1 2 3
Onderbouwing Richtlijn “Scheiding en problemen van kinderen” 4 5 6 7 8 9 10 11 12 13 14 15 16 17 18 19 20 21 22 23 24 25 26 27 28 29 30 31 32 33 34 35 36 37 38 39 40 41 42
Inge Anthonijsz Ed Spruijt Niels Zwikker
December 2013
© 2013 Nederlands Jeugdinstituut
43 44 45 46 47 48 49 50 51 52 53 54 55 56 57 58 59 60 61 62 63 64 65 66
Niets uit deze uitgave mag worden vermenigvuldigd en/of openbaar gemaakt door middel van druk, fotokopie, microfilm of op enige andere wijze zonder voorafgaande schriftelijke toestemming. Het Nederlands Jeugdinstituut en de Universiteit Utrecht hebben deze richtlijn geschreven in opdracht van het Nederlands Instituut van Psychologen (NIP), de Nederlandse Vereniging van Pedagogen en Onderwijskundigen (NVO) en de Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers (NVMW). Deze richtlijn werd mogelijk gemaakt door financiering van het Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport, vanuit het Programma Richtlijnontwikkeling Jeugdzorg.
Auteurs Inge Anthonijsz Ed Spruijt Niels Zwikker
Nederlands Jeugdinstituut Catharijnesingel 47 Postbus 19221 3501 DE Utrecht Telefoon 030 - 230 63 44 Website www.nji.nl E-mail
[email protected]
2
67 68 69 70 71 72 73 74 75 76 77 78 79 80 81 82 83 84 85 86 87 88 89 90 91 92 93 94 95 96 97 98 99 100 101 102 103 104 105 106 107 108 109 110 111 112 113 114 115 116
Inhoudsopgave De belangrijkste aanbevelingen
5
1.
Inleiding
6
2.
Relevantie
8
3.
Doel van de richtlijn
10
4.
Doelgroep van de richtlijn
11
5. 5.1 5.2 5.3
Herformulering van de uitgangsvragen uit de knelpuntenanalyse 12 Thema: Gevolgen .................................................................................................................... 12 Thema : Interventies ............................................................................................................... 12 Thema: Samenwerking met ouders en met het netwerk ...................................................... 13
6.
Juridische betekenis van de richtlijn
7. 7.1
Toepassing van de richtlijn-gedeelde besluitvorming 15 Gedeelde besluitvorming ........................................................................................................ 15
8.
Leeswijzer
9. 9.1
Omschrijving van gebruikte begrippen 18 Competenties jeugdzorgprofessional ..................................................................................... 18
14
17
10. Verantwoording/methode 23 10.1 De werkgroep en klankbordgroep ......................................................................................... 23 10.2 Werkwijze ............................................................................................................................... 24 10.3 Verantwoording werkwijze .................................................................................................... 25 10.4 Beoordeling van wetenschappelijk bewijsmateriaal .............................................................27 10.5 Tot stand komen aanbevelingen ............................................................................................27 11.
Definitie en inleiding: “Scheiding en problemen van kinderen”
28
12.
Gevolgen van een ouderlijke scheiding voor kinderen en jongeren 30 Uitgangsvraag 1 ................................................................................................................................. 30 Uitgangsvraag 2 .................................................................................................................................37 Conclusies met betrekking tot de uitgangsvragen 1 en 2: Gevolgen .............................................. 39 Overige overwegingen ...................................................................................................................... 40 Aanbevelingen ................................................................................................................................... 40 13.
Hoe kunnen professionals jeugd met gescheiden ouders het beste helpen? 42 Uitgangsvraag 3 ................................................................................................................................ 42 Uitgangsvragen 4 en 5 ...................................................................................................................... 49 Conclusies met betrekking tot de uitgangsvragen 3, 4 en 5: Interventies ..................................... 64 Overige overwegingen ...................................................................................................................... 67 3
117 118 119 120 121 122 123 124 125 126 127 128 129 130 131 132 133 134 135 136 137 138 139 140 141 142 143 144 145 146 147 148 149 150
Aanbevelingen ................................................................................................................................... 69 14. Samenwerking met ouders en het netwerk 71 Uitgangsvragen 6 en 7 ....................................................................................................................... 71 Uitgangsvraag 6: Hulpverleners en ouders ...................................................................................... 71 Uitgangsvraag 7: Omgaan met andere professionals...................................................................... 86 Conclusies met betrekking tot de uitgangsvragen 6 en 7: Samenwerking met ouders (6) en met het netwerk (7) .................................................................................................................................. 92 Overige overwegingen ...................................................................................................................... 94 Aanbevelingen ................................................................................................................................... 95 15.
Aandacht voor diversiteit en specifieke doelgroepen.
97
Literatuur
102
Bijlagen
113
Bijlage 1. Uitgangsvragen richtlijn op basis van de knelpuntenanalyse
114
Bijlage 2. Interventies bij de richtlijn echtscheiding
115
Bijlage 3 Criteria Erkenningscommissie Interventies
141
Bijlage 4. Evidencetabellen Scheiding en problemen van kinderen
144
Bijlage 5 Instrumenten om PAS te meten
152
Bijlage 6 Voorbeelden van een ouderschapsplan
154
Bijlage 7 Kennislacunes, ontwikkellacunes en signalen kennislacunes
160
Het Nederlands Jeugdinstituut: hét expertisecentrum over jeugd en opvoeding
163
4
151 152 1531. 154 155 156 157 1582. 159 1603. 161 162 163164165166 1674. 168 169 1705. 171 172 173 174 1756. 176 177 178 179 1807. 181 182 183 184 1858. 186 187 188 189 1909. 191 192 193 19410. 195 196 197
De belangrijkste aanbevelingen Neem kennis van de cijfers en van de belangrijkste gevolgen van ouderlijke scheiding voor jeugdigen. Lees hiervoor de (aanbevelingen uit de) richtlijn. Deel met andere professionals, binnen uw organisatie en daarbuiten, zoals het onderwijs en het juridisch werkveld, kennis en ervaringen over deze problematiek. Ga bij de intake altijd na of de ouders in scheiding liggen en/of veel ouderlijke conflicten hebben. Als er sprake is van scheiding of van heftige ouderlijke conflicten breng dan de problemen van de jeugdige in kaart. Gebruik een vragenlijst of intakeformulier bij de jeugdige en béide ouders met aandacht voor: de aard, ernst, fase en het type van de scheiding en hoe de jeugdige daarop reageert; de belangrijkste risicofactoren van de scheiding voor jeugdigen; de gevolgen van de ouderlijke scheiding voor de jeugdige. Breng de huidige gezinssituatie in kaart door bij de intake beide ouders te bevragen naar de gezagssituatie, woonsituatie en eventuele nieuwe gezinsleden. Ga na welke belangrijkste risicofactoren aanwezig zijn vóór, tijdens en na de scheiding zoals: familiaal geweld, ernstige en langdurige ruzies tussen ouders, een slechte band met de inwonende ouder, de eventuele stiefouder en/of de uitwonende ouders en het aantal bijkomende veranderingen, inclusief financiële achteruitgang. Houd bij de afwegingen voor (veranderingen in) een bepaalde zorg- en contactregeling of een bepaalde omgangsregeling rekening met het gezinssysteem vòòr de scheiding, de ontwikkelingsfase van de jeugdige, de kwaliteit van de band met de ouders, de woonsituatie, de mate van conflicten tussen de ouders en het ouderschapsplan. Is er sprake van scheiding of heftige conflicten tussen de ouders, richt de begeleiding dan zowel op de ouders als op de jeugdige. Het horen en betrekken van meerdere informanten (de jeugdige, school, familieleden, huisarts) kan noodzakelijk zijn. Neem kennis van het aanbod in de regio aan interventies voor jeugdigen, ouders en gezinnen. Voorkom een zoektocht naar juiste hulp. Maak ouders bewust dat het belangrijk is voor de jeugdige dat zij hun conflicten beheersen. Stimuleer ouders om deel te nemen aan programma’s die gericht zijn op het leren beheersen van ruzies, op mediation, en op het versterken van hun (ouder)relatie of om deel te nemen aan individuele hulpverlening. Stimuleer ouders en kinderen van scheidende of gescheiden ouders deel te nemen aan een programma zoals KIES, JES! Het Zwolsche Brugproject of Dappere Dino’s. Adviseer zo nodig individuele hulpverlening. Adviseer aanwezige stiefouders om zich vooral de eerste tijd buiten de opvoeding te houden. Wijs de biologische ouder op haar/zijn spilfunctie in het nieuwe gezin. Informeer partners in stiefgezinnen op het bestaan van groepsbijeenkomsten voor (stief)ouders.
5
198
1.
Inleiding
199 200 201 202 203 204 205 206 207 208 209 210 211 212 213 214
Beroepskrachten binnen de jeugdzorg worden regelmatig geconfronteerd met het feit dat veel jeugdigen met problemen afkomstig zijn uit scheidingsgezinnen. Gezien de relatief hoge scheidingscijfers in onze samenleving is het van belang dat professionals in de jeugdzorg op de hoogte zijn van de risicofactoren en gevolgen van ouderlijke scheiding voor kinderen. Daarnaast is kennis nodig hoe professionals scheidingskinderen en gescheiden ouders het beste kunnen ondersteunen. Ook moeten beroepskrachten kennis hebben van de actuele situatie over de praktijk en het beleid rondom deze thematiek. Er bestaan protocollen, voorzieningen en enkele erkende interventies om de nadelige gevolgen van scheiding voor kinderen te beperken. De wetgeving met betrekking tot kinderen en scheiding is in 2009 opnieuw gewijzigd. Er zijn echter aanwijzingen dat de situatie voor scheidingskinderen de laatste jaren desondanks niet positiever is geworden. Een richtlijn voor de jeugdzorg hoe om te gaan met de problematiek van scheidingskinderen kan de situatie voor deze kinderen in de toekomst verbeteren. De focus is dat de professional competent is. Dit vraagt specifieke kennis en vaardigheden van de professional in het handelen en omgaan met kinderen en ouders die te maken hebben met scheidingsproblematiek.
Wat willen ouders en jeugdigen? “Professionals moeten er voor zorgen dat de kinderen niet de dupe worden. Zij moeten het belang van de kinderen in de gaten houden. Advocaten en mediators zijn daar nu kundig in. Het gaat veel verder dan kinderalimentatie. Dat kan je alleen doen als je een gedegen opleiding hebt gevolgd en dat is geen standaard deel van hun opleiding. Ik juich het toe dat de wetgeving probeert het belang van kinderen meer centraal te stellen. Ik had behoefte gehad aan kennis van de ontwikkeling van kinderen het belang van kinderen tijdens en na de echtscheiding. Er had een psycholoog of orthopedagoog aan verbonden moeten worden. Ook voor de kinderen zelf had ik achteraf hulp gewild. Ik vind nu dat je kinderen actief bij dit proces moet betrekken. Dit moet een gespecialiseerd iemand doen die de kinderen ook kan helpen met hun eigen vragen en behoeftes”. Bron: Veldconsultatie 215 216 217 218 219 220 221 222 223 224 225 226 227 228 229 230 231
Amato (2010) geeft een overzicht van de belangrijkste voorspellers van (echt)scheiding en zegt daar onmiddellijk bij dat dit geen veroorzakers zijn, maar wel inzicht bieden. Hij maakt een onderscheid tussen: Demografische voorspellers: opgroeien in een scheidingsgezin, huwelijk of samenwonen op jonge leeftijd (< 20), niet-religieus zijn, een voorkind hebben, een stiefgezin vormen, een 2e of later huwelijk, en verschil in etniciteit. Economische voorspellers: armoede, werkloosheid, een lage opleiding, en het buitenshuis werken van de vrouw. Interpersoonlijke voorspellers: frequente ruzie en aantal ervaren relatieproblemen, huiselijk geweld, ontrouw, lage commitment met huwelijk, en weinig liefde en vertrouwen tussen partners. Er zijn echter ook positieve factoren die echtscheidingskans kunnen verminderen, zoals humor, genegenheid, interesse, positieve communicatie, conflicthantering. Tenslotte komt tegenwoordig steeds vaker de vraag naar voren: zijn er nog andere, achterliggende factoren die de kans op (echt)scheiding kunnen voorspellen, bijvoorbeeld bepaalde individuele factoren, zoals genetische? Onderzoek naar genetische factoren geeft weinig houvast: er is hooguit een zwak verklarende
6
232 233 234 235 236 237 238 239 240 241 242
achterliggende genetische factor voor agressie of antisociaal gedrag. Die factor zou eventueel kunnen leiden tot een grotere kans op scheiding. Er wordt ook onderzocht of genetische factoren verschillen kunnen verklaren tussen scheidingskinderen en kinderen uit intacte gezinnen. Uit adoptiestudies blijkt dat genetische factoren lang niet alle verschillen tussen die twee groepen kinderen kunnen verklaren (Amato & Cheadle, 2008). Amato (2010) concludeert dat de zogenaamde passieve genetische transmissie (het rechtstreeks overdragen van bijvoorbeeld agressie) geen rol schijnt te spelen. Wel kan interactie tussen genetische factoren en de omgeving van belang zijn, bijvoorbeeld dat sommige kinderen meer last hebben van ouderlijke ruzies rond de scheiding dan andere kinderen (Nederhof, Belsky, Ormel, & Oldehinkel, 2012; Robbers, et al, 2012). Nader onderzoek is nodig.
243
7
244
2. Relevantie
245 246 247 248
Een uniforme richtlijn voor de jeugdzorg “scheiding en problemen van kinderen” is om meerdere redenen van belang.
249
Belang voor kinderen
250 251 252 253 254 255 256 257 258 259 260 261 262 263 264 265 266 267 268 269 270
Scheiden zorgt voor de kinderen gemiddeld voor: een verdubbeling van de internaliserende problemen zoals gevoelens van angst en depressiviteit, een verdubbeling van gedragsproblemen zoals agressief en delinquent gedrag en drugs- en alcoholgebruik, lagere schoolprestaties, problemen in vriendschapsrelaties, en een zwakkere band met de ouders, vooral met de vaders. De gevolgen van scheiding zijn tot ver in de volwassenheid meetbaar. Het gaat dan vooral om een lager opleidingsniveau, minder inkomen, een groter risico op depressieve gevoelens, een zwakkere relatie met de ouders (vooral vaders) en een groter eigen scheidingsrisico. In diverse landen worden vergelijkbare effecten gevonden. Ook kinderen uit intacte gezinnen met heel veel ruzie zijn kwetsbaar (Amato, 2006; Diekmann & Schmidheiny, 2004; Dronkers & Harkonen, 2008; Spruijt & Kormos, 2010).
271
Belang voor ouders
272 273 274 275 276 277 278 279 280 281 282 283
Ouderlijke scheiding, al dan niet na een formeel huwelijk, komt tegenwoordig steeds meer voor. Moeders en vaders zijn dan meestal sterk op zichzelf betrokken. Het is belangrijk dat zij hun kinderen en de opvoeding niet te veel uit het oog verliezen. Dat willen zij niet maar ouders worden desondanks soms te veel in beslag genomen door de scheiding. Voor de kinderen is de periode voor, tijdens en na de scheiding mede daardoor niet gemakkelijk en vaak vol met onzekerheden. Bij een scheiding moet ook veel worden geregeld op diverse terreinen: emotioneel, relationeel, pedagogisch, psychologisch, materieel/financieel en juridisch. In de wetgeving neemt de laatste jaren de aandacht voor beide ouders merkbaar toe. In de wet van 2009 staat gelijkwaardig ouderschap na de scheiding centraal. Tegelijkertijd wint het inzicht veld dat veel ouders kunnen en moeten worden ondersteund om de ouderlijke scheiding zo goed mogelijk te verwerken. Bovendien zijn zij wettelijk verplicht om een ouderschapsplan te maken. Voor veel scheidende ouders is dat in die periode een moeilijke opgave.
284
Belang voor beroepsopvoeders en hulpverleners
285 286 287 288 289 290
Steeds meer beroepskrachten krijgen in hun werk te maken met scheidende of gescheiden ouders en hun kinderen. Dat geldt voor professionals in bijvoorbeeld de (gezondheids)zorg, de hulpverlening, het juridisch werkveld, het onderwijs, de overheid, en ook de voorlichting & advisering. De laatste jaren zijn er regelmatig veranderingen in de wetgeving geweest en komen steeds meer resultaten uit wetenschappelijk onderzoek beschikbaar. Een belangrijk doel van de richtlijn is om de genoemde beroepskrachten en hen die daarvoor in opleiding zijn op de hoogte te stellen van de stand van zaken
In de nota ‘Alle kansen voor kinderen’ (Programmaministerie voor Jeugd en Gezin, 2007) staat expliciet vermeld dat aandacht zal worden gegeven aan schadelijke gevolgen voor kinderen bij scheiding. Dat is nodig want hoewel “het belang van het kind” in diverse nota’s en discussies centraal lijkt te staan, zijn kinderen nog altijd de zwakste partij bij een scheiding (Amato & Cheadle, 2008; Emery, 2006; Vanassche, Sodermans & Matthijs, 2008; Spruijt & Kormos, 2010). Een uniforme richtlijn hoe te handelen bij ernstige problemen van scheidingskinderen en hoe problemen kunnen worden voorkomen, kan behulpzaam zijn om in de toekomst problemen voor kinderen te verzachten. Het beschikbaar komen van programma’s voor scheidingskinderen en andere interventies in het gehele land zal hierdoor worden gestimuleerd.
8
291 292 293
op het gebied van scheiden en de kinderen. Indien nodig kunnen zij, met die kennis gewapend, scheidingskinderen en hun ouders beter behulpzaam zijn.
294
Maatschappelijk belang
295 296 297 298 299 300 301 302 303 304 305 306 307 308 309 310 311 312 313 314 315 316 317 318 319 320 321 322 323 324 325 326 327
Behalve voor de betrokkenen zelf hebben de negatieve langere- en langetermijngevolgen ook nadelen voor de samenleving. Gescheiden mannen en vrouwen en kinderen zijn bijvoorbeeld tot lang na de scheiding relatief grote zorggebruikers en dus duur voor de samenleving (Kunst, Meerding, Varenik, Polder & Mackenbach, 2007). De veel gehoorde opvatting dat de gevolgen van scheiding voor kinderen langzamerhand minder negatief worden, omdat scheiding steeds meer wordt geaccepteerd, wordt niet door onderzoek bevestigd. Amato (2001) stelde voor de VS vast dat - tegen zijn verwachting in - de negatieve gevolgen voor kinderen in de jaren negentig niet minder waren geworden vergeleken met de jaren tachtig. Recent Nederlands onderzoek toont aan dat de negatieve gevolgen voor kinderen na 1998 eveneens niet zijn afgenomen (Metz & Schulze, 2007; Spruijt, 2007). De maatschappelijke schade die een ouderlijke scheiding veroorzaakt moet niet worden onderschat. Veel van de problematiek van jeugdigen waar hulpverleners mee te maken krijgen, is mede gerelateerd aan het uiteenvallen van het ouderlijk gezin. Tenslotte is er ook een financieel belang. Een (vecht)scheiding heeft voor alle betrokkenen en vooral voor kinderen diverse korte en lange termijn gevolgen. De meeste van deze gevolgen hebben grote financiële consequenties. Een richtlijn scheiding en problemen van kinderen kan helpen om de maatschappelijke kosten van scheiding te verminderen, hoewel moeilijk is aan te geven om hoeveel geld dat zal gaan. Doek en Chin-A-Fat (2002) concludeerden dat alleen al invoering van scheidingsbemiddeling tot aanzienlijke besparing zal leiden, hoewel meer onderzoek naar de kosten van scheiding dringend nodig is. In de VS zijn verschillende studies verricht naar mogelijk kostenbesparende effecten van hulpverlening na scheiding (Caldwell, Woolley & Caldwell, 2007; Emery, 2011). Hoewel zeker niet zonder meer vergelijkbaar, is hun conclusie indicatief en interessant. Zij stellen dat in de VS een gemiddelde scheiding in 2007 de samenleving ongeveer 30 duizend dollar kostte. Dat zijn dan directe kosten zoals sociale steun, juridische kosten en huisvesting, en indirecte kosten zoals hogere criminaliteit, mishandeling, verslavingen en medische hulp. Om een indruk te krijgen van de maatschappelijk kosten van echtscheidingen in Nederland, zou dat gaan om ongeveer 800 miljoen euro per jaar (25.000 x 33.000). De kosten van de ontbinding van samenwoonrelaties is daar dan nog niet meegerekend. Het is aan te bevelen in Nederland onderzoek te doen naar de maatschappelijke kosten van (echt)scheiding en naar de besparende effecten van hulpverlening gedurende de periode van ouderlijke scheiding.
328
9
329 330 331 332 333 334 335 336 337 338 339 340 341 342 343 344 345 346 347 348 349 350 351 352 353 354 355 356 357 358 359 360 361 362 363 364
3. Doel van de richtlijn Het Nederlands Jeugdinstituut en de Universiteit Utrecht stellen zich ten doel om samen met beroepsverenigingen, professionals, wetenschappers, managers en cliënt vertegenwoordigers een consensus- en evidence based richtlijn voor de jeugdzorg ‘problemen van kinderen na scheiding’ op te stellen. Om te komen tot een scherpe en heldere richtlijn binnen de voorgestelde planning, zal de nadruk in de te ontwikkelen richtlijn komen te liggen op het toepassen van de bestaande kennis over risicofactoren en de gevolgen van scheiding voor kinderen en ouders in de opvoedkundige context van het gezin en hun omgeving. Gezien de ernst van de problematiek en het wijd verbreid voorkomen er van, is het van belang dat professionals in de jeugdzorg op de hoogte zijn van de risicofactoren en gevolgen voor kinderen van ouderlijke scheiding. Bovendien moeten zij kennis hebben van bestaande interventies en beleid. Om belangen van scheidingskinderen beter te kunnen behartigen, is deskundigheidsbevordering op het gebied van conflicthantering en bemiddeling bij scheidingsproblemen zeer wenselijk. Uit de praktijk blijkt dat het voor professionals lastig is om geen onderdeel te worden van de strijd tussen ouders die ernstige conflicten hebben. De focus moet blijven: het belang van het kind. Het Nederlands Jeugdinstituut is gevraagd om voor dit alles een richtlijn te ontwikkelen in samenwerking met de Universiteit Utrecht. Het doel is dat professionals in de jeugdzorg beschikken over een uniforme richtlijn voor het onderkennen, signaleren, ondersteunen en behandelen van problemen van kinderen en hun ouders die in een scheidingssituatie zitten of zijn gescheiden, zodat zij deskundig met die problematiek kunnen omgaan. Daarnaast is informatie nodig over welke interventies ingezet kunnen worden om kinderen en ouders te ondersteunen en wat nodig is om de samenwerking met professionals en organisaties te versterken. In bijlage 7 zijn lacunes in kennis en in signalen over echtscheidingsproblematiek opgenomen. Het eindproduct van het project is een richtlijn die het de professionals in de jeugdzorg (en CJG’s) mogelijk maakt om volgens de huidige stand van de wetenschappelijke kennis en de ervaringen in de praktijk de negatieve gevolgen van ouderlijke scheiding voor kinderen te verminderen. De richtlijn bestaat uit: de onderbouwing van de richtlijn voor professionals in de jeugdzorg en voor CJG’s een richtlijn voor de jeugdzorgprofessionals een cliëntversie voor ouders een cliëntversie voor jongeren (12+).
10
365
4. Doelgroep van de richtlijn
366 367 368 369
De richtlijn en de onderbouwing van de richtlijn zijn bestemd voor professionals in de jeugdzorg. Voor ouders en voor jeugdigen (12+) zijn aparte cliëntversies beschikbaar.
370
11
371 372
5. Herformulering van de uitgangsvragen uit de knelpuntenanalyse
373 374 375 376 377 378
Er is een knelpuntenanalyse uitgevoerd die geleid heeft tot een aantal uitgangsvragen die geordend zijn volgens drie thema’s: gevolgen, interventies en samenwerking. In de eerste werkgroep vergadering zijn de uitgangsvragen besproken en waar nodig aangevuld en aangepast. De zeven uitgangsvragen zien er dan als volgt uit.
379
5.1
380 381 382 383 384
In de knelpuntenanalyse staat bij gevolgen: hulpverleners hebben weinig kennis over de gevolgen van echtscheiding. Daarbij kan het gaan om problemen voor, tijdens of na de feitelijke scheiding van de ouders. Dit leidt tot 2 uitgangsvragen die in overleg met de werkgroep zijn aangevuld.
385 386 387 388
Knelpunt: Hulpverleners hebben weinig kennis over de gevolgen van een ouderlijke scheiding. Dit leidt tot de volgende uitgangsvragen.
389 390
Thema: Gevolgen
Uitgangsvraag 1.
391 392 393 394 395 396 397 398
1.1 1.2
399
Uitgangsvraag 2.
400 401 402 403
2.1
404
5.2 ·Thema: Interventies
1.3 1.4
2.2
Wat zijn de gevolgen voor kinderen en jeugdigen van een ouderlijke scheiding? Waaraan kunnen ernstige problemen voor kinderen na scheiding, inclusief loyaliteitsproblemen, oudervervreemding en ouderverstoting worden herkend en hoe kunnen ernstige problemen worden gedefinieerd? Hoe vaak komen ernstige problemen rond de scheiding voor? Wanneer zijn, voor verschillende leeftijdsgroepen, de gevolgen in en van de gehele scheidingsperiode (aanloop, scheiding en nasleep), reden tot zorg in de jeugdzorg, op de consultatiebureaus, en in de CJG’s?
Wat zijn, voor verschillende leeftijdsgroepen, de gevolgen van gescheiden worden van broers en zussen? En van het wonen met anderen in een stiefgezin?
405 406 407 408 409
Knelpunt: Hulpverleners weten onvoldoende hoe zij jeugdigen met gescheiden ouders het beste kunnen helpen.
410
Uitgangsvraag 3.
411 412 413 414 415 416
3.1 3.2
3.3
Wat zijn de belangrijkste risicofactoren voor ernstige problemen van kinderen bij scheiding? Welke afwegingen zijn van belang bij de keuze voor een zorg- en contactregeling (in geval van gezamenlijk ouderlijk gezag) en voor een omgangsregeling (ingeval van eenhoofdig gezag) die past bij de ontwikkeling van een kind? Welke regeling is gangbaar en welke regeling is het beste voor kinderen? 12
417
Uitgangsvraag 4.
418 419
4.
420
Uitgangsvraag 5.
421 422 423 424 425 426
5.1
427
5.3·Thema: Samenwerking met ouders en met het netwerk
5.2
Wat zijn, voor verschillende leeftijden, effectieve vormen van (preventieve) ondersteuning en met welk doel?
Wat zijn voor verschillende leeftijden, effectieve interventies bij scheiding gerelateerde problematiek en met welk doel? Wat is bij hulpverleners bekend over ondersteuning en preventie: hoe lang mag een interventie (maximaal) duren, rekening houdend met de gestelde doelen, en wat is bekend over de kosteneffectiviteit van interventies?
428 429 430 431
Knelpunt: Hulpverleners zijn afhankelijk van scheidende ouders en van andere partijen.
432
Uitgangsvraag 6.
433 434 435 436 437 438 439 440 441
6.1 6.2
442
Uitgangsvraag 7.
443 444 445 446 447 448 449 450 451 452 453 454 455 456 457
7.1
6.3 6.4 6.5
7.2
Hoe kunnen hulpverleners omgaan met ouders die niet willen meewerken? Hoe kunnen ouders betrokken worden bij en omgaan met hun kinderen in en na een echtscheiding? Welke kennis heeft een beroepskracht nodig om ouders te kunnen adviseren over het hulpaanbod? Hoe kunnen hulpverleners buiten ouderlijke conflicten blijven en ouders motiveren hun onderlinge conflicten te beheersen? Hoe kunnen hulpverleners omgaan met een eventuele nieuwe partner van moeder en/of vader?
Hoe kunnen hulpverleners optimaal samenwerken met andere bij het gezin betrokken beroepskrachten, zoals juristen/advocaten, rechters, CJG, school, en kinderopvang? Wat is nodig in de ketensamenwerking rondom het kind en ouders?
Bij de ontwikkeling van de richtlijn worden zowel het kind zelf als de ouders en de opvoedingscontext meegenomen, en zullen bij de afbakening - daar waar relevant - ook vragen meegenomen worden over de samenwerking tussen verschillende beroepsopvoeders en hulpverleners en hun organisaties (bijvoorbeeld onderwijs, jeugdzorg, CJG, juridisch werkveld). Een voorbeeld van een dergelijke vraag is: Hoe kan de samenwerking tussen hulpverleners en andere beroepskrachten worden bevorderd, zodat dit leidt tot vermindering van de negatieve effecten van scheiding voor kinderen? Voor een overzicht van de oorspronkelijke uitgangsvragen na de knelpuntenanalyse, zie bijlage 1.
13
458 459 460 461 462 463 464 465 466 467 468 469 470 471 472 473 474 475 476 477 478 479 480 481 482 483 484 485 486 487 488
6. Juridische betekenis van de richtlijn Deze richtlijn beschrijft wat onder goed professioneel handelen wordt verstaan. De kennis die tijdens het schrijven van de richtlijn beschikbaar was, vormt hierbij het uitgangspunt. Het gaat over kennis gebaseerd op de resultaten van wetenschappelijk onderzoek, maar ook over praktijkkennis en de voorkeuren van cliënten. Door deze kennis in kaart te brengen wil de richtlijn jeugdzorgprofessionals houvast bieden. Het idee is dat zij de kwaliteit van hun beroepsmatig handelen vergroten als ze de richtlijn volgen. Ook kan de richtlijn cliënten helpen om de juiste keuzes te maken. Richtlijnen zijn alleen geen juridische instrumenten. Dat wil zeggen dat ze geen juridische status hebben, zoals een wet, of zoals regels die op een wet gebaseerd zijn. Ze kunnen wel juridische betekenis hebben. Daarvoor moet de richtlijn allereerst door de beroepsgroep worden onderschreven. De nu voorliggende richtlijn is aangenomen door drie beroepsverenigingen. Deze zijn representatief voor de beroepsgroepen die werkzaam zijn in de jeugdzorg. Samen werken ze aan het ontwikkelen van richtlijnen. Maar de juridische betekenis van een richtlijn hangt ook af van diens praktische bruikbaarheid. De richtlijn moet bijvoorbeeld niet te vaag of te algemeen gesteld zijn. Hij dient aan te geven waarop hij precies betrekking heeft, zonder zo ‘dichtgetimmerd’ te zijn dat er weinig of niets van de eigen verantwoordelijkheid van de professional overblijft. Kunnen jeugdzorgwerkers in de praktijk goed met de richtlijn uit de voeten, dan zegt dat iets over de kwaliteit en daarmee de waarde van die richtlijn. Essentieel is dat richtlijnen niet bindend zijn. De jeugdzorgwerker kán er daarom van afwijken. Hij móet er zelfs van afwijken als daarmee – naar zijn oordeel – de belangen van de cliënt beter zijn gediend. Het is wel van groot belang dat de beroepsbeoefenaar kan motiveren waarom hij van de richtlijn is afgeweken. Hij moet zijn overwegingen en beslissingen zorgvuldig kunnen onderbouwen. Daarom moeten ze ook in het dossier worden opgenomen. Op deze manier kan de professional verantwoording afleggen over zijn beroepsmatig handelen. Niet alleen aan de cliënt, maar eventueel ook aan de tuchtrechter.
14
489
7.
Toepassing van de richtlijn-gedeelde besluitvorming
490 491 492 493 494 495 496 497 498 499 500 501 502 503 504 505 506 507 508 509 510 511 512 513 514 515 516 517 518 519 520 521 522 523 524 525 526 527 528 529 530 531 532 533 534 535 536 537
7.1
Gedeelde besluitvorming
Meestal hebben beide ouders na een scheiding gezamenlijk gezag. Soms is er echter sprake van eenhoofdig gezag en het is mogelijk dat door de rechter contact tussen kind en een ouder (tijdelijk) is verboden. Daarom staat in de volgende tekst “ouder(s)” in plaats van het gebruikelijke “ouders”. Het is van groot belang dat de jeugdzorgprofessional ouders en jeugdige uitnodigt tot samenwerking en hen gedurende het hele proces bij de besluitvorming betrekt. Actieve deelname van ouders en kind bevordert namelijk het effect van de hulpverlening. Uitgangspunt is dan ook dat de wensen en verwachtingen van de ouders en jeugdigen leidend zijn. Hún ervaringen, hún kijk op de problematiek en de oplossing ervan vormen het uitgangspunt voor de afwegingen die de professional maakt. Ouders en jeugdige kunnen pas echt als volwaardig partner meedenken en meepraten als zij voldoende geïnformeerd zijn. De richtlijn kan hierbij helpen. De professional spreekt deze richtlijn uitvoerig met ouders en jeugdige door en wijst hen op het bestaan van een cliëntversie. Hij legt de stappen in het zorgproces uit op een manier die voor ouders en kind begrijpelijk is, houdt rekening met de emoties die zijn verhaal oproept en biedt ouders en kind de ruimte om te reageren. Hij legt hun uit welke keuzemogelijkheden er zijn, om vervolgens samen na te gaan hoe zij tegen deze opties aankijken. Welke voorkeuren hebben ze en wat willen ze juist niet? In principe volgt de professional bij de besluitvorming de voorkeur van ouders en kind. Is de veiligheid van de jeugdige in het geding, dan kan dat mogelijk niet. De professional legt in zo’n geval duidelijk uit waarom hij een andere keuze maakt, en wat daarvan de consequenties zijn. Zo komt er een proces van gedeelde besluitvorming (shared decision making) op gang. Professionals, ouders én jeugdige hebben een gezamenlijke verantwoordelijkheid om het zorgproces te laten slagen. Zij moeten dus samenwerken. Onder samenwerking wordt verstaan dat de jeugdzorgprofessional: luistert naar de verwachtingen en wensen van ouders en kind. Deze zijn leidend in het hele proces. Maakt de professional een afwijkende keuze, dan legt hij uit waarom hij dat doet; ouders en jeugdige (indien van toepassing met behulp van deze richtlijn) informeert wat wel en niet werkt bij bepaalde problemen; ouders en jeugdige uitleg geeft over de verschillende stappen in het proces van diagnostiek en behandeling; ouders en jeugdige verschillende hulpmogelijkheden voorlegt die van toepassing zijn op hun situatie; er voortdurend rekening mee houdt dat het ouders en kind aan kracht, vaardigheden of inzicht kan ontbreken om optimaal van de aangeboden hulp gebruik te maken. Het expliciet delen van deze omstandigheden en pogen hierover (meer) gedeeld perspectief te krijgen, is noodzakelijk om samen tot een besluit te komen waarin ouders en kind zich het best kunnen vinden; niet alleen oog heeft voor de jeugdige, maar voor het hele gezin; zich aanpast aan het tempo van ouders en kind bij het doorlopen van het proces, tenzij het kind acuut in gevaar is. In dat geval dient de jeugdzorgprofessional uit te leggen waarom bepaalde stappen nu genomen moeten worden; zijn taalgebruik afstemt op het opleidingsniveau en het taalgebruik van ouders en jeugdige; ouders bij een zorgsignaal zo snel mogelijk betrekt; ouders in een open sfeer uitnodigt tot samenwerking; open en niet-veroordelend luistert naar het individuele verhaal van elke ouder en elk kind; open en niet-veroordelend luistert naar de problemen die ouders en jeugdige ervaren; 15
538 539 540 541 542 543 544 545 546 547 548 549 550 551 552 553 554 555 556 557 558 559 560 561 562 563 564
oog heeft voor de mate waarin ouders zich gestuurd voelen dan wel vrijwillig hulp hebben gezocht; uitgaat van de kracht en motivatie van ouders om in de opvoeding bepaalde doelen te bereiken; met ouders en jeugdige afstemt wat reëel en ‘goed genoeg’ is. Maar ook jeugdigen en hun ouders dienen mee te werken. Dit houdt in dat zij: zich bewust zijn van hun verantwoordelijkheid en mogelijkheden om het zorgproces te laten slagen; zelf de regie hebben, mits zij het belang van het kind (waaronder de veiligheid) voorop stellen; bereid zijn tot samenwerking met de jeugdzorgprofessional; openstaan voor de kennis en ervaring van de professional; vragen om advies, en proberen iets met dat advies te doen; ondersteuning toestaan als zij zelf onvoldoende mogelijkheden hebben om een advies op te volgen; op tijd aangeven dat iets niet werkt of niet past; eventueel om extra ondersteuning en/of een andere jeugdzorgprofessional vragen; zelf hun mening en ideeën naar voren brengen. Gedeelde besluitvorming is dus zowel in het vrijwillige als in het gedwongen kader van toepassing. In het gedwongen kader kunnen er wel minder keuzeopties zijn, of kunnen er aan bepaalde keuzes andere voorwaarden of consequenties zijn verbonden. Dit maakt het zorgproces gecompliceerd, maar onderstreept het belang van een goede samenwerking. Ouders en jeugdige dienen ook bij zorg in een gedwongen kader uitvoerig geïnformeerd te worden over de maatregelen die worden genomen, en over hun rechten en plichten hierin. De professional dient regelmatig te vertellen welke stappen er worden gezet en wat er van ouders en jeugdige verwacht wordt. De professional moet zijn overwegingen en beslissingen zorgvuldig kunnen onderbouwen. Hij hoort hiervan aantekening te maken in het dossier.
16
565 566 567 568 569 570 571 572 573 574 575 576 577 578 579 580 581 582 583 584 585 586 587 588 589 590 591 592 593 594 595 596 597
8. Leeswijzer Ter bevordering van de leesbaarheid is in deze richtlijn een aantal keuzes gemaakt in de terminologie. In paragraaf 9 staat een omschrijving van de begrippen die gehanteerd worden in deze richtlijn echtscheiding. Ook wordt in deze paragraaf ingegaan op de definiëring van de term en de competenties van de jeugdzorgprofessional. In paragraaf 10 volgt een beschrijving van de verantwoording en wordt de werkwijze van de ontwikkeling van de richtlijn toegelicht. Een definitie en inleiding over “scheiding en problemen van kinderen” is te lezen in paragraaf 11. Na deze introductie, komen de zeven uitgangsvragen aan bod. Hoofdstuk 1 beschrijft de gevolgen voor kinderen en jeugdigen van een ouderlijke scheiding. In hoofdstuk 2 worden de type interventies besproken die ingezet kunnen worden bij echtscheidingsproblematiek. Hoofdstuk 3 gaat in op de samenwerking met ouders en het betrekken van het netwerk. Ook is hierin beschreven hoe professionals in de jeugdzorg en het CJG kunnen samenwerken met andere professionals in het scheidingsproces. In hoofdstuk 4 is informatie opgenomen over diversiteit en specifieke doelgroepen. Elk hoofdstuk eindigt met conclusies, overige overwegingen en aanbevelingen. Dit document bevat de onderbouwing van de richtlijn en is vrij uitvoerig. Deze onderbouwing is uitgebreid en gedetailleerd geschreven en gedocumenteerd. Het is daarom minder bruikbaar om te gebruiken in de dagelijkse praktijk. De Richtlijn Echtscheiding wordt in een apart document weergegeven zonder uitgebreide onderbouwing (Anthonijsz, I. & Spruijt, E. 2013). Daarnaast is de richtlijn samengevat in werkkaarten. Deze werkkaarten ondersteunen jeugdzorgprofessionals om de richtlijn toe te passen in de dagelijkse praktijk van de jeugdzorg. In deze onderbouwing wordt omwille van de leesbaarheid consequent de mannelijke vorm gehanteerd. Maar waar ‘hij’ staat, kan ook ‘zij’ gelezen worden. Hetzelfde geldt voor ‘ouders’: hiervoor kan ook ‘verzorgers’, ‘de ouder’ of ‘de verzorger’ worden gelezen.
17
598 599 600 601 602 603 604 605 606 607 608 609 610 611 612 613 614 615 616 617 618 619 620 621 622 623 624 625 626 627 628 629 630 631 632 633 634 635
9. Omschrijving van gebruikte begrippen Ter bevordering van de leesbaarheid is in deze richtlijn een aantal keuzes gemaakt in de terminologie. -
‘Jeugdige’ verwijst naar kinderen en jongeren van alle leeftijden. ‘Kind’ verwijst naar jeugdigen onder de 12 jaar, ‘jongere’ naar jeugdigen vanaf 12 tot 18 jaar. Personen van 18 tot 23 jaar noemen we jongvolwassenen.
-
Kinderen en jongeren van gescheiden ouders worden soms aangeduid als scheidingskinderen.
-
Ouders/opvoeders zijn er in diverse soorten en maten. Met ouder/opvoeder wordt de primaire opvoeder van het kind bedoeld, dat wil zeggen diegene die de opvoeding en verzorging van het kind voor een groot deel op zich neemt. Dat zijn meestal de biologische moeder en/of de biologische vader.
-
Na een scheiding is er ook sprake van een inwonende ouder (de ouder bij wie het kind het grootste deel van de tijd woont) en een uitwonende ouder (de ouder bij wie het kind niet of een kleiner deel van de tijd woont). Co-ouders zijn ouders bij wie een kind na de scheiding beurtelings ongeveer evenveel tijd (minstens 40%) woont. Dan zijn er ook nog stiefmoeders en stiefvaders: de nieuwe partners van de biologische ouders. Afhankelijk van de vraag waar een kind woont, kunnen stiefouders fulltime zijn, halftime of parttime (weekend stiefouders).
-
Formeel is een echtscheiding de ontbinding van een huwelijk. Het uit elkaar gaan van niet gehuwde maar wel samenwonende ouders wordt meestal scheiding genoemd. Voor kinderen maakt de formele burgerlijke staat van ouders meestal niets uit. Daarom gebruiken wij in deze richtlijn zowel de begrippen scheiding, echtscheiding als (echt)scheiding.
-
Er is gekozen te spreken over jeugdzorgprofessionals, hiermee bedoelen wij gedragswetenschappers, jeugdzorgwerkers én ook professionals werkzaam in bijvoorbeeld de Centra voor Jeugd en Gezin en het maatschappelijk werk.
-
De aanduiding ‘gedragswetenschapper’ wordt gebruikt voor (school)psychologen en orthopedagogen.
-
Met sommige aanbevelingen kunnen beide groepen hun voordeel doen, andere zijn vooral van toepassing op jeugdzorgwerkers of juist op gedragswetenschappers. Waar dit onderscheid van belang is, wordt specifiek over gedragswetenschappers dan wel over jeugdzorgwerkers gesproken.
636
9.1
Competenties jeugdzorgprofessional
637 638 639 640 641 642 643 644 645 646
Binnen deze paragraaf wordt ingegaan op de definiëring van de term en de competenties van de jeugdzorgprofessional. Zoals eerder aangegeven, is binnen de richtlijn gekozen om te spreken over de jeugdzorgprofessional. Deze professional wordt echter uitgesplitst naar twee typen: de jeugdzorgwerker en de gedragswetenschapper. De jeugdzorgwerkers zijn onder andere de professionals in de Centra voor Jeugd en Gezin en de professionals in het Maatschappelijk Werk. De aanduiding gedragswetenschapper wordt gebruikt voor (school)psychologen en orthopedagogen. Ter verduidelijking welke competenties en vaardigheden horen bij de jeugdzorgwerker en welke bij de gedragswetenschapper worden twee casussen voorgelegd.
18
647 648 649 650 651 652 653 654 655 656 657 658 659 660 661 662 663 664 665 666 667 668 669 670 671 672 673 674 675 676 677
De vaardigheden en houding van de jeugdzorgprofessional zijn van wezenlijk belang om zowel ouder als kind binnen een scheiding goed te kunnen begeleiden. De houding van professionals komt tot uitdrukking in de wijze waarop de professional met de ouders en het kind communiceert (Prinsen, L’Hoir, Ruiter de, Oudhof, Kamphuis, Wolff de, & Alpay, 2013). De benodigde basishouding van alle jeugdzorgprofessionals is het erkennen van ‘het belang van de jeugdige versus het belang van de opvoeders’. De jeugdzorgprofessional werkt voor zowel de jeugdige als zijn opvoeders. Het is in eerste instantie zijn taak om beiden ondersteuning te bieden bij het opvoeden en opgroeien. Hij stimuleert en ondersteunt zowel de zelfstandigheid als de zelfredzaamheid van de jeugdige en die van zijn opvoeders. De jeugdige is daarbij onlosmakelijk verbonden met zijn opvoeders. Toch komt het voor dat opvoeders soms dingen willen doen die niet in het belang van de jeugdige zijn. Bijvoorbeeld omdat ze bepaalde competenties missen of omdat relevante randvoorwaarden niet aanwezig zijn. Daardoor zijn er situaties waarin de jeugdzorgwerker grenzen stelt aan opvoeders en een zekere mate van drang en dwang inzet om te zorgen dat de jeugdige zich gezond kan ontwikkelen. In scheidingssituaties zijn de belangen van ouders en het kind eigenlijk per definitie niet overeenkomstig. Zoals later in deze richtlijn zal worden toegelicht, zijn de gevolgen van een scheiding niet gunstig voor de ontwikkeling van het kind. In het belang van het kind zou het idealiter zijn dat ouders een gelukkige relatie met elkaar onderhouden waarin het kind kan opgroeien. Gelijktijdig is de scheiding voor ouders juist vaak het sluitstuk van een proces waarin duidelijk is geworden dat de relatie niet meer goed vorm is te geven (Cottyn, 2009). Aan het voorafgaande kunnen de volgende specifieke vaardigheden van de jeugdzorgprofessional worden gekoppeld (Nederlands Jeugdinstituut, 2011). De jeugdzorgprofessional: is neutraal, professioneel en kan zich meerzijdig partijdig opstellen naar de ouders; bouwt een relatie op die is gebaseerd op samenwerking en eigen verantwoordelijkheid; reageert met empathie, vermijdt discussies, faciliteert en stimuleert de ouders zodat zij zelf tot oplossingen kunnen komen; stimuleert en ondersteunt ouders om te praten over doelen en oplossingen; werkt toekomstgericht; biedt psycho-educatie op het gebied van loyaliteit, effecten van ouderconflicten en scheiding op de ontwikkeling van kinderen; kan feitelijk en objectief rapporteren, zowel schriftelijk als mondeling.
678
De jeugdzorgwerker
679 680 681 682 683 684 685 686 687 688 689 690 691 692 693 694 695 696 697
Moeder en vader van Sjoerd (6 jaar) gaan scheiden en piekeren en redetwisten over het ouderschapsplan. Zij worden het niets eens over de vraag bij wie Sjoerd moet gaan wonen na de scheiding en hoe vaak hij dan naar de andere ouder mag. Sjoerd lijdt onder deze onzekerheid. Ze komen alle drie bij de jeugdzorgwerker en hij praat met hen, samen en apart. Vader blijkt een geduldige en structurerende opvoeder te zijn. Hij stelt zijn regels duidelijk en houdt zich daar ook aan. Het kind betrekt vader af en toe in z'n spel maar schrikt soms van vaders neiging hem te corrigeren. Moeder hanteert minder duidelijke regels. Sjoerd vraagt herhaaldelijk om snoep en moeder geeft hem af en toe waar hij om vraagt. Het kind is geneigd om door te zeuren. Het spel tussen moeten en kind is wel vol fantasie en levensvreugde.
19
698 699 700 701 702 703 704 705 706 707 708 709 710 711 712 713 714 715 716 717 718 719 720 721 722 723 724 725 726 727 728 729 730 731 732 733 734 735 736 737 738 739 740 741 742 743
In de besprekingen met de jeugdzorgwerker wordt de nadruk gelegd op de positieve, aanvullende kwaliteiten van beide ouders. Het is goed als Sjoerd daar zoveel mogelijk van blijft profiteren. Er wordt afgesproken dat Sjoerd bij moeder gaat wonen en elk weekend 1 of 2 dagen plus elke woensdag naar vader gaat. Bron: Liesbeth Groenhuijsen
Bovenstaande casus geeft een kritische situatie weer waar een jeugdzorgwerker in de praktijk mee te maken kan krijgen binnen het hulpverlenen in een scheidingssituatie. Voor een juiste manier van omgaan met beide partijen (naast de basishouding omtrent ‘het belang van de jeugdige versus het belang van de opvoeders’) horen de volgende algehele vaardigheden bij het competentieprofiel van de jeugdzorgwerker (Zwikker, Haterd van de, Hens en Uyttenboogaart, 2009): De gewenste situatie versus beperktheid van mogelijkheden/medewerking. De jeugdzorgwerker probeert de best aansluitende hulp aan te bieden aan de jeugdige en zijn opvoeders. Het is echter niet altijd mogelijk om deze hulp ook daadwerkelijk te realiseren. Een verschil van opvatting over wat de beste aanpak in een bepaalde situatie is, kan het lastig maken om relevante partijen (jeugdige, opvoeders, andere professionals) bij de zorg te betrekken. De jeugdzorgwerker moet een balans vinden tussen de wens om de beste zorg te bieden en de mogelijkheden die hiervoor zijn op het gebied van motivatie (van de jeugdige en/of opvoeders, het systeem en van andere professionals) en middelen (beperkte inzet van personen). Balanceren tussen betrokkenheid en distantie. De jeugdzorgwerker dient betrokken te zijn bij de jeugdige en de opvoeders, maar tegelijkertijd afstand te nemen van de situatie en te reflecteren op de eigen emoties. De jeugdzorgwerker dient daarbij flexibel te zijn richting de jeugdige en opvoeders, maar zich tevens te houden aan de afspraken met andere betrokkenen (interdisciplinaire) professionals. Rondom scheiding vraagt deze kritische situatie om nuancering. De professional moet betrokkenheid hebben om zowel de ouders, als het kind van steun te voorzien, maar gelijktijdig trachten om buiten de geschillen tussen de ouders te blijven. Privacy waarborgen versus transparantie bieden. Als er zaken worden besproken met betrekking tot geweld in het gezin of richting de jeugdige heeft de aanpak hiervan prioriteit boven het handhaven van het recht op privacy of het handhaven van een vertrouwensband. De jeugdzorgwerker moet daarbij afwegen in hoeverre hij informatie over de voortgang van de jeugdige doorgeeft aan zijn opvoeders. Positie innemen. De jeugdzorgwerker is in de eerste en laatste plaats de vertegenwoordiger van de jeugdige in het hulpverleningsproces. Waar mogelijk belangen van de jeugdige conflicteren, stelt de jeugdzorgwerker het belang van de jeugdige voorop. De jeugdzorgwerker moet hierbij ‘bemoeizorg’, voorwaardelijk of gedwongen hulpverlening, legitimeren vanuit het vertegenwoordigen van de belangen van de jeugdige.
20
744
De gedragswetenschapper
745 746 747 748 749 750 751 752 753 754 755 756 757 758 759 760 761 762 763 764 765 766 767 768 769 770 771 772 773 774 775 776 777 778 779 780 781 782 783 784 785 786 787 788 789 790 791 792 793 794
Onderstaande casus geeft een kritische situatie weer waar een gedragswetenschapper in de praktijk binnen een echtscheidingskwestie mee te maken kan krijgen.
Een moeder meldt bij een orthopedagoog dat haar jonge kind (Marjolein, 4 jaar) door de vader geslagen wordt en dat de, voor het kind noodzakelijke medicijnen niet of niet op tijd worden toegediend. De vader die daarna door de orthopedagoog wordt uitgenodigd, spreekt van een moeder die uit haat het kind van hem wil vervreemden, ontkent de beschuldigingen en eist voortzetting van de uitgebreide omgangsregeling. De moeder voert aan dat het kind oververmoeid en ontredderd terugkomt van de bezoeken aan vader. De orthopedagoog vindt geen duidelijke aanwijzingen bij Marjolein. Moeder wil dat het kind nader door een psycholoog wordt onderzocht omdat zij zich zorgen maakt. Vader weigert zijn toestemming, omdat hij niet wil dat het kind wordt belast terwijl er niets aan de hand is. Moeder weigert daarop het kind nog mee te geven aan de vader. De orthopedagoog probeert in aparte gesprekken met moeder en met vader tot een voorlopige oplossing te komen. Bron: Liesbeth Groenhuijsen De gedragswetenschapper brengt zijn deskundigheid op het gebied van opvoeding en ontwikkelingspsychologie in ten behoeve van inhoudelijke consultatie en advies. Hierin heeft hij een ondersteunende en begeleidende functie, met name bij bespreking van ingewikkelde zaken (Nederlands Jeugdinstituut, 2013). Voor een juiste manier van omgaan met beide partijen (naast de basishouding omtrent ‘het belang van de jeugdige versus het belang van de opvoeders’) horen de volgende algehele vaardigheden bij het competentieprofiel van de gedragswetenschapper (Haterd van de, Zwikker, Hens & Uyttenboogaart, 2009). Omgaan met verschillende partijen die bij de jeugdige en opvoeders betrokken zijn. De gedragswetenschapper geeft inhoudelijke adviezen aan jeugdzorgwerkers. Ook organiseert hij overleg met alle betrokkenen rondom een jeugdige of opvoeders vanuit ketenpartners en de eigen organisatie. Dit is bij ingewikkelde casussen met veel partijen een lastige opgave. De verschillende partijen in het overleg hebben daarbij ieder hun eigen opvatting over de situatie. De gedragswetenschapper staat voor de opgave om de meningen in het belang van de jeugdige snel op één lijn te krijgen, volgens de in zijn ogen beste aanpak. Ontwikkelingsloop van de jeugdige versus het ontwikkelingsverloop van opvoeders en het systeem. De gedragswetenschapper in de jeugdzorg werkt met een contextuele benadering. Opvoeders en het systeem rond de jeugdige worden veelal bij de behandeling betrokken. Naast het ontwikkelingsverloop van de jeugdige in het hulpverleningstraject maken betrokkenen een eigen ontwikkeling door. De wisselwerking tussen deze twee ontwikkelingen kunnen de doelen van de jeugdige en de daarop gekozen activiteiten beïnvloeden. Keuzes maken op basis van informatie van de jeugdzorgwerker. De gedragswetenschapper baseert zich bij de diverse werkzaamheden mede op informatie van de jeugdzorgwerker. Hij maakt gebruik van de probleemanalyse op basis waarvan indicatie wordt gesteld. De gedragswetenschapper moet weten hoe hij, zonder het werk van de jeugdzorgwerker over te doen, over de juiste informatie kan beschikken om een oordeel te vellen over het vervolgtraject. De gedragswetenschapper neemt besluiten waarbij de overwegingen zeer complex zijn en die een hoog afbreukrisico inhouden.
21
795 796 797 798 799 800 801 802 803 804 805
De bovenstaande competenties zijn de algehele competenties van de jeugdzorgwerker en de gedragswetenschapper binnen de jeugdzorg sector. Voor inhoudelijke achtergrond en een uitvoerige beschrijving met gedragskenmerken verwijzen we u naar het competentieprofiel Jeugdzorgwerker (Zwikker, Haterd van de, Hens en Uyttenboogaart, 2009) en het competentieprofiel Gedragswetenschapper (Haterd van de, Zwikker, Hens & Uyttenboogaart, 2009). Daarnaast zal binnen de uitgangsvragen 6 en 7 nader worden ingegaan op de benodigde competenties voor een jeugdzorgprofessional om in echtscheidingskwesties op een passende manier hulpverlening te kunnen voltooien.
22
806 807 808 809 810 811 812 813 814 815 816 817 818 819 820 821 822 823 824 825 826 827 828 829 830 831 832 833 834 835 836 837 838 839 840 841 842 843
10. Verantwoording/methode 10.1 De werkgroep en klankbordgroep De richtlijn ‘Scheiding en problemen van kinderen’ is ontwikkeld door de werkgroep en het projectteam. De leden van de werkgroep zijn: Dr. Inge van der Valk
Dr. Ed Spruijt Drs. Annelies Hendriks Drs. Liesbeth Groenhuijsen Ineke Gualthérie van Weezel Drs. Inge Anthonijsz
Voorzitter Universitair docent Afdeling Jeugd en Gezin, Departement Gedragswetenschappen, Faculteit Sociale Wetenschappen, Universiteit Utrecht Scheidingsonderzoeker Universiteit Utrecht, Faculteit Sociale Wetenschappen Lid namens Nederlands Instituut voor Psychologen (NIP) Lid namens de Nederlandse Vereniging van Pedagogen en Onderwijskundigen (NVO), geregistreerd als NVO Lid namens Nederlandse Vereniging van Maatschappelijk Werkers (NVMW) Projectleider en senior adviseur bij het Nederlands Jeugdinstituut Inhoudelijk expert echtscheiding en ouderschap
De werkgroep heeft bij de aanvang de kaders voor de richtlijn vastgesteld en de uitgangsvragen aangescherpt. De werkgroep heeft vervolgens in twee rondes feedback gegeven op de literatuur, de ontwikkeling van de teksten, conclusies en aanbevelingen. Bovendien hebben de werkgroep leden per mail diverse bijdragen geleverd. Bij de ontwikkeling van de richtlijn is de werkgroep ondersteund door een projectteam bestaande uit: Drs. Inge Anthonijsz Dr. Ed Spruijt Drs. Niels Zwikker Cécile Chênevert, MSc Dorrit van Tessel Anne-Eva van der Mark
Projectleider en senior adviseur (NJi) Scheidingsonderzoeker Universiteit Utrecht Senior adviseur (NJi) Projectmedewerker (NJi) Managementassistent (NJi) Masterstudent Maatschappelijke Opvoedingsvraagstukken Universiteit Utrecht
23
844 845 846 847 848 849 850 851 852 853 854 855 856 857 858 859 860 861 862 863 864 865 866 867 868 869 870
De tekst is in twee commentaarrondes (een bijeenkomst en één mailronde) voorgelegd aan een klankbordgroep met vertegenwoordigers van de jeugdzorg, het preventieve veld zoals CJG en de opvoedpoli, programma-eigenaren van interventies, het onderwijs en de cliëntentafel.
871
10.2 Werkwijze
872 873 874 875 876 877 878 879 880 881 882
10.2.1 Onderwerpkeuze en samenstelling uitgangsvragen Onderwerpen voor richtlijnontwikkeling werden meestal aangedragen door professionals in de jeugdzorg. Ze betroffen problemen die jeugdzorgprofessionals in hun werk tegenkomen. Prioritering vond plaats op basis van urgentie en omvang van het betreffende probleem. Ook werd bekeken of het onderwerp wel geschikt was om een richtlijn voor uit te brengen. Vervolgens werden twee gestructureerde brainstormsessies georganiseerd met jeugdzorgprofessionals, wetenschappers en cliënten in de jeugdzorg. Tijdens deze sessies werden onderwerp en de daarin optredende knelpunten zorgvuldig afgebakend en geanalyseerd. Uiteindelijk leidde dit tot een zogenaamde ‘informatiekaart’ met daarop de belangrijkste knelpunten en uitgangsvragen die in de richtlijn beantwoord moeten worden.
883 884 885 886 887 888 889 890 891 892
10.2.2 Proefimplementatie Aan de invoering van de richtlijn is een proefimplementatie voorafgegaan. Voor elke proefinvoering is een invoerteam geformeerd. Dit team stelde jeugdzorgprofessionals in staat de richtlijn op proef uit te proberen in een context die voor de richtlijn relevant was. Uiteindelijk hebben … (PER RICHTLIJN AANTAL INVULLEN) teams, verdeeld over … (PER RICHTLIJN AANTAL INVULLEN) organisaties binnen de jeugdzorg, gedurende drie maanden de richtlijn uitgeprobeerd. Door een tijdlang op proef met een richtlijn te werken, is bekeken of een richtlijn voldeed. Waren de aanbevelingen die erin worden gedaan bijvoorbeeld concreet genoeg? Konden de professionals in de dagelijkse praktijk met de richtlijn uit de voeten? En hoe kon de invoering van de richtlijn worden vergemakkelijkt? Op dergelijke vragen moest de proefinvoering antwoord geven.
De klankbordgroep had als taak aanvullende kennis aan te dragen vanuit de praktijk (in aanvulling op literatuur of in plaats van literatuur, daar waar evidence ontbreekt). En waar mogelijk en nodig differentiatie aan te brengen in de uitvoering van de richtlijn naar leeftijd, sekse en etniciteit, en differentiatie in de toepassing van de richtlijn voor jeugdigen met een licht verstandelijke beperking. Daarnaast is aan klankbordleden gevraagd aanbevelingen te formuleren. De klankbordgroep bestond uit de volgende leden: Dhr. Matti Hazeleger Bureau Jeugdzorg Gelderland Teamleider NW Veluwe (OTS) Dhr. Erik de Graaff Juzt, coördinator Omgangscentrum Mw. Louise Coolen Juzt, leidinggevende Mw. G. Topper Orthopedagoog/zorgcoördinator en KIES coach Mw A. Kramer Altra Jeugdzorg, orthopedagoog en beleidsmedewerker 12+ Dhr. M. Krijnsen BOR Humanitas, projectleider Dhr. J. Schuurmans Voorzitter cliëntenraad WSG/ lid cliëntentafel richtlijnontwikkeling Jeugdzorg Mw. B. Beelen Syntagma (NVRG) Mw. S. de Koning Directeur Stichting Jonge Helden Mw. E. Edelbroek Leerkracht primair onderwijs Mw. E. Verweij CJG Nijmegen/Wijchen, coördinator Dhr. E. Derks Nijmegen, maatschappelijk werk KIGO groepen Mw. S. Verdoold Opvoedpoli Utrecht, werkbegeleider
24
893 894 895 896 897 898 899 900 901 902 903 904 905 906
Een proefinvoering werd daarom steeds nauwkeurig voorbereid. Eerst werd, in samenspraak met de ontwikkelaar, vastgesteld wat de kernelementen van de richtlijn zijn zodat duidelijk was op welke punten geëvalueerd moest worden. Vervolgens kregen de organisaties die op proef met de richtlijn gingen werken een voorbereidings- en instructiebijeenkomst. Daarna ging de proefperiode van drie maanden in. Gedurende deze periode hielden de jeugdzorgprofessionals aan de hand van een registratieformulier bij welke onderdelen van de richtlijn ze konden toepassen, en welke problemen ze daarbij eventueel tegenkwamen. Zo werden ervaringen in het werken met de richtlijn nauwkeurig in kaart gebracht. Alle teams die de richtlijn hebben uitgeprobeerd werden na afloop van de proefperiode geïnterviewd in een focusgroep. Ook is een aantal cliënten en iemand van het management gevraagd naar hun bevindingen. De uitkomsten van de evaluatie zijn teruggegeven aan de richtlijnontwikkelaars. Zij konden – indien nodig – de richtlijn verder aanscherpen. Vervolgens maakte het invoerteam een verspreidings- en invoerplan. Als de stuurgroep (die de richtlijn formeel autoriseert) dit plan goedkeurde, kon de richtlijn worden verspreid en ingevoerd.
907
10.2.3 Betrokkenheid van cliënten
908 909 910 911 912 913
Cliënten zijn allereerst betrokken bij het opstellen van de knelpunten waarin zij hun cliëntenvoorkeuren kenbaar hebben gemaakt. Verder zijn cliënten betrokken bij de ontwikkeling van de richtlijn door een vertegenwoordiger van de cliëntenraad van de William Schrikker Groep. Daarnaast is de richtlijn voorgelegd aan een cliëntentafel richtlijn ontwikkeling jeugdzorg, waarin naast cliënten het Landelijk Cliënten Forum Jeugdzorg (LCFJ) vertegenwoordigd is. Zij hebben feedback gegeven op de richtlijn en de aanbevelingen en ook suggesties gegeven voor de cliëntenversie.
914
10.2.4 Evaluatie, bijstelling en herziening van de richtlijn
915 916 917 918 919 920 921 922
Deze richtlijn is gebaseerd op de kennis die tijdens het schrijven beschikbaar was. Nu de richtlijn is uitgebracht, wordt informatie verzameld over het gebruik van de richtlijn. De zo verzamelde feedback, maar ook nieuwe inzichten kunnen aanleiding zijn om de richtlijn bij te stellen. Het is gebruikelijk richtlijnen ongeveer eens in de vijf jaar te herzien, of eerder als daar aanleiding toe is. Gedurende de looptijd van het Programma Richtlijnontwikkeling Jeugdzorg (tot april 2015) ziet de Stuurgroep Richtlijnontwikkeling Jeugdzorg toe op de bijstelling van de richtlijnen. Na afloop van de programmaperiode zal het beheer van de richtlijnen jeugdzorg worden overgedragen aan een daartoe op te zetten of aan te wijzen organisatie.
923
10.3 Verantwoording werkwijze
924 925 926 927 928 929 930 931 932 933 934 935 936 937 938 939 940 941
In de nota ‘Alle kansen voor kinderen’ (Programmaministerie voor Jeugd en Gezin, 2007) staat expliciet vermeld dat aandacht zal worden gegeven aan schadelijke gevolgen voor kinderen bij echtscheiding. Uit de ‘Onderzoeks-inventarisatie Jeugd en Gezin’ (PON, 2008) blijkt dat het thema kinderen en echtscheiding in geen enkel wetenschappelijk onderzoeksprogramma in Nederland expliciet is opgenomen. Voor het literatuuronderzoek ten behoeve van deze richtlijn wordt het belangrijkste nationale en internationale sociaalwetenschappelijk onderzoek over scheidingskinderen vanaf de eeuwwisseling samengevat en besproken. De belangrijkste methode van onderzoek is het selecteren van relevante wetenschappelijke studies. Diverse bronnen zijn gebruikt: 1. De kenniscollectie van het Nederlands Jeugdinstituut. Bij de ontwikkeling van de richtlijn is gebruik gemaakt van de dossiers ‘Eenoudergezin’, ‘Gezinnen’, Samengesteld gezin’, en ‘Scheiding.’ en de volgende stukken waarin kennis over wat werkzaam is voor een specifieke problematiek of werksoort op een rij is gezet: - Wat werkt bij scheiding? (Ince, 2012) - Wat werkt bij jeugdigen met gedragsstoornissen? (Boendermaker & Ince, 2010) - Wat werkt bij jeugdigen met een licht verstandelijke beperking? (Zoon, 2012) - Ouderschap blijft. (Anthonijsz, 2012) 25
942 943 944 945 946 947 948 949 950 951 952 953 954 955 956 957 958 959 960 961 962 963 964 965 966 967 968 969 970 971 972 973 974 975 976 977 978 979 980 981 982 983 984 985 986 987 988 989 990 991 992 993
-
Verkennende studie Relatie ondersteunend aanbod Centra Jeugd en Gezin. (Anthonijsz, Berg-le Clercq, & Chênevert, 2010). Voor deze documenten heeft het Nederlands Jeugdinstituut een uitgebreide search uitgevoerd. Hierbij is onder meer gezocht in databases als PsychINFO, Cochrane Collaboration, Picarta, Campbell Collaboration, Google Scholar en Google Books. 2. De reeds verschenen literatuurstudies ‘Het verdeelde kind’ (Spruijt, Kormos, Burggraaf & Steenweg, 2002), ‘Scheidingskinderen’ (Spruijt, 2007), ‘Kinderen en echtscheiding, State-of-theart’ (Spruijt, 2009), ‘Handboek scheiden en de kinderen’ (Spruijt & Kormos, 2010), en ‘Kinderen uit nieuwe gezinnen’ (Haverkort & Spruijt, 2012). 3. Informatie van Nederlandse onderzoekers en deskundigen op het terrein van Jeugd en Gezin. 4. Diverse websites van recente congressen over kinderen en scheiding, zoals The International Conference on Children and Divorce in Norwich, UK, 2006 en The Sixth Meeting of the European Network for the Study of Divorce in Oslo, No, 2008, en van de contacten die daar zijn gelegd of bevestigd. De selectie van studies uit de elektronische bestanden vond plaats op basis van trefwoorden en auteurs. Voorbeelden van trefwoorden zijn: kinderen en scheiding, scheiding en wetgeving, omgangsregelingen, geslacht en leeftijd van de kinderen, eenoudergezinnen, moeder-, vader-, en cooudergezinnen, stiefgezinnen, intergenerationele overdracht, oudervervreemding en ouderverstoting, preventieve maatregelen en interventies. Voorbeelden van auteurs zijn: Amato, Anthonijsz, BoeleWoelki, CBS, Dronkers, Dykstra, de Graaf, Kalmijn, King, Kelly, Spruijt, VanderValk, Vlaardingerbroek. Tenslotte zijn voor deze studie relevante Nederlandse onderzoekers via email benaderd met de vraag naar de in hun ogen belangrijkste wetenschappelijke studies over kinderen en scheiding. Belangrijk criterium voor de selectie van een studie is - naast de inhoudelijke informatie - de gevolgde methode van onderzoek. Behalve dat studies uiteraard dienen te voldoen aan de gangbare wetenschappelijke criteria, krijgen longitudinale studies en meta-analyses meer gewicht. Ook is een aantal gesprekken gevoerd met ter zake deskundigen uit verschillende disciplines en relevante beleidsterreinen. In de Databank Effectieve Jeugdinterventies (DEJ) ven het NJi zijn Twee theoretisch goed onderbouwde interventies opgenomen voor kinderen en ouderlijke scheiding: JES! En KIES. Bovendien is opname in de DEJ aangevraagd door enkele andere programma’s zoals Dappere Dino’s en Zandkastelen. Ook de literatuur die gebruikt en vermeld is bij deze interventies is bestudeerd. Bij de literatuursearch van de verschillende uitgangsvragen is niet expliciet gezocht naar kennis over jeugdigen met een lichtverstandelijke beperking. Voor zover binnen de gevonden literatuur informatie naar voren kwam over deze doelgroep, is dit meegenomen bij de beantwoording van de vraag. Deze informatie kwam echter zeer beperkt naar voren. Voor aanvullende kennis is gebruik gemaakt van het themadossier ‘LVB jeugdigen’ van het Nederlands Jeugdinstituut en de Richtlijn Effectieve Interventies LVB van het Landelijk kenniscentrum LVG (De Wit, Moonen & Douma, 2011). De Richtlijn Effectieve Interventies LVB is gebaseerd op een literatuurstudie en interviews met deskundigen op het gebied van behandeling van jeugdigen met een LVB. Daarnaast is de klankbordgroep gevraagd naar hun ervaringen in de toepassing van de richtlijn bij jeugdigen met een licht verstandelijke beperking. Naar de vraag in hoeverre bij de toepassing van de richtlijn rekening moet worden gehouden met diversiteit in etnische achtergrond is geen aparte literatuurstudie verricht. Voor zover dit uit de aangegeven literatuur naar voren komt is dit weergegeven in de richtlijn. Aangezien er slechts 26
994 995 996 997
minimaal informatie beschikbaar is over differentiatie op basis van diversiteit in etnische achtergrond in de bestudeerde literatuur, is deze vraag voorgelegd aan de klankbordgroep. In twee rondes hebben deskundigen hierop een practice-based antwoord geformuleerd.
998
10.4 Beoordeling van wetenschappelijk bewijsmateriaal
999 1000 1001 1002 1003 1004 1005 1006 1007
Om de kwaliteit van wetenschappelijk bewijsmateriaal te kunnen beoordelen, is de systematiek van de Erkenningscommissie (Jeugd)interventies gevolgd. Deze methode is goed toegesneden op de onderzoekspraktijk die in de jeugdzorg gangbaar is. Volgens deze methode worden bij de beoordeling van het wetenschappelijke materiaal zeven niveaus onderscheiden. Deze lopen uiteen van ‘zeer sterk bewijs’ tot ‘zeer zwak bewijs’. De conclusies die uit de beoordeling van de wetenschappelijke studies voortvloeien, zijn weer in drie niveaus in te delen. Deze niveaus corresponderen met die van de Databank Effectieve Jeugdinterventies (DEJ). Voor de beoordeling van studies die niet over interventies gaan, is een ander passend beoordelingskader gebruikt.
1008
10.5 Tot stand komen aanbevelingen
1009 1010 1011 1012 1013 1014 1015 1016
De aanbevelingen volgen uit de conclusies en de overige overwegingen. De conclusies zijn weer gebaseerd op de beschikbare ‘evidence’. Dit is een ruim begrip. ‘Evidence’ behelst namelijk niet alleen wetenschappelijk bewijs, maar ook de consensus over het onderwerp in de praktijk, en de voorkeur van cliënten voor de betreffende behandeling. Daarnaast zijn ‘overige overwegingen’ van belang. Hieronder vallen zaken als gezondheidswinst, bijwerkingen en risico’s. Aanbevelingen komen dus niet uit de lucht vallen. Ze zijn gebaseerd op de wetenschappelijke literatuur, de praktijkkennis van hulpverleners, de voorkeuren van cliënten en overige relevante overwegingen.
27
1017 1018 1019 1020 1021 1022 1023 1024 1025 1026 1027 1028 1029 1030 1031 1032 1033 1034 1035 1036 1037 1038 1039 1040 1041 1042 1043 1044 1045
1046 1047 1048 1049 1050 1051 1052 1053 1054 1055 1056 1057
11.
Definitie en inleiding: “Scheiding en problemen van kinderen”
In Nederland krijgen per jaar bijna 60.000 minderjarige kinderen en nog eens ruim 10 duizend thuiswonende kinderen van 18 jaar en ouder te maken met de scheiding van hun ouders. Met scheiding wordt bedoeld: de beëindiging van een relatie tussen twee samenwonende partners. Die relatie kan een huwelijk, geregistreerd partnerschap of andere samenwoning zijn. Van ruim een kwart van deze kinderen en jongeren woonden de ouders wel samen maar waren niet formeel getrouwd. Er is wereldwijd veel onderzoek verricht naar de gevolgen van een ouderlijke scheiding voor kinderen. In de VS verschijnt elke tien jaar een meta-analyse over dit onderwerp. In die overzichten van een groot aantal studies (Amato & Keith, 1991; Amato, 2001; Amato, 2010) worden de resultaten besproken van wereldwijd uitgevoerd onderzoek. In totaal wordt in die studies verslag gedaan over vele tienduizenden respondenten: jeugdigen, ouders en andere opvoeders. Maar ook anderen hebben in de VS recent uitgebreide overzichtsstudies gepubliceerd (Kim, 2011; Lansford, 2009). In Nederland heeft Spruijt (2009) een literatuurstudie uitgevoerd over nationaal en internationaal onderzoek over het thema kinderen en scheiding vanaf het jaar 2001. De resultaten van een uitgebreid lopend Nederlands onderzoek onder ruim 5000 respondenten, Scholieren en Gezinnen, zijn beschreven door Spruijt en Kormos (2010). In buurland Vlaanderen zijn recent de uitkomsten van twee grote studies gepubliceerd: Scheiding in Vlaanderen 2011, en het Leuvens Adolescenten en Gezinsonderzoek 2012. Ince (2012) publiceerde een overzichtsstudie “Wat werkt bij scheiding”. Resumerend kan uit al deze studies worden geconcludeerd dat een ouderlijke scheiding voor alle kinderen en jongeren moeilijk is. Eveneens is gebleken dat jeugdigen op elke leeftijd met een scheiding te maken kunnen krijgen, zie Tabel 1. Tabel 1 Thuiswonende scheidingskinderen naar leeftijdsgroep Leeftijd kinderen: % aantallen 0-4 jaar 15 11.000 5-9 jaar 26 18.000 10-14 jaar 24 17.000 15-17 jaar 16 11.000 18-22 jaar 19 13.000 Totaal 100 70.000 Bronnen: CBS, 2008; S&G2010. Scheidingskinderen wonen zowel in de stad als op het platteland. Gezinnen zonder religieuze binding scheiden meer, evenals gezinnen met een relatief laag opleidingsniveau. In de laatste tien jaar is het percentage kinderen, jongens nog iets meer dan meisjes, dat na de scheiding afwisselend bij moeder en vader woont (co-ouderschap) gestegen naar ongeveer 20 procent. Meer dan de helft van de scheidingskinderen krijgt vroeger of later te maken met een stiefouder. Dat kan in allerlei varianten. Denk aan een stiefvader die de hele week in het gezin woont maar ook aan een stiefmoeder die de kinderen in het weekend bij vader tegenkomen. Het gebeurt relatief zeer weinig (3 procent) dat er in een stiefgezin zowel kinderen van de moeder als van de vader wonen. Wel krijgen ouders in een stiefgezin nog vaak een of twee gezamenlijke kinderen. Dit doet zich in ongeveer een derde van die gezinnen voor.
28
1058 1059 1060 1061 1062 1063 1064 1065 1066 1067 1068 1069 1070 1071 1072 1073 1074 1075 1076 1077 1078 1079 1080 1081 1082 1083 1084 1085 1086 1087 1088 1089 1090 1091 1092 1093 1094 1095 1096
Het percentage kinderen zonder contact met de uitwonende ouder is in de laatste tien jaar gedaald tot ongeveer 15 procent. Dat komt in de eerste plaats omdat meer kinderen in een co-oudersituatie leven en dus regelmatig contact hebben met beide ouders. Als er geen co-ouderschap is maar als kinderen bij moeder wonen, heeft 18 procent geen contact met vader. In het geval dat kinderen bij vader wonen heeft eveneens 18 procent geen contact met moeder. Is het kind erg jong tijdens de scheiding, dan is de kans op geen of weinig contact met de uitwonende ouder het grootst (Spruijt & Kormos, 2010). Een scheiding is geen losstaande gebeurtenis maar een proces dat meestal enkele jaren in beslag neemt. Dat proces begint ruim voor de feitelijke scheiding en duurt vaak nog lang daarna. Veel kinderen ervaren op korte en middellange termijn diverse problemen na een scheiding. Vergeleken met kinderen uit intacte gezinnen hebben scheidingskinderen ongeveer dubbel zo veel problemen. De belangrijkste zijn: - emotionele problemen, zoals depressieve gevoelens, stress, een laag zelfbeeld en angstgevoelens, - gedragsproblemen, zoals agressief gedrag, vormen van delinquentie, vandalisme en riskante gewoonte (roken, blowen, drinken), - sociale problemen, zoals spanningen in de ouder-kind relatie, problemen met vrienden, - schoolprestaties, zoals lagere cijfers en terugval naar een lager schooltype. Maar jeugdigen van wie de ouders zijn gescheiden ervaren gemiddeld ook problemen op lange termijn (Amato, 2006; Dykstra, 2000; Lansford, 2009). De belangrijkste gevolgen op lange termijn zijn: - een lager eindniveau van de opleiding en minder inkomen, - een groter risico op depressie inclusief een groter beroep op de hulpverlening, - een zwakkere band met de (inmiddels oude) ouders, - een groter eigen scheidingsrisico. De jeugdzorgprofessional wordt vaak geconfronteerd met kinderen en jongeren met gescheiden of scheidende ouders (Zwikker, Van de Haterd, Hens, & Uijttenboogaart, 2009). Aangemelde kinderen kunnen problemen vertonen op een of meer van de bovengenoemde gebieden: emotionele problemen, gedragsproblemen, sociale problemen en problemen op school. Vaak is er sprake van co morbiditeit. De fase van de intake is de eerste belangrijke hobbel. Kinderen met één of meer van de bovengenoemde problemen die te maken kunnen hebben met een ouderlijke scheiding kunnen via verschillende wegen bij de jeugdzorg terecht komen. Voor een overzicht van mogelijke problemen, zie CAP-J (NJi, 2009), een classificatiesysteem voor de aard van de problematiek van cliënten in de jeugdzorg. In de CAP-J wordt een groep problemen beschreven die te maken heeft met een instabiele opvoedingssituatie zoals problemen bij scheiding ouders, problemen die gepaard gaan met het samengaan van twee gezinnen, en problematische relatie met (stief)broers/zussen.
29
1097 1098
12. Gevolgen van een ouderlijke scheiding voor kinderen en jongeren
1099 1100 1101 1102
Knelpunt: Hulpverleners hebben weinig kennis over de gevolgen van een ouderlijke scheiding. Dit leidt tot de volgende uitgangsvragen.
1103
Uitgangsvraag 1
1104 1105
Vraag 1.1 Wat zijn de gevolgen voor kinderen en jeugdigen van een ouderlijke scheiding?
1106 1107 1108 1109 1110 1111 1112 1113 1114 1115 1116 1117
In bevolkingsonderzoek worden meestal gemiddeld matige problemen gevonden bij scheidingskinderen. In klinisch onderzoek zijn de problemen meestal ernstiger en komen bij meer kinderen problemen voor. Beide onderzoekstromen overziende concludeert Amato dat scheidingskinderen vergeleken met kinderen uit intacte gezinnen de grootste problemen hebben met het psychologisch welbevinden, dat zij meer problemen ondervinden in hun (huwelijks)relatie, en een zwakkere band hebben met vooral hun vaders. De periode voor, tijdens en direct na de scheiding is voor alle kinderen moeilijk. Allerlei praktische gevolgen worden zichtbaar. Het gezin valt uit elkaar. Soms moeten kinderen zelf verhuizen. Vaak is er minder contact met beide ouders omdat die erg in beslag worden genomen door hun eigen problemen en emoties. Met de ouder die niet meer in het gezin woont, is bijna altijd minder contact.
Wat betekent het voor jeugdigen? “Dat mijn ouders met elkaar kunnen praten. Die wens heb ik nog steeds. Ik zeg vaak: Ik ben de volwassene en zij de kinderen. Ik ging altijd eenmaal in de twee weken naar mijn vader. Maar voor een echt gelijkwaardig contact moet je beide ouders evenveel zien. Ik zou wel willen dat vaders meer ondersteuning krijgen in hoe ze gesprekken voeren met hun kinderen. Vaak kunnen ze dat niet goed, ook omdat ze hun kinderen vaak minder zien. En moeders mogen wel leren wat minder gemeen te zijn”. Bron: Veldconsultatie 1118 1119 1120 1121 1122 1123 1124 1125 1126 1127 1128 1129 1130 1131 1132
Daarbij komt dat er in de nieuwe gezinssituatie meestal minder geld beschikbaar is. Dat kan allerlei gevolgen hebben voor kinderen, zoals minder geld voor kleding en vrijetijdsbesteding. Gelukkig wordt de situatie voor de meeste kinderen na enige tijd weer beter. Op langere termijn gaat het met de meerderheid van de scheidingskinderen goed. Zij verschillen dan niet veel meer van kinderen uit intacte gezinnen. Veel onderzoek richt zich op de gevolgen voor kinderen op iets langere termijn, meestal vanaf ongeveer een jaar na de scheiding tot vele jaren later. Amato (2001, 2006b) heeft het allemaal nog eens samengevat op basis van een reeks van onderzoekingen uit een flink aantal verschillende landen. De belangrijkste negatieve uitkomsten voor kinderen zijn: meer externaliserende problemen, meer internaliserende problemen, lagere schoolprestaties, problemen in vriendschapsrelaties en een zwakkere band met de ouders (vooral de vaders). Opvallend is dat er serieuze lange termijn effecten bestaan: gevolgen die voortduren tot ver in de volwassenheid. Amato (2001, 2006b) somt op: een lager bereikt opleidingsniveau, minder inkomen, 30
1133 1134 1135 1136 1137 1138 1139 1140 1141 1142 1143 1144 1145 1146 1147 1148 1149
meer internaliserende problemen, minder contact met de ouders en een groter eigen scheidingsrisico. Dit laatste resultaat wordt in een groot aantal landen gevonden. (Diekmann & Schmidheiny, 2004; Dronkers & Harkonen, 2008). Er zijn ook diverse studies die er op wijzen dat op lange termijn diverse negatieve psychosociale effecten optreden (Gilman, Kawachi, Fitsmaurice & Buka, 2003; Huure, Junkkari & Aro, 2006). Behalve voor de betrokkenen zelf hebben de negatieve langere en lange termijn gevolgen ook nadelen voor de samenleving. Er zijn (soms hoge) juridische kosten (Emery, 2011) en gescheiden mannen en vrouwen en kinderen zijn bijvoorbeeld tot lang na de scheiding relatief grote zorggebruikers en dus duur voor de samenleving (Kunst, Meerding, Varenik, Polder & Mackenbach, 2007). De veel gehoorde opvatting dat de gevolgen van scheiding voor kinderen langzamerhand minder negatief worden, omdat scheiding steeds meer wordt geaccepteerd, wordt niet door onderzoek bevestigd. Amato (2001) stelde voor de VS vast dat - tegen zijn verwachting in - de negatieve gevolgen voor kinderen in de jaren negentig niet minder waren geworden vergeleken met de jaren tachtig. Recent Nederlands onderzoek toont aan dat de negatieve gevolgen voor kinderen na 1998 eveneens niet zijn afgenomen (Metz & Schulze, 2007; Spruijt, 2007).
Gevoel van echtscheiding “Echtscheiding is eigenlijk een soort rouwverwerking. Maar voor rouwverwerking is veel aandacht, als jongere mag je dan openlijk verdrietig zijn of lage cijfers halen. Terwijl als je ouders gescheiden zijn er van je wordt verwacht dat je gewoon doorgaat, je krijgt dan niet de ruimte om verdrietig te zijn. Terwijl hulpverleners zich ook goed moeten realiseren dat scheiding je hele leven meegaat, ook als je het accepteert of verwerkt of de scheiding is harmonieus verlopen: in elke fase in je leven komt het terug”. Bron: Veldconsultatie 1150 1151 1152 1153 1154 1155 1156 1157 1158 1159 1160 1161 1162 1163 1164 1165 1166 1167
Samengevat zijn de belangrijkste gevolgen voor kinderen en jeugdigen op kortere termijn: 1. externaliserende problemen zoals agressief gedrag, vandalisme en – voor oudere kinderen – delinquent gedrag en meer roken, blowen en drinken; 2. internaliserende problemen zoals depressieve gevoelens, gevoelens van angst en een laag zelfbeeld; 3. problemen in vriendschapsrelaties; 4. een zwakkere band met de ouders, vooral met de vaders; 5. problemen op school zoals lagere cijfers, concentratieproblemen en spanningen in het contact met andere leerlingen. Op langere termijn zijn de belangrijkste gevolgen: 1. een lager eindniveau van de opleiding; 2. minder inkomen; 3. een groter eigen scheidingsrisico; 4. een groter risico op depressie inclusief een groter beroep op de hulpverlening; 5. een zwakkere band met de (ouder wordende) ouders.
31
1168 1169 1170 1171 1172 1173 1174 1175 1176 1177 1178 1179 1180 1181 1182 1183 1184 1185 1186 1187 1188 1189 1190 1191 1192 1193 1194 1195 1196 1197 1198 1199 1200 1201 1202 1203 1204 1205 1206 1207 1208 1209 1210 1211 1212 1213 1214 1215 1216 1217
Vraag 1.2 Waaraan kunnen ernstige problemen voor kinderen na scheiding, inclusief loyaliteitsproblemen, oudervervreemding en ouderverstoting (PAS, Parental Alienation Syndrome) worden herkend en hoe kunnen ernstige problemen worden gedefinieerd? Inleiding Hiervoor (1.1) is aangegeven met welke problemen veel kinderen na de scheiding te maken kunnen krijgen. Deze problemen kunnen sterk in ernst verschillen. Met de meeste kinderen gaat het na verloop van tijd weer redelijk tot goed. Maar te veel kinderen ervaren de genoemde problemen in ernstige mate. Een ouderlijke scheiding is altijd pijnlijk maar gaat niet zelden ook nog gepaard met veel conflicten en geweld. Dit kan zowel lichamelijk als psychologisch geweld zijn en niet alleen de partner maar ook de kinderen treffen. Als een scheiding zeer conflictueus verloopt – een vechtscheiding -, zijn de gevolgen voor kinderen ernstiger en heeft dat vaak specifieke negatieve gevolgen voor kinderen zoals loyaliteitsconflicten, oudervervreemding en ouderverstoting. Dit kan samenhangen met huiselijk geweld en kindermishandeling, soms onder invloed van drank- en drugsgebruik. Er kan ook sprake zijn van psychologische of psychiatrische problematiek bij (een van) de scheidende of gescheiden ouders. Ernstige problemen heten in de wet “ernstig nadeel voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind”. Het is moeilijk om precies te omschrijven wanneer daar precies sprake van is. Maar als er sprake is van chronische loyaliteitsproblemen en/of oudervervreemding dan zijn de problemen ongetwijfeld ernstig. Ouderlijke conflicten en (lichamelijk en/of psychologisch) geweld komen in scheidingsgezinnen vaker voor dan binnen intacte gezinnen. De negatieve effecten van gezinsgeweld voor kinderen zijn regelmatig in binnen- en buitenland aangetoond. Uit het onderzoek S&G2010 blijkt bijvoorbeeld dat er een sterke samenhang bestaat tussen de mate van ouderlijk conflict en de mate van angstgevoelens, depressieve gevoelens en agressief gedrag bij kinderen. Opvallend hierbij is dat matige ouderlijke conflicten nog niet zo fnuikend zijn voor kinderen. Aanzienlijk problematischer gaat het met kinderen van wie de ouders veel ernstige conflicten hebben. Onderzoek dat specifiek is gericht op huiselijk geweld tussen ouders (partnergeweld) maakt bovendien vaak eveneens melding van lichamelijke en emotionele mishandeling van kinderen (Fosco, DeBoard, & Grych, 2007; Holt, Buckley & Whelan, 2008; Lamers-Winkelman, Slot, Bijl, & Vijlbrief, 2007; Spruijt & Kormos, 2010; van IJzendoorn et al., 2007). Loyaliteitsconflicten Langdurige conflicten tussen de ouders kunnen dus leiden tot ernstige loyaliteitsconflicten bij kinderen. Het fenomeen loyaliteit is in Nederland uitvoerig besproken door Else-Marie van den Eerenbeemt (2003) in navolging van de Amerikaans-Hongaarse kinderpsychiater Ivan BoszormenyiNagy. Loyaliteit is de vanzelfsprekende verbondenheid tussen ouders en kinderen die ontstaat bij de geboorte. Volgens de theorie is een kind altijd loyaal aan zijn beide, biologische ouders. Elk kind krijgt in de loop van zijn leven met loyaliteitsconflicten te maken. Dat is normaal want loyaliteit en loyaliteitsproblemen zijn er ook in allerlei niet-scheidingssituaties. Maar in het geval van scheiding is het loyaal blijven aan beide ouders voor een kind vaak niet eenvoudig. Kinderen worden dan nogal eens, bedoeld of onbedoeld, gedwongen te kiezen voor een van beide ouders. Maar het zijn de ouders (of tenminste een van hen) die willen scheiden, niet de kinderen. Volgens de huidige opvattingen, die ook zijn neergelegd in de wetgeving, scheiden paren wel als partners maar niet als ouders. Dat is echter gemakkelijker gezegd dan gedaan. Bij een scheiding zijn ouders vaak ook als ouders met elkaar in conflict en dat is zeer nadelig voor de ontwikkeling van kinderen. Bij loyaliteitsconflicten doen beide ouders een zwaar tegengesteld beroep op het kind. In sociaalwetenschappelijk onderzoek worden loyaliteitsconflicten vaak gemeten door vragen te stellen 32
1218 1219 1220 1221 1222 1223 1224 1225 1226 1227 1228 1229 1230 1231 1232 1233 1234 1235 1236 1237 1238 1239 1240 1241 1242 1243 1244 1245 1246 1247 1248 1249 1250 1251 1252 1253 1254 1255 1256 1257 1258 1259 1260 1261 1262 1263 1264 1265 1266 1267 1268
als: Heb je vaak het gevoel dat je tussen je beide ouders instaat? en: Voelt het alsof je moet kiezen tussen je beide ouders? Moeten kiezen is voor een kind een hopeloze opgave en leidt er vaak toe dat het probeert te schipperen tussen beide ouders. Het kan zijn dat een kind thuiskomt bij moeder van een weekend bij vader en tegen de een zegt dat het erg leuk was en tegen de ander dat het vreselijk vervelend was. Uit onderzoek blijkt dat het voor een kind belangrijk is goedkeuring te krijgen van de ene ouder om het bij de andere ouder fijn te hebben. Conflicten tussen de ouders kunnen echter zo heftig en chronisch zijn dat er voor een kind niets anders op zit dan partij te kiezen. Dat kan betekenen dat het kind uiteindelijk zegt: Ik wil mijn vader/moeder nooit meer zien. Dan is er dus sprake van ouderverstoting. Oudervervreemding en ouderverstoting Een voor kinderen specifiek gevolg van ouderlijke conflicten en psychologisch geweld in het kader van echtscheiding is ouderverstoting, het zogeheten parental alienation syndrome (PAS). Ouderverstoting wordt gekenmerkt door een pathologische binding tussen ouder en kind met uitsluiting van de andere ouder. Volgens de definitie van Gardner (1998) is dit ‘een stoornis bij kinderen die primair optreedt in het kader van een juridische strijd om het ouderlijk gezag’. Gardner onderscheidt drie niveaus van PAS, namelijk mild, gematigd en ernstig. Over PAS is in de VS veel discussie. De aandacht zou te veel exclusief gericht zijn op de programmerende ouder als de aanstichter van het kwaad. Dat is te simplistisch want er zijn ook andere factoren in het spel. Vanwege alle moeilijkheden rond en kritiek op PAS was er dringend behoefte aan een herformulering van het probleem van verstoting of vervreemding. Daarom hebben Kelly & Johnston (2001) een nieuw model ontwikkeld. Hun uitgangspunt is niet langer (het schadelijke gedrag van) de programmerende ouder maar ‘het vervreemde (alienated) kind in de context van zijn gezinssysteem’. Hun definitie luidt: ‘het vervreemde kind is een kind dat openlijk en voortdurend onredelijk negatieve gevoelens en opvattingen (zoals boosheid, haat, afwijzing en/of angst) over een ouder uit. Deze gevoelens staan niet in verhouding tot de feitelijke ervaringen van het kind met die ouder.’ De aandacht is gericht op het kind, zijn waarneembare gedragingen en de ouder-kind relaties. Het is belangrijk het vervreemde kind te onderscheiden van kinderen die na een scheiding geen contact willen om realistische redenen zoals geweld of mishandeling. Er zijn ook normale, ontwikkelingspsychologisch te verwachten redenen zoals een jong kind met tijdelijke verlatingsangst. Het is dan niet zo dat zo’n kind niet naar vader wil vanwege vader maar omdat het niet bij moeder weg durft. Als een echtscheidingskind omgang weigert of een inwonende ouder de waarde van omgang in twijfel trekt, wordt te vaak aangenomen dat het om vervreemding gaat. Dat is lang niet altijd het geval. Met het oog op effectieve diagnoses en interventies bij een vermoeden van vervreemding presenteren Kelly & Johnston (2001) een schema (systems framework) als hulpmiddel bij de beoordeling van de vele, onderling gerelateerde factoren die de reacties van een echtscheidingskind beïnvloeden. Het gaat om een hele reeks factoren die vervreemding bij een kind kunnen veroorzaken of consolideren (ernstige huwelijksconflicten, vernederende scheiding, persoonlijkheid en gedrag van beide ouders, ontwikkelingsniveau en temperament van het kind, langdurig procederen en professioneel wanbeleid). Interveniërende factoren (gedrag en opvattingen van ouders, relatie met broertjes en zusjes, kwetsbaarheid van het kind) kunnen de reactie van het kind matigen of juist versterken. De aanwezigheid van vervreemdende processen en vervreemdend ouderlijk gedrag voorspellen niet met zekerheid dat een kind vervreemd raakt. Dit gebeurt zeer waarschijnlijk pas wanneer de processen intensief en langdurig zijn en wanneer de overige ouder- en kindfactoren bijdragen aan ondraaglijke druk op het kind. Johnston heeft in 2006 een instrument ontworpen met 17 items om de mate van vervreemding bij kinderen te meten. Er is een instrument voor kinderen en een voor ouders.
33
1269 1270 1271 1272 1273 1274 1275 1276 1277 1278 1279 1280 1281 1282 1283 1284 1285 1286 1287 1288 1289 1290 1291 1292 1293 1294 1295 1296 1297 1298 1299 1300 1301 1302 1303 1304 1305 1306 1307 1308 1309 1310
Voorbeeld van vragen om PAS te meten (voor een uitgebreide lijst, zie bijlage 5). 1. Spreekt het kind alleen maar zeer negatief over de uitwonende ouder? 2. Beschouwt het kind de uitwonende ouder niet als familielid? 3. Heeft het kind argumenten voor de laster tegen de uitwonende ouder? 4. Gelooft het kind alles wat de inwonende ouder zegt? 5. Zegt het kind dat het helemaal zelf de uitwonende ouder afwijst? 6. Zoekt het kind steeds bevestiging bij de inwonende ouder? 7. Voelt het kind zich in het geheel niet schuldig over de afwijzing van de uitwonende ouder? 8. Zegt het kind nooit iets over de inwonende ouder tegen de uitwonende ouder? 9. Is het kind erg bang de inwonende ouder te verliezen? 10. Was de band met de uitwonende ouder voor de scheiding goed? Het is mogelijk dat beide ouders zich vervreemdend opstellen jegens de andere ouder, maar het is ook mogelijk dat één ouder dat doet. Tenslotte kan de reactie van het kind ook voortkomen uit voortdurende ouderlijke conflicten. Het kind zoekt door de afwijzing van één ouder een uitweg om aan de vijandige sfeer te ontkomen.
Concluderend kunnen kinderen en jongeren vooral voor, tijdens en na een vechtscheiding te maken krijgen met ernstige externaliserende en internaliserende problemen. Ook de andere mogelijke gevolgen van een ouderlijke scheiding, zoals riskante gewoonten en problemen op school, kunnen ernstige vormen aannemen. Specifiek voor scheidingskinderen zijn loyaliteitsproblemen en oudervervreemding (PAS). Beide problemen hebben te maken met het feit dat kinderen bedoeld of onbedoeld gedwongen worden te kiezen voor een van beide ouders. Er worden in het sociaalwetenschappelijk onderzoek meetinstrumenten ontwikkeld om beide problemen te meten, maar er zijn nog geen (inter)nationale standaarden beschikbaar. Onder ernstige loyaliteitsconflicten wordt meestal verstaan de situatie dat een kind niet trouw mag zijn aan beide ouders. Met Kelly & Johnston (2001) definiëren we PAS als: ‘het vervreemde kind is een kind dat openlijk en voortdurend onredelijk negatieve gevoelens en opvattingen (zoals boosheid, haat, afwijzing en/of angst) over een ouder uit. Deze gevoelens staan niet in verhouding tot de feitelijke ervaringen van het kind met die ouder.’
Vraag 1.3 Hoe vaak komen ernstige problemen rond de scheiding voor? In het onderzoek S&G2010 is de mate van loyaliteitsconflicten bij scheidingskinderen gemeten en zijn de gevolgen in kaart gebracht. Door middel van zes uitspraken met vijf antwoordcategorieën is gemeten in welke mate kinderen loyaliteitsconflicten ervaren. Er is een vierdeling gemaakt met elk een kwart van de respondenten: geen conflicten, lichte conflicten, matige conflicten en ernstige conflicten. Daarna is gekeken naar het algemeen gevoel van welbevinden, het zelfbeeld, en de mate van agressieve gevoelens, depressieve gevoelens en angstgevoelens.
34
1311
Tabel 2 Gevolgen van loyaliteitsconflicten voor scheidingskinderen Loyaliteitsconflicten: Scheidingskinderen (n=550): Geen Licht (Hoge score is positief) Welbevinden (1-10) 8.2 7.9 Zelfbeeld (1-10) 7.2 7.0 (Hoge score is negatief) Agressie (1-10) Depressie (1-10) Angst (1-10)
1312 1313 1314 1315 1316 1317 1318 1319 1320 1321 1322 1323 1324 1325 1326 1327 1328 1329 1330 1331 1332 1333 1334 1335 1336 1337 1338 1339 1340 1341 1342 1343 1344 1345 1346 1347 1348 1349
4.2 4.6 3.8
4.3 4.7 4.3
Matig
Ernstig
7.4 6.5
6.6 5.8
4.3 5.9 5.1
4.8 7.4 6.1
Bron: S&G2010 Uit tabel 4 blijkt dat vooral ernstige loyaliteitsconflicten erg negatief zijn voor scheidingskinderen. Dit komt overeen met resultaten uit Amerikaans onderzoek. De negatieve gevolgen voor kinderen van ernstige loyaliteitsconflicten zijn vergelijkbaar met de gevolgen van oudervervreemding. Johnston (2006) concludeert ook dat vervreemde kinderen significant meer risico lopen op een ongunstige ontwikkeling zoals depressie, een laag zelfbeeld en een hoog drugs- en alcoholgebruik. Loyaliteitsconflicten en oudervervreemding komen vaker voor bij oudere kinderen dan bij jongere. Bovendien hangen beide fenomenen sterk samen met de mate van ouderlijke conflicten na de scheiding. Onderzoek in de VS en in andere landen, waaronder Nederland (S&G2010), concludeert dat een hoge mate van vervreemding bij ongeveer 10 procent van de scheidingskinderen voorkomt. Hoe sterker de mate van oudervervreemding hoe hoger de mate van angst, depressie en agressie bij kinderen. Een lichte of matige vorm van oudervervreemding (hoewel zeker niet gunstig) heeft voor kinderen nog niet zoveel negatieve gevolgen, een sterke mate van oudervervreemding heeft dat echter wel. Vervreemde kinderen kunnen zowel te maken hebben met een slecht functionerende inwonende ouder als met een slecht functionerende uitwonende ouder. De negatieve houding van het kind treft meestal de vader omdat deze doorgaans de uitwonende ouder is. Overbodig te zeggen dat oudervervreemding hoe dan ook als zeer negatief wordt ervaren door de uitwonende ouder.
De conclusie is dat het moeilijk is om precies aan te geven hoe vaak problemen bij kinderen rond de scheiding “ernstig” genoemd moeten worden. Globaal krijgen 70.000 kinderen per jaar met de scheiding van hun ouders te maken. Naar schatting hebben ongeveer 20.000 van hen te maken met ernstige problemen. Ongeveer 7.000 lijden onder oudervervreemding of ouderverstoting, oudere kinderen iets vaker dan jongere. Gescheiden ouders van kinderen met ernstige problemen zijn meestal terecht gekomen in het juridisch circuit: deze scheidingen worden vechtscheidingen genoemd. Over de specifieke effecten van vechtscheidingen op lange termijn is nog niet veel bekend. Tenslotte is gebleken dat er onder probleemjongeren en grote zorggebruikers relatief veel scheidingskinderen voorkomen.
Vraag 1.4
Wanneer zijn, voor verschillende leeftijdsgroepen, de gevolgen in en van de gehele scheidingsperiode (aanloop, scheiding en nasleep), reden tot zorg in de jeugdzorg, op consultatiebureaus, en in de CJG’s? Ouderlijke scheiding is een proces met een aanloop, een scheidingsperiode en een soms langdurige nasleep. In de periode voor de feitelijk scheiding zijn er thuis vaal al langdurige, chronische conflicten 35
1350 1351 1352 1353 1354 1355 1356 1357 1358 1359 1360 1361 1362 1363 1364 1365 1366 1367 1368 1369 1370 1371 1372 1373 1374 1375 1376 1377 1378 1379 1380 1381 1382 1383 1384 1385 1386 1387 1388 1389 1390 1391 1392 1393 1394 1395 1396 1397 1398 1399 1400
tussen de ouders. Kinderen hebben last van die conflicten en die spanningen. Bovendien worden ouders vaak lange tijd zo door hun relatieproblemen in beslag genomen dat voldoende aandacht voor de opvoeding en voor de kinderen ontbreekt. Kinderen worstelen vaak met allerlei vragen, onzekerheden en schuldgevoelens. Deze situatie blijft meestal voortbestaan als een van de ouders het gezin heeft verlaten. Steun voor kinderen in die (soms langdurige) periode van spanningen en onzekerheid is belangrijk. Meer aandacht voor scheidingskinderen in de vorm van preventie kan veel problemen later voorkomen. Overal in het land zijn programma’s voor kinderen zoals JES!, KIES, Dappere Dino’s en Zandkastelen (zie bijlage 1). Zodra beroepskrachten in de jeugdzorg, op consultatiebureaus, en in de CJG’s te maken krijgen met scheidingskinderen, is het aan te raden de ouders te adviseren hun kind(eren) zo’n programma te laten volgen. Die programma’s zijn er voor verschillende leeftijdsgroepen. Naast aandacht voor bovengenoemde programma’s is de vraag wat te doen voor kinderen met ernstige problemen, waarvan kan worden vermoed dat deze te maken kunnen hebben met de ouderlijke scheiding. Het is bekend dat in de jeugdhulpverlening scheidingskinderen sterk oververtegenwoordigd zijn (Amato, 2010; Carr, 2006). Uit een onderzoek bij Bureau Jeugdzorg Limburg bleek dat bijna twee derde van de jeugdigen die hulp kregen, kwamen uit een scheidingsgezin (Vermeij, Van der Wal & Krooneman, 2005). Scheidingskinderen kunnen dus te maken hebben met een of met meerdere ernstige internaliserende problemen, externaliserende problemen, problemen op school en moeilijkheden in hun sociale relaties. Bovendien kan er sprake zijn van ernstige loyaliteitsproblemen, oudervervreemding en ouderverstoting. Duijvestijn en Noordink (2013) hebben onderzoek gedaan naar de vraag in hoeverre de scheidingsachtergrond mee dient te worden genomen in de diagnostiek en behandeling van scheidingskinderen, die met psychosociale problemen worden aangemeld in de jeugdhulpverlening. Zij deden onderzoek door interviews te houden met 25 experts uit wetenschap en praktijk. Het blijkt dat de experts unaniem van mening zijn dat scheidingskinderen, vooral als de scheiding gepaard gaat of is gegaan met veel ouderlijke conflicten, een eigen benadering behoeven in de klinische praktijk. Omdat het zeer moeilijk is om te bepalen welk gedrag verklaard kan worden uit de scheiding, dient een onderkennende, classificerende diagnostiek bij scheidingskinderen uitgesteld te worden (Duijvestijn & Noordink, 2013). Het is belangrijk om een uitgebreide anamnese af te nemen bij kind en ouders. Voor zover bekend zijn er geen instrumenten die zich specifiek richten op de gevolgen van een scheiding voor kinderen of op de opvoedsituatie. Wel zijn er instrumenten beschikbaar die globaal screenen op problemen bij kinderen, zoals de 'Child Behavior Check List' (CBCL), 'Youth Self Report' (YSR) en de 'Strenghts and Difficulties Questionnaire' (SDQ). Na een scheiding ontstaat er een nieuwe gezinssituatie. Het kind gaat bijvoorbeeld bij zijn vader of moeder en eventuele stiefouders wonen. Het kan voor professionals van belang zijn om kenmerken van deze nieuwe gezinssituatie in beeld te brengen: bijvoorbeeld de opvoeding, de onderlinge relaties in het gezin of de gezinsbelasting. Hiervoor zijn verschillende instrumenten beschikbaar. Om de opvoeding in een gezin in kaart te brengen, kan bijvoorbeeld de 'Schaal voor Ouderlijk Gedrag' (SOG) worden afgenomen. Instrumenten die de onderlinge relaties in een gezin meten, zijn onder meer de 'Familie Relatie Test' (FRT) en de 'Gezinssysteemtest' (GEST). Ook zijn er instrumenten die zich richten op de gezinsbelasting, zoals de 'Nijmeegse Ouderlijke Stress Index' (NOSI), de 'Nijmeegse Vragenlijst voor de Opvoedingssituatie' (NVOS) en de 'Vragenlijst voor Gezinsproblemen' (VGP). De genoemde instrumenten richten zich echter niet specifiek op gescheiden gezinnen. Zij kunnen dus wel de gezinssituatie bij vader en/of moeder in kaart brengen, maar meestal niet de dynamiek tussen beiden. Een diagnostisch scheidings(taxatie)-instrument bestaat nog niet zodat de diagnose afhangt van de klinische blik van de beroepskracht. Zo’n instrument kan behulpzaam zijn om meer kennis en inzicht te verkrijgen over de aard, ernst, fase en type van de scheiding. Uit het onderzoek en uit eerdere 36
1401 1402 1403 1404 1405 1406 1407 1408 1409 1410 1411 1412 1413 1414 1415 1416 1417 1418 1419
studies is duidelijk geworden dat de behandeling zich zowel op het kind als op de ouders moet richten (Amato, 2000; Leon, 2003; Treffers et al, 1999). De hoogste prioriteit zal moeten worden gegeven aan pogingen om de conflicten tussen de ouders te verminderen, hen te leren geen ruzie te maken in het bijzijn van de kinderen, en hen te wijzen op het belang van het maken van gezamenlijke afspraken over de kinderen.
Geconcludeerd kan worden dat kinderen op elke leeftijd met de ouderlijke scheiding kunnen worden geconfronteerd en dat ten gevolge daarvan ernstige problemen kunnen ontstaan, vooral wanneer de scheiding gepaard gaat met langdurige ouderlijk fysiek en/of psychologisch geweld. Veel kinderen en jongeren die aangemeld worden in de jeugdzorg, op de consultatie bureaus en in de CJG’s, hebben gescheiden ouders. Het is echter moeilijk om te bepalen welk gedrag verklaard kan worden uit de scheiding. Daarom is het aan te bevelen om een uitgebreide anamnese af te nemen bij kind en ouders. Bovendien is het wenselijk om toe te werken naar een signaleringsinstrument om de betekenis van de scheiding voor het kind beter vast te kunnen stellen. Experts uit onderzoek en praktijk zijn van mening dat de behandeling zich zowel op het kind als op de ouders moet richten. Het is van groot belang voor een gezonde ontwikkeling van de kinderen dat gescheiden ouders gezamenlijk afspraken maken over de verzorging en opvoeding van de kinderen.
1420 1421
Uitgangsvraag 2
1422 1423
Vraag 2.1
Wat zijn, voor verschillende leeftijdsgroepen, de gevolgen van gescheiden worden van broers en zussen?
1424
Vraag 2.2
En van het wonen met anderen in stiefgezinnen?
1425 1426 1427 1428 1429 1430 1431 1432 1433 1434 1435 1436 1437
Volgens het CBS (statline.cbs.nl) gaat het in ongeveer 36 procent van de scheidingen om gezinnen met 1 (minderjarig) kind, in ongeveer 47 procent gaat het om gezinnen met 2 kinderen en in ongeveer 17 procent gaar het om gezinnen met 3 of meer kinderen. In gezinnen met 1 kind kan er uiteraard geen sprake zijn van gescheiden worden van broers en/of zussen. Vervolgens is uit onderzoek bekend (Spruijt & Kormos, 2010) dat bijna 75 procent van de kinderen na de scheiding bij moeder woont, ongeveer 6 procent bij vader en ongeveer 20 procent afwisselend bij moeder en vader (co-ouderschap). Uit de praktijk blijkt dat broers en zussen meestal niet worden gescheiden. Mede omdat een scheiding van broers en zussen in de praktijk zo weinig voorkomt, is er in de onderzoeksliteratuur vrijwel niets over te vinden, noch over een scheiding voor alle leeftijdsgroepen, noch over een specifieke leeftijdsgroep. Tenslotte kan nog worden gesteld dat bij de risicofactoren die in veel onderzoek worden genoemd, het gescheiden worden van broer(s) en zus(sen) volledig ontbreekt.
1438 1439 1440 1441 1442 1443 1444 1445 1446 1447 1448
Geconcludeerd moet worden dat het gescheiden worden van broers en zussen na een (echt)scheiding meestal niet voor komt. In de onderzoeksliteratuur is er tot nu toe niets over te vinden, noch over een scheiding van broers en zussen voor alle leeftijdsgroepen, noch voor een specifieke leeftijdsgroep.
Over het wonen van kinderen in nieuw samengestelde gezinnen of stiefgezinnen is veel geschreven. Is de ouderlijke scheiding voor kinderen al een moeilijke periode, uit Amerikaans onderzoek (Gelatt, Adler-Baeder, & Seeley, 2010) is gebleken dat de vorming van een samengesteld gezin nog meer stress bij kinderen kan veroorzaken dan de scheiding van de ouders. Kinderen vinden dat zij te weinig tijd krijgen om de scheiding te verwerken en te wennen aan de nieuwe volwassene in het gezin. Kinderen 37
1449 1450 1451 1452 1453 1454 1455 1456 1457 1458 1459 1460 1461 1462 1463 1464 1465 1466 1467 1468 1469 1470 1471 1472 1473 1474 1475 1476 1477 1478 1479 1480 1481 1482 1483 1484 1485 1486 1487 1488 1489 1490 1491 1492 1493 1494 1495 1496 1497 1498 1499
zeggen vaak dat de nieuwe partner zich te veel en te snel bemoeit met de opvoeding. Ook moeten zij de aandacht van hun ouder delen met de nieuwe partner. Tenslotte blijkt dat in een stiefgezin nogal eens sprake is van verschillende opvoedstijlen en van te weinig communicatie daarover (Haverkort, Kooistra-Populier & Hendrikse-Voogt, 2012; Haverkort & Spruijt, 2012). Naast alle veranderingen in het gezin is er dan ook nog de vaak ingewikkelde verhouding met de uitwonende ouder. Bovendien blijkt uit onderzoek dat stiefgezinnen nog vaker uit elkaar gaan dat gezinnen met de beide biologische ouders. Kinderen met problemen in stiefgezinnen verdienen dus extra aandacht. Volgens de officiële statistieken wonen er meer scheidingskinderen in een eenoudergezin dan in een stiefgezin, maar om allerlei redenen is de praktijk anders (Steenhof, 2007). Uit onderzoek (LAGO, 2011; Spruijt & Kormos, 2010) blijkt dat ongeveer 60 procent van alle scheidingskinderen in een stiefgezin woont. In Nederland gaat het dan om ongeveer 200 duizend gezinnen. Bovendien hebben veel kinderen tijdens hun verblijf bij de uitwonende ouder te maken met diens nieuwe partner (parttime stiefgezinnen). Het meeste voorkomende stiefgezin is een gezin met moeder en haar kinderen en haar nieuwe partner (ongeveer 140 duizend). Stiefgezinnen met vader en zijn kinderen en zijn nieuwe partner komen veel minder voor (ongeveer 15.000). Wel hebben veel co-ouderkinderen te maken met een of twee stiefouders. In een derde van de stiefgezinnen wordt ook nog een of meer nieuwe kinderen geboren. Tenslotte hebben stiefkinderen tijdens het contact met de andere ouder ook vaak nog te maken met andere kinderen. Het is belangrijk voor de jeugdhulpverlening om de vaak complexe woonsituatie(s) van de kinderen duidelijk in kaart te brengen.
Verschillen tussen stiefvaders en stiefmoeders 1. 2. 3.
4. 5.
1. 2. 3. 4. 5.
Stiefmoeders zetten zich vaak erg in voor de opvoeding van de kinderen. Van stiefmoeders wordt door hun partner verwacht dat zij er volledig zijn voor de kinderen. Aan stiefmoeders worden door de andere familieleden maar ook door vrienden, buren en school, hogere eisen gesteld wat betreft betrokkenheid, inlevingsvermogen en tijd dan aan de stiefvaders. Stiefmoeders zijn vaak kritischer over de opvoeding van hun partner dan stiefvaders. Stiefmoeders nemen over het algemeen meer waar aan de kinderen dan stiefvaders, mede ook doordat zij meer uren doorbrengt met de kinderen. Stiefvaders laten de opvoeding meer over aan de biologische moeder. Van stiefvaders wordt door hun partner niet verwacht dat zij er volledig voor de kinderen. Stiefvaders ontvangen eerder complimenten dan stiefmoeders wanneer ze optrekken met hun stiefkind. Stiefvaders willen vaak wel meer hun autoriteit laten gelden. Van stiefvaders wordt vaker een financiële bijdrage verwacht voor de stiefkinderen dan van stiefmoeders. De omgeving vindt het normaal dat hij financieel voor hen zorgt.
Bron: Haverkort & Spruijt, 2012
Concluderend blijkt uit de onderzoeksliteratuur dat veel scheidingskinderen in hun gezin te maken krijgen met een nieuwe partner van de ouder. Omdat de meeste kinderen na de scheiding bij moeder wonen, is dat meestal een (fulltime) stiefvader. Fulltime stiefmoeders komen veel minder vaak voor. Stiefmoeders zijn meestal weekend stiefmoeder. Als scheidingskinderen beurtelings bij moeder en vader wonen (co-ouderschap) hebben zij vaak te maken met zowel een stiefvader als een stiefmoeder. 38
1500 1501 1502 1503 1504
Dat er in een stiefgezin zowel kinderen van de moeder als van de vader wonen, komt weinig voor. In een derde van de stiefgezinnen worden nog wel een of meer nieuwe kinderen geboren. Hoe complexer het gezin hoe groter de kans op spanningen en problemen. Deze hebben vaak te maken met te weinig communicatie en te hoge (vaak impliciete) verwachtingen.
1505
Conclusies met betrekking tot de uitgangsvragen 1 en 2: Gevolgen
1506 1507 1508 1509 1510 1511 1512 1513 1514 1515 1516 1517 1518 1519 1520 1521 1522 1523 1524 1525 1526 1527 1528 1529 1530 1531 1532 1533 1534 1535 1536 1537 1538 1539 1540 1541 1542 1543 1544 1545 1546 1547 1548 1549
Feiten en cijfers over kinderen en scheiding Per jaar krijgen ongeveer 70 duizend thuiswonende kinderen (van wie bijna 60.000 minderjarige) te maken met de scheiding van hun ouders. Scheidingskinderen komen voor: zowel in de stad als op het platteland, veel vaker in gezinnen zonder religieuze binding, en veel vaker in gezinnen met een lager opleidingsniveau. Kinderen van alle leeftijden kunnen te maken krijgen met scheidende ouders. Het is noodzakelijk te weten wie het gezag heeft over de kinderen. De meest voorkomende situatie na de scheiding is gezamenlijk ouderlijk gezag. Het is nodig de feitelijke leefsituatie van de kinderen te kennen: wonen ze bij moeder, vader of afwisselend bij moeder en vader? is er een nieuwe partner van moeder en/of vader en woont deze ook in huis? is het contact met de uitwonende ouder verbroken of conflictueus? is er achteruitgang in gezinsinkomen? is er normaal contact met grootouders en verdere familie van beide kanten? Allochtone scheidingskinderen wonen vaker in een moedergezin en hebben minder contact met hun uitwonende vader. Wat zijn de belangrijkste gevolgen van een ouderlijke scheiding voor kinderen en jongeren? De belangrijkste gevolgen voor kinderen en jongeren zijn op kortere termijn: 1. externaliserende problemen zoals agressief gedrag, vandalisme en – voor jongeren – delinquent gedrag en meer roken, blowen en drinken; 2. internaliserende problemen zoals depressieve gevoelens, gevoelens van angst en een laag zelfbeeld; 3. problemen in vriendschapsrelaties; 4. een zwakkere band met de ouders, vooral met de vaders; 5. problemen op school zoals lagere cijfers, concentratieproblemen en spanningen in het contact met andere leerlingen. Op langere termijn zijn de belangrijkste gevolgen: 1. een lager eindniveau van de opleiding; 2. minder inkomen; 3. een groter eigen scheidingsrisico; 4. een groter risico op depressie inclusief een groter beroep op de hulpverlening; 5. een zwakkere band met de (ouder wordende) ouders. Gemiddeld hebben scheidingskinderen dubbel zoveel problemen vergeleken met kinderen uit intacte gezinnen en de ernst van de problemen kan natuurlijk verschillen. Bovendien hebben kinderen ten gevolge van de ouderlijke scheiding soms meerdere problemen tegelijk. Ernstige problemen kunnen vooral voorkomen bij scheidingen met veel (juridische) conflicten: vechtscheidingen. Specifiek voor kinderen tijdens en na een vechtscheiding zijn loyaliteitsproblemen en ouderverstoting (PAS) en oudervervreemding. Deze problemen hebben te maken met het feit dat kinderen bedoeld of onbedoeld gedwongen worden te kiezen voor een van beide ouders. Er zijn in het sociaalwetenschappelijk onderzoek meetinstrumenten ontwikkeld om beide problemen te meten, maar er zijn nog geen 39
1550 1551 1552 1553 1554 1555 1556 1557 1558 1559 1560 1561 1562 1563 1564 1565 1566 1567 1568 1569 1570 1571 1572 1573 1574
(inter)nationale standaarden beschikbaar. Onder ernstige loyaliteitsconflicten wordt meestal verstaan de situatie dat een kind niet trouw mag zijn aan beide ouders. We definiëren oudervervreemding als: ‘het vervreemde kind is een kind dat openlijk en voortdurend onredelijk negatieve gevoelens en opvattingen (zoals boosheid, haat, afwijzing en/of angst) over een ouder uit. Deze gevoelens staan niet in verhouding tot de feitelijke ervaringen van het kind met die ouder.’
1575
Overige overwegingen
1576 1577 1578 1579 1580 1581 1582 1583 1584 1585 1586 1587 1588 1589 1590 1591 1592
In aanvulling op de literatuur zijn er vanuit de praktijk een aantal belangrijke overwegingen genoemd. Zo leverde de discussie in de klankbordgroep de volgende overwegingen op: - Sommige jeugdzorgprofessionals hebben onvoldoende erkenning voor het scheidingskind en zijn/haar positie. Zij moeten zich hiervan bewust zijn en vragen stellen naar de beleving van het kind om hier meer zicht op te krijgen. Ook in scholing moet meer aandacht zijn voor de belevingswereld van jeugdigen. - Als scholen problemen van kinderen in een scheidingssituatie nog onvoldoende signaleren (of hun signalen niet in daden omzetten) leer jeugdzorgprofessionals dan om hier aandacht aan te geven. - Geef jeugdzorgprofessionals de informatie en handvatten die nodig zijn om een gesprek te voeren met ouders en met kinderen. Inzicht bieden in hoe loyaliteiten kunnen werken, kan veel leed voorkomen. - Jeugdzorgprofessionals moeten gescheiden ouders er op wijzen dat zij niet negatief spreken over de andere ouder in het bijzijn van de kinderen. - Jeugdzorgprofessionals doen er goed aan ouders te wijzen op de zaken die wel goed gaan in de opvoeding.
1593
Aanbevelingen
1594 1595 1596 1597 1598
Het is moeilijk aan te geven hoe vaak ernstige problemen bij kinderen rond de scheiding precies voorkomen. Globaal krijgen 70.000 kinderen per jaar met de scheiding van hun ouders te maken. Naar schatting hebben ongeveer 20.000 van hen te maken met ernstige problemen. Ongeveer 7.000 lijden onder oudervervreemding of ouderverstoting, oudere kinderen iets vaker dan jongere. Gescheiden ouders van kinderen met ernstige problemen zijn meestal terecht gekomen in het juridisch circuit: deze scheidingen worden vechtscheidingen genoemd. Over de effecten van een vechtscheiding op lange termijn is nog niet heel veel bekend. Onder probleemjongeren en grote zorggebruikers komen relatief veel scheidingskinderen voor. Uit de onderzoeksliteratuur blijkt dat veel scheidingskinderen in hun gezin te maken krijgen met een nieuwe partner van de ouder. Omdat de meeste kinderen na de scheiding bij moeder wonen, is dat meestal een (fulltime) stiefvader. Fulltime stiefmoeders komen veel minder vaak voor. Stiefmoeders zijn meestal weekend stiefmoeder. Als scheidingskinderen beurtelings bij moeder en vader wonen (coouderschap) hebben zij vaak te maken met zowel een stiefvader als een stiefmoeder. Dat er in een stiefgezin zowel kinderen van de moeder als van de vader wonen, komt weinig voor. In een derde van de stiefgezinnen worden nog wel een of meer nieuwe kinderen geboren. Hoe complexer het gezin hoe groter de kans op spanningen en problemen. Deze hebben vaak te maken met te weinig communicatie en te hoge (vaak impliciete) verwachtingen.
Op basis van de conclusies en de overige overwegingen doet de werkgroep de volgende aanbevelingen: 11. Neem kennis van de cijfers en van de belangrijkste gevolgen van ouderlijke scheiding voor jeugdigen. 40
1599 1600 1601 1602 1603 1604 1605 1606 1607 1608 1609 1610 1611 1612 1613 1614 1615 1616 1617 1618 1619 1620 1621 1622 1623 1624 1625 1626 1627 1628 1629 1630 1631 1632 1633 1634 1635 1636 1637 1638 1639 1640 1641 1642 1643 1644 1645
a.
Weet dat naar schatting per jaar ongeveer twintigduizend thuiswonende scheidingskinderen ernstige problemen door scheiding ondervinden. Bij ongeveer zevenduizend jeugdigen speelt oudervervreemding of ouderverstoting, bij oudere jeugdigen iets vaker dan bij jongere. b. Het gaat zowel om gevolgen op kortere termijn (zoals externaliserende en internaliserende problematiek), als om gevolgen op langere termijn (zoals een lager opleidingsniveau, meer kans op depressiviteit en een groter eigen scheidingsrisico). c. Stel je op de hoogte van enkele specifieke (ernstige) problemen die zich kunnen voordoen bij jeugdigen na een ouderlijke scheiding, zoals loyaliteitsconflicten, oudervervreemding en ouderverstoting. d. Weet dat ook baby’s en jonge kinderen te maken kunnen krijgen met een ouderlijke scheiding en daar ook ernstige gevolgen van kunnen ondervinden. e. Besef dat jeugdigen door een vechtscheiding te maken kunnen krijgen met huiselijk geweld en kindermishandeling. Ook het getuige zijn van geweld tegen een ouder kan een jeugdige ernstige schade toebrengen. Lees hiervoor de richtlijn en relevante literatuurverwijzingen. Deel met andere professionals, binnen uw organisatie en daarbuiten zoals het onderwijs en het juridisch werkveld, kennis en ervaringen over deze problematiek. 12. Ga bij de intake altijd na of de ouders in scheiding liggen en/of veel ouderlijke conflicten hebben. 13. Als er sprake is van scheiding of van heftige ouderlijke conflicten, breng dan de problemen van de jeugdige in kaart. Gebruik een vragenlijst of intakeformulier bij de jeugdige en beide ouders met aandacht voor: - de aard, ernst, fase en het type van de scheiding en hoe de jeugdige daarop reageert; - de belangrijkste risicofactoren van de scheiding voor jeugdige; - de gevolgen van de ouderlijke scheiding voor de jeugdige. Het horen en betrekken van meerdere informanten (de jeugdigen zelf, de school, familieleden, huisarts) kan noodzakelijk zijn. Daardoor wordt de kans vergroot dat de jeugdige en de ouders passende hulp krijgen.
14. Breng de huidige gezinssituatie in kaart door bij de intake beide ouders en betrokkenen te vragen: a. of er sprake is van gezamenlijk ouderlijk gezag, eenhoofdig gezag of een andere gezagsregeling. Meestal hebben beide ouders na de scheiding gezamenlijk ouderlijk gezag. Dan is voor hulp aan de jeugdige toestemming van beide ouders nodig. b. naar de thuissituatie van de jeugdige en informeer regelmatig naar eventuele wijzigingen omdat die situatie vaak complex en aan veranderingen onderhevig is. c. naar de specifieke gezinssituatie. Weet dat bij nieuwe gezinnen na een scheiding de gezinsverhoudingen nog complexer worden. De (nieuwe) partners moeten relationeel en pedagogisch tot een nieuw evenwicht komen: hoe om te gaan met elkaar en hoe om te gaan met de ouderrol en opvoeding van de (stief) kinderen. Weet dat er vaak sprake is van te weinig communicatie en te hoge (vaak impliciete) verwachtingen 15. Als er geen sprake is van scheiding of van heftige ouderlijke conflicten, volg dan de diagnostiek en behandeling ’as usual’, afhankelijk van de problemen bij aanmelding. Raadpleeg hiervoor de bijbehorende richtlijn.
1646 1647 1648
41
1649 1650
13. Hoe kunnen professionals jeugd met gescheiden ouders het beste helpen?
1651 1652 1653 1654 1655
Knelpunt: Hulpverleners weten onvoldoende hoe zij jeugd met gescheiden ouders het beste kunnen helpen. Dit leidt tot de volgende uitgangsvragen.
1656
Uitgangsvraag 3
1657 1658
Vraag 3.1
1659 1660 1661 1662 1663 1664 1665 1666 1667 1668 1669 1670 1671 1672 1673 1674 1675 1676 1677 1678 1679 1680 1681 1682 1683 1684 1685 1686 1687 1688 1689 1690 1691 1692 1693 1694 1695
In de Inleiding is een overzicht gegeven van een aantal belangrijke voorspellers van een (echt)scheiding. Een voorspeller van scheiding zegt iets over de kans op het uit elkaar gaan van de ouders. Maar zo’n voorspeller is nog niet per definitie een risicofactor voor problemen bij scheidingskinderen. De literatuur is duidelijk over de belangrijkste risicofactoren voor kinderen voor, tijdens en na een ouderlijke scheiding. Dit zijn in volgorde van belangrijkheid: 1. huiselijk geweld en kindermishandeling 2. psychologische oorlogsvoering tussen de ouders 3. ernstige en langdurige ouderlijke conflicten 4. instabiele inwonende ouder of ouders 5. slechte band met de inwonende ouder 6. aantal bijkomende veranderingen 7. financiële problemen 8. slechte band met de stiefouder (indien aanwezig) 9. slechte band met de uitwonende ouder.
Wat zijn de belangrijkste risicofactoren voor ernstige problemen van kinderen bij scheiding?
Het ontbreken van bovengenoemde factoren kan uiteraard positief worden genoemd en verkleint de kans op problemen. Er zijn echter ook andere positieve factoren die de kans op problemen rond (echt)scheiding kunnen verminderen: humor van de ouders, onderlinge genegenheid, interesse voor de kinderen, geen geruzie of kwaad spreken in het bijzijn van de kinderen, en een positieve onderlinge communicatie tussen de ouders. Het is opvallend dat de frequentie van contact met de uitwonende ouder (meestal dus de vader) niet behoort tot de belangrijkste risicofactoren. De mate van contact met de uitwonende ouder is al geruime tijd een belangrijk thema in het scheidingsonderzoek, in de wetgeving en in de scheidingspraktijk. In de VS bestaan diverse onderzoeken met soms onduidelijke uitkomsten over het belang voor het kind van de mate van het contact met de uitwonende ouder. Als er relatief weinig ouderlijk conflict is, dan is contact positief voor het kind; is er veel conflict dan werkt contact negatief. King (2002) concludeerde dat er in haar studie geen enkel significant verband bestond tussen de bezoekregeling en de (talrijke) onderzochte kind kenmerken. Kortom, er wordt geen samenhang gevonden tussen hoeveelheid contact met de uitwonende ouder na de scheiding en problemen van kinderen. Niet de kwantiteit maar de kwaliteit van het ouder–kind contact lijkt van betekenis te zijn voor het welbevinden van kinderen (King & Sobolowski, 2006). Booth, Scott, King & Johnson (2006) concludeerden dat voor het handhaven van een goede relatie met de uitwonende vader na scheiding, ook een intensieve band tussen inwonende moeder en kind van groot belang is. Met scheidingskinderen lijkt het dus beter te gaan als zij een goede band hebben met beide ouders, terwijl de kwantiteit van het contact er veel minder toe doet. 42
1696 1697 1698 1699 1700 1701 1702 1703 1704 1705 1706 1707 1708 1709 1710 1711 1712 1713 1714 1715 1716 1717 1718 1719 1720 1721 1722 1723 1724 1725 1726 1727 1728 1729 1730 1731 1732 1733 1734 1735 1736 1737 1738 1739 1740 1741 1742 1743 1744 1745 1746
In het onderzoek J&G (Spruijt & Kormos, 2010) zijn zowel de mate van contact als sterkte van de band gemeten. Dan blijkt opnieuw dat er geen significante samenhang is tussen de verschillende problemen van scheidingskinderen en de frequentie van het contact met de uitwonende ouder. Wel van enig belang voor het kind blijkt de band te zijn die met de uitwonende ouder (meestal dus de vader) vòòr de scheiding is opgebouwd. Regelmatig wordt de vraag gesteld of er mogelijke genetische factoren zijn die de kans op problemen bij (scheidings-)kinderen kunnen vergroten (zie Inleiding). Onderzoek naar genetische factoren geeft weinig houvast: er is hooguit een zwakke achterliggende factor voor agressie of antisociaal gedrag. Amato en Cheadle (2008) concludeerden na een vergelijking tussen geadopteerde en biologische scheidingskinderen, dat scheiding een zelfstandig negatief effect heeft op problemen van kinderen. Het weinige onderzoek dat op dit gebied is gedaan, leidt wel tot de vraag of bepaalde kinderen kwetsbaarder zijn voor problemen na scheiding dan anderen (Amato, 2010).
Kortom, de belangrijkste risicofactoren voor ernstige problemen van scheidingskinderen zijn hevige en langdurige conflicten tussen de ouders. Dit geldt voor zowel fysieke als psychologische ruzies. (Getuige zijn van) huiselijk geweld en kindermishandeling vormen belangrijke risicofactoren voor kinderen. Een goede band met de inwonende ouder is een belangrijke positieve factor. Ook de band met de uitwonende ouder is van belang, zij het in mindere mate. Een goede band met de uitwonende ouder is voor een scheidingskind belangrijker dan de frequentie van het contact. Sommige kinderen blijken beter met de scheiding te kunnen omgaan dan anderen maar meer onderzoek op dit punt is nodig.
Vraag 3.2
Welke afwegingen zijn van belang bij de keuze voor een zorg- en contactregeling (in geval van gezamenlijk ouderlijk gezag) en voor een omgangsregeling (in geval van eenhoofdig gezag) die past bij de ontwikkeling van een kind? In het internationaal verdrag voor de rechten van het kind (IVRK) en in het burgerlijk wetboek is vastgelegd dat kinderen recht hebben op de omgang met beide ouders. Dit betekent dat na echtscheiding het kind ook recht heeft op omgang met de uitwonende ouder. Onder omgang verstaan we dat er contact is tussen de uitwonende ouder en het kind, zoals dit vastgelegd is in de omgangsregeling. Aan dit recht valt door beide ouders niet te tornen. De belangen van het kind zijn dan ook uitgangspunt van gesprek met de thuiswonende en de uitwonende ouders. Op 1 maart 2009 is de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding in werking getreden. De belangrijkste punten met betrekking tot zorg, contact en omgang met beide ouders zijn: - Ouders (van minderjarige kinderen) moeten aan hun verzoek tot echtscheiding of beëindiging geregistreerd partnerschap een ouderschapsplan toevoegen. - Soms zullen ouders, ondanks de hulp van een mediator of advocaat, geen overeenstemming kunnen bereiken over een ouderschapsplan. Dan kan er soms nog wel deelovereenstemming worden bereikt. Bovendien heeft een ouder nog de mogelijkheid om alléén een verzoekschrift in te dienen. Daarin moet hij of zij dan wel aangeven waarom het niet is gelukt om samen een ouderschapsplan op te stellen. Ook moet deze ouder vermelden welke afspraken er volgens hem of haar in het ouderschapsplan moeten komen te staan. De andere ouder kan dan eventueel verweer voeren met hulp van een eigen advocaat. -
In elk geval moet in een ouderschapsplan ook staan hoe de kinderen zijn betrokken bij het maken van het plan. 43
1747 1748 1749 1750 1751 1752 1753 1754 1755 1756 1757 1758 1759 1760 1761 1762 1763 1764 1765 1766 1767 1768 1769 1770 1771 1772 1773 1774 1775 1776 1777 1778 1779 1780 1781 1782 1783 1784 1785 1786 1787 1788 1789 1790 1791 1792 1793 1794 1795 1796 1797
-
-
-
-
De rechter kan de ouders ook naar een mediator verwijzen als het verzoekschrift of de behandeling op de zitting daartoe aanleiding geeft. Doel daarvan is alsnog te bereiken dat de ouders in onderling overleg afspraken maken over één of meer gevolgen van de scheiding. De wet spreekt verder van gelijkwaardig ouderschap na scheiding. Ook is een ouder verplicht de band van het kind met de andere ouder te bevorderen. In geval van gezamenlijke uitoefening van het gezag kunnen geschillen hierover op verzoek van (een van) de ouders aan de rechter worden voorgelegd. Gezamenlijk gezag na scheiding is de norm. Eenhoofdig gezag behoort tot de uitzonderingen. De rechter kan op verzoek van (een van) de ouders bepalen dat het gezag over een kind aan een van hen toekomt. Dat kan volgens de wettekst onder meer als: a) er een onaanvaardbaar risico is dat het kind klem of verloren zou raken tussen de ouders en niet is te verwachten dat hierin binnen afzienbare tijd voldoende verbetering zou komen, of b) wijziging van het gezag anderszins in het belang van het kind noodzakelijk is. De niet met het gezag belaste ouder heeft het recht op en de verplichting tot omgang met zijn kind. Soms is het beter voor een kind als het geen contact of omgang meer heeft met de andere ouder. De rechter kan op verzoek van een ouder de andere gezagdragende ouder het contact met het kind ontzeggen maar alleen tijdelijk. Als de situatie verandert of anders na een jaar kan deze laatste de rechter vragen om de zaak opnieuw te beoordelen.
Heeft de andere ouder geen gezag, dan betreft de ontzegging de omgang. Ontzegging van de omgang vindt plaats als: a) omgang ernstig nadeel zou opleveren voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, of b) de betreffende ouder kennelijk ongeschikt of niet in staat moet worden geacht tot omgang met het kind, of c) het kind van 12 jaar of ouder zelf grote bezwaren heeft tegen omgang met de andere ouder, of d) omgang anderszins in strijd is met zwaarwegende belangen van het kind. De hiervoor genoemde criteria worden de ontzeggingsgronden genoemd. Bronnen: Ministerie van Justitie (2009); (Programmaministerie voor) Jeugd en Gezin (2009); Spruijt & Kormos, 2010). Verreweg de meeste ouders (meer dan 90 procent) houden na hun scheiding gezamenlijk ouderlijk gezag over hun kinderen. In het ouderschapsplan moet dan een zorg- en contactregeling zijn afgesproken. Contact met een van de ouders kan dan slechts tijdelijk worden stopgezet. Heeft een ouder eenhoofdig gezag dan heet zo’n regeling een omgangsregeling. Contact met een ouder kan worden stopgezet als het belang van het kind dan vraagt. Wanneer ouders het niet eens kunnen worden over de zorg- en contactregeling of over de omgangsregeling legt dat grote druk op de kinderen. Hendriks (2012) wijst in dit verband op de noodzaak van de ontvlechting van de partner- en de ouderrol. Als het ouder subsysteem kan (blijven) functioneren dan kunnen de ouders tegen de kinderen zeggen: “Wij hebben dit of dat afgesproken ...”, in plaats van: “Ik zeg dit en je vader zegt dat ...”. Uit onderzoek tot ongeveer het jaar 2000 bleek dat een flink deel van de kinderen na de scheiding geen contact meer heeft met de uitwonende ouder (meestal de vader). De Graaf (2001a & 2001b)) concludeert op basis van de landelijke gegevens uit het CBS Onderzoek Gezinsvorming 1998 dat ruim een kwart van de kinderen na scheiding het contact met hun vader kwijt is. Eveneens een kwart geeft aan dat het contact slecht is. Uit Utrechts onderzoek onder adolescenten uit 2000 blijkt dat ongeveer 24 procent van de jongeren geen contact heeft met de uitwonende vader. In buitenlands onderzoek 44
1798 1799 1800 1801 1802 1803 1804 1805 1806 1807 1808 1809 1810
1811 1812 1813 1814 1815 1816 1817 1818 1819 1820 1821 1822 1823 1824 1825 1826 1827 1828 1829 1830 1831 1832 1833 1834 1835 1836 1837
worden vergelijkbare cijfers gevonden. Er zijn geen grote verschillen tussen jongens en meisjes. King en Heard (1999) rapporteren over een steekproef van meer dan 1500 Amerikaanse kinderen en vermelden ook 25 procent ‘geen contact’. Vergelijking van de uitkomsten van recente studies met die van rond het jaar 2000, laat een verandering zien in dit opzicht. Het percentage kinderen dat helemaal geen contact heeft met de uitwonende ouder blijkt gedurende de laatste vijftien jaar in Nederland langzaam te zijn afgenomen van ca. 25 naar ca. 15 procent. Dat komt natuurlijk mede door de toename van de co-oudergezinnen tot ongeveer 20 procent. In die situatie hebben kinderen uiteraard regelmatig contact met beide ouders. De vraag hoe vaak kinderen tegenwoordig hun vader zien in moedergezinnen, en hoe vaak zij hun moeder zien in vadergezinnen, wordt beantwoord in Tabel 3. Tabel 3 Contact met vader, c.q. moeder in moeder- en vadergezinnen (n=649) Contact met vader in Contact met moeder in moedergezinnen % vadergezinnen % Helemaal niet 18 18 11x per jaar of 14 21 minder 1,2 of 3x per 24 26 maand 1x per week 31 29 > 1x per week 13 6 100=598 100=51 Bron: (Spruijt & Kormos, 2010) Als er geen co-ouderschap is, ziet 18 procent van de kinderen hun andere ouder dus helemaal niet. Het maakt niet uit of de uitwonende ouder de vader of de moeder is. Er is een licht verband tussen de leeftijd van het kind tijdens de scheiding en de mate van contact met de uitwonende ouder. Hoe jonger het kind is tijdens de scheiding, hoe minder contact het later heeft met de uitwonende ouder. Daarentegen hebben kinderen uit het S&G2010 onderzoek van 9 – 12 jaar meer contact met hun uitwonende ouder dan kinderen van 13-16 jaar. Maar dat geldt ook voor de mate van contact met hun inwonende ouder. Hoe ouder kinderen worden hoe meer zij zich gaan richten op anderen buiten het gezin, vooral op leeftijdgenoten. Veel uitwonende gescheiden ouders zijn begrijpelijkerwijs ontevreden over de mate van contact met hun kinderen. Veel kinderen melden ook dat zij meer contact zouden willen met hun uitwonende ouder (Van der Valk, 2013). Dat is immers gemiddeld veel minder dan voor de scheiding. Maar ook veel inwonende ouders (meestal moeders) vinden het contact van hun kinderen met hun uitwonende vader te weinig. Madden-Derdich en Leonard (2002) melden wel dat vaders gemiddeld ontevredener zijn met de omgangsregeling dan moeders. Maar in de meest voorkomende situatie, namelijk die waarin de kinderen bij moeder wonen, vindt ongeveer een kwart van de moeders het contact tussen kinderen en vader ook (veel) te weinig (Kalmijn & De Graaf, 2000). Volgens deze auteurs is het aandeel ontevreden vaders echter veel hoger, te weten 38 procent. Organisaties van gescheiden vaders schatten dit percentage in berichten op het internet echter nog veel hoger in. Uit onderzoek blijkt verder nog dat het verminderde contact tussen scheidingskinderen en hun vaders vaak niet meer verbetert in de loop der jaren. Volwassen kinderen uit scheidingsgezinnen hebben duidelijk minder contact met hun ouders (vooral met hun vaders) dan volwassen kinderen uit intacte gezinnen (Kalmijn en Dykstra, 2004). Kalmijn (2007) toont duidelijk aan dat oude(re) gescheiden vaders minder contact hebben met en ondersteuning ontvangen van hun kinderen dan oude(re) gescheiden moeders.
45
1838 1839 1840 1841 1842 1843 1844 1845 1846 1847 1848 1849 1850 1851 1852 1853 1854 1855 1856 1857 1858 1859 1860 1861 1862 1863 1864 1865 1866 1867 1868 1869 1870 1871 1872 1873 1874 1875 1876 1877 1878 1879 1880 1881 1882 1883 1884 1885 1886 1887
Vroeger, dat wil zeggen tot ongeveer het jaar 2000 was de meest gangbare regeling na een scheiding: kind(eren) wonen bij moeder en gaan 1 weekend per 14 dagen naar vader. Passend bij de algemene ontwikkelingen in de samenleving, zoals meer aandacht voor de rol van vaders, komt deze regeling steeds minder voor. De regeling is nu veel meer geïndividualiseerd aansluitend op de wensen en opvattingen van ouders en kinderen. De afspraken moeten ook aansluiten bij de ontwikkelingsfase van het kind. Kelly (2006) concludeert op basis van uitgebreid empirisch en klinisch onderzoek dat traditionele omgangsregelingen voor de meerderheid van de kinderen ouderwets zijn en onnodig rigide. Dergelijke regelingen sluiten niet meer aan bij de korte en lange termijn belangen van de kinderen. Factoren die van invloed zijn op de contact- en omgangsregelingen na de scheiding zijn volgens Kelly: institutionele belemmeringen (zoals de traditie en de opvattingen van veel advocaten en rechters), psychologische factoren van de ouders (zoals weinig opvoedervaring van vaders), afstand tussen woonplaats ouders na de scheiding, hertrouw van moeder en/of vader (hertrouw leidt in het algemeen tot verminderd contact). Groenhuijsen (2006) vat samen dat een ouderschapsplan moet aansluiten bij de specifieke ontwikkelingsbehoeften en vragen van kinderen gekoppeld aan de pedagogische mogelijkheden en persoonlijke eigenschappen van de ouders. In de literatuur worden een aantal ontwikkelingscondities genoemd, die van belang zijn om over het kind te adviseren. Er worden 14 condities onderscheiden: adequate verzorging, veilige fysieke omgeving, affectief klimaat, ondersteunende flexibele opvoedingsstructuur, adequaat voorbeeldgedrag ouder, interesse, continuïteit, veilige wijdere fysieke omgeving, respect, sociaal netwerk, educatie, omgang met leeftijdsgenoten, adequaat voorbeeldgedrag samenleving, stabiliteit en toekomstperspectief. Het is bij gezamenlijk ouderlijk gezag van belang eerst te kijken naar de afspraken in het ouderschapsplan en vervolgens naar de ontwikkelingscondities voor het kind. Hoe is het gesteld met de primaire zorg voor het kind en met de veiligheid van de directe omgeving. Is een passende opvoeding en verzorging gegarandeerd en is deelname aan het onderwijs goed geregeld, inclusief de omgang met leeftijdsgenoten? Is er een duidelijk toekomstperspectief voor het kind? Voor een positieve ontwikkeling van het kind gaat het vooral om de kwaliteit van de ouder-kindrelatie. Die kwaliteit is belangrijker voor een goede aanpassing van kinderen na de scheiding dan afspraken over de kwantiteit van het contact met beide ouders na de scheiding (Buchanan e.a., 1996; Van der Gun & de Jong, 2006; Hetherington & Kelly, 2002; Kaltenborn, 2001; Vandervalk, 2004; Wallerstein, Lewis & Blakeslee, 2000). Op basis van die informatie kan naar de zorg- en contactregeling worden gekeken. Als uit die afweging blijkt dat een kind ernstige problemen heeft vanwege chronische ouderlijke conflicten, is het belangrijk (nogmaals) te adviseren dat ouders hun conflicten leren beheersen. Eventueel kan een ouder worden geadviseerd de rechter te verzoeken om de andere gezag dragende ouder het contact met het kind tijdelijk ontzeggen. Als de situatie verandert of anders na een jaar kan deze laatste de rechter vragen om de zaak opnieuw te beoordelen. Als er geen sprake is van gezamenlijk gezag gelden soortgelijke overwegingen voor de omgangsregeling, maar kan de rechter worden gevraagd de omgang met de andere oudere te ontzeggen op grond van de een of meer van de vier in de wet genoemde criteria. Het al dan niet tijdelijk stopzetten van het contact met de uitwonende ouder is uiteraard een zware maatregel. Maar als dat contact ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, is dit soms de enig mogelijke weg. Uit onderzoek van Van der Valk (2013) blijkt dat maar 1 op de 3 kinderen aangeeft, mee te praten over contact en zorg en dat nog niet bekend is in hoeverre dit is toegenomen na de invoering van het verplichte ouderschapsplan. Het blijkt dat meepraten van de kinderen over het ouderschapsplan 46
1888 1889 1890
samenhangt met meer tevredenheid over het contact. Veel jeugdigen geven aan dat zij hun uitwonende vader vaker zouden willen zien.
1891 1892 1893 1894 1895 1896 1897 1898 1899 1900 1901 1902 1903 1904 1905 1906 1907 1908 1909 1910 1911 1912
Samenvattend: Op 1 maart 2009 is de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding in werking getreden. Daarin is opgenomen dat ouders eerst een ouderschapsplan moeten opstellen alvorens te kunnen scheiden. Na meer dan 90 procent van de scheidingen behouden beide ouders gezamenlijk ouderlijk gezag. In uitzonderingsgevallen kan de rechter beslissen tot eenhoofdig gezag aan één ouder. In het ouderschapsplan moet worden aangegeven op welke wijze kinderen bij de afspraken in het plan zijn betrokken. Dus is het van belang eerst te kijken naar de afspraken in het ouderschapsplan en vervolgens naar de ontwikkelingscondities voor het kind. Hoe is het gesteld met de primaire zorg voor het kind en met de veiligheid van de directe omgeving. Is een passende opvoeding en verzorging gegarandeerd en is deelname aan het onderwijs goed geregeld, inclusief de omgang met leeftijdsgenoten? Is er een duidelijk toekomstperspectief voor het kind? Voor een positieve ontwikkeling van het kind gaat het vooral om de kwaliteit van de ouder-kindrelatie. Die kwaliteit is belangrijker voor een gezonde ontwikkeling van kinderen na de scheiding dan afspraken over de kwantiteit van het contact met beide ouders na de scheiding. Op basis van de informatie over het ouderschapsplan en de ontwikkelingscondities inclusief de kwaliteit van de band met beide ouders, kan naar de zorg- en contactregeling worden gekeken. Als uit die afweging blijkt dat een kind ernstige problemen heeft vanwege chronische ouderlijke conflicten, is het belangrijk (nogmaals) te adviseren dat ouders hun conflicten leren beheersen. Als dat niet lukt en het contact met de uitwonende ouder dan ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, is het al dan niet tijdelijk stopzetten van het contact met de uitwonende soms een noodzakelijke maatregel.
1913
Vraag 3.3
1914 1915 1916 1917 1918 1919 1920 1921 1922 1923 1924 1925 1926 1927 1928 1929 1930
De gangbare regeling van een weekend per veertien dagen naar de uitwonende ouder heeft veel aan betekenis ingeboet. Tegenwoordig is men van mening dat het per kind verschilt wat de beste regeling is. Ongeveer 20 procent van de kinderen woont beurtelings bij de ene en beurtelings bij de andere ouder, meestal week op week af, soms per week 4 nachten bij de ene en 3 nachten bij de andere ouder, soms een regeling op basis van nog weer andere afspraken. Uit onderzoek blijkt dat het met deze kinderen gemiddeld relatief goed gaat. Dit blijkt vooral samen te hangen met het feit dat de ouders minder chronische conflicten hebben. Voor het overige is er veel variatie in de regelingen met als algemeen kenmerk: jonge kinderen vaak contact maar kort en oudere kinderen minder vaak maar langer. Bij jonge kinderen gaat het vaak om de vraag of overnachtingen bij de andere ouder wenselijk zijn. In geval van ernstige ouderlijke conflicten wordt meestal geadviseerd het kind niet bloot te stellen aan te lange veranderingen. Jonge kinderen hebben baat bij rust en voorspelbaarheid (Groenhuijsen, 2007; Kelly, 2006; Strous, 2011). Ook een scheiding op jonge leeftijd is voor kinderen een ingrijpende verlieservaring. Vooral jonge kinderen hebben behoefte aan een periode van rust en voorspelbaarheid. De oude standaardregeling van een weekend per veertien dagen is daarom niet geschikt. Frequent kort contact, bijvoorbeeld een paar keer per week een paar uur is beter. Overnachten op een andere plaats zonder moeder is niet altijd aan te bevelen.
Welke regeling is gangbaar en welke regeling is het beste voor kinderen?
47
1931 Casus: een nachtje slapen Maya is net 4 jaar. Haar ouders zijn een jaar uit elkaar. Ze woont bij moeder en ze is ook dol op haar vader en wil graag bij hem zijn. Nu eist vader van moeder een uitbreiding van de uren. Sinds kort slaapt Maya twee nachten aaneengesloten bij hem. Sindsdien is zij dwars als hij haar komt halen. Tegen haar moeder zegt zij dat zij graag 1 nachtje wil en anders wil ze helemaal niet meer. De psycholoog bespreekt met vader dat zijn doel, namelijk een betere band met zijn dochter, verloren dreigt te gaan als hij nu doorzet. Het is beter om even geduld te hebben. Kinderen ontwikkelen zich (gelukkig maar) en over een paar maanden kan Maya misschien wel meer nachtjes aan als hij nu rekening houdt met haar tempo. Bron: Liesbeth Groenhuijsen 1932 1933 1934 1935 1936 1937 1938 1939 1940 1941 1942 1943 1944 1945 1946 1947 1948 1949 1950 1951 1952 1953 1954 1955 1956 1957 1958 1959 1960 1961 1962 1963
Hendriks (2012) stelt dat een passende contactregeling altijd maatwerk is en dat rekening moet worden gehouden met het gezinssysteem van voor de scheiding, de ontwikkelingsfase van het kind, en de kwaliteit van de band met de ouders zoals die voor de scheiding is opgebouwd. Uit onderzoek kan daar nog aan worden toegevoegd dat rekening moet worden gehouden met de mate van conflict tussen de ouders. Bovendien blijkt het van belang dat de inwonende ouder het contact met de uitwonende ouder ondersteunt (Spruijt & Kormos, 2010). Op basis van diverse onderzoeken kunnen enkele algemene adviezen worden gegeven. Baby’s (0-2 jaar) moeten vooral de kans krijgen om zich te hechten. Langdurig weg uit de vertrouwde omgeving is niet aan te raden. Een paar keer per week een paar uur contact is beter. Als de verstandhouding tussen de exen het toelaat, kan vader bij de baby zijn in het huis van moeder. Overnachten op een andere plaats zonder moeder is niet altijd aan te bevelen. Als de baby huilt wanneer vader hem meeneemt, heeft dat soms meer te maken met angst voor de scheiding van moeder dan met weerstand tegen vader. Communicatie tussen de ouders is belangrijk. Peuters (2-4 jaar) exploreren hun (kleine) wereld. Ze ontwikkelen hun taal en zijn bezig met zindelijk worden. Meestal kunnen zij wat langer dan een paar uur van moeder weg. Maar ten minste wekelijks contact met vader en duidelijke afspraken zijn aan te bevelen. Bij slaapproblemen het overnachten bij vader liever nog uitstellen. Attent zijn op terugval in gedrag. Zoveel mogelijk aandacht en liefde geven. Basisschoolleerlingen (5-12 jaar) hebben vooral ook behoefte aan duidelijkheid en structuur. Ze zijn druk bezig met hun sociale, morele en intellectuele ontwikkeling. Deze kinderen willen vaak inspraak over de omgangsregeling. Maar de ouders moeten beslissen en het liefst samen. Het is wenselijk dat ze proberen positief of tenminste neutraal over elkaar te spreken. Contact met vader kan ook tussendoor via e-mail en telefoon. Het is belangrijk hier goed over te communiceren. Oudere kinderen (twaalf jaar en ouder) willen vaak zelf bepalen hoe vaak en wanneer zij de andere ouder zien. Overleg is nuttig ouders moeten bedenken dat zij verantwoordelijk blijven (Spruijt & Kormos, 2010). Uit onderzoek blijkt tenslotte dat het belangrijkste voor kinderen bij elke regeling is dat ouders het met elkaar eens zijn of worden over de regeling (Amato, 2010; Spruijt & Kormos, 2010). Daarom is het van groot belang dat ouders het eens zijn of worden over het ouderschapsplan. Bij elke regeling moet gekeken worden naar de ontwikkelingsfase van het kind en de gezinssituatie van voor de scheiding.
48
1964 1965 1966 1967 1968 1969 1970 1971 1972 1973 1974 1975 1976 1977 1978 1979 1980 1981 1982 1983 1984
Samenvattend: Vroeger was de gangbare regeling na een scheiding dat een kind bij moeder woonde en elke week of om de veertien dagen een weekend naar vader ging. Tegenwoordig wordt meestal in het verplichte ouderschapsplan een regeling afgesproken die past bij de ontwikkeling van het kind en de situatie van de ouders. Op basis van diverse onderzoeken kunnen wel enkele algemene adviezen worden gegeven: Baby’s (0-2 jaar) moeten vooral de kans krijgen om zich te hechten. Langdurig weg uit de vertrouwde omgeving is niet aan te raden. Een paar keer per week een paar uur contact is aan te bevelen. Communicatie tussen de ouders is belangrijk. Peuters (2-4jaar) exploreren hun (kleine) wereld. Meestal kunnen zij wat langer dan een paar uur van de inwonende ouder (meestal moeder) weg. Maar ten minste wekelijks contact met vader en duidelijke afspraken zijn aan te bevelen. Basisschoolleerlingen (5-12 jaar) hebben vooral ook behoefte aan duidelijkheid en structuur. Deze kinderen willen vaak inspraak over de zorg- en contact- of omgangsregeling. Maar de ouders moeten beslissen en het liefst samen. Oudere kinderen (twaalf jaar en ouder) willen vaak zelf bepalen hoe vaak en wanneer zij de andere ouder zien. Het beste is dat ouders en kinderen overleggen maar ouders moeten bedenken dat zij verantwoordelijk blijven. Tenslotte geldt voor elke regeling dat het heel belangrijk is voor kinderen dat ouders het met elkaar eens zijn of worden over de regeling.
1985 1986
Uitgangsvragen 4 en 5
1987 1988 1989
Vraag 4.
“Wat zijn, voor verschillende leeftijden, effectieve vormen van (preventieve) ondersteuning en met welk doel?”
1990 1991
Vraag 5.1.
“Wat zijn voor verschillende leeftijden, effectieve interventies bij scheiding gerelateerde problematiek en met welk doel?”
1992 1993 1994 1995 1996 1997 1998 1999 2000 2001 2002 2003 2004 2005
Deze twee vragen zijn duidelijk te beantwoorden. In de tabel 4, 5 en 6 hierna geven we een overzicht van alle bekende Nederlandse interventies voor kinderen en voor hun ouders in scheidingssituaties. Bij interventies wordt vaak gedacht aan programma’s voor meerdere personen tegelijkertijd. Maar er zijn natuurlijk ook diverse individuele interventies. Op het terrein van gevolgen voor scheidingskinderen zijn dat vooral individuele behandeling van kinderen door een orthopedagoog of een ontwikkelingspsycholoog. Bovendien wordt er vaak bemiddeling of mediation toegepast. Dit laatste gebeurt zowel vanuit een juridische praktijk als vanuit een bureau van psychologen, pedagogen of therapeuten. Een mediator kan helpen bij het opstellen van een ouderschapsplan, aangepast aan de ontwikkelingsfase van het kind. Of hij kan bemiddelen in situaties waarbij sprake is van complexe vragen over de opvoeding van kinderen. In het algemeen kan worden gesteld dat mediation meer dan een juridische procedure tegemoet komt aan de behoeften van kinderen en jongeren. Een juridische procedure leidt immers vaak tot vergroting of accentuering van de conflicten tussen de ouders.
49
Is het aanbod bekend bij de doelgroep? De ouders geven aan niet goed op de hoogte te zijn van het aanbod omtrent echtscheiding in hun woonplaats. Vaak weten ze wel dat er maatschappelijk werk is en dat er mediators zijn, maar de rest van het aanbod is vrij onbekend. Eén ouder noemt dat ze verder weet dat de GGZ mogelijk wel wat biedt, hier heeft ze echter niet veel vertrouwen in: “Bij de GGZ noemt iedereen zich gespecialiseerd, maar van dit onderwerp weten ze vaak echt te weinig af. Dan heb je meer aan ervaringsdeskundigen”. Daarnaast noemt één ouder het CJG. Maar zij zegt er gelijk bij dat die in haar woonplaats niet druk bezocht wordt. School zou ook een rol kunnen spelen, vindt een ouder, maar die zijn vaak al overbelast met allerlei taken. Eén ouder noemt de KIES-training. Ze heeft hier toentertijd voor haar kind naar geïnformeerd, maar ze geeft aan dat die trainingen hartstikke duur zijn en daardoor voor veel mensen niet te betalen. Het onderwerp zou meer onder de aandacht gebracht kunnen worden door sociale media, mond op mond reclame en websites waarop alle informatie bij elkaar te vinden is. De jeugdigen weten niet wat er in hun woonplaats allemaal te vinden is op het gebied van echtscheiding. Eén jeugdige geeft aan dat je de informatie eigenlijk heel snel via google zou moeten kunnen vinden. Een ander geeft aan: “Ik denk dat je via goed zoeken op internet en echtscheidingsadvocaten en hulpverleners wel hulp kan krijgen. Belangrijk is dat er behalve bij het CJG ook bij normale psychologen bekendheid en hulp te vinden is. Het CJG is immers toch meer voor de lager opgeleiden. Hoger opgeleiden gaan misschien eerder naar een particuliere psycholoog”. Een derde geeft aan: “Via Villa Pinedo weet ik nu wel wat van het aanbod. Ik denk dat het voor kinderen en ouders het beste is dat juffen, meesters en leerkrachten goed op de hoogte zijn van het mogelijke aanbod. Als kind ga je toch als eerste naar je juf toe (of mentor) om dit te bespreken. Zij kunnen je dan helpen of eventueel doorverwijzen”. Bron: Veldconsultatie. 2006 2007 2008 2009 2010 2011 2012
In tabel 4 zijn de bekendste Nederlandse interventies voor kinderen (en hun ouders) samengevat. Hierbij is de mate van effectiviteit aangegeven en of de interventie gericht op het ondersteunen (preventief) of op het tegengaan van ontstane problemen (curatief). De interventies zijn geordend naar leeftijdsgroep. Tot slot is aangegeven in hoeverre de ouders worden betrokken bij de interventie.
50
2013
2014 2015 2016 2017 2018
Tabel 4. Een overzicht van de bekendste interventies in Nederland Naam Effectiviteit Leeftijd kind
Ouders betrokken
KIES/Kinderen in echtscheidingssituaties KIES/Kinderen in echtscheidingssituaties JES! Jij en Scheiding
4
8 tot 12 jaar
2
-
8- en 12+ jaar
2
2
8 tot 12 jaar
3
Dapper Dino’s (Children of Divorce Intervention Program (CODIP)) Zandkastelen!
2
6 tot 8 jaar
1
2
6 tot 17 jaar
2
Kinderen scheiden ook!
-
Vanaf 5 jaar
3
Kameleonprogramma Jonge Helden Kits en Co
-
7 tot 12 jaar
2
-
8 tot 18 jaar
2
Kind en Echtscheiding, Samen de Zorg OKEE-begeleidingstraject
-
Hele gezin
4
-
Tot 17 jaar
4
Omganghuizen Begeleide omgangsregeling BOR Humanitas Ouderschap Blijft: methodiekbeschrijving geïndiceerd aanbod
-
Tot 12 jaar Tot 12 jaar
4 4
-
Tot 12 jaar
4
Ouderschap Blijft: CJG module Lorentzhuis –behandeling partnerproblematiek (vechtscheiding) in groepsverband (kind en oudergroepen) Villa Pinedo
-
Tot 18 jaar
4
-
Vanaf 12 jaar
1
Individueel aanbod zoals ook OTS, uithuisplaatsing, en de bijzonder curator.
-
Alle leeftijden
4
-
4
Toelichting niveaus: Effectiviteitsniveau: 1. Op de drempel van erkenning; 2. Theoretisch goed onderbouwd; 3. Waarschijnlijk effectief; 4. Bewezen effectief. (- : nog niet of alleen kleinschalig onderzocht) (Zie voor toelichting bijlage 3) 51
2019 2020 2021 2022 2023 2024 2025 2026 2027 2028 2029 2030 2031 2032 2033 2034 2035 2036 2037 2038 2039 2040 2041 2042 2043
Niveau ouders betrokken: 1. Geen betrokkenheid; 2. Gedeeltelijke betrokkenheid (dagdeel voor ouders); 3. Zij-traject voor ouders; 4. Gezinsinterventie. In 2013 publiceerde Van der Valk de resultaten van een effectonderzoek naar het preventieve interventieprogramma KIES voor kinderen van 8 tot en met 12 jaar. Deze studie is de eerste RCT (Randomized Control Trial) in Nederland op dit gebied. De belangrijkste conclusie is dat kinderen die aan KIES hebben meegedaan, op een aantal gebieden significant beter scoren dan de kinderen uit de controlegroep.
Concluderend blijkt dat de focus nu vooral ligt op ondersteunende interventies gericht op de gehele periode voor, tijdens en na de scheiding. Uit verschillende rapporten in de jeugdzorg, analyses van cliëntprofielen en dossieronderzoek blijkt dat bij veel kinderen die nu in de jeugdzorg terecht komen, sprake is van echtscheidingsproblemen of ouders met problemen in de relatie. Terwijl het aanbod of de hulp niet is afgestemd op deze problematiek. Sterker nog: de vraag is of deze kinderen wel in de jeugdzorg terecht waren gekomen als er eerder/beter hulp was ingezet specifiek op echtscheidingsproblemen. Over het algemeen zijn kinderen en ouders heel tevreden over de beschikbare programma’s voor scheidingskinderen. Het KIES-programma voor kinderen van 8 tot en met 12 jaar is tot nu toe het enige programma in Nederland dat volgens betrouwbare methodologische criteria is onderzocht (een RCT). Vanuit de politiek en de sector/werkveld komen er steeds meer geluiden dat er ook aandacht moet zijn om te investeren in de relatie tussen de ouders. Beleid en interventies zouden gericht moeten zijn op het bevorderen en versterken van duurzame relaties. Naast interventies gericht op echtscheiding wordt in dit hoofdstuk daarom ook het aanbod van relatieondersteuning meegenomen.
2044 Wat voor interventie is nodig? De ouders van de zesjarige Sam vragen, anderhalf jaar na hun scheiding, therapie voor hun zoon vanwege onhandelbaar gedrag. Zij delen de zorg voor dit kind. De vader geeft aan dat hij geen problemen ondervindt, de gedragsproblemen doen zich voor bij moeder en op school. Volgens vader is er met zijn zoon niets aan de hand en moet moeder gewoon beter leren opvoeden. Vader geeft, zij het schoorvoetend, wel toestemming om het kind te behandelen. In dit geval zal de hulpverlener eerst met de ouders in kaart brengen of het gedrag wellicht is te relateren aan de scheiding (was het gedrag al zichtbaar voorafgaand aan de scheiding, hoe ouders qua opvoeding met elkaar kunnen overleggen, enz.). In veel gevallen blijkt behandeling van het kind niet nodig te zijn, maar is er meer effect als de ouders meer samen opvoeder kunnen zijn en het leefschema van het kind eventueel (tijdelijk) aanpassen aan de huidige behoeften van het kind. Bron: Liesbeth Groenhuijsen 2045
52
2046 2047 2048 2049
Vraag 5.2:
“Wat is bij hulpverleners bekend over ondersteuning en preventie: hoe lang mag een interventie (maximaal) duren, rekening houdend met de gestelde doelen, en wat is bekend over de kosteneffectiviteit van interventies?”
2050 2051 2052 2053 2054 2055 2056 2057 2058 2059 2060 2061 2062 2063 2064 2065 2066 2067 2068 2069 2070 2071 2072 2073 2074
Voor het beantwoorden van deze vraag gaan we eerst in op de algemene effecten en zullen dan per afzonderlijke doelgroep (kinderen, ouders, gezinnen) ingaan op effectieve interventies. In de Nederlandse situatie is daar nog niet veel over bekend en daarom zullen we ook effectieve interventies uit het buitenland bespreken. Algemene effecten Stathakos & Roehrle (2003) voerden een meta-analyse uit naar de effectiviteit van interventies die de problemen die verband houden met de scheiding willen verminderen en of het welzijn van scheidingskinderen willen bevorderen. Het merendeel betrof interventies voor kinderen; een klein aantal was oudergericht. De beste resultaten werden verkregen wanneer: een interventie binnen de eerste twee jaar na de scheiding plaatsvond; werd uitgevoerd bij kinderen in de leeftijd van 9-12 jaar; uit niet meer dan 10 bijeenkomsten bestond, en een gemiddelde duur van 60-75 minuten had per bijeenkomst. De groepsgrootte was niet van grote invloed op de resultaten, hoewel middelgrote groepen iets betere resultaten lieten zien dan kleine groepen. Behalve het tijdstip van interventie, aantal bijeenkomsten en duur van de bijeenkomsten, bleek ook de kwaliteiten van de groepsleider van belang te zijn. Uitgebreide training van groepsleiders draagt bij aan de positieve effecten van een interventie. De resultaten van de interventies bleven stabiel. Positieve effecten zijn gevonden op angst, schoolgedrag en schoolprestaties, en attitude t.a.v. de scheiding. Op depressie hadden de interventies het minst effect. Stathakos & Roehrle (2003) concludeerden dat het op grond van hun studie niet mogelijk was aan te geven welke inhoudelijke componenten van de interventies bijdragen aan de werkzaamheid. Daarvoor is meer onderzoek nodig.
Aandachtspunt: Communicatie! Bij de psychologische hulp vonden de ouders het prettig dat de ondersteuning niet zweverig was: “De hulp was to the point en ik kreeg concrete tips mee hoe ik met bepaalde situaties om kon gaan. Dat was erg prettig” (geïnterviewde ouder). De andere ouder noemt dat het prettig was dat ze werd benaderd als partner en ouder en daarna pas als persoon. Door bewust stil te staan bij deze drie rollen, maakte de situatie veel inzichtelijker voor haar. In de benaderingswijze vinden de geïnterviewde jeugdigen het fijn dat de hulpverlener hen serieus nam en vroeg naar waar zij behoefte aan hadden. Ook ervoeren zij het als erg prettig dat de hulpverlening niet belerend was naar hen toe. Eén meisje noemt ook: “Ik vind het ook prettig dat ze eerlijk was naar mij toen. Ik gaf aan mijn gevoelens niet graag met mijn vader te bespreken. Toen gaf zij eerlijk aan dat als ik verandering wilde, ik die stap wel écht moest zetten”. Het meisje wat een groepstraining heeft gevolgd geeft aan dat ze de bijeenkomsten als erg prettig 53
heeft ervaren. Belangrijk vond ze dat het gezellig was tijdens de bijeenkomsten en dat de kinderen elkaar konden steunen. Bron: Veldconsultatie 2075 2076 2077 2078 2079 2080 2081 2082 2083 2084 2085 2086 2087 2088 2089 2090 2091 2092 2093 2094 2095 2096 2097 2098 2099 2100 2101 2102 2103 2104 2105 2106 2107 2108 2109 2110 2111 2112 2113 2114 2115 2116 2117 2118 2119 2120
Effecten van kindgerichte interventies De meeste interventies om kinderen die bij een scheiding betrokken zijn te helpen, zijn direct gericht op de kinderen zelf. Over het algemeen willen kindgerichte interventies kinderen helpen bij het omgaan met negatieve gevoelens over de scheiding, hen helpen omgaan met praktische problemen en misconcepties over scheiding proberen weg te nemen. Er is een aantal gemeenschappelijke kenmerken van deze interventies te onderscheiden: ze zijn over het algemeen afgebakend in de tijd, worden in kleine groepen (4-10 kinderen) uitgevoerd en vinden meestal op school plaats. Een groepssetting heeft een aantal voordelen ten opzichte van een individueel gerichte benadering (Grych & Fincham, 1992; Rose, 2009). Ten eerste, doordat veel kinderen te maken hebben met scheiding, is in groepsverband werken met kinderen een efficiënte manier om middelen in te zetten. Ten tweede is scheiding een onbekend en beangstigend proces voor kinderen. In een groep met lotgenoten normaliseert deze ervaring en biedt ondersteuning aan de kinderen die het nodig hebben. Ten derde brengt scheiding een aantal moeilijk bespreekbare onderwerpen voor kinderen met zich mee. Kinderen praten makkelijker in aanwezigheid van lotgenoten dan in een één op één situatie met een hulpverlener. In het onderzoek S&G2010 is aan de jongeren gevraagd met wie zij rond de scheiding hebben gesproken en hoe tevreden zij daarover waren. Het blijkt dat 52 jongeren van 12 jaar en ouder met de rechter hadden gesproken, terwijl in het onderzoek 100 kinderen van 12 jaar of ouder tijdens de scheiding deelnamen. De helft van de kinderen van 12 jaar en ouder spreekt dus niet met de rechter. De waardering van de kinderen voor het gesprek met de rechter is niet hoog. Dat geldt overigens ook voor de andere gesprekspartners zoals een advocaat of iemand van de Raad voor de Kinderbescherming. De enige uitzondering is ‘iemand anders’. Dat kan een familielid zijn of iemand van de school of uit de buurt. Gesprekken met deze personen worden veel positiever gewaardeerd. Groepsgesprekken met andere scheidingskinderen onder deskundige begeleiding blijken ook positief te worden beoordeeld door kinderen en hun ouders (Spruijt & Kormos, 2010). De interventies die op school plaatsvinden zijn vaak zowel educatief als therapeutisch van aard. Het gaat om het verhelderen van verwarrende en pijnlijke zaken rondom de scheiding; het bieden van een veilige omgeving om moeilijke zaken te verwerken, om vaardigheden te ontwikkelen leren om te gaan met negatieve gevoelens en moeilijke gezinsomstandigheden, en om de ouder-kind communicatie te verbeteren. De gehanteerde technieken bestaan veelal uit rollenspellen, gebruik van audiovisuele materialen, verhalen vertellen, oefeningen om sociale problemen op te lossen en tekenen. Effectiviteit van groepsgerichte interventies Rose (2009) heeft in een overzichtsstudie de uitkomsten van onderzoek naar de effectiviteit in kaart gebracht van groepsgerichte programma’s voor scheidingskinderen die binnen scholen worden uitgevoerd. De studie wijst uit dat gerichte korte-termijn groepsgerichte programma’s matige effecten laten zien op kinderen. In de meta-analyse van Durlak & Wells (1997) werden de uitkomsten van 7 interventies met elkaar vergeleken. Hieruit bleek dat kortdurende interventies (10 bijeenkomsten of minder) kinderen kunnen helpen in het omgaan met een scheiding. Ook de eerder besproken metaanalyse van Stathakos & Roehrle (2003) kwam tot deze conclusie. Effectieve interventies zijn volgens Rose kortdurend, gestructureerd en richten zich op: het bereiken van de kinderen; met hen in gesprek gaan over belangrijke zaken die te maken hebben met scheiding; 54
2121 2122 2123 2124 2125 2126 2127 2128 2129 2130 2131 2132 2133 2134 2135 2136 2137 2138 2139 2140 2141 2142 2143 2144 2145 2146 2147 2148 2149 2150 2151 2152 2153 2154 2155 2156 2157 2158 2159 2160 2161 2162 2163 2164 2165 2166 2167 2168 2169 2170 2171
ondersteuning bieden; vergroten van vaardigheden en het bevorderen van de geestelijke gezondheid van de kinderen. Hoewel de resultaten bescheiden zijn, zijn er wel aanwijzingen dat groepswerk zinvol is. Effectiviteit van specifieke interventies Hoewel interventies veel gebruikt worden, is er weinig methodologisch goed effectonderzoek naar zulke interventies. Winslow, Wolchick & Sander (2004) en Rose (2009) bieden in hun overzichtsstudies de beschikbare gegevens over de effectiviteit van specifieke interventies voor ouders en kinderen. Het overzicht van Winslow e.a. is gebaseerd op experimentele of quasi-experimentele studies naar preventieve interventies die gericht zijn op het beperken van de nadelige gevolgen van scheiding bij kinderen. Rose (2009) betrok ook onderzoek van mindere kwaliteit bij haar studie. Van de kindgerichte interventies bleken er in de VS twee effectief te zijn. Het Children of Divorce Intervention Project en het programma Children’s Support Group. Beide programma’s leren kinderen omgaan met stressoren die te maken hebben met ouderlijke scheiding Het Children of Divorce Intervention Project (CODIP) is het meest uitgebreid onderzocht. Er is nu ook een Nederlandse versie ontwikkeld die Dappere Dino’s heet en gericht is op kinderen in groepen 3 en 4 van het primair onderwijs. De oorspronkelijke versie van CODIP in de VS bestaat uit 10 bijeenkomsten, is groepsgericht en vindt op school plaats. Later hebben uitbreidingen tot 16 bijeenkomsten plaatsgevonden voor jongere kinderen en kinderen van diverse etnisch-culturele afkomst. Nadruk van het programma ligt op emotionele ondersteuning en vaardigheidsontwikkeling. Tijdens de bijeenkomsten staan centraal: het bespreken van aan scheiding gerelateerde gevoelens, het leren omgaan met onrealistische percepties en attitudes over de scheiding, en het versterken van copings- en probleemoplossingsvaardigheden van de kinderen. Tijdens de bijeenkomsten leren kinderen problemen op te lossen, beter te communiceren en hun woede te beheersen. Er zijn vier onderzoeken met een quasi-experimentele onderzoeksopzet naar de effecten van CODIP, waarvan een de effecten op de langere termijn (twee jaar na afloop) bekeek (Pedro-Carroll & Cowen, 1985, Alpert-Gillis, Pedro-Carroll & Cowen, 1989; Pedro-Carrolll, Alpert-Gillis & Cowen, 1992; PedroCarroll, Sutton & Wyman, 1999). Alle onderzoeken naar deze interventie laten op de korte termijn positieve effecten zien ten opzichte van de controle groepen. Effecten zijn een afname van internaliserend en externaliserend probleemgedrag, verhoogde competentie en verbeterde coping en probleemoplossingsvaardigheden. In een quasi-experimenteel onderzoek twee jaar na afloop van de interventie bleken de effecten voor zowel internaliserende als externaliserende problemen te blijven bestaan (Pedro-Carroll, Sutton & Wyman, 1999). Childrens Support Group bestaat uit 14 bijeenkomsten, is ook groepsgericht en vindt op school plaats. Doel is om kinderen emotioneel te ondersteunen; de ouder-kind communicatie te bevorderen; en om cognitief-gedragsmatige vaardigheden aan te leren (waaronder woede beheersing, zelf controle; probleem-oplossen en het identificeren van gedachtes, gevoelens en gedrag die verband houden met de scheiding). In een experimenteel onderzoek onder 8-12 jarigen bleek een afname van zowel internaliserende als externaliserende problemen, pathologie en klinische symptomologie zowel bij de nameting als een jaar na afloop, vergeleken met een gerandomiseerde controle groep (Stolberg en Mahler, 1994 In: Winslow e.a., 2004). Deze interventie is echter niet in Nederland beschikbaar. In Nederland beschikbaar In de Databank Effectieve Jeugdinterventies zijn drie interventies erkend die zich richten op kinderen die een echtscheiding van hun ouders meemaken. Het betreft de kindgerichte interventies KIES (Kinderen in Echtscheiding Situatie), JES! Het Zwolsche Brugproject en Dappere Dino’s (CODIP). Deze drie programma’s zijn er op gericht om de nadelige effecten van een scheiding op kinderen te 55
2172 2173 2174 2175 2176 2177 2178 2179 2180 2181 2182 2183 2184 2185 2186 2187 2188 2189 2190 2191 2192 2193 2194 2195 2196 2197 2198 2199 2200 2201 2202 2203 2204 2205 2206 2207 2208 2209 2210 2211 2212 2213 2214 2215 2216 2217 2218 2219 2220 2221
voorkomen of te verminderen en richten zich vooral maar niet alleen op kinderen in de basisschoolleeftijd. Dappere Dino’s is voor kinderen van zes tot acht jaar oud, KIES en JES! zoals in de databank opgenomen zijn voor de leeftijdsgroep 8 tot 12 jaar. KIES is ontwikkeld als een spel- en praatgroep voor kinderen van gescheiden ouders. Het programma voor kinderen van 8 – 12 jaar bestaat uit acht bijeenkomsten waarin aan de hand van diverse werkvormen (bijvoorbeeld rollenspel, gesprekken en opdrachten) gewerkt wordt aan herkenning vinden, weer grip krijgen op je eigen leven, hulp in de omgeving activeren en het verwerken van de scheiding. Voor ouders is er een informatiebijeenkomst en een evaluatiebijeenkomst. Het schoolteam kan deskundigheidsbevordering krijgen door middel van een studiebijeenkomst over kinderen in echtscheiding. KIES wordt gegeven en begeleid door een speciaal getrainde KIES coach (Ince, 2009). Inmiddels is het KIES-programma uitgebreide met cursussen voor andere (groepen) kinderen. In Nederland is het KIES-programma zowel in 2005 als in 2007 (Spruijt & Kormos, 2010) in een tweetal kleinschalige onderzoeken geëvalueerd. Uit deze kleinschalige onderzoeken blijkt dat het in het algemeen beter gaat met kinderen als zij het KIES-programma hebben gevolgd. In het onderzoek uit 2005 zijn 54 kinderen betrokken, 41 hebben KIES gevolgd en 13 kinderen vormen de controlegroep. KIES kinderen begrijpen de scheiding van hun ouders beter, de band met zowel de vader als de moeder verbetert, en KIES kinderen hebben minder last van depressieve gevoelens. Aan het onderzoek uit 2007 hebben 50 kinderen deelgenomen die het KIES programma hebben gevolgd. Deze kinderen zijn vergeleken met 50 kinderen uit een controlegroep, gematcht (dat wil zeggen gelijk gemaakt) op geslacht en leeftijd van de kinderen, leeftijd en opleidingsniveau van de ouders, aantal jaren sinds de scheiding, en mate van ouderlijke conflicten tijdens de scheiding. Het blijkt beter te gaan met de scheidingskinderen die het KIES programma hebben gevolgd. Vooral hun depressieve gevoelens nemen af en hun agressief gedrag wordt minder. Een andere uitkomst is ook nog dat kinderen hun vader vaker zien na het volgen van het programma. Het lijkt erop dat het volgen van het KIES programma ook na 1 of 2 jaar nog doorwerkt. (Spruijt en Kormos, 2010). Het KIES-programma is vervolgens van 2009 tot 2012 op grote schaal opnieuw bestudeerd door middel van een gerandomiseerde, gecontroleerde studie (RCT) (Van der Valk, 2013). Belangrijke resultaten zijn dat kinderen van 8 tot 12 jaar die aan KIES hebben meegedaan minder probleemgedrag vertonen, beter prosociaal gedrag laten zien en minder problemen hebben met leeftijdsgenoten dan kinderen uit de controlegroep. De KIES-kinderen geven ook aan dat de relatie met hun vader verbetert. Zowel kinderen, ouders en leerkrachten zijn erg tevreden over het KIES-programma. KIES blijkt even effectief voor kinderen afkomstig uit verschillende groepen: jongens, meisjes, autochtonen, allochtonen, lager en hoger opgeleiden. In het voortgezet onderwijs (jongeren van 12 jaar en ouder) wordt KIES nog niet zo lang geïmplementeerd. De meeste van deze jongeren blijken niet of nauwelijks over de scheiding van hun ouders te praten maar wel degelijk problemen te ervaren. Ook wordt door opvallend veel door de jongeren van 12 jaar en ouder genoemd dat zij hun vader vaker zouden willen zien (Van der Valk, 2013). Sinds de erkenning van de interventie in de databank van het NJi in 2009 is KIES uitgebreid met verschillende modules, deels ook voor andere doelgroepen (bijv. ‘het bijzondere kind’). Deze aanvullingen zijn echter (nog) niet meegenomen in het erkenningstraject. Uitgebreide informatie ontbreekt nog over inhoud en mogelijke effectiviteit van deze modules. In JES! bestaat de kindercursus uit zes groepsbijeenkomsten met maximaal acht kinderen van ongeveer 8 tot 12 jaar gedurende anderhalf uur. De cursus voor ouders loopt parallel aan die voor de kinderen en bestaat uit drie bijeenkomsten van twee uur. In beide cursussen staan de kinderen centraal. De bijeenkomsten worden steeds door twee trainers geleid. In de kindercursus wordt onder meer aandacht besteed aan het herkennen van en omgaan met emoties en mogelijk aanwezige irrationele ideeën. Ook worden communicatieve vaardigheden geoefend. Alles gebeurt via speelse werkvormen. De kinderen hebben, net als de ouders, een werkboek. 56
2222 2223 2224 2225 2226 2227 2228 2229 2230 2231 2232 2233 2234 2235 2236 2237 2238 2239 2240 2241 2242 2243 2244 2245 2246 2247 2248 2249 2250 2251 2252 2253 2254 2255 2256 2257 2258 2259 2260 2261 2262 2263 2264 2265
In de oudercursus worden de ouders geïnformeerd over de ontwikkeling van kinderen en de gevolgen van een scheiding. Deze informatie wordt vertaald naar de opvoeding, zodat ouders zich ook tijdens en na de scheiding competent voelen in de opvoeding. Ook worden ouders gestimuleerd om te schakelen naar collega-ouderschap. Verschillende relevante thema’s komen met behulp van diverse werkvormen aan de orde. Voor de ouders zijn er parallel drie groepsbijeenkomsten waarin zij voorlichting krijgen over de mogelijke invloeden van een scheiding op de ontwikkeling van kinderen. Ook krijgen zij handvatten aangereikt om de scheiding zo goed mogelijk te helpen verwerken. JES! is net als KIES met het oordeel ‘theoretisch goed onderbouwd’ opgenomen in de databank van effectieve interventies van het Nederlands Jeugdinstituut. Het is de bedoeling dat het programma in de toekomst nader wordt onderzocht op effectiviteit. De Dappere Dino’s (6-8 jaar) komen gedurende vier maanden wekelijks bij elkaar, totaal twaalf keer. De groep bestaat uit vier tot zeven kinderen. Het programma wordt verzorgd door speciaal opgeleide trainers. Zij zorgen voor een omgeving waarin ieder kind zich veilig voelt om te praten over de situatie na de (echt)scheiding. In de groep leren de kinderen veel van elkaar. Kinderen voelen zich meestal gesteund en gestimuleerd door de ervaringen van andere kinderen die ook een (echt)scheiding hebben meegemaakt. Uiteraard geldt als regel: niemand brengt de persoonlijke verhalen van de andere kinderen buiten de groep. Het programma behandelt de volgende hoofdthema’s: 1. Het kind en zijn of haar gevoelens (bijeenkomsten 1-3) 2. Leren omgaan met gevoelens en problemen (bijeenkomsten 4-7) 3. De relatie tussen ouders en kind (bijeenkomsten 8-9) 4. Hoe ervaart het kind zichzelf en zijn of haar gezin? (bijeenkomsten 10-12) In Nederland is veranderingsonderzoek uitgevoerd in een pilot bij 4 interventiegroepen met totaal 23 deelnemende kinderen. De effectevaluatie toonde een positief beeld; er is een sterk effect op positief functioneren van de kinderen (rapportage groepsleiders) en op vermindering van totaal probleemgedrag (rapportage groepsleiders en moeders). Volgens de groepsleiders rapportage liet 61% van de kinderen een betekenisvolle verbetering zien in hun totaal functioneren (Klein Velderman e.a., 2011).
Over het algemeen zijn deelnemers zeer tevreden zijn over de gevolgde programma’s. Kinderen zeggen veel geleerd te hebben over de scheiding en ook dat de relaties met de verschillende gezins- en familieleden zijn verbeterd. Ook lijkt het er op dat de problemen van kinderen door het volgen van een programma minder worden. Methodisch goed opgezette studies naar langere termijneffecten van programma’s voor scheidingskinderen zijn helaas nog zeldzaam. De resultaten van het uitgebreide RCT-onderzoek naar de effecten van het KIES-programma laten voor het eerst in Nederland duidelijk zien hoe waardevol een dergelijk programma is voor scheidingskinderen (Van der Valk, 2013). De programma’s JES! en Dappere Dino’s zijn als theoretisch goed onderbouwd ook opgenomen in de databank van het NJi, maar moeten - voor een hogere graad van erkenning - nog onderworpen aan een gerandomiseerd effectonderzoek (RCT).
2266 Gebruikersbeleving van interventies Een jeugdige die een groepstraining heeft gevolgd, vond het jammer dat er naast de groep sessies niet af en toe ook 1 op 1 gesprekken met de kinderen waren: 57
“Je durft niet alles te zeggen met andere kinderen erbij. Daarnaast sprak de hulpverlening ook wel eens met mama, maar mijn vader kende ze helemaal niet. Ik had het fijn gevonden als ze mijn vader ook eens gesproken had zodat ze ook een beeld had van hem. Met ieder van ons apart en daarna een keer met z’n drieën. Dat zou helemaal fijn zijn!” Een andere jeugdige geeft aan dat haar behoefte echt ligt bij het voeren van individuele gesprekken: “Het fijne van individuele gesprekken is dat je geen rekening hoeft te houden met anderen. Alles mag dan even om mijn vragen en behoeftes draaien. Dat vind ik fijn” Daarnaast had ze aanvullend wel graag een gesprek gewild met haar zusjes erbij. Verder geeft ze aan: “Het allerbelangrijkste vind ik dat er een terugkoppeling van mijn gesprekken naar mijn ouders is. Niet dat zij alles hoeven te weten, maar wel dat ze leren wat voor mij belangrijk is en dat ze geen strijd moeten maken van de omgang met mij”. Bron: Veldconsultatie 2267 2268 2269 2270 2271 2272 2273 2274 2275 2276 2277 2278 2279 2280 2281 2282 2283 2284 2285 2286 2287 2288 2289 2290 2291 2292 2293 2294 2295 2296 2297 2298 2299 2300
Effecten van oudergerichte interventies Voor ouders zijn twee er twee typen interventies: 1. Het eerste type is gericht op de ouderlijke rol en probeert ouders te helpen omgaan met het gedrag van hun kinderen, om goed contact met de kinderen te onderhouden en om de samenwerking tussen ouders over belangrijke opvoedingskwesties te bevorderen. 2. Het tweede type richt zich op de individuele aanpassing van de ouder aan de scheiding en niet zozeer op de rol als ouder. Beide typen interventies worden in groepsverband aangeboden. Beide typen interventies willen daarnaast ouders helpen coping vaardigheden te ontwikkelen en een ondersteunend netwerk te bieden dat het gevoel van eenzaamheid en isolatie kan doen verminderen. Groepen die gericht zijn op opvoeding en ouder-kind relaties hebben daarnaast een educatieve component en proberen ouders te helpen hun opvoedingsvaardigheden te verbeteren en hun begrip voor de reacties van de kinderen op de scheiding te bevorderen. Emery, Kitzmann en Waldron (1999) rapporteren dat oudergerichte programma’s en interventies in de Verenigde Staten beduidend minder vaak worden ingezet dan kindgerichte interventies, ondanks het grote effect ervan op de gemoedstoestand van ouders en kinderen. Onderzoek wijst uit dat deze educatieve programma’s ervoor zorgt dat ouders meer rekening houden met het risico van loyaliteitsconflicten. Na het volgen van deze programma’s laten ouders een positievere houding zien ten opzichte van de relatie tussen hun kinderen en de ex-partner. Bovendien laten zij zich in het bijzijn van hun kinderen minder negatief uit over hun ex. Toch is er minder empirische steun voor de effectiviteit van oudergerichte programma’s dan voor kindgerichte programma’s (Sigal, Sandler, Wolchick en Braver, 2011). Hoewel ‘Parent education programs’ blijken te voldoen aan een behoefte van ouders en rechtbanken, is er weinig bewijs dat ze erin slagen hun doelen te behalen. Doelen zijn veelal het bevorderen van contact tussen het kind en de uitwonende ouder; het bevorderen van de kwaliteit van ouder-kind relaties; het verminderen van conflicten tussen de ouders; het bevorderen van co-ouderschap en het bevorderen van het welzijn van de kinderen. Er is weinig onderzoek gedaan naar de effectiviteit van dergelijke programma’s. Het onderzoek dat er wel is, kent vele methodologische beperkingen waardoor nauwelijks uitspraken gedaan kunnen worden over de effectiviteit van deze interventies. 58
2301 2302 2303 2304 2305 2306 2307 2308 2309 2310 2311 2312 2313 2314 2315 2316 2317 2318 2319 2320 2321 2322 2323 2324 2325 2326 2327 2328 2329 2330 2331 2332 2333 2334 2335 2336 2337 2338 2339 2340 2341 2342 2343 2344 2345
Ondanks het gebrek aan bewijs, zijn er aanwijzingen dat als opvoedprogramma’s erin slagen het opvoedend handelen van ouders te veranderen, zij een significante bijdrage kunnen leveren aan het welzijn van de kinderen na de scheiding. Aangetoond is dat de kwaliteit van opvoeden door beide ouders na de scheiding verband houdt met de mate waarin kinderen zich aan de nieuwe situatie aan kunnen passen (Sandler, Miles , Cookston & Braver, 2008; King & Sobolewski, 2006; Fabricius & Lueken, 2007). Uit verschillende onderzoeken blijkt verder dat ouders geleerd kan worden om hun opvoedingspraktijken te verbeteren en dat zulke veranderingen leiden tot een afname van psychosociale problemen en middelengebruik onder kinderen en tot een verbetering van hun schoolprestaties (Wolchick e.a., 2002; Wolchik e.a., 2000; Dawson-McClure e.a., 2004; De Garmo & Forgatch, 2005). Effecten van specifieke interventies Uit de eerder beschreven overzichtsstudie van Winslow e.a. (2004) bleken twee preventieve interventies gericht op ouders ook effectief te zijn voor de aanpassing van de kinderen. Beide programma’s zijn voor moeders bij wie het kind na de scheiding woont. Het betreft de interventies Parenting Through Change (PTC) en het New Beginnings Program (NBP). Deze interventies worden echter nog niet in Nederland uitgevoerd. Parenting Through Change is een groepsgerichte interventie met 14 bijeenkomsten gericht op het bijbrengen van opvoedingsvaardigheden, zoals niet-dwingende opvoedingsmethoden (‘non coercive discipline’), positieve bekrachtiging, toezicht houden en problemen oplossen. Ook leert het moeders negatieve emoties onder controle te houden en om te gaan met interpersoonlijke conflicten (Forgatch & De Garmo, 1999). Bij moeders was een afname van dwingende disciplinering (‘coercive discipline’) en een toename van positieve opvoedingspraktijken. Dit verklaarde het effect op jongens ook nog 30 maanden na afloop. Het New Beginnings Program (NBP) is de eerste preventieve interventie voor scheidingskinderen die een methodologisch sterke evaluatie heeft ondergaan met bewijs voor lange termijn effecten op een groot scala van uitkomsten tijdens de adolescentie (Wolchick, West , Westover e.a., 1993; Wolchick e.a., 2000; Wolchick , Sander & Millsap e.a., 2002 ). Doelstelling van NBP is om psychische problemen bij kinderen te voorkomen. NBP is bedoeld voor moeders met een kind in de leeftijd van 9-12 jaar. NBP liet het meeste effect bij kinderen zien in gezinnen met een hoger risico op het ontstaan van problemen. Het ging daarbij met name om gezinnen waarbij de kinderen bij aanvang een hoge mate van externaliserend probleemgedrag vertoonden en waarbij ouders over minder opvoedingsvaardigheden beschikten.
Er zijn vooralsnog in Nederland geen officieel erkende oudergerichte interventies voor gezinnen voor, tijdens en na scheiding. Wel worden momenteel voorbereidingen getroffen om ‘Family Transitions Triple P’ in Nederland te implementeren. Het gaat hierbij om een variant van het erkende Triple-P opvoedprogramma specifiek voor ouders in scheiding. Dit programma is in Australië ontwikkeld en daar positief geëvalueerd. Het is een intensieve oudertraining voor de begeleiding van ouders en kinderen bij echtscheidingsproblematiek. De interventie bestaat onder andere uit de volgende elementen: conflicthantering en assertief communiceren, het leren hanteren van eigen emoties die van de kinderen, kennis over de gevolgen van echtscheiding (www.positiefopvoeden.nl). Momenteel worden in Nederland pilots uitgevoerd van dit programma.
2346 2347
59
2348
2349 2350 2351 2352 2353 2354 2355 2356 2357 2358 2359 2360 2361 2362 2363 2364 2365 2366 2367 2368 2369 2370 2371 2372 2373 2374 2375 2376 2377 2378 2379 2380 2381
Tabel 5. Nederlandse interventies gericht op ouders Naam Cursus voor samengestelde gezinnen (Stiefgezinnen)
Effectiviteit -
Echtparen in nieuw samengestelde gezinnen (GGZ Keerkring) Triple P Transitions Ouderschap Blijft - geïndiceerd aanbod - CJG module BOR Humanitas BOR trajecten (RvK) Eigen Kracht-Conferentie Omgangsbemiddeling/mediation
-
Individuele gesprekken
-
Onderzocht in Australië, niet in Nederland -
-
Met Douglas (2006) kan worden geconcludeerd dat ouderprogramma’s nog onvoldoende op methodisch verantwoorde wijze zijn onderzocht. Wel zijn ouders die een programma hebben gevolgd in het algemeen erg tevreden over het programma. Ook lijkt duidelijk dat het volgen van een programma de mate van ouderlijke conflicten reduceert. Bovendien blijkt het opvoedgedrag van ouders te verbeteren en wordt hun kennis over het thema kinderen en scheiding vergroot. Meer onderzoek is nodig. Effecten van Gezinsinterventies Behalve de bovengenoemde kindgerichte interventies en op ouders gerichte interventies zijn er de laatste jaren diverse gezinsinterventies in ontwikkeling die zich richten op omgangsbegeleiding na scheiding. Voorbeelden hiervan zijn het zogenaamde Omgangshuis , Ouderschap Blijft en de BOR (Begeleide Omgangs Regeling) projecten van onder andere Humanitas. Omgangsbegeleiding is ‘een vorm van kortdurende begeleiding van scheidende of gescheiden ouders bij het tot stand komen van een goede omgangsregeling met hun kinderen, die vrijwillig of na tussenkomst van de rechter is overeengekomen’ (Van Eijk, 2004). Essentieel onderdeel van de omgangsbegeleiding is begeleiding van en bemiddeling tussen de ouders. Chin-A-Fat en Van Rooijen (2004) onderzochten de effecten van diverse projecten over omgangsbegeleiding. Zij pleiten voor meer feitelijke hulp aan ouders in plaats van uitbreiding van de wettelijke mogelijkheden in het eindtraject met bijvoorbeeld strafrechtelijke handhaving van omgang. In het jaarverslag van BOR-Alkmaar (2004) wordt gesteld dat het gemiddelde slagingspercentage (als ouders zelfstandig afspraken maken) over de afgelopen tien jaar tussen de 50 en 65 procent lag. De leeftijd van de kinderen voor wie een verzoek om begeleide omgang werd ingediend, is laag: gemiddeld ongeveer zes jaar. Chin-A-Fat (2009) pleit voor ‘stimulering en eerdere inzet van niet-juridische geschilmethoden bij scheiding, en uitbreiding van praktische begeleiding na scheiding.’ Dat zulke methoden beter werken, blijkt uit onderzoek en uit de praktijk. Concreet gaat het dan om scheidings- en omgangsbemiddeling en omgangsbegeleiding. Dat soort praktische hulp moet volgens haar dan wel aanzienlijk worden uitgebreid. In 2011 is de methodiek Ouderschap Blijft ontwikkeld, een geïndiceerd aanbod en een CJG module. met jeugdzorgaanbieders en jeugdzorginstellingen in samenwerking met het Nederlands 60
2382 2383 2384 2385 2386 2387 2388 2389 2390 2391 2392 2393 2394 2395
Jeugdinstituut. Het Omgangshuis is bedoeld voor ouders en kinderen die hulp nodig hebben bij het weer opbouwen van contact tussen het kind en de uitwonende ouder. Door het bieden van een veilige en neutrale plek waar kind en uitwonende ouder elkaar onder begeleiding kunnen ontmoeten wordt toegewerkt naar onbegeleide omgang tussen beiden (Spruijt & Kormos, 2010). Ouderschap Blijft: Begeleide Omgang en Bemiddeling is bedoeld voor scheidende of gescheiden ouders van kinderen van 0 tot 12 jaar oud waarbij de omgang tussen het kind en de uitwonende ouder niet plaatsvindt of problematisch verloopt. Het doel is dat het kind omgang heeft met de uitwonende ouder volgens de door de ouders overeengekomen afspraken. De methodiek is erop gericht om de communicatie bij de ouders te herstellen en ook het contact en de omgang tussen de uitwonende ouder en het kind. Dit gebeurt op een manier dat het kind loyaal kan zijn naar beide ouders.
2396 2397 2398 2399 2400 2401 2402 2403 2404 2405
Er valt te concluderen dat de effectiviteit van het aanbod voor het grootste deel nog onbekend is. Dit is voor een belangrijk deel te wijten aan het feit dat er onvoldoende (Nederlands) onderzoek naar de betreffende interventie is gedaan. Uit verschillende kleinschalige studies is wel gebleken dat begeleide omgangsregelingen redelijk succesvol zijn in het bereiken van het gestelde doel: ouders zelfstandig het contact tussen kind en uitwonende ouder te laten regelen. Bijna de helft van de helft van de ouders voeren de gemaakte afspraken na een jaar nog uit. Vanuit internationaal onderzoek zijn er veelal positieve indicaties over de effectiviteit van de verschillende interventies. Daarnaast zijn enkele interventies die in het buitenland als effectief zijn ervaren nog niet in Nederland worden ingezet.
2406 2407 2408 2409 2410 2411 2412 2413 2414 2415 2416 2417 2418 2419 2420 2421 2422 2423 2424 2425 2426 2427 2428 2429 2430 2431 2432
Het Lorentzhuis heeft ruime ervaring opgedaan met behandeling van partnerproblematiek in groepsverband, specifiek voor vecht scheidende ouders en hun kinderen. (van Lawick, 2012)
Interventies gericht op relatie-ondersteuning Tot slot besteden we in dit hoofdstuk aandacht aan interventies die zich richten op het versterken van de relatie tussen partners. Dit doen we vanuit twee perspectieven. In de eerste plaats zijn deze interventies relevant doordat zij kunnen worden aangeboden aan ouders als er signalen zijn dat de relatie tussen ouders aan het verslechteren is. Gezien de negatieve effecten die van een echtscheiding, en specifieker een conflictueuze relatie tussen ouders, uitgaan, is het voor de ontwikkeling van het kind wenselijk om interventies aan te bieden bij het signaleren van relatieproblemen. Ten tweede kunnen deze interventies ingezet worden als ouders een nieuwe relatie beginnen. Het vormgeven van een nieuwe relatie als stiefgezin blijkt niet altijd even eenvoudig (Cottyn, 2009; Haverkort & Spruijt, 2012). In potentie kunnen spanningen zo hoog oplopen dat een nieuwe scheiding plaatsvindt. Om dit te voorkomen kan het raadzaam zijn om ouders ondersteuning te bieden bij het vormgeven van hun nieuwe relatie. In 2010 heeft het Nederlands Jeugdinstituut in opdracht van ZonMw (ministerie van VWS) een verkennende studie gedaan naar relatie-ondersteunend aanbod in CJG’s. Belangrijke conclusies met betrekking tot een goede relatie zijn: Een goede partnerrelatie komt het welbevinden van partners en van kinderen ten goede Openheid en communicatie kunnen sleutels zijn om de kwaliteit van de partnerrelatie te verbeteren Het gebruik van programma’s kan de kwaliteit van de partnerrelatie verbeteren Het onderzoek naar programma’s vertoont lacunes. Er bestaat geen inzicht in de effectiviteit van de programma’s (Anthonijsz, Dries, Berg-le Clercq, & Chênevert, 2010). 61
2433 2434 2435 2436 2437 2438 2439 2440 2441 2442 2443 2444 2445 2446 2447 2448 2449 2450 2451 2452 2453 2454 2455 2456 2457 2458 2459 2460 2461 2462 2463 2464 2465 2466 2467 2468 2469 2470 2471 2472 2473 2474 2475 2476 2477 2478 2479 2480 2481 2482 2483
Dit onderwerp sluit ook aan op de ontwikkeling van versterking van de eerstelijnszorg voor jeugd en gezin, bijdragen aan het gezond opvoeden en opgroeien voor ieder kind. Dit sluit aan bij de visie en uitgangspunten van de landelijke overheid zoals: de vraag van kind en ouders is leidend bijtijds erbij zijn, zoveel als nodig en niet meer dan noodzakelijk versterken van eigen kracht van kind, ouders, professionals en basisvoorzieningen integrale benadering: één kind, één gezin, één plan. Bij dit onderdeel bespreken wij daarom ook de interventies gericht op relatieversterking. Een langdurige veilige relatie, blijkt uit herhaald wetenschappelijk onderzoek, is de belangrijkste factor die bijdraagt aan individueel geluk. Door alert te zijn op beginnende problemen, snel in te grijpen en effectief samen te werken, kan worden voorkomen dat problemen escaleren. In de verkennende studie van Anthonijsz en collega’s (2010) is een schets gegeven van het huidige Nederlandse aanbod van educatieve, c.q. preventieve programma’s over relatieondersteuning. Het hulpverleningsaanbod bij relatieproblemen en echtscheiding viel buiten het bestek van die studie. In de praktijk is er sprake van een geleidelijke overgang van vragen om relatieondersteuning en vragen rond scheiding. Daarom noemen wij een aantal organisaties die op relatiegebied actief zijn: de Nederlandse Vereniging voor Relatie en Gezinstherapie (NVRG), GGZ, Stichting EFT (Emotionally Focused Therapy) en het AMW. Het Algemeen Maatschappelijk werk biedt partnerrelatiegesprekken aan en gebruikt diverse methodieken met een systeemgerichte invalshoek (De Monnich, 2004). Uit al deze programma’s kunnen werkzame factoren gedestilleerd worden voor relatieversterking. In Nederland wordt vanuit 8 min of meer geïnstitutionaliseerde initiatieven een expliciet preventief relatie ondersteunend aanbod gedaan; 4 initiatieven hebben een kerkelijke achtergrond en 4 programma’s niet. Hulpverleningsinstellingen en particuliere therapeutische praktijken gaan in op vragen om hulp. Therapeuten stellen dat hun aanbod ook een preventief karakter heeft omdat verergering van de situatie kan worden voorkomen. De ervaring van veel therapeuten is dat mensen in een te laat stadium hulp en begeleiding zoeken. Ook hulpverleningsinstellingen en therapeuten zouden in een eerder stadium kunnen werken aan (primaire) preventie. Zo zien we in de praktijk voorbeelden: de particuliere praktijk ‘Insight or out’ (www.insightorout.nl ) biedt ‘relatieopfriscursussen’ aan. De praktijk ‘Lab of Love’ (www.thelaboflove.com) richt zich onder andere op ‘het verdiepen van een bestaande relatie, en het herstellen van kleine haarscheurtjes in een relatie’. Met de LoveScan biedt The Lab of Love een instrument waarmee partners zich bewuster worden van wie ze zijn in een relatie. Een voorbeeld van een min of meer geïnstitutionaliseerd Nederlands programma is Marriage Encounter, een initiatief van de Spaanse pater Calvo. Dit programma werd via de V.S. en Vlaanderen in 1976 in Nederland geïmplementeerd. Het recent ontwikkelde programma ‘De Tijd van je Leven’ heeft een breder doel dan alleen relatieondersteuning. Het richt zich op het bredere gezinsfunctioneren en besteedt ook aandacht aan opvoeden. Zij willen graag alle gezinnen bereiken en zijn niet gestart vanuit een kerkelijke organisatie. Het doel van de methodiek is het versterken van onderlinge verbanden tussen de ouders. Aanvullend aan de ondersteuning van gezinnen door professionals, draagt de Tijd van je Leven bij aan het versterken van de ‘Village’ (het op elkaar betrokken zijn en met elkaar meeleven van ouders en gezinnen). Ook FamilyLife richt zich op een breder werkveld; men organiseert vader/zoon, vader/dochter en moeder/dochter weekenden. Het programma van Stichting NET, ‘Helemaal jezelf in relatie met de andere partner’ is niet specifiek op beide ouders gericht. Deelname staat ook open voor alleenstaande ouders. De module Partnersteun van Triple P is minder vormend dan wel preventief/hulpverlenend van aard. Het richt zich zowel op ouders die willen werken aan hun relatie, als op ex-partners in geval van scheiding. 62
2484 2485 2486 2487 2488 2489 2490 2491 2492 2493
Het huidige aanbod in Nederland gericht op verbetering van de partnerrelatie en verbetering van de communicatie is – gezien de potentiële doelgroep – kwantitatief niet uitgebreid in omvang te noemen (zie tabel 6). In het algemeen richt men zich wel op de totale populatie. Niet duidelijk is hoe de aanbieders van programma’s denken over uitbreiding van het aanbod gerelateerd aan de feitelijke deelname, afstemming aanbod op specifieke doelgroepen, hoe potentiële deelnemers gemotiveerd kunnen worden en het publieke draagvlak van het aanbod. Een enkele aanbieder merkt op dat motivering van deelnemers de laatste tijd lastig wordt gevonden. Deze notie is in zijn algemeenheid ook in Amerikaanse literatuur terug te vinden. Tabel 6. Nederlands relatie ondersteunend aanbod Naam
Effectiviteit
Family Factory: De Tijd van je Leven
-
FamilyLife
-
Helemaal jezelf in relatie met de andere partner (Gordoncursus) Marriage Encounter (katholiek)
-
Marriage Encounter (protestants)/ Basisweekend Protestants Marriage Encounter Marriage Course Nederland
-
Partnersteun (Triple P-module)
-
EFT (Emotionally Focused Therapy)
Wel onderzocht, erkend in internationale reviews als meest effectieve methodiek bij relatieproblemen Wordt momenteel op effectiviteit onderzocht; gebaseerd op EFT
-
-
EFT-Houd me vast programma
2494 2495 2496 2497 2498 2499 2500 2501 2502 2503 2504 2505 2506 2507 2508 2509
Groepsbehandeling relatieproblematiek/echtparengroep –GGZ Drenthe, de Keerkring Bron: Verkennende studie Relatie ondersteunend aanbod Centra Jeugd en Gezin, Anthonijsz et. al. (2010). Bij dit overzicht moet opgemerkt worden dat de meeste Nederlandse programma’s bewerkingen zijn van buitenlandse voorbeelden. Het wordt niet geheel duidelijk in hoeverre de buitenlandse voorbeelden zijn aangepast aan Nederlandse doelgroepen en ontwikkelingen. Gelijktijdig wordt opgemerkt dat wat betreft het aanbod van bewerkte buitenlandse programma’s, de kwaliteit van het aanbod in Nederland positief wordt beïnvloed door uitwisseling van internationale ervaringen. Zo werken de twee Nederlandse initiatieven van Marriage Encounter samen. Op Europees- en wereldniveau worden praktijkervaringen gebundeld en worden de programma’s telkens bijgesteld. Indicaties van de effecten van buitenlandse programma’s: Vaardigheidstrainingen hebben een groter bereik dan educatieve programma’s Therapie/counseling is effectiever dan preventief bedoelde programma’s Stellen die 6-10 jaar samenwonen laten een sterker effect zien dan net samenwonende stellen Omvang van een programma van 20 uur heeft een groter effect dan korter durende programma’s 63
2510 2511 2512 2513 2514 2515 2516 2517 2518
Er is geen verschil in effect tussen aanbod van kerkelijke instellingen en niet kerkelijke instellingen.
Concluderend komt naar voren dat het aanbod van relatie-ondersteunende interventies wel ruim is, maar dat dit nog onvoldoende op effectiviteit is onderzocht. Ook richt het aanbod zich voor het grootste deel op preventie en op jonge partners. Een vertaling richting echtscheidingsproblematiek is niet direct zichtbaar. Het is dan ook onduidelijk of het huidige aanbod geschikt is voor partners met relatieproblemen en dreigende echtscheiding. Voor partners die gezamenlijk een nieuw samengesteld gezin (stiefgezin) gaan vormen, bieden de interventies positieve perspectieven.
2519 2520 2521 2522 2523 2524 2525 2526 2527 2528 2529 2530 2531 2532 2533 2534 2535 2536 2537 2538 2539 2540 2541 2542 2543 2544 2545 2546 2547 2548 2549 2550 2551 2552 2553 2554 2555 2556 2557 2558 2559
Conclusies met betrekking tot de uitgangsvragen 3, 4 en 5: Interventies Op basis van bovenstaande tekst trekt de werkgroep een aantal conclusies. Deze conclusies zijn gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek, theorie en consensus onder experts. De belangrijkste risicofactoren voor kinderen voor, tijdens en na een ouderlijke scheiding zijn: 1. huiselijk geweld en kindermishandeling 2. psychologische oorlogsvoering tussen de ouders 3. ernstige en langdurige ouderlijke conflicten 4. instabiele inwonende ouder of ouders 5. slechte band met de inwonende ouder 6. 7. 8. 9.
aantal bijkomende veranderingen financiële problemen slechte band met de stiefouder (indien aanwezig) slechte band met de uitwonende ouder.
Op 1 maart 2009 is de Wet bevordering voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding in werking getreden. Daarin is opgenomen dat ouders eerst een ouderschapsplan moeten opstellen alvorens te kunnen scheiden. Na meer dan 90 procent van de scheidingen behouden beide ouders gezamenlijk ouderlijk gezag. In uitzonderingsgevallen kan de rechter beslissen tot eenhoofdig gezag aan een ouder. In het ouderschapsplan moet worden aangegeven op welke wijze kinderen bij de afspraken in het plan zijn betrokken. Dus is het van belang eerst te kijken naar de afspraken in het ouderschapsplan en vervolgens naar de ontwikkelingscondities voor het kind. Hoe is het gesteld met de primaire zorg voor het kind en met de veiligheid van de directe omgeving. Voor een positieve ontwikkeling van het kind gaat het vooral om de kwaliteit van de ouder-kindrelatie. Die kwaliteit is belangrijker voor een goede aanpassing van kinderen na de scheiding dan afspraken over de kwantiteit van het contact met beide ouders na de scheiding. Op basis van de informatie over ouderschapsplan en de ontwikkelingscondities inclusief de kwaliteit van de band met beide ouders, kan naar de zorg- en contactregeling worden gekeken. Als uit die afweging blijkt dat een kind ernstige problemen heeft vanwege chronische ouderlijke conflicten, is het belangrijk (nogmaals) te adviseren dat ouders hun conflicten leren beheersen. Als dat niet lukt en het contact met de uitwonende ouder dan ernstig nadeel oplevert voor de geestelijke of lichamelijke ontwikkeling van het kind, is het al dan niet tijdelijk stopzetten van het contact met de uitwonende soms een noodzakelijke maatregel. Vroeger was de gangbare regeling na een scheiding dat een kind bij moeder woonde en elke week of om de veertien dagen een weekend naar vader ging. Tegenwoordig wordt meestal in het verplichte ouderschapsplan een regeling afgesproken die past bij de ontwikkeling van het kind en de situatie van de ouders. 64
2560 2561 2562 2563 2564 2565 2566 2567 2568 2569 2570 2571 2572 2573 2574 2575 2576 2577 2578 2579 2580 2581 2582 2583 2584 2585 2586 2587 2588 2589 2590 2591 2592 2593 2594 2595 2596 2597 2598 2599 2600 2601 2602 2603 2604 2605 2606 2607 2608 2609
Op basis van diverse onderzoeken kunnen wel enkele algemene adviezen worden gegeven: Baby’s (0-2 jaar) moeten vooral de kans krijgen om zich te hechten. Langdurig weg uit de vertrouwde omgeving is niet aan te raden. Een paar keer per week een paar uur contact is aan te bevelen. Communicatie tussen de ouders is belangrijk. Peuters (2-4jaar) exploreren hun (kleine) wereld. Meestal kunnen zij wat langer dan een paar uur van de inwonende ouder (meestal moeder) weg. Maar ten minste wekelijks contact met vader en duidelijke afspraken zijn aan te bevelen. Basisschoolleerlingen (5-12 jaar) hebben vooral ook behoefte aan duidelijkheid en structuur. Deze kinderen willen vaak inspraak over de zorg- en contact- of omgangsregeling. Maar de ouders moeten beslissen en het liefst samen. Oudere kinderen (twaalf jaar en ouder) willen vaak zelf bepalen hoe vaak en wanneer zij de andere ouder zien. Het beste is dat ouders en kinderen overleggen maar ouders moeten bedenken dat zij verantwoordelijk blijven. Hendriks (2012) stelt dat een passende contactregeling altijd maatwerk is en dat rekening moet worden gehouden met het gezinssysteem van voor de scheiding, de ontwikkelingsfase van het kind, en de kwaliteit van de band met de ouders zoals die voor de scheiding is opgebouwd. Uit onderzoek kan daar nog aan worden toegevoegd dat rekening moet worden gehouden met de mate van conflict tussen de ouders. Bovendien blijkt het van belang dat de inwonende ouder het contact met de uitwonende ouder ondersteunt (Spruijt & Kormos, 2010). Tenslotte geldt voor elke regeling dat het heel belangrijk is voor kinderen dat ouders het met elkaar eens zijn of worden over de regeling. Er bestaan in Nederland diverse interventies die tot doel hebben kinderen, ouders en gezinnen te ondersteunen als er sprake is van scheidingsproblematiek. Deze interventies zijn echter lang niet altijd algemeen bekend en worden bovendien niet in het hele land aangeboden. De focus ligt vooral op preventieve interventies gericht op de gehele periode voor, tijdens en na de scheiding. Uit verschillende rapporten in de jeugdzorg, analyses van cliëntprofielen en dossieronderzoek blijkt dat bij veel kinderen die nu in de jeugdzorg terecht komen, sprake is van scheidingsproblemen of ouders met problemen in de relatie. Terwijl het aanbod of de hulp niet is afgestemd op deze problematiek. Sterker nog: de vraag is of deze kinderen wel in de jeugdzorg terecht waren gekomen als er eerder/beter hulp was ingezet specifiek op echtscheidingsproblemen. In de Databank Effectieve Jeugdinterventies zijn drie interventies erkend als goed theoretisch onderbouwd. Deze programma’s richten zich op kinderen die een echtscheiding van hun ouders meemaken. Het betreft de kindgerichte interventies Kinderen in Echtscheiding Situatie (KIES), JES! Het Zwolsche Brugproject en Dappere Dino’s. In 2013 is in Nederland de eerste RCT verschenen die laat zien dat een programma (KIES) bewezen effectief is. Diverse interventies worden op school aangeboden en zijn vaak zowel educatief als therapeutisch van aard. Het gaat om het verhelderen van verwarrende en pijnlijke zaken rondom de scheiding; het bieden van een veilige omgeving om moeilijke zaken te verwerken, om vaardigheden te ontwikkelen leren om te gaan met negatieve gevoelens en moeilijke gezinsomstandigheden, en om de ouder-kind communicatie te verbeteren. Over het algemeen zijn deelnemers meestal zeer tevreden zijn over het gevolgde programma. Kinderen zeggen veel geleerd te hebben over de scheiding en ook dat de relaties met de verschillende gezins- en familieleden zijn verbeterd. Maar methodisch goed opgezette studies naar langere termijneffecten van programma’s voor scheidingskinderen zijn nog zeldzaam. Het CODIP programma is bewerkt voor Nederland en TNO heeft een eerste onderzoek uitgevoerd. Het KIES-programma voor kinderen van 8 65
2610 2611 2612 2613 2614 2615 2616 2617 2618 2619 2620 2621 2622 2623 2624 2625 2626 2627 2628 2629 2630 2631 2632 2633 2634 2635 2636 2637 2638 2639 2640 2641 2642 2643 2644 2645 2646 2647 2648 2649 2650 2651 2652 2653 2654 2655 2656 2657 2658 2659
tot en met 12 jaar is tot nu toe het enige programma in Nederland dat volgens betrouwbare methodologische criteria is onderzocht (een RCT). De resultaten van dit onderzoek naar de effecten van het KIES-programma laten duidelijk zien hoe waardevol een dergelijk programma is voor scheidingskinderen. Er zijn vooralsnog in Nederland geen erkende oudergerichte interventies voor gezinnen voor, tijdens en na scheiding. Wel worden momenteel voorbereidingen getroffen om Triple P Transitions in Nederland te implementeren. Over ouderprogramma’s concludeerde Douglas (2006) dat ouderprogramma’s nog onvoldoende op methodisch verantwoorde wijze zijn onderzocht. Wel zijn ouders die een programma hebben gevolgd in het algemeen erg tevreden over het programma. Ook lijkt duidelijk dat het volgen van een programma de mate van ouderlijke conflicten reduceert. Bovendien blijkt het opvoedgedrag van ouders te verbeteren en wordt hun kennis over het thema kinderen en scheiding vergroot. Meer onderzoek is echter nodig. Het aanbod relatie-ondersteunende interventies is wel ruim, maar nog onvoldoende op effectiviteit onderzocht. Ook richt het aanbod zich voor het grootste deel op preventie en op jonge partners. Een vertaling richting echtscheidingsproblematiek is niet direct zichtbaar. Het is dan ook onduidelijk of het huidige aanbod geschikt is voor partners met relatieproblemen en dreigende echtscheiding. Voor partners die gezamenlijk een nieuw samengesteld gezin (stiefgezin) gaan vormen bieden de interventies wel enige aanknopingspunten. Ook kan het maken van een Stiefplan behulpzaam zijn als er een nieuw gezin wordt gestart. Dit Stiefplan is gemaakt door Nieuw Gezin Nederland (Stichting Stiefgezinnen Nederland). Door vooraf met de nieuwe partner afspraken te maken over de opvoeding van de kinderen en stiefkinderen en door verwachtingen te bespreken en op elkaar af te stemmen, kunnen veel problemen worden voorkomen. Het Stiefplan is gebaseerd op het ouderschapsplan. Het is ook een plan met afspraken over en met de kinderen, met het verschil dat je het Stiefplan samen met de nieuwe partner invult omdat je de wens en het verlangen hebt om juist bij elkaar te blijven. De nieuwe partners vullen het plan vrijwillig in, bijvoorbeeld voordat ze gaan samenwonen. Partners die al jaren in een samengesteld gezin samenwonen kunnen met het op te stellen Stiefplan hun samengestelde gezin evalueren. Is het nieuwe gezin mee- of tegengevallen? Wat is er gelukt en wat (nog) niet? Waar loop je tegenaan, wat zijn wensen en wat zou je anders willen. Hoe maak je lastige onderwerpen bespreekbaar? Wanneer je pas gaat samenwonen als de kinderen uit huis zijn heeft het samenwonen met een nieuwe partner nog steeds impact op het gezin. Volwassen kinderen zijn gewend aan het ouderlijk huis en een eigen sfeer. Daarnaast zijn volwassen kinderen kritisch ten opzichte van de nieuwe partner. Is hij wel goed voor moeder nu ze alleen is vragen ze zich af. Of is zij wel zorgzaam voor vader? In het Stiefplan staat: elkaars voorgeschiedenis gemeenschappelijke wensen en doelen wat de kinderen willen wat de kinderen verwachten wat ieder individueel belangrijk vindt wat ieder nodig heeft 66
2660 2661 2662 2663 2664 2665 2666
Na een jaar samenwonen kunnen de gezinsleden in het samengesteld gezin het plan opnieuw doornemen.
2667
Overige overwegingen
2668 2669 2670 2671 2672 2673 2674 2675 2676 2677 2678 2679 2680 2681 2682 2683 2684 2685 2686 2687 2688 2689 2690 2691 2692 2693 2694 2695 2696 2697 2698 2699 2700 2701 2702 2703 2704 2705 2706 2707 2708 2709
Vanuit de politiek en de sector/werkveld komen er steeds meer geluiden dat er ook aandacht moet zijn om te investeren in de relatie tussen de ouders. Beleid en interventies zouden gericht moeten zijn op het bevorderen en versterken van duurzame relaties.
De effectiviteit van hulpverlening wordt door meer bepaald dan alleen een interventie. Ook algemeen werkzame factoren spelen hierbij een rol. Algemeen werkzame factoren betreffen de ingrediënten van de hulp die tot het resultaat bijdragen ongeacht de soort behandeling en doelgroep. Bekende voorbeelden van deze factoren zijn (Van Yperen, Van der Steege, Addink & Boendermaker, 2010): - Aansluiten bij de motivatie van de cliënt. - Goede kwaliteit van de relatie cliënt-behandelaar. - Een goede structurering van de interventie (duidelijke doelstelling, planning en fasering). - Een goede ‘match’ van de aanpak met het probleem en de hulpvraag. - Uitvoering van de interventie zoals deze uitgevoerd hoort te worden. - Professionaliteit (goede opleiding en training) van de behandelaar. - Goede werkomstandigheden van de behandelaar (zoals draaglijke caseload, goede ondersteuning, veiligheid van de hulpverlener). Algemeen werkzame factoren dragen in belangrijke mate bij aan de effectiviteit van hulp. Daarnaast komt het in de praktijk vrijwel niet voor dat er slechts één interventie wordt ingezet bij deze doelgroep: interventies worden gestapeld en ook daarbuiten wordt er op meerdere manieren hulp verleend. Toch is het om een aantal redenen gerechtvaardigd om hier in te zoomen op losse interventies. Ten eerste bevatten interventies technieken die feitelijk als algemeen werkzame factoren opereren. Denk hierbij aan het structureren van de hulp door doelgericht te werken. Ten tweede bevatten interventies technieken die invloed hebben op de kwaliteit van de algemeen werkzame factoren, zoals technieken die helpen om de kwaliteit van de therapeutische relatie goed vorm te geven. Ten slotte zijn er in de literatuur aanwijzingen te vinden dat door het gebruik van specifieke methodieken – mits goed geïmplementeerd – er een betere koppeling tot stand komt tussen de problemen waar de jeugdige / de opvoeder mee kampt en de aanpak (Van Yperen et al., 2010). Het feit dat het weinig voorkomt dat er een enkele interventie wordt ingezet, wil niet zeggen dat ‘stapelen’ de voorkeur zou moeten hebben. Dit geldt des te sterker als er weinig aandacht is voor therapie-trouw: het uitvoeren van de interventie zoals bedoeld. Stapelen kan leiden tot een opeenhoping van ‘halve interventies’. In zo’n geval verdient het verbeteren van de oorspronkelijke interventie de voorkeur. De rol van diversiteit in interventies Om jeugdigen met een lichtverstandelijke beperking (LVB) te laten profiteren van een interventie is het noodzakelijk de interventie en de randvoorwaarden aan te passen aan de vaardigheden, beperkingen en mogelijkheden van deze jeugdigen. Op basis van literatuuronderzoek en interviews met professionals hebben De Wit, Moonen en Douma (2011) de Richtlijn Effectieve Interventies LVB ontwikkeld. Hierin worden aanbevelingen gedaan voor het ontwikkelen, aanpassen en uitvoeren van interventies. De aanbevelingen hebben betrekking op de volgende factoren: - Uitgebreidere diagnostiek voorafgaand aan de interventie. - Afstemming van de communicatie tussen jeugdige en hulpverlener. - Concreet maken van de oefenstof. 67
2710 2711 2712 2713 2714 2715 2716 2717 2718 2719 2720 2721 2722 2723 2724 2725 2726 2727 2728 2729 2730 2731 2732 2733 2734 2735 2736 2737 2738 2739 2740 2741 2742 2743 2744 2745 2746 2747 2748 2749 2750 2751 2752 2753 2754 2755
-
Structureren en vereenvoudigen van oefenstof en informatie. Betrekken van het netwerk en generalisatie van het geleerde naar andere situaties en omgevingen. Creëren van een veilige positieve leefomgeving.
In aanvulling op de literatuur komen er vanuit de praktijk een aantal belangrijke overwegingen Informatie over het ondersteuningsaanbod voor ouders en jeugd is zowel voor ouders als voor professionals moeilijk te vinden. Het overzicht ontbreekt en dit bemoeilijkt de toeleiding. Het is belangrijk dat er een overzicht aanwezig is van het ondersteuningsaanbod voor ouders en jeugdigen. Niet alleen de jeugdzorgprofessionals moeten beschikken over die kennis en over de vaardigheden daar mee om te gaan. Ook het onderwijs, de kinderopvang en andere relevante velden. Zij hebben een belangrijke signalerende taak. Breng in kaart welk aanbod er beschikbaar is voor jeugd en ouders, uitgesplitst naar doel, doelgroep, inhoud programma, kosten etc. en zorg ervoor dat hieraan publiciteit wordt gegeven. Professionals en organisaties die met kinderen werken, weten vaak niet zo goed hoe ze moeten omgaan met informatieverstrekking aan ouders die gescheiden zijn. Zij missen een voorbeeldprotocol of handleiding waarin zij kunnen opzoeken hoe om te gaan met hun informatieplicht naar (uitwonende) ouders. Faciliteer het ontwikkelen of een handleiding en maak gebruik van de landelijke en regionale expertise. Echtscheiding moet vanuit een bredere context worden bekeken. Wat is passende hulp voor ouders en kinderen, individuele ondersteuning, relatietherapie, mediation, wat kan laagdrempelig aangeboden worden? Welke interventies kunnen nog meer van betekenis zijn, zoals Signs of Safety en Video Home training. Aan de klankbordgroep leden en verschillende experts is ook gevraagd of er specifieke programma’s of interventies zijn voor jeugdigen met een licht verstandelijke beperking. Dit is vooralsnog niet bekend. Volgens praktijkdeskundigen is het in algemene zin belangrijk dat een interventie aansluit bij de doelgroep. Voor jongeren met een andere culturele achtergrond en hun ouders blijven de grote lijnen hetzelfde. Wel is het belangrijk dat op detailniveau de gegeven voorbeelden en rollenspellen aansluiten. Ook moet goed worden nagegaan of er sprake is van een goede communicatie omdat taalproblemen en culturele aspecten gauw tot misverstanden leiden. Het is in sommige culturen niet gebruikelijk om te zeggen dat je iets niet begrijpt. In de richtlijn opvoedingsondersteuning is informatie opgenomen over randvoorwaarden voor interventies voor ouders met een niet-westerse achtergrond. Deze randvoorwaarden kunnen ook meegenomen worden bij interventies specifiek voor echtscheiding. Randvoorwaarden voor het uitvoeren van interventies zijn waakzaam op vooroordelen, belangstelling, flexibel met de tijd omgaan en een positieve benadering. Het opbouwen van een vertrouwensrelatie kan relatief veel tijd kosten (Knipscheer et al., 2004). Kennis van de culturele achtergrond is wenselijk en het verstaan van de taal vergemakkelijkt het contact. Het bevorderen van het denken vanuit de eigen kracht en kwaliteit is een belangrijk onderdeel in het gebruiken van interventies. In de Meetladder Diversiteit zijn factoren opgenomen die van belang zijn voor het slagen van interventies (Pels et al., 2009).
68
2756 2757 2758 2759 2760 2761 2762 2763 2764 2765 2766 2767 2768 2769 2770 2771 2772 2773 2774 2775 2776 2777 2778 2779 2780 2781 2782 2783 2784 2785 2786 2787 2788 2789 2790 2791 2792 2793 2794 2795 2796 2797 2798 2799 2800 2801 2802 2803 2804 2805 2806
Aanbevelingen Op basis van de conclusies en de overige overwegingen doet de werkgroep de volgende aanbevelingen: 16. Neem kennis van de belangrijkste risicofactoren en van bestaande regelingen voor ouders en jeugdigen: a. Weet dat de belangrijkste risicofactoren zijn voor problemen bij jeugdigen vóór, tijdens en na de scheiding: familiaal geweld, ernstige en langdurige ruzies tussen ouders, een slechte band met de inwonende ouder, de eventuele stiefouder en/of de uitwonende ouders en het aantal bijkomende veranderingen, inclusief financiële achteruitgang. b. Ken de belangrijkste punten uit de Wet voortgezet ouderschap en zorgvuldige scheiding en van het ouderschapsplan. 17. Informeer naar de gezagssituatie van de ouders bij het maken van afwegingen voor een bepaalde zorg- en contactregeling of een bepaalde omgangsregeling. Voor de jeugdigen is het belangrijk dat ouders het eens zijn over de regeling. a. Houd bij het opstellen van een passende contactregeling rekening met het gezinssysteem vóór de scheiding, de ontwikkelingsfase van de jeugdige, de kwaliteit van de band met de ouders, de woonsituatie en de mate van conflict tussen de ouders. b. Is er sprake van gezamenlijk ouderlijk gezag, kijk dan eerst naar de afspraken in het ouderschapsplan en vervolgens naar de ontwikkelingscondities van de jeugdige (hoe is de veiligheid en zorg voor de jeugdige geregeld, wat is het toekomstperspectief?). c. Als blijkt dat een jeugdige ernstige problemen heeft vanwege chronische ouderlijke conflicten, onderneem dan eerst (hernieuwde)pogingen om ouders te leren hun conflicten te beheersen. Eventueel kan de rechter de zaak opnieuw beoordelen. d. Is er sprake van eenhoofdig gezag dan gelden soortgelijke overwegingen als bij gezamenlijk gezag, maar nu voor de omgangsregeling. Pogingen om de ouders te leren hun conflicten te beheersen verdienen de voorkeur. Daarna kan eventueel de rechter opnieuw om een oordeel worden gevraagd. 18. Is er sprake van scheiding of heftige conflicten tussen de ouders, richt de begeleiding dan zowel op de ouders als op de jeugdige. Het horen en betrekken van meerdere informanten (de jeugdige, school, familieleden, huisarts) kan noodzakelijk zijn. Neem kennis van het aanbod in de regio aan interventies voor jeugdigen, ouders en gezinnen. Voorkom een zoektocht naar juiste hulp. 19. Betrek de ouders bij de ondersteuning. Schenk daarbij aandacht aan de relatie tussen de ondersteuning en de opvoeding. Houd ook rekening met de leeftijd en de ontwikkelingsfase van de jeugdige. 20. Maak ouders bewust dat het belangrijk is voor jeugdigen dat zij hun conflicten dienen te beheersen. Stimuleer ouders om deel te nemen aan programma’s die gericht zijn op het leren beheersen van ruzies, op mediation, en op het versterken van hun (ouder) relatie of om deel te nemen aan individuele hulpverlening. 21. Stimuleer ouders en kinderen van scheidende of gescheiden ouders deel te nemen aan een programma zoals KIES, JES! Het Zwolsche Brugproject of Dappere Dino’s. Adviseer zo nodig individuele hulpverlening. 22. Weet dat bij nieuwe gezinnen na een scheiding de gezinsverhoudingen nog complexer worden: Adviseer aanwezige stiefouders om zich vooral de eerste tijd buiten de opvoeding te houden; 69
2807 2808 2809 2810
Wijs de biologische ouder op haar/zijn spilfunctie in het nieuwe gezin; Informeer partners in stiefgezinnen op het bestaan van groepsbijeenkomsten voor (stief)ouders.
2811
70
2812
14. Samenwerking met ouders en het netwerk
2813 2814 2815
Knelpunt: Hulpverleners zijn afhankelijk van scheidende ouders en van andere partijen.
2816
Uitgangsvragen 6 en 7
2817 2818
Uitgangsvraag 6: Hulpverleners en ouders
2819 2820 2821
Vraag 6.1
Hoe kunnen hulpverleners omgaan met ouders die niet willen meewerken?
2822 2823
Vraag 6.2
Hoe kunnen ouders betrokken worden bij en omgaan met hun kinderen in en na een echtscheiding?
2824 2825
Vraag 6.3
Welke kennis heeft een beroepskracht nodig om ouders te kunnen adviseren over het hulpaanbod?
2826 2827
Vraag 6.4
Hoe kunnen hulpverleners buiten ouderlijke conflicten blijven en ouders motiveren hun onderlinge conflicten te beheersen?
2828 2829
Vraag 6.5
Hoe kunnen hulpverleners omgaan met een eventuele nieuwe partner van moeder en/of vader?
2830 2831 2832 2833 2834 2835 2836 2837 2838 2839 2840 2841 2842 2843 2844 2845 2846 2847 2848 2849 2850 2851 2852 2853 2854 2855
De uitgangsvragen 6.1. t/m 6.5 hebben allemaal betrekking op het omgaan van hulpverleners met kinderen en ouders voor, tijdens en na de scheiding. Professionals in de zorg voor jeugd hebben de brede maatschappelijk taak “helpen bij het opgroeien en opvoeden” (Zwikker & Hens, 2009). Goede hulpverlening bestaat niet alleen uit effectieve interventies, maar zeker ook uit een effectieve professional. Zoals Van Yperen e.a. (2010) stellen is de professional een cruciaal onderdeel van een effectieve hulpverlening. Dit geldt uiteraard ook voor de hulpverlening bij problemen rond scheiding. Of een professional effectief is wordt volgens Van Yperen e.a. (2010) bepaald door algemene kenmerken zoals een relatie kunnen opbouwen en volgens een duidelijke structuur werken, én door specifieke kenmerken. Bij de specifieke kenmerken gaat het erom dat de professional: Goede kennis heeft over de specifieke doelgroep; Vaardig is in het kunnen inzetten en toepassen van de aangewezen specifieke hulpvormen, dan wel er naar kan verwijzen; Weten welke valkuilen er zijn bij de hulp aan een specifieke doelgroep en hoe zij die kunnen vermijden. Daar valt nog aan toe te voegen dat professionals ook over een bepaalde houding of attitude moeten beschikken om ouders en jeugdigen het vertrouwen te geven dat zij geholpen zullen worden. Vertalen we dit naar scheiding, dan is van belang dat jeugdzorgprofessionals te maken krijgen met zowel de kinderen in een scheidingssituatie als de scheidende/gescheiden ouders. In het algemene profiel van de jeugdzorgwerker en de gedragswetenschapper in de jeugdzorg wordt deze dubbele doelgroep niet nader gespecificeerd. In deze richtlijn vullen we de competentieprofielen rond dit thema aan. Daarbij richten we ons vooral op de meest relevante en moeilijkste groep, die van 71
2856 2857 2858 2859 2860 2861 2862 2863 2864 2865 2866 2867 2868 2869 2870 2871 2872 2873 2874 2875 2876 2877 2878 2879 2880 2881 2882 2883 2884 2885 2886 2887 2888 2889 2890 2891 2892 2893 2894 2895 2896 2897 2898 2899 2900 2901 2902 2903
kinderen van gescheiden of scheidende ouders met (ernstige) problemen. Ouders zijn dan vaak verwikkeld in een vechtscheiding. Voor professionals in de jeugdzorg is het behandelen van kinderen in een echtscheidingssituatie vaak een dilemma. Zo zijn in echtscheidingssituaties de belangen van ouders en het kind in veel gevallen niet overeenkomstig. Antokolskaia en Coenraad (2010) gaan in op de vraag of de belangen van het kind en van de ouders in het nieuwe scheidingsrecht wel voldoende met elkaar in evenwicht zijn. Kinderen zouden in elk geval meer betrokken moeten worden bij afspraken die rechtstreeks op hen betrekking hebben. De jeugdzorgprofessional moet op zoek gaan naar de best mogelijke oplossingen voor het kind en tegelijk rekening houden met de belangen van ouders. Het uitgangspunt daarbij is om samen met de ouders te formuleren wat hun gezamenlijke doel is voor het kind. Dat is immers ook in het belang van de ouders. Vanuit de formulering van het gezamenlijk doel kan worden gekeken hoe te komen tot ontwikkelingsbevorderende oplossingen (Cottyn, 2009). Duijvesteijn en Noordink (2012) formuleren dit als volgt: Behandeling en begeleiding van scheidingskinderen moet zich in eerste instantie richten op de oorzaak van de problemen en bij scheidingskinderen zijn dat vaak de ouders. Bij hen ligt de sleutel tot succes. In de nota Gezinsbeleid 2008, De kracht van het gezin, van het programmaministerie jeugd en gezin, wordt een pleidooi gehouden om te investeren in het vermogen van beide ouders om afspraken over de situatie van de kinderen te maken en stabiliteit in de situatie na de scheiding te garanderen. Daarnaast adviseert de nota het versterken van de betrokkenheid van kinderen bij beslissingen die hen aangaan mits zij daar de leeftijd voor hebben. In Vlaanderen hebben in 2007 de Federatie van diensten voor geestelijke gezondheidszorg en het Verbond van verzorgingsinstellingen een handreiking opgesteld voor het omgaan met kinderen en ouders in vechtscheidingen. In deze handreiking stellen zij dat de relatie met de hulpverlener mede wordt bepaald door het verloop van de juridische afhandeling van de scheiding en de ontwikkelingsfase van het kind. Bovendien is de fase van verwerking van de echtscheiding waarin beide ouders zich bevinden van belang. De juridische context kan bovendien gedurende het volledige therapeutische proces veranderen en interfereren met dit proces. Beroepskrachten moeten zeker op de hoogte blijven van de juridische veranderingen omdat die ook een weerslag kan hebben op de behandelingen en therapieën. Wanneer met al deze aspecten rekening gehouden wordt, kunnen er geen vaste regels zijn voor ‘de vechtscheiding met mishandeling en/of emotionele verwaarlozing’ maar dient elk dossier anders benaderd te worden naargelang deze verschillende variabelen. De Vlaamse studie noemt de volgende algemene uitgangspunten voor het werken met ouders in conflictueuze echtscheidingssituaties 1: Meerzijdige partijdigheid Meerzijdige partijdigheid is het principe waarbij men afwisselend de verschillende partijen erkent, van partij wisselt en zich inleeft in ieders positie en inspanningen om zo de dialoog tussen de partijen op gang te brengen. Het is belangrijk om hierbij de ander en de belangen van de ander niet uit het oog te verliezen. Meerzijdige partijdigheid betekent dat de jeugdzorgprofessional moet denken én over het kind én zijn vader én zijn moeder en over hun wederzijdse loyaliteiten. Dat brengt echter onvermijdelijk gevoelens van onmacht met zich mee. Hierdoor kan men zich als therapeut net als het kind in een onmogelijke situatie geplaatst voelen. De hulpverlener kan dan de neiging hebben om vanuit de bezorgdheid voor het kind toch partij te kiezen.
1
Deze onderwerpen worden ook benoemd in de competentieprofielen voor de jeugdzorg.
72
2904 2905 2906 2907 2908 2909 2910 2911 2912 2913 2914 2915 2916 2917 2918 2919 2920 2921 2922 2923 2924 2925 2926 2927 2928 2929 2930 2931 2932 2933 2934 2935 2936 2937 2938 2939 2940 2941 2942 2943 2944
Positie innemen Het is typisch bij vechtscheidingen dat de therapeut voortdurend door de ouders wordt uitgedaagd om een positie in te nemen. Een therapeut moet hiervoor steeds alert zijn. Cottyn (2009) beschrijft dat ouders en kinderen die gevangen zitten in een conflictsituatie na scheiding behoefte hebben aan iemand die aansluit op hun gevoel van benadeling én hoop geeft op een nieuw perspectief. Het is een therapeutische uitdaging om te zoeken naar manieren om niet verwikkeld te raken in geschillen tussen ouders en toch te steunen. Cottyn spreekt niet over meerzijdig partijdig zijn. De strijd tussen ouders is niet absoluut en allesomvattend maar neemt Cottyn als een interpretatief kader en dan verschuift het perspectief. De focus wordt gelegd op het kaderen en begrijpen van conflicten in plaats van die af te wijzen. Het is van belang hoe een hulpverlener zich opstelt ten opzichte van ouders en kinderen, ook als ze afwezig zijn. Meerzijdige partijdigheid kan onmogelijk zijn, maar veelzijdige inleving en veelzijdige betrokkenheid zien is wel mogelijk (Decraemer, 2005, Cottyn, 2009). Communicatielijnen installeren naar beide ouders in dezelfde mate Het is belangrijk om vanaf het begin duidelijke afspraken te maken met beide ouders over de manier waarop er zal gecommuniceerd worden. De hulpverlening mag geenszins gebruikt worden om via de therapeut informatie te krijgen over de andere ouder. Het is de bedoeling van de therapie dat de ouders niet blijven communiceren via de therapeut maar dat de communicatielijn tussen de ouders weer hersteld wordt zodat er tussen hen opnieuw een communicatieve(en geen vechtende) relatie kan geïnstalleerd worden. Ouderschapsreorganisatie In Nederland bepleiten Duijvestijn en Noordink (2012) op basis van een onderzoek onder 25 beroepskrachten die bezig houden met scheidingskinderen, dat er altijd aandacht moet zijn voor ouderschapsreorganisatie. Belangrijke uitgangspunten voor effectieve ouderbegeleiding noemen zij: meervoudige partijdigheid, een oplossingsgerichte aanpak, duidelijk stellen en handhaven van grenzen en (juridische) verplichtingen, het kind centraal stellen en niet de ouders, ouders motiveren hun conflicten aan te pakken. Het ouderschapsplan kan een uitgangspunt zijn om gesprekken te structureren. In het belang van de kinderen moeten ouders gaan proberen om hun verschillen te accepteren en er met respect en vertrouwen over te communiceren naar de kinderen. Kennis van de wetenschappelijke bevindingen over de specifieke bijdragen die vaders respectievelijk moeders kunnen leveren aan de ontwikkeling van het kind, is daarbij onontbeerlijk. Verschillende ouderfiguren Na de scheiding ontstaan de rollen van inwonende ouder en uitwonende ouder. Kinderen krijgen te maken met twee huishoudens, die van moeder en die van vader. De meeste kinderen wonen vooral bij de moeder, een minderheid woont bij de vader. Steeds meer kinderen wonen afwisselend bij moeder en bij vader (co-ouderschap). Bovendien komen vaak nieuwe partners op het toneel: stiefvaders en stiefmoeders. Dit alles brengt een ouderschapsreorganisatie met zich mee en de noodzaak voor de hulpverlener rekening te houden in het hulpverleningsproces met al deze ouderrollen.
73
Ouders betrekken bij de hulpverlening De geïnterviewde ouders geven aan dat het vooral belangrijk is dat ouders geen negatieve dingen over elkaar zeggen. “Als verzorgende ouder is het belangrijk dat je hele jonge kinderen ook naar de andere ouder stuurt, ook al snappen ze dan nog niet altijd het belang. Uiteindelijk is het wel in hun belang dat ze beide ouders spreken en zien”. Volgens de ouders moeten professionals zich meer bewust zijn dat elke ouder zegt in het belang van het kind te opereren. Het is de vraag of dat ook echt zo is. Er kunnen loyaliteitsconflicten spelen en het ouderverstotingssyndroom. Dit zijn hele ingewikkelde processen. Ook mag de positie van de vader meer op de voorgrond komen te staan: “De hulpverlening moet benadrukken dat het voor kinderen belangrijk is om zowel een moeder als een vader te hebben”. De jeugdigen hebben ook ideeën over hoe ouders meer betrokken kunnen worden. Een jeugdige zegt: “Hulpverleners moeten vooral zorgen dat ouders gewoon communiceren. Ze hoeven elkaar niet super aardig te vinden, maar als het kind naar ander gaat wel gewoon kletsen en gewoon ophalen bij de ander. Hoe ouder je wordt, hoe meer rekening ze moeten houden met de wensen van de kinderen”. Een andere jeugdige geeft aan het belangrijk te vinden dat elke ouder individueel begeleiding krijgt om hun problemen te bespreken en informatie krijgt over hoe ze het beste met hun kinderen om kunnen gaan. Bron: Veldconsultatie 2945 2946 2947 2948 2949 2950 2951 2952 2953 2954 2955 2956 2957 2958 2959 2960 2961 2962 2963 2964 2965
Noodzakelijk kennis van de beroepskracht Om goed met ouders in een scheidingssituatie om te gaan en hen te kunnen ondersteunen, is het van belang dat professionals vanuit de volgende aandachtspunten om kunnen gaan met verschillende aspecten die een rol spelen in echtscheidingssituaties. In navolging van het position paper van het Algemeen Maatschappelijk werk (2010) zijn dit de volgende aspecten: Juridische aspecten; Relationele aspecten; Ouderschapsaspecten; Veiligheidsaspecten. Juridische aspecten Beroepskrachten in de jeugdzorg zijn opgeleid om kennis te hebben van de psychosociale ontwikkeling van kinderen en de opvoedmogelijkheden van ouders. Een brede kennis van juridische zaken is niet direct een vereiste voor deze beroepskrachten. Desalniettemin krijgen professionals in de jeugdzorg die te maken hebben met scheidende of gescheiden ouders ook te maken met de juridische aspecten van deze situatie. Er komen vragen op als: Wat zijn de rechten en plichten van de gescheiden ouders ten aanzien van het kind? Welke juridische kaders zijn er rondom het delen van informatie tussen beide ouders?
74
2966 2967 2968 2969 2970 2971 2972 2973 2974 2975 2976 2977 2978 2979 2980 2981 2982 2983 2984 2985 2986 2987 2988 2989 2990 2991 2992 2993 2994 2995 2996 2997 2998 2999 3000 3001 3002 3003 3004 3005 3006 3007 3008 3009 3010 3011 3012 3013 3014 3015 3016
Kinderen hebben rechten. Ze zijn dragers van rechten, vastgelegd in de Nederlandse wet in en in het Internationaal Verdrag Inzake de Rechten van het Kind. Kinderen hebben recht op zorg en liefde, op scholing, op het vormen en uiten van een eigen mening. Deze rechten gelden voor alle kinderen in dezelfde mate. Dus ook voor kinderen na de scheiding van hun ouders. Behalve de expliciet geformuleerde rechten is er ‘ het belang van het kind’. Die term komen we veelvuldig tegen. Het IVRK ( Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind), een van de juridische kaders waarop we ons baseren, zegt over die belangen onder andere het volgende: Bij alle maatregelen betreffende kinderen… vormen de belangen van het kind de eerste overweging. ( IVRK,artikel 3.1) De Staten die partij zijn, waarborgen in de ruimst mogelijke mate het overleven en de ontwikkeling van het kind. (IVRK, artikel 6.2). In vechtscheidingen gebruiken de partners (of één van hen) vaak juridische procedures om hetzij hun gelijk te halen, hetzij hun emotionele lijden af te reageren. Het is evident dat, ondanks het feit dat er in de problematiek een emotioneel proces gaande is, het voor de hulpverlener belangrijk is over correcte juridische informatie te beschikken om de mogelijkheden en onmogelijkheden te kennen om binnen de juridische context tot een oplossing te komen. Het is voor jeugdzorgprofessionals van belang om de juiste definiëring te kennen van de juridische termen die in verband met echtscheiding gehanteerd en toegepast worden. En zij moeten weten wat het IVRK inhoudt. Bij de aanmelding en zeker in de loop van de begeleiding worden die door de ouders vaak gebruikt. De wetgeving en de rechtsgang bepalen immers mee hoe de ouders tegenover elkaar staan (zie ook paragraaf 7.1). Gezamenlijk ouderlijk gezag Na de scheiding houden meer dan 90% van alle ouders gezamenlijk ouderlijk gezag. Sinds de invoering van de nieuwe wet in 2009 moet er voor de scheiding een ouderschapsplan worden gemaakt. Hierin staan rechten en plichten van de gescheiden ouders ten opzichte van hun kinderen. In het ouderschapsplan moeten in ieder geval afspraken worden opgenomen over: - de manier waarop de ouders de zorg- en opvoedingstaken verdelen of de omgang regelen. Dat betekent onder meer dat moet worden vastgelegd waar het kind verblijft, hoeveel tijd hij met iedere ouder doorbrengt, wie welke taken op zich neemt; - op welke manier de kinderen zijn betrokken bij het opstellen van het ouderschapsplan. (Kinderen vanaf 12 jaar krijgen van de rechter een brief waarin staat dat ze hun mening kenbaar kunnen maken.) - de manier waarop de ouders elkaar informatie geven en raadplegen over belangrijke zaken die de kinderen betreffen; - de kosten van de verzorging en opvoeding van de minderjarige kinderen (ook de kinderalimentatie). - Verder moet het verzoekschrift tot scheiding vermelden waar de ouders het over eens zijn, waar de ouders het nog niet over eens zijn en waarom dat zo is. Dit is wat er wettelijk minimaal in een ouderschapsplan moet komen. Daarnaast kunnen ouders nog allerlei andere aspecten erin opnemen die men belangrijk vindt voor de kinderen. Professionals kunnen terug vallen op dit ouderschapsplan om ouders te motiveren bij te dragen aan de hulpverlening van hun kinderen. In Nederland is nog geen systematisch onderzoek verricht naar de werking van het verplichte ouderschapsplan. Douglas (2006) meldt dat er ook in de VS nog weinig onderzoek gedaan is naar de effecten voor kinderen en ouders. Voor zover bekend lijkt het ouderschapsplan weinig invloed te hebben op het welbevinden van de gescheiden partners of hun kinderen. Gelijktijdig merkt deze auteur echter ook op dat er ook geen negatieve gevolgen zijn aan het ouderschapsplan. In het kort kan het ouderschapsplan een hulpmiddel zijn voor 75
3017 3018 3019 3020 3021 3022 3023 3024 3025 3026 3027 3028 3029 3030 3031 3032 3033 3034 3035 3036 3037 3038 3039 3040 3041 3042 3043 3044 3045 3046 3047 3048 3049 3050 3051 3052 3053 3054 3055 3056 3057 3058 3059 3060 3061 3062 3063 3064 3065
jeugdzorgprofessionals om ouders te wijzen op hun verantwoordelijkheden rondom het vormgeven van de opvoeding met de andere ouder. Als ouders gaan scheiden tijdens de hulpverlening kunnen jeugdzorgprofessionals ouders van waardevolle informatie voorzien voor de invulling van het ouderschapsplan. Bij het maken van het plan is het van belang om rekening te houden met de leeftijd en het ontwikkelingsniveau van het kind omdat de behoeften en wensen hierin kunnen veranderen. Ouders zijn verplicht hun kinderen te betrekken bij het ouderschapsplan. Kinderen zijn al heel jong goed in staat om hun belangen duidelijk te maken. Jeugdzorgprofessionals kunnen indien nodig hierbij behulpzaam zijn en verhelderen wat het kind nodig heeft. Dat gebeurt op basis van wat de ouders vertellen en hun eigen contact met het kind. In de brochure “Uit elkaar ... En de kinderen dan” (Programmaministerie voor Jeugd en Gezin; 2009) wordt er op gewezen dat het ouderschapsplan moet worden beschouwd als een groeimodel dat in elk geval een aantal keren zal moeten worden aangepast aan de ontwikkeling van kinderen en veranderingen in de situatie. Aandachtspunten zijn om ouders te behoeden teveel te willen veranderen na de scheiding en dat vast te leggen in het ouderschapsplan. Ook valt aan te raden om aandacht te besteden aan de wijze waarop kinderen, en ouders, na de scheiding contact blijven houden met hun directe omgeving: andere familieleden, zoals opa’s en oma’s. Een voorbeeld van een ouderschapsplan is te vinden op de website van de VFAS (Vereniging van Familierecht Advocaten Scheidingsmediators, www.verder-online.nl. In bijlage 6 is een voorbeeld opgenomen die ook in de methodiek Ouderschap Blijft wordt gebruikt. Eenhoofdig ouderlijk gezag Indien na de scheiding een van beide ouders geen gezag meer heeft over het kind heeft hij of zij altijd nog recht op en de plicht tot omgang met de kinderen. De omgangsregeling kan door de ouders, samen met een advocaat, zijn vastgesteld of door de rechter als ouders er niet uit zijn gekomen. De omgangsregeling bepaalt onder meer wanneer de andere ouder contact heeft met het kind. Indien er strubbelingen zijn in de uitvoer van de omgangsregeling, kunnen ouders een mediator of advocaat inschakelen en eventueel de hulp van de rechter inroepen. De ouder die het gezag heeft moet de ouder zonder gezag ook informatie geven over de kinderen. Voor jeugdzorgprofessionals betekent dit dat bij begin van de hulp wordt vastgelegd in hoeverre de ouder zonder gezag wordt geïnformeerd over het hulpverleningstraject. Bij belangrijke beslissingen over de kinderen, moet de mening van de ouder zonder gezag worden gevraagd. De ouder met gezag beslist uiteindelijk. De jeugdzorgprofessional kan in het contact met de ouder met gezag bij belangrijke beslissingen in het hulpverleningsproces benadrukken dat het essentieel is een goede verstandhouding met beide ouders te houden. Geen gezag en geen omgang Het kan zijn dat de rechter bij de scheiding heeft bepaald dat een ouder geen gezag én geen recht op omgang heeft. Deze bepaling kan, op aanvraag, jaarlijks opnieuw worden beoordeeld. Ondanks dat er geen sprake is van omgang heeft de betreffende ouder dan nog wel recht op informatie. Alleen de rechter kan beslissen dat de ouder zonder gezag ook geen informatie meer krijgt. Er zijn twee uitzonderingen op het geven van informatie. Dat is het geval als er sprake is van een beroepsgeheim (voor jeugdzorgprofessionals geldt dit niet) of als het absoluut niet goed is voor het kind om de informatie te geven.
76
3066 3067 3068 3069 3070 3071 3072 3073 3074 3075 3076 3077 3078 3079 3080 3081 3082 3083 3084 3085 3086 3087 3088 3089 3090 3091 3092 3093 3094 3095 3096 3097 3098 3099 3100 3101 3102 3103 3104 3105 3106 3107 3108 3109 3110 3111 3112 3113 3114 3115 3116
Stiefouderschap Een nieuwe partner van een gescheiden ouder heeft niet automatisch ouderlijk gezag over de aanwezige kinderen. De stiefouder kan in uitzonderingsgevallen samen met de ouder aan de rechter vragen om het gezamenlijk gezag te krijgen. Of het gezamenlijk gezag wordt verstrekt hangt onder meer af van de vraag of het kind nog een andere ouder heeft of niet. Heeft het kind geen andere ouder, dan moeten ouder en partner voldoen aan de volgende voorwaarden: - De ouder heeft eenhoofdig ouderlijk gezag. - De partner heeft een goede band met het kind. En de ouders hebben een goede stabiele band met elkaar. Het kind moet kunnen opgroeien in een veilige omgeving. - Het kind moet zich goed kunnen ontwikkelen. Is het kind 12 jaar of ouder? Dan vraagt de rechter ook naar zijn mening. - Heeft het kind nog een andere ouder? Dan gelden ook deze twee voorwaarden: - Er is samen met de nieuwe partner tenminste 1 jaar voor het kind gezorgd. - De ouder heeft tenminste 3 jaar het eenhoofdig gezag gehad.
Concluderend is het van belang dat professionals zicht hebben op relevante juridische kaders bij echtscheiding. Per echtscheidingssituatie is het van belang om inzicht te krijgen in de inhoud van het ouderschapsplan en hoe het gezag en de zorg en omgang geregeld zijn. Met het ouderschapsplan krijgt de jeugdzorgprofessional kennis en informatie over hoe de opvoeding van het kind is geregeld. Vanuit de invulling van gezag en omgang krijgt de jeugdzorgprofessional handvatten over wie van de betrokkenen welke informatie dient te ontvangen en wie bevoegd is tot het nemen van besluiten.
Relationele aspecten Bij een echtscheiding of de ontbinding van een geregistreerd partnerschap wordt via juridische weg formeel vastgelegd dat de relatie tussen ouders is verbroken. Het ouderschapsplan verplicht ouders om zich gezamenlijk in te zetten voor de opvoeding van de kinderen. In de praktijk betekent dit dat de relatie tussen ouders niet volledig wordt verbroken, maar anders moet worden ingevuld. Ook na de echtscheiding zullen ex-partners een relatie blijven houden via de verbinding met hun kinderen. Ze worden collega’s in de opvoeding. Veelal zijn ouders in het echtscheidingsproces gericht op communicatie met elkaar op partnerniveau en minder op hun relatie als ouders voor hun kinderen. Het vraagt van de jeugdzorgprofessional om dit perspectief in het contact met ouders te blijven benoemen: men scheidt als partners maar niet als ouders. Voor gescheiden ouders is dit echter niet altijd makkelijk tot stand te brengen: een relatie kan in de praktijk vaak niet zomaar verbroken worden. Hieraan ligt meestal een lang proces van relatieproblemen aan vooraf. In sommige gevallen ontstaat daardoor wrok tegenover de ex-partner of jaloezie bij een goede omgang van de ex-partner met het kind (Cottyn, 2009). Als hulpverlener is het van belang om ouders te wijzen op de negatieve consequenties voor de ontwikkeling van het kind indien ouders, na de scheiding geen redelijke relatie als partners in de opvoeding ontwikkelen. In het algemeen zijn daarbij de volgende aanbevelingen aan ouders van belang (Spruijt & Kormos, 2010): - Laat je kind duidelijk merken dat het geen schuld heeft aan de scheiding; - Geef je kind ruimte om ook van de andere ouder te houden; - Spreek niet negatief over de andere ouder in het bijzijn van je kind; - Maak wel duidelijk dat de scheiding definitief is; - Stimuleer contacten van je kind met andere scheidingskinderen (professionals kunnen daarop verwijzen naar een van de beschikbare interventies, zie bijlage 2) 77
3117 3118 3119 3120 3121 3122 3123 3124 3125 3126 3127 3128 3129 3130 3131 3132 3133 3134 3135 3136 3137 3138 3139 3140 3141 3142 3143 3144 3145 3146 3147 3148 3149 3150 3151 3152 3153 3154 3155 3156 3157 3158 3159 3160 3161 3162 3163 3164 3165 3166 3167
-
Zoek een geschikte vorm om informatie uit te wisselen over je kind met een andere ouder (professionals kunnen ouders hierbij helpen door het AMW of een mediator in te schakelen).
In sommige gevallen is het verstandig om te achterhalen welke relationele conflicten er in het gezin waren en mogelijk nog een belemmering vormen voor het gezamenlijke opvoeden van de kinderen. Het is dan van belang om niet uitvoerig in te gaan op de schuldvraag van de scheiding, maar om te richten op de toekomstige relatie als partners in opvoeden. Het is ook wenselijk dat professionals niet alleen ouders stimuleren om op een begripsvolle en positieve wijze over elkaar te spreken in het bijzijn van de kinderen, maar mogelijk ook kennis te hebben van relevante elementen uit interventies die zich richten op relatiebevordering. Niet vanuit het oogpunt van herstel van de eerdere partnerrelatie, maar wel om de huidige relatie met elkaar in het ouderschap, goed vorm te geven. Professionals kunnen ouders ondersteunen bij het vormgeven van hun relatie als partners in ouderschap na de scheiding door hen te laten deelnemen aan educatieve programma’s rondom de gevolgen van echtscheiding voor kinderen. Het goed vormgeven van de relatie als partners in opvoeding is met name lastig als een echtscheiding tot stand is gekomen op basis van (langdurige) conflicten tussen beide partners. Onderzoek wijst uit dat deze conflicten na de scheiding vaak nog aanwezig zijn en, afhankelijk van de gekozen omgangsvorm, de nodige impact hebben op kinderen. Gezien de enorme invloed van ouderlijke strijd op het psychisch en sociaal welbevinden van kinderen pleiten Gardner (1999) en Spruijt en Kormos (2010) voor verplichte bemiddeling (ouderschapsonderzoek, forensische mediation) tussen ouders in het geval sprake is van conflictueuze (v)echtscheidingen. Verbetering van het contact tussen de ouders heeft daarbij de voorkeur, maar als de conflicten blijven bestaan kan het in het belang van het kind zijn om de omgang met de uitwonende ouder al dan niet voorlopig op te schorten (Spruijt & Kormos, 2010). Baker en Ben-Ami (2011), alsmede Gardner (1999) stellen dat vermindering van ouderlijke conflicten en herstel van het contact met de uitwonende ouder geboden is indien er bij het kind sprake is van ouderverstoting (PAS). Zij geven aan dat gezinsgerichte therapie in dat geval geboden is. In aansluiting hierop pleiten Geurts et al. (2009) ervoor dat jeugdzorgprofessionals meer getraind worden in competenties op het terrein van conflicthantering en bemiddeling in scheidingsproblematiek. Het achterliggende argument is niet alleen dat voortdurende blootstelling aan ouderlijke conflicten schadelijk is voor het kind, maar ook dat een kindgerichte aanpak pas zin heeft als de thuissituatie is gede-escaleerd.
Concluderend valt te stellen dat jeugdzorgprofessionals in de omgang met kinderen in echtscheidingssituaties ook rekening dienen te houden met de relatieproblemen die er tussen de expartners kunnen spelen. Door hier actief aandacht voor te hebben is de hulpverlener in staat om ouders bewust te maken van de invloed van hun negatieve gevoelens tegenover hun ex-partner op de ontwikkeling van het kind. Tevens is het hiermee mogelijk om ouders te ondersteunen of door te verwijzen naar andere hulpverlening zodat zij hun eigen emoties (jaloezie, verdriet) kunnen verwerken. In beide gevallen wordt daarmee bijgedragen aan een gezondere leefomgeving van het kind.
78
3168 3169 3170 3171 3172 3173 3174 3175 3176 3177 3178 3179 3180 3181 3182 3183 3184 3185 3186 3187 3188 3189 3190 3191 3192 3193 3194 3195 3196 3197 3198 3199 3200 3201 3202 3203 3204 3205 3206 3207 3208 3209 3210 3211 3212 3213 3214 3215 3216 3217 3218
Ouderschapsaspecten Met het uiteenvallen van het gezin en het vertrek van een van beide ouders, worden beide ouders geconfronteerd met nieuwe rollen. Met name voor veel vaders blijkt die rol niet zo eenvoudig in te vullen. Maar ook voor moeders verandert het ouderschap na de scheiding. Bij moedergezinnen is de band tussen moeder en kind van groot belang, ook voor de relatie kind – uitwonende vader. De band met vader is daarbij ook van belang. De kwaliteit van de band kind – vader blijkt een beschermende factor te zijn tegen negatieve effecten van de scheiding, meer dan de kwantiteit van het vader-kind contact (Spruijt & Kormos, 2010). Na de wetswijziging van 1998, toen het gezamenlijk ouderlijk gezag als uitgangspunt in de wet is gekomen, is het percentage scheidingskinderen met co-ouderschap flink gestegen, van ongeveer 5 naar ongeveer 20 procent. Bij co-ouderschap verblijven de meeste kinderen de ene week bij moeder en de andere week bij vader, of wisselen de kinderen volgens een ander schema, bijvoorbeeld per week 4 dagen bij de ene en 3 dagen bij de andere ouder. Deze vorm neemt nog steeds toe, vooral onder basisschool leerlingen. Volgens Spruijt & Duindam (2012) hebben kinderen uit co-oudergezinnen gemiddeld minder problemen dan kinderen uit vooral vadergezinnen. Dat blijkt vooral te komen door het feit dat co-ouders onderling minder conflicten hebben en beter met elkaar kunnen communiceren dan niet co-ouders na scheiding. Teuberta en Pinquarta (2010) stellen dat co-ouderschap een belangrijke positieve voorspeller is voor het aanpassingsvermogen van het kind. Niet alleen voor het kind heeft het voordelen, ook voor vaders lijkt het positief te zijn. Cottyn (2009) heeft een duidelijke ouderschapsvisie op echtscheiding. Na een echtscheiding verdwijnt het kerngezin. In de meeste situaties ontstaan er twee nieuwe gezinnen. Dit gebeurt ook als de kinderen in het oorspronkelijk huis blijven wonen en de ouders wisselend de opvoeding en verzorging vorm geven. Ouders gaan als partners uit elkaar, maar blijven vader en moeder van de kinderen. Om de overgang naar deze nieuwe situatie van twee gezinnen te maken, is het nodig te komen tot ouderschapsreorganisatie. Dit vraagt (nieuw aan te leren) vaardigheden van ouders. Om deze ouderschapsreorganisatie te laten slagen is het van belang te kijken met welke doelen gewerkt wordt. Cottyn onderscheidt twee kaders, met verschillende doelen. Het strijdkader, met de volgende doelen: - Schuld versus onschuld - Winnen versus verliezen - Ieder voor zich, geen rekening houden met de ander - Pijn vermijden - Eén waarheid - Verschillen zijn bedreigend Als ouders vanuit dit strijdkader proberen te komen tot regelingen (o.a. voor de omgang), ontstaan er conflicten. De kans is gering om tot een goede reorganisatie te komen van het ouderschap. De kinderen ondervinden daar de problemen van. Het andere kader is het welzijnskader, met de volgende doelen: - Gemoedsrust, leefbaarheid - Invloed en eigen aandeel - Rekening houden met de ander - Verlies of benadeling dragen/ mee om gaan, pijn toestaan en accepteren - Accepteren van vele subjectieve waarheden - Verschillen gebruiken om te verbinden Het gebruik van het welzijnskader geeft ouders houvast om te komen tot een acceptabele ouderschapsreorganisatie. 79
3219 3220 3221 3222 3223 3224 3225 3226 3227 3228 3229 3230 3231 3232 3233 3234 3235 3236 3237 3238 3239 3240 3241 3242 3243 3244 3245 3246 3247 3248 3249 3250 3251 3252 3253 3254 3255 3256 3257 3258 3259 3260 3261 3262 3263 3264 3265 3266 3267 3268 3269
De opdracht tot ouderschapsreorganisatie draait volledig om het treffen van goede regelingen, die nodig zijn voor de opvoeding van een kind. Op het moment dat ouders niet meer als ouders communiceren, maar als ex-partners moet de professional dit signaleren en bespreken. Een ander belangrijk uitgangspunt is, dat er aandacht is voor het kind. Bij meerdere kinderen, moet er aandacht zijn voor elk kind afzonderlijk. In de praktijk komt het volgens Cottyn namelijk vaak voor, dat de ex-partner na een scheiding veel aandacht krijgt. Cottyn benoemt dat het werken vanuit het welzijnskader niet vanzelfsprekendheid is voor ouders en professionals. De valkuil is om in het strijdkader met elkaar om te gaan. Door dit op te merken, zonder er inhoudelijk op in te gaan, kan weer geschakeld worden naar het welzijnskader. Tot slot benoemt Cottyn dat een reorganisatie gedurende een lange periode aandacht vraagt en een voortdurend proces is. Er is onderhoud nodig om de verandering te verankeren in de dagelijkse gang van zaken. Ook doen zich opnieuw veranderingen voor. Bijvoorbeeld door nieuwe gezinsvormen met andere partners of door de verschillende leeftijdsfasen van kinderen. Deze veranderingen moeten steeds vanuit het welzijnskader benaderd worden. Het Samenwerkingsverband Ouderschap (een samenwerking van een aantal Hogescholen, Tijdschrift Ouderschapskennis en het NJi), heeft een position paper geschreven over Ouderschap en Oudergericht werken (2013). Ouders zijn niet alleen een instrument tot een goede opvoeding en ontwikkeling van hun kind. Ze hebben hun eigen emoties, behoeften en verlangens rondom het ouderschap. Uit onderzoek van het Sociaal en Cultureel Planbureau (Bucx, 2011), blijkt dat 50% van ouders het ouderschap moeilijker vindt dan tevoren gedacht. Uit een ander SCP-onderzoek onder kwetsbare gezinnen (RMO, 2012) blijkt dat 40% van alle gezinnen in Nederland zorgen heeft over de opvoeding, het gedrag of de ontwikkeling van hun kind. De problemen bij jeugdigen in het algemeen en binnen de opvoeding betekenen een scala aan stressvolle omstandigheden voor ouders. Daarnaast spelen nog zaken als culturele complexiteit tot en met echtscheiding (NJI, 2011). Ook blijkt uit een onderzoek van de Nationale Ombudsman en Kinderombudsman, dat er veel klachten zijn over bureaus Jeugdzorg. Een deel van de klachten gaat over het mislukken van de omgang tussen het kind en de uitwonende ouder. Ook thuiswonende ouders hebben klachten over de manier waarop omgang met de uitwonende ouder plaatsvindt. Veel ouders voelen zich als ouders niet gehoord en erkend (rapport Nationale Ombudsman en Kinderombudsman , 2012). Oudergericht werken vraagt van alle professionals, instellingen en financiers van zorg dat zij zowel de kwetsbaarheid van het ouderschap erkennen en tegelijkertijd de ouder als consultvrager beschouwen. Waar mogelijk kan beter aangesloten worden bij het feit dat beide ouders goede ouders zijn die beiden hun eigen sterke en minder sterke kanten hebben. De professional kan helpen om bij te dragen aan een nieuwe manier van kijken vanuit een perspectief van gezamenlijkheid. Deze ‘ouder begeleidende positie’ (Van der Pas, 2003) geldt ook wanneer sprake is van falend opvoeder schap, ook bij een uithuisplaatsing. Ouderschap is tenslotte meer dan opvoeder schap en ook in deze situaties blijft de zijns-relatie met het kind met het bijbehorende besef van verantwoordelijk zijn van de ouder bestaan. Idealiter begeleidt de professional de ouder zodanig dat deze in staat is om vorm en inhoud te geven aan dit besef en kan meedenken en meebeslissen over het belang van zijn of haar kind. Deze benadering vraagt andere competenties van professionals. Ouderschap is een verwaarloosd domein binnen opleidingen en ook nog binnen de uitvoeringspraktijk. Er is al veel kennis over de behoeften van kinderen en wat hun ouders moeten bieden voor een goede ontwikkeling. Toch is er nog een weg te gaan om meer aandacht en focus te krijgen voor de persoon van de ouder, de persoon achter de opvoeder. Dit vraagt mogelijk ook een cultuuromslag: niet overnemen van verantwoordelijkheden van ouders maar het versterken van hun eigen kracht. Taken tijdens en na echtscheiding Wallerstein en Blakeslee (2000, 2002) onderscheiden extra ontwikkelingstaken voor scheidingskinderen. 80
3270 3271 3272 3273 3274 3275 3276 3277 3278 3279 3280 3281 3282 3283 3284 3285 3286 3287 3288 3289 3290 3291 3292 3293 3294 3295 3296 3297 3298 3299 3300 3301 3302 3303 3304 3305 3306 3307 3308 3309 3310 3311 3312 3313 3314 3315
Het uitvoeren van taken benadrukt dat het doormaken van de periode van echtscheiding een actieve houding vraagt. Door taken te benoemen en ouders hierover te informeren, kan gerichte begeleiding gegeven worden in de vorm van het aanreiken van kennis en het aanleren van vaardigheden. Ook onderscheiden zij zes extra taken voor ouders: 1. De effecten van de echtscheiding onder ogen zien. a. Schade van een falend huwelijk opruimen. b. Gevolgen van stress van de echtscheiding aanpakken. c. De kracht vinden om uit de slachtofferrol te blijven of er uit te komen. d. De kracht vinden om niet in de pijn vast te raken. 2. Autonoom het eigen leven vormgeven. a. Zelfvertrouwen (ontwikkelen) voor eigen keuzen. 3. Veranderingen als (co-)ouder. a. (Meestal aanvankelijk ) Alleen dragen van grotere verantwoordelijkheid voor de opvoeding van de kinderen. Tijdens en vlak na de scheiding in een turbulente tijd. b. Ontwikkelen van vaardigheden om deze verantwoordelijkheid vorm te geven: daadkracht, beslissingen nemen. c. Erkennen dat de plaats die in het kerngezin vanzelfsprekend was, nu is veranderd in een gescheiden vader of moeder. Je hebt een parttime-rol, die je moet delen met iemand die niet meer centraal staat in jouw leven. 4. Speciale taken, die meestal meer vragen van een vader. a. Ontdekken hoe taken te combineren als: aandacht geven, vermaken, verzorgen en voeden van kinderen. b. Creëren van een veilige eigen plek voor de kinderen in jouw (nieuwe) huis. Zorgen voor een praktische inrichting waar kinderen kunnen leven, spelen en leren. 5. Speciale taken, die meestal meer vragen van een moeder. a. Zorg voor de financiële administratie. b. Zorg voor voldoende inkomen, mogelijk extra werken combineren met zorg voor de kinderen. c. Creëren van plezier in werken en het kunnen afstemmen van werk en zorgtaken is belangrijk om goede zorg voor de kinderen te waarborgen. 6. Ouderschapsreorganisatie: opvoedtaken uitvoeren, met minder mogelijkheden dan tijdens het huwelijk. a. Regels en afspraken niet zomaar kunnen veranderen. De ander dient erin gekend te worden en mee te gaan in de voor te stellen verandering. b. Omgaan met het feit dat je minder mogelijkheden hebt om de opvoeding zo vorm te geven, zoals jij dat voor ogen hebt. Je hebt niet vanzelfsprekend invloed op de regels in het huis van de ander. c. Opvoeden vormgeven door “de ouder pet” op en in te zetten om het ex-partnerschap op een andere manier aandacht te geven. d. Extra aandacht besteden aan de band met je kind(eren).
81
3316 Casuïstiek De ouders van Marjo (5 jaar) en Peter (3 jaar) hadden het zich nog zo voorgenomen: we gaan als vrienden uit elkaar, we regelen de hele scheiding in goed overleg. Toch is bij het opstellen van het ouderschapsplan ruzie ontstaan waarna ook over de andere aspecten (huis, geld) geen overleg meer mogelijk bleek. Ze melden zich bij een psycholoog om weer in overleg te gaan. Beiden weten dat langdurige conflicten schadelijk zijn voor de kinderen. Dat moet stoppen, zo vinden ze. Er is geen sprake geweest van grote conflicten tijdens het huwelijk. Ze waren uit elkaar gegroeid en de komst van de kinderen had niet het gehoopte effect gehad om daarin verbetering te brengen. Beiden voelen zich schuldig jegens de kinderen omdat zij vinden dat zij de kinderen teveel aan risico’s hebben blootgesteld door hen geboren te laten worden in een relatie die al niet goed was en door nu ook nog met elkaar in strijd te gaan. We zien hier de verstrengeling van de vele wensen en verlangens die ouders hebben jegens elkaar en hun kinderen, waarbij gevoelens van schuld veelal leiden tot een wens om nu voor de kinderen een goede ouder te blijven. Als de ouders elk voor zich op deze basis hoge eisen stellen aan de inzet die zij willen leveren, leidt dat in combinatie met eigen verlies en verdriet vaak tot strijd: jij moet mij de ruimte geven om mijn ouderrol goed in te vullen. Het centrale belang van de kinderen namelijk om zich goed en veilig te mogen ontwikkelen, komt dan juist doordat zij beiden er zo voor willen vechten, in het geding. Bron: Liesbeth Groenhuijsen 3317 3318 3319 3320 3321 3322 3323 3324 3325 3326 3327 3328 3329 3330 3331 3332 3333 3334 3335 3336 3337 3338 3339 3340
Stiefouders: Nieuwe partner van moeder en/of vader als opvoeder Voor professionals die te maken hebben met een nieuwe partner van moeder of vader is allereerst van belang om helder te krijgen welke rol deze partner heeft en verwacht in het gezin. De partnerrelatie is de spil van het nieuwe samengestelde gezin. De twee partners kiezen voor elkaar. Je kiest niet voor de kinderen die de ander heeft. Fundamenteel belangrijk voor het welbevinden van de stiefouder is een stevige partnerrelatie. Een luisterend oor van de partner voor de frustraties, pijn en aparte belevingen als stiefouder is van belang. De ingewikkelde verhoudingen in een nieuw samengesteld gezin doen een stevig beroep op de ouderkindrelatie en de partnerrelatie. Er is een onderscheid tussen partnerschap en ouderschap en ook een onderscheid tussen ouderschap en stiefouderschap. Als partners is men een paar, als ouders niet. Cottyn vindt het belangrijk om deze positie van de stiefouder te erkennen. Want het negeren van deze uitzonderlijke positie, met weinig maatschappelijke erkenning, kan veel negatieve emoties bij de ouders veroorzaken, zoals woede en schuldgevoel (Cottyn 2011). De basis voor een stabiel stiefgezin is het commitment tussen beide partners. Men moet een hechte band hebben en er helemaal voor gaan. Dit kost tijd en vraagt voortdurend aandacht. In een tweede huwelijk moeten beide partners besluiten dit commitment aan te gaan. Dit blijkt ook uit onderzoek: de beste tweede huwelijken waren niet te snel na de kennismaking tot stand gekomen. De band met de ex kan een gevaar zijn voor het tweede huwelijk. Goede vrienden blijven met je ex lijkt slechts mogelijk op lange termijn, als de band in het nieuwe, tweede huwelijk stevig gevestigd is. Hoewel een hechte partnerband een belangrijke voorwaarde is voor een geslaagd tweede huwelijk en voor een geslaagd stiefgezin, is het ook essentieel dat beide partners individuen zijn en blijven (Mosely & Mosely 1998).
82
3341 3342 3343 3344
In het geval van conflicten of spanningen tussen de stiefouder en de andere leden van het samengestelde gezin dient een jeugdzorgprofessional kennis te hebben over wat het betekent om stiefouder te zijn en met het gezin te bespreken welke rol hij of zij wel in het gezin kan spelen.
Rondom stiefouders geeft een jeugdige de volgende tip aan hulverleners: “Het is belangrijk dat hulpverleners ook aandacht geven aan de relatie tussen stiefvader of stiefmoeder en het kind. Het is fijn als mijn stiefvader ook mijn situatie snapt en mijn mening daarover kent. Mijn stiefvader ken ik al heel lang en zie ik meer dan mijn eigen vader. Ik vind het eigenlijk heel fijn dat hij normaal doet tegen mij en ik met hem ruzie kan maken. Want daardoor ben ik gewoon mezelf en voel ik me goed bij diegene. En dat kan niet als ik de hele tijd aardig en netjes moet doen, want ik ben daar gewoon thuis.” Bron: Veldconsultatie 3345 3346 3347 3348 3349 3350 3351 3352 3353 3354 3355 3356 3357 3358 3359 3360 3361 3362 3363 3364 3365 3366 3367 3368 3369 3370 3371 3372 3373 3374 3375 3376 3377 3378
Hoe het stiefouderschap wordt ingevuld, wordt ook bepaald door de inbreng van eigen kinderen en de sekse van de stiefouder. Zo beleeft een stiefouder die zelf ouder is met eigen kinderen het stiefouderschap anders dan een stiefouder die zelf geen kinderen heeft. De beleving van het stiefouderschap verschilt naargelang de eigen of andermans kinderen veel of minder tijd doorbrengen in het gezin of niet (meer) inwonend zijn. Het leeftijdsverschil speelt een rol en het maakt verschil of het gaat om een stiefmoeder dan wel om een stiefvader (Heybroek-Hessels, 2004; Willems, 2010). Kinderen verschillen in hun houding naar een stiefvader dan wel stiefmoeder. Zich terughoudend opstellen naar de kinderen ligt voor een man makkelijker dan voor een vrouw, alsof vrouwen genetisch bepaald zijn om kinderen graag te zien. Daarbij komt ook dat moeders verschillen van vaders wat betreft de soort rol die ze van hun nieuwe partner verwachten ten opzichte van de kinderen. De rol van professionals Een stiefgezin kent specifieke kenmerken, valkuilen en uitdagingen. Als een nieuw gezin hiervan op de hoogte is, kunnen veel problemen voorkomen worden. Nieuw Gezin Nederland doet de aanbeveling om al voorlichting en informatie te geven voordat een nieuw gezin wordt gevormd. Uit de praktijk van Nieuw Gezin Nederland blijkt dat er in gezinnen gemiddeld na 2 à 3 jaar behoefte is aan directe ondersteuning. Er worden vragen gesteld over opvoedkundige meningsverschillen, communicatie met kinderen en/of partner, over loyaliteitsconflicten bij kinderen en financiële aspecten. Er wordt advies gevraagd hoe om te gaan met de ex-partners en andere familieleden. Hier ligt een belangrijke taak voor beroepskrachten om deze gezinnen adequaat te begeleiden. Zij moeten kennis hebben over wat de probleemgebieden kunnen zijn bij een samengesteld gezin en geïnformeerd zijn over de specifieke gezinssituatie waarin kinderen opgroeien (De Potter, 2008). Voor meer informatie: www.nieuwgezin.info Belangrijke aandachtspunten De kans dat een stiefgezin weer uit elkaar valt, blijkt groter te zijn dan 50%. Dat is ook voor de kinderen, na de scheiding en de vorming van het nieuwe gezinnen, weer een nieuwe roerige periode. Hulpverleners kunnen ouders wijzen op de volgende aandachtspunten als zij op weg zijn naar een stiefgezin: - Laat ouders niet te snel met een nieuwe partner komen aanzetten. - Ouders moeten zich realiseren dat de kinderen mogelijk andere ideeën hebben over hun nieuwe liefde. - Kinderen willen dat hun ouders zich als ouders gedragen. ‘Daten’ past daar niet bij. 83
3379 3380 3381 3382 3383 3384 3385 3386 3387 3388 3389 3390 3391 3392 3393 3394 3395 3396 3397 3398 3399 3400 3401 3402 3403 3404 3405 3406 3407 3408 3409 3410 3411 3412 3413 3414 3415 3416 3417 3418 3419 3420 3421 3422 3423 3424 3425 3426 3427 3428 3429
-
-
-
-
-
-
Het helpt als ouders goed in de gaten houden hoe de kinderen zich voelen. Het helpt de kinderen als hun biologische ouder tijd met hen alleen doorbrengt en dan iets speciaals met hen doet en hun alle aandacht geeft. Laat (aanstaande) stiefouders vooral realistische verwachtingen koesteren. Nieuwe partners moeten er niet van uitgaan dat ze een-twee-drie een goedlopend gezin tot stand kunnen brengen. Vooral stiefmoeders kunnen het zwaar te verduren hebben. Het is ten zeerste aan te raden dat stiefouders niet meteen de ouderrol op zich nemen. Het is beter als stiefouders zich in eerste instantie terughoudend opstellen en de verantwoordelijkheid voor de opvoeding overlaten aan hun partner, de biologische ouder. Bij oudere kinderen is het de vraag of de stiefouder wel ooit als opvoeder moet gaan optreden. De rol van ‘oudere vriend(in)’ kan beter zijn. Stiefouders moeten rekening houden met een mogelijk andere opvoedingsstijl van hun nieuwe partner De nieuwe partner heeft misschien een andere kijk op opvoeden. Stiefouders kunnen maar beter voorzichtig zijn met kritiek op dit gebied. Eventuele veranderingen kunnen het beste geleidelijk worden ingevoerd. Ouders en stiefouders doen er goed aan niet voorbij te gaan aan de gevoelens van ‘de andere ouder op de achtergrond’. Het kan voor een ex erg pijnlijk zijn als een vreemde zich als ouder van de kinderen gedraagt. Nieuwe partners doen er goed aan hier rekening mee te houden. Het is belangrijk dat ouder en stiefouder elkaar steunen als partners. Het is aan te bevelen dat ouder en stiefouder werken aan een sterke relatie met elkaar. Deze moet meer dan in een ‘gewoon’ gezin tegen een stootje kunnen. Laten de partners elkaar steunen en een stevig team vormen. Regelmatig tijd voor elkaar vrijmaken, versterkt de band. Dat bevordert ook de andere relaties in het stiefgezin (Spruijt & Kormos, 2010).
Concluderend betekent dit dat jeugdzorgprofessionals zich ervan bewust moeten zijn dat met een echtscheiding ook de opvoedvaardigheden van beide ouders in een ander licht komen te staan. De bestaande patronen worden doorbroken waardoor elke individuele ouder wordt gedwongen een nieuw patroon te ontwikkelen. Jeugdzorgprofessionals kunnen ouders helpen dit nieuwe patroon vorm te geven door informatie en voorlichting te geven over het stiefouderschap of hen doorverwijzen naar relevante opvoedcursussen. Belangrijk aandachtspunt hierbij is een nieuwe partner, al dan niet met eigen kinderen. De biologische ouder heeft een belangrijke spilfunctie in het nieuwe gezin. De jeugdzorgprofessional moet beseffen dat hierdoor de gezinsverhoudingen nog complexer worden.
Veiligheidsaspecten Cijfers lijken erop te wijzen dat in scheidingsituaties een grotere kans is op geweld tegen volwassenen én kinderen (Spruijt en Kormos, 2010). Gelijktijdig achten professionals de kans op valse beschuldigingen tijdens scheidingssituaties ook groter in. Vaak wordt gedacht dat een ex-partner erop uit is de andere ouder zwart te maken. Doordat ex-partners vaak hevig geëmotioneerd zijn, is vaak onduidelijk of dit is uit bezorgdheid over hun kind of dat men een conflict wil uitvechten met zijn expartner. Meldingen van vermeend seksueel misbruik zijn daar een voorbeeld van. In onderzoek is een ondubbelzinnig verband gevonden tussen geweld tegen de partner en geweld tegen de kinderen. Het bestaan van huiselijk geweld wordt o.a. door Holt (2010) aangemerkt als een belangrijke indicator voor het risico op fysieke mishandeling en seksueel misbruik van de kinderen. Veel onderzoekers zijn dan ook stellig van mening dat contact na de scheiding bij kinderen die worden blootgesteld aan de fysiek, psychische en seksuele mishandeling van hun moeder, tijdens bezoeken kan leiden tot een misbruikervaring (Holt e.a., 2010). 84
3430 3431 3432
Geurts (2009) stelt echter dat het relatief weinig voorkomt dat ouders bij een meldpunt Huiselijk Geweld of AMK opzettelijk een valse melding doen over hun vroegere partner.
Lastige praktijk: Casuïstiek Een moeder heeft bij het AMK gemeld dat haar jonge kind door de vader geslagen wordt en dat de voor het kind noodzakelijke medicijnen niet of niet op tijd worden toegediend. De vader spreekt van een moeder die uit haat het kind van hem wil vervreemden, ontkent de beschuldigingen en eist voortzetting van de uitgebreide omgangsregeling. De moeder voert aan dat het kind oververmoeid en ontredderd terugkomt van de bezoeken aan vader. Het AMK vindt geen aanwijzingen. Moeder wil dat het kind door een psycholoog wordt gesproken omdat zij zich zorgen maakt. Vader weigert zijn toestemming, omdat hij niet wil dat het kind wordt belast terwijl er niets aan de hand is. Moeder weigert daarop het kind nog mee te geven aan de vader. De vraag: “Wie doet hier goed, wie doet hier fout?”, is dan lastig te beantwoorden. Bron: Liesbeth Groenhuijsen 3433 3434 3435 3436 3437 3438 3439 3440 3441 3442 3443 3444 3445 3446 3447 3448 3449 3450 3451 3452 3453 3454 3455 3456 3457 3458 3459 3460 3461 3462 3463 3464 3465
Op 1 januari 2011 is de Wet Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling in werking getreden. De wet stelt gebruik van een meldcode verplicht voor professionals bij (mogelijke) signalen van huiselijk geweld en kindermishandeling. De wet geldt na invoering voor ruim 1 miljoen professionals in gezondheidszorg, jeugdzorg, welzijn, onderwijs en justitie. De ministeries van VWS, Jeugd en Gezin, OCW en Justitie hebben een basismodel voor de meldcode opgesteld. De meldcode bestaat uit een stappenplan waarin staat wat een professional moet doen bij vermoedens van huiselijk geweld of kindermishandeling (www.nji.nl). Het is voor jeugdzorgprofessionals dan ook van belang om dergelijke meldingen en signalen serieus te nemen. In sommige gevallen was men al op de hoogte van het geweld/misbruik en is dit ook de aanleiding geweest voor de scheiding (Geurts, 2009). Dergelijke emoties kunnen hoog oplopen en resulteren in verbaal geweld en agressie. Daarom is het van belang dat de jeugdzorgprofessionals in scheidingsgevallen getraind zijn in de competenties “Omgaan met vermoedens van geweld in huiselijke kring en “Omgaan met verbaal geweld en (licht) agressief gedrag”. Professionals zijn in staat om op een zorgvuldige en heldere wijze signalen van (psychische, fysieke of seksueel) geweld in huiselijke kring te analyseren en vermoedens van kindermishandeling of huiselijk geweld voor te leggen aan het Advies en Meldpunt Kindermishandeling (AMK), respectievelijk het Advies en Steunpunt Huiselijk Geweld (ASHG), zodat het geweld op een effectieve manier wordt aangepakt en de relatie tussen jeugdige, opvoeders en de jeugdzorgwerker op een juiste manier voortgezet kan worden. Daarnaast is de jeugdzorgprofessional in staat op respectvolle en duidelijke wijze op te treden bij verbaal geweld en (licht) agressief gedrag, zodat situaties niet escaleren, zijn professionele grenzen niet worden overschreden en problemen worden voorkomen. Gelijktijdig brengt dit een aantal uitdagingen met zich mee. Om te beginnen kan het gevoel ontstaan dat men deel uit gaat maken van een echtscheidingsconflict. Het is in deze gevallen nog sterker van belang om te handelen vanuit de belangen van het kind en alle activiteiten en beslissingen goed vast te leggen. Ook is het vaak lastig om ouders in een gezamenlijk gesprek bij elkaar te krijgen. Vanuit hun conflictueuze relatie en/of de emoties die men heeft rondom de mishandeling of het geweld is dit niet altijd mogelijk. Aanbevolen wordt dat jeugdzorgprofessionals goed getraind zijn in de competenties “ werken vanuit een visie op opvoeden en ontwikkeling” en “werkt verantwoord” die hiervoor zijn beschreven. 85
3466 3467 3468 3469 3470 3471 3472 3473 3474 3475 3476 3477 3478 3479 3480 3481 3482 3483 3484 3485 3486 3487 3488 3489 3490 3491 3492 3493 3494 3495 3496 3497 3498 3499 3500 3501 3502 3503 3504 3505 3506
Het geweld stopt vaak niet na de scheiding. Goed doorvragen is dan geboden: hoe aannemelijk is het dat er echt iets aan de hand is? Een extra aandachtspunt is dan dat de moeders door alles wat zij hebben meegemaakt niet zelden onzeker zijn, ook in hun pedagogisch handelen, terwijl tijdens een interactieobservatie de vader zelfverzekerd en adequaat kan handelen. Het is zaak om alert te zijn op dit patroon, en het pedagogisch handelen van beide ouders niet te snel als een gegeven te beschouwen bijvoorbeeld in die zin dat we oordelen dat de moeder de mindere opvoeder is en dus de kinderen meer bij de vader zouden moeten, of juist andersom. Het belang om een moment overstijgende inschatting te maken van de pedagogische vaardigheden van beide ouders, is groot. De aanbeveling van Hester (2000) om te zorgen voor stabilisatie van de thuisomgeving en verstoringen daarvan te beperken, kan houvast bieden in te nemen beslissingen. Daarnaast is het zaak om in voorkomende gevallen goed te kijken of er steun voor het kind is in het netwerk. Dit blijkt een buffer te kunnen zijn tegen de negatieve gevolgen van huiselijk geweld. Ook kan het van belang zijn om de opvoedersrol en de opvoedingsvaardigheden van de moeder te versterken.
3507
Uitgangsvraag 7: Omgaan met andere professionals
3508 3509 3510
Vraag 7.1
3511 3512 3513 3514
Het thema scheiding is vaak geen op zichzelf staand onderwerp, maar zal juist regelmatig ter sprake komen tijdens andersoortige activiteiten rondom opvoeden en opgroeien. Zo zal bijvoorbeeld een jeugdzorgprofessional tijdens een contactmoment vragen naar de thuissituatie waardoor een (mogelijke) scheiding naar voren komt. Of bij een voorlichtingsbijeenkomst over pubers voor
De Kenniskring Kindermishandeling heeft zich in 2009 gebogen over de vraag welk hulpaanbod nodig is voor ouders en kinderen in (echt)scheidingssituaties in relatie tot kindermishandeling. Het gaat dan om zaken waarin de volgende kenmerken van toepassing zijn: - Er is sprake van hevige, langdurige conflicten, de communicatie tussen de ouders loopt niet of heel slecht; - De ouders hebben het kind niet in beeld; de ouders zijn niet meer in staat het belang van het kind voorop te stellen en de problemen vanuit het perspectief van het kind op te lossen; - De scheiding is meestal al uitgesproken, er lopen geen juridische procedures meer. - Er is veelal sprake van complexe, meervoudige problematiek: naast bovengenoemde kenmerken is bij deze groep ouders vaak ook sprake van huiselijk geweld in de vorm van partnergeweld. - Verslavingsproblematiek en/of een psychiatrisch ziektebeeld. De kenniskring is van mening dat deze bijzonder complexe problematiek een gespecialiseerd aanbod behoeft. Dit aanbod bestaat tot dusver niet en moet ontwikkeld worden. Dit aanbod moet tenminste bestaan uit: Conflicthantering / bemiddeling voor ouders, met als doel het conflict beheersbaar te maken; Ouders leren hun ouderrol en partnerrol te scheiden, zodat zij als ouders wel verder kunnen; Aandacht voor de individuele problematiek van de ouders, zodat zij indien nodig doorverwezen kunnen worden naar bijvoorbeeld AMW of GGZ. In conflictueuze echtscheidingssituaties is er een grotere kans is op kindermishandeling en huiselijk geweld. Jeugdzorgprofessionals moeten in deze situaties de noodzakelijke competenties hebben en extra alert zijn op signalen hierop.
Hoe kunnen hulpverleners optimaal samenwerken met andere bij het gezin betrokken beroepskrachten, zoals juristen/advocaten, rechters, CJG, school, en kinderopvang?
86
3515 3516 3517 3518
allochtone vrouwen, waar de thuissituatie aan bod komt. Dit betekent dat naast de jeugdzorgprofessional ook dat alle andere professionals in het netwerk rondom scheiding ‘basiskennis’ moeten hebben van dit onderwerp en ouders en kinderen om adequaat te kunnen ondersteunen.
Waar is hulp welkom? De jeugdigen die hulp hebben gehad op school geven aan het prettig te vinden dat de hulp dichtbij was en daarmee toegankelijk en laagdrempelig. Ook de flexibiliteit in het plannen van afspraken op hun eigen behoeftes en wensen vonden ze erg fijn: “Ik kon zelf de decaan opzoeken wanneer het mij uitkwam. Of mailen als ik haar iets wilde vertellen. Dat was fijn.” “Ik keek wel altijd om me heen of andere leerlingen me niet bij de leerlingbegeleider naar binnen zagen lopen. Gelukkig zat haar kamertje een beetje verstopt. Toch had ik geen andere locatie gewild dan op school”. Bron: Veldconsultatie 3519 3520 3521 3522 3523 3524 3525 3526 3527 3528 3529 3530 3531 3532 3533 3534 3535 3536 3537 3538 3539 3540 3541 3542 3543 3544 3545 3546 3547 3548 3549 3550
Het is voor de eenduidigheid en samenhang daarom aan te raden informatie, advies en hulp rondom echtscheiding te ordenen en in te bedden in het totale aanbod van opvoed- en opgroeiondersteuning. Er moeten ook verbindingen worden gelegd met het Centrum voor Jeugd en Gezin, het welzijnswerk en de zorgstructuur van het onderwijs. In de handreiking voor gemeenten Scheiding en de zorg voor kinderen ( 2010) is een bruikbaar model beschreven: een zorgcontinuüm, onderverdeeld in vier niveaus: A. Informele steun B. Universele informatie en advies over scheiding voor alle ouders C. Universele lichte relatie ondersteuning voor alle ouders D. Doelgroepgerichte ondersteuning. Elk niveau beschrijft de doelgroep, het doel en aantal voorbeelden van dit aanbod. Dit model biedt handvatten om het aanbod wat er is op regionaal, provinciaal of landelijk niveau te ordenen. Een ander bruikbaar model is het ideaal model sluitend hulpaanbod van Spectrum Gelderland. In het ideaalmodel zijn de verschillende rollen van het Maatschappelijk werk, de kinderrechters, Bureau Jeugdzorg, Raad voor Kinderbescherming en zorgaanbieders beschreven. (Te downloaden via www.spectrum-gelderland.nl) De Vlaamse federatie van diensten voor geestelijke gezondheidszorg en het verbond van verzorgingsinstellingen (2007) stellen dat het van belang is dat professionals die werken met kinderen in een vechtscheidingssituatie zorgen voor een minimale samenwerking. Dit is niet alleen om een goed hulpaanbod voor het kind te organiseren, maar ook vanwege de complexiteit die een vechtscheiding met zich meebrengt voor de hulpverlener. Samenwerken met andere disciplines of voorzieningen is dikwijls een noodzaak. Die samenwerking dient rekening te houden met de volgende aandachtspunten: Er kan intern voor een bepaalde casus rond de tafel gaan zitten en bekijken hoe de taken het best kunnen verdeeld worden. De hulpverlening komt tot gezamenlijke afspraken. Er kan ook casus-overstijgend bekeken worden hoe, in het geval van een vechtscheiding, de taken onder de betrokken professionele actoren kunnen verdeeld worden; 87
3551 3552 3553 3554 3555 3556 3557 3558 3559 3560 3561 3562 3563 3564 3565 3566 3567 3568 3569 3570 3571 3572 3573 3574 3575 3576 3577 3578 3579 3580 3581 3582 3583 3584 3585 3586 3587 3588 3589 3590 3591 3592 3593 3594 3595 3596 3597 3598 3599 3600 3601
Soms is het verstandig dat er wordt doorverwezen naar een andere dienst omdat die een meer aangepaste begeleiding kan bieden. Het is voor alle partijen belangrijk dat er een positief overleg in netwerkverband tot stand kan komen. Het creëren van een netwerk is bovendien een protectieve factor voor het scheidende gezin. Daarnaast zijn er algemene aspecten te benoemen rondom het samenwerken met andere professionals. Betrokken partners Zitten de juiste mensen aan tafel? Ontbreken er partijen die cruciaal zijn voor het bereiken van het gestelde doel? Is de samenstelling het meest efficiënt, met andere woorden: heeft elke partner een duidelijke rol (die niet door anderen vervuld kan worden)? Dit zijn enkele vragen die in ieder geval bij het begin, maar ook bij tussentijdse evaluaties van een samenwerkingsverband gesteld moeten worden. Het blijkt daarbij soms lastig om niet te vervallen in verkokering. Soms worden bepaalde partners door andere partners als 'ketenvreemd' gezien. Het kost dan energie om de partners er toch van te overtuigen dat de betreffende partijen nodig zijn voor het aanpakken van de problematiek. De problematiek centraal stellen, helpt daarbij. Probleemanalyse en visie Het is belangrijk om een gemeenschappelijke visie en heldere doelen en ambities voor de samenwerking te formuleren. Deze visie biedt een belangrijk referentiekader bij keuzes en de uitwerking van een gemeenschappelijke aanpak en werkprocessen. Integraal Toezicht Jeugdzaken (2005) stelt in het toezichtkader dat een heldere en gezamenlijke probleemdefinitie noodzakelijk is om tot effectieve resultaatgerichte samenwerking te komen. Doelgroep en doelen Een heldere omschrijving van de doelgroep draagt bij aan de focus en begrenzing van de samenwerking. Goed omschreven doelen op kind/gezinsniveau zijn van essentieel belang in de beoordeling van de gehele samenwerking (dus SMART: Specifiek, Meetbaar, Acceptabel, Realistisch, en Tijdgebonden). Het moet volstrekt helder zijn wat de meerwaarde van de samenwerking is voor de cliënt. Op basis van heldere en concrete doelen kunnen ook prestatie-indicatoren worden vastgesteld, en kan het functioneren van de ketensamenwerking worden gemeten en gevolgd. Daarnaast kan ook een formulering van het doel van de samenwerking helpen bij de latere evaluatie en beoordeling van de efficiëntie van het samenwerkingsverband. Werkprocessen en aanbod Hoewel de ketenpartners zelfstandige organisaties vertegenwoordigen, is het voor de cliënt wenselijk dat de samenwerking logisch en vanzelfsprekend op elkaar aansluit. Dit heeft ook gevolgen voor de samenwerking. Door eenduidige oriëntatie op de cliënt en een gemeenschappelijke aanpak ontstaat er meer oog voor elkaar en elkaars werkwijze. Verschillende werelden leren elkaar op deze manier kennen én onderkennen dat zij elkaar nodig hebben in het belang van de cliënt. Een aantal aspecten zijn hierin te onderscheiden: Goede ketenregie, duidelijke afbakening en gerichtheid op primaire proces Hierbij gaat het om het aanwijzen van een ketenregisseur, de erkenning van de ketenregisseur door de ketenpartners, het maken van afspraken en die ook nakomen, doorzettingsmacht van de regisseur, bewaking van afstemming en het bereik van de doelgroep. Heldere verantwoordelijkheidsverdeling en continuïteit van de zorg Hierbij valt te denken aan prestatieafspraken tussen ketenpartners, heldere verantwoordelijkheidstoedeling, verantwoording afleggen en elkaar aanspreken op deelresultaten. De ketenpartners zijn niet alleen verantwoordelijk voor hun eigen aandeel in de keten maar ook voor de 88
3602 3603 3604 3605 3606 3607 3608 3609 3610 3611 3612 3613 3614 3615 3616 3617 3618 3619 3620 3621 3622 3623 3624 3625 3626 3627 3628 3629 3630 3631 3632 3633 3634 3635
afstemming. Zij moeten waar nodig in overleg treden met elkaar. De overgangen tussen de partners moeten goed geregeld zijn, en ook de terugkoppeling. De toegankelijkheid van de zorg en de wachttijden bij doorverwijzen zouden hierbij indicatoren kunnen zijn. Belangrijk is het om het effect te meten, met name het meten van cliëntenoordelen. Het rapport 'De kracht van verbinden' (2006) wijst op het belang van het vastleggen van afspraken in de vorm van protocollen, het delen van faciliteiten, multidisciplinair samenwerken en gezamenlijke deskundigheidsbevordering. De auteurs pleiten ervoor om voortdurend onderscheid te maken tussen enerzijds beleids- en aansturingregie en anderzijds uitvoeringsregie. Beide moeten goed geregeld worden om ketenregie te realiseren. Het is noodzakelijk om bestaande overlegvormen te stroomlijnen, in samenhang met elkaar te brengen en goede afspraken te maken over de uitvoeringsregie. Evaluatie en monitoring Onderdeel van een goed werkende keten is de zichtbaarheid van resultaat- en prestatieafspraken, effectiviteitsmeting, systematische procesevaluatie en cyclische kwaliteitsverbetering. Om te kunnen meten moeten er (uitkomst-)criteria benoemd zijn. Hierdoor wordt feedback geleverd aan de betrokken ketenpartners (kwaliteitsmonitor). Een goede uitwisseling van gegevens is van vitaal belang. Bremmer e.a. (2008) bespreken knelpunten in de gegevensuitwisseling tussen de sectoren in de keten, tussen professionals zelf en de communicatie met kind en ouders. Er bestaat bij professionals grote terughoudendheid om de ander inzage in het eigen dossier te geven. Onder meer vanwege de angst dat de andere professional de informatie verkeerd zal interpreteren. Er is vaak verschil in taal tussen de sectoren en in het dossier zijn vaak persoonlijke notities opgenomen. Daarom acht de professional de zogenoemde ‘warme’ overdracht van informatie noodzakelijk. Tegelijkertijd is de professional niet gewend met collega’s uit andere sectoren in de keten samen te werken.
Concluderend: Het is voor de eenduidigheid en samenhang aan te raden informatie, advies en hulp rondom echtscheiding te ordenen en in te bedden in het totale aanbod van opvoed- en opgroeiondersteuning. Er moeten ook verbindingen worden gelegd met het Centrum voor Jeugd en Gezin, het welzijnswerk en de zorgstructuur van het onderwijs. Daarnaast moet in de samenwerking expliciet aandacht zijn voor de volgende aspecten: de juiste ketenpartners rondom het kind en gezin, een gemeenschappelijke visie en een heldere probleemanalyse, doelgroep en doel, stroomlijnen van werkprocessen en aanbod, evaluatie en monitoring.
89
3636 Wat vinden ouders en jeugd over de samenwerking? Een ouder noemt dat mediators meer moeten gaan samenwerken met kinderpsychologen en orthopedagogen, die zich richten op het belang van kinderen. Dit zou een standaard onderdeel moeten zijn bij advocaten en mediators. Hij vindt dat de focus van de hulp nu teveel gericht is op financiële afspraken en financiële rechtvaardigheid: “Dit geeft zoveel strijd over geld, want wat voor de ene ouder is rechtvaardig voelt, is voor de andere ouder volstrekt onrechtvaardig. Hierdoor is het kind nog meer de dupe. De focus ligt verkeerd, er wordt gedaan alsof financiën het belangrijkste zijn, maar dat is het niet. Het zou meer moeten gaan om conflicthantering. Ook in het belang van de kinderen”. Een ander ouder vindt dat professionals minder concurrentie gericht zouden moeten zijn. Ze zouden samen meer voor hetzelfde doel moeten gaan, namelijk het beste voor de ouders en kinderen. Een jeugdige geeft aan: “Hulpverleners moeten meer samenwerken om ook jongeren in deze situatie die niet assertief zijn en niet gelijk willen toch te blijven betrekken en niet uit het oog te verliezen. Benader jongeren vanuit verschillende hoeken en vergeet niet dat hulpverlening voor veel jongeren een vies woord is”. Een andere jongere stelt: “Men moet meer informatie geven aan ouders vanuit advocaten en mediators. Het is ook belangrijk HOE je dingen communiceert: of je alleen het theoretische verhaal vertelt of juist het vanuit het kind laat verwoorden (zoals de brief ‘aan alle ouders’ van Villa Pinedo), dit komt veel beter bij ouders aan. Ze zullen hierdoor sneller tot actie overgaan”. Bron: Veldconsultatie 3637 3638
Vraag 7.2
Wat is nodig in de ketensamenwerking rondom het kind en de ouders?
3639 3640 3641 3642 3643 3644 3645 3646 3647 3648 3649 3650 3651 3652 3653 3654 3655 3656 3657
Een veelgehoord dilemma in ketensamenwerking is de onduidelijkheid over welke informatie met welke personen mag worden gedeeld. Als de scheiding een gezamenlijke aanpak noodzakelijk maakt is er sprake van een samenwerkingsverband waarin informatie kan worden uitgewisseld. Samenwerken en informatie delen kan alleen als alle betrokken instanties het willen en bevoegd zijn om aan de oplossing van het probleem mee te werken. Als er informatie gedeeld moet worden binnen het samenwerkingsverband, moet steeds worden beoordeeld of het doel waarvoor de informatie wordt gedeeld, verenigbaar is met het doel waarvoor de gegevens oorspronkelijk zijn verzameld. Goede ondersteuning gaat uit van het principe: zo snel, zo licht, zo kort en zo dichtbij mogelijk. Hierbij is een goede aansluiting en samenwerking noodzakelijk tussen het aanbod in het preventieve domein en de jeugdzorg (Van Dijk & Prinsen, 2008). Om ketenpartners met elkaar te verbinden is het volgende minimaal nodig (Prinsen, Roelofse, Schuimer & Mes, 2006): - ontmoetingen en persoonlijke contacten (elkaar kennen); - concrete afspraken maken met elkaar (elkaar vertrouwen); - leren en kennisuitwisseling (elkaar begrijpen); - goede onderlinge communicatie en informatie-uitwisseling (elkaar verstaan); - beleid en aansturing verbinden met uitvoering (elkaar stimuleren). 90
3658 3659 3660 3661 3662 3663 3664 3665 3666 3667 3668 3669 3670 3671 3672 3673 3674 3675 3676 3677 3678 3679 3680 3681 3682 3683 3684 3685 3686 3687 3688 3689 3690 3691 3692 3693 3694 3695 3696 3697 3698 3699 3700 3701 3702 3703 3704 3705 3706 3707
In het kader van vroeg signalering van echtscheidingsproblemen en afstemming van hulp tussen verschillende professionals en instellingen is het een vereiste dat professionals informatie uitwisselen. Zijn de problemen echter complexer en is het nodig om de hulp en zorg vanuit verschillende voorzieningen goed af te stemmen, dan moet gewerkt worden volgens het principe ‘Eén gezin, één plan’. Altijd moet duidelijk zijn wie de functie van zorgcoördinator vervult – de verantwoordelijkheid van de gemeente - en daarmee belast is met het goed verlopen van de samenhangende ondersteuning van het gezin. Verder moeten duidelijke lokale/regionale afspraken gemaakt worden over de terugkoppeling van informatie tussen ketenpartners. Betrokken professionals dienen standaard geïnformeerd te worden: - op het moment dat Bureau Jeugdzorg een indicatiebesluit afgeeft; - op het moment dat de geïndiceerde zorg start en eindigt; - bij de start en afsluiting van kinderbeschermingsmaatregelen; - op het moment dat er een onderzoek door het AMK of de Raad voor de Kinderbescherming wordt uitgevoerd en bij afsluiting van dat onderzoek. Omgekeerd informeren professionals in de CJG’s en het ZAT (Zorg- en adviesteams) ook standaard diegenen die naar hen verwijzen. Uiteraard gelden de gebruikelijke privacyregelingen en wettelijke kaders voor de jeugdzorg en CJG-werkers. In veel gemeenten start men op basis van de wil om de zorg en ondersteuning van jeugdigen te verbeteren, de ervaren noodzaak om ‘elkaars kwaliteiten’ te benutten en een houding en cultuur die ruimte laat en een beroep doet op ieders expertise en inzet. Verantwoordelijkheden en afspraken zijn globaal vastgelegd en worden werkende weg verder ontwikkeld. In de praktijk van de zich ontwikkelende samenwerking dienen zich vaak drie elkaar overlappende processen aan, te weten: 1. Goedwerkende incidentele oplossingen worden gaandeweg structureel. 2. Werkbare structurele oplossingen komen (gaandeweg) onder gezamenlijke sturing. 3. Onder gezamenlijke sturing komen gezamenlijke visie en beleid tot stand vertaald in een plan van aanpak. De lopende praktijk wordt ingepast en men voegt ontbrekende elementen toe (Ministerie van Justitie & Ministerie van Binnenlandse Zaken, 2010; NJi, 2009; CBO, 2005). In situaties waarin er strijd is tussen ex-partners of (een van) ouders niet wil(en), dienen professionals outreachend en met enige drang ouders motiveren tot hulp. In zware, complexe gevallen – bijvoorbeeld als er sprake is van een ernstige bedreiging van de ontwikkeling van betrokken kinderenkan verwijzing naar Bureau Jeugdzorg noodzakelijk zijn. Als het gaat om bemoeizorg is het doel van het delen van informatie de cliënten geleiden naar de reguliere hulpverlening, bijvoorbeeld als er psychosociale problemen bij een van de ouders worden geconstateerd. Voortvloeiend uit dit doel blijkt wie aan tafel mogen zitten en gegevens mogen krijgen. De kernpartners die deelnemen aan deze overleggen kunnen zijn: verslavingszorg, GGZ, GGD, maatschappelijke opvang, thuiszorg, huisartsen en maatschappelijk werk. De schilpartners kunnen zijn: politie, woningcorporaties, reclassering, gemeenten, buurthuiswerk, nutsbedrijven en andere hulpverleners. De schilpartners nemen afhankelijk van de casus deel aan het overleg. Met het vaststellen van de agenda zal hier zoveel mogelijk rekening mee moeten worden gehouden. Het is raadzaam de schilpartners een geheimhoudingsverklaring te laten tekenen. (CBP, februari 2011) Betrekken van ouders en jeugdigen Het is van belang dat ouders en jeugdigen meer betrokken worden bij de (keuze voor) hulp. Professionals moeten transparant zijn en de regie – indien mogelijk – bij ouders leggen. Zij moeten 91
3708 3709 3710 3711 3712 3713 3714 3715 3716 3717 3718 3719 3720 3721 3722 3723 3724 3725 3726 3727 3728 3729 3730 3731
samen met ouders en jeugdigen doelen vaststellen en kijken hoe de ondersteuning wordt opgezet en welke partners eventueel betrokken zijn/ moeten worden bij de hulpverlening. Uitgangspunt is dat ouders en jeugdigen indien mogelijk aanwezig zijn bij bespreking van hun cases. Het instrument ‘Samenwerking in de jeugdketen’ (VWS, 2011) biedt samen met bijvoorbeeld de Meldcode Huiselijk Geweld en Kindermishandeling (Ministerie van VWS, 2011) een handreiking bij de afwegingen van privacyaspecten.
Concluderend: Het is van belang dat ouders en jeugdigen meer betrokken worden bij de (keuze voor) hulp. Professionals moeten transparant zijn en de regie – indien mogelijk – bij ouders leggen. Zij moeten samen met ouders en jeugdigen doelen vaststellen en kijken hoe de ondersteuning wordt opgezet en welke partners eventueel betrokken zijn / moeten worden bij de hulpverlening In het kader van vroegsignalering van scheidingsproblemen en afstemming van hulp tussen verschillende professionals en instellingen is het een vereiste dat professionals informatie uitwisselen. Zijn de problemen echter complex en is het nodig om de hulp en zorg vanuit verschillende voorzieningen goed af te stemmen, dan moet gewerkt worden volgens het principe ‘Eén gezin, één plan’. Altijd moet duidelijk zijn wie de functie van zorgcoördinator vervult en daarmee belast is met het goed verlopen van de samenhangende ondersteuning van het gezin. Verder moeten duidelijke lokale/regionale afspraken gemaakt worden over hoe de terugkoppeling van informatie tussen ketenpartners plaatsvindt.
3732 3733 3734 3735 3736 3737 3738 3739 3740 3741 3742 3743 3744 3745 3746 3747 3748 3749 3750 3751 3752 3753 3754 3755 3756
Conclusies met betrekking tot de uitgangsvragen 6 en 7: Samenwerking met ouders (6) en met het netwerk (7) Op basis van bovenstaande tekst trekt de werkgroep een aantal conclusies. Deze conclusies zijn gebaseerd op wetenschappelijk onderzoek, theorie en consensus onder experts: Jeugdzorgprofessionals krijgen rond scheiding te maken met een dubbele doelgroep: zowel met de jeugdigen in een scheidingssituatie als met de scheidende/gescheiden ouders. Ouders met wie jeugdzorgprofessionals te maken krijgen zijn vaak verwikkeld in een vechtscheiding. In eerste instantie zijn de ouders dan de oorzaak van de problemen bij scheidingskinderen. Van de professional wordt meerzijdige partijdigheid verlangd: afwisselend de verschillende partijen erkennen om zo de dialoog tussen partijen in gang te zetten. De communicatie tussen de ouders moet worden hersteld of verbeterd. Na een scheiding moet er altijd aandacht zijn voor ouderschapsreorganisatie. Dit vraagt van jeugdzorgprofessionals dat zij ook oudergericht kunnen werken. Na de scheiding ontstaan de rollen van inwonende ouder en uitwonende ouder. Kinderen krijgen te maken met twee huishoudens, die van moeder en die van vader. De meeste kinderen wonen vooral bij de moeder, een minderheid woont bij de vader. Steeds meer kinderen wonen afwisselend bij moeder en bij vader (co-ouderschap). Bovendien komen vaak nieuwe partners op het toneel: stiefvaders en stiefmoeders. Dit alles brengt een ouderschapsreorganisatie met zich mee en de noodzaak voor de hulpverlener om in het hulpverleningsproces rekening te houden met al deze ouderrollen. Om goed met ouders en kinderen in een scheidingssituatie om te gaan en hen te kunnen ondersteunen, is het van belang dat professionals vanuit de volgende aandachtspunten om kunnen 92
3757 3758 3759 3760 3761 3762 3763 3764 3765 3766 3767 3768 3769 3770 3771 3772 3773 3774 3775 3776 3777 3778 3779 3780 3781 3782 3783 3784 3785 3786 3787 3788 3789 3790 3791 3792 3793 3794 3795 3796 3797 3798 3799 3800 3801 3802 3803 3804 3805 3806
gaan met verschillende aspecten die een rol spelen in echtscheidingssituaties. In navolging van het position paper van het Algemeen Maatschappelijk werk (2010) zijn dit de volgende aspecten: Juridische aspecten; Relationele aspecten; Ouderschapsaspecten; Veiligheidsaspecten. Het is van belang dat professionals zicht hebben op relevante juridische kaders bij echtscheiding. Per echtscheidingssituatie is het van belang om inzicht te krijgen op de inhoud van het ouderschapsplan en hoe het gezag en de zorg en omgang geregeld zijn. Met het ouderschapsplan krijgt de jeugdzorgprofessional kennis en informatie over hoe de opvoeding van het kind is geregeld. Vanuit de invulling van gezag en omgang krijgt de jeugdzorgprofessional handvatten over wie van de betrokkenen welke informatie dient te ontvangen en wie bevoegd is tot het nemen van besluiten. Jeugdzorgprofessionals dienen in de omgang met kinderen in echtscheidingssituaties ook rekening te houden met de relatieproblemen die er tussen de ex-partners kunnen spelen. Door hier actief aandacht voor te hebben is de hulpverlener in staat om ouders bewust te maken van de invloed van hun negatieve gevoelens tegenover hun ex-partner op de ontwikkeling van het kind. Tevens is het hiermee mogelijk om ouders te ondersteunen of door te verwijzen naar andere hulpverlening zodat zij hun eigen emoties (jaloezie, verdriet) kunnen verwerken. Jeugdzorgprofessionals moeten zich ervan bewust zijn dat met een echtscheiding ook de opvoedvaardigheden van beide ouders in een ander licht komen te staan. De bestaande patronen worden doorbroken waardoor elke individuele ouder wordt gedwongen een nieuw patroon te ontwikkelen. Jeugdzorgprofessionals kunnen ouders helpen dit nieuwe patroon vorm te geven door informatie en voorlichting te geven over het ouderschap na scheiding en over het stiefouderschap. Belangrijk is om ouders door te verwijzen naar relevante opvoedcursussen. Belangrijk aandachtspunt hierbij is een nieuwe partner, al dan niet met eigen kinderen. De jeugdzorgprofessional moet beseffen dat hierdoor de gezinsverhoudingen nog complexer worden. In conflictueuze echtscheidingssituaties is er een grotere kans is op kindermishandeling en huiselijk geweld. Jeugdzorgprofessionals moeten in deze situaties de noodzakelijke competenties hebben en extra alert zijn op signalen hierop. Het is voor de eenduidigheid en samenhang aan te raden informatie, advies en hulp rondom echtscheiding te ordenen en in te bedden in het totale aanbod van opvoed- en opgroeiondersteuning. Er moeten ook verbindingen worden gelegd met het Centrum voor Jeugd en Gezin, het welzijnswerk en de zorgstructuur van het onderwijs. Daarnaast moet in de samenwerking expliciet aandacht zijn voor de volgende aspecten: de juiste ketenpartners rondom het kind en gezin, een gemeenschappelijke visie en een heldere probleemanalyse, doelgroep en doel, stroomlijnen van werkprocessen en aanbod, evaluatie en monitoring. Het is van belang dat ouders en jeugdigen meer betrokken worden bij de (keuze voor) hulp. Professionals moeten transparant zijn en de regie – indien mogelijk – bij ouders leggen. Zij moeten samen met ouders en jeugdigen doelen vaststellen en kijken hoe de ondersteuning wordt opgezet en welke partners eventueel betrokken zijn/ moeten worden bij de hulpverlening In het kader van vroeg signalering van echtscheidingsproblemen en afstemming van hulp tussen verschillende professionals en instellingen is het een vereiste dat professionals informatie uitwisselen. Zijn de problemen echter complexer en is het nodig om de hulp en zorg vanuit verschillende voorzieningen goed af te stemmen, dan moet gewerkt worden volgens het principe ‘Eén gezin, één plan’. 93
3807 3808 3809 3810 3811
Altijd moet duidelijk zijn wie de functie van zorgcoördinator vervult en daarmee belast is met het goed verlopen van de samenhangende ondersteuning van het gezin. Verder moeten duidelijke lokale/ regionale afspraken gemaakt worden over hoe de terugkoppeling van informatie tussen ketenpartners plaatsvindt.
3812
Overige overwegingen
3813 3814 3815 3816 3817 3818 3819 3820 3821 3822 3823 3824 3825 3826 3827 3828 3829 3830 3831 3832 3833 3834 3835 3836 3837 3838 3839 3840 3841 3842 3843 3844 3845 3846 3847 3848 3849 3850 3851 3852 3853 3854
In aanvulling op de literatuur zijn er vanuit de praktijk een aantal belangrijke overwegingen. Bureau Jeugdzorg krijgt vragen over echtscheiding die niet bij jeugdzorg thuis horen. Sommige vragen kunnen beter door het CJG worden beantwoord. Onvoldoende is bij professionals en ouders bekend wie in de ketensamenwerking welke ondersteuning biedt op het gebied van echtscheiding. Maak inzichtelijk en transparant wat de mogelijkheden zijn voor ondersteuning bij echtscheiding door CJG’s en andere samenwerkingspartners. Stimuleer dat organisaties elkaar op dit thema ontmoeten en kennis met elkaar delen en uitwisselen. Professionals moeten zich bewust zijn van hun eigen grenzen en mogelijkheden. In de samenwerking met ouders moet de kracht zijn het verbinden. Bijvoorbeeld door de kwaliteiten van het kind bespreekbaar te maken en hoe zij ouders bereid kunnen krijgen om het belang van het kind voorop te stellen. Erkenning van de situatie en de positie van de ouder is een eerste stap naar contact en bereidheid om mee te doen. Motiveren kan pas als ouders zich gehoord en gezien voelen. Professionals moeten een relatie durven aangaan met de ouders. Expertise in gespreksvoering en oudergericht werken is een voorwaarde. Jeugdzorgprofessionals bereiken meer wanneer ze het verlenen van hulp kunnen loslaten. Hun taak is om het kind centraal te stellen in de communicatie rondom het ouderschap. Zij moeten leren te focussen op het begeleiden van het proces in plaats van op het verlenen van hulp. Training en deskundigheidsbevordering is van belang (uitgangsvraag 6). Onderzoek in een zo vroeg mogelijk stadium of er hulp dan wel begeleiding moet worden ingezet. Zet zo laagdrempelig mogelijk ondersteuning in. In de hele richtlijn wordt de bijzonder curator niet genoemd maar bedenk dat die bij (vecht)scheidingen wel een rol kan hebben om specifiek de belangen van het ‘kind’ te monitoren. Bied meerdere vormen van hulp onder 1 dak. Neem echtscheiding op in de verwijsindex. Binnen het gedwongen kader kan ook het inzetten van Eigen Kracht de verhoudingen verbeteren en vastgelopen casussen weer een opening bieden om het proces weer op gang te krijgen. De jeugdzorgprofessional is een generalist met kennis van zaken. Een goed netwerk met relevante ketenpartners kan ervoor zorgen dat je de juiste mensen spreekt om rondom ouders en kind de zaken op te pakken. De jeugdzorgprofessional heeft kennis nodig om ouders te kunnen adviseren over het hulpaanbod en moet weten hoe de sociale kaart zowel in de regio als landelijk in elkaar zit rondom echtscheiding en relatieversterking. Welke professionals zijn er in de regio, zoals mediators, kind en jeugdpsychologen, (school) maatschappelijk werk, systeemtherapeuten, scholen, specialistische zorginstellingen, programma’s, opleidingen, bij- en nascholingstrajecten, congressen, online mogelijkheden etc.
94
3855 3856 3857 3858 3859 3860 3861 3862 3863 3864 3865 3866 3867 3868 3869 3870 3871 3872 3873 3874 3875 3876 3877 3878 3879 3880 3881 3882 3883 3884 3885 3886 3887 3888 3889 3890 3891 3892 3893 3894 3895 3896 3897 3898 3899 3900 3901 3902 3903 3904 3905 3906 3907 3908
Aanbevelingen Op basis van de conclusies en de overige overwegingen doet de werkgroep de volgende aanbevelingen: 1.
Stel je op de hoogte van de complexiteit van een ouderlijke scheiding en de volgende wisselende gezinssituaties door de richtlijn te lezen en kennis te nemen van de verschillende literatuurverwijzingen. Een veranderende gezinssituatie betekent dat (stief) ouders nieuwe rollen krijgen en dat zij voor de jeugdigen moeten komen tot goede afspraken en regelingen over de opvoeding. Houd in de omgang met jeugdigen in scheidingssituaties rekening met de relatieproblemen die er tussen de ex-partners kunnen spelen.
2. Stimuleer en ondersteun ouders om mee te werken door hen altijd beiden uit te nodigen en gezamenlijk een gesprek te laten voeren in het belang van hun kind en door hen te betrekken bij de (keuze voor) hulp. Dit doe je door: - Ouders te informeren over wat scheiding voor gevolgen kan hebben voor kinderen. - Oplossingsgericht te werken en de regie zoveel mogelijk bij ouders te leggen. - Met ouders en jeugdigen samen doelen te stellen en te besluiten hoe de begeleiding het beste aansluit bij wat zij nodig hebben. 3. Communiceer in je begeleiding aan ouders het volgende: - de noodzaak en de mogelijkheden om te leren hun ruzies en conflicten te beheersen. - dat ook als zij veel ruzie maken het voor hun kind belangrijk is en blijft om gezamenlijke afspraken te maken. - verwijs en attendeer ouders op de verschillende interventies: geef ouders informatie en voorlichting over ouderschap na scheiding. Belangrijk aandachtspunt hierbij is een nieuwe partner, al dan niet met eigen kinderen. 4. Wees bij conflictueuze scheidingssituaties extra alert op signalen van kindermishandeling en huiselijk geweld. Jeugdzorgprofessionals moeten hier goed mee om kunnen gaan. Passende maatregelen zoals OTS, uithuisplaatsing of het benoemen van een bijzondere curator kunnen noodzakelijk zijn. 5.
Zorg dat je kennis hebt en vaardig bent in het begeleiden van ouders en jeugdigen in scheidingsproblematiek door: - zowel vanuit het kind- als vanuit het ouderperspectief te werken. - een houding van meerzijdige partijdigheid aan te nemen waarbij je rekening houdt met zowel de belangen van de jeugdige als van die van de moeder en van de vader. - een oplossingsgerichte aanpak te hanteren. - kennis te nemen van juridische kaders bij scheiding en de ouders te informeren over (juridische) verplichtingen. - de jeugdige centraal te stellen en ouders te motiveren om hun conflicten aan te pakken. - samen met ouders de nieuwe rollen inhoud en vorm te geven.
6. Organiseer en zorg voor afstemming en samenwerking met verschillende professionals zoals scholen, advocaten, mediators, rechters etc: - Om zo met elkaar (vroegtijdig) scheidingsproblemen te signaleren en de juiste begeleiding in te kunnen zetten voor het gezin (en het netwerk). - Zorg hierin ook voor terugkoppeling van informatie zodat het transparant en helder is wie wat in het gezin doet en het voor het gezin ook duidelijk is wat er gebeurt in dit proces. - Deel kennis en ervaring over scheidingsgezinnen met andere jeugdzorgprofessionals en organisaties zodat duidelijk is wie wat doet op dit gebied. Creëer ontmoetingsmomenten, bijvoorbeeld door een kenniscafé te organiseren. - Zorg ervoor dat je de sociale kaart in je regio kent en weet wat het landelijk aanbod is. 95
3909 3910 3911 3912 3913 3914 3915 3916 3917 3918 3919 3920 3921
- Informeer ook andere professionals, deel kennis en wissel ervaringen met elkaar uit. 7. Geef ouders de volgende adviezen: - laat je kind duidelijk merken dat het geen schuld heeft aan de scheiding; - geef je kind de ruimte om ook van de andere ouder te houden; - spreek niet negatief over de andere ouder in het bijzijn van je kind; - maak wel duidelijk dat de scheiding definitief is; - stimuleer contacten van je kind met andere scheidingskinderen (professionals kunnen eventueel verwijzen naar een van de beschikbare interventies, zie bijlage 1); - zoek een geschikte vorm om informatie uit te wisselen over je kind met een andere ouder (professionals kunnen hierbij helpen door het AMW of een mediator in te schakelen).
3922
96
3923 3924 3925 3926 3927 3928 3929 3930 3931 3932 3933 3934 3935 3936 3937 3938 3939 3940 3941 3942 3943 3944 3945
15. Aandacht voor diversiteit en specifieke doelgroepen. Scheiden is altijd een moeilijke en pijnlijke beslissing, zeker als er kinderen in het spel zijn. Bij een aantal groepen ouders en kinderen zijn er extra belemmeringen vanwege diversiteit in achtergronden. Het is belangrijk aandacht te hebben voor deze diversiteit, om zoveel mogelijk gezinnen laagdrempelig te helpen. In de handreiking voor gemeenten ‘Scheiding en de zorg voor de kinderen’ (2010) is informatie opgenomen over diversiteit. Om een goede behandelrelatie te kunnen opbouwen, is goed contact met de ouders van belang. Nu vinden niet alle ouders het even makkelijk hulpverleners te vertrouwen. Neem daarom voldoende tijd om dit vertrouwen te winnen. Houd er rekening mee dat ouders een ander referentiekader kunnen hebben dan jijzelf. Ze denken bijvoorbeeld dat de ziekte van hun kind een andere oorzaak heeft dan jij denkt, of ze kijken anders tegen opvoeden aan. Onderzoek met welke verwachtingen de ouders komen en wees je bewust van de verwachtingen die jij van de ouders hebt. Ouders kunnen ook weerstand hebben tegen de bemoeienis van (overheid)instanties bij de opvoeding van hun kind. In zulke situaties heb je meer tijd nodig om het vertrouwen te winnen. Er zijn ook ouders die niet goed met het gangbare schriftelijke materiaal uit de voeten kunnen, bijvoorbeeld doordat ze de taal niet goed machtig zijn of lager zijn opgeleid. Zij kunnen ook moeite hebben met bepaalde interventies, omdat deze uitgaan van een taalvaardigheid en een abstractievermogen dat bij deze groep niet voldoende aanwezig is. Zorg daarom voor begrijpelijk voorlichtingsmateriaal, en kies voor een interventie die aansluit bij de capaciteiten van de ouders.
3946
Etniciteit
3947 3948 3949 3950 3951 3952 3953 3954 3955 3956 3957 3958 3959 3960 3961 3962 3963 3964 3965 3966 3967 3968 3969 3970
Allochtone ouders hebben veel vragen als zij in aanraking komen met scheiden. Zij hebben bovendien vragen die te maken hebben met hun etniciteit. De druk van de familie om niet te scheiden kan in diverse culturen hoog zijn, zeker als er kinderen in het spel zijn. Vrouwen en mannen zitten vast in rolpatronen en schamen zich om over relatieproblemen te praten. Zij kunnen er dan voor kiezen te berusten in de slechte situatie en hopen dat het in de toekomst weer beter zal gaan. Soms zelfs als er sprake is van huiselijk geweld. Ook is er een groep allochtone vrouwen (en soms ook mannen) die niet of nauwelijks Nederlands spreekt, vaak laag opgeleid is, geen werk heeft en weinig contacten in de omgeving of met de familie heeft. Ze nemen vaak slechts zeer beperkt deel aan het maatschappelijk leven en kennen (letterlijk) de weg naar hulpverlenende instanties niet. Voor deze vrouwen zijn hun gezin en hun kinderen alles waar het om draait. Ze vinden het dan ook vaak moeilijk om dit gezinsleven op te geven, zelfs als er sprake is van een langdurig slechte thuissituatie. Wat zijn specifieke vragen en wat is de ondersteuningsbehoefte van allochtone ouders? Behoefte aan juridische en financiële informatie over rechten en plichten na scheiding. Over: verschillen in wet- en regelgeving met het land van herkomst, omgang met kinderen na de scheiding, verblijfsvergunning, wonen en uitkering. Belangrijk is dat de onzekerheden worden weggenomen en dat er geen onterechte fabels in de lucht blijven hangen. Informatie en gesprekken moeten vrijblijvend en vertrouwelijk zijn. Goede informatie geeft kracht om een slechte situatie te veranderen. Langdurige praktische ondersteuning van iemand die hun taal spreekt, ook na de scheiding (met name de groep vrouwen in een sociaal isolement). Bijvoorbeeld hulp bij het invullen van papieren voor verblijfsvergunning , inkomen, huisvesting of het regelen van echtscheiding in het land van herkomst.
97
3971 3972 3973 3974 3975 3976 3977 3978 3979 3980 3981 3982
De allochtone vrouwen en mannen met een bredere maatschappelijke scope zijn vaker hoger opgeleid, spreken goed Nederlands, werken en hebben een sociaal netwerk. Zij halen veel informatie van internet en vinden indien nodig hun weg naar hulpverlenende instellingen. Ze vinden het echter wel prettig als daar iemand zit met kennis van hun cultuur en de specifieke vragen/problemen die dat met zich mee kan brengen. Zij praten doorgaans ook meer met hun kinderen en leggen minder de verantwoordelijkheid voor problemen bij andere instellingen (zoals de school). Extra aandacht over opvoeden en omgaan met de kinderen tijdens een scheidingsprocedure. Allochtone ouders vinden opvoeden na de scheiding vaak moeilijker dan autochtonen. Er is vaak ook minder aandacht voor de kinderen. Soms is er ook behoefte aan hulp bij eergerelateerd geweld.
3983
Bereiken van allochtone ouders
3984 3985 3986 3987 3988 3989 3990 3991 3992 3993 3994 3995 3996 3997 3998 3999 4000 4001 4002 4003 4004 4005 4006 4007 4008 4009 4010 4011 4012 4013 4014 4015 4016 4017 4018 4019 4020
Via instellingen die al actief zijn binnen het gezin: ouders komen in eerste instantie vaak binnen met een ander probleem. Zo ziet het algemeen maatschappelijk werk veel allochtone moeders van gezinnen met meervoudige problematiek - waaronder relatieproblemen. Maar ook het buurtwerk of de huisarts zijn ingangen. Juridisch onderlegde mensen (bijvoorbeeld sociale raadslieden en allochtone advocaten) hebben voor deze groep ook vaak een rol als hulpverlener. Zij moeten de weg naar het CJG dan ook goed weten te vinden. Ingangen via reguliere ketenpartners kunnen benut worden. Zo kan een contactmoment bij het consultatiebureau een goed aangrijpingspunt zijn om relatieproblemen ter sprake te brengen: eerst vragen naar kinderen, dan naar thuissituatie, etc. Dit betekent dat de ketenpartners kennis moeten hebben van omgaan met relatie – en scheidingsproblematiek binnen specifieke culturen. Informatie over opvoeden en aanverwante zaken kan verspreid worden tijdens koffieochtenden op scholen, tijdens de taalles of naailes, bij centra voor buitenlandse vrouwen, maar ook bij het buurtwerk of de moskee, waar mannen bereikt kunnen worden. Noem scheiden daarbij niet direct, maar laat het later ter sprake komen. Scholen spelen vaak een belangrijke rol als het niet goed gaat met de kinderen. Binnen het primair onderwijs via een oplettende leerkracht, en binnen het voortgezet onderwijs ook als kinderen zelf hun verhaal doen. Kinderen hebben vaak de voorkeur voor individuele gesprekken die vervolg kunnen krijgen in een groepsgesprek. Dan kunnen verschillende groepen worden gemixt om te laten zien dat ook autochtone kinderen met deze problemen worstelen. Informele netwerken spelen in mindere mate een rol. Het is voor ouders vaak lastig bij familie te rade te gaan, bijvoorbeeld vanwege het taboe dat op relatieproblemen en scheiding rust. Het literatuuronderzoek van het Verwey Jonker instituut, Ouderschap Versterken (Distelbrink, Pels, Jansma, & van der Gaag 2012), beschrijft dat een negatieve, conflictueuze relatie tussen ouders en adolescenten vaak samengaat met een problematische ontwikkeling bij kinderen, bijvoorbeeld vanwege een verschil in acculturatietempo tussen de generaties. Ouders kunnen uit angst voor respectverlies en culturele vervreemding van hun kinderen verstarren in de opvoeding. De combinatie van gebrek aan steun en (soms harde) repressie of juist afzijdigheid vormt een belangrijke factor in de marginalisering van jongens. Ook geweld in het gezin vormt een ernstige risicofactor, die de ontwikkeling van kinderen kan bedreigen. De negatieve impact op de opvoeding is dan groot. Het geweld, en het zwijgen daarover, brengt kinderen die dit meemaken – toch al kwetsbaar door het ontbreken van de nodige zorg en aandacht - in een geïsoleerde positie. Dit geldt overigens evenzeer voor autochtone kinderen die opgroeien in de context van geweld. Wat betreft kindermishandeling blijken migrantenkinderen uit de verschillende groepen extra risico te lopen. Een migratieachtergrond blijkt extra gewicht in de schaal te leggen, naast gezinsgrootte, alleenstaand of stiefouderschap en sociaal- economische status van het gezin. 98
4021
Eén-ouderschap
4022 4023 4024 4025 4026 4027 4028 4029 4030 4031 4032 4033 4034 4035 4036 4037 4038 4039 4040 4041 4042 4043 4044 4045 4046 4047 4048 4049 4050 4051 4052 4053 4054 4055 4056 4057 4058 4059 4060 4061 4062 4063 4064 4065 4066 4067 4068 4069 4070 4071
Een-ouderschap vormt doorgaans een risicofactor, al lijkt dat wat minder voor Caraïbische groepen op te gaan, vanwege de steun uit het vrouwennetwerk, de relatief geringe stigmatisering van het eenoudergezin in deze kringen en de voorbereiding van meisjes op alleenstaand moederschap. Een punt van zorg vormt de toename van een-ouderschap in groeperingen waar dit gezinstype van oudsher minder gangbaar is, zoals in Turkse, Marokkaanse, Hindoestaans-Surinaamse en vluchtelingengezinnen. Scheiding, en het sociale isolement als gevolg daarvan, kan voor deze moeders een aanzienlijke verzwaring van de opvoedingstaken betekenen. Somalische gezinnen vallen op door een zeer hoog aandeel alleenstaande ouders. Dit aandeel ligt nog hoger dan onder Caraïbische gezinnen: tegen de 60 procent (Gijsberts & Dagevos, 2009). Het hoge aandeel heeft deels te maken met scheidingen in Nederland, maar ook met scheidingen in het land van herkomst (Dourleijn & Dagevos, 2011). Pels & De Gruijter (2005) en Bouwmeester et al. (1998) constateren dat Somalische ouders evenals sommige andere migrantenouders hun kinderen wel veel warmte en steun geven. Zij zijn echter minder responsief dan autochtone ouders. Het (islamitische) geloof is een belangrijke leidraad in de opvoeding. Evenals Turkse en Marokkaanse ouders hebben Somalische ouders moeite zich te verhouden tot de vrije Nederlandse omgeving. Onder andere de communicatie met kinderen over onderwerpen als relaties en seksualiteit is niet gemakkelijk en vaak met schaamte omgeven (Pels & De Gruijter, 2005). In de literatuur wordt een-ouderschap vaak in verband gebracht met minder gunstige ontwikkelingsuitkomsten voor kinderen, hoewel de grootte van de effecten varieert per ontwikkelingsdomein (Spruijt, 2007). In studies naar probleemgedrag wordt met name voor Antilliaanse jongeren een verband gesuggereerd met de afwezigheid van de vader in het gezin. Vader afwezigheid zou onder meer tot gezag problemen leiden. Armoede en het niet kunnen delen van opvoedingsvragen met een partner kunnen de opvoeding in eenoudergezinnen voorts verzwaren. Tot slot ontbreekt het aan een rolvoorbeeld voor jongens (Van San, 1998; zie ook Distelbrink, 2000). Uit algemeen onderzoek is bekend dat conflicten rond de scheiding veel problemen voor kinderen kunnen veroorzaken (Spruijt & Kormos, 2010). Grootschalig onderzoek waarbij daadwerkelijk een verband met negatieve ontwikkelingsuitkomsten wordt aangetoond in migrantengroepen ontbreekt echter. Er zijn aanwijzingen dat een-ouderschap in Caraïbische groepen minder tot negatieve uitkomsten leidt dan in autochtone gezinnen (Distelbrink, 2000; Hofman, 1993). Verklarende factoren daarbij vormen het netwerk waarop (vooral Surinaamse) moeders kunnen terugvallen voor emotionele steun, de relatief geringe stigmatisering van het eenoudergezin in eigen kring en de voorbereiding op alleenstaand moederschap in de opvoeding. Wel blijkt uit onderzoek onder Afro-Surinaamse moeders dat het een-ouderschap lang niet iedereen goed afgaat en dat het kan leiden tot een verminderd welbevinden bij sommige jongeren (Distelbrink, 2000). Niet zelden geldt voor jongeren die zonder hun ouders naar Nederland komen dat zij in het herkomstland al opgroeiden in problematische omstandigheden in hun leefomgeving en/of gezin (Steketee et al., 2003). Antilliaanse jongeren die met justitie in aanraking komen in Nederland zijn vaak al op de Antillen hun criminele loopbaan gestart (bijvoorbeeld Bovenkerk, 2000). Een punt van zorg vormt de toename van een-ouderschap in groeperingen waar dit gezinstype van oudsher minder gangbaar is, zoals de Turkse en de Marokkaanse (Van Egten et al., 2008), de Hindoestaans-Surinaamse (Van Niekerk, 2000) en ook vluchtelingengezinnen (Bouwmeester et al., 1998; Pels & De Gruijter, 2005). Scheiding kan voor deze moeders, die vaak een netwerk ontberen en bij wie alleenstaand moederschap deels leidt tot sociaal isolement, een aanzienlijke verzwaring van opvoedingstaken met zich meebrengen (Eldering & Borm, 1996a, b; Bouwmeester et al., 1998; Pels & De Gruijter, 2005). Er is nog geen onderzoek dat inzicht geeft in de gevolgen voor de kinderen. 99
4072
Steun vinden in informele netwerk
4073 4074 4075 4076 4077 4078 4079 4080 4081 4082 4083
Niet-westerse ouders in Nederland vallen vergeleken met autochtone ouders voor opvoedingsondersteuning terug op een kleinere en dan vooral informele kring (Van den Berg, 2007; Bouwmeester et al., 1998; Distelbrink & Pels, 2000; Pels & De Gruijter, 2005). Deze kring is doorgaans ook beperkter wat betreft aanwezig cultureel en informatiekapitaal. In geval van scheiding kan dit opvoeders extra kwetsbaar maken, zo laten Eldering en Borm (1996a,b) in onderzoek onder alleenstaande Marokkaanse en Hindoestaanse moeders zien. Dit komt niet zozeer omdat de man wegvalt als bron van ondersteuning – zijn inbreng was ook voorafgaand aan de scheiding vaak al gering. Het taboe op scheiding in deze groepen brengt mee dat het informele netwerk rond de moeders goeddeels wegvalt, en daarmee haar belangrijkste bron van sociale steun. Dit is extra bezwarend omdat deze moeders vaak niet geleerd hebben om zelfstandig op te treden.
4084
Hulpverlening aan mensen met een licht verstandelijke beperking
4085 4086 4087 4088 4089 4090 4091 4092 4093 4094 4095 4096 4097 4098 4099 4100 4101 4102
Mensen met een LVB kampen vaak met complexe problemen die het dagelijks functioneren vaak negatief beïnvloeden. Daar waar de problematiek zich heeft opgestapeld, spreken we van multiprobleemgezinnen. Deze gezinnen hebben ook problemen met de hulpverlening. In multiprobleemgezinnen kunnen zich moeilijkheden voordoen op een aantal gebieden zoals bijvoorbeeld de opvoeding, relatieproblemen en echtscheiding. Het verwerken van rouw, het omgaan met tegenslag en verlies, het leren omgaan met de situatie en allerlei andere zaken die bij echtscheiding spelen kunnen gelet op hun beperking extra problemen opleveren voor deze doelgroep. Wanneer hulp nodig is, kan het nodig zijn dat de hulpvraag door een professional achterhaald moet worden. Wanneer de hulpvraag is opgepakt door de professional zal de hulp moeten aansluiten bij de specifieke ondersteunings- en zorgbehoefte van deze doelgroep. Professionals die werken met deze doelgroep hebben specifieke kennis en deskundigheid nodig op het gebied van: - beperkingen - Bijkomende problematiek - Acceptatieproblematiek - Samenwerking en communiceren met mensen met een LVB - Samenhang tussen een LVB (bij kind en/of ouder) en opvoeding - De sociale kaart voor deze doelgroep (de Beer, 2011).
4103
Conclusies
4104 4105 4106 4107 4108 4109 4110 4111 4112 4113 4114 4115 4116 4117 4118 4119 4120
Scheiding en een-ouderschap spelen een grote rol in diverse allochtone groepen. Veel van deze ouders hebben veel vragen als zij in aanraking komen met een scheiding. Vergeleken met autochtone ouders zijn de allochtone vaak laag opgeleid. Zij hebben bovendien vragen die te maken hebben met hun etniciteit. De druk van de familie om niet te scheiden kan in diverse culturen hoog zijn, zeker als er kinderen in het spel zijn. Vrouwen en mannen zitten vast in rolpatronen en schamen zich om over relatieproblemen te praten. Er is een groep allochtone vrouwen (en soms ook mannen) die niet of nauwelijks Nederlands spreekt, vaak laag opgeleid is, geen werk heeft en weinig contacten in de omgeving of met de familie. Zij zullen minder snel problemen naar buiten kenbaar maken en zij kennen vaak de weg niet naar een hulpverlenende instantie. De ondersteuningsbehoefte van allochtone ouders bij echtscheiding bestaat vooral uit: juridische en financiële informatie, praktische ondersteuning door iemand die hun taal spreekt en hun cultuur kent. Ouders hebben behoefte aan tips over opvoeden en omgaan met hun kinderen na een echtscheidingsprocedure. Soms is er ook behoefte aan hulp bij eergerelateerd geweld. Het een-ouderschap na scheiding blijkt een extra risicofactoren bij allochtone gezinnen te zijn. Migrantenkinderen uit verschillende groepen blijken een extra risico te lopen op kindermishandeling. 100
4121 4122 4123 4124 4125 4126 4127 4128 4129
Opvoeders kunnen extra kwetsbaar zijn omdat zij als zij steun nodig hebben vaak slechts kunnen beschikken over een relatief kleine en dan vooral informele kring.
4130
Aanbevelingen
4131 4132 4133 4134 4135 4136 4137
1. Neem kennis van de (spaarzame) literatuur over allochtone gezinnen en echtscheiding. 2. Neem kennis van de (spaarzame) literatuur over ouders met een licht verstandelijke beperking en echtscheiding.
Wanneer ouders van kinderen met een licht verstandelijke beperking scheiden, is dat voor deze kinderen (en hun ouders) vaak nog ingewikkelder dan voor andere gezinnen. Jeugdzorgprofessionals die te maken krijgen met deze doelgroep hebben extra kennis en deskundigheid nodig op het gebied van relatieproblematiek en de gevolgen daarvan voor jeugdigen voor gezinnen met complexe problemen.
101
4138 4139 4140 4141 4142 4143 4144 4145 4146 4147 4148 4149 4150 4151 4152 4153 4154 4155 4156 4157 4158 4159 4160 4161 4162 4163 4164 4165 4166 4167 4168 4169 4170 4171 4172 4173 4174 4175 4176 4177 4178 4179 4180 4181 4182 4183 4184 4185 4186 4187 4188
Literatuur Albeda, M. (2011). Ouderlijke taakverdeling (na de scheiding) – de casus Opvoedbureau. Ouderschapskennis, 14(1), 19-21. Algemeen Maatschappelijk werk (2010). Relatie, scheiding en omgang. Position Paper MO groep. Alpert-Gillis, L. J., Pedro-Carroll, J. L., & Cowen, E. L. (1989). The Children of Divorce Intervention Program: Development, implementation and evaluation of a program for young urban children. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 57, 583-589. Amato, P. R. (2001). Children of Divorce in the 1990s: An Update of the Amato and Keith (1991) MetaAnalysis. Journal of Family Psychology, 15(3), 355-370. Amato, P. R. (2006). Marital Discord, Divorce, and Children’s Well-Being: Results from a 20-year Longitudinal Study of Two Generations. In Clarke-Stewart, A., & Dunn, J. (Eds.), Families Count, Effects on Child and Adolescent Development. New York: Cambridge University Press. Amato, P. R. (2010). Research on Divorce: Continuing trends and New Developments. Journal of Marriage and Family, 72, 650-666. Amato, P. R., & Cheadle, J. E. (2008). Parental Divorce, Marital Conflict, and Children’s Behavior Problems: A Comparison of Adopted and Biological Children. Social Forces, 86(3), 1139-1162. Amato, P. R., & Keith, B. (1991). Parental Divorce and the Well-being of Children: A Meta-Analyses. Psychological Bulletin, 110, 26-46. Antokolskaia, M. V., & Coenraad, L. M. (red.) (2010). Het nieuwe scheidingsrecht. Ouderschapsplan, positie van het kind, regierechter en collaborative divorce. Den Haag: Boom Juridische uitgevers. Anthonijsz, I., Chênevert, C., Geffen, L. van, Goorden, O., & Lange, M. de (2012). Ouderschap blijft. Nederlands Jeugdinstituut: Utrecht. Anthonijsz, I., Dries, H., Berg-le Clercq, T., & Chênevert, C. (2010). Verkennende studie Relatieondersteunend aanbod Centra Jeugd en Gezin. Nederlands Jeugdinstituut: Utrecht. Baker, A. J. L., & Ben-Ami, N. (2011). To turn a child against a parent is to turn a child against himself: The direct and indirect effects of exposure to parental alienation strategies on self-esteem and well-being. Journal of Divorce and Remarriage, 52(7), 472-490. Beer, de. Y. (2011). De kleine gids. Mensen met een verstandelijke beperking 2011. Kluwer: Deventer. Boendermaker, L. & Ince, D.(2010). Wat werkt bij jeugdigen met gedragsstoornissen? Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Zie www.nji.nl/wat werkt. Bolt, A. (2006). Het gezin centraal. Handboek voor ambulante hulpverleners. SWP: Amsterdam. Booth, A., Scott, M., King, V., & Johnson, D. R. (2006). Post-Divorce Father-Adolescent Relationship Quality. Paper presented at the International Conference on Children and Divorce, 24-27 July 2006, University of East Anglia, Norwich, UK. 102
4189 4190 4191 4192 4193 4194 4195 4196 4197 4198 4199 4200 4201 4202 4203 4204 4205 4206 4207 4208 4209 4210 4211 4212 4213 4214 4215 4216 4217 4218 4219 4220 4221 4222 4223 4224 4225 4226 4227 4228 4229 4230 4231 4232 4233 4234 4235 4236 4237 4238 4239
Bouwmeester, M., Deković, M., & Groenendaal, H. (1998). Opvoeding in Somalische vluchtelingengezinnen in Nederland. Assen: Van Gorcum. Bovenkerk, F. (2000). Over de Antilliaanse criminaliteit in Nederland en haar bestrijding. Delikt en delinkwent, 30 (6), 557-582. Bremmer, P. (e.a.) (2008). Kernrapport haalbaarheid (ketenbrede) informatie uitwisseling binnen de Jeugdsector. BMC. Buchanan, C. M., Maccoby, E., & Dornbusch, S. M. (1996). Adolescents after Divorce. London: Harvard University Press. Bucx, F. (Red.). (2011). Gezinsrapport 2011: Een portret van het gezinsleven in Nederland. Den Haag: SCP. Caldwell, B. E., Woolley, S. R., & Caldwell, C. J. (2007). Preliminary estimates of cost-effectiveness for marital therapy. Journal of Marital and Family Therapy, 33, 392-405. Carr, A. (2006). The handbook of child and adolescent clinical psychology. Hove: Routledge. CBS (2008). www.statline.cbs.nl Corder, L. D. (2010). The Striving of Divorce: A Review of Literature and an Evaluation of Available Interventions. Richfield: The Faculty of the Adler Graduate School. Cottyn, L. (2009). Een ongewoon gezin: samen partners en niet samen ouders –hoe doe je dat? Ouderschap & Ouderbegeleiding, 12(1), 7-17. Cottyn, L. (2009). Conflicten tussen ouders na scheiding. Systeemtheoretische Bulletin, 27, 131-161. Cottyn, L. (2011). Wat heet (nog) ouderbegeleiding? Falend ouderschap en ouderbegeleiding – aandacht voor eigen blokkades. Ouderschapskennis, 14(2), 133-154. Cottyn, L. (2011). Leven met andermans kind als stiefouder. Ouderschapskennis, 14(3), 205-217. Dawson-McClure, S. R., Sandler, T. N., Wolchick, S. A., & Millsap, R. A. (2004). Risk as a Moderator of the effects of prevention programs for children from divorced families: A six year longitudinal study. Journal of Abnormal Psychology, 32, 175-190. Decraemer, K. (2005). Werken met de dader-slachtoffer verbinding: creëren van een creatieve therapeutische ruimte. Systeemtheoretisch Bulletin. Uitgave : 2005, XXIII:3-4, pag. 165 - 184 DeGarmos, D. S., & Forgatch, M. S. (2005). Early development of delinquency within divorced families. Evaluating a randomized preventive intervention trial. Developmental Science, 8, 229-239. De Wit, M., Moonen, X., & Douma, J. (2011). Richtlijn Effectieve Interventies LVB: Aanbevelingen voor het ontwikkelen, aanpassen en uitvoeren van gedragsveranderende interventies voor jeugdigen met een licht verstandelijke beperking. Utrecht: Landelijk Kenniscentrum LVG.
103
4240 4241 4242 4243 4244 4245 4246 4247 4248 4249 4250 4251 4252 4253 4254 4255 4256 4257 4258 4259 4260 4261 4262 4263 4264 4265 4266 4267 4268 4269 4270 4271 4272 4273 4274 4275 4276 4277 4278 4279 4280 4281 4282 4283 4284 4285 4286 4287 4288 4289 4290
Diekmann, A., & Schmidheiny, K. (2004). Do Parents of Girls have a Higher Risk of Divorce? An Eighteen Country Study. Journal of Marriage and the Family, 66, 651-660. Dijk, M. van, & Prinsen, B. (2009). Opvoedingsondersteuning in het Centrum voor Jeugd en Gezin: Handreiking. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Distelbrink, M. (2000). Opvoeden zonder man: De opvoeding en ontwikkeling in CreoolsSurinaamse een- en tweeoudergezinnen in Nederland. Assen: Van Gorcum. Distelbrink, M., & Pels, T. (2000). Opvoeding en integratie in het onderwijs. In T. Pels (red.), Opvoeding en integratie: Een vergelijkende studie van recente onderzoeken naar gezinsopvoeding en pedagogische afstemming tussen gezin en school (pp. 114-139). Assen: Van Gorcum. Distelbrink, M., & Pels, T. (2012). Ouderschap versterken. Literatuurstudie over opvoeding in migrantengezinnen en de relatie met preventieve voorzieningen. Utrecht: Verweij-Jonker Instituut. Douglas, E. M. (2006). Mending Broken Families. Maryland: Rowman & Littlefield Publishers. Dourleijn, E., & Dagevos, J. (red.) (2011). Vluchtelingengroepen in Nederland: Over de integratie van Afghaanse, Iraakse, Iraanse en Somalische migranten. Den Haag: Sociaal en Cultureel planbureau (SCP). Duncan, B., Miller, S. D., & Sparks, J. (2007). Common Factors and the Uncommon Heroism of Youth. Psychotherapy in Australia, 13(2), 34-43. Doek, J., & Chin-A-Fat, B. (2002). Kostenbesparing van scheidingsbemiddeling, deel II Nederland. Tijdschrift voor Familie- en Jeugdrecht, 24, 79-84. Dronkers, J., & Harkonen, J. (2008). The intergenerational transmission of divorce in cross-national perspective: Results from the Fertility and Family Surveys. Population Studies, 62(3), 273288. Duijvestijn, P., & Noordink, T. (2013). Kinderen van gescheiden ouders in de klinische praktijk. GZPsychologie, 1, 10-16. Dykstra, P. A. (2000). Diversiteit in gezinsvormen en levenskansen van kinderen op langere termijn. Bevolking en Gezin, 29(2), 109-140. Eerenbeemt, E. M. (2003). De liefdesladder. Over familie en nieuwe liefdes. Amsterdam – Antwerpen: Archipel. Egten, C. Van, Zeijl, E., Hoog, S. de, Nankoe, C., & Petronia, E. (2008). Gezinnen van de toekomst. Opvoeding en opvoedingsondersteuning. Den Haag: E-Quality. Eijk, D. van (2004). Omgang zonder verlies. Een methodiek voor omgangsbegeleiding na scheiding. Amsterdam: Uitgeverij SWP. Eldering, L., & Borm, J. A. (1996a). Alleenstaande Marokkaanse moeders. Utrecht: Jan van Arkel. 104
4291 4292 4293 4294 4295 4296 4297 4298 4299 4300 4301 4302 4303 4304 4305 4306 4307 4308 4309 4310 4311 4312 4313 4314 4315 4316 4317 4318 4319 4320 4321 4322 4323 4324 4325 4326 4327 4328 4329 4330 4331 4332 4333 4334 4335 4336 4337 4338 4339 4340 4341
Eldering, L., & Borm, J. A. (1996b). Alleenstaande Hindostaanse moeders. Utrecht: Jan van Arkel. Emery, R. E. (2006). Divorcing emotions: Children’s pain, parents’ grief, and the result of a randomized trial mediation or litigation 12 years later. Paper presented at the International Conference on Children and Divorce, 24-27 July 2006, University of East Anglia, Norwich, UK. Emery, R.E., Kitzmann K.M., & Waldron, M. (1999). Psychological interventions for sperated and divorced families. In E. M. Hetherington (ed.). Coping with divorce, single parenting, and remarriage: A risk and resiliency perspective (pp. 323-344). Mahwah, N.J.: Erlbaum. Federatie van diensten voor geestelijke gezondheidszorg v.z.w., & Verbond der verzorgingsinstellingen v.z.w. (2007). Kinderen als wapen en prooi in vechtscheidingssituaties. De behandeling van de ernstige psychische problemen bij deze kinderen. Gent, Brussel: VVI-FDGG Stuurgroep Kindermishandeling. Forgatch, M., DeGarmo, D. S., & Beldavs, Z. G. (2005). An Efficacious Theory-Based Intervention for Stepfamilies. Behavior Therapy, 36, 357-365. Fosco, G. M., DeBoard, R. L., & Grych, J. H. (2007). Making Sense of Family Violence. European Psychologist, 12, 6-16. Gähler, M., Hong, Y., & Bernhardt, E. (2010). Echtscheiding en relatie verbreken onder jonge volwassenen in Zweden. Gezinstherapie wereldwijd, 21(3), 299-326. Gardner, R. A. (1998). The parental alienation syndrome: A guide for mental health and legal professionals (2nd ed.). Creskill, New Jersey: Creative Therapeutics, Inc. Gelatt, V. A., Adler-Baeder, F., & Seeley, J. R. (2010). An Interactive Web-Based Program for Stepfamilies: Development and Evaluation of Efficacy. Family Relations, 59, 572-586. Geurts, E. (2009). Omgaan met signalen van ex-partners over kindermishandeling. Jeugd en CO/Kennis, 39(2), 8-18. Geurts, E., Chênevert, C., & Anthonijsz, I. (2009). Te weinig gespecialiseerde hulp bij moeizame hulpverlening. Inventarisatie hulpaanbod bij scheidingsproblemen. Jeugd en Co/Kennis, 3, 30-43. Geurts, E. (2009). Omgaan met signalen van ex-partners over kindermishandeling: beoordelen en beslissen in het heetst van de strijd. Jeugd en Co Kennis, 3 (2), 8-18. Gijsberts, M., & Dagevos, J. (red.) (2009). Jaarrapport integratie 2009. Den Haag: Sociaal- en cultureel planbureau. Gilman, S. E., Kawachi, I., Fitsmaurice, G. M., & Buka, S. L. (2003). Family Disruption in Childhood and Risk of Adult Depression. American Journal of Psychiatry, 160(5), 939-946. Gouw, A. de (2011). Oudertaken bij echtscheiding – communicatieve munitie of poort tot ouderschapsreorganisatie? Ouderschapskennis, 14(1), 34-47.
105
4342 4343 4344 4345 4346 4347 4348 4349 4350 4351 4352 4353 4354 4355 4356 4357 4358 4359 4360 4361 4362 4363 4364 4365 4366 4367 4368 4369 4370 4371 4372 4373 4374 4375 4376 4377 4378 4379 4380 4381 4382 4383 4384 4385 4386 4387 4388 4389 4390 4391 4392
Greenberg, L., Warwar, S., & Malcom, W. (2010). Emotiegerichte relatietherapie en het bevorderen van vergeving. Gezinstherapie wereldwijd, 21(3), 327-354. Groenhujjsen, L. A. (2006). Ouderschapsplan; de vele gezichten van het belang van het kind. Amsterdam: Uitgeverij SWP. Grych, J. H., & Fincham, F. D. (1992). Interventions for children of divorce: Toward greater integration of research and action. Psychological Bulletin, 111(3), 434-454. Gun, F. van der, & Jong, L. de (2006). Echtscheiding: kiezen voor het kind. In gesprek met kinderen over hun ervaringen na de scheiding van hun ouders. Amsterdam: Uitgeverij SWP. Haterd, J. van de, Zwikker, N., Hens, H., & Uijttenboogaart, A. (2009). Gedragswetenschapper in de jeugdzorg. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Haverkort , C., Kooistra-Populier, M., & Hendrikse-Voogt (2012). Hoe maak je een succes van je nieuwe gezin? Huizen: Uitgeverij Pica. Haverkort, C., & Spruijt, E. (2012). Kinderen uit nieuwe gezinnen. Handboek voor school en begeleiding. Houten: LannooCampus. Hendriks, J. A. M. (2012). Passende contactregelingen? Maatwerk! Tijdschrift relatierecht en praktijk, 6, 255-259. Hoek, M., Miley, H., & Remmerswaal, P. (2011). Taakverdeling – meer dan op één lijn zitten. Ouderschapskennis, 14(1), 16-18. Hofman, W. H. A. (1993). Effectief onderwijs aan allochtone leerlingen: Een empirische studie naar de invloed van school- en klasfactoren op de loopbaan van allochtone en autochtone leerlingen in het voortgezet onderwijs. Delft: Eburon (proefschrift Rotterdam). Holt, S., Buckley, H., & Whelan, S. (2008). The impact of exposure to domestic violence on children and young people: A review of the literature. Child Abuse & Neglect, 32, 797-810. Huurre, T., Junkkari, H., & Aro, H. (2006). Long-term Psychosocial effects of parental divorce. A follow-up study from adolescence to adulthood. European Archives of Psychiatry and Clinical Neuroscience, 256, 256-263. IJzendoorn, M. H. van, Prinzie, P., Euser, E. M., Groeneveld, M. G., Brilleslijper-Kater, S. N., Van Noort-van der Linden, A. M. T., Bakermans-Kranenburg, M. J., Juffer, F., Mesman, J., KleinVelderman, M., & San Martin Beuk, M. (2007). Kindermishandeling in Nederland anno 2005: De Nationale prevalentiestudie mishandeling van kinderen en jeugdigen (NPM-2005). Leiden: Universiteit Leiden. Ince, D. (2007). Databank Effectieve Jeugdinterventies: beschrijving ‘JES! Het Zwolsche Brugproject’. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Ince, D. (2009). Databank Effectieve Jeugdinterventies: beschrijving ‘KIES, Kinderen In Echtscheiding Situatie’. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Ince, D. (2012). Wat werkt bij scheiding? Utrecht: Nederlands Jeugd Instituut. 106
4393 4394 4395 4396 4397 4398 4399 4400 4401 4402 4403 4404 4405 4406 4407 4408 4409 4410 4411 4412 4413 4414 4415 4416 4417 4418 4419 4420 4421 4422 4423 4424 4425 4426 4427 4428 4429 4430 4431 4432 4433 4434 4435 4436 4437 4438 4439 4440 4441 4442 4443
Johnston, J. R. (2006). The psychological functioning of alienated children and their parents in custody disputing families: a program of research. Paper presented at the International Conference on Children and Divorce, 24-27 July 2006, University of East Anglia, Norwich, UK. Haverkort, C., M. Kooistra-Popelier en A. Hendrikse-Voogt (2012), 'Hoe maak je een succes van je nieuwe gezin?' Huizen: Uitgeverij Pica. Hendriks, J. A. M. (2012). Passende contactregelingen? Maatwerk! Tijdschrift Relatierecht en Praktijk, 6, 255-259. Heybroek-Hessels, I., & Overgaauw, B. (2004). Samen gesteld. De dynamiek van het stiefgezin. Amsterdam: Uitgeverij SWP. Holt, S., Buckley, H., & Whelan, S. (2010). De impact van blootstelling aan huiselijk geweld op kinderen en jongeren: een review van de literatuur. Kind en adolescent Review, 17(1). Integraal Toezicht Jeugdzaken (2005). Ketens laten werken. Integraal toezichtkader jeugdzaken 023. Concept toezichtkader 2006-2010. Utrecht: geen uitgever. Kalmijn, M. (2007). Gender Differences in the Effects of Divorce, Widowhood and Remarriage on Intergenerational Support: Does Marriage Protect Fathers? Social Forces, 85(3), 1079-1105. Kalmijn, M., & Dykstra, P. (2004). Onder vier ogen, contacten tussen ouders en volwassen kinderen. Demos, 20, 80-84. Kalmijn, M., & Graaf, P. M. de, (2000). Gescheiden vaders en hun kinderen: een empirische analyse van voogdij en bezoekfrequentie. Bevolking en Gezin, 29, 59-84. Kelly, J. B. (2006). Children’s Living Arrangements Following Separation and Divorce: Insights From Empirical and Clinical Research. Family Process, 46, 35-53. Kelly, J. B., & Johnston, J. R. (2001). The alienated child. A reformulation of Parental Alienation Syndrome. Family and Conciliation Courts Review, 39(3), 249-266. Kim, H. S. (2011). Consequences of Parental Divorce for Child Development. American Sociological Review, 76, 487-511. King, V. (2006b). The antecedents and consequences of adolescents’ relationships with stepfathers and non-resident fathers. Journal of Marriage and the Family, 68, 910-928. King, V. (2002). Parental Divorce and Interpersonal Trust in Adult Offspring. Journal of Marriage and Family, 64, 642-656. King, V., & Heard, H. E. (1999). Nonresident Father Visitation, Parental Conflict, and Mother's Satisfaction: What's Best for Child Well-being? Journal of Marriage and the Family, 61, 385396. King, V., & Sobolewski, J. M. (2006). Nonresidential fathers’ contributions to adolescent well-being. Journal of Marriage and Family, 68, 537-557. 107
4444 4445 4446 4447 4448 4449 4450 4451 4452 4453 4454 4455 4456 4457 4458 4459 4460 4461 4462 4463 4464 4465 4466 4467 4468 4469 4470 4471 4472 4473 4474 4475 4476 4477 4478 4479 4480 4481 4482 4483 4484 4485 4486 4487 4488 4489 4490 4491 4492 4493 4494
Knipscheer, J. W. & Kleber, R. J. (2004). Een interculturele entree in Altrecht. Inhoud en resultaat van een interculturele werkwijze bij kortdurende behandeling. Utrecht: Universiteit Utrecht, Klinische Psychologie. Kunst, A. E., Meerding, W. J., Varenik, N., Polder, J. J., & Mackenbach, J. P. (2007). Sociale verschillen in zorggebruik en zorgkosten in Nederland 2003. Rotterdam: Erasmus MC en Bilthoven: RIVM. LAGO (2011). Leuvens Adolescenten en Gezins Onderzoek. www.soc.kuleuven.be. Lamers – Winkelman, F., Slot, N. W., Bijl, B., & Vijlbrief, A. C. (2007). Scholieren over Mishandeling. Den Haag: VU Amsterdam & PiResearch, WODC, Ministerie van Justitie. Lansford, J. E. (2009). Parental Divorce and Children’s Adjustment. Perspectives on Psychological Science, 4, 140-153. Lawick, J. van (2012). Vechtscheidende ouders en hun kinderen. Systeemtherapie, 24 (3), 129-150 Madden-Derdich, D. A., & Leonard, S. A. (2002). Shared Experiences, Unique Relations: Formerly Married Mothers and Fathers' Perceptions of Parenting and Custody After Divorce. Family Relations, 51, 37-45. McBroom , L. A. (2011). Understanding postdivorce coparenting families: Integrative literature review. Journal of the American Academy of Nurse Practitioners, 23, 382–388. McIntosh, J., & Chisholm, R. (2008). Cautionary notes on the shared care of children in conflicted parental separation. Journal of Family Studies, 14(1), 37-52. Metz, E. A., & Schulze, H. J. (2007). Relatie gescheiden ouders en hun kinderen; invloed wetswijziging 1998 onderzocht. Demos, 23, 6-9. Ministerie van Justitie (2009). Gezag, omgang en informatie. Den Haag: Ministerie van Justitie. Ministerie VWS (2010). Scheiding en de zorg voor de kinderen. Handreiking voor gemeenten. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Ministerie van VWS (2011). Samenwerken in je de jeugdketen. Een instrument voor gegevensuitwisseling. Den Haag: Ministerie van Volksgezondheid, Welzijn en Sport. Mitchell, C. (2010). Are Divorce Studies Trustworthy? The Effects of Survey Nonresponse and Response Errors. Journal of Marriage and Family, 72, 893-905. MO-groep Welzijn & Maatschappelijke Dienstverlening (2010). Algemeen Maatschappelijk Werk bij Relatie, Scheiding en Omgang. Monnich, H. de (2004). De gereedschapskist van de maatschappelijk werker. Handboek multimethodisch maatschappelijk werk. Maarsen: Elsevier. Mooney, A., Oliver, C., & Smith, M. (2009). Impact of family breakdown on children’s wellbeing evidence review. http://www.ioe.ac.uk/staff/tcru_51.html 108
4495 4496 4497 4498 4499 4500 4501 4502 4503 4504 4505 4506 4507 4508 4509 4510 4511 4512 4513 4514 4515 4516 4517 4518 4519 4520 4521 4522 4523 4524 4525 4526 4527 4528 4529 4530 4531 4532 4533 4534 4535 4536 4537 4538 4539 4540 4541 4542 4543 4544 4545
Mortelmans, D., Pasteels, I., Bracke, P., Matthijs, K., Bavel, J. van, & Van Peer C. (Eds.) (2011). Scheiding in Vlaanderen. Leuven / Den Haag: Acco. Mosely, D., & Mosely, N. (1998). Making your second marriage a first class succes. New York: Three Rivers Press. Nederhof, E., Belsky, J., Ormel, J., & Oldehinkel, A. (2012). Effects of divorce on Dutch boys’ and girls’ externalizing behaviour in Gene X Environment perspective: Diathesis stress or differential susceptibility in the Dutch Tracking Adolescents’ Individual Lives Survey Study? Development and Psychopathology, 24, 929-939. Nederlands Jeugdinstituut (2009). CAP-J, Classificatiesysteem voor de aard van de problematiek van cliënten in de jeugdzorg. Utrecht: NJi. Nederlands Jeugdinstituut (2011). Ouderschap blijft. Utrecht: NJi. Niekerk, M. van. (2000). De krekel en de mier: Fabels en feiten over maatschappelijke stijging van Creoolse en Hindoestaanse Surinamers in Nederland. Amsterdam: Spinhuis. Okma, K. (2009). Abstract Triple P module, Partnersteun. http://www.nji.nl/smartsite.dws?id=113713&recnr=68685&setembed= Pas, A. van der (2003). A serious case of neglect: The parental experience of childrearing. Delft: Eburon. Pedro-Carroll, Alpert-Gillis, L. J., & Cowen, E. L. (1992). An evaluation of the efficacy of a preventive intervention for 4th-6th grade urban children of divorce. Journal of Primary Prevention, 13, 115-130. Pedro-Carroll, J. L., & Cowen, E. (1985). The Children of Divorce Intervention Program: An investigation of the efficacy of a school-based intervention program. Journal of Consulting and Clinical Psychology, vol. 53(5), 603-611. Pedro-Carroll, J. L., Sutton, S. E., & Wyman, P. A. (1999). A two-year follow-up evaluation of a preventive intervention for young children of divorce. School Psychology review, 28, 467-476. Pels, T., Distelbrink, M., & Tan, S. (2009). Meetladder diversiteit interventies. Verhoging van bereik en effectiviteit van interventies voor verschillende (etnische) doelgroepen. Utrecht: VerweyJonker Instituut. Pels, T., & De Gruijter, M. (red.) (2005). Vluchtelingengezinnen: Opvoeding en integratie: Opvoeding en ondersteuning in gezinnen uit Iran, Irak, Somalië en Afghanistan in Nederland. Assen: Van Gorcum. PON (2008). Onderzoeksinventaristie Jeugd en Gezin. Tilburg: PON (Instituut voor advies, onderzoek en ontwikkeling in Noord-Brabant). Prinsen, B., L’Hoir, M. P., Ruiter, M. de, Oudhof, M., Kamphuis, M., Wolff, M. de, & Alpay, L. (2013). Richtlijn opvoedingsondersteuning voor opvoedingsvragen en lichte opvoedproblemen in de jeugdgezondheidszorg. Utrecht / Leiden: Nederlands Jeugdinstituut / TNO. 109
4546 4547 4548 4549 4550 4551 4552 4553 4554 4555 4556 4557 4558 4559 4560 4561 4562 4563 4564 4565 4566 4567 4568 4569 4570 4571 4572 4573 4574 4575 4576 4577 4578 4579 4580 4581 4582 4583 4584 4585 4586 4587 4588 4589 4590 4591 4592 4593 4594 4595 4596
Prinsen, B., Roelofse, E., Schuimer, I., & Mes, W. (2006). De kracht van verbinden. Coördineren van zorg op lokaal niveau. Utrecht / Arnhem / Den Bosch / Gouda: NIZW Jeugd, Spectrum , K2 en JSO. Programmaministerie voor Jeugd en Gezin (2007). Alle kansen voor kinderen. Programma voor jeugd en gezin 2007-2011. Den Haag: Ministerie voor Jeugd en Gezin. Programmaministerie voor Jeugd en Gezin (2008). De kracht van het gezin. Nota Gezinsbeleid 2008. Den Haag: Ministerie voor Jeugd en Gezin. Programmaministerie voor Jeugd en Gezin (2009). Uit elkaar ... En de kinderen dan? http://www.rijksoverheid.nl/documenten-en-publicaties/brochures/2009/03/10/uit-elkaaren-de-kinderen-dan.html Raad voor Maatschappelijke Ontwikkeling (2012). Ontzorgen en normaliseren. Naar een sterke eerstelijns jeugd- en gezinszorg. Den Haag: geen uitgever. Robbers, S., Oort, F. van, Huizink, A., Verhulst, F., Beijsterveldt, C. van, Boomsma, D., & Bartels, M. (2012). Childhood problem behaviour and parental divorce: Evidence for gene-environment interaction. Soc. Psychiatry Psychiatr Epidemiol, 47(10), 1539-1548. Rose, S.R. (2009). A review of effectiveness of group work with children of divorce. Social work with groups, 32:222-229, 2009. San, M. van (1998). Stelen & steken: Delinquent gedrag van Curaçaose jongens in Nederland. Amsterdam: Het Spinhuis. Sandler, I., Miles, J., Cookston, J., & Braver, S. (2008). Effects of father and mother parenting on children’s mental health in high and low conflict divorces. Family Court review, 46, 282-296. Scholieren & Gezinnen 2010 (2010). Onderzoek door de Universiteit Utrecht onder 4411 scholieren van 9 tot en met 16 jaar. In: E.Spruijt & H. Kormos, Handboek scheiden en de kinderen. Houten: Bohn Stafleu Van loghum. Shaw, L. A. (2010). Divorce Mediation Outcome Research: A Meta-Analysis. Conflict Resolution Quarterly, 27(4), 447-467. Sigal, A., Sandler, I., Wolchik, S., & Braver, S. (2011). Do parent education programs promote healthy postdivorce parenting? Critical distinctions and a review of the evidence. Family Court Review, 49, 120-139. Sprangers, A., Steenbrink, N., & Graaf, A. de (2008). Bijna 35 duizend kinderen maakten in 2007 een scheiding mee. http://www.cbs.nl/nl/menu/themas/bevolking/publicaties/artikelen/archief/2008/20082474-wm.htm Spruijt, E. (2007). Scheidingskinderen. Overzicht van recent sociaal-wetenschappelijk onderzoek naar de gevolgen van ouderlijke scheiding voor kinderen en jongeren. Amsterdam: Uitgeverij SWP. Spruijt, E. (2009). Kinderen en echtscheiding. www.nwo.nl 110
4597 4598 4599 4600 4601 4602 4603 4604 4605 4606 4607 4608 4609 4610 4611 4612 4613 4614 4615 4616 4617 4618 4619 4620
Spruijt, E., & Duindam, V. (2011). Scheidingskinderen in co-oudergezinnen. Orthopedagogiek: Onderzoek en Praktijk, 50, 379-392.
4621 4622 4623 4624 4625 4626 4627 4628 4629 4630 4631 4632 4633 4634 4635 4636 4637 4638 4639 4640 4641 4642 4643 4644 4645 4646 4647
Strous, M. (2011). Overnights and overkill: post-divorce contact for infants and toddlers. South Africa Journal of Psychology, 41, 196-206.
Spruijt, E., & Kormos, H. (2010). Handboek scheiden en de kinderen. Voor de beroepskracht die met scheidingskinderen te maken heeft. Houten: Bohn Stafleu van Loghum. Spruijt, E., Kormos, H., Burggraaf, C., & Steenweg, A. (2002). Het verdeelde kind. Utrecht: Kinder- en jeugdstudies (www.kinderbescherming.nl). Stathakos, P. & Roehrle, B. (2003). The effectiveness of intervention programmes for children of divorce: A meta- analysis. International Journal of Mental health Promotion. Vol. 5 issue 1, February 2003. Steenhof, L. (2007). Schatting van het aantal stiefgezinnen. Bevolkingstrends 55(4), 19-23. Voorburg/Heerlen: CBS. Steketee, M., Ex, C., Tan, S., & Kromontono, E. (2003). Jonge Antilliaanse immigranten en hun voogden: De leefsituatie van Antilliaanse jongeren die met en zonder wettelijk gezag in Nederland verblijven. Utrecht: Verwey-Jonker Instituut. Stolberg, A. L., & Mahler, J. (1994). Enhancing treatment gains in a school-based intervention for childrenof divorce through skill-training, parental involvement, and transfer procedures.
Journal of Consulting and Clinical Psychology, 62(1), 147-156.
Teubert, A., & Pinquart, M. (2010). The Association Between Coparenting and Child Adjustment: A Meta-Analysis. Parenting: Science and Practice, 10, 286-307. Tolle, L. W., & O’Donohue, W. T. (2012). Improving the Quality of Child Custody Evaluations.New York, Heidelberg, Dordrecht, Londen: Springer. Treffers, P. D. A., Goedhart, A. W. & Koudijs, E. (1999). Kinderen van gescheiden ouders in een kinder- en jeugdpsychiatrische populatie. Maandblad Geestelijke Volksgezondheid, 54(3), 229-244. Vanassche, S., Sodermans, A. K., & Matthijs, K. (2008). Divorce, delinquent behaviour and substance use among adolescents: the role of parental characteristics. Paper presented at the European Divorce Network Meeting, 18-19 September 2008, Oslo, Norway. Valk, van der (2013). KIES voor het kind. Effectonderzoek naar het preventieve interventieprogramma Kinderen In Echtscheiding Situatie. Utrecht: Utrecht University.
Velden, M. H. van der, Tegelaar, M. J., Wery, F. F., Zanten, M. van der, Vegter, B. J., Hoven, E. T. van den, & Broeshart, A. S. (2012). De ondertoezichtstelling bij omgangsproblemen. Verkregen op (6, 11, 2012) via (site Nationale ombudsman) Vermeij, A., Wal, J. van der, & Krooneman, P. (2005). Inventarisatie hulpaanbod bij (echt)scheiding en omgang. Amsterdam: Regioplan. 111
4648 4649 4650 4651 4652 4653 4654 4655 4656 4657 4658 4659 4660 4661 4662 4663 4664 4665 4666 4667 4668 4669 4670 4671 4672 4673 4674 4675 4676 4677 4678 4679 4680 4681 4682 4683 4684 4685 4686 4687 4688 4689 4690 4691
Wallerstein, J. S., Lewis, J. M., & Blakeslee, S. (2000). The unexpected legacy of divorce: A 25 year landmark study. New York: Hyperion. Weille, K. L. (2011). Making sense of parenthood: On ambivalence and resourcefulness. Amsterdam: SWP. Weille, K. L. (2012). Lectorale rede, videoboodschap. http://weille.com/nl/lectoraat-in-leiden/bekijk-lectorale-rede Willems, J. (2010). Een nieuw gezin: een nieuwe kans. Gent: Witsand Uitgevers. Winslow, E. B., Wolchick, S. A., & Sander, I. (2004). Preventive interventions for children of divorce. Psychiatric Times, 21(2). Wolchick, S. A., West, S. G., & Sandler, I. N. (2000). An experimental evaluation of theory-based mother and mother-child programs for children of divorce. Journal of Consulting and Clinical Psychology , 68 (5): 843-856. Wolchick, S. A., West, S. G., Westover, S. et. al. (1993). The Children of Divorce Parenting Intervention: Outcome evaluation of an empirically based program. American Journal of Community Psychology 21(3), 293-331. Wolchick, S. A., Sandler, I., Millsap, R., Plummer, B., Greene, S., Anderson, E., Dawson-McClure, S., Hipke, K., & Haine, R. (2002). Six-year follow-up of preventive interventions for children of divorce. The Journal of the American Medical Association (JAMBA), 288 (15):1874-1881. Yperen, T. van (red). (2010). 55 vragen over effectiviteit. Antwoorden voor de jeugdzorg. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Yperen, T. van, Steege, M. van der, Addink, A., & Boendermaker, L. (2010). Algemeen en specifiek werkzame factoren in de jeugdzorg: stand van de discussie. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Yperen, T. van, & Dronkers, F. (2010). Programma richtlijnontwikkeling Jeugdzorg. Utrecht / Amsterdam: NVMW, Phorza, NIP, NVO. Zoon, M. (2012). Wat werkt bij jeugdigen met een licht verstandelijke beperking? Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut. Zie www.nji.nl/wat werkt. Zwikker, N., Haterd, J. van de, Hens, H., & Uijttenboogaart, A. (2009). Jeugdzorgwerker. Utrecht: Nederlands Jeugdinstituut.
112
4692
Bijlagen
4693 4694
Bijlage 1.
Uitgangsvragen richtlijn op basis van de knelpuntenanalyse
Bijlage 2.
Interventies bij de Richtlijn Echtscheiding
Bijlage 3.
Criteria Erkenningscommissie Interventies
Bijlage 4.
Evidence tabellen scheiding en problemen van kinderen
Bijlage 5.
Instrumenten om PAS te meten
Bijlage 6.
Voorbeelden van een ouderschapsplan
Bijlage 7.
Kennislacunes, ontwikkellacunes en signalen
4695 4696 4697 4698 4699 4700 4701 4702 4703 4704 4705 4706 4707 4708 4709
113
4710 4711 4712 4713 4714 4715 4716 4717 4718 4719 4720 4721 4722 4723 4724 4725 4726 4727 4728 4729 4730 4731 4732 4733 4734
Bijlage 1. Uitgangsvragen richtlijn op basis van de knelpuntenanalyse Onderwerp: Gevolgen 1. Wanneer zijn, voor verschillende leeftijdsgroepen, de gevolgen van scheiding reden tot jeugdzorg? 2. Wat zijn, voor verschillende leeftijdsgroepen, de gevolgen van gescheiden worden van broers en zussen? Onderwerp: Interventies 3. Welke afwegingen moet de hulpverlener maken voor verschillende leeftijdsgroepen, bij het adviseren van de best bij de ontwikkeling passende omgangsregeling? 4. Wat zijn voor verschillende leeftijdsgroepen effectieve vormen van (preventieve) ondersteuning en wat is daarbij het doel? 5. Wat zijn voor verschillende leeftijdsgroepen effectieve interventies bij scheidingsgerelateerde problematiek en wat is daarbij het doel? Onderwerp: Samenwerking 6. Hoe kunnen hulpverleners buiten ouderlijke conflicten blijven en ouders motiveren? 7. Hoe kunnen hulpverleners omgaan met ouders die geen instemming willen verlenen of niet meewerken? 8. Hoe kunnen hulpverleners optimaal samenwerken met andere bij het gezin betrokken professionals?
114
4735
Bijlage 2. Interventies bij de richtlijn echtscheiding
4736 4737 4738
Interventies voor kinderen KIES (Kinderen In Echtscheiding Situatie; Expertise Centrum Kind en Scheiding) Doelgroep Kinderen van 4 tot 18 jaar en hun ouders. Doelen
Problemen rondom echtscheidingssituatie voorkomen en vroegtijdig signaleren door middel van spel- en praatgroepen, en door individuele begeleiding. Jeugdigen worden geholpen om greep op hun situatie te krijgen.
Normaliseren van begeleiding bij scheiding voor kind en ouder d.m.v. laagdrempelig hulpaanbod.
Het voorkomen van problemen voor kinderen die een echtscheiding van hun ouders meemaken en leren omgaan met de voor hen zo veranderde situatie.
Het vroegtijdig signaleren van problemen.
Ondersteuning in de opvoeding voor ouder en kind ten tijde van scheiding en waar scheiding langer geleden is.
Kennisoverdracht van scheiding op kinderen aan ouders en school.
Begeleiding in het tot stand komen van het ouderschapsplan: kinderen hierin een stem geven.
Coping en communicatie.
Vorm Verschillende vormen. Het bekendst zijn de praatgroepen voor kinderen van 8 – 12 jaar: Acht bijeenkomsten van zestig tot negentig minuten, afhankelijk van de leeftijd voor kinderen, en een informatie- en een evaluatiebijeenkomst voor ouders. De kinderen leren de scheiding beter te begrijpen en hun gevoelens onder woorden te brengen. Hierbij worden creatieve werkvormen ingezet (bijvoorbeeld een rollenspel, gesprekken en opdrachten waarbij wordt gewerkt aan het vinden van herkenning, probleemverkenning, en het zelf oplossend vermogen, grip op je eigen leven krijgen, verwerken van de scheiding, beter communiceren met je ouders. Beschikbaarheid De interventie wordt in alle provincies in diverse plaatsen in Nederland uitgevoerd door speciaal daartoe getrainde KIES-coaches bij voorkeur op scholen voor basis- en voortgezet onderwijs. Contra-indicatie Geen meerdere vormen van begeleiding of therapieën tegelijk. En/of indicatie dat begeleiding voor kind en/of groep onmogelijk maakt. Mits toestemming van beide ouders. Intensiteit en duur Basisprogramma: Spel en praatgroep KIES voor kinderen onder leiding van 2 gecertificeerde KIES- coaches (groepsgrootte: 7 tot 10). 8 bijeenkomsten van gemiddeld één uur. Daarnaast is er een Informatie en evaluatie bijeenkomst voor ouders. Competenties professionals Relevante vooropleiding en werkervaring op HBO niveau, aangevuld met KIES-Coach training. KIES-begeleiding altijd door gecertificeerde KIES-Coach. Opleiding en kwaliteitsbewaking: programma is vanaf 2005 overgedragen aan professionals, met minimale voorkennis en ervaring, middels intensieve 2,5 daagse KIES-Coachtraining. Geen train-de-trainer concept; training en certificering altijd door het Expertisecentrum Kind en Scheiding: huiswerkopdracht, toetsing theorie en opdrachten, rollenspel. 115
Bij voldoende bekwaamheid certificaat. Gecertificeerde KIES-Coach vermeld op KIES website. KIES-groep begeleid door 2 gecertificeerde KIES-Coaches. Meerdere nascholingen te volgen. Advies: minimaal 1x per 2 jaar. Intervisie: Expertisecentrum Kind en Scheiding, KIES-Coaches regionaal, per mail, nascholingen. KIES platform (netwerk); via persoonlijke inlog code relevante informatie beschikbaar voor de KIES-Coach. Vooraf huiswerkopdracht. Twee en een halve dag basistraining. Totale studiebelasting afhankelijk van reeds bestaande kennis en ervaring ± 24 uur. Nascholingen: 1 dag. Bij de ontwikkeling en overdracht van de programma's wordt gebruik gemaakt van de nodige specialisten, zoals: juristen, orthopedagogen, sociologen en trainingsacteurs. Kosten basistraining 2,5 dag basistraining voor professionals. Totale studiebelasting: 34 uur. € 1395,- excl. 19% BTW (elk jaar bedrag bijgesteld) In company mogelijk. Bijzonderheden KIES kent naast de groepen voor 8 – 12 jarigen, ook programma’s voor 12 – 16 jarigen, en een aantal varianten voor bijzondere groepen en voor individuele begeleiding. Andere varianten zijn bijvoorbeeld: -
Kinderen en ouders ten tijde van de scheiding in de advocaat/scheidingsbemiddelingspraktijk (KIES-Coach + certificaat omgangsbegeleiding)
-
Individuele begeleiding van kinderen met meer specialistische zorgvragen.(KIES-Coach + certificaat KIES Voor MIJ!)
-
Het programma is ook speciaal aangepast op niveau en geschikt voor risico/zorgleerlingen regulier onderwijs en leerlingen speciaal onderwijs (KIES-coach + certificaat bijzondere kinderen in het regulier en speciaal onderwijs)
Laagdrempelig; op school; voor alle kinderen mogelijk, kosteloos voor ouders. KIES individuele begeleiding en omgangsbegeleiding vergoed door zorgverzekeraar AGIS. Meer dan 500 KIES-Coaches verspreid door heel Nederland, in alle provincies. Onderzoek In 2005 en 2007 vonden kleinschalige onderzoekingen plaats naar de effecten van KIES. Daarbij werden positieve effecten vastgesteld. De interventie is opgenomen in de databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugdinstituut met het oordeel ‘theoretisch goed onderbouwd’. In 2013 heeft Van der Valk de resultaten gepubliceerd van een RCT naar de effecten van KIES voor kinderen van 8 tot en met 12 jaar. Daaruit blijkt dat het programma “bewezen effectief “i s. Voor meer informatie: www.kiesvoorhetkind.nl; www.nji.nl > Databanken > Effectieve Jeugdinterventies.
4739 JES! Het Zwolsche Brugproject Doelgroep Kinderen van 8 tot 12 jaar, van gescheiden ouders of ouders die gaan scheiden. Er wordt gewerkt aan een training JES! voor jongeren 12-15 jaar en 15-17 jaar. Doelen Nadelige effecten van echtscheiding voorkomen door ervaringen uit te wisselen en kinderen sterker te maken door het vergroten van hun kennis en vaardigheden. Kinderen worden handreikingen aangeboden voor het verwerken van de (vele emoties ) scheiding en het leren omgaan met de (vele veranderingen) nieuwe situatie na 116
de scheiding. Ouders krijgen handvatten aangereikt, onder andere in de vorm van advies, oefening en training, waardoor zij zich competent blijven voelen in de opvoeding van hun kinderen. Aanleren communicatieve vaardigheden. Er wordt oplossingsgericht gewerkt: uitgaan wat al als competentie aanwezig is, versterken wat nodig is. Ouders: bewustwording effect scheiding op kinderen en ouderschapsreorganisatie. Vorm Groepsbijeenkomsten voor kinderen en voor ouders. Beschikbaarheid De interventie wordt onder meer aangeboden door bemiddelingsbureau Hoving & Wilbrink en PRO, Praktijk voor Remedial teaching en Orthopedagogisch advies, beide gevestigd in Zwolle. Verder wordt JES! aangeboden door verschillende instellingen voor preventief jeugdbeleid, jeugdzorginstellingen, kinderopvanginstellingen, organisaties voor maatschappelijke dienstverlening en Centra voor Jeugd en Gezin. Contra-indicatie Als kinderen en/of ouders ernstige of meervoudige problematiek ervaren is deze cursus niet geschikt. Te denken valt aan mishandeling, verwaarlozing of aan een ernstig conflictueuze scheiding. Indien bij kinderen sprake is van een ontwikkelingsstoornis, zoals A.S.S. of A.D.H.D. is het in principe ook af te raden de training te volgen. Een andere contra-indicatie is als er geen toestemming is van de verzorgende ouder. Intensiteit en duur Voor de kinderen 7 bijeenkomsten van anderhalf uur en een terugkommiddag. Voor de ouders 3 bijeenkomsten. Competenties professionals HBO niveau en hoger. Opleiding en kwaliteitsbewaking: In ontwikkeling: kwaliteitscriteria worden vastgesteld gekoppeld aan uitvoering van de training/train de trainers aanbod (NJi/Trimbos). Evaluatie. Kosten basistraining Kosten training bij NJi. € 675 voor 1 dag en halve dag intervisie Kinder- en oudertraining Tijdsinvestering: 1. Voorbereiding en intake- 9 uur. 2. Cursus JES! voor kinderen incl. voorbereiding en verwerking evaluatie: 18 uur. 3. Cursus JES! voor ouders, incl. voorbereiding en verwerking: 12 uur. 4. Out take, inclusief voorbereiding: 9 uur. Totaal: 48 uur p.p. Bijzonderheden Toepassing op andere leeftijdsgroepen: de training voor ouders kan worden aangepast voor kinderen die ouder zijn. Hiervoor is kennis en ervaring nodig in het omgaan met pubers en hun ouders. Ouders van pubers of jonge adolescenten hebben andere vragen en jeugdigen reageren anders dan jonge kinderen. Onderzoek De training is ontwikkeld op basis van ervaring, literatuur en onderzoek en is nog niet op effectiviteit onderzocht. 117
De interventie staat in de databank Effectieve Jeugdinterventies van het Nederlands Jeugdinstituut met het oordeel ’theoretisch goed onderbouwd’. Het Trimbos-instituut doet een kleinschalig onderzoek naar de effectiviteit van de nieuw ontwikkelde training van 2012. Voor meer informatie: www.wilbrinkmediation.nl; www.nji.nl > Databanken > Effectieve Jeugdinterventies.
4740 Dapper Dino’s (Children of Divorce Intervention Program (CODIP)) Doelgroep Dappere Dino’s is een preventieve groepstraining voor kinderen in groep 3 & 4 (6-8 jaar) van het basisonderwijs van wie de ouders gescheiden zijn. Doelen De twee meest belangrijke doelstellingen van Dappere Dino’s zijn:
Het ervaren van steun van leeftijdgenootjes die hetzelfde meemaken om zo de spanning van de scheiding te verminderen.
Het leren van vaardigheden in probleem oplossen zodat kinderen beter om kunnen gaan met gevoelens na de scheiding.
Vorm Het zijn twaalf groepssessies. Beschikbaarheid Dappere Dino’s wordt gegeven door een gecertificeerde Dappere Dino-trainer en een co-trainer. De co-trainer is meestal werkzaam op een school, zoals een leerkracht, intern begeleider of schoolmaatschappelijk werker. Contra-indicatie Ernstige gedragsproblemen (sterk oppositioneel, agressief of destructief gedrag) en/of ernstige emotionele problemen die intensieve behandeling vergen (bijvoorbeeld sterk depressief of in zichzelf gekeerd gedrag). Een kind moet zich kunnen aanpassen aan de groepsstructuur en deel kunnen uitmaken van de uitwisseling binnen de groep. Dit stelt eisen aan aanpassingsgedrag, impulsbeheersing en leerbaarheid. Intensiteit en duur 12 wekelijkse sessies a 45 minuten voor een groep van 4-7 kinderen. Hoewel Dappere Dino’s voornamelijk gericht is op kinderen worden ouders wel betrokken bij de interventie, door middel van een intakegesprek, nieuwsbrieven, een facultatieve ouderbijeenkomst en een eindgesprek. Competenties professionals Relevante vooropleiding en werkervaring op HBO niveau. Dappere Dino’s wordt gegeven door een opgeleide trainer en een co-trainer. De co-trainer is meestal werkzaam op een school, zoals een leerkracht, intern begeleider of schoolmaatschappelijk werk. Zo verzorgt de afdeling School Maatschappelijk Werk van Stichting Jeugdformaat Dappere Dino’s groepen op basisscholen in de regio Den Haag. Opleiding en kwaliteitsbewaking Voor het monitoren van het programma wordt standaard voorafgaand aan en na afloop van Dappere Dino’s door ouders en trainers een vragenlijst ingevuld. Daarnaast houden trainers een iedere bijeenkomst een logboekje bij. Om de kwaliteit van Dappere Dino’s te borgen volgen trainers een opleiding (verzorgd door PI Research) die bestaat uit:
3,5 dagen scholing inclusief een terugkommiddag.
Individuele telefonische coaching.
Schriftelijke feedback op een DVD opname van een trainingsbijeenkomst Dappere Dino’s. 118
Daarnaast is er een supervisie programma voor jaarlijkse verlenging van het trainerscertificaat.
4741 Kosten basistraining € 1437,50 (excl. handleiding en spelmaterialen totaal € 325 incl BTW) Certificaat bij 100% aanwezigheid.
3,5 dag scholing inclusief een terugkommiddag.
Individuele telefonische coaching.
Schriftelijke feedback op een DVD opname van een trainingsbijeenkomst Dappere Dino’s.
Daarnaast is er een supervisie programma voor jaarlijkse verlening van het trainerscertificaat. Bijzonderheden Er bestaan vier CODIP (Children of Divorce Intervention Program) modules specifiek ontwikkeld voor kinderen van verschillende leeftijdsgroepen, totaal van vier of vijf jaar tot en met veertien jaar. Hoewel de doelstellingen van deze CODIP leeftijdsmodules min of meer hetzelfde zijn voor de verschillende leeftijdsgroepen, zijn de inhoud en de gebruikte interventietechnieken naar leeftijd aangepast aan de capaciteiten van de kinderen van betreffende leeftijd. Dappere Dino’s is een vertaling en aanpassing van CODIP voor 6-8 jarige kinderen. De Invent groep (2005) selecteerde CODIP als een veelbelovende vroegtijdige interventie. Het programma is in internationaal onderzoek effectief gebleken, gebaseerd op zelf-, ouder- en leerkracht rapportage met betrekking tot zowel internaliserende als externaliserende problematiek. Onderzoek in Nederland is gedaan door TNO in een pilot bij 4 interventiegroepen met totaal 23 deelnemende kinderen (Klein Velderman e.a., 2011). Procesevaluatie van Dappere Dino’s in Nederland laat zien dat Dappere Dino's op een succesvolle manier geïmplementeerd kan worden volgens groepsleiders, ouders en kinderen. Effectonderzoek toont ook een positief beeld. De uitkomsten van het onderzoek wezen uit dat:
Kinderen Dappere Dino’s leuk vinden. Ze vonden het een veilige plek om over gevoelens te praten. Ze hebben vriendjes gemaakt en/of nieuwe manieren geleerd om problemen op te lossen.
Ouders enthousiast zijn over Dappere Dino’s. Moeders zagen een positieve reactie bij hun kind en vonden dat hun kind positief veranderd was na Dappere Dino’s.
Trainers graag werken met het programma. Bovendien waren in hun vragenlijsten sterke effecten van Dappere Dino’s te zien op het positief functioneren van de kinderen (toegenomen) en op totale problemen van de kinderen (afgenomen).
Ingediend bij DEI van het NJi. Onderzoek Er hebben vier pilotgroepen gedraaid en de eerste resultaten hiervan lijken positief te zijn: Deelnemende kinderen vonden Dappere Dino’s leuk en een veilige plek om over gevoelens te praten. De haalbaarheidsstudie is beschreven in een TNO-rapport door Klein Velderman en collega’s (2011; TNO/CH 2011.031). Dit is te downloaden via www.tno.nl/codip. Meer informatie: www.dapperedino.nl
4742 Zandkastelen Doelgroep Primaire doelgroep: kinderen van 6 t/m 17 jaar waarvan de ouders gaan scheiden of net gescheiden zijn. Er wordt met vier leeftijdsgroepen gewerkt: 6 en 7 jaar, 8 tot en met 10 jaar, 11 tot en met 13 jaar en 14 tot en met 17 jaar. Secundaire doelgroep: de ouders van de deelnemende kinderen.
4743 119
Doelen Kinderen beter leren omgaan met de scheiding door in een veilige groep emoties te uiten en te leren dat hun gevoelens niet raar zijn maar normaal. In het laatste gedeelte van de bijeenkomst komen ouders en kinderen samen en vertellen elkaar over hun gevoelens. De volgende doelen worden nagestreefd:
Het voorkomen of verminderen van problemen voortvloeiend uit de scheiding. De verwerking van de scheiding op gang brengen.
Miscommunicatie tussen ouders en kinderen zoveel mogelijk voorkomen.
Voor ouders: voorkomen of verminderen van miscommunicatie en conflicten tussen ouders en kinderen.
Vorm Een eenmalige groepsbijeenkomst van een dagdeel, waarin ouders het laatste half uur aanschuiven. Er wordt gewerkt met een werkboekje om in te schrijven en te tekenen, en met rollenspelen. Beschikbaarheid Het programma wordt uitgevoerd door speciaal daartoe opgeleide coaches, verspreid over het land. Het programma is erkend door het Nederlands Mediation Instituut. Contra-indicatie Problematische reacties op de scheiding of probleemgedrag veroorzaakt door de scheiding. Indien bij kinderen sprake is van een ontwikkelingsstoornis, zoals PDD-NOS, een gedragsstoornis, zoals ADHD, of een emotionele stoornis, is het in principe af te raden de cursus te volgen. Er is een Zandkastelen PLUS traject in ontwikkeling, dat toegespitst is op scheidingskinderen met een diagnose en/of scheidingskinderen uit zogenaamde Multiproblem gezinnen. Als één van de gezaghebbende ouders geen toestemming geeft aan het kind om deel te nemen aan Zandkastelen. Als geen van beide ouders bereid is actief deel te nemen aan Zandkastelen. Intensiteit en duur Een workshop van drie en een half uur voor de kinderen, met daaraan voorafgaand een ouderbijeenkomst van anderhalf uur. Tijdens de laatste dertig minuten van de workshop zijn de kinderen en ouders samen aanwezig. De kinderen krijgen de ruimte om hun boodschappen over de scheiding te presenteren aan de ouders. Competenties professionals HBO werk/ denkniveau. Interesse hebben in het werken met groepen, ouders en kinderen is een vereiste. Opleiding en kwaliteitsbewaking Tweedaagse training, vaste werkboekjes voor de kinderen / jongeren. Vaste ouderinformatie. Na afloop van de training schriftelijke toets. Bij goed gevolg registratie bij de Stichting certificering Scheidingsbegeleiding. Deze registratie heeft een geldigheidsduur van een jaar en blijft alleen gehandhaafd wanneer de Zandkasteelcoach de jaarlijkse netwerkbijeenkomst bijwoont, die één dagdeel in beslag neemt. Daarnaast moet de Zandkasteelcoach kunnen aantonen dat hij/zij daadwerkelijk workshops heeft verzorgd in het afgelopen jaar. Indien dit niet het geval is wordt de certificering ingetrokken. Er wordt sinds kort gebruik gemaakt van vragenlijsten, die voorafgaand aan de interventie worden ingevuld door zowel ouders als kinderen. Enkele weken na afloop van de interventie worden opnieuw vragenlijsten toegezonden, die door het Scheidingsinstituut worden verwerkt en overhandigd aan de Stichting certificering Scheidings-begeleiding.
4744
120
Kosten basistraining 2 dagen en afsluitend schriftelijk examen van 1,5 uur. € 695,- excl. btw, incl. materialen en certificering. Via Lenaerts-Meers opleidingen. Bijzonderheden Zandkastelen is het enige kortdurende, preventieve aanbod in Nederland. Zandkastelen zal door haar kortdurende preventieve ondersteuning vroeg in de scheidingsperiode ook het ontstaan van wachtlijsten bij de jeugdhulpverlening en de rechterlijke macht kunnen verminderen. Erkend door het NMI en ScS. Op de drempel van het NJI, databank effectieve jeugdinterventies. Onderzoek In Nederland geen onderzoek beschikbaar. Voor meer informatie: www.zandkastelen.nl
4745 Kinderen scheiden ook! Doelgroep Kinderen vanaf 5 jaar en hun ouders. Doelen Cognities, emoties en gedragingen van kinderen positief bijstellen door draagkracht en begrip te vergroten, emoties te leren uiten en problemen tijdig te signaleren. Ouders krijgen steun bij de opvoeding, gerelateerd aan aspecten rondom scheiding en mogelijkheden om hun kinderen te ondersteunen. Vorm Groepsbijeenkomsten voor kinderen, met eventueel individuele begeleiding. Ouders krijgen een groepsprogramma en oudersessies aangeboden en kunnen een scheidingsoriëntatiecursus volgen als zij gaan scheiden of dat overwegen. Beschikbaarheid De interventie wordt aangeboden door de Praktijk voor opvoedondersteuning en (echt)scheidingsbemiddeling van Gerda de Boer te Alkmaar. Onderzoek Het programma is gebaseerd op wetenschappelijke inzichten, maar is niet op effectiviteit onderzocht. Voor meer informatie: www.kinderen-echtscheiding.nl
4746 Jonge Helden, Kameleonprogramma Doelgroep Het kameleonprogramma is voor kinderen van gescheiden ouders van 8 t/m 18 jaar. Vanaf groep 5 t/m 8 basisonderwijs en voortgezet onderwijs. Doelen
Het voorkomen of beperken van problemen bij scheidingskinderen.
Aanleren van coping strategieën.
Het signaleren van problemen en adequaat doorverwijzen.
Empoweren van scheidingskinderen en hun ouders.
Kennisoverdracht ten aanzien van scheiding en kinderen aan ouders en school. 121
Vorm Het Kameleonprogramma wordt gevolgd op school. Ze komen zes keer bij elkaar met negen of tien kinderen die ook gescheiden ouders hebben. Dat noem je de Kameleongroep. Ze gaan er tekenen, knutselen, praten en luisteren. Ze doen ook spelletjes en soms gaan ze naar buiten. Meestal komen ze elke week met de Kameleongroep bij elkaar. Soms zitten er twee weken tussen. Bijvoorbeeld als het vakantie is. Het is altijd tijdens schooltijd. De laatste keer komen ze ook met hun vader of hun moeder erbij of allebei. Met elkaar wordt het programma dan op een leuke manier afgesloten. Beschikbaarheid Het Kameleonprogramma wordt aangeboden op meerdere scholen in diverse provincies in Nederland. Contra-indicatie ASS, ADHD (zonder medicatie), ernstige gedragsproblemen, zware problematiek als gevolg van de scheiding (voor deze kinderen/jongeren is andere begeleiding nodig). Intensiteit en duur
Ouderavond (2 uur).
Individuele intakes kinderen/jongeren (circa 20 minuten).
6 bijeenkomsten van anderhalf uur. De laatste bijeenkomst op het BO sluiten ouders aan voor een gezamenlijke afsluiting.
Individuele eindgesprekken ouders (circa 20 minuten).
Competenties professionals Relevante vooropleiding en werkervaring op minimaal HBO niveau, aangevuld met gespecialiseerde trainingen/opleiding op het gebied van jeugd, rouw en scheiding. Opleiding en kwaliteitsbewaking Alle Jonge Heldencoaches hebben een relevante vooropleiding en werkervaring op minimaal HBO niveau, aangevuld met gespecialiseerde trainingen/opleiding op het gebied van jeugd, rouw en scheiding. Jaarlijks bezoeken alle coaches de intervisie dag die altijd gecombineerd wordt met een relevante workshop in het kader van nascholing. Startende Jonge Heldencoaches werken altijd eerst onder supervisie van een ervaren Jonge Heldencoach. Na afloop van een Kameleonprogramma volgt een uitgebreide evaluatie. Schriftelijk met ouders, contactpersoon van de betreffende school, VO-deelnemers. Mondeling met ca 60% van alle BO-deelnemers. De evaluaties meten de tevredenheid over het programma en de begeleiding en expertise van de coaches. Daarnaast worden de veranderingen gemeten die deelnemers en hun ouders bemerken na het volgen van het Kameleonprogramma. Alle evaluatie-uitkomsten worden online verwerkt. Op basis van de uitkomsten worden waar nodig programma of coaching bijgestuurd. Kosten basistraining Afhankelijk van de training die wordt gevolgd. Aan deelname aan het Kameleonprogramma zijn voor scholen geen kosten verbonden. Ouders van deelnemers betalen een vrijwillige bijdrage achteraf. Bijzonderheden Kameleonprogramma is onderdeel van een geïntegreerd project: Jonge Helden Scholenproject. Vast onderdeel van een scholenproject is een workshop (4 uur)of interactieve lezing (2 tot 2,5 uur) ‘Omgaan met verlies’ voor het team. Een uitgebreide Jonge Helden Verdrietkoffer is uitgangspunt van de workshop/lezing en blijft ook achter op de betreffende school. 122
Daarnaast kunnen scholen de volgende lotgenotenprogramma’s aanbieden: Kameleon programma (voor scheidingskinderen) en/of Sterprogramma (voor kinderen/jongeren die een gezinslid verloren door de dood) Daarnaast kunnen basisscholen optioneel de ouderthema-avond Klein verdriet groot verdriet aanbieden aan alle ouders van een school. Thema: kinderen en verlies. Het thema scheiding neemt een prominente plek in op deze avond. Onderzoek Alle kinderen die hebben meegedaan met een Kameleonprogramma op school, vonden het heel erg leuk. Ze geven het programma het cijfer 8,8, bijna een 9 dus. Kinderen die hebben meegedaan voelen zich daarna vrolijker, minder verdrietig en minder boos. Het werken op school gaat vaak beter en ze hebben minder ruzie met andere kinderen. www.stichtingjongehelden.nl
4747 4748 Kind en Echtscheiding: Samen de Zorg Doelgroep Het programma Samen de Zorg van de Alera Groep is bedoeld om het gehele gezin in de scheidingsituatie te begeleiden. Doelgroep zijn gezinnen in scheidingssituaties. Doel De beleving van het kind in de scheidingssituatie onderzoeken en komen tot een goede verdeling van de zorg voor en opvoeding van het kind. Vorm Ouders worden door een mediator – een advocaat of een scheidingsbemiddelaar – verwezen naar de interventie. De ‘familiedeskundige’, een door de Alera Groep getrainde hulpverlener, verzamelt informatie over het kind via de school en heeft diverse gesprekken met het kind en de ouders. De familiedeskundige kan gedurende de scheiding een rol blijven spelen in de ondersteuning van het ouderschapsplan. Beschikbaarheid De interventie is beschikbaar in verschillende regio’s waar mediators samenwerken met door de Alera Groep getrainde familiedeskundigen. Onderzoek Geen onderzoek beschikbaar. Meer informatie: www.kindenechtscheiding.nl.
4749 OKEE-begeleidingstrajecten: Ouders Kinderen En (Echt-)scheiding Doelgroep Primaire doelgroep: kinderen van 4 t/m 17 jaar van wie de ouders gaan scheiden of net gescheiden zijn. Er wordt met vijf leeftijdsgroepen gewerkt: 4 en 5 jaar, 6 en 7 jaar, 8 tot en met 10 jaar, 11 tot en met 13 jaar en 14 tot en met 17 jaar. Secundaire doelgroep: de ouders van de deelnemende kinderen. Doelen Doel voor kinderen: Het hoofddoel van het OKEE-begeleidingstraject is om kinderen en hun ouders te leren omgaan met de scheiding en de nieuwe (thuis)situatie na de scheiding. Om dit doel te concretiseren, zijn een aantal subdoelen opgesteld. Bijvoorbeeld acceptatie en effect van de scheiding, emoties uiten, weerbaarheid, eigen en ouderlijke 123
verantwoordelijkheden kennen, toekomstvisie, zicht op eigen relaties. Doel voor ouders: Zicht op hun eigen aandeel en ouderlijke mogelijkheden in relatie tot de scheiding. Kennen gevolgen van scheiding voor hun kinderen en kunnen daarmee omgaan in het belang van de kinderen. Veilige omgeving voor de kinderen creëren, samen met de andere ouder. Vorm De eerste bijeenkomst is een ouderbijeenkomst. Met uitleg wat het OKEE-begeleidingstraject inhoudt en informatie over de mogelijke gevolgen van een scheiding voor kinderen, en wat de ouders voor hun kinderen kunnen doen. De zes kinderbijeenkomsten hebben een vaste opbouw. Alle bijeenkomsten hebben een thema. De thema’s zijn voor alle leeftijden ongeveer hetzelfde. De accenten worden in sommige gevallen wel anders gelegd. Thema’s zijn o.a.: kennismaking, uitleg over scheiding, zicht op en omgaan met emoties, Gedachten Gevoelens Gedrag-model, vriendschapsrelaties, liefdesrelaties, zelfbeeld, verantwoordelijkheden, empowerment. De achtste bijeenkomst is voor de kinderen en hun ouders samen. Er wordt verbinding gemaakt tussen de beleving van de kinderen en hun ouders. Beschikbaarheid Ontwikkeld en uitgevoerd door het Scheidingsinstituut. Contra-indicatie Er sprake is van ernstig agressief, sterk impulsief of sterk sociaal angstig gedrag. Ernstige of meervoudige problematiek. Er bij kinderen sprake is van een ontwikkelingsstoornis, zoals P.D.D.-NOS, een gedragsstoornis, zoals A.D.H.D. of een emotionele stoornis. Momenteel is een OKEE PLUS traject in ontwikkeling, dat toegespitst is op scheidingskinderen met een diagnose en/of scheidingskinderen uit zogenaamde Multi-probleem gezinnen. Eén van de gezaghebbende ouders geen toestemming geeft aan het kind om deel te nemen aan het begeleidingstraject. Geen van de beide ouders actief wil deelnemen aan het begeleidingstraject. Competenties professionals HBO werk/ denkniveau. Relevante werkervaring op het gebied van scheidingsproblematiek. Kennis van de basis ontwikkelingspsychologie.
4750
124
Opleiding en kwaliteitsbewaking Vierdaagse training, vaste werkbladen voor de kinderen / jongeren. Vaste ouderinformatie. Tijdens training opbouw port folio. Na afloop van de training schriftelijke kennistoets en presentatie van port folio. Bij goed gevolg registratie bij de Stichting certificering Scheidingsbegeleiding. De registratie heeft een geldigheidsduur van een jaar en blijft alleen gehandhaafd wanneer de OKEE-coach de jaarlijkse netwerkbijeenkomst bijwoont, die één dagdeel in beslag neemt. Daarnaast moet de OKEE-coach kunnen aantonen dat hij/zij daadwerkelijk OKEE-begeleidingstrajecten heeft verzorgd in het afgelopen jaar. Indien dit niet het geval is wordt de certificering ingetrokken. Er wordt sinds kort gebruik gemaakt van vragenlijsten, die voorafgaand aan de interventie worden ingevuld door zowel ouders als kinderen. Enkele weken na afloop van de interventie worden opnieuw vragenlijsten toegezonden, die door het Scheidingsinstituut worden verwerkt en overhandigd aan de Stichting certificering Scheidingsbegeleiding. Kosten basistraining 4 dagen en een dagdeel certificering. € 1195,- excl. btw, incl. materialen en certificering. Via Lenaerts-Meers opleidingen. Bijzonderheden Er wordt gewerkt met kinderen van 4 t/m 17 jaar. OKEE-begeleidingstraject wordt bij enkele instanties op indicatie aangeboden. Erkend door het NMI en ScS. Op de drempel van het NJi, databank effectieve jeugdinterventies. Onderzoek OKEE-begeleidingstraject wordt bij enkele instanties op indicatie aangeboden. Erkend door het NMI en ScS. Op de drempel van het NJI, databank effectieve jeugdinterventies. Meer informatie: www.okeebegeleidingstrajecten.nl. Momenteel is een OKEE PLUS traject in ontwikkeling, dat toegespitst is op scheidingskinderen met een probleemdiagnose en/of scheidingskinderen uit zogenaamde Multi-probleem gezinnen.
4751 BOR Humanitas Doelgroep Gescheiden ouders en een of meer kinderen tussen 0 en 12 jaar die hulp nodig hebben bij het weer opbouwen van contact tussen kind en uitwonende ouder. Ouders die steun kunnen gebruiken bij het maken en in stand houden van een omgangsregeling. Ouders die zich vrijwillig melden bij BOR Humanitas. Ouders die gemotiveerd zijn, meewerken en afspraken nakomen. Doel BOR Humanitas richt zich op het begeleiden van gescheiden ouders bij het tot stand komen van een omgangsregeling met hun kind(eren). Het belang van het kind staat daarbij voorop: hoe sneller een goed werkende omgangsregeling tot stand komt, hoe sneller kinderen een plek tussen hun gescheiden ouders kunnen vinden. Het herstel van de omgang betekent een beter sociaal-emotioneel evenwicht van het kind. Uit divers onderzoek is gebleken dat de gevolgen van geen of slecht verlopende omgang merkbaar is in welzijn, gezondheid en leerprestaties van kinderen. Daarnaast kan een tijdige interventie in de verstoorde omgang veel ernstiger problematiek voorkomen. Een Begeleide Omgangs Regeling kan wegens het preventieve karakter bijdragen aan het voorkomen van criminaliteit.
4752 125
Vorm Individueel Gescreende en goed getrainde vrijwilligers begeleiden de omgang van een ouder die geen omgang meer heeft met zijn/haar kind na echtscheiding. De omgangsbegeleiding duurt 3 tot maximaal 6 maanden en wordt door een professional begeleid en gevolgd. De vrijwilliger volgt een gedegen training en wordt bijgeschoold via intervisie en themabijeenkomsten. De vrijwilligers ondersteunen vervolgens ouder en kind voorafgaand, tijdens en na een bezoek, zij helpen de kinderen bij de overgang tussen de ouders en zij halen/brengen eventueel het kind. Beschikbaarheid In verschillende gemeenten in Nederland wordt BOR uitgevoerd. Onderzoek Er is nog geen uniforme beschrijving en nog geen effectiviteitsonderzoek. Informatie: www.borhumanitas.nl Omganghuis Doelgroep Gescheiden ouders en kinderen tot 10 jaar, soms tot 12 jaar die hulp nodig hebben bij het weer opbouwen van contact tussen kind en uitwonende ouder. Doel Toewerken naar onbegeleid contact via het bieden van een veilige en neutrale plek waar kind en uitwonende ouder elkaar onder begeleiding kunnen ontmoeten. Vorm Kind en ouder krijgen ondersteuning en begeleiding tijdens het weer opbouwen van de contacten (waarbij meestal ook andere ouders en kinderen aanwezig zijn). Bezoek onder begeleiding, waarbij het kind samen is met de uitwonende ouder. Dat kan een omgangshuis zijn, maar ook een andere samen afgesproken locatie. Het kind wordt geholpen bij de overgang van de ene naar de andere ouder waarbij het wordt gehaald en gebracht. Een medewerker van de zorginstantie kan aanwezig blijven. Tevens worden er bemiddelingsgesprekken tussen de ouders gevoerd. Parallel hieraan kan mediation tussen de ouders plaatsvinden om hen te helpen samen een oplossing voor hun omgangsconflict te vinden. Soms spelen ook vrijwilligers een rol bij de begeleiding. Bezoek kan geadviseerd worden door de Raad van de Kinderbescherming of de rechtbank. Acht of negen ontmoetingen met een zekere regelmaat. Soms wordt de mogelijkheid van verlenging van de hulp geboden. Beschikbaarheid In verschillende provincies in Nederland zijn inmiddels een of meer omgangshuizen. Omgangshuizen zijn meestal onderdeel van of verbonden aan instellingen voor jeugdzorg. Daarnaast is er het omgangshuis NoordHolland, een non-profit organisatie dat in 2003 is ontstaan op verzoek van ouders. Onderzoek De moeilijke doelgroep in aanmerking genomen, laten omgangshuizen in de praktijk redelijke resultaten zien, blijkens divers kleinschalig onderzoek. Er is nog geen uniforme beschrijving en nog geen grootschalig effectiviteitsonderzoek. www.echtscheiding-wijzer.nl www.omgangskk.nl
4753 4754
126
Ouderschap Blijft: methodiekbeschrijving geïndiceerd aanbod Doelgroep De interventie is bedoeld voor kinderen in de leeftijd van tot 12 jaar en hun scheidende of gescheiden ouders waarbij omgang met de uitwonende ouder niet plaatsvindt of problematisch verloopt en dit het gevolg is van (chronische) conflicten tussen de ouders. Doelen Het einddoel van Ouderschap Blijft is dat het kind op regelmatige basis omgang heeft met de uitwonende ouder, volgens door ouders overeengekomen afspraken. Onder omgang wordt face-to-face contact tussen de uitwonende ouder en het kind verstaan. Hierin komen de volgende subdoelen naar voren:
Ouders communiceren in aanwezigheid van en met het kind op een niet belastende manier.
Ouders communiceren en handelen vanuit hun positie als ouder van het kind en kunnen hun conflicten als ex-partners beheersen. De inhoud van de communicatie is gericht op de uitvoering en verdeling van zorg- en opvoedingstaken.
Ouders zijn geïnformeerd over de gevolgen van ouderlijke conflicten op de ontwikkeling van de kinderen.
Vorm De structuur en opbouw van de interventie bestaat uit drie fasen:
Fase 1: Startfase In de eerste fase ligt de nadruk op het verkrijgen van commitment van beide ouders, het maken van concrete afspraken en vaststellen van doelen.
Fase 2: Omgangs- en bemiddelingsfase Deze fase bevat twee trajecten die parallel lopen, namelijk enerzijds het op gang brengen van de omgang en anderzijds het inzetten van de bemiddeling. De contacten tussen kind en uitwonende ouder en de bemiddelingsgesprekken met ouders vinden om en om plaats.
Fase 3: Afrondende fase In deze fase kunnen ouders al meer zelfstandig richting geven aan de omgangsregeling en wordt er toegewerkt naar een afronding. Indien ouders nog professionele begeleiding nodig hebben, wordt doorverwezen naar een centrum voor jeugd en gezin/lokaal jeugdveld.
De totale interventie bestaat uit tweeëntwintig contacten en duurt negen maanden. Drie maanden na het laatste begeleidingscontact vindt met ouders gezamenlijk een follow-up gesprek plaats. Beschikbaarheid Op dit moment is dit aanbod beschikbaar bij jeugdzorgaanbieders Juzt, Lindenhout, Horizon, Jeugdformaat, en Bureau Jeugdzorg Overijssel. In de toekomst wordt deze methodiek ook via de CJG’s aangeboden. Contra-indicatie Contra-indicaties zijn:
Ouders zijn niet bereid om gezamenlijk de bemiddelingsgesprekken te doorlopen, ondanks dwang of drang.
Er is een geschat risico op blijvende en/of niet hanteerbaar onveiligheid voor het kind en/of hulpverleners, onder andere op grond van risicotaxatie.
Onvermogen van de ouders om tot gedragsverandering te komen (voor zover dit blijkt tijdens de screening of in de loop van de contacten) bijvoorbeeld op grond van ernstige psychiatrische beperkingen, persoonlijkheidsproblemen, cognitieve beperkingen of door verslavingsproblematiek.
Tijdens de begeleide omgang kan er tussen ouder en kind niet in dezelfde taal gecommuniceerd worden als die van de omgangsbegeleiders.
Opleiding en kwaliteitsbewaking Trainingsaanbod beschikbaar in 2013. Ouderschap Blijft werkt met eigen trainers van de aangesloten instellingen. Trainingen kunnen op maat geboden worden. De basistraining is zes dagdelen. In principe worden 127
er geen individuele hulpverleners opgeleid, maar combi’s van hulpverleners uit één of meer instellingen. Organisaties worden daarnaast gevraagd om deel te nemen aan een Kennisnetwerk/kenniskring (om gezamenlijk inhoudelijk kennis te delen, de methodiek door te ontwikkelen , onderzoek naar effectiviteit en de implementatie van Ouderschap Blijft op te pakken). Meer informatie In Ouderschap Blijft wordt gebruik gemaakt van technieken uit de mediation, motiverende gespreksvoering en oplossingsgerichte therapie om te werken aan de gebrekkige communicatie tussen ouders en het beperkte zicht wat ouders hebben op de gevolgen van de ouderlijke conflicten en hun ondermijnende houding naar de andere ouder op de ontwikkeling van hun kind. Ouders leren om te handelen en communiceren vanuit hun positie als ouder en hun conflicten als ex-partner te beheersen. Handelen in het belang van het kind wordt als centraal thema gehanteerd. Inzet van de Session Rating Scale en netwerk analyse worden eveneens gebruikt. Daarnaast krijgen ouders psycho-educatie over de ontwikkeling van hun kind, over de gevolgen van ouderconflicten en echtscheiding en over het belang van omgang. Elementen uit de ontwikkelingspsychologie en resultaten van wetenschappelijk onderzoek vormen de basis voor de psycho-educatie. De ontwikkelingspsychologie wordt tevens gebruikt als uitgangspunt voor de gespreksvoering van de kinderen. Voor meer informatie zie www.nji.nl Ouderschap Blijft, CJG module Doelgroep Deze methodiek is bedoeld voor: Ouders die gaan scheiden en verwachten of ervaren dat emotionele schade op het gebied van de partnerrelatie tot problemen kan leiden op gebied van de ouderrelatie. Ouders die in het belang van het kind bereid en in staat zijn aan de ouderrelatie te werken. Ouders die gaan scheiden en hulp willen bij het opstellen en uitvoeren van een ouderschapsplan. Ouders die bij de scheiding gekozen hebben voor co-ouderschap, maar in de praktijk merken dat het niet soepel verloopt; het geeft conflicten en spanningen. Ouders die regelmatig conflicten hebben door een verschil in opvoedgedrag naar hun kinderen. Ouders die zien dat de ontwikkeling van hun kind schade ondervindt van de scheiding maar er niet in slagen te communiceren over oplossingen. Van kinderen in de leeftijd van 0-23 jaar. (NB in de praktijk blijkt dat jongeren tot maximaal 16 jaar bij de bemiddeling betrokken zijn.) Doelen Ouderschap Blijft is gericht op het verbeteren van de communicatie tussen ouders bij echtscheiding en het komen tot goede afspraken over de zorg en opvoeding, waarbij het belang van het kind centraal staat. Specifieke doelen: Kunnen op eigen wijze invulling geven aan besef verantwoordelijk te zijn voor hun kind. Kunnen elkaar erkenning geven voor wederzijdse opvoedingsdoelen. Hebben meer zicht op het effect van hun conflicten op de ontwikkeling van kinderen. Kunnen onderscheid maken tussen partner en ouderrelatie. Staan met elkaar stil bij de kwaliteit van de relatie. Hebben afspraken gemaakt voor de toekomst. Vorm De module CJG bemiddeling bestaat uit vijf gesprekken van 1,5 uur per gesprek. De gesprekken zijn opgedeeld in 3 fases: Fase 1: startfase / intakefase (1 gesprek) Uitleg werkwijze en aanpak. Opbouwen vertrouwen en werkrelatie. Verkennen waar ouders ondersteuning bij willen. Commitment ouders aan doelen en werkwijze bemiddeling. 128
Bedenktijd ouders en hulpverlener. Afspraak maken vervolg. Fase 2: werk- en interventiefase (3 gesprekken) Vaststellen doelen van de bemiddeling. Gewenste situatie exploreren. Spannings- en conflictpunten benoemen en ordenen. Verhelderen van de wederzijdse manier van communiceren. Een gesprek met kind(eren). Bespreken netwerkanalyse. Fase 3: afrondende fase en follow up(1 gesprek) Borging naar toekomst. Afspraken, evaluatie en afsluiting. Afspraak follow-up gesprek. Per gesprek wordt een beschrijving gegeven van: Doelstellingen en te bereiken resultaten. Verschillende communicatie en gesprekstechnieken, voorbeeldvragen en onderwerpen ter bespreking. Attitude en advies aan de hulpverlener. De nadruk ligt op het bemiddelen tussen ouders door de inzet van verschillende communicatie en bemiddelingstechnieken en het inzetten van het eigen netwerk. Beschikbaarheid Ontwikkeld door jeugdzorgaanbieders (Juzt, Horizon, Lindenhout, Jeugdformaat) en Bureau Jeugdzorg Overijssel onder inhoudelijk en organisatorisch projectleiderschap van het Nederlands Jeugdinstituut. Doelgroep van het CJG is jongeren tot 23 jaar. Voor deze CJG module is de leeftijd 0 tot 18 jaar aangehouden. Vanaf 18 jaar zijn jongeren volwassen volgens de wet. Deze methodiek richt zich op die groep ouders die gaan scheiden of gescheiden zijn met kinderen in de leeftijd van 0 tot 18 jaar. Inde praktijk zal dit betekenen dat er gewerkt wordt met jongeren tot maximaal 16 jaar. Jongeren die ouder zijn regelen meestal zelf de omgang met ouders. Ouders worden verwezen door diverse lokale partners zoals scholen, opvoedsteunpunten, huisartsen, consultatiebureaus algemeen maatschappelijk werk etc. Deze methodiek kan ingezet worden naast andere hulpverlening die vanuit het lokale veld geboden worden. Daar waar er al geïndiceerde hulp wordt geboden moet de module Ouderschap Blijft vanuit geïndiceerde hulp worden ingezet. Contra-indicatie Ouders: willen spreken over de beëindiging van hun partnerrelatie, waarbij hun focus ligt op juridisch en financieel vlak; met zeer ernstige psychiatrische of verslavingsproblematiek (zijn niet in staat om te reflecteren en niet aanspreekbaar op hun denken en handelen); die zich in een langdurende vechtscheiding bevinden, met hevig escalerende conflicten en waar de Rechtbank bij betrokken is; waarbij sprake is van onvermogen om tot gedragsverandering te komen; waarbij in het gezin sprake is van actuele, blijvend en/of niet hanteerbare onveiligheid voor het kind (dreigende geweldsituaties); zijn niet bereid en in staat om met elkaar onder begeleiding samen een gesprek te voeren. 129
Opleiding en kwaliteitsbewaking Trainingsaanbod beschikbaar in 2013. Ouderschap Blijft werkt met eigen trainers van de aangesloten instellingen. Trainingen kunnen op maat geboden worden. De basistraining is zes dagdelen. In principe worden er geen individuele hulpverleners opgeleid, maar combi’s van hulpverleners uit één of meer instellingen. Organisaties worden daarnaast gevraagd om deel te nemen aan een Kennisnetwerk/kenniskring (om gezamenlijk inhoudelijk kennis te delen, de methodiek door te ontwikkelen , onderzoek naar effectiviteit en de implementatie van Ouderschap Blijft op te pakken). Meer informatie De CJG module is gebaseerd op de geïndiceerde interventie Ouderschap Blijft, deze zal naar verwachting in 2013 worden aangemeld bij de databank. De interventie is geschreven vanuit de criteria van de databank effectieve interventies (ontwikkelaars hebben hiervoor workshops gevolgd bij het NJi) en theoretische wetenschappelijke onderbouwing. Zie ook: www.jeugdinterventies.nl
4755 4756 4757 Villa Pinedo Villa Pinedo is het eerste online platform voor jongeren met gescheiden ouders. Hier vind je info over scheiden: verhalen van anderen, blogs, filmpjes, , foto’s en nog veel meer. Ook jij kunt hier je verhaal kwijt. Op het forum en via de chat kun je ervaringen uitwisselen met andere jongeren van gescheiden ouders. Buiten dat is VillaPinedo.nl dé plek waar jongeren ouders adviseren hoe om te gaan met hun eigen kinderen tijdens de scheiding. Stichting Villa Pinedo is een jongerenorganisatie die jongeren met gescheiden ouders een plek biedt waar zij centraal staan. De Stichting organiseert activiteiten voor jongeren met gescheiden ouders. Door deze activiteiten kunnen jongeren met anderen in contact kunt komen, ervaringen uitwisselen en elkaar advies geven. Door te praten over wat er in hun hoofd en hart omgaat, kunnen jongeren beter leren begrijpen wat er aan de hand is en hoe zij zich voelen. Zo wil de stichting voorkomen dat jongeren nu of later last krijgen van de actie van hun ouders. Lees meer op www.villapinedo.nl
4758 4759 4760 4761 4762 4763 4764 4765
Individueel aanbod Overal in Nederland is individueel aanbod om jeugdigen met problemen nar ouderlijke scheiding te ondersteunen. Raadpleeg hiervoor het internet, het plaatselijke Centrum voor Jeugd en Gezin of de site van de Rijsoverheid, bijvoorbeeld de brochure “Uit elkaar .... en de kinderen dan?” Aanbod voor ouders Cursus voor samengestelde gezinnen (Stiefgezinnen) Doelgroep Ouders die (gaan) samenwonen en kinderen meebrengen uit een vorige relatie Doel Ouders voorlichten over de relationele en pedagogische aspecten van ‘nieuwe gezinnen’. Vorm Een cursus voor ouders, die gedeeltelijk gaat over het opvoeden na een scheiding. De ‘gespreksgroepen’ worden door het hele land aangeboden en begeleid door professionals. 130
Beschikbaarheid De cursus wordt door verschillende ggz-instellingen gegeven. Meer informatie
[email protected]
4766 (Echt)paren in nieuw samengestelde gezinnen Doelgroep Een intensieve dag groep voor vier paren die te maken hebben met de ingewikkeldheden van een nieuwe relatie, terwijl er kinderen zijn met de vorige partner(s). Doel Ouders voorlichten en in gesprek gaan over de relationele en pedagogische aspecten van ‘nieuwe gezinnen’. Vorm Dag klinische groep, twaalf dagdelen verdeeld over ongeveer vijftien weken Beschikbaarheid De cursus wordt door GGZ Drenthe gegeven. Meer informatie www.ggzdrenthe.nl
4767 Nieuw Gezin Nederland en Opleiding tot Stiefplan-Coach Nieuw Gezin Nederland, Stichting voor Stiefgezinnen, geeft voorlichting en ondersteuning aan ouders, kinderen en organisaties die beroepsmatig met kinderen uit nieuwe gezinnen te maken krijgen. Voor scholen verzorgt de stichting trainingen op maat. Onder begeleiding van een pedagoog, docent of coach worden de kenmerken en dynamiek van samengestelde gezinnen belicht. Er wordt ingegaan op praktijkvragen van leerkrachten. Centraal staat de vraag: welke lesprogramma’s en didactische werkvormen kunnen aangeboden en ontwikkeld worden? Het gaat daarbij om werkvormen waar in zowel kinderen uit nieuwe gezinnen, als kinderen uit kerngezinnen zich kunnen herkennen. Daarbij wordt het blikveld van alle leerlingen verruimd. Ook worden lezingen voor ouderavonden of lerarenteams aangeboden. De inhoud van een training of lezing kan afgestemd worden op de verschillende scholen en/of samenstellingen. In 2013 is Nieuw Gezin Nederland gestart met de Opleiding tot Stiefplan-Coach. Dit programma is ontwikkeld om preventief te werken met samengestelde gezinnen of met ouders die een samengesteld gezin gaan vormen. Het opstellen van Het Stiefplan helpt het aantal tweede scheidingen te verminderen en door het maken van heldere afspraken wordt het welzijn van kind en ouder bevordert. Meer informatie: www.nieuwgezin.info www.stiefplan.nl
4768 Cursus voor samengestelde gezinnen (Stiefgezinnen) Doelgroep Deze cursus is geschikt voor hulpverleners, werkzaam in verschillende instellingen op het gebied van jeugdhulpverlening, het onderwijs en de GGD. Bijvoorbeeld pedagogen, psychologen, verpleegkundigen, 131
gezinswerkers, intensieve thuis-of gezinsbegeleiders, orthopedagogisch medewerkers en maatschappelijk werkers. Doel De Noordelijke Hogeschool Leeuwarden verzorgt een tweedaagse cursus voor hulpverlening aan nieuw samengestelde gezinnen. Er wordt ingegaan op specifieke kenmerken van nieuw samengestelde kinderen. De onderwerpen die tijdens de cursus aanbod komen, zijn onder andere: loyaliteit, rouw, angst, parentificatie en het gedrag dat daarvan het gevolg is. Meer informatie www.samengesteldegezinnen.com
4769 Triple P Transitions Doelgroep Gericht op ouders in echtscheidings situaties die kinderen hebben in de leeftijd van 0 – 16 jaar die milde of matige gedragsproblemen ervaren en ondersteuning bij de opvoeding nodig hebben. Transitions richt zich op het herstel van de (opvoed)balans en het versterken van de veerkracht van ouders en kinderen tijdens of na echtscheiding, door het versterken van de competenties van de ouder. Doelgroep: Ouders in echtscheidingssituaties. Van kinderen in de leeftijd van 0 – 16 jaar. Waarbij het kind milde tot matige gedragsproblemen heeft. Resulterend in een actuele opvoedingsvraag bij de ouder. Doelen Opvoedvaardig-heden worden versterkt.Een positief overgangsproces en het hervinden van de balans tussen ouders en kinderen bevorderen, door de competentie van ouders en de veerkracht van kinderen te versterken. In gemengde groepen – ex-partners zitten niet in dezelfde groep – werken ouders onder andere aan het verbeteren van hun opvoed- en communicatievaardigheden en aan het omgaan met stressvolle en conflictsituaties. Specifieke doelen: Bevorderen dat ouders hun handelen afstemmen op het belang van hun kinderen. Stimuleren dat ouders effectief kunnen samenwerken in de opvoeding. Verbetering van coping vaardigheden om conflictueuze en stressvolle situaties te hanteren. Versterking van de opvoedingsvaardigheden van ouders. Uiteindelijk beoogt Transitions hiermee het vergroten van competenties van kinderen op het gebied van sociale vaardigheden en taal, reguleren van emoties, vaardigheden voor het bevorderen van onafhankelijkheid en probleemoplossingsvaardigheden. Vorm Een intensieve oudertraining, als uitbreiding op het kernprogramma Triple P. Triple P Transitions is een twaalf weken durende groepsinterventie (waar alleen 1 van de ouders aan deelneemt) op Triple-P-niveau 4 en 5, die een algemene training in opvoedstrategieën combineert met modules gericht op communicatie, stressmanagement en conflicthantering (5 groepssessies en 3 telefonische sessies). Triple P Family Transitions bestaat uit vijf groepssessies van circa 2 uur per sessie: Kennis over de impact van ingrijpende gebeurtenissen als een echtscheiding. Emotieregulatie: leren hanteren van eigen emoties en die van de kinderen. Emotieregulatie: leren hanteren van eigen emoties en die van de kinderen. Conflicthantering en assertief communiceren tussen ex-partners. Goede balans tussen werk, gezin en ontspanning. 132
Gevolgd door Triple P niveau 4 groep: 1. Wat is positief opvoeden. 2. Gewenst gedrag stimuleren. 3. Ongewenst gedrag hanteren. 4. Risicogedrag hanteren. Tel. sessie 5-7: Stappenplannen voor opvoeden toepassen. 8. Afsluiting programma. In de oudercursus wordt gewerkt aan generalisatie van vaardigheden naar risicovolle situaties met zelfregulatie van ouders als leidend principe. Beschikbaarheid Vanwege de positieve resultaten is de interventie onlangs vrijgegeven voor implementatie buiten Australië. In het najaar van 2012 volgt er een pilot van dit programma in Nederland. Contra-indicatie Er kan in overleg met de hulpverlener kijken of Transitions een geschikt aanbod voor de ouder is en past bij zijn of haar situatie (lukt het bijvoorbeeld om 13 weken lang een programma te volgen ?). Intensiteit en duur Het programma bestaat uit 13 bijeenkomsten, die wekelijks plaatsvinden. Elke bijeenkomst duurt2 uur, met uitzondering van de telefonische gesprekken die 20 minuten per keer duren. Competenties professionals HBO werk/ denk niveau. Triple P niveau 4 groep getraind. Minimaal een Hbo-opleiding met pedagogische achtergrond: Basiskennis op het gebied van opvoeding en ontwikkeling van kinderen. Basisvaardigheden op het gebied van communicatie en gespreksvoering. Basisvaardigheden in het organiseren en begeleiden van groepen. Overige voorwaarden: Professionals hebben in hun werk veelvuldig te maken met opvoedingsproblematiek van ouders van kinderen van 0-16 jaar. Binnen de werksituatie is het mogelijk om een intensieve interventie aan ouders uit te voeren bestaande uit een reeks contactmomenten. Opleiding en kwaliteitsbewaking 2 dagen training en halve dag accreditatie. Intervisie na training. Bijzonderheden Buitenlands onderzoek heeft laten zien dat Transitions positieve resultaten oplevert bij ouders en de programmadoelen bereikt. Op dit moment is de interventie nog niet beschikbaar in Nederland, maar waarschijnlijk start in 2012 een pilot in Nederland. Onderzoek De interventie is in Australië op effectiviteit onderzocht. Onderzoek laat onder andere een significante afname zien op het gebied van ouderlijke stress, gedragsproblemen van kinderen en conflicten tussen partners. Positieve resultaten, hoewel minder significant, zijn ook waarneembaar in de afname van disfunctionele 133
opvoedingspatronen en woederegulatie van ouders. De resultaten zijn bij de follow-up-meting nog sterker geworden. Voor meer informatie: www.triplep-nederland.nl > Achtergronden > Speciale versies van Triple P.
4770 Eigen Kracht-Conferentie Een Eigen Kracht-conferentie (EK-c) biedt een gezin de gelegenheid om samen met familie en vrienden een plan van aanpak te maken voor problemen die in een gezin spelen. De Eigen Kracht-conferentie is een besluitvormingsproces dat uitmondt in een plan. Een onafhankelijke coördinator van de Eigen Krachtconferentie brengt iemands sociale netwerk bijeen – zelfs als dat er niet meer lijkt te zijn – en organiseert de conferentie. Tijdens zo’n conferentie maakt een coördinator samen met familie en bekenden een plan voor de toekomst. Het idee erachter is: als je een probleem hebt in je leven dat je niet zo gemakkelijk kunt oplossen, vraag je je sociale netwerk om met je mee te denken. Uitgangspunt is dat iedereen een sociaal netwerk heeft. Tijdens of na een echtscheiding kunnen ouders en kinderen samen met grootouders, andere familieleden en belangrijke personen een plan maken bijvoorbeeld voor de verzorging en opvoeding van de kinderen. www.eigen-kracht.nl
4771 Omgangsbemiddeling/Mediation Doelgroep Ouders in scheidingssituaties of in de periode na de scheiding. Doel Partijen tot afspraken laten komen, op basis van respect voor elkaars wensen en mogelijkheden. Vorm Gesprekken tussen ouders en een mediator, vaak een advocaat of psycholoog. De interventie kan binnen de advocatuur op eigen initiatief worden aangeboden of door de rechtbank worden opgelegd. Beschikbaarheid Omgangsbemiddeling/mediation is op veel plaatsen beschikbaar bij onafhankelijke mediators/mediationbureau’s. Opleiding en kwaliteitsbewaking Onderzoek Er is weinig tot geen Nederlands Onderzoek naar de effecten van Mediation. In internationaal onderzoek naar deze vorm van hulpverlening (met name gebaseerd op onderzoek in de VS) blijken de effecten niet eenduidig door verschillen in onderzoek voor wat betreft opzet en meetmethoden. Enkele regelmatig terugkerende uitkomsten zijn dat ouders die hebben deelgenomen aan mediation over het algemeen meer tevreden zijn met het proces van scheiden (Kelly, 1989 in Douglas, 2006) en er zijn voorzichtige aanwijzen dat mediation een verbeterde communicatie tussen scheidende ouders tot stand kan brengen (Dillon, 1996, in Douglas, 2006). Tot slot wijst onderzoek uit dat het zeer waarschijnlijk is dat mediation een positief effect heeft op het contact tussen kinderen en hun gescheiden vader (Emery, 2001 in Douglas, 2006). Voor meer informatie: www.echtscheidingswijzer.nl > De wet > Mediation;
4772 4773
134
4774 4775
Interventies gericht op relatie-ondersteuning De Tijd van je Leven Doelgroep Ouders, met kinderen in de basisschoolleeftijd. Doel Inspireren en coachen bij het vormgeven aan het gezin. Bespreken van thema’s als gezinsmissie, gezinswaarden, verbondenheid, communicatie, timemanagement, opvoedtoolbox, investeren in relatie en gezin. Vorm Omvang programma 5 workshops (om de 2/3 weken); eventuele terugkombijeenkomst, + extra gezinsactiviteit. Werkwijzen interactief, belevingsgericht, discussie, visieontwikkeling, ervaringsuitwisseling, onderlinge steun en advies. Vanaf het najaar 2013 zijn de workshops niet alleen als serie, maar ook los te organiseren. Beschikbaarheid In het najaar 2009 zijn er pilots gestart op CJG’s en op (brede)scholen; verder wordt er een variant ontwikkeld voor gezinnen met een Antilliaanse achtergrond: ‘Famia Felis’. Uitvoerder Stichting The Family Factory Postbus 159 4100AD Culemborg site www.familyfactory.nu Covey, Webster Stratton, oudercoaching (zie naam De Tijd van je Leven www.parentcoachingacademy.com). Onderzoek Gereformeerde Hogeschool Zwolle is begonnen met effectonderzoek; voor verdere pilot onderzoeken is subsidie gehonoreerd door ZonMw.
4776 Family Life Doelgroep (Huwelijks)partners helpen om ‘aan de praat ’ te raken over de diverse aspecten van hun relatie; ouders en kinderen helpen in hun communicatie en relatie met elkaar. thema’s communicatie, conflictoplossing, seksualiteit, de plek van God. Vorm Weekendbijeenkomsten (o.a. Huwelijksvoorbereidingsconferentie, Love-seks-marriage weekend). Na een korte inleiding gaan de stellen hierover met elkaar in gesprek; verder gelegenheid voor persoonlijke gesprekken. Deelnemers worden 6 weken na ’t weekend gebeld voor persoonlijk gesprek. Beschikbaarheid uitvoerder Agape FamilyLife Postbus 271 3940AA Doorn sites www.agape.nl
4777 Helemaal jezelf in relatie met de andere partner (Gordon communicatietraining) Doelgroep Beoogde doelgroep van ouders / partners wordt nog onvoldoende bereikt; deelnemers bestaan nu uit: vrouwen (70%) en mannen (30%) die interesse hebben in een betere omgang met zichzelf, de ander en de kinderen; economische status vanaf MBO+ niveau; sterke motivatie om door middel van een betere communicatie tot 135
zelfinzicht te komen. Doel Inzicht in de effecten van effectief communiceren Kennis van de elementen van de Gordon Methode. Vooraf beoogde leereffecten voor de deelnemer na afloop van de training zijn beschreven (versie 01-10-09, 5 p.). Vorm 10 dagdelen van 2 ½ uur, plus huiswerkopdrachten; follow up kan zijn: terugkombijeenkomst, verdiepingsbijeenkomsten, coaching en intervisie. Thema’s zijn zelfbeeld, acceptatielijn, actief luisteren, ik boodschappen, van wie is het probleem, overlegmethode, behoefte en waardebotsingen. In de casuïstiek wordt geoefend met eigen ervaringen. Beschikbaarheid Uitvoerder Stichting NET Postbus 220, 3980 CE Bunnik site www.gordontraining.nl
4778 Marriage Encounter (katholiek) Doel Echtparen meer liefdesbekwaam maken; bewust maken van wat een man – vrouw relatie in zich heeft aan kracht, energie en inspiratie en daardoor meer evenwichtige stabiele relaties. Thema’s: gevoelens en hoe deze communiceren; wie ben ik?; trouwen vandaag de dag; luisteren; verschillend zijn, hoe ga je daar mee om, tederheid, seksualiteit. Werkwijzen: 13 presentaties met vaste thema’s; persoonlijke en gezamenlijke verwerking binnen de eigen relatie; plus handreikingen voor thuis. Vorm Weekendbijeenkomsten, mogelijkheid van themagroepsvervolgbijeenkomsten. Beschikbaarheid Uitvoerder Stichting Marriage Encounter Nederland p/a Eikstraat 4, 1623 LS Hoorn site www.encounter.nl Meer informatie Powell, J. Liefde kan je leren. Helmond: Uitgeverij Helmond Encounter Vlaanderen. Brieven aan jou. Vansteenwegen, A. Liefde is een werkwoord. Bij het 30-jarig bestaan van M.E. is een jubileumboek uitgekomen: Leliefeld, L. e. a (red.). (2006). 30 jaar RK Marriage Encounter Nederland. In eigenbeheer uitgegeven.
4779 Marriage Encounter (protestants)/ Basisweekend Protestants Marriage Encounter Doelen Relatieverdieping door d.m.v. dialoog: uitwisselen van gevoelens en belevingen. Vorm Weekenden of midweek, met vervolg- en verdiepingsmogelijkheden. Thema’s: Wie ben ik?; wie zijn wij als paar?; welke invloed heeft de omgeving op onze relatie en hoe gaan we als partners daarmee om?; hoe luister ik?; welke plaats heeft God in mijn/ons leven?; wat kan onze liefde voor anderen betekenen? 136
Werkwijzen: Twaalf presentaties: ‘theorie’, tips en persoonlijke ervaringen; -individuele schrijftijd n.a.v. werkvragen; uitwisseling van het geschrevene binnen het koppel. De vier echtparen/koppels bespreken telkens de thema’s. Beschikbaarheid Protestants Marriage Encounter p/a Dorpslaan 3, 2957 XA Nieuw Lekkerland site www.eenwegvoorsamen.nl Meer informatie Oosthoek, L. Achtergrond en samenhang in het Marriage Encounter weekend. Een weg voor samen. Mariage Encounter, z.j. Onderzoek: Oosthoek, L. Marriage Encounter. Pastorale psychologische overwegingen. Doctoraalscriptie.
4780 Marriage Course Nederland Doel Versteviging relatie; sterkte/zwakte analyse binnen relatie Vorm 8 groepsbijeenkomsten, met vervolg ‘APK’-avonden. Thema’s: Herkennen en waarderen verschillen; communiceren, conflict oplossen, vergeven/verontschuldigen, ouders/schoonouders, goede seks, liefde in actie. Werkwijzen: Inleidingen, bespreken tips en opdrachten, meningsvorming, uitwisselen als stel, huiswerk. Meer informatie Lee, N. & S. (2004). Ik ook van jouw. Handboek bij een huwelijk. Amsterdam: Buiten en Schipperhein.
4781 Partnersteun (Triple P-module) Doelgroep De module is in beginsel ontwikkeld voor tweeouder gezinnen met relatie, aanpassings- of communicatieproblemen. Doelen De module heeft als doel de onderlinge samenwerking en communicatie rond de opvoeding te bevorderen. Nadat ouders de module hebben afgerond moeten zij in staat zijn tot:
Het herkennen van positieve en negatieve manieren van communiceren.
Het toepassen van positieve communicatievaardigheden.
Het geven en ontvangen van constructieve feedback rond praktische opvoedsituaties.
Het voeren van informele dagelijkse gesprekken om op de hoogte te blijven van wat er in het gezin gebeurt.
Het ondersteunen van hun opvoedpartner wanneer die het probleemgedrag van de kinderen aanpakt.
Het rustig bespreken van problemen en conflicten binnen het gezin en het komen tot oplossingen waarover beide ouders tevreden zijn
En, indien van toepassing: Het tonen van inzet tonen om hun relatie als koppel te verbeteren (bij tweeoudergezinnen).
4782
137
Vorm 3 sessies; module kan gevolgd worden na volgen Triple P, niveau 4 van 10 sessies. De module partnersteun wordt altijd ingezet na een Triple P interventie op niveau 4: een programma bestaande uit 10 face to face sessies waarbinnen ouders 17 opvoedvaardigheden leren die zij kunnen toepassen om positief, pro-sociaal gedrag bij hun kind te bevorderen en probleemgedrag te doen afnemen. Thema’s: Herkennen positieve en negatieve manieren van communiceren, toepassen communicatievaardigheden, geven en ontvangen constructieve feedback, ondersteunen opvoedpartner. Werkwijzen: Aan de veranderingsdoelen wordt gewerkt tijdens een drietal sessies. De eerste sessie richt zich op het bevorderen van een constructieve en positieve communicatie aan de hand van een drietal vaardigheden: 1) positieve spreek en luistergewoontes; 2) elkaar feedback geven op een opbouwende en niet veroordelende manier; en 3) belangstellend informeren hoe ieders dag is verlopen en hoe de kinderen zich hebben gedragen. De tweede sessie richt zich op het oplossen van problemen aan de hand van twee belangrijke aspecten: 1) je partner steunen in zijn aanpak in plaats van elkaar af te vallen als het gedrag van kinderen om correctie vraagt en 2) gebruik maken van probleemoplossende vaardigheden om meningsverschillen over de opvoeding op te lossen. In de laatste sessie wordt nogmaals aandacht besteed aan het bespreken en oplossen van gezinsproblemen en kan ook, indien van toepassing, gewerkt worden aan het benoemen en plannen van zorgzaam gedrag en activiteiten om de partnerrelatie te verbeteren. Afhankelijk van de behoeften van het gezin kan meer of minder aandacht worden besteed aan de verschillende onderdelen. De hulpverlener bepaalt wanneer de ouders voldoende vaardigheden hebben ontwikkeld om door te gaan naar een volgend deel. Bij voorkeur wonen beide ouders de sessies bij. Als slechts een van de ouders de sessies kan bijwonen is het van belang dat deze ouder tijdens de eerste sessie leert hoe hij/zij het materiaal kan delen met de opvoedpartner die niet kan deelnemen. Als slechts een partner instemt deel te nemen aan de module, moeten de doelen aangepast worden aan de deelnemende partner om diens eigen communicatie- en partnerondersteunende vaardigheden te ontwikkelen. In éénouder gezinnen kan een vriend of familielid welke in nauw contact staat met de ouder en deze ondersteunt, deelnemen aan de sessie. Beschikbaarheid Uitvoerder Nederlands Jeugdinstituut Triple P Nederland PB 19221 3501DE Utrecht sites www.triplep-nederland.nl Onderzoek Triple P is een evidence based methodiek gebaseerd op uitvoerig onderzoek in binnen en buitenland (o.a. Breukelen van, 2007; Graaf de en Bohlmeijer, 2006; Sanders et al., 2003; Sanders, 1997). Het programma levert een positieve bijdrage aan:
Competenter opvoedingsgedrag van ouders bij het omgaan met faseproblemen en gedragsmoeilijkheden van kinderen;
Een positieve opvoedingsstijl die kinderen stimuleert om de vaardigheden te ontwikkelen die zij nodig hebben om goed te kunnen functioneren;
Een adequate disciplinering die niet schadelijk is voor kinderen en vermindering van dwingende en negatieve opvoedingspatronen;
Een betere communicatie tussen ouders en kinderen in alledaagse opvoedingssituaties en een betere samenwerking tussen ouders onderling;
Het bewerkstelligen dat ouders meer plezier beleven aan de omgang met hun kinderen en afname van 138
opvoedingsstress. Bij gezinnen waar zowel opvoed als relatieproblematiek een rol speelt toont onderzoek aan dat de inzet van de module partnersteun - na het reguliere programma Triple P niveau 4 - leidt tot een afname in het probleemgedrag van het kind en het vijandig gedrag tussen ouders en een toename van het probleemoplossend vermogen (Dadds et al., 1987, Sanders et. al., 2000). Ouders, met name moeders, voelen zich na deelname aan de module competenter in hun opvoedrol en de positieve effecten van het programma op het probleemgedrag van het kind houden langer stand. Een belangrijke voorwaarde is wel dat de wens tot samenwerking bij beide ouders aanwezig is: de module partnersteun biedt geen relatietherapie maar richt zich op het bevorderen van de communicatie in de opvoedcontext. (Dadds e.a. 1987, Sanders e.a. 2000) geeft aan dat volgen van module leidt tot afname probleemgedrag kind, vijandig gedrag tussen de ouders, en een toename van het probleemoplossend vermogen; ouders, met name moeders, voelen zich na deelname competenter in hun opvoedrol (Okma 2009). Bronnen Dadds, M. (e.a.) (1987). Marital discord and treatment outcome in behavioral treatment of child conduct disorders. Journal of Consulting and Clinical Psychology, 55, 296-403.
4783 EFT-relatietherapie Doel Versteviging relatie; vermindering conflicten; vergroten van de emotionele verbondenheid in de relatie; verbeteren van de onderlinge communicatie Vorm relatietherapie en gesprekken bij relatietherapeut. Verminderen van ruzies door herkennen en stoppen van negatieve patronen; bespreken van wederzijdse onderliggende gevoelens en wensen. Beschikbaarheid Bij EFT-getrainde relatietherapeuten Meer informatie Website: www.eft.nl Boek: Sue Johnson(2009): Houd me vast, 7 gesprekken voor een betere relatie.
4784 EFT- Preventief relatieprogramma ‘Houd me vast’ Doel Versteviging partner-relatie; vermindering conflicten; vergroten van de emotionele verbondenheid in de relatie; verbeteren van de onderlinge communicatie. Vorm 8 bijeenkomsten van 2 uur Thema’s: Begrijpen van hechting i/d relatie; duivelse dialogen verminderen, pijnplekken bespreken; stoppen negatieve patronen; houd me vast gesprekken voeren; vergeving; intimiteit en seksualiteit; de liefde levend houden. Werkwijze: Gestructureerd programma met uitleg; video; in-sessie gespreksopdrachten en gespreksopdrachten als huiswerk. Tijdens het programma wordt het boek doorgewerkt: Sue Johnson(2009): Houd me vast, 7 gesprekken voor een betere relatie.
4785
139
Beschikbaarheid Bij therapeuten die in ‘Houd me vast’ getraind zijn Meer informatie Website: www.eft.nl of www.houdmevast.nl
4786 (Echt)paren groepen GGZ Drenthe/Keerkring Doel Versteviging relatie; sterkte/zwakte analyse binnen relatie, deelnemende paren te helpen hun relationele impasses aan te pakken. Vorm Intensieve vorm- zeven weken in een groep voor vijf paren Algemene echtparengroep- voor vier paren, twaalf wekelijkse bijeenkomsten van een dag Meer informatie www.ggzdrenthe.nl
4787 4788 4789 4790
140
4791 4792 4793 4794 4795 4796 4797 4798 4799 4800 4801 4802 4803 4804 4805
Bijlage 3 Criteria Erkenningscommissie Interventies Criteria voor erkenning De Erkenningscommissie Interventies is een landelijke en onafhankelijke commissie die de kwaliteit en effectiviteit van interventies beoordeelt voor jeugdzorg, jeugdgezondheidszorg, jeugdwelzijnswerk, ontwikkelingsstimulering, gezondheidsbevordering en preventie. De commissie wordt secretarieel ondersteund door het Nederlands Jeugdinstituut, het Nederlands Centrum Jeugdgezondheid en RIVM Centrum Gezond Leven. De criteria die de commissie hanteert zijn de minimale vereisten voor erkenning van een interventie. Bij elk niveau van erkenning horen specifieke criteria. Daarbij gelden de criteria voor lagere niveaus steeds ook voor erkenning op de niveaus daarboven. De criteria voor niveau I zijn dus de minimale vereisten voor een erkenning in het algemeen. Criteria voor Niveau I: Theoretisch goed onderbouwd Criteria t.a.v. de beschrijving van de interventie Alle relevante kenmerken van de doelgroep zijn beschreven. Er zijn gegevens over indicatie en contra-indicatie. Er zijn expliciete doelen geformuleerd, zo nodig onderscheiden in voorwaardelijke doelen en einddoelen. De methodiek/werkwijze is zo volledig mogelijk beschreven op het niveau van concrete activiteiten. Volgorde, frequentie, intensiteit, duur en timing van contacten en activiteiten zijn gegeven. De benodigde materialen en hun verkrijgbaarheid zijn duidelijk beschreven. De ontwikkelaar, licentiehouder, uitvoerende en/of ondersteunende organisatie(s) worden genoemd.
4806 4807
Criteria t.a.v. de theoretische onderbouwing De probleemanalyse is voldoende volledig (met gegevens over bijvoorbeeld aard, ernst, omvang, spreiding, perceptie door betrokkenen, kosten) en omvat een analyse van de met het probleem samenhangende oorzakelijke, risico-, instand houdende, verzachtende of protectieve factoren. Er wordt een sterke, binnen het wetenschappelijk forum te accepteren theoretische onderbouwing gegeven met een samenhangend betoog over: Doelgroep formulering (de aansluiting tussen probleemanalyse en doelgroep), en: doelverantwoording (de aansluiting tussen probleemanalyse en doelen; de te beïnvloeden factoren en determinanten zijn gespecificeerd), en: werkzame factoren (de aansluiting tussen probleemanalyse en methodiek). Doelgroep, doelen en werkwijze sluiten onderling aan.
4808 4809
Criteria t.a.v. randvoorwaarden voor uitvoering (toepasbaarheid) en kwaliteitsbewaking De interventie is overdraagbaar, bijvoorbeeld blijkens een systeem van trainingen, begeleiding, registratie, licenties, etc., een handleiding of protocol voor overdracht / implementatie, eerdere ervaringen t.a.v. de overdraagbaarheid.
4810 4811
141
4812
Criteria voor Niveau II: Waarschijnlijk effectief Er zijn naar het oordeel van de commissie voldoende studies die voorlopige aanwijzingen geven voor de effectiviteit. De opzet van de studies heeft minstens een matige bewijskracht. Het onderzoek heeft een (quasi) experimentele of een andere opzet (bijvoorbeeld herhaalde case studie, een studie naar de samenhang tussen de mate waarin een interventie is toegepast en de mate waarin bedoelde uitkomsten zijn opgetreden of een cohortstudie). De studies zijn echter niet noodzakelijk in de praktijk uitgevoerd of hebben nog geen follow-up. Het aantal studies kan sterk uiteenlopen, afhankelijk van de kwaliteit en de aard van de studie. Vuistregels voor het minimum zijn: Er zijn minstens drie studies met een matige tot vrij sterke bewijskracht , of twee studies als er ook studies uit het buitenland zijn met een sterke tot zeer sterke bewijskracht. In het laatste geval is met argumenten aannemelijk gemaakt dat het doel, de doelgroep, de aanpak, het theoretisch model van de buitenlandse interventie, alsook de ‘care as usual’ in dat land, redelijk van toepassing is op de Nederlandse situatie. Bij Nederlands onderzoek met een sterke tot zeer sterke bewijskracht volstaat één studie voor de erkenning op niveau II. Bij herhaalde case studies zijn er minstens 6 cases uitgevoerd door verschillende behandelaars in verschillende condities of om minstens 10 cases uitgevoerd in één setting. De opzet is bijvoorbeeld uitgevoerd met een baseline-controleconditie, een interventiefase, een fase van onthouding van de interventie en een nieuwe interventiefase. De grootte van het effect is weergegeven in termen van Cohen’s D of de gegevens om Cohen’s D te berekenen zijn gespecificeerd. Het effect heeft betrekking op het doel en de doelgroep van de interventie. De aard en de grootte van de effecten zijn redelijk overtuigend, passen bij het doel en de doelgroep van de interventie en zijn voor het werkveld relevant.
4813 4814
Criteria voor Niveau III: Bewezen effectief Er zijn naar het oordeel van de commissie voldoende studies die overtuigende aanwijzingen geven voor de effectiviteit. De opzet van de studies heeft minstens een sterke bewijskracht. Het onderzoek heeft een (quasi) experimentele opzet of – indien overtuigend is aangetoond dat dit niet mogelijk is – een andere opzet (bijvoorbeeld herhaalde case studie, een studie naar de samenhang tussen de mate waarin een interventie is toegepast en de mate waarin bedoelde uitkomsten zijn opgetreden of een cohortstudie) van hoge kwaliteit. Geldige argumenten voor een alternatief design hebben vooral betrekking op het type interventie (bijvoorbeeld massa mediale campagnes) of de zeldzaamheid van de doelgroep. De studies zijn in de praktijk uitgevoerd en hebben een follow-up van minstens 6 maanden. Het aantal studies kan sterk uiteenlopen, afhankelijk van de kwaliteit en de aard van de studie. Vuistregels voor het minimum zijn: Er zijn minstens twee Nederlandse studies met een sterke of zeer sterke bewijskracht of één Nederlandse studie in combinatie met meerdere buitenlandse studies met een sterke of zeer sterke bewijskracht. In het laatste geval is met argumenten aannemelijk gemaakt dat het doel, de doelgroep, de aanpak, het theoretisch model van de buitenlandse interventie, alsook de ‘care as usual’ in dat land, redelijk van toepassing is op de Nederlandse situatie. Bij herhaalde case studies zijn er minstens 10 cases, uitgevoerd door verschillende behandelaars in verschillende condities, bijvoorbeeld met een baseline-controleconditie, een interventiefase, een fase van onthouding van de interventie en een nieuwe interventiefase. De grootte van het effect is weergegeven in termen van Cohen’s D of de gegevens om Cohen’s D te berekenen zijn gespecificeerd. 142
Het effect heeft betrekking op het doel en de doelgroep van de interventie. De aard en de grootte van de effecten zijn overtuigend, passen bij het doel en de doelgroep van de interventie en zijn voor het werkveld relevant. 4815
143
Bijlage 4. Evidencetabellen Scheiding en problemen van kinderen Evidencetabel interventies voor kinderen (en hun ouders)
Bibliografische referentie
Mate van bewijs volgens
Studietype
Methodologische
de criteria van de
kenmerken
Erkenningscommissie
(randomisatie, follow-up,
Interventies
representatief voor
Onderzochte populatie
Doel v/d studie
Resultaten
praktijk?) Spruijt, Bredewold,
Schriftelijk onderzoek
Kinderen van 8-12 jaar
Effectiviteit van het
Kinderen zijn erg tevreden na het volgen
Breunese, Chênevert,
Zwak
Vragenlijsten
met scheidingskinderen.
met gescheiden ouders
volgen van het KIES-
van het programma. Zij begrijpen de
Feringa, Hardenberg,
41 uit de experimentele
programma voor het
scheiding van hun ouders beter. De band
Harterink, Hemminga,
groep en 13 uit de
welbevinden en de
met beide ouders wordt sterker.
Hindriks, Hoenderdos,
controlegroep.
problemen van
Depressieve gevoelens worden minder.
Okkerse, Thomas, Wong,
scheidingkinderen
& Spruijt, 2005 Spruijt & Kormos, 2010
Valk, van der, Broek, van
Zwak
Zeer sterk
Vragenlijsten
Schriftelijk onderzoek
Kinderen van 8-12 jaar
Effectiviteit van het
Het gaat beter met kinderen die het
met scheidingskinderen.
met gescheiden ouders
volgen van het KIES-
KIES-programma hebben gevolgd. Hun
50 uit de experimentele
programma voor het
depressieve gevoelens nemen af en hun
groep en 50 uit de
welbevinden en de
agressief gedrag wordt minder. Het lijkt
gematchte controlegroep.
problemen van
er op dat de gevolgen na een en twee jaar
scheidingkinderen
nog doorwerken.
Randomized
14 scholen zijn in het
Scheidingskinderen van Leidt deelname aan het
Problemen zijn verminderd na 6 en 12
der, Doorn, van, Dekovic,
Controlled Trial
onderzoek getrokken,
8-12 jaar en hun beide
KIES-programma tot
maanden. De daling is het grootst bij
& Meeus, 2013
(RCT) met
gerandomiseerd verdeeld
ouders en de betrokken
afname van het
kinderen met een hoge mate van
longitudinale
in experimentele en
leerkrachten
probleemgedrag van
probleemgedrag.
metingen
controlegroep.
scheidingkinderen
144
Duijvestijn, & Noordink,
Zwak
Delphi-studie
2013 Bibliografische referentie
Sterkte bewijskracht
Studietype
Twee onderzoeksrondes
25 scheidingsexperts
Het ontwikkelen van
Scheidingskinderen zijn gebaat bij een
met scheidingsexperts
over hun opvattingen
een body of knowledge
specifieke benaderingswijze.
over diagnostiek en
voor de hulpverlening
Scheidingsgerelateerde diagnostiek is
behandeling populatie Onderzochte
aan scheidingskinderen Doel v/d studie
nodig. Behandeling voor ouders: Resultaten
Methodologische
onderzoeksdesign,
kenmerken
ouderschapsreorganisatie en
volgens de criteria van de
(randomisatie, follow-up,
conflictbeheersing. Voor kinderen:
Erkenningscommissie Interventies Zwak
versterking van hun coping gedrag.
representatief voor Pilotstudie met
praktijk?) Vragenlijsten voor
23 scheidingskinderen
Onderzoeken of het
Ouders zijn enthousiast over het
Pannebakker, Wolff de,
voor- en
kinderen, ouders en
van 6-8 jaar.
Amerikaanse CODIP-
programma. Kinderen lieten iets minder
Pedro-Carroll, Kuiper,
nameting
trainers over problemen
programma ook
problemen zien. Trainers rapporteerden
Vlasblom, & Reijneveld,
en welbevinden van
bruikbaar is in de
opgetogen positieve veranderingen bij
2011
kinderen.
Nederlandse context.
kinderen.
Klein Velderman,
145
Pedro-Carroll, & Alpert-
Sterk
Gillis, 1997
Experimenteel
3 groepen kinderen: de
63 scheidingskinderen
Effect onderzoeken van
opgezette studie
experimentele groep, een
van 5 en 6 jaar oud, en
het CODIP-programma. vertoonde positieve resultaten, de
De experimentele groep kinderen
met voor- en
gematchte controle groep
39 kinderen uit intacte
Dat beoogt om beter
controlegroep scheidingskinderen ging
nameting.
scheidingskinderen en
gezinnen. Behalve de
om te gaan met
achteruit en de groep kinderen uit
een groep kinderen uit
kinderen werden ook
gevoelens en met
intacte gezinnen vertoonde geen
intacte gezinnen.
leerkrachten, ouders en
veranderingen in het
verandering.
trainers ondervraagd.
gezin, en het versterken van het coping gedrag.
Bonds McClain, Wolchik,
Longitudinal
Scheidingskinderen van
240 families met
Het lange termijn effect
De moeder-kind relatie verbeterde en
Winslow, Tein, Sandler, &
Zeer sterk
Randomized
9-12 jaar die het New
adolescenten aan het
van het volgen van het
mede daardoor namen de
Millsap, 2010
Experimental
Beginnings Program
eind van het onderzoek
New Beginnings
geïnternaliseerde problemen af. Het
Trial
volgden werden 6 jaar
tussen 15 en 18 jaar.
Program (programma
zelfbeeld veranderde positief. Het
voor
programma verbeterde de discipline van
scheidingskinderen).
moeder en daardoor namen
lang gevolgd.
geëxternaliseerde problemen van de adolescenten af. Gilman, Schneider, &
Matig
Shulak, 2005
Vragenlijstonderz
Scheidingskinderen van 7
60 scheidingskinderen
De effectiviteit van het
Kid’s Turn verbeterde het welbevinden
oek met voor- en
– 9 jaar en hun ouders
en hun ouders .
Kid’s Turn programma
van de kinderen, en het aantal conflicten
nameting
werden ondervraagd.
onderzoeken.
tussen kinderen en hun ouders nam af. Kinderen werden wel sensitiever bijvoorbeeld dat zij meer hoopten op hereniging.
Douglas, 2006
Redelijk
Overzichtsstudie
Veel onderzoeken maar
van programma’s voor kinderen in de VS.
kwaliteit.
Studies uit alle Staten
Effecten onderzoeken
Deelnemers zijn er tevreden.
meestal nog niet van hoge van de VS
van programma’s voor
Programma’s lijken te leiden tot een
methodologische
scheidingskinderen.
reductie in ouderlijke conflicten en mede daardoor nemen de problemen van kinderen af.
146
Evidencetabel interventies voor ouders
Bibliografische referentie
Sterkte bewijskracht
Studietype
Methodologische
Onderzochte populatie
onderzoeksdesign,
kenmerken
volgens de criteria van
(randomisatie, follow-up,
de
representatief voor
Erkenningscommissie
praktijk?)
Doel v/d studie
Resultaten
Interventies Knipping, & Waaijenberg,
Zwak
2009
Analyse van BOR
Representatief voor de
Populatieonderzoek van D.m.v. door getrainde
In 74% van de gevallen lukt het de
(Begeleide
doelstellingen van BOR:
alle 151 trajecten voor
ouders om een omgangsregeling te
Omgangs
ouders ondersteunen in
ouders en hun kinderen omgang het ouders
Regelingen)
het zelfstandig maken van na scheiding.
ondersteunen bij het
een omgangsregeling.
maken van een
vrijwilligers begeleide
maken
regeling. Chin-A-Fat, & Steketee,
Redelijk
2001
Analyse van 235
Representatief voor de
Gescheiden en
Effecten meten van
Omgangsbemiddeling was redelijk
zaken
praktijk. Vragenlijsten en
scheidende paren met
omgangsbemiddeling.
succesvol. Minder dan een derde van de
omgangsbemiddeli
interviews met
kinderen.
ng
bemiddelaars,
zaken mislukten geheel. De overigen maakten deelafspraken of volledige
bemiddelden en rechters. Anthonijsz, Chênevert,
Theoretisch
afspraken over de omgang.
Methodiekhandleid
Samenwerking tussen vijf
Het aanbod van de
Hulp bieden voor de
Van Geffen, Goorden, &De onderbouwd
ing voor begeleide
organisaties om te komen
organisaties.
omgang tussen
Lange, 2011
omgang en
tot een verbeterde
uitwonende ouder en
bemiddeling
interventie
kind, en verbeteren
omgangsbegeleiding.
communicatie ouders.
147
Een methodiekhandleiding
Sigal, Sandler, Wolchik, &
Matig
Baver, 2011
Overzichtstudie van Vooral experimenten met
Honderden gescheiden
Te onderzoeken welke
Ouders tevreden maar studies vaak nog
15 studies uit de VS
een voor- en nameting en
ouders en hun
aspecten van
methodisch zwak. Toch zijn er duidelijke
over programma’s
een controlegroep.
kinderen.
ouderschap na
indicaties dat de
voor gescheiden
scheiding het meest
opvoedingsvaardigheden van ouder
ouders.
effectief zijn voor het
verbeteren en dat kinderen daar baar bij
opvoeden en daardoor
hebben.
voor het welbevinden van kinderen.
Brandon, 2006
Zwak
Vragenlijstonderzo
Random selectie van de
ek met voor- en
respondenten.
nameting.
345 gescheiden ouders.
Evaluatie van een
Ouders waren tevreden over het
educatie programma
programma. Overige uitkomsten
voor gescheiden ouders. onduidelijk.
148
Bibliografische
Mate van
Methodologische
Onderzochte
referentie
effectiviteit volgens
Studietype
kenmerken (randomisatie,
populatie
de DEI
folluw-up, representatief
Doel van de studie
Resultaten
voor praktijk) Forgatch, DeGarmo,
redelijk
Beldavs, 2005
Randomized experimental
Voor- en nametingen na 6, 12 en
110 paren bestaande
Effect meten van het Oregon
Betere opvoedingspraktijken en
longitudinal design.
24 maanden.
uit moeder en
Model of Parent
afname van problemen van
stiefvader, 61% in
Management Training.
kinderen thuis en op school.
experimentele groep, 39% in de controlegroep. De Graaf, Speetjens, Smit,
Sterk
Meta-analyse van 15 studies
De Wolff, Tavecchio, 2008 Schuurman, 2011
Zwak
Overzicht studies naar
Voor- en nametingen van studies
Ouders van kinderen
De effectiviteit onderzoeken
Het probleemgedrag van kinderen
over kinderen tot 11 jaar.
met problemen
van het Triple P Positive
verminderde, ook in de
Parenting Program.
nametingen.
Eigen Kracht-
Beschrijven van de
Deelnemers zijn ruim tevreden.
effecten van Eigen Kracht-
Selectie van 12 onderzoeken
conferenties in de
opbrengsten en effecten van
Problemen van gezinnen
conferenties
jeugdzorg
Eigen Kracht-conferenties.
verminderen, ok in follow-up studies.
Anthonijsz, et al, 2010
Relatieondersteunend aanbod
Hawkins, et al, 2008
Relatie-opvoeding in de VS
Stanley, et al, 2006
Huwelijksvoorlichting in de VS
149
Bibliografische
Mate van
Methodologische
Onderzochte
referentie
effectiviteit
Studietype
kenmerken
populatie
volgens de DEI
(randomisatie, folluw-up,
Doel van de studie
Resultaten
Handvatten bieden aan
Nvt
representatief voor praktijk) Bolt, A. (2006).
-
Handboek
Literatuurreview
Nvt
Theoretisch effectief
professionals die ambulante hulp verlenen
Cottyn, L.
-
(2009).Conflicten
Theoretisch effectief
Handreiking
Expertbeschrijving
Nvt
Bundelen van kennis rondom
Nvt
een specifiek thema: conflicten
tussen ouders na
tussen ouders
scheiding. Douglas, E.M. (2006).
-
Review van meta-analyse
Theoretisch effectief Federatie van diensten
-
voor geestelijke
Theoretisch effectief
Handreiking
Systematische search naar
Nvt
Overzicht van beleidsmatige
gepubliceerde studies tussen
interventies op het gebied van
1980 -2006
echtscheiding
Expertconsultatie
nvt
Handvatten bieden aan
Nvt
Nvt
professionals die te maken
gezondheidszorg v.z.w.,
hebben met ouders in
& Verbond der
(v)echtscheidingsgevallen
verzorgingsinstellingen v.z.w. (2007). Geurts, E. (2009).
-
Omgaan met signalen
Theoretisch effectief
Kenniskring
Expertconsultatie
nvt
Nvt
een specifiek thema:
van ex-partners over
echtscheiding in relatie tot
kindermishandeling.
kindermishandeling
Haterd, J. van de,
-
Zwikker, N., Hens, H.,
Theoretisch effectief
Beroepscompetentieprofiel
Expert en praktijkconsultatie.
Professionals in de
Vaststellen van de taken en
Representatief voor de praktijk
Jeugdzorg
competenties van
& Uijttenboogaart, A.
gedragswetenschappers in de
(2009). Ottaway, A.J. (2010).
Bundelen van kennis rondom
jeugdzorg -
Meta-analyse
Literatuurreview
Theoretisch effectief
Nvt
Bundelen van kennis rondom een specifiek thema: gevolgen van echtscheiding op
150
Nvt
relatievorming van volwassenen Spruijt, E., & Kormos,
-
H. (2010).
Waarschijnlijk
Handboek
Literatuurreview;
4411 kinderen en
Handvatten bieden aan
Kwantitatief onderzoek
jongeren tussen 9
professionals die te maken
effectief
en 16 jaar oud. In
hebben met kinderen in
(zeer zwakke
de jaren 2006-
echtscheidingsgevallen
bewijslast) Yperen, T. Van, (red).
-
(2010).
Theoretisch effectief
Nvt
2009. Handreiking
Expertconsultatie
Nvt
Bundelen van kennis rondom een specifiek thema: effectiviteit in de jeugdzorg
Zwikker, N., Haterd, J.
-
van de, Hens, H., &
Theoretisch effectief
Beroepscompetentieprofiel
Expert en praktijkconsultatie.
Professionals in de
Vaststellen van de taken en
Representatief voor de praktijk
Jeugdzorg
competenties van hbo’ers in de
Uijttenboogaart, A.
Nvt
jeugdzorg
(2009).
Theoretisch goed onderbouwd. Een interventie krijgt deze classificatie als deze op z'n minst goed beschreven is en als aannemelijk is gemaakt dat met die interventie het gestelde doel kan worden bereikt. Waarschijnlijk effectief. Een interventie is effectief als uit onderzoek naar voren komt dat er in de praktijk bepaalde doelen beter mee worden bereikt dan met andere interventies of met niets doen. Is er weinig onderzoek of onderzoek met beperkte bewijskracht dan is er bij positieve resultaten sprake van ‘waarschijnlijk effectief’. Bijvoorbeeld: een stimuleringsprogramma om de onderwijskansen van kinderen te vergroten is waarschijnlijk effectief als een eenvoudig onderzoek aanwijzingen oplevert voor betere schoolprestaties. Bewezen effectief. Wanneer er meer onderzoek is of onderzoek met meer bewijskracht, dan komt een interventie bij positieve resultaten in aanmerking voor ‘bewezen effectief’. Het is bewezen effectief als een meer geavanceerd onderzoek laat zien dat kinderen die dat stimuleringsprogramma volgen beter presteren op school dan kinderen die dat niet doen.
151
4860 4861 4862 4863 4864 4865 4866 4867 4868 4869 4870 4871 4872 4873 4874 4875 4876 4877 4878 4879 4880 4881 4882 4883 4884 4885 4886 4887 4888 4889 4890 4891 4892 4893 4894 4895 4896 4897 4898 4899 4900 4901 4902 4903 4904
Bijlage 5 Instrumenten om PAS te meten In de VS zijn verschillende instrumenten ontwikkeld om PAS te meten op verschillende momenten bij verschillende personen zoals jeugdigen, moeders, vaders en leerkrachten. Een voorbeeld van zo’n instrument is het volgende (Kelly & Johnston, 2001). MOTHER’S PARENTING BEHAVIORS Below are a list of behaviors that parents can do after separation and divorce. When you were growing up, how likely was your MOTHER to do the following? (Think back to about 15 years ago, when you were about ____ years old?). 0 = never; 1 = sometimes; 2 = often MY MOTHER 012 Was overtly angry if I was inclined to express positive feelings about my father 012 Told me that my father was responsible for the custody litigation/ abduction 012 Discussed personality/parenting flaws of my father in my presence or hearing 012 Ridiculed my father in my presence or hearing 012 Told stories about my father’s failures/violations during the marriage 012 Told stories about the history of my father’s failures as a parent 012 Blamed my father for the divorce/separation that destroyed the family 012 Gave me hostile messages to convey to my father 012 Demonstrated hostile demeaning behavior to my father in my presence/hearing 012 Suggested that my father was emotionally abusive to me as a child 012 Told me that my father loves me 012 Commented on my father’s positive attributes to me 012 Encourages me to work out my problems directly with my father 012 Conveyed the expectation that I could enjoy myself with my father 012 Intervened and stopped other family members/new partners talking negatively about my father in my presence or hearing 012 Prepared me for and supported my access to my father 012 Became withdrawn/emotionally unavailable if I was inclined to be positive about my father
FATHER’S PARENTING BEHAVIORS Below are a list of behaviors that parents can do after separation and divorce. When you were growing up, how likely was your FATHER to do the following? (Think back to about 15 years ago, when you were about ____ years old?). 0 = never; 1 = sometimes; 2 = often
152
4905 4906 4907 4908 4909 4910 4911 4912 4913 4914 4915 4916 4917 4918 4919 4920 4921 4922 4923 4924 4925 4926 4927 4928 4929 4930
MY FATHER 012 Was overtly angry if I was inclined to express positive feelings about my mother 012 Told me that my mother was responsible for the custody litigation/ abduction 012 Discussed personality/parenting flaws of my mother in my presence or hearing 012 Ridiculed my mother in my presence or hearing 012 Told stories about my mother’s failures/violations during the marriage 012 Told stories about the history of my mother’s failures as a parent 012 Blamed my mother for the divorce/separation that destroyed the family 012 Gave me hostile messages to convey to my mother 012 Demonstrated hostile demeaning behavior to my mother in my presence/hearing 012 Suggested that my mother was emotionally abusive to me as a child 012 Told me that my mother loves me 012 Commented on my mother’s positive attributes to me 012 Encourages me to work out my problems directly with my mother 012 Conveyed the expectation that I could enjoy myself with my mother 012 Intervened and stopped other family members/new partners talking negatively about my mother in my presence or hearing 012 Prepared me for and supported my access to my mother 012 Became withdrawn/emotionally unavailable if I was inclined to be positive about my mother (Kelly & Johnston, 2001).
153
4931
Bijlage 6 Voorbeelden van een ouderschapsplan
4932 4933 4934 4935 4936
Op de website van de VFAS (Vereniging van Familierecht Advocaten Scheidingsmediators, www.verder-online.nl is een voorbeeld opgenomen van een ouderschapsplan. Hieronder staat een ouderschapsplan die in de methodiek Ouderschap Blijft wordt gebruikt.
4937
OUDERSCHAPSPLAN
4938 4939
Algemene vragen om over na te denken:
4940
1. Grondhouding:
4941 4942 4943
Hoe zou je willen dat . . . . . . . . . [naam kind] over een aantal jaren terugkijkt op de scheiding? Wat zou . . . . . . . . . volgens jou belangrijk vinden in jouw houding als ouder na de scheiding? Welke ruimte wil jij aan de andere ouder geven ten opzichte van de opvoeding van . . . . . . . . .?
4944
2. Omgang met . . . . . . . . . [naam kind]
4945 4946 4947 4948 4949 4950
4951
3. Opvoeding en praktische zaken
4952 4953 4954 4955 4956 4957 4958 4959 4960 4961 4962 4963 4964 4965 4966 4967 4968 4969 4970 4971 4972
a. b. c. d. e.
Hoe zou je graag willen dat . . . . . . . . . jou als ouder beleeft? Hou zie jij jouw eigen rol als ouder? Hoe zie jij de rol van de andere ouder? Hoeveel tijd, energie en aandacht kun/wil je steken in . . . . . . . . .? In hoeverre ben je in staat jouw eigen woede/frustratie/teleurstelling opzij te zetten? Hoe doe je dat?
Waar maak jij je t.a.v. de gezamenlijke opvoeding het meeste zorgen over? Wat vind jij belangrijk in de opvoeding van . . . . . . . . . (waarden, normen) Wat verwacht je daarin van de andere ouder? Wat is volgens jou de gezamenlijke lijn? Welke praktische taken als ouder zie je voor jezelf weggelegd en welke voor de andere ouder? Bijvoorbeeld: Kopen van kleding? 0 ikzelf 0 andere ouder 0 beiden Halen/brengen naar clubjes? 0 ikzelf 0 andere ouder 0 beiden Cadeautjes kopen (verjaardag, Sinterklaas, kinderfeestjes) 0 ikzelf 0 andere ouder 0 beiden Bezoeken van dokter, tandarts, consultatiebureau e.d. 0 ikzelf 0 andere ouder 0 beiden f. Hoe denk je over de hoogte van het zakgeld? o We bepalen samen hoeveel . . . . . . . . . krijgt. o Dat wil ik zelf kunnen bepalen. o Anders namelijk: g. Wat zijn jouw ideeën over de vakanties met . . . . . . . . . ? o Dat beslist ieder voor zich. o Per vakantie bespreken. 154
4973 4974 4975 4976 4977 4978 4979
o Zo gelijk mogelijk verdelen, zowel qua tijd als qua kosten. o Anders namelijk: h. Hoe zie je de omgangsregeling rond de feestdagen? o Ik wil met de feestdagen de afgesproken omgangsregeling door laten lopen. o Per jaar afspraken maken. o Het ene jaar bij de een, het andere jaar bij de ander. o Anders namelijk:
4980
4. Communicatie
4981 4982 4983 4984 4985 4986 4987 4988 4989 4990 4991 4992 4993 4994 4995 4996 4997 4998 4999 5000 5001 5002 5003 5004 5005 5006 5007 5008 5009 5010 5011 5012 5013 5014 5015 5016 5017
a. Op welke wijze wil je elkaar informeren/overleggen over . . . . . . . . .? o Schriftelijk(per mail, via een schrift etc.). o Telefonisch. o Persoonlijk (eigenwoning, neutrale omgeving?). b. In welke frequentie? o Dagelijks. o Bij elke wisseling. o Als ik dat nodig vind. o Anders, namelijk: c. Over welke zaken wil je geïnformeerd worden? o Gezondheid en welzijn van . . . . . . . . . o Ik wil alles weten over de periode dat . . . . . . . . . bij de andere ouder was. o Schoolprestaties (huiswerk, rapporten). o Vriendjes/vriendinnetjes van . . . . . . . . . o Anders, namelijk: d. Hoe ga je om met situaties m.b.t. . . . . . . . . . waar jullie beiden voor uitgenodigd worden? o Ik wil dit zoveel mogelijk samen (blijven) doen. o Liever niet samen, we spreken wel af wie er gaat. o Diegene gaat waar . . . . . . . . . op dat moment is. o Anders, namelijk: e. Wie onderhoudt de contacten met de school/crèche/buitenschoolse opvang en dergelijke? o Ikzelf . o Andere ouder. o Beiden. f. Wie onderhoudt de contacten met de grootouders? o Ikzelf. o Andere ouder. o Beiden. g. Hoe informeren jullie elkaar in geval van bijzondere situaties (doktersbezoek, ziekte, familiebijeenkomsten, verjaardagen, tijdens vakanties etc.) o Direct, telefonisch. o Hangt er van af….. o Anders, namelijk: h. Wat doe je bij een crisis m.b.t. . . . . . . . . . (in geval van grote opvoeding- of gedragsproblemen) o Ik wil dan overleg met de andere ouder. o Ik zoek mijn eigen oplossing. o Anders, namelijk:
155
5018
5. Periodieke bijstelling en evaluatie
5019 5020 5021 5022 5023 5024 5025 5026 5027 5028 5029 5030 5031 5032
a. Onder welke omstandigheden vind je dat gemaakte afspraken op nieuw besproken zouden moeten worden? o Als ik dat nodig vindt, of de ander dat nu ook vindt of niet. o Als ik signalen opvang dat het met . . . . . . . . .niet goed gaat. o Als een van ons een nieuwe partner krijgt. o Als de huidige omstandigheden veranderen. o Als er op financieel gebied iets verandert. o Als een ons wil verhuizen. o Anders, namelijk: b. Welke procedure wil je daar over afspreken? o Zodra er iets verandert, ga ik dit bespreken met de andere ouder. o Ik wil er een derde bij als ik vind dat we er samen niet uitkomen. o Ik wil periodiek (frequentie?) samen om tafel om alles te bespreken. o Anders, namelijk:
5033
6. Procedure bij conflicten
5034 5035 5036 5037 5038 5039 5040
a. Wat ga je doen als er een (dreigend) conflict is? b. Welke afspraken zou je willen maken om een conflict op te lossen met zo min mogelijk schade voor ......... [naam kind]. c. Welke persoon zou jullie volgens jou kunnen helpen als er tussen jullie beiden een conflict is? o Een gezamenlijke vertrouwenspersoon n.l.: o Een professionele derde (psycholoog, mediator, advocaat) o Anders, namelijk:
5041
7. Gedragscode
5042 5043 5044 5045 5046 5047 5048 5049 5050 5051 5052 5053 5054 5055 5056 5057 5058
Afspraken op papier zijn mooi, maar hoe pakt dat uit in de praktijk? Dit hangt nauw samen met de manier waarop jullie je tot elkaar kunt/wilt verhouden. Het kan goed zijn om, hoe de verstandhouding ook is, te kunnen vertrouwen op een basishouding, bijvoorbeeld: o Ik weet dat mijn ex nooit……. o In onze echtscheiding geldt als regel……. o Als het om. . . . . . . . . [naam kind] gaat, weet ik dat mijn ex ................... o Wat wij in ieder geval nooit doen is....... Wat zouden wat u betreft gedragsregels kunnen zijn die bij uw situatie passen? a. b. c. d. 8. Overige te bespreken onderwerpen en/of eigen opmerkingen
156
5059 5060 5061 5062 5063 5064 5065 5066 5067 5068 5069 5070 5071 5072 5073 5074 5075 5076 5077 5078 5079 5080 5081 5082 5083 5084 5085 5086 5087 5088 5089 5090 5091 5092 5093 5094 5095 5096 5097 5098 5099 5100 5101 5102 5103 5104
Vakanties
Zomervakantie: o Bij vader voor de periode: o Bij moeder voor de periode: o Anders namelijk: Herfstvakantie: o Bij vader voor de periode: o Bij moeder voor de periode: o Anders namelijk: Kerstvakantie: o Bij vader voor de periode: o Bij moeder voor de periode: o Anders namelijk: Voorjaarsvakantie: o Bij vader voor de periode: o Bij moeder voor de periode: o Anders namelijk: Meivakantie: o Bij vader voor de periode: o Bij moeder voor de periode: o Anders namelijk:
o o o o
Goede vrijdag/Pasen: Bij vader voor de periode: Bij moeder voor de periode: Daar waar de ......... [naam kind] volgens afspraak zijn Anders namelijk:
o o o o
Hemelvaartsdag/Pinksteren Bij vader voor de periode: Bij moeder voor de periode: Daar waar de ......... [naam kind] volgens afspraak zijn Anders namelijk:
o o o o
Koninginnedag: Bij vader voor de periode: Bij moeder voor de periode: Daar waar de ......... [naam kind] volgens afspraak zijn Anders namelijk:
157
5105 5106 5107 5108 5109 5110 5111 5112 5113 5114 5115 5116 5117 5118 5119 5120 5121 5122 5123 5124 5125 5126 5127 5128 5129 5130 5131 5132 5133 5134 5135 5136 5137 5138 5139 5140 5141 5142 5143 5144 5145 5146 5147 5148 5149
o o o o
Sinterklaas: Bij vader voor de periode: Bij moeder voor de periode: Daar waar de ......... [naam kind] volgens afspraak zijn Anders namelijk:
Bijzondere dagen:
Vaderdag; o Bij vader o Bij moeder o Daar waar ......... [naam kind] volgens afspraak is o Anders namelijk: Moederdag: o Bij vader o Bij moeder o Daar waar ......... [naam kind] volgens afspraak is o Anders namelijk: Verjaardagen ......... [naam kind]: o Bij vader o Bij moeder o Daar waar ......... [naam kind] volgens afspraak is o Anders namelijk: Verjaardagen ouders: o Bij vader o Bij moeder o Daar waar ......... [naam kind] volgens afspraak is o Anders namelijk: Verjaardagen broers, zusters, grootouders: o Bij vader o Bij moeder o Daar waar ......... [naam kind] volgens afspraak is o Anders namelijk: Diversen: o Bij vader o Bij moeder o Daar waar ......... [naam kind] volgens afspraak is o Anders namelijk:
158
5150
Wie beslist? En met of zonder overleg?
5151
Vader, moeder, ......... [naam kind] met of zonder overleg
5152 5153
Huisregels
5154 5155 5156 5157 5158
o o o o
5159
School
5160 5161 5162 5163 5164
o o o o
5165
Medische zorg
5166 5167 5168 5169 5170
o o o o
5171
Bijzondere vakanties
5172 5173 5174
o Kampen (bv. toernooi) o Met anderen dan ouders
5175
Diversen
Kapper Kleding Lichamelijke verzorging Piercings, tatoeages
Sport- of hobbykeuze en wisselingen Regelingen m.b.t. sporten/hobby’s Begeleiding bij hobby’s Aanschaf benodigdheden
Bijzondere en belangrijke besluiten Toediening medicijnen Kleine besluiten (tandarts, dokter) Inentingen, verkoudheid e.d.
5176 5177
159
5178 5179 5180 5181 5182 5183 5184 5185 5186 5187 5188 5189 5190 5191 5192 5193 5194 5195 5196 5197 5198 5199 5200 5201 5202 5203 5204 5205 5206 5207 5208 5209 5210 5211 5212 5213 5214 5215 5216 5217 5218 5219 5220 5221 5222 5223
Bijlage 7 Kennislacunes, ontwikkellacunes en signalen kennislacunes Kennislacunes Er is weinig methodologisch verantwoord Nederlands onderzoek naar de specifieke problemen van scheidingskinderen. We weten ook weinig van het verband tussen kind specifieke factoren en het type probleemgedrag, zoals leeftijd en geslacht van het kind tijdens de scheiding, verschillen tussen broers en zussen, en persoonskenmerken van de jeugdigen. Dit is nodig om de hulpverlening meer af te stemmen op wat nodig is en om aan te kunnen sluiten bij de specifieke behoeften van kinderen en jongeren. Er is weinig tot geen erkend methodologisch verantwoord wetenschappelijk onderzoek naar beleid, voorzieningen en interventies ten behoeve van het voorkomen en verminderen van de gevolgen van echtscheiding voor kinderen. Veel van het aangehaalde effectonderzoek betreft buitenlands onderzoek. Er is veel minder bekend over de effectiviteit van interventies in de Nederlandse praktijk. Er is weinig tot niets bekend uit onderzoek over effectiviteit van interventies bij verschillende minderheidsgroepen zoals migrantengroepen en lager opgeleiden. Er is weinig bekend over effectiviteit van interventies bij jeugdigen met een licht verstandelijke beperking. Meer expliciete kennis is nodig over de uitspraken betreffende de zorg- en omgangsregeling bij de verschillende rechtbanken. Stel heldere criteria vast, zodat de meest adequate zorg kan worden verleend en de beste zorg- of omgangsregeling uitgevoerd kan worden in het belang van het kind. Meer informatie is nodig over welke kinderen daadwerkelijk gehoord worden in de rechtbank: kinderen worden uitgenodigd om gehoor te geven, maar er is geen informatie beschikbaar over welke kinderen feitelijk gehoord worden en hoe oud deze kinderen zijn. Er zijn geen cijfers bekend over vechtscheidingen in Nederland, ook is niet bekend wat de effecten zijn van omgangsregelingen en interventies van omgangsbegeleiding na (v)echtscheidingen. Onderzoek hiernaar is noodzakelijk. Er is niet veel Nederlands onderzoek beschikbaar naar de effecten van programma’s gericht op de ondersteuning van partnerschap en/of de bemiddeling bij echtscheiding. Goed onderzoek naar de (kosten)effectiviteit van zulke programma’s kan beter in kaart brengen wat de opbrengst is van deze programma’s voor deelnemers, verzekeraars en overheid. Meer effectiviteitsonderzoek is nodig naar relatie ondersteunende programma’s, voor eerste en hertrouw relaties.
160
5224 5225 5226 5227 5228 5229 5230 5231 5232 5233 5234 5235 5236 5237 5238 5239 5240 5241 5242 5243 5244 5245 5246 5247 5248 5249 5250 5251 5252 5253 5254 5255 5256 5257 5258 5259 5260 5261 5262 5263 5264 5265 5266 5267 5268 5269
Ontwikkellacunes Ontwikkel signalerings- en screeningsinstrumenten om echtscheidingsproblematiek goed in kaart te brengen. Ontwikkel criteria wanneer van “ernstig nadeel voor de ontwikkeling van kinderen” moet worden gesproken. Er moeten programma’s worden ontwikkeld om ouders rond scheiding te leren hun conflicten te beheersen. Ontwikkel specifieke programma’s/methodieken voor jongeren van 12+ zodat professionals ook deze jongeren gericht kunnen ondersteunen, hulp kunnen bieden of kunnen doorverwijzen naar bijvoorbeeld groepsprogramma’s. Het is van belang om de effecten van wetswijzigingen – zeker op het gebied van echtscheiding – wetenschappelijk verantwoord te onderzoeken en te evalueren. Negatieve effecten kunnen dan met nieuwe maatregelen worden verzacht. Ontwikkel ook versies van de richtlijn echtscheiding voor andere beroepsgroepen zoals het onderwijs en juridisch werkveld. Meer aandacht is nodig voor laagdrempelig preventie door voorlichting, informatie en advies in de voorliggende voorzieningen en aansluiting bij de nieuwe ontwikkelingen van de transitie en transformatie in de jeugdzorg. Huidige interventies houden niet specifiek rekening met culturele diversiteit, hier liggen mogelijkheden om specifiek voor diverse doelgroepen interventies te ontwikkelen. Signalen Instanties in het voorliggende veld die een belangrijke taak hebben in screenen, beschikken niet over goede signalerings- of intake instrumenten om echtscheidingsproblematiek goed in kaart te brengen. Hierdoor komt het voor dat jeugdigen onterecht in de jeugdzorg terecht komen en niet de juiste ondersteuning krijgen. Ketensamenwerking in de behandeling van jeugdigen met problemen door echtscheiding is niet optimaal. Er moet in de opleiding (en deskundigheidsbevordering) van jeugdzorgprofessionals meer aandacht zijn voor het onderwerp (v) echtscheiding. Laagdrempelige programma’s gericht op de ondersteuning van partnerschap worden onvoldoende aangeboden en ondersteund. Daarom past in de aanbodontwikkeling van de CJG’s verdere ontwikkeling van relatieondersteuning in samenhang met het andere aanbod van de jeugdgezondheidszorg en opvoedingsondersteuning (‘Happy parents tend to be better parents’).
161
5270 5271 5272 5273 5274 5275 5276 5277 5278 5279 5280 5281 5282 5283 5284
Wanneer CJG’s meer relatie ondersteunende taken gaan uitvoeren, zullen instellingen en medewerkers hiervoor beter toegerust moeten zijn. Relatieondersteuning zou kunnen worden aangeboden op dezelfde manier als opvoedingsondersteuning. Dus op een laagdrempelig niveau primaire voorlichting geven door professionals die al paren en ouders zien waardoor het vanzelfsprekender is om dit onderwerp ter sprake te brengen (Bijv. door verloskundigen, bij de zwangerschapsgym, tijdens de kraamperiode, in de JGZ en door het maatschappelijk werk). Aanbieden van preventief aanbod bij ouders van jonge kinderen 0-4 jaar; deze fase heeft vaak veel impact op de partnerrelatie door nieuwe rollen en verantwoordelijkheden voor de ouders (‘Hoe hou je je relatie goed in veranderende omstandigheden?’).
5285
162
5287
Het Nederlands Jeugdinstituut: hét expertisecentrum over jeugd en opvoeding
5288 5289 5290 5291 5292 5293
Het Nederlands Jeugdinstituut is het landelijk kennisinstituut voor jeugd- en opvoedingsvraagstukken. Het werkterrein van het Nederlands Jeugdinstituut strekt zich uit van de jeugdgezondheidszorg, opvang, educatie en jeugdwelzijn tot opvoedingsondersteuning, jeugdzorg en jeugdbescherming evenals aangrenzende werkvelden als onderwijs, justitie en internationale jongerenprojecten.
5294
Missie
5295 5296 5297 5298 5299 5300 5301
De bestaansgrond van het Nederlands Jeugdinstituut ligt in het streven naar een gezonde ontwikkeling van jeugdigen, en verbetering van de sociale en pedagogische kwaliteit van hun leefomgeving. Om dat te kunnen bereiken is kennis nodig. Kennis waarmee de kwaliteit en effectiviteit van de jeugd- en opvoedingssector kan verbeteren. Kennis van de normale ontwikkeling en opvoeding van jeugdigen, preventie en behandeling van opvoedings- en opgroeiproblemen, effectieve werkwijzen en programma’s, professionalisering en stelsel- en ketenvraagstukken. Het Nederlands Jeugdinstituut ontwikkelt, beheert en implementeert die kennis.
5302
Doelgroep
5303 5304 5305 5306 5307
Het Nederlands Jeugdinstituut werkt voor beleidsmakers, staffunctionarissen en beroepskrachten in de sector jeugd en opvoeding. Wij maken kennis beschikbaar voor de praktijk, maar genereren ook kennisvragen vanuit de praktijk. Op die manier wordt een kenniscyclus georganiseerd, die de jeugdsector helpt het probleemoplossend vermogen te vergroten en de kwaliteit en effectiviteit van de dienstverlening te verbeteren.
5308
Producten
5309 5310 5311
Het werk van het Nederlands Jeugdinstituut resulteert in uiteenlopende producten zoals een infolijn, websites, tijdschriften, e-zines, databanken, themadossiers, factsheets, diverse ontwikkelings- en onderzoeksproducten, trainingen, congressen en adviezen.
5312
Meer weten?
5313 5314 5315 5316 5317
Wilt u meer weten over het Nederlands Jeugdinstituut of zijn beleidsterreinen, dan kunt u terecht op onze website www.nji.nl. Wilt u op de hoogte blijven van nieuws uit de jeugdsector? Neem dan een gratis abonnement op onze digitale Nieuwsbrief Jeugd.
5286
163