereren naar verschillende concepten. Tevens merken zij op dat er in het onderzoeksveld geen consensus heerst over een eenduidige geaccepteerde definitie van de termen. Ook bestaat er volgens hen geen consensus over hoe deze constructen gemeten moeten worden (Spielberger, et. al., 1995; Spielberger, Jacobs, Russell & Crane, 1983). Omdat deze concepten volgens hen wel nauw aan elkaar gerelateerd zijn en vaak samengaan (Spielberger, Jacobs, Russell & Crane, 1983) refereren deze auteurs gezamenlijk naar deze constructen als componenten van een woede (anger), hostiliteit en agressie (AHA!) syndroom (Spielberger et. al., 1983). Binnen het AHA! syndroom wordt woede gezien als een gevoel of staat, hostiliteit als een attitude of een persoonlijkheidstrek, en agressie als gedrag (Spielberger, Jacobs, Russell & Crane, 1983). Specifieker schreven zij:
-5-
“The concept of anger usually refers to an emotional state that consists of feelings that vary in intensity, from mild irritation or annoyance to intense fury and rage. Although hostility usually involves angry feelings, this concept has the connotation of a complex set of attitudes that motivate aggressive behaviors directed toward destroying objects or injuring other people.... While anger and hostility refer to feelings and attitudes, the concept of aggression generally implies destructive or punitive behavior directed towards other persons or objects.” (Spielberger, Jacobs, Russell & Crane, 1983, p. 16).
De kern van AHA! syndroom is volgens de auteurs woede, omdat agressie en hostiliteit vaak door elkaar zijn gebruikt in de onderzoeksliteratuur. Opperen Spielberger, et. al., (1995) om de intentie van een agressor te bepalen, zodoende kan men differentiëren tussen deze constructen. Hierbij is een belangrijk rol voor woede weggelegd. Volgens Kassinove et. al. (1995) is agressie, een gedrag met een specifiek doel of een gedrag om sociale regels te overtreden. Hierbij wordt agressie onderverdeeld in twee types, te weten instrumentele en vijandige agressie. Instrumentele agressie is een vorm van agressief gedrag om een specifiek doel te bereiken. Hierbij wordt de agressie niet gemotiveerd door woede, maar is het gericht op het overwinnen van een obstakel die tussen een agressor en zijn doel staat. De agressie wordt wel vaak op personen gericht, echter is het vaak geen reactie maar een bewuste actie, zoals bij een overval. Het tweede type agressie is vijandige agressie, welke vaak ontstaat als reactie op negatief affect of provocaties. Vijandige agressie (hostile aggression) verwijst naar agressief gedrag wat gemotiveerd wordt door woede. Deze vorm van agressie vindt vaak plaats in situaties waarbij, bijvoorbeeld een persoon oneerlijk behandeld is of onrecht is aangedaan.
Gaat woede altijd vooraf aan agressie? Kassinove, Sukhodolsky, Tsytsarev & Solovyova (1997) onderzochten het voorkomen van woede episodes, onder Amerikaanse en Russische subjecten. Hieruit bleek dat bij 80% van de gevallen de woede uitgelokt werd door andere personen. Bij 87% van de Amerikanen bleek dat verbale expressie van de woede, zoals schreeuwen en het doen van sarcastische uitspraken tot de meest voorkomende expressies behoorden. Onder de Russische deelnemers bleek deze 60% te zijn. Probleemoplossend zijn en neigen om de woede te controleren, werd bij 65% van de Russen gezien en bij 64% van de Amerikanen. Gewelddadig gedrag, zoals slaan, werd slechts bij 11% van de Amerikanen en bij 8% van de Russen gerapporteerd. Volgens Averill (1983) hoeft woede niet automatisch te leiden tot agressie, maar wanneer een persoon woedend is, kan hij/zij wel sneller in agressief gedrag vervallen. Je woede naar buiten toe uiten is waarschijnlijk
-6-
Formatted: Dutch (Netherlands)
het meest bevredigend wanneer men denkt weer controle te krijgen over de situatie, of recht doet aan de onrechtvaardigheid die men heeft gevoeld dan wel het gedrag van de ander mogelijk zal veranderen (Averill, 1983).
State-Trait persoonlijkheidstheorie
In pogingen om het concept en het begrip van woede te verduidelijken voegde Spielberger (1999) de State-Trait persoonlijkheidstheorie toe aan het concept van woede. Woede assessment moet volgens Spielberger (1999) een onderscheidt kunnen maken tussen de ervaren intensiteit van woede en hoe vaak men woede ervaart (frequentie) en of de woede wordt geuit of gecontroleerd. De State-Trait persoonlijkheidstheorie van Spielberger omschrijft woede als een emotie, die varieert in intensiteit en bestaat uit twee hoofdcomponenten, namelijk toestandswoede en trekwoede. State anger (toestandswoede) verwijst naar een voorbijgaande emotioneel-fysiologische conditie, welke bestaat uit subjectieve gevoelens en activatie van fysiologische processen (Deffenbacher, 1992; Spielberger, 1999; Spielberger et. al., 2009; Ramírez, et. al., 2006). Gevoelsmatig wordt state anger ervaren op een continuüm van weinig/geen boosheid tot milde en matige emoties, zoals irritatie, ergernis en frustratie, tot hoge emotionele beladen toestanden, zoals razernij. Fysiologisch gezien varieert state anger van weinig tot geen fysiologische arousal tot sympathische arousal, verhoogde spanning in de gezichts- en lichaamsspieren, en het vrijkomen van bijnier hormonen. Samenvattend is state anger een emotioneel-fysiologische toestand, die ontstaat als directe respons op situaties en gekenmerkt wordt door subjectieve gevoelens die variëren in intensiteit (Spielberger, 1999). De affectieve fluctuatie in de intensiteit –van woedewordt veroorzaakt door cognitieve appraisals betreffende onrechtvaardigheid, oneerlijkheid en frustraties. Wanneer de bron in een situatie ervaren wordt als intentioneel, vermijdbaar en onrechtvaardig, zal woede escaleren, waarbij de gepaarde activatielevels van het autonome zenuwstelsel zullen toenemen (Ramírez, et. al., 2006). Trait Anger (trekwoede) verwijst naar een stabiele persoonlijkheidsdimensie (temperament) en geeft aan in hoeverre men geneigd is om woede te ervaren in de loop van de tijd. Hierbij zullen individuele verschillen optreden in hoe men emotionele situaties appraised op een boze manier. Eveneens of men boos reageert (readiness to act angrily) in deze situaties (Ramírez, et. al., 2006). Individuen die hoog scoren op trekwoede ervaren vaker en intenser toestandswoede (Desnoes & Deffenbacher, 1995; Deffenbacher, 1992; Spielberger, 1999; Spielberger, Reheiser & Sydeman, 1995; Spielberger & Reheiser, 2009; Ramírez, et. al., 2006).
-7-
Hoogscoorders zullen sneller woedegevoelens ervaren als reactie op vrij relatief onschuldige triggers, zoals een treinvertraging of wanneer er een lange rij staat bij de kassa. Maar ook specifieke stimuli die belangrijk zijn voor een persoon kunnen gevoelens van woede oproepen bij een individu, zoals competitie of onrechtvaardigheid (Ramírez, et. al, 2006).
Volgens Martin en zijn collega’s (2000) bestaat Trait Anger uit drie basisdimensies (drie-factoren-model). Het drie-factoren-model bestaat uit: (a) een emotionele (affectieve) dimensie, (b) een gedragsmatige dimensie en (c) een cognitieve dimensie. Het ervaren van woedegevoelens is de affectieve component. De behavioral component representeert de openlijke ‘agressieve’ handelingen, bijvoorbeeld slaan. De cognitieve component representeert de neiging om de wereld vanuit een negatieve houding en als onbetrouwbaar te beschouwen, ook bekend als hostiliteit. Met hun onderzoek hebben Martin, et. al., (2000) ondersteuning gevonden dat trekwoede het beste opgevat kan worden in termen van het drie-factoren-model. Volgens Deffenbacher en zijn collega’s (1996) kan men op basis van de State Trait Anger theorie logischerwijs vijf algemene theoretische voorspellingen doen. De onderzoekers hebben de volgende hypotheses onderzocht in hun studie; de elicitation hypothese, intensity hypothese, negative expression hypothese, consequence hypothese en discrimination hypothese. De elicitation hypothese houdt in dat de trekwoede verwijst naar de neiging om gemakkelijker/ sneller boos te worden. Wanneer men hoog scoort op trekwoede, zal men volgens deze hypothese eerder woede ervaren in het dagelijkse leven. De intensity hypothese stelt dat individuen met een hoge score op trekwoede de tendens hebben om met heftigere woede te reageren wanneer men geprovoceerd wordt. Door de intensiteit en frequentie van de woedereacties, wordt aan de hand van de negative expression hypothese bovendien voorspeld dat individuen die hoog scoren op trekwoede minder goed om kunnen gaan met hun woede en zich op een negatievere en minder constructieve manier zullen uiten. Specifieker stelt de negative expression hypothese dat individuen die hoog scoren op trekwoede onvoldoende coping vaardigheden hebben, waardoor zij hun woede op een onaangepaste en disfunctionele manier zullen uiten. De negative consequence hypothese stelt zodoende dat individuen die een hoge score op trekwoede hebben bovendien vaker woede gerelateerde consequenties ervaren, zoals conflicten in de sociale omgeving. Als trekwoede inderdaad een unieke kwetsbaarheid voor woede reflecteert en dus niet voor andere emoties, dan zal trekwoede sterker samenhangen met boosheid gerelateerde constructen dan met niet-boosheid gerelateerde constructen. Met andere woorden trekwoede zou sterker gerelateerd moeten zijn aan toestandswoede dan aan andere psychologische constructen, zoals angst. Deze laatste hypothese noemt men de discrimination hypothese. Deffenbacher en -8-
zijn collega’s (1996) hebben in hun onderzoek voor alle vijf de hypotheses ondersteuning gevonden. Hiermee hebben zij bewijs geleverd voor het bestaan van een onderliggende persoonlijkheidsdimensie die verschillen tussen individuen veroorzaakt qua ervaring en expressie van woede. Kortom, individuen die verhoogd scoren op trekwoede (trait anger) lijken dus inderdaad, sneller boos te worden, heftigere woedegevoelens te ervaren, minder controle hebben over hun woede en vaker woede gerelateerde consequenties te ervaren.
Verslaving, toestandswoede en trekwoede De beschikbare onderzoeken naar woede zijn met name uitgevoerd binnen de algemene populatie waarbij de steekproeven vaak bestonden uit studenten of deelnemers uit de algemene populatie. Behalve voor alcoholmisbruik zijn er helaas weinig studies beschikbaar die de rol van woede in relatie tot het gebruik van drugs onderzocht hebben. Het beperkte onderzoek dat is uitgevoerd, zal hieronder beschreven worden. Volgens het onderzoek van Brownell, Marlatt, Lichtenstein & Wilson (1986) kan woede zorgen voor een terugval bij diverse verslavingen. Tevens blijkt uit de literatuur dat verslaafden vaker woede ervaren dan niet gebruikers. De Mojá en Spielberger (1997) vonden bijvoorbeeld dat drugsmisbruikers vaker woede ervoeren dan niet-gebruikers, en dat zij hun woede vaker zouden richten op personen en/of objecten. Tevens zouden drugsmisbruikers moeite hebben om hun woede te controleren. Drugsmisbruikers hadden namelijk significant hogere scores op de toestand- en trekwoede schalen, de Trait-Angry Temparement en Reactie subschalen en de Anger-Out en beide Anger Expressie schalen dan niet-gebruikers. Tevens behaalden zij significant lagere scores op de Anger Control schaal ten opzichte van gezonde subjecten. Meerdere onderzoeken hebben bovendien aangetoond dat verslaafden weinig controle hebben over hun woede impulsen (De Mojá, 1997; De Mojá & Spielberger, 1997). De karaktereigenschap impulsiviteit zou zodoende een risicofactor kunnen zijn voor onder andere agressief gedrag. Met hun onderzoek toonden Moeller, Dougherty, Barratt, Schmitz, Swann & Grabowski (2001) inderdaad aan dat patiënten met een diagnose middelen misbruik, hoog scoren op impulsiviteit, wat gemeten was met de BIS-11. Het onderzoek van De Mojá (1997) toont aan dat drugsmisbruikers gekenmerkt worden door een external locus of control, agressie en angst. Eftekhari et al. (2004) suggereren dat expressie van woede en een vermijdende coping stijl, risicofactoren zijn voor middelengebruik. Woede die naar buiten toe werd geuit was in hun onderzoek significant geassocieerd met zowel alcohol als marihuana gebruik. Tevens was het gebruik van alcohol in de vroege adolescentie geassocieerd met verhoogde niveaus van woede in de late adolescentie.
-9-
Alcoholgebruik en trekwoede zijn naast de ervaring van woede in diverse onderzoeken geassocieerd met de expressie van woede, ofwel agressie (Parrot & Giancola, 2004; Tivis, Parsons & Nixon, 1998; Wilkowski & Robinson, 2007).
Uit het onderzoek van Parrott & Giancola (2004) bleek dat mannen die onder invloed van alcohol waren lage levels van anger control en hoge trekwoede scores rapporteerden. Trekwoede was hierbij een significante voorspeller van agressie, echter alleen bij mannen die onder invloed van alcohol waren en die lage levels van woede controle rapporteerden. Uit het onderzoek van Tivis, Parsons & Nixon (1998) bleek dat boosheid positief gecorreleerd was met depressie bij zowel mannelijke als vrouwelijke alcoholisten. Interessanter is de bevinding dat bij de vrouwengroep boosheid eveneens positief gecorreleerd was met middelenmisbruik. Woede en agressie hebben diverse negatieve uitkomsten, een van die uitkomsten is middelenafhankelijkheid, zoals Sharma, Suman, Murthy & Marimuthu (2012) hebben aangetoond. In hun studie onderzochten Sharma et al. (2012) de relatie tussen trekwoede, toestandswoede, de expressie van woede en kwaliteit van leven bij alcoholisten. Proefpersonen in de aan middelen afhankelijke groep rapporteerden een hogere toestand- en trekwoede scores, ervoeren en uitten hun woede vaker en hadden een lagere kwaliteit van leven (blijkend uit lichamelijke– en psychologische problemen en problemen in de sociale omgeving). De controle groep rapporteerde lagere scores van toestand- en trekwoede met een hogere kwaliteit van leven. Interessant genoeg werd 33% van de totale variantie in de kwaliteit van leven verklaard door woede. Ook bleek uit dit onderzoek dat woede een oorzaak kán zijn van het gebruik van alcohol en drugs en vice versa. Er werd met andere woorden dus een wederkerige relatie gevonden tussen gevoelens van woede en het gebruik van alcohol en drugs. Aharonovich, Nguyen & Nunes (2001) deden onderzoek onder marihuana-, heroïne- en cocaïnemisbruikers en een groep gezonde subjecten. Hierbij onderzochten de onderzoekers of de groepen verschilden wat betreft zelf gerapporteerde woede. Het construct woede werd in dit onderzoek gemeten met Spielbergers STAXI (1996). Uit het onderzoek bleek dat middelenmisbruikers relatief gezien vaker en intensere woedegevoelens (state anger) ervoeren in vergelijking met de normale populatie. Echter was er geen verschil tussen de groepen misbruikers en de algemene populatie wat betreft hen scores op trekwoede. Tevens rapporteerden alle drie de groepen ongeveer gelijke niveaus van woede en frustratie. Opvallend was wel dat de proefpersonen in de middelengroepen verschillend scoorden op de expressieschalen. De cocaïnegroep scoorde het hoogst op de woede expressieuit schaal. Dit suggereert dat cocaïne gebruikers eerder hun woede op een agressieve manier uiten gericht op personen of objecten in hun omgeving. Er werden geen verschillen gevonden - 10 -
op de woede expressie-uit schaal tussen de marihuana- en heroïnegroep. Tevens scoorde de cocaïnegroep hoger op de expressie-uit schaal dan de marihuanagroep. De onderzoekers hebben tot slot geen ondersteuning gevonden voor hun voorspelling dat de heroïnegebruikers, hogere niveaus van woede zullen rapporteren. Het onderzoek van Walfish, Massey & Krone (1990) had eveneens als doel om te onderzoeken wat de verschillen en overeenkomsten zijn tussen alcohol-, cocaïne-, cannabis- en opiaatverslaafden, ten aanzien van gerapporteerde woedescores. Er werden geen significante verschillen gevonden tussen de gerapporteerde trekwoede scores ongeacht de keuze van drugs. Wel had de groep verslaafden significant hogere scores op trekwoede ten opzichte van de algemene populatie. Samenvattend wijst literatuuronderzoek uit dat er weinig onderzoek is uitgevoerd naar de rol van woede in relatie tot middelengebruik. De beschikbare studies wijzen uit dat woede een risicofactor is voor terugval in middelengebruik en gerelateerd is aan een lage kwaliteit van leven onder alcoholisten. Eveneens blijkt dat verslaafden ten opzichte van gezonde subjecten, vaker en intenser woede ervaren, minder controle hebben over hun woede en de woede vaker op personen en objecten richten (verhoogde scores op woede expressie-uit schaal). Interessanter is de bevinding dat alcoholgebruik en verhoogde scores op trekwoede gerelateerd zijn aan woede expressie-uit, agressie en klachten van depressie. Activerende middelen, zoals cocaïne lijkt sterker gerelateerd te zijn aan expressie-uit, echter is er weinig onderzoek verricht naar de verschillen en overeenkomsten tussen verschillende psychoactieve middelen en hoe zij in relatie staan tot gerapporteerde woede scores. Besluitend kunnen we stellen dat er in het onderzoeksveld meer aandacht besteed moet worden aan de relatie tussen woede en psychoactieve middelen, om zodoende de relatie beter te kunnen begrijpen.
Persoonlijkheid & Trait Anger Sinds de jaren ‘70 is er meer aandacht gekomen voor de relatie tussen persoonlijkheid en trekwoede (Bettencourt, Talley, Benjamin & Valentine, 2006). Sindsdien hebben een groot aantal empirische studies aangetoond dat er een link is tussen woede, depressie, temperament en karakterdomeinen van persoonlijkheid (Balsamo, 2013). Voor het concept van persoonlijkheid is er tot op heden geen algemene definitie. Allport (1961) definieert de persoonlijkheid als een dynamisch en georganiseerd geheel van kenmerken die aan een persoon worden toebedeeld. Deze kenmerken zijn bepalend waarop een individu zal reageren binnen verschillende situaties, de manier waarop hij denkt en waardoor hij/zij gemotiveerd zal worden. Voor dit onderzoek is het van belang om op te merken dat
- 11 -
persoonlijkheid wordt geconceptualiseerd zoals in het Vijffactoren Model (Hoekstra, Ormel & De Fruyt, 1996). Individuen kunnen over het algemeen gedefinieerd worden aan de hand van de vijf factor persoonlijkheidstheorie, de Big 5: Openheid voor ervaringen, Consciëntieusheid, Extraversie, Altruïsme -Agreeableness- en Neurotisicme. Uit onderzoeksliteratuur komt naar voren dat woede met name gerelateerd is aan Neurotisicme en lage scores op Agreeableness. Tevens komt uit deze onderzoeken naar voren dat Neurotisicme de sterkste correlatie heeft met woede. Hoe hoger de score op Neurotisicme, hoe hoger de score op trekwoede (Martin, Watson, & Wan, 2000). Ten aanzien van de expressiestijlen van woede en de relatie met de Vijfactoren Model, rapporteren Martin en collega’s (2000), dat anger expressie-in gerelateerd is aan hoge levels van Neuroticisme, lage levels van Agreeableness en lage levels van Extraversie en Consciëntieusheid. Wat betreft anger expressie-out rapporteren de onderzoekers lage levels van Agreeableness en Consciëntieusheid met hoge levels van Neurotisicme. Mensen die hoog scoren op vriendelijkheid zijn over het algemeen oprecht, tolerant, openhartig met veel sociale interesses. Uit het onderzoek van Özyesil (2012) bleek dat vriendelijkheid negatief gecorreleerd was met trekwoede, woede expressie-in en woede expressie-uit. Vriendelijkheid bleek wel positief gecorreleerd met de regulatie van woede. Uit de systematische review van Bettencourt et. al., (2006) bleek dat antagonisme, wat het tegenovergestelde is van vriendelijkheid (i.e. lage score op vriendelijkheid), positief gecorreleerd was met agressie. Tevens blijkt uit de review dat Neurotisicme eveneens positief gerelateerd is aan agressie. Soortgelijke resultaten worden ook gevonden in het onderzoek van Decuyper, De Bolle & De Fruyt (2011). Aan de hand van de NEO-FFI hebben zij de persoonlijkheid van forensisch psychiatrische patiënten in kaart gebracht. De onderzoekers concludeerden dat een hoge score op Neurotisicme en een lage score op Agreeableness voorspellers waren van woede. Volgens Sanz, Garcia-Vera & Magán (2010) verklaart de Big 5 ongeveer 30%-60% van de individuele verschillen in trekwoede en hostiliteit. Wederom bleken met name Neuroticisme en Agreeableness gerelateerd aan trekwoede, waarbij Neuroticisme een positieve relatie had met trekwoede en Agreeableness een negatieve relatie. Cooperativeness is gerelateerd aan samenwerken. Met zijn onderzoek heeft Balsamo (2013) aangetoond dat er een negatieve relatie is tussen cooperativeness en trekwoede. Bestaande studies bieden dus bewijs voor een relatie tussen (trek)woede en algemene persoonlijkheidstrekken, zoals geformuleerd in het Vijffactoren Model. Significante correlaties worden gevonden voor Neuroticisme en Agreeableness (Sanz, et. al., 2010; Martin, et. al., 2000; Decuyper, et. al., 2011; Özyesil, 2012). In de beschreven onderzoeken vertoont Neurotisicme de
- 12 -
sterkste correlatie met trekwoede. Deze relatie is positief, hoge scores op trekwoede gaan gepaard met hogere scores op Neurotisicme. Eveneens vertoont Neurotisicme sterke positieve relaties met agressie. De relatie tussen Agreeableness en trekwoede is negatief. Dit houdt in dat hogere scores op vriendelijkheid gepaard gaan met lagere scores op trekwoede en vice versa. Ten aanzien van expressie stijlen, zijn hoge niveaus van Neurotisicme in meerdere onderzoeken positief gecorreleerd met expressie-uit. Hoge niveaus van Agreeableness waren gerelateerd aan expressie-in. Opvallend is dat met betrekking tot de correlatie tussen woede enerzijds en Extraversie en Openheid anderzijds, nauwelijks tot geen bewijs te vinden is in onderzoeksliteratuur.
Woede, agressie, hostiliteit, depressie en angst Uit literatuur is gebleken dat er een sterk verband bestaat tussen het hebben van een psychische aandoening en het vertonen van agressief gedrag (Aharonovich, Nguyen & Nunes, 2001; Balsamo, 2013; Felson, Silver, & Remster, 2012; Maiuro, Cahn, Vitaliano, Wagner, Zegree, 1988; Spielberger & Reheiser, 2009). Echter zijn deze onderzoeken gebaseerd op verschillende theorieën die uitgaan van diverse perspectieven. Desalniettemin is het hebben van negatieve gevoelens een belangrijk aspect dat ten grondslag ligt aan agressief gedrag. Verschillende onderzoeken hebben aangetoond dat depressieve patiënten vaker woede, hostiliteit en geïrriteerdheid ervaren ten opzichte van gezonde proefpersonen (Ferguson, Averill, Rhoades, Rocha, Gruber & Gummattira, 2005; Spielberger & Reheiser, 2009; Balsamo, 2013). Hierdoor hebben sommige onderzoekers gesuggereerd dat het wellicht mogelijk is dat geïrriteerdheid en woede, algemene indicatoren zijn voor een depressie (Ferguson, et. al., 2005). Negatieve gevoelens, zoals somberheid of schuldgevoelens, staan vaak op de voorgrond bij een depressie. Het hebben van een depressie is dan ook een sterke voorspeller van agressief gedrag. Een mogelijke uitwerking van een depressie kunnen woedeaanvallen zijn (Ferguson, Averill, Rhoades, Rocha, Gruber & Gummattira, 2005). Er wordt dan ook voorgesteld dat woedeaanvallen een specifieke vorm van woede is onder depressieve patiënten. Het doel van een woedeaanval is volgens Ferguson, et. al., (2005) het verkrijgen van een interne beloning, omdat het werkt als een ontlading van negatieve gevoelens. Hierbij gaat het om een impulsieve vorm van agressie welke gericht kan zijn tegen objecten en/of personen. Suïcidaal gedrag kan gezien worden als een manier waarop agressie naar het eigen individu wordt geuit – woede expressiein- (Felson et. al., 2012). McMurran, Egan, Richardson en collega’s (2000) hebben met hun onderzoek ook aangetoond dat er een relatie is tussen het hebben van een depressie en het vertonen van woede of agressie. De onderzoekers onderzochten of er sprake was van een hogere mate van angst en depressiviteit - 13 -
onder patiënten die hoog scoren op woede en agressie. Het onderzoek bestond uit twee groepen. Een groep die woede of agressief gedrag vertoonde en een tweede groep die dit gedrag niet vertoonde. Aan de hand van de State-Trait Anger Expression Inventory (STAXI) werd de ervaring en het vertonen van woede en agressie gemeten. Met behulp van de Hospital Anxiety and Depression Scale (HADS) werd de angst en depressie gemeten. Opvallend was dat er in beide groepen een relatie is aangetoond tussen angst, depressie en woede. Uit een recente studie van Deschênes, Dugar, Fracalanza & Koerner (2012) bleek dat woede en angst gerelateerd zijn. De onderzoekers suggereren dat de symptomen van een Gegeneraliseerde Angststoornis (GAS) versterkt zouden worden door woede. Individuen die lijden aan GAS worden gekenmerkt door zich excessief en ongecontroleerd zorgen te maken over alledaagse dingen. Zoals geld, interpersoonlijke relaties en gezondheid. Deschênes et. al., (2012) onderzochten hoe constructen zoals woede, hostiliteit, agressie, woede-expressie en woedecontrole bijdragen aan GAS. Deze constructen werden gemeten aan de hand van vragenlijsten, zoals de STAXI-2 en Agressie Vragenlijst (AVL). De Generalized Anxiety Disorder Questionnaire (GAD-Q-IV) werkt gebruikt om individuen die aan GAS lijden te identificeren. De vragenlijsten werden afgenomen onder 381 studenten, welke gediagnosticeerd waren met GAS. Er werd onderzocht hoe deelnemers reageerden op woede-uitlokkende situaties. Hieruit bleek dat hogere levels van woede (trekwoede) en andere dimensies van woede, geassocieerd waren met zorgen maken en angst. Specifieker, hostiliteit (gemeten met de AVL) en geïnternaliseerde woede (STAXI-2), droegen bij aan de hevigheid van de GAS-symptomen. Sterker nog in tegenstelling tot andere vormen van woede, zou geïnternaliseerde expressie -koken van woede zonder het te laten merken- de sterkste voorspeller zijn van GAS. Dit wijst erop dat woede en angst gepaard gaan en verhoogde niveaus van woede gerelateerd zijn aan GAS. Volgens de onderzoekers speelt ambiguïteit van de situatie en gedachteprocessen die kenmerkend zijn voor individuen met een GAS een rol. Wellicht is het zo dat wanneer een individu met GAS zich in een ambigue situatie bevindt, bij voorbaat uitgaat van een negatieve uitkomst. Dit gedachteproces zou kunnen resulteren in verhoogde angst. Tevens is er bewijs dat dezelfde gedachteprocessen ook gelden voor individuen die snel boos kunnen worden. Hierdoor denken de onderzoekers dat (verhoogde) woede en GAS beide manifestaties zijn van dezelfde gebiaste gedachteproces. Volgens de onderzoekers zou bijvoorbeeld, intolerantie voor onzekerheid een onderliggende cognitieve kwetsbaarheid kunnen zijn. Intolerantie voor onzekerheid kan veroorzaakt worden door een set van negatieve gedachten/ kernopvattingen. Een mogelijkheid is dat individuen die niet om kunnen gaan met onzekere situaties, en deze onzekerheid labelen als onrechtvaardig, dit weer kan leiden tot woede en/of angst. Echter is er meer onderzoek nodig om - 14 -
de rol van intolerantie voor onzekerheid en de relatie tussen woede en angst te begrijpen. Eveneens vermoeden de onderzoekers (Deschênes et. al., 2012) dat symptomen van woede, de behandeluitkomst van een angst negatief kunnen beïnvloeden, omdat woede en hostiliteit bijdragen aan het voortbestaan van de symptomen van GAS. Wanneer hier geen aandacht aan besteed wordt tijdens de cognitieve behandeling, zullen individuen niet volledig kunnen profiteren van de angstbehandeling. Echter merken de onderzoekers op dat er nader onderzoek nodig is naar de rol van woede in GAS, om ook de behandeluitkomst te verbeteren.
Het belang van woede assessment Door verscheidene onderzoeken is het duidelijk geworden dat woede samenhangt met gezondheidsproblemen (Gentry et. al., 1972; Deffenbacher, 1992; Liebsohn et. al., 1994), sterk gerelateerd is aan agressie, depressie en angst (Spielberger et. al., 1992; Bushman & Anderson, 1998; Wilkowksi & Robinson, 2007; Deschênes, Dugas, Fracalanza & Koerner, 2012), negatieve uitkomsten op het werk (Deffenbacher, 2011), verminderde effectiviteit (Deffenbacher, 2011), problemen in persoonlijke relaties (Deffenbacher, 1992; Liebsohn et. al., 1994), huiselijk geweld (Giancola, Saucier & Gussler-Burkhardt, 2003; Maiuro, Cahn, Vitaliano, Wagner & Zegree, 1988) en middelengebruik (Eftekhari, Turner, Larimer, 2004), waaronder alcoholmisbruik (Liebsohn, Oetting & Deffenbacher, 1994; De Mojá & Spielberger, 1997). Behalve de bovenstaande nadelige gevolgen die gerelateerd zijn aan woede, is er nog een reden om onderzoek te verrichten naar deze emotie. Zoals eerder beschreven, is woede een basisemotie die individuen veelvuldig ervaren in hun dagelijks leven (Averill, 1983). Onderzoek naar woede is niet alleen relevant voor de algemene populatie, maar gezien de prevalentie ook voor de psychiatrische populatie. Uit een onderzoek van Posternak & Zimmerman (2012) blijkt dat bij psychiatrische patiënten woede vaak voorkomt. Tevens blijkt uit onderzoek van McDernut, Fuller, Digiuseppe, Chelminiski & Zimmerman (2009) dat ongeveer één op de drie patiënten gekenmerkt wordt door woede (Trait Anger), waarbij hun woede gerelateerd is aan het algemeen functioneren. Een hoge Trait Anger score ging namelijk vaak gepaard met zowel meer psychiatrische comorbiditeit als een verslechterd psychosociaal functioneren. Uit ander onderzoek blijkt tevens dat woede van grote invloed is op de behandeling en de behandeluitkomst van patiënten. Patiënten die namelijk gekenmerkt worden door woede, hebben vaak een starre houding jegens verandering, hebben een groter risico om vroegtijdig te stoppen met de behandeling, hebben een slechtere therapeutische relatie met hun behandelaar en komen minder snel tot overeenstemming wat betreft de behandeldoelen (DiGiuseppe & Tafrate, 2001 & 2007; Hubble, Duncan, & Miller, - 15 -
2004; Owen, 2011). Gezien de hoge prevalentie van woede en de nadelige gevolgen van woede voor zowel de (psychiatrische) patiënten als de behandelaren, is het belangrijk om te kunnen screenen naar de aanwezigheid van woede om zodoende mogelijkerwijs hierop in te kunnen spelen tijdens de therapie. In Nederland wordt momenteel onder andere de gevalideerde Nederlandse versie van de Agression Questionnaire (AVL) van Buss en Perry (1992) gebruikt. Maar de AVL richt zich voornamelijk op agressie en zijn componenten en in mindere mate op woede. Een ander instrument wat gebruikt wordt om woede en andere aspecten ervan te meten, is de Anger Disorder Scale (ADS) van DiGiuseppe en Tafrate (2004). Hier is ook een Nederlandse bewerking van beschikbaar, maar geen Nederlandse normering (De Ruiter en Hildebrand, 2009). De State- Trait Anger Expression Inventory-2 (STAXI-2) van Spielberger (1999) is recent in het Nederlands vertaald, echter ontbreken er tot op heden normerings- en validiteitsonderzoeken naar de STAXI-2. Samenvattend, meer onderzoek naar woede en hieraan gerelateerde constructen is belangrijk, omdat woede een hoge prevalentie heeft in zowel de algemene als de psychiatrische populatie. Bovendien kan de emotie leiden tot nadelige gevolgen voor individuen in hun dagelijks leven. Uit bovenstaande tekst is af te leiden dat onderzoek naar woede ook belangrijk is in de context van behandeling, aangezien verhoogde niveaus van woede nadelige gevolgen kunnen hebben voor de patiënt, behandelaar, behandelrelatie en behandeluitkomst. Opvallend is dat qua inventarisatie en diagnostiek van woede het instrumentarium erg beperkt is. Internationaal wordt de STAXI-2 veelvuldig gebruikt en het instrument lijkt veelbelovend. Een van de doelen van het huidige onderzoek is, om de constructvaliditeit van de STAXI-2 te onderzoeken, wanneer de resultaten bevredigend zijn kan het instrument ook in Nederland toegepast worden. 1.2
Doel van de studie
Gezien de hoge prevalentie van woede en de nadelige gevolgen van woede voor zowel de (psychiatrische) patiënten als de behandelaren, is het belangrijk om te kunnen screenen naar de aanwezigheid van woede (Trait Anger) om zodoende mogelijkerwijs hierop in te kunnen spelen tijdens de therapie. Opvallend is dat qua inventarisatie en diagnostiek van woede het instrumentarium erg beperkt is. Het doel van dit onderzoek is om de psychometrische kwaliteiten van de STAXI-2 te onderzoeken via de constructvaliditeit binnen een groep poliklinisch verslaafde patiënten. Hiermee kan dit onderzoek een bijdrage leveren aan uitbreiding van het diagnostische instrumentarium van woede. Een ander doel van het onderzoek is om een bijdrage te leveren aan inzicht in de relaties tussen de dimensies van woede gerelateerde trekken, agressieve trekken, angst, depressie en persoonlijkheidstrekken. - 16 -
1.3 Onderzoeksvraag en hypothesen Om de psychometrische kwaliteiten van de STAXI-2 te onderzoeken wordt er bij dit onderzoek gebruik gemaakt van de volgende onderzoeksvraag: Is er bewijs voor de constructvaliditeit van de Nederlandstalige versie van de STAXI-2 onder poliklinische verslaafde patiënten? De hierbij opgestelde deelvragen luiden als volgt: 1. Hangt de STAXI-2 samen met andere meetinstrumenten die woede gerelateerde constructen meten (AVL, NAS en hostiliteitschaal SCL-90)? Hypothese: We verwachten een positieve relatie tussen de scores op de verschillende vragenlijsten. Echter voor de controleschalen van de STAXI-2 verwachten we een negatieve samenhang met de resterende vragenlijsten. 2. Wat is de relatie tussen de verschillende dimensies van woede gerelateerde trekken (STAXI-2) en klachten van angst en depressie (SCL-90)? Hypothese: We verwachten dat angst- en depressieklachten positief samenhangen met de STAXI-2 schalen. Eveneens verwachten we een sterkere correlatie tussen angst- en depressieklachten met de expressie-in schaal ten opzichte van de expressie-uit schaal. Voor de controleschalen verwachten we een negatieve relatie met angst- en depressieklachten. 3. Wat is de relatie tussen de verschillende dimensies van woede gerelateerde trekken (STAXI-2) en algemene persoonlijkheidstrekken (NEO-FFI)? Hypothese: We verwachten dat Neurotisicme positief samenhangt met de STAXI-2 schalen, behalve met de controleschalen, hierbij verwachten we een negatieve samenhang te vinden. We verwachten dat persoonlijkheidstrek Vriendelijkheid, negatief samenhangt met de STAXI-2 schalen, behalve voor de controle schalen. Hierbij verwachten we een positieve relatie tussen de scores.
2 Methodologie 2.1
Deelnemers
Omdat het een onderzoek betreft bij de verslaafde populatie, is er voor gekozen om deelnemers te selecteren bij een verslavingsinstelling. Iedere ambulante patiënt van Bouman GGZ was geschikt om deel te nemen aan het onderzoek. Hierbij was de beoogde steekproefgrootte minimaal 50 patiënten. Voor het onderzoek zijn de volgende inclusie- en exclusiecriteria gehanteerd. De deelnemers kregen geen vergoeding voor hun deelname aan het onderzoek. Uiteindelijk hebben er in totaal 146 patiënten deelgenomen aan het onderzoek. - 17 -
Inclusie criteria: alle patiënten vanaf 18 jaar en ouder die zich aanmelden en een vervolg afspraak hadden bij de polikliniek van Bouman GGZ. Patiënten die reeds in behandeling waren mochten ook meedoen aan het onderzoek. De patiënten moesten de Nederlandse taal voldoende beheersen en begrijpen en bereid zijn om deel te nemen aan het onderzoek. Exclusie criteria: patiënten die 17 jaar of jonger zijn en/of de Nederlandse taal niet beheersen en begrijpen. Patiënten die sterke craving of ontwenningsverschijnselen ervoeren werden ook uitgesloten voor deelname aan het onderzoek.
2.2
Onderzoeksdesign
Dit onderzoek is passief-observerend bij een poliklinisch verslaafde groep patiënten. Er wordt waargenomen bij de groep middelen en/of alcohol afhankelijke proefpersonen alsook patiënten die voldoen aan de DSM-IV-TR voor misbruik, hoe zij scoren op de STAXI-2, de AVL, drie subschalen van de SCL-90 (angst, depressie, vijandigheid), de subschaal vriendelijkheid en neurotisicme van de NEO-FFI en de NAS totaalscore. De onderzoekspopulatie stond al vast, eveneens zijn de variabelen die gemeten zijn en de ervaringen van de deelnemers binnen het huidige onderzoek niet gemanipuleerd door de onderzoeker. Hierdoor was er geen sprake van een experimenteel onderzoek. 2.3
Materiaal
Om de convergente validiteit van de STAXI-2 te bepalen is onder andere de Nederlandstalige versie van de STAXI-2 ingevuld door de deelnemers. De STAXI-2 is door Hans Hovens en Marien Lievaart van het Engels naar het Nederlands vertaald. Voor de convergente validiteit is gebruik gemaakt van de volgende vragenlijsten: de Agressievragenlijst (AVL/AQ), drie subschalen van de SCL-90 (angst, depressie en vijandigheid), de subschalen vriendelijkheid (Agreeableness) en neurotisicme van de NEO-FFI, en de NAS. Tevens is in het onderzoek gevraagd naar biografische gegevens, zoals geslacht, leeftijd, opleiding alsook welke middelen de patiënten gebruiken. De benodigde tijd ter beantwoording van deze vragenlijsten duurde niet langer dan 60 minuten. Woede: STAXI-2 De STAXI-2 is een zelfrapportage vragenlijst, welke gebaseerd is op de State-Trait Anger theorie van Spielberger (Spielberger, 1999). Het instrument wordt gebruikt om pathologische woede in kaart te brengen (Spielberger, 1999) en bevat geen items om adaptieve woede of de
- 18 -
expressie hiervan in kaart te brengen. De vragenlijst is ontwikkeld om de huidige toestandswoede en woede als persoonlijkheidseigenschap te meten (trekwoede). De woede expressie subschalen meten de interne ervaring van woede, woede die naar buiten toe wordt geuit (outward expression) en of men zijn woede controleert. Volgens Spielberger (1999), heeft het instrument twee doelen. Ten eerste het in kaart brengen van de componenten van woede, om deze vervolgens te evalueren in het kader van normaal of abnormale persoonlijkheid. Ten tweede om te meten welke componenten een bijdrage leveren aan het ontwikkelen van gezondheidsproblemen. Het instrument bestaat uit 57 items en definiëren zes subschalen, namelijk ‘state anger’, ‘Trait Anger’, ‘anger-expression-out’, ‘anger-expression-in’, ‘anger control- out’, en ‘anger-controlin’. De respondent scoort de items op een vierpuntschaal van: 1 = ‘helemaal niet’ tot 4 =‘heel erg’. De State Anger (S-Ang schaal) meet de intensiteit van woedegevoelens op een specifiek moment en de neiging deze te uiten. Een voorbeeld item van S-Ang is: ik ben woedend. Deze schaal wordt weer verdeeld in drie subschalen, namelijk de ‘state anger/feeling angry’ (SAng/F), ‘state anger/feel like expressing anger verbally’ (S-ANG/V) en ‘state anger/feel like expressing anger physically’ (S-Ang/P). De eerste subschaal meet de intensiteit van momentane woedegevoelens. Een voorbeeld item van de S-Ang/F subschaal is: Ik voel me geïrriteerd. En de laatste twee subschalen meten de intensiteit om deze gevoelens verbaal of fysiek te uiten. Een voorbeeld item van de S-Ang/V subschaal is: Ik zou nu wel willen vloeken. Een voorbeeld item van de S-Ang/P subschaal is: Ik heb de neiging iemand een klap te geven. De Trait Anger meet de algemene predispositie van een persoon om gevoelens van woede te ervaren in de loop van de tijd. Trait Anger kan beschouwd worden als een persoonlijkheidstrek. Een voorbeeld item van T-Ang is: ik ben vlug driftig. Tevens kan deze schaal verdeeld worden in twee subschalen, namelijk de ‘Trait Anger/angry temperament’ (T-Ang/T) en de ‘Trait Anger/ angry reaction’ (T-Ang/R). De T-Ang/T subschaal meet woede dat ervaren wordt zonder provocatie. Een voorbeeld item is: ik verlies gauw mijn zelfbeheersing. Temperament verwijst naar de predispositie om woede te ervaren en is niet afhankelijk van situationele factoren. De T-Ang/R meet de reactiviteit van een persoon en verwijst naar de tendens om boos te worden, wanneer men kritiek krijgt of onjuist bejegend wordt. Een voorbeeld item is: ik voel me woedend worden wanneer ik iets goeds doe en dit wordt negatief gewaardeerd.
- 19 -
De woede expressie en controle schalen bestaan uit 4 componenten: (a) anger expression-out, het uiten van de woede naar mensen en objecten in de omgeving; (b) anger expression-in, woede die naar binnen toe wordt gericht; (c) anger control-out, het controleren van woedegevoelens, voorkomen dat deze naar buiten worden gericht; (d) anger control-in, het controleren van woedegevoelens, door de intensiteit van de onderdrukte woede te verminderen (i.e. ‘afkoelen’). De expressie schaal ‘anger expression-out’ (AX-O) meet hoe vaak boosheid ervaren wordt en of het op een negatieve manier extern geuit wordt. De uiting kan bijvoorbeeld vijandelijk zijn. Een voorbeeld item is: Wanneer ik boos of woedend ben, dan uit ik mijn boosheid. De ‘anger expression-in’(AX-I) meet of de woede onderdrukt wordt. Een voorbeeld item is: Wanneer ik boos of woedend ben, dan houd ik dit voor mezelf. De ‘anger control-out’(AC-O) schaal meet in hoeverre een persoon zijn fysieke of verbale uitingen van boosheid monitort en controleert naar buiten toe. Een voorbeeld item is: Wanneer ik boos of woedend ben, dan beheers ik mezelf. De ‘anger control-in’(AC-I) schaal meet hoe vaak de uiting van boosheid gecontroleerd wordt van binnen uit door zichzelf te kalmeren. Een voorbeeld item is: Wanneer ik boos of woedend ben, dan haal ik diep adem en probeer me te ontspannen. De laatste vier schalen geven tevens een boosheids-expressie index (AX Index) weer. De index geeft aan of een persoon geneigd is om zijn boosheid naar buiten toe, dus naar anderen te uiten of juist naar binnen toe, dus naar zichzelf. Volgens Spielberger (1999) hadden alle subschalen, behalve die van de T-Ang/R een hoge interne consistentie met alfa’s die varieerden tussen de 0.73-0.76. De Cronbach’s alfa voor de totaal score varieerde tussen de 0.730.95. Hoewel de STAXI-2 differentieert tussen verschillende constructen als woede, hostiliteit en agressie, kan men op basis van de theorie geen onderscheid maken tussen gezonde en ongezonde expressie stijlen of controle van woede (Deffenbacher, 2011).
Woede: Novaco Anger Scale (NAS) is ontwikkeld door Novaco (1994), en is gebaseerd op zijn information-processing model van woede (Novaco, 2003). De versie die in deze studie gebruikt wordt, is een Nederlandse vertaling van de eerste versie van de NAS (Novaco, 1994). Deze is recentelijk gebruikt in de studie van Hornsveld, Muris & Kraaimaat (2011). De vragenlijst bestaat uit twee delen. Deel A bevat 48 items en deel B bestaat uit 25 items. Centraal in deel A staat hoe individuen woede ervaren. Voor dit onderzoek is enkel gebruik gemaakt van deel A, wegens praktische redenen. In deel A staan uitspraken over wat mensen denken, voelen en doen ten aanzien van woede. De respondent dient op een driepuntschaal –nooit waar tot altijd waar- 20 -
aan te geven in hoeverre de uitspraak van toepassing is op hem/haar. De totale score wordt berekend uit de scores van drie subschalen, namelijk de cognitieve, fysiologische en gedragsmatige subschaal. De cognitieve subschaal beslaat 16 items, welke vier categorieën bevragen: rechtvaardigheid, achterdocht, ruminatie en vijandige houding. Een voorbeeld item is: Als iets mij eenmaal kwaad gemaakt heeft, blijf ik daaraan denken. Arousal, de tweede subschaal, gaat over de fysiologische activatie in de cardiovasculaire, endocriene en limbische systemen die de emotie teweegbrengt. De 16 items van de Arousal subschaal brengen de intensiteit, duur, somatische ervaring en aanleg voor ergernis in kaart. Een voorbeeld item is: Mijn spieren voelen strak en gespannen. De derde subschaal bevraagt de gedragsmatige component van woede. Deze 16 items gaan over impulsieve reacties, verbale agressie, fysieke confrontatie en indirecte expressie. Een voorbeeld item is: ik heb de neiging om met dingen te gaan smijten. De laatste subschaal, over woederegulatie, beslaat 12 items. Deze subschaal draagt niet bij aan de NAS totaalscore, omdat ze adaptieve aspecten van de woede-ervaring bevraagt. Daarentegen brengen de resterende subschalen maladaptieve kenmerken in kaart brengt. In de literatuur is weinig informatie te vinden wat betreft de interne consistentie. In een onderzoek onder forensisch psychiatrische patiënten (Hornsveld, et. al., 2011) bleken de psychometrische eigenschappen van de Nederlandstalige versie van de NAS goed te zijn. De test-hertest betrouwbaarheid, met een vier weken interval, voor de totaalscore van deel A, was .80. De Cronbach’s alfa’s voor deel A, varieerden tussen .92 en .95. De validiteit werd voldoende ondersteund, daar de vragenlijst op een betekenisvolle manier correleerde met andere maten voor woede, agressie en persoonlijkheid. Agressie: AVL De Agressie Vragenlijst (AVL; Meesters, Muris, Bosma, Schouten & Beuving, 1996) wat de Nederlandse versie van Buss en Perry’s (1992) Aggression Questionnaire (AQ) is. Totaalscores kunnen tussen de 29 en de 145 liggen. De vragenlijst meet vier vormen van agressieve persoonlijkheidstrekken en de respondent scoort de items op een vijfpuntschaal van: 1 = ‘helemaal mee oneens’ tot 5 = ‘helemaal mee eens’. De 29 items konden ondergebracht worden in vier subschalen: Fysieke Agressie (9 items), Verbale Agressie (5 items), Woede (7 items) en Vijandigheid (8 items). Voor de eerste twee schalen geldt dat het gaat om het kwetsen en/of het schaden van anderen. Hierbij gaat het om het daadwerkelijke agressief handelen of het uiten van agressie. Voor de schaal Woede geldt dat het gaat om de emotionele of affectieve componenten van gedrag. De schaal is een representatie van de fysiologische opwinding en voorbereiding voor
- 21 -
agressie. Een voorbeeld item van Woede is: Als ik gedwarsboomd word, laat ik mijn ergernis merken. De schaal Vijandigheid representeert de cognitieve component van gedrag, ofwel gedachten over onrecht en kwaadwillige intenties. Een voorbeeld item van Vijandigheid is: Als iemand bijzonder aardig doet, vraag ik me af wat hij van me wil. Onderzoek van Meesters et. al., (1996) toont aan dat de interne consistentie van de vier subschalen voldoende was en dat de test-hertest betrouwbaarheid stabiel bleek over tijd. De betekenisvolle relaties tussen de totaalscore op de AQ en scores op de zelfrapportage vragenlijsten voor persoonlijkheidstrekken als impulsiviteit en assertiviteit leverde ondersteuning voor de concurrente validiteit. Op basis van deze resultaten concludeerden Buss en Perry (1992) dat de AQ een goede indicatie weergeeft van de overte/openlijke (fysieke en verbale agressie), affectieve (woede) en cognitieve (hostiliteit) componenten van agressief gedrag. Het onderzoek van Harris (1995) leverde eveneens ondersteuning voor de validiteit van de AQ. In Nederland zijn de psychometrische kwaliteiten van de AVL onderzocht door Meesters et. al., (1996) in een populatie van 762 universiteitsstudenten. Deze studie leverde ook ondersteuning voor de vier factoren structuur, zoals origineel geformuleerd door Buss en Perry (1992), echter wel na verwijdering van enkele items met te lage ladingen. De Cronbach’s alfa voor de totale score was 0.84, wat duidt op een goede interne consistentie. De alfa’s voor Fysieke Agressie = 0.75, Verbale Agressie = 0.50, Woede = 0.70 en Hostiliteit = 0.70 (Meesters et. al., 1996). De test-hertest correlaties van de vier subschalen varieerden tussen 0.76 en 0.79. De test-hertest correlatie voor de totale score was 0.80. Deze resultaten duiden er op dat de scores die behaald worden op de Nederlandse versie van de AQ redelijk stabiel zijn over tijd. Met hun studie ondersteunen Meesters et. al., (1996) de vier factoren structuur van Buss en Perry. Eveneens is de AVL een gevalideerd instrument bij de verslaafde populatie (Evren, Cinar, Gulec, Celik, Evren, 2011).
Angst, Depressie & Hostiliteit: SCL-90 De Symptom Checklist (SCL-90) is een multidimensionale klachtenlijst die lichamelijke en psychische klachten meet. De klachtenlijst is voor Nederland door Arrindell en Ettema (1986) bewerkt. De zelfrapportagevragenlijst bestaat uit negentig items met omschrijvingen van klachten, waarbij de respondent op een vijfpuntschaal moet aangeven in hoeverre hij/zij daar de afgelopen week last van heeft gehad. 1= ‘helemaal niet’ tot 5= ‘heel erg’. Het instrument bestaat uit acht schalen: agorafobie, angst, depressie, somatische klachten, insufficiëntie van denken
- 22 -
en handelen, wantrouwen en interpersoonlijke sensitiviteit, hostiliteit en slaapproblemen. De totaalscore weergeeft een algemeen niveau van psychisch/lichamelijk disfunctioneren aan (Psychoneuroticisme). Een voorbeeld item van de angstschaal is: in welke mate werd u gehinderd door: zenuwachtigheid of van binnen trillen. Een voorbeeld item van de depressieschaal is: in welke mate werd u gehinderd door, weinig puf hebben. Een voorbeeld item van de hostiliteitschaal is: in welke mate werd u gehinderd door, vaak in ruzies verzeild te raken. In de handleiding van de SCL-90 zijn zes normgroepen beschikbaar, onder andere voor de poliklinische psychiatrische patiënten, de algemene populatie en klinische verslaafden. De interne consistentie van de schalen hebben een Cronbach’s alfa wat varieert tussen de 0.77 tot 0.90. De interne consistentie voor de totaalscore bedraagt 0.97. De test-hertest betrouwbaarheid voor de schalen variëren van r = 0.68 tot 0.85. Wegens praktische redenen wordt in dit onderzoek gebruik gemaakt van de volgende schalen: de ‘Angst’, ‘Depressie’ en ‘Hostiliteit’ schalen.
Vriendelijkheid (Agreeableness) & Neuroticisme NEO-FFI De Nederlandstalige versie van de NEO Five Factor Inventory (NEO-FFI) is een verkorte persoonlijkheidsvragenlijst van de in 1992 uitgekomen revisie van de NEO Personality Inventory (NEO-PI-R) van Costa & McCrae. De Nederlandse versie is ontwikkeld door Hoekstra, Ormel & De Fruyt (1996). De NEO-FFI bestaat uit 60 items en de respondent moet op een vijfpuntschaal aangeven in hoeverre de item van toepassing is op hem/haar van ‘helemaal oneens’ tot ‘helemaal eens’. De items meten de vijf domeinen van de persoonlijkheid, namelijk ‘Neuroticisme’, ‘Extraversie’, ‘Openheid’, ‘Vriendelijkheid’ (‘Agreeableness’) en ‘Consciëntieusheid’. Een voorbeeld item van de neurotisicme schaal is: ik voel me vaak de mindere van anderen. Een voorbeeld item van de vriendelijkheidschaal is: ik probeer hoffelijk te zijn tegen iedereen die ik ontmoet. Er zijn normen beschikbaar voor drie leeftijdsgroepen. Jongeren tot 25 jaar, een groep van 25 tot 50 jaar en een ouderengroep vanaf 50 jaar. De betrouwbaarheid van de NEOFFI is redelijk goed. Om de interne consistentie van de NEO-FFI te bepalen werd de Cronbach’s alfa berekend voor zes steekproeven. De interne consistenties van alle schalen blijkt acceptabel tot goed te zijn. De alfa’s voor de schalen zijn: Neurotiscisme = 0.79, Extraversie = 0.79, Openheid = 0.80, Vriendelijkheid = 0.75 en Consciëntieusheid = 0.83. De test-hertest betrouwbaarheidscorrelaties werden in het algemeen als hoog beoordeeld met waarden tussen de 0.75 en 0.87. Verscheidene studies naar de factorstructuur van de NEO-FFI hebben de vijf domeinen structuur bevestigd. Voor dit onderzoek wordt wegens praktische redenen alleen gebruik gemaakt van de ‘Agreeableness’ en de ‘Neuroticisme’ schaal. - 23 -
2.4
Procedure
Patiënten zijn verworven op de polikliniek van Bouman GGZ. Wanneer er een intake of afspraak plaats vindt kunnen de patiënten wachten in de wachtruimte, hier zijn de patiënten benaderd door de onderzoeksassistent. Aan de patiënten werd kort verteld waarom de onderzoeksassistent aanwezig was, vervolgens is aan hen gevraagd of zij bereid waren enkele vragenlijsten in te vullen. Wanneer de patiënt instemde met deelname aan het onderzoek is hij/zij direct getest in de wachtruimte. Alvorens de patiënten konden beginnen aan het onderzoek, kregen zij eerst een toestemmingsformulier uitgereikt. Hierin werd het doel van het onderzoek beschreven, tevens de rechten van de patiënten ten tijde van het onderzoek. Het doel van het onderzoek en de rechten van de patiënt werden ook mondeling toegelicht. Wanneer het doel van het onderzoek was uitgelegd en de patiënten hadden getekend voor deelname, werd eerst een proefpersoon nummer aangemaakt. Vervolgens werden de demografische gegevens ingevuld. Hierna mochten de patiënten de vragenlijsten invullen. Tevens is aan hen gevraagd of zij veroordeeld zijn voor een geweldsdelict, ja/nee. Wanneer de patiënten de set met vragenlijsten nog niet volledig ingevuld hadden in de tijd dat zij beschikbaar waren, is gevraagd aan de patiënt of hij/zij de vragenlijsten na de afspraak af wilde maken. Wanneer een patiënt instemde, heeft hij/zij de vragenlijst na de afspraak, wederom in de wachtruimte afgemaakt. Soms kwam het ook voor dat een patiënt na zijn/haar afspraak geen tijd had om de vragenlijst volledig in te vullen. Deze deelnemers kregen het pakketje met de vragenlijsten mee naar huis. Na het invullen van de vragenlijsten konden de deelnemers het pakketje inleveren bij de onderzoeksassistent. De vragenlijsten en de toestemmingsformulieren zijn apart van elkaar bewaard, om anonimiteit te waarborgen. Het vragenlijstenpakket bestond uit respectievelijk de, STAXI-2, AVL, NEO-FFI, SCL-90, en de NAS. De diagnoses, veroordelingen en het middelengebruik zijn naderhand opgezocht in het elektronisch patiënten dossier (EPD).
3 Resultaten 3.1
Statistische analyses
Om de STAXI-2 te kunnen gebruiken als een screening instrument moet de convergente validiteit van het instrument in orde zijn. Voor de convergente validiteit is gebruikt gemaakt van de volgende vragenlijsten: de totaalscore van de Agressievragenlijst, de totaalscore van de Novaco Anger Scale en hostiliteitschaal van de SCL-90. De correlaties tussen de STAXI-2 en bovengenoemde vragenlijsten met de bijbehorende subschalen zijn berekend. Er is sprake van
- 24 -
convergente validiteit (Drenth & Sijtsma, 2006) wanneer de scores tussen de STAXI-2 en AVL schalen onderling hoog correleren, en wanneer de STAXI-2 hoog correleert met de NAS totaal score en hostiliteitscore van de SCL-90. Om de tweede deelvraag te beantwoorden zijn de correlaties berekend tussen de STAXI-2 scores en gebruikte SCL-90 schalen, namelijk angst en depressie schalen. Ter beantwoording van de derde deelvraag zijn correlaties berekend tussen de STAXI-2 scores en de scores op de Neurotisicme en Agreeableness schalen van de NEO-FFI. Zodoende is er onderzocht of er significante correlaties bestaan tussen bovenstaande schalen.
Alle analyses zijn uitgevoerd door middel van de Statistical Package for the Social Sciences versie 19.0 (SPSS). Hierbij is de statistische significantie bepaald op p < .05. Items die niet ingevuld zijn door de respondenten zijn ingevoerd als missende waarden. Allereerst werden de demografische en poliklinische kenmerken van de respondenten geanalyseerd (N=146). Onder de demografische gegevens vielen, het geslacht, leeftijd in jaren, burgerlijke staat, hoogst afgeronde opleidingsniveau, inkomen en werkstatus. Onder de poliklinische kenmerken vielen, de diagnose(s) van de patiënt en welke middel(en) hij/zij gebruikt. De middelen zijn ondergebracht in verschillende categorieën, waaronder: sederende middelen, activerende middelen, polydruggebruik en een restcategorie. Onder de restcategorie werden gokken, gamen en internetten ondergebracht. Voor de variabele leeftijd in jaren werd tevens het gemiddelde en de standaard deviatie bepaald. Eveneens werd de data die verzameld werd door middel van de vragenlijsten geanalyseerd, waarbij werd gekeken of de data normaal verdeeld was. De data bleek voor bijna alle variabelen normaal verdeeld te zijn, behalve voor de State Anger schaal en bijbehorende subschalen van State Anger Schaal van de STAXI-2. Wanneer de sample groot genoeg is, namelijk vanaf N > 30, is dit volgens Field (2013) niet erg. Omdat we op basis van de ‘Centrale limietstelling’ (Central limit theorem) weten dat de steekproefverdeling (sampling distribution) normaal verdeeld is, met een gemiddelde gelijk aan het populatiegemiddelde wanneer je steekproef groot genoeg is. Op basis van deze informatie is voor elke dimensie een correlatie berekend door middel van een tweezijdige parametrische bivariaat Pearsons correlatie. Hierbij werd een significantie niveau van 0.05 gehanteerd.
Demografische en klinische gegevens In tabel 1 (zie Appendix A) worden de demografische en poliklinische gegevens van de deelnemers weergeven. In totaal hebben 146 deelnemers meegedaan aan het onderzoek.
- 25 -
Uit de tabel is af te lezen dat er meer mannelijke deelnemers aan het onderzoek hebben meegedaan dan vrouwen. Respectievelijk 114 mannen en 32 vrouwen hebben aan het onderzoek deelgenomen. De gemiddelde leeftijd is 42,12 jaar, met een standaard deviatie van 11,33. De leeftijd loopt uiteen van 22 tot 79 jaar. Het merendeel, 59,6% heeft een alleenstaande status, 9,6% van de deelnemers waren getrouwd en 13% heeft een gescheiden status. 17,8% van de deelnemers is samenwonend. Van de deelnemers had 24,7% als hoogst afgeronde opleiding het Mbo, ongeveer 22% had als hoogst afgeronde opleiding het Mavo/Vmbo. 11,6% had een Hbo-opleiding en 2,7% een universitaire opleiding gevolgd. Eenendertig deelnemers (21,2%) hadden bij deze vraag gekozen voor de optie anders. Van de deelnemers had 9,6% als hoogst afgeronde opleiding de Havo en 6,8% had het Vwo-diploma behaald. Twee deelnemers (1,4%) hadden niets ingevuld bij deze vraag. Zesenvijftig deelnemers (38,4%) waren ten tijde van het onderzoek werkeloos. Van de deelnemers had 34,2% een betaalde baan en 21,9% van de deelnemers werkten niet meer. 4,8% van de deelnemers rapporteerden dat zij nooit hebben gewerkt. Eén deelnemer (0,7%) had niets ingevuld bij deze vraag. De helft van de deelnemers had een inkomensniveau op bijstandsniveau of minder. 19,2% verdiende het minimumloon. Ongeveer een vierde deel (24,7%) had een inkomen tot modaal niveau. Acht deelnemers (5,5%) hadden een inkomensniveau bovenmodaal. Eén (0,7%) deelnemer had geen inkomensniveau ingevuld. Van de 146 deelnemers hadden er 102 (69,9%) enkel een verslavingsdiagnose. Acht deelnemers (5,5%) hadden naast een verslavingsdiagnose, ook twee of meerdere psychiatrische diagnoses. Ongeveer 7% had naast een verslavingsdiagnose eveneens een stoornis in de impulsbeheersing of een persoonlijkheidsstoornis. Vijf deelnemers (3,4%) hadden naast een verslavingsdiagnose ook een angststoornis en zes deelnemers (4,1%) hadden een stemmingsstoornis. 1,4% van de deelnemers kampten naast hun verslaving ook met een psychotische stoornis. Eén deelnemer (0,7%) was ook gediagnosticeerd met een ontwikkelingsstoornis en twee deelnemers (1,4%) hadden de diagnose zwakbegaafdheid. Van de 146 deelnemers gebruikten 47,3% sederende middelen, zoals alcohol en cannabis. Ongeveer 40% was een polydrugsgebruiker. Vijf deelnemers gebruikten enkel activerende middelen zoals, cocaïne. Tot slot bij 9,6% van de deelnemers was er sprake van pathologisch gokken of een internet- en/of gameverslaving, in de tabel aangeduid met restcategorie.
Respondenten vergeleken met normgroepen De gemiddelde scores van de deelnemers werden vergeleken met de gemiddelde scores van de normgroepen. In tabel 2 (zie Appendix A) worden de gemiddelden en standaarddeviaties van - 26 -
de scores op de STAXI-2, AVL totaalscore, NAS totaalscore, NEO-FFI schalen en de SCL-90 schalen gepresenteerd. De gemiddelde scores op de STAXI-2 werden vergeleken met de normgroep ‘Nederlandse mannen, tussen de 31-50 jaar’ (Spielberger, Hovens, Lievaart en Rodenburg, N.d). Op de toestandswoede schaal kan gescoord worden tussen de 15 en 60. Te zien is in tabel 2 dat de gemiddelde score 19,39 (SD = 7,90) is. De gemiddelde score binnen dit onderzoek ligt hoger dan het gemiddelde van de normgroep (M= 18,10; SD=6,1). Over het algemeen kan gezegd worden dat de deelnemers binnen het huidige onderzoek ten opzichte van de normgroep, vaker toestandswoede lijken te ervaren. In het algemeen kan gezegd worden dat de deelnemers intensere momentane woedegevoelens lijken te ervaren. Ook zouden zij deze gevoelens sterker verbaal of fysiek uiten ten opzichte van de normgroep. Op de trekwoede schaal kan gescoord worden tussen de 10 en 40. De gemiddelde score is 18,10 (SD = 6,09). De gemiddelde score op de trekwoede schaal ligt hoger dan het gemiddelde van de normgroep, 16,0 (SD = 4,8). Dit betekent dat de deelnemers binnen het huidige onderzoek, een predispositie hebben om woedegevoelens te ervaren in de loop van de tijd. In het algemeen kan gezegd worden dat de deelnemers binnen het huidige onderzoek, zowel in provocerende als neutrale situaties, neigen te reageren met woede. Op de expressie- en controleschalen kan gescoord worden tussen 8 en 32. Op de expressie schaal ‘anger expression-out’ (AX-O) en ‘anger expression-in (AX-I), zijn de gemiddelde scores respectievelijk 15,70 (SD = 4,95) en 18,34 (SD = 4,44). De gemiddelde score op de expressie-uit schaal is hoger dan het gemiddelde van de normgroep (M = 14,30; SD = 3,8). In het algemeen kan gezegd worden dat de deelnemers hun woedegevoelens meer naar mensen en/of objecten in de omgeving lijken te uiten dan de normgroep. Eveneens is de gemiddelde score op de expressie-in schaal hoger dan het gemiddelde van de normgroep (M = 16,70; SD = 3,50). Dit houdt in dat de deelnemers in het huidig onderzoek, boosheidgevoelens meer lijken te onderdrukken ten opzichte van de normgroep. Op de controle schalen ‘anger control-uit’ en ‘anger control-in’, zijn de gemiddelde scores respectievelijk, 20,72 (SD = 5,09) en 20,75 (SD = 5,37). De gemiddelde scores van beide controle schalen zijn lager dan de gemiddelde scores van de normgroep, respectievelijk 21,30 (SD = 5,0) en 21,70 (SD = 5,20). In het algemeen kan gezegd worden dat de deelnemers in mindere mate gevoelens van woede neigen te reguleren en in mindere mate proberen te voorkomen dat de woede naar buiten wordt geuit. Eveneens duidt de verlaagde score op de controlein schaal aan, dat de deelnemers in mindere mate proberen om de intensiteit van de onderdrukte woede te verminderen door af te koelen.
- 27 -
Op de AVL kan gescoord worden tussen 29 en 145. Te zien in de tabel is dat de gemiddelde score 82,68 (SD = 23,95) is. Aangezien de handleiding van de AVL niet verkrijgbaar is kan er niet worden bepaald wat een gemiddelde score van 82,68 betekent. Op de NAS kan gescoord worden tussen 48 en 144. De gemiddelde scores van de deelnemers op de NAS, werden vergeleken met de gemiddelde scores van de ‘mannelijke studentengroep, N = 160’ zoals beschreven in het onderzoek van Hornsveld, Muris en Kraaimaat (2011). De gemiddelde score binnen het huidige onderzoek is 89,97 (SD = 21,35). In het onderzoek van Hornsveld, et. al., (2011) scoorden de mannelijke studenten gemiddeld 89,54 (SD = 14,34) op de NAS. De gemiddelde score op de NAS binnen het huidige onderzoek, verschilt niet van het gemiddelde van de studentennormgroep. Echter zijn er een aantal kanttekeningen die geplaatst moeten worden bij de gehanteerde normgroep. De normgroep bestond uit 160 mannelijke mbo-studenten met een gemiddelde leeftijd van 17,35 jaar (SD = 1,08). De leeftijd loopt uiteen van 16 tot 21 jaar. Uit onderzoek blijkt dat leeftijd van invloed is op gerapporteerde woede. Zo blijkt uit het onderzoek van Phillips, Henry, Hosie en Milne (2006) dat toename in leeftijd is gerelateerd aan afname in trekwoede en afname in woede ‘expressie-uit’. Eveneens blijkt dat toename in leeftijd positief is gerelateerd aan woedecontrole. Binnen het huidige onderzoek is niet gecontroleerd voor leeftijd.
Wat betreft persoonlijkheidskenmerken werden de gemiddelde scores van de deelnemers op de NEO-FFI vergeleken met die van de normgroep ‘alle groepen, N = 2415’ uit een brede bevolkingssteekproef (Hoekstra, et. al., 1996). Op de subschaal Neurotisicme kan gescoord worden tussen 12 en 60. De gemiddelde score binnen het huidige onderzoek is 37,82 (SD= 8,09). De gemiddelde score binnen dit onderzoek ligt hoger dan het gemiddelde van de normgroep (M= 31,1; SD=8,2). In het algemeen kan gezegd worden dat de deelnemers neigen te reageren op stressvolle situaties en hypergevoelig zijn voor geringe frustraties. Echter Neurotisicme is geen unidimensionele schaal, dit betekent dat de scores verhoogd kunnen zijn door de aanwezigheid van een depressie, maar ook door de aanwezigheid van hostiliteit, woede en agressie (EurelingsBontekoe & Snellen, 2003). Op de subschaal Agreeableness kan gescoord worden tussen 12 en 60. De gemiddelde score is 39,40 (SD = 6,65), deze score is lager dan het gemiddelde van de normgroep (M = 44,1; SD = 5,2). Dit betekent in het algemeen dat de deelnemers binnen het huidig onderzoek meer competitief ingesteld zijn en minder gevoelig zijn voor de belangen en meningen van anderen. Tevens duidt de score aan dat de deelnemers in het algemeen moeite
- 28 -
ervaren om zich in anderen in te leven, intolerant zijn in relaties en in mindere mate meewerkend zijn. In extreme gevallen kan er sprake zijn van vijandigheid en wantrouwen (EurelingsBontekoe & Snellen, 2003).
De scores op de gebruikte schalen van de SCL-90 zijn vergeleken met de normgroep ‘klinisch verslaafden, ≥ 40 jaar, mannen’ en ‘gewone bevolking, ≥ 40 jaar, mannen’. Op de hostiliteitschaal van de SCL-90 kan gescoord worden tussen 6 en 30. De gemiddelde score was 10,31 (SD= 5,13). Een score tussen de 10 en 13 duidt op een normale score ten opzichte van de klinisch verslaafden. Ten opzichte van de ‘gewone bevolking’ is de score verhoogd. Gemiddeld ervaren de respondenten in enige mate vijandige gedachten, gevoelens of gedragingen die typerend zijn voor een negatieve gemoedstoestand van woede (Arrindel & Ettema 1986). De drie gedragsdimensies zouden tevens gekenmerkt worden door aspecten van woede, geïrriteerdheid, agressie, en wrok. De respondenten scoorden zowel op de Angst- (ANG) als Depressieschaal (DEP) beneden gemiddeld ten opzichte van de ‘klinisch verslaafden’ en verhoogd ten opzichte van de ‘gewone bevolking’. Gemiddelde scores op bovenstaande schalen waren respectievelijk 19,14 (SD= 8,80) en 32,19 (SD= 13,61). De verhoogde gemiddelde score, ten aanzien van de gewone bevolking, op de ANG schaal duidt op klachten die gepaard gaan met een hoog angstniveau. De klachten bestaan onder andere uit zenuwachtigheid, spanningen en paniekaanvallen. De ANG dimensie kan het best opgevat worden als een aanduiding van gegeneraliseerde angst (Arrindel & Ettema 1986). De verhoogde gemiddelde score op de DEP schaal, ten aanzien van de gewone bevolking, duidt op klachten die passend zijn voor een depressie. De items binnen deze schaal hebben met name betrekking op een neerslachtige stemming, lusteloosheid, verlaagde zelfwaardering, hopeloosheid, dood en zelfmoord. Daarnaast zijn er ook lichamelijke symptomen van een depressie opgenomen, zoals verlies van eetlust (Arrindel & Ettema, 1986).
Correlaties tussen de (sub)schalen van de STAXI-2, AVL, NAS, SCL-90 en NEO-FFI In tabel 3 tot en met tabel 5 (zie Appendix A) worden de correlaties tussen de scores op de verschillende (sub)schalen van de STAXI-2, AVL, NAS, SCL-90 en NEO-FFI gepresenteerd. Correlaties tussen de State Anger schaal en de andere (sub)schalen waren alle significant, met uitzondering van de Neurotisicme schaal. De correlaties varieerden van -.38 tot .96. Er is een significante positieve correlatie gevonden tussen de State Anger schaal en de totale schaalscore van de AVL (r = .31, p < .01). Dit houdt in dat sterkere momentane woede gevoelens positief gerelateerd zijn aan zelf gerapporteerde agressie. Correlaties tussen AVL totaal en subschaal scores van de State Anger waren alle positief en significant, en varieerden van .25 tot .33. De - 29 -
significante positieve correlaties tussen de subschalen S-Ang/F, S-Ang/V en S-Ang/P en AVL totaalscore geeft aan dat een sterkere neiging om woedegevoelens fysiek en/of verbaal te uiten gerelateerd is aan zelf gerapporteerde agressie.
De significante positieve correlatie tussen de NAS en State Anger schaal (r = .29, p < .01), houdt in dat sterkere momentane woedegevoelens geassocieerd zijn met de cognitieve, fysiologische en gedragsmatige beleving van woede. De significante positieve correlatie tussen de State Anger en Hostiliteitsschaal (r = .54 , p < .01), houdt in dat sterkere momentane woedegevoelens gepaard gaan met sterkere vijandige gedachten, gevoelens en gedragingen. Er is een matig tot sterk verband gevonden tussen de State Anger schaal, Angst en Depressie subschalen van de SCL-90. Respectievelijk, r = .49 , p < .01 en r = .48 , p < .01. Dit houdt in dat sterkere momentane woedegevoelens gepaard gaan met meer angst en depressieve klachten. De significante negatieve correlatie tussen de State Anger en Agreeableness, duidt op een matig tot sterk verband. Dit houdt in dat sterkere momentane woedegevoelens gerelateerd zijn aan lagere scores op vriendelijkheid.
Correlaties tussen de Trait Anger schaal en de andere (sub)schalen waren alle significant. Deze schaal is sterk positief gecorreleerd met de AVL, NAS en Hostiliteitschaal, respectievelijk r = .55 , p < .01, r = .50 , p < .01 en r = .61 , p < .01. Dit houdt in dat een sterkere predispositie om te reageren met woede in de loop van de tijd samenhangt met agressie, vijandige gedachten en gevoelens. De Trait Anger schaal is positief gecorreleerd met Angst (r = .45 , p < .01) en Depressie (r = .46, p < .01). Dit houdt in dat een predispositie om te reageren met woede, sneller gepaard gaat met angst- en depressieve klachten. Het positieve verband tussen Trait Anger en Neurotisicme was zwak (r = .21, p < .05). Dit resultaat suggereert dat een kwetsbaarheid om te reageren met woede in lichte mate samenhangt met emotionele instabiliteit. De negatieve correlatie tussen Trait Anger en Agreeableness schaal (r = -.45 , p < .01), suggereert dat een predispositie om te reageren met woede gepaard gaat met lagere scores op vriendelijkheid.
Correlaties tussen de Anger Expression-Out schaal en de andere (sub)schalen waren alle significant, met uitzondering van de Neurotisicme schaal. Er is een sterk verband gevonden tussen de expression-out schaal en de AVL (r = .58, p < .01). Dit sterke verband suggereert dat een verhoogde neiging om gevoelens van woede, verbaal en/of fysiek te uiten, gepaard gaat met zelf gerapporteerde agressie. Tevens is er een matig verband gevonden tussen expressie-uit schaal, de NAS en Hostiliteitschaal, respectievelijk r = .43, p < .01 en r = .47, p < .01. Het - 30 -
verband tussen de hostiliteitschaal en expressie-uit schaal houdt in dat, een sterkere neiging om woedegevoelens verbaal en/of fysiek te uiten, gerelateerd is aan vijandige gedachten en gevoelens. De relatie tussen de expressie-uit schaal en NAS suggereert dat een sterkere neiging om woedegevoelens verbaal en/of fysiek te uiten, positief samenhangt met de cognitieve, fysiologische en gedragsmatige beleving van woede. Er zijn zwakke tot matige verbanden gevonden tussen woede expressie-uit schaal en de angst- en depressieschaal van de SCL-90, respectievelijk r = .30, p < .01 en r = .22, p < .05. Dit houdt in dat wanneer men woedegevoelens verbaal en/of fysiek uit, dit in enige mate gepaard gaat met angst- en depressieklachten. De relatie tussen de woede expressie-uit schaal en vriendelijkheid was negatief (r = -.41, p < .01). Dit houdt in dat een sterkere neiging om woedegevoelens verbaal en/of fysiek te uiten gepaard gaan met lagere scores op vriendelijkheid.
Correlaties tussen de woede expressie-in schaal en de andere (sub)schalen waren alle significant, met uitzondering van de Agreeableness schaal (r = -.18, p > .05). Er is een zwak positief verband gevonden tussen de expressie-in schaal en AVL (r = .25, p < .01). Dit houdt in dat een sterkere neiging om gevoelens van woede te onderdrukken, gepaard gaat met een hogere score op agressie. Tevens is er een zwak verband gevonden met de NAS en Hostiliteitschaal, respectievelijk r = .20, p < .05 en r = .23, p < .01. De relatie tussen de NAS en woede expressie-in schaal duidt aan dat de neiging om woede te onderdrukken samenhangt met de fysiologische, cognitieve en gedragsmatige beleving van woede. Het positieve zwakke verband tussen expressie-in en hostiliteit, suggereert dat de neiging om woede te onderdrukken gepaard gaan met vijandige gedachten en gevoelens. Er zijn matig tot sterke verbanden gevonden tussen de expressie-in schaal en ANG en DEP schalen, respectievelijk r = .40, p < .01 en r = .43, p < .01. Dit houdt in dat een sterkere neiging om woede te onderdrukken, sneller gepaard gaat met angst- en depressieklachten. Er is een matig positief verband gevonden tussen de expressie-in schaal en Neurotisicme (r = .36, p < .01). Deze relatie suggereert dat emotionele instabiliteit samenhangt met onderdrukking van woede. De controle schaal woede ‘control-out’ was positief gecorreleerd met Agreeableness (r = .30, p < .01). Deze relatie is matig en houdt in dat, een hogere score op vriendelijkheid gerelateerd is aan de neiging om de expressie van woedegevoelens te controleren. Anger control-out schaal was negatief gecorreleerd met de AVL, NAS en hostiliteitschaal, respectievelijk r = -.22, p < .05, r = -.22, p < .05 en r = -.34, p < .01. Het zwakke verband tussen
- 31 -
control-uit en de AVL houdt in dat, een verhoogde neiging om de expressie van woedegevoelens te controleren, samenhangt met lage scores op zelf gerapporteerde agressie. De negatieve correlatie tussen de controle-in schaal en de NAS, suggereert dat een sterkere neiging om de expressie van woede te controleren gepaard gaat met lagere scores op de fysiologische, cognitieve en gedragsmatige beleving van woede. Voor de overige schalen van de SCL-90 en de NEO-FFI zijn er geen significante correlaties gevonden met de anger control-out schaal. Opvallend was de correlatie van nul tussen Neurotisicme en anger control-out schaal. De controle schaal anger control-in was positief gecorreleerd met Agreeableness (r = .21, p < .05). Dit houdt in dat een hogere score op vriendelijkheid geassocieerd is met de neiging om gevoelens van woede te verminderen of te controleren door te kalmeren. De control-in schaal was negatief gecorreleerd met de hostiliteitschaal (r = -.28, p < .01). Dit houdt in dat sterkere vijandige gedachten en gevoelens samenhangen met een verlaagde neiging om woedegevoelens te controleren door te kalmeren. Voor de overige schalen zijn er geen significante correlaties gevonden met de anger control-in schaal.
- 32 -
4 Discussie Dit onderzoek had als primair doel om de psychometrische kwaliteiten van de STAXI-2, via de convergente en divergente validiteit te onderzoeken binnen een groep poliklinisch verslaafde patiënten. In dit onderzoek zijn poliklinische verslaafde patiënten van Bouman GGZ, te Rotterdam onderzocht. Het tweede doel van het huidige onderzoek was om de relatie tussen woede gerelateerde trekken en klachten van angst en depressie te onderzoeken. Het derde doel van het onderzoek was om de relatie tussen woede gerelateerde trekken en algemene persoonlijkheidstrekken te onderzoeken. Middels dit onderzoek werd de volgende onderzoeksvraag onderzocht: Is er bewijs voor de constructvaliditeit van de Nederlandstalige versie van de STAXI-2 onder poliklinische verslaafde patiënten? De hierbij opgestelde deelvragen waren: 1. Hangt de STAXI-2 samen met andere meetinstrumenten die woede gerelateerde constructen meten (AVL, NAS en hostiliteitschaal SCL-90)? 2. Wat is de relatie tussen de verschillende dimensies van woede gerelateerde trekken (STAXI-2) en klachten van angst en depressie (SCL-90)? 3. Wat is de relatie tussen de verschillende dimensies van woede gerelateerde trekken (STAXI-2) en algemene persoonlijkheidstrekken (NEO-FFI)?
Bespreking van de resultaten Uit de resultaten blijkt dat de STAXI-2 schalen, met uitzondering van de controleschalen, positief gerelateerd zijn aan de AVL, NAS en hostiliteitschaal. Hiermee wordt de eerste hypothese bevestigd: we verwachten een positieve relatie tussen de scores op STAXI-2, AVL, NAS en hostiliteitschaal. Behalve voor de controleschalen van de STAXI-2 verwachten we een negatieve samenhang met de resterende vragenlijsten. Uit het onderzoek komt naar voren dat de toestandswoede schaal van de STAXI-2 een significante positieve correlatie vertoonde met de AVL totaalscore, NAS totaalscore en de hostiliteitschaal van de SCL-90. Opvallend was dat de hostiliteitschaal het sterkst correleerde met de toestandswoede-schaal, in tegenstelling tot de AVL en NAS totaalscores. Een verklaring voor dit resultaat kan zijn dat toestandswoede, wellicht sterker gerelateerd is aan vijandige gedachten dan aan agressie en de beleving van woede. Ook blijkt uit eerder onderzoek dat (toestands)woede niet altijd vooraf hoeft te gaan aan agressie (Averill, 1983; Kassinove & Sukhodolsky, et. al., 1997).
- 33 -
De trekwoede schaal vertoonde een positieve significante relatie met de AVL, NAS en hostiliteitschaal. Alle gevonden correlaties waren sterk en varieerden tussen de .50 en .61. Hiermee lijkt binnen dit onderzoek ondersteuning gevonden te zijn voor het ABC-model van trekwoede, zoals geformuleerd door Martin, Watson en Wan (2000). Opvallend was dat de hostiliteitschaal het sterkst correleerde met trekwoede, in tegenstelling tot de AVL en NAS totaalscore. Een verklaring voor het gevonden resultaat kan zijn dat de respondenten binnen dit onderzoek, met name vervallen in vijandige agressie. Dat wil zeggen, agressief gedrag dat gemotiveerd wordt door woede. De expressie-uit schaal vertoonde een positief significante relatie met de AVL, NAS en hostiliteitschaal. De gevonden effecten zijn matig tot sterk. Met name de AVL totaalscore was het sterkst gerelateerd aan woede ‘expressie-uit’. De woede expressie-in schaal vertoont een significante relatie met de AVL, NAS en hostiliteit. De samenhang tussen expressieuit en de AVL, NAS en hostiliteit is sterker dan de samenhang met expressie-in schaal. De resultaten zijn in lijn met de vooropgestelde hypothese en in verwachting met wat de schaal trachten te meten. Zodoende ondersteunen de hierboven genoemde resultaten de convergente validiteit. Wat betreft de control-in schaal is er enkel een significante negatieve relatie met de hostiliteitschaal gevonden. De significante relatie tussen hostiliteit en control-in duidt aan dat, een sterkere neiging om gevoelens van woede te verminderen door te kalmeren, samenhangt met minder vijandige gedachten. De control-out schaal had een significante relatie met de NAS, AVL en hostiliteitschaal. De gevonden correlaties waren negatief, dit duidt aan dat een sterkere neiging om de uiting van woedegevoelens te voorkomen, gepaard gaat met lagere niveaus van agressie en vijandige gedachten. De controle-in schaal had enkel een significante negatieve relatie met de hostiliteitschaal. Samenvattend zien we over het algemeen dat, toestandswoede, trekwoede en de expressie van woede sterk samenhangen met verhoogde scores op agressie, vijandigheid en de beleving van woede, negatief gerelateerd zijn aan de regulatie van woede. Deze resultaten ondersteunen de convergente en divergente validiteit van de STAXI-2.
Bij de tweede deelvraag was de verwachting dat klachten van angst en depressie positief gerelateerd zouden zijn aan de STAXI-2 schalen. Eveneens was de verwachting dat de relatie tussen de expressie-in schaal en angst- en depressieklachten sterker zou zijn ten opzichte van de expressie-uit schaal. Voor de controleschalen hadden we een negatieve relatie met angst- en depressieklachten verwacht. - 34 -
Er zijn matige tot sterke effecten gevonden tussen de angst en depressie schalen van de SCL90 en toestandswoede, de correlaties waren respectievelijk, r = .49 (p < .01) en r = .48 (p < .01). Opvallend was dat deze correlaties sterker waren dan de correlaties tussen toestandswoede met de AVL en NAS. Een verklaring hiervoor zou kunnen zijn dat klachten van angst en depressie daadwerkelijk toenemen, wanneer men verkeert in een staat van woede. Zo beschrijven Deschênes en collega’s (2012) in hun onderzoek dat angstige mensen meer klachten van angst vertonen, wanneer zij woedend zijn. In hun artikel beschrijven zij dat wanneer een angstig individu zich in een ambigue situatie begeeft, zij bij voorbaat uitgaan van een negatieve uitkomst. Dit gedachteproces zou kunnen resulteren in verhoogde angst en woede. Tevens is er bewijs dat dezelfde gedachteprocessen ook gelden voor individuen die snel boos kunnen worden (Deschênes, et. al., 2012). Hierdoor denken de onderzoekers dat (verhoogde) woede en angst, beide manifestaties zijn van dezelfde gebiaste gedachteproces. Volgens Deschênes, et. al., (2012) zou bijvoorbeeld, intolerantie voor onzekerheid een onderliggende cognitieve kwetsbaarheid kunnen zijn. Intolerantie voor onzekerheid kan veroorzaakt worden door een set van negatieve gedachten/ kernopvattingen. Een mogelijkheid is dat individuen die niet om kunnen gaan met onzekere situaties, deze onzekerheid labelen als onrechtvaardig. Deze gevoelens van onrechtvaardigheid kunnen er toe leiden dat men bozer en/of angstiger wordt. De relatie tussen depressieve klachten en toestandswoede, kan mogelijk verklaard worden door het feit dat depressieve mensen last kunnen hebben van woedeaanvallen (Ferguson, Averill, et. al., 2005). Wellicht is het mogelijk dat woedeaanvallen een vorm van toestandswoede zijn. Echter is meer onderzoek naar deze relatie nodig om dit beter te kunnen begrijpen. Trekwoede blijkt ook significant gerelateerd te zijn aan klachten van angst en depressie, correlaties waren respectievelijk, r = .45 (p < .01) en r = .46 (p < .01). Dit resultaat is eveneens consistent met de hypothese, zoals hierboven geformuleerd voor deelvraag twee. In de hypothese voor deelvraag twee wordt gesteld dat angst en depressie, sterker gerelateerd zouden zijn aan de expressie-in schaal, ten opzichte van de expressie-uit schaal. De resultaten zijn in overeenstemming met deze verwachting en leveren bewijs voor de convergente en divergente validiteit van de expressie schalen van de STAXI-2. Angst en depressie correleren sterker met de expressie-in schaal dan met de expressie-uit schaal. Uit meerdere onderzoeken blijkt dat geïnternaliseerde expressie van woede – onderdrukken van de woede – een sterke voorspeller is van angst en depressie (Deschênes, et. al., 2012; Deffenbacher, Oetting, Thwaites, 1996; Ferguson, Averill, et. al., 2005 & Deffenbacher, et. al., 1996a). Volgens Deffenbacher, et. al., (1996) is geïnternaliseerde expressie van woede sterker gerelateerd aan angst, omdat extreem angstige mensen geneigd zijn uiting van woede te inhiberen. Zodoende proberen zij woedegevoelens te vermijden of te onderdrukken. - 35 -
Het is dus mogelijk dat onderdrukking van woede kan lijden tot emotionele problematiek en algemene symptomatologie. Echter moet meer onderzoek hiernaar verricht worden om de relatie beter te kunnen begrijpen. De controle schalen lijken inderdaad negatief gerelateerd aan angst en depressie, maar deze relaties waren niet significant.
Bij de derde deelvraag was de verwachting dat Neurotisicme positief zou samenhangen met de STAXI-2 schalen, behalve met de controleschalen. Voor de controleschalen werd een negatieve samenhang verwacht met de persoonlijkheidstrek neurotisicme. Voor de persoonlijkheidstrek Vriendelijkheid werd een negatieve samenhang verwacht met de STAXI-2 schalen, behalve voor de controle schalen. Hierbij werd een positieve samenhang verwacht tussen de scores. Ondanks dat er een positieve relatie is gevonden tussen Neurotisicme en toestandswoede, was deze relatie statistisch niet significant. Een verklaring voor het gevonden resultaat kan zijn dat de toestandswoede schaal momentane intense woedegevoelens meet. Het is mogelijk dat de deelnemers ten tijde van het onderzoek nauwelijks gevoelens van woede ervoeren. In de literatuur worden nauwelijks studies beschreven die onderzoek hebben verricht naar de relatie tussen toestandswoede en algemene persoonlijkheidstrekken. Onderzoekers hebben zich met name gericht op trekwoede. Waarschijnlijk komt dit doordat trekwoede een stabiele persoonlijkheidsdimensie is over tijd en toestandswoede niet. Hierdoor is het lastig om te bepalen hoe deze bevinding aansluit op de literatuur. Een andere mogelijkheid zou kunnen zijn dat er mogelijk een derde (onbekende) variabele, de relatie tussen neurotisicme en toestandswoede beïnvloedt. Consistent met eerdere onderzoeken (Martin, Watson & Wan, 2000; Decuyper, De Bolle & De Fruyt 2011; Sanz, Garcia-Vera & Magán, 2010; Özyesil, 2012), is in het huidige onderzoek ook een positieve significante relatie gevonden tussen Neurotisicme en trekwoede r =.21 (p < .05). Echter hadden we een sterkere correlatie verwacht tussen deze constructen. Een verklaring hiervoor kan zijn dat er binnen het huidige onderzoek niet gecontroleerd is voor de relatie tussen woede, Neurotisicme en Agreeableness. Uit voorgaande onderzoeken (Martin, Watson & Wan, 2000; Decuyper, De Bolle & De Fruyt 2011;) blijkt dat Neurotisicme enkel invloed heeft op (trek)woede bij lage niveaus van vriendelijkheid en een negatief zelfbeeld (Kuppens, 2005). Uit deze onderzoeken blijkt dat emotionele instabiliteit in combinatie met lage vriendelijkheid – dus minder waarde hechten aan interpersoonlijke relaties- en een negatief zelfbeeld sterker gerelateerd zijn aan (trek)woede. Hierdoor is Neurotisicme een noodzakelijke maar geen voorwaarde voor verhoogde levels van woede (Martin, et. al., 2000; Decuyper, et. al., 2011).
- 36 -
Consistent met de hypothese en in overeenstemming met onderzoeksliteratuur (Martin, et. al., 2012; Özyesil, 2012; Sanz, Garcia-Vera & Magán, 2010; Özyesil, 2012) was er een significante relatie gevonden tussen Neurotisicme en de expressie-in schaal (r = .36, p <.01). Dit kan erop duiden dat emotioneel instabiliteit gerelateerd is aan de neiging om woede te onderdrukken. Er was geen significante relatie gevonden tussen Neurotisicme en de ‘anger expression-out’ schaal van de STAXI-2 (r = .11, p > .05). Dit resultaat is tegenstrijdig met de bevindingen van het onderzoek van Özyesil (2012). Zij vond in haar onderzoek wel een positieve significante relatie tussen neurotisicme en woede expressie-uit. Binnen het huidige onderzoek is er mogelijk geen significante relatie gevonden, omdat er wellicht niet genoeg power was om een effect te vinden. Tevens heeft Özyesil (2012) in haar onderzoek gezonde studenten getest. Wellicht is het mogelijk dat de relatie tussen neurotisicme en expressie-uit alleen geldt voor de studenten populatie. Uit literatuur blijkt eveneens dat leeftijd invloed heeft op de manier waarop men hun woede uit. Zo blijkt uit literatuur dat toename in leeftijd gepaard gaat met de regulatie van woede en een daling in expressie-uit. De gemiddelde leeftijd in het huidige onderzoek was 42,12 jaar, en het gemiddelde leeftijd in jaren in het onderzoek van Özyesil (2012) was 21,83. In het huidige onderzoek is niet gecontroleerd voor leeftijd. Hierdoor is het mogelijk dat er geen significante correlatie is gevonden tussen expressie-uit en emotionele instabiliteit. De relatie tussen neurotisicme en controle-in schaal was negatief, maar niet significant. Wellicht had het huidige onderzoek niet genoeg power om een significant effect te vinden. Opvallend was de correlatie van 0 tussen neurotisicme en de controle-uit schaal. Een verklaring voor dit resultaat kan bijvoorbeeld zijn dat deze relatie beide kanten opgaat. Wanneer een persoon emotioneel instabieler is (hoge score op neurotisicme), zou men intuïtief een negatieve relatie verwachten met de controle-uit schaal. Dus emotioneel instabiele mensen ervaren meer moeite met het controleren van hen woede. En emotioneel stabiele mensen hebben minder moeite om hen woede te controleren. Kortom, het is dus mogelijk dat de relatie tussen neurotisicme en controle-uit niet lineair is, maar een non-lineaire relatie. In het huidige onderzoek is er gebruikt gemaakt van een parametrische toets (Pearsons correlatie) welke lineaire relaties onderzoekt. Vervolgonderzoek zou gebruik kunnen maken van een non-parametrische toets om te onderzoeken of de relatie tussen neurotisicme en controle non-lineair is.
Persoonlijkheidstrek vriendelijkheid was significant negatief gerelateerd aan toestandswoede, trekwoede en de expressie-uit schaal van de STAXI-2. Deze resultaten zijn consistent met de hypothese en in overeenstemming met de onderzoeksliteratuur. Eveneens is er een negatieve
- 37 -
relatie gevonden tussen vriendelijkheid en expressie-in, maar deze relatie was net niet significant (p = .051). Bovengenoemde resultaten zijn in lijn met wat de schalen trachten te meten. Hierdoor is er ondersteuning gevonden voor de convergente validiteit van de toestand woede-, trekwoede- en expressieschalen van de STAXI-2. Op basis van de hypothese werd een positief verband verwacht tussen vriendelijkheid en de controleschalen. De resultaten zijn consistent met de hypothese, vriendelijkheid is positief gerelateerd aan de controleschalen van de STAXI2. Dit houdt in dat een hoge score op vriendelijkheid sterker gepaard gaat met de regulatie van woede. Dit is in lijn met wat de schalen trachten te meten. Hiermee is evidentie geleverd voor de convergente validiteit van de controleschalen.
Sterktes en beperkingen van het huidige onderzoek Een sterk punt aan dit onderzoek is de keuze van de steekproef. Zoals in de inleiding eerder werd aangehaald heeft eerder onderzoek naar woede zich met name gericht op studentenpopulaties of gezonde subjecten. De steekproef in het huidige onderzoek bestond uit verslaafde deelnemers, waardoor het iets nieuws met zich meebrengt. Het huidige onderzoek heeft ook enkele beperkingen. In het onderzoek is grotendeels gebruik gemaakt van een mannelijke populatie, namelijk 114 mannen en 32 vrouwen. Hierdoor zijn de gevonden resultaten beter te generaliseren voor verslaafde mannen die poliklinisch een behandeling volgen. Eveneens is er in het onderzoek geen rekening gehouden met sekseverschillen, cultuurverschillen en leeftijd. Uit onderzoek blijkt dat mannen en vrouwen verschillen wat betreft gerapporteerde woede scores (Spielberger, Jacobs, Russel & Crane, 1999; Deffenbacher, Oetting, Lynch & Morris, 1996a). Echter wordt dit resultaat niet in alle onderzoeken gevonden. Een andere beperking van dit onderzoek is dat het een passief observerende studie betreft. Hierdoor is het niet mogelijk om causale verbanden te trekken. Het zou bijvoorbeeld kunnen dat woede, agressie veroorzaakt. Echter kan deze relatie ook omgekeerd zijn. Eveneens is het mogelijk dat deze relatie beïnvloedt wordt door confounding variabelen, bijvoorbeeld leeftijd. Tevens is er in dit onderzoek gebruik gemaakt van zowel forensisch verslaafde als niet-forensisch verslaafde patiënten. Tussen de forensisch verslaafde deelnemers zaten ook personen tussen die veroordeeld waren voor een geweldsdelict. Bij de data analyse is hier geen rekening mee gehouden. Hierdoor is het mogelijk dat er verhoogd gescoord is op schalen die woede, agressie en hostiliteit meten. Een ander kanttekening is dat uit eerder onderzoek blijkt dat forensische patiënten neigen om sociaal wenselijk te antwoorden op zelfrapportage vragenlijsten (Felson, et. al., 2012). Ook is het bekend dat zelfrapportage vragenlijsten vatbaar zijn voor bewuste
- 38 -
sturing (Eurelings-Bontekoe & Snellen, 2003). Hierdoor kan de respondent invloed uitoefenen op wat hij wel en niet wilt vertellen. Tevens is er in dit onderzoek geen rekening gehouden met as-I en as-II diagnoses, en type middelengebruik. Wat ook invloed kan hebben gehad bij het invullen van de vragenlijsten en de resultaten heeft vertroebeld. Binnen dit onderzoek hebben bijvoorbeeld ook patiënten deelgenomen dit kampen met een stemmingsstoornis of angststoornis. Hierdoor kunnen de scores op de angst- en depressieschaal verhoogd zijn. Eveneens blijkt uit eerder onderzoek dat het type middelen gebruik voorspellend kan zijn voor agressie (Aharonovich, et. al., 2001; De Mojá, 1997; De Mojá & Spielberger, 1997; Eftekhari, et. al., 2004). De keuze van het instrument brengt ook beperkingen met zich mee. In het huidige onderzoek is gebruik gemaakt van de verkorte versie van de NEO-PI-R. Door de NEO-FFI te gebruiken zijn enkel globale domeinen van persoonlijkheid gemeten. De NEO-PI-R is uitgebreider en kan ook specifieke facetten van de persoonlijkheidsdomeinen meten. Wanneer deze facetten bepaald kunnen worden zal dit meer inzicht geven in de persoonlijkheid en zullen de implicaties voor behandeling gerichter benoemd kunnen worden voor de poliklinische verslaafde populatie.
Verder onderzoek Vervolgonderzoek moet rekening houden met bovengenoemde beperkingen. Er lijken voldoende aanwijzingen te zijn voor de constructvaliditeit van de STAXI-2, welke is onderzocht via de convergente en divergente validiteit. Echter is er meer onderzoek nodig naar psychometrische kwaliteiten van de Nederlandstalige versie van dit instrument. Vervolgonderzoek kan zich richten op de onderliggende factoren van de STAXI-2 door middel van factoranalyse. Eveneens kan vervolgonderzoek zich richten op de voorspellende validiteit en de test-hertest betrouwbaarheid van de STAXI-2. Vervolgonderzoek zou gebruik kunnen maken van heterogenere groepen, zodat de resultaten ook gegeneraliseerd kunnen worden naar een bredere populatie. Tot slot is het belangrijk dat meer onderzoek wordt verricht naar woede en daaraan gerelateerde constructen en hoe deze in relatie staan tot diverse middelen en alcohol. Zodoende zou men de relaties beter kunnen begrijpen.
Conclusie & implicaties (theoretisch en praktisch) Samengevat, de constructvaliditeit van de Nederlandstalige versie van de STAXI-2 wordt voldoende ondersteund via de convergente en de divergente validiteit. Over het algemeen laten de resultaten zien dat woede gerelateerde trekken sterker gerelateerd zijn aan agressie, hostiliteit en beleving van woede dan aan niet woede gerelateerde trekken (convergente validiteit). Tevens
- 39 -
zien we dat de expressie-uit schaal sterker gerelateerd is aan woede en agressie gerelateerde trekken (convergente validiteit) en dat de expressie-in schaal sterker gerelateerd is aan emotionele problematiek en algemene symptomatologie (divergente validiteit). De regulatie/controle schalen zijn sterker gerelateerd aan vriendelijkheid dan aan niet woede gerelateerde constructen. Dit is in lijn met wat de schalen trachten te meten en zodoende een ondersteuning van de convergente en divergente validiteit. Het huidige onderzoek had een cross-sectioneel correlationeel design om te meten in hoeverre er significante relaties zijn tussen de STAXI-2, AVL, NAS, SCL-90 en NEO-FFI, zoals voorgesteld in de hypotheses. Op enkele inconsistenties na zijn er significante correlaties gevonden. Dit houdt in dat de STAXI-2 afgenomen kan worden bij patiënten om te onderzoeken in welke mate en hoe vaak zij gevoelens van woede ervaren, in hoeverre zij geneigd zijn om te reageren met woede in bepaalde situaties, hoe zij met hun woede omgaan en hoe zij dit uitten en controleren. Dit is belangrijk, omdat uit onderzoek bekend is dat een verhoogde score op trekwoede een negatief invloed kan hebben op de behandeluitkomst (DiGiuseppe & Tafrate, 2001). Tevens zijn er significante correlaties gevonden tussen de toestandswoede en trekwoede schalen en de Angst en Depressie schalen van de SCL-90. Dit betekent dat wanneer een patiënt hoogt scoort op trekwoede men erop bedacht moet zijn dat de patiënt wellicht (ook) kampt met depressieve en/of symptomen van angst. De verhoogde woede score kan een uiting zijn van een onderliggende depressie. Deze factoren kunnen eveneens de behandeluitkomst voor de verslaving beïnvloeden. Echter wanneer men hierop bedacht is kan men hierop inspelen en de patiënt een behandeling aanbieden voor angst- en/of depressieve klachten. Voor de toekomst is het belangrijk dat onderzoek naar woede en de psychometrische kwaliteiten ervan voortgezet wordt. Eveneens lijkt het zinvol om verschillende onderzoekspopulaties te onderzoeken om te onderzoeken in hoeverre zij verschillen wat betreft zelf gerapporteerde woede, expressie en controle hiervan.
- 40 -
5 Referentielijst Aharonovich, E., Nguyen, H. T. & Nunes, E. V. (2001). Anger and Depressive States Among Treatment-Seeking Drug Abusers: Testing the Psychopharmacological Specificity Hypothesis. The American Journal on Addictions, 10: 327–334. doi: 10.1111/j.1521-0391.2001.tb00522.x Allport, G. (1961). Pattern and growth in personality. New York: Holt, Rinehart & Winston. Arrindell, W.A. & Ettema, J.H.M. (1986). SCL-90, Handleiding bij een multidimensionale psychopathologie indicator. Lisse: Swets & Zeitlinger. Averill, J. R. (1983). Studies on anger and aggression: implications for theories of emotion. American Psychologist, 38, 1145-1160. Balsamo, M. (2013). Personality and depression: evidence of a possible mediating role for anger trait in the relationship between cooperativeness and depression. Comprehensive Psychiatry, 54,46-52. Bettencourt, B.A., Talley, A., Benjamin, J.A., & Valentine, J. (2006). Personality and aggressive behavior under provoking and neutral conditions: a meta-analytic review. Psychological Bulletin, 132, 5, 751-777. Brownell, K., Marlatt, G.A., Lichtenstein, E. & Wilson, G.T. (1986). Understanding and preventing relapse. The American Psychologist, 41, 7, 765-782. Bushman, B.J., Anderson, C.A. (1998). Methodology in the study of aggression: Integrating experimental and non-experimental findings. Human aggression: theories, research and implications for social policy, 23-48 San Diego, CA: Academic Press. Decuyper, M., De Bolle, M. & De Fruyt, F. (2011). General and maladaptive traits and anger in a combined forensic psychiatric and general population sample. International Journal of Law and Psychiatry, 34, 354-361. De Mojá, C.A. (1997). Scores on locus of control and aggression for drug addicts, users and controls. Psychological Reports, 80, 40-42. De Mojá, C.A., & Spielberger, C.D. (1997). Anger and Drug Addiction. Psychological Reports, 81, 152-154. De Ruiter, C., & Hildebrand, M. (2009). Anger Disorders Scale (ADS). Gebruikershandleiding. Nederlandse vertaling. Amsterdam: Pearson Assessment. Deffenbacher, J.L. (1992). Trait Anger: Theory, findings, and implications. In Spielberger, C.D. & Butcher, J.N. (Eds.), Advances in personality assessment, 9, 177-201Hillsdale, NJ: Erlbaum. - 41 -
Deffenbacher, J. L. (2003). Anger disorders. In E. F. Coccaro (Ed.), Aggression psychiatric assessment and treatment (pp. 89–111). New York: Marcel Dekker. Deffenbacher, J.L. (2011). Cognitive-Behavioral Conceptualization and Treatment of Anger. Cognitive and Behavioral Practice, 18, 212-221. Deffenbacher, J. L., & McKay, M. (2000). Overcoming situational anger and general anger: Therapist protocol. Oakland, CA: New Harbinger. Deffenbacher, J.L., Huff, M.E., Lynch, R.S., Oetting, E.R., & Natalie, F. (2000). Characteristics and treatment of high-anger drivers. Journal of Counseling Psychology, 47, 5-17. Deffenbacher, J. L., Oetting, E. R., Lynch, R. S., Morris, C.D. (1996a). The expression of anger and its consequences. Behavioral Research & Therapy, 34, 575-590. Deffenbacher, J. L., Oetting, E. R., Thwaites, G. A., Lynch, R. S., Baker, D. A., Stark, R. S., Thacker, S. & Eiswerth-Cox, L. (1996). State-Trait Anger theory and the utility of the Trait Anger Scale. Journal of Counseling Psychology, 43, 131-148. Del Vecchio, T., & O’Leary, K.D. (2004). Effectiveness of anger treatments for specific anger problems: A meta-analytic review. Clinical Psychology Review, 24, 15-34. Deschênes, S.S, Dugas, M.J., Fracalanza, K., & Koerner, N., (2012). The Role of Anger in Generalized Anxiety Disorder. Cognitive Behaviour Therapy, 41:3, 261-271 doi:10.1080/16506073.2012.666564 Desnoes, M. & Deffenbacher, J. L. (1995). Evaluation of state-Trait Anger theory. A paper presented at Rocky Mountain Psychological Association, Boulder, CO, April. DiGiuseppe, R. & Tafrate, R.C. (2001). A Comprehensive Treatment Model for Anger Disorders. Psychotherapy, 38, 262- 271. DiGiuseppe, R. & Tafrate, R.C. (2004). Anger Disorders Scale. Multi Health Systems, North Tonawanda, NY. DiGiuseppe, R., Tafrate, R.C. (2007). Understanding anger disorders. Oxford University Press. Drenth, P. J. D. & Sijtsma, K. (2006). Testtheorie. Houten/Diegem: Bohn Stafleu Van Loghum. Eftekhari, A., Turner, A.P., Larimer, M.E. (2004). Anger expression, coping, and substance use in adolescent offenders. Addict Behavior, 29, 1001-1008. Eurelings-Bontekoe, E.H.M., & Snellen, W.M. (2003). Dynamische persoonlijkheid diagnostiek. Lisse: Uitgeverij Swets & Zeitlinger B.V. Evren, C., Cinar, O., Gulec, H., Celik, S., Evren, B. (2011). The validity and reliability of the Turkish version of the Buss-Perry’s Aggression Questionnaire in male substance
- 42 -
dependent inpatients. The Journal of Psychiatry and Neurological Sciences,24, 4, 283-295. Felson, R., Silver, E., & Remster, B. (2012). Mental disorder and offending in prison. Criminal justice and behavior, 39, 125-143. Ferguson, C., Averill, P., Rhoades, H., Rocha, D., Gruber, N. & Gummattira, P. (2005). Social isolation, impulsivity and depression as predictors of aggression in a psychiatric inpatient population. Psychiatric Quarterly, 76 (2). Field, A. (2013). Discovering statistics using IBM SPSS Statistics. 4th Edition. Londen: Sage Publications Ltd. Gentry, W. D., Chesney, A. P., Gary, H. G., Hall, R. P. & Harburg, E. (1972). Habitual anger copingstyles: effect on mean blood pressure and risk for essential hypertension. Psychosomatic Medicine, 34, 195-202. Giancola, P.R., Saucier, D.A., & Gussler-Burkhardt, N.L. (2003). The effects of affective, behavioral and cognitive components of Trait Anger on the alcohol- aggression relation. Alcoholism: Clinical and Experimental Research, 27, 12, 1944-1954. Harris, J.A. (1995). Confirmatory factor analysis of the Aggression Questionnaire. Behaviour Research and Therapy, 33, 991-993. Hoekstra, H.A., Ormel, J. & de Fruyt, F. (1996). Handleiding NEO persoonlijkheidsvragen lijsten NEO-PI-R en NEO-FFI. Lisse: Swets Test Services. Hornsveld, R.H.J., Muris, P.,& Kraaimaat, F.W. (2011). The Novaco Anger Scale-Provocation Inventory (1994 version) in Dutch Forensic Psychiatric Patients. Psychological Assessment, vol. 23, 4, 937-944. Hubble, M.A., Duncan, B.L., & Miller, S.D. (2004). The heart and soul of change: What works in therapy. Washington, DC: American Psychological Association. Kassinove, H., & Sukhodolsky, D.G. (1995). Anger disorders: Basic Science and Practice Issues. In H. Kassinove (ed.), Anger disorders (pp. 1-26). Washington DC: Taylor & Francis Kassinove, H., Sukhodolsky, D.G., Tsytsarev, S.V., Solovyova, S., (1997). Self-reported anger episodes in Russia and America. Journal of Social Behavior & Personality, Vol 12 (2), 301-324. Kassinove, H., & Tafrate, R. C. (2006). Anger-related disorders: Basic issues, models, and diagnostic considerations. In E. L. Feindler (Ed.), Anger-related disorders: A practitioner's guide to comparative treatments (pp. 1–28). New York: Springer.
- 43 -
Liebsohn, M. T., Oetting, E. R. & Deffenbacher, J. L. (1994). Effects of Trait Anger on alcohol consumption and consequences. Journal of Child and Adolescent Substance Abuse, 3, 17-32. Maiuro, R.D., Cahn, T.S., Vitaliano, P.P., Wagner, B.C., Zegree, J.B. (1988). Anger, Hostility, and Depression in Domestically Violent Versus Generally Assaultive Men and Nonviolent Control Subjects. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 56, 1, 17-24. Martin, R., Watson, D., & Wan, C. (2000). A three-factor model of Trait Anger: Dimensions of affect, behavior, and cognition. Journal of Personality, 68, 869–897. McDermut, W., Fuller, J.R., DiGiuseppe, R., Chelminiski, I. & Zimmerman, M. (2009). Trait Anger and axis I disorders: Implications for REBT. Journal of Rational-Emotive and Cognitive-Behavior Therapy, 27, 121-135. doi: 10.1007/s10942-009-0092-2. McMurran, M., Egan, V., Richardson, C., Street, H., Ahmadi, S. & Cooper, G. (2000). Referrals for anger and aggression in forensic psychology outpatient service. The journal of forensic psychiatry, 11 (1), 206-213. Meesters, C., Muris, P., Bosma, H., Schouten, E.& Beuving, S. (1996). Psychometric evaluation of the Dutch version of the aggression questionnaire. Behaviour Research and Therapy, 34, 839-843. Moeller, G.F., Dougherty, D.M., Barratt, E.S., Schmitz, J.M., Swann, A.C. & Grabowski, J. (2001). The impact of impulsivity on cocaine use and retention in treatment. Journal of substance abuse treatment, 21,4, 193-198. Novaco, R. W. (2007). Anger Dysregulation. In Cavell, T. & Malcolm, K. (Eds.), Anger, aggression, and interventions for interpersonal violence (pp. 3 – 54). Mahwah, NJ: Lawrence Erlbaum. Novaco, R. W. (2003). The Novaco Anger Scale and Provocation Inventory. Los Angeles: Western Psychological Services. Owen, J.M. (2011). Transdiagnostic cognitive processes in high Trait Anger. Clinical Psychology Reviews, 31, 193-202. Özyesil, Z. (2012). Five factor personality traits as predictor of Trait Anger and anger expression. Education and Science, 37, 37, 322-332. Parrott, D.J., Giancola, P.R. (2004). A further examination of the relation between Trait Anger and alcohol-related aggression: the role of anger control. Alcohol Clinical Experiment Research,28, 6, 855–64.
- 44 -
Phillips, L. H., Henry, J. D., Hosie, J. A., & Milne, A. B. (2006). Age, anger regulation and well-being. Aging and Mental Health, 10, 250 – 256. Posternak, M.A., & Zimmerman, M. (2002). Anger and agression in psychiatric outpatients. Journal of Clinical Psychiatry, 63(8), 665-672. doi: 0.4088/JCP.v63n0803. Ramírez, J.M. & Andreu, J.M. (2006). Agression, and some related psychological constructs (anger, hostility and impulsivity): some comments from a research project. Neuroscience and Bio behavioral Reviews, 30, 276-291. Sanz, J., Garcia-Vera, M.P., & Magán, I. (2010). Anger and hostility from the perspective of the BigFive personality model. Scandinavian Journal of Psychology, 51, 262-270. Sharma, M.K., Suman, L.N., Murthy, P., Marimuthu, P. (2012). Relationship of Trait Anger with quality of life and anger control among alcohol users. Open Journal of Psychiatry, 2, 249-252. doi: 10.4236/ojpsych.2012.24033. Spielberger, C.D. (1999). STAXI-2. State-Trait Anger expression inventory. Psychological Assessment Resources. Lutz, Florida. Spielberger, C.D. & Butcher, J.N. (1992). Advances in personality assessment, (9), 177-201 Hillsdale, NJ: Lawrence Erlbaum. Spielberger, C., Hovens, H., Lievaart, M., & Rodenburg, J. (N.d.). Voorlopige handleiding State Trait Anger Expression Inventory 2 (STAXI-2); Vragenlijst over boosheid. Hogrefe. Spielberger, C.D., Jacobs, G., Russell, S., & Crane, R. (1983). Assessment of anger: The State-Trait Anger Scale. In Spielberger, C.D., & Butcher, J.N. (1992), Advances in personality assessment,(9), (pp. 159-187). Hillsdale, NJ: LEA. Spielberger, C.D. & Reheiser, E.C. (2009). Assessment of emotions: anxiety, anger, depression And
curiosity.
Applied
Psychology;
health
and
well-being,
3,
271-302.
doi:10.1111/j.1758- 0854.2009.01017.x Spielberger, C. D., Reheiser, E. C., & Sydeman, S. J. (1995). Measuring the experience, expression, and control of anger. In H. Kassinove (Ed.), Anger disorders: Definition, diagnosis, and treatment (pp. 49-67). Washington, DC: Taylor & Francis. Tivis, J.L., Parsons, A.O., Nixon, J.S. (1998). Anger in an inpatient treatment sample of chronic alcoholics. Alcoholism: Clinical and Experimental Research, 22, 4, 902–907. Walfish, S., Massey, R., & Krone, A. (1990). Anxiety and anger among abusers of different substances. Drug and Alcohol Dependence, 25, 253-256. Wilkowski, B.M. & Robinson, M.D. (2007). The cognitive basis of Trait Anger and reactive aggression: An integrative analysis. Personality and Social Psychology, 12, 3-21.
- 45 -
6 Appendix A Tabel 1. Demografische en poliklinische kenmerken van de respondenten Mean Demografische gegevens: Geslacht
SD
Man Vrouw
Leeftijd
42.12
Frequentie N=146
Percentage %
114 32
78.1 21.9
11.33
Burgerlijke staat
Alleenstaand Samenwonend Gehuwd Gescheiden
87 26 14 19
59.6 17.8 9.6 13
Opleidingsniveau
Mavo/vmbo Havo Vwo Mbo-opleiding Hbo-opleiding Wo-opleiding Anders Missing
32 14 10 36 17 4 31 2
21.9 9.6 6.8 24.7 11.6 2.7 21.2 1.4
Werkstatus
Nooit gewerkt Werkt Werkeloos Werkt niet meer Missing
7 50 56 32 1
4.8 34.2 38.4 21.9 0.7
Inkomensniveau
Bijstandsniveau of minder Minimumloon tot modaal bovenmodaal Missing
73 28 36 8 1
50.0 19.2 24.7 5.5 0.7
Enkel verslavingsdiagnose Dubbele diagnose Schizofrenie/Psychotische stoornis Stemmingsstoornis Angststoornis Impulsstoornissen Persoonlijkheidsstoornis Ontwikkelingsstoornis Zwakbegaafdheid
102 8 2 6 5 10 10 1 2
69.9 5.5 1.4 4.1 3.4 6.8 6.8 0.7 1.4
5 69 58 14
3.4 47.3 39.7 9.6
Poliklinisch kenmerken: Diagnose
Type middel
Activerend Sederend Polygebruik Restcategorie
- 46 -
Tabel 2. Gemiddelden en standaarddeviaties op de STAXI-2, AVL totaalscore, NAS totaalscore, SCL90 schalen en de NEO-FFI schalen. N
Minimum
Maximum
M
SD
State_ang Trait_Ang
146 145
15,00 10,00
54,00 36,00
19,39 18,10
7,90 6,09
Ang_exp_out Ang_exp_in Ang_contr_out
142 144 144
8,00 8,00 11,00
32,00 32,00 32,00
15,70 18,34 20,72
4,95 4,44 5,09
Ang_contr_in AVL_Totaal NAS_Totaal HOS ANG
142 138 107 132 132
9,00 33,00 52,00 6,00 10,00
42,00 141,00 141,00 28,00 50,00
20,75 82,68 89,97 10,31 19,14
5,37 23,95 21,35 5,13 8,80
DEP NEURO AGREE
132 127 126
16,00 16,00 19,00
76,00 58,00 60,00
32,19 37,82 39,40
13,61 8,09 6,65
- 47 -
Tabel 3. Correlaties tussen de STAXI-2, AVL, NAS en hostiliteitschaal State Anger
Trait Anger
Ang_expr_uit
Ang_expr_in
Ang_contr_uit
Ang_contr_in
AVL_totaal
NAS
State Anger
1
Trait Anger
.55**
1
Ang_expr_uit
.42**
.67**
1
Ang_expr_in
.23**
.25**
.23**
1
Ang_contr_uit
-.23**
-.36**
-.30**
.31**
1
Ang_contr_in
-.21*
-.22**
-.23**
.31**
.71**
1
AVL_totaal
.31**
.55**
.58**
.25**
-.22*
-.08
1
NAS
.29**
.50**
.43**
.20*
-.22*
-.16
.56**
1
Hostiliteit
.54**
.61**
.47**
.23**
-.34**
-.28**
.50**
.61**
Ang_contr_uit
Ang_contr_in
Angst
Depressie
** p <.01 (2-zijdig).
* p <.05 level (2-zijdig)
Tabel 4. Correlaties tussen de STAXI-2 en SCL-90, angst- en depressieschaal State Anger
Trait Anger
Ang_expr_uit
Ang_expr_in
State Anger
1
Trait Anger
.55**
1
Ang_expr_uit
.42**
.67**
1
Ang_expr_in
.23**
.25**
.23**
1
Ang_contr_uit
-.23**
-.36**
-.30**
.31**
1
Ang_contr_in
-.21*
-.22**
-.23**
.31**
.71**
1
Angst
.49**
.45**
.30**
.40**
-.09
-.11
1
Depressie
.48**
.46**
.22*
.43**
-.04
-.08
.84**
** p <.01 (2-zijdig).
* p <.05 level (2-zijdig)
48
1
Hostiliteit
1
Tabel 5. Correlaties tussen de STAXI-2 en NEO-FFI schalen State Anger
Trait Anger
Ang_expr_uit
Ang_expr_in
Ang_contr_uit
Ang_contr_in
Neuroticisme
State Anger
1
Trait Anger
.55**
1
Ang_expr_uit
.42**
.67**
1
Ang_expr_in
.23**
.25**
.23**
1
Ang_contr_uit
-.23**
-.36**
-.30**
.31**
1
Ang_contr_in
-.21*
-.22**
-.23**
.31**
.71**
1
Neurotisicme
.17
.21*
.11
.36**
.00
-.10
1
Vriendelijkheid
-.38**
-.45**
-.41**
-.18
.30**
.21*
-.29**
** p <.01 (2-zijdig).
* p <.05 level (2-zijdig)
49
Vriendelijkheid
1